Janus 1 2022

Page 1

Populair-wetenschappelijk tijdschrift

#1 2022

Covid gehad, maar nog steeds moe Cholera in 1832: gelijkenissen met corona Het echtpaar achter het eerste coronavaccin Van ader tot netvlies: bioprinten kán


Colofon Janus is het populair-wetenschappelijke kwartaalblad van Amsterdam UMC. Genoemd naar een Romeinse god met twee gezichten, een gericht naar de toekomst en een naar het verleden. Zo gaat het ook in de wetenschap: we doen onderzoek met de blik naar voren, gebaseerd op kennis die in het verleden is opgedaan. Janus verschijnt 4 maal per jaar. Oplage: 16.000 exemplaren

Op de cover Patiënten die na herstel van covid nog langdurig met allerlei klachten kampen – het zogenaamde post-covid-syndroom – krijgen in de Sachsenklinik in het Duitse Bad Lausick sporttherapie om hun motoriek te trainen. De revalidatie-oefeningen zijn bedoeld om hen er fysiek bovenop te helpen, zodat ze weer beter kunnen functioneren in het dagelijks leven. Uit recent onderzoek van Amsterdam UMC en de GGD Amsterdam blijkt dat bijna de helft van de corona-patiënten na negen maanden nog één of meer gezondheidsklachten heeft. Met stip op één staat vermoeidheid. Op pagina 10 leest u meer over de pogingen van onze artsen en wetenschappers om te achterhalen wat de oorzaak is van post-covid-syndroom en hoe je dit het best behandelt. Zo loopt er een unieke studie waarbij spierbiopten van herstelde covidpatiënten en van mensen met post-covid met elkaar worden vergeleken. Foto: ANP/Waltraud Grubitzsch/ dpa-Zentralbild/ZB

Doelgroepen: huisartsen, specialisten en gezondheidszorginstellingen in de regio en medewerkers van Amsterdam UMC. Verder ontvangen alle Nederlandse ziekenhuizen en de landelijke advies- en beleidsorganen op het terrein van de gezondheidszorg het magazine, evenals media, rijksoverheid en relaties in het bedrijfsleven. Hoofdredacteur: Frank van den Bosch Eindredactie: Irene van Elzakker Redactie: Caroline Arps, Ellen van den Boomgaard, Daniëla Cohen, Nicole de Haan, Simon Knepper, Edith van Rijs, Jan Spee Fotografie: Mark Horn en Marieke de Lorijn Redactie-adres Amsterdam UMC, afdeling Interne en Externe Communicatie Postbus 22660, 1100 DD Amsterdam 020 566 2421, janus@amsterdamumc.nl Ontwerp Van Lennep, Amsterdam Opmaak en druk Verloop drukkerij, Alblasserdam Copyright © Janus ISSN 2666-4631 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie zijn de publicatierechten geregeld met Pictoright te Amsterdam. © 2022 c/o Pictoright Amsterdam


inhoud

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

INHOUD

4 De cholera-pandemie van 1832: gelijkenissen met corona 10 Covid gehad, maar nog steeds moe 16 Plastic schijfje moet tekort aan donorhoornvliezen oplossen 19 Gezichtspunt: Eva vs complottheorieën 20 Galerij: dementie opsporen met muziek 24 Van ader tot netvlies: bioprinten kán 34 In gesprek met het echtpaar achter het eerste coronavaccin

en verder: 6 Gentherapie in de kliniek: van hekkensluiter naar koploper 9 & 41 Kort 22 In the picture: polikliniek voor tatoeage-klachten 30 Eerste Europese patiënt met twee communicerende hartapparaten 33 Van kaalheid tot peesontstekingen: is PRP de nieuwe Haarlemmerolie? 38 Meisjes die steeds zwaar over de schreef gaan 42 5 vragen over levenskwaliteit bij mensen met zeer ernstige beperkingen 44 Hoogvlieger: Jorien Treur wil weten hoe ver ze kan komen


4

historisch verslag

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

NEDERLAND IN TIJDEN VAN CHOLERA Mensen die aan hun quarantaine ontsnappen, gezondheids­ certificaten voor reizigers, complottheorieën: de Nederlandse cholera-uitbraak van 1832-1833 vertoont verrassende over­ eenkomsten met de huidige corona-pandemie. Microbioloog Tonja van der Kuyl schreef er een boek over, gebaseerd op medische publicaties en krantenknipsels uit die tijd. Tekst: Irene van Elzakker Foto: Mark Horn (beeld gemaakt in Museum Vrolik)


historisch verslag

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

Nederland kende in de negentiende eeuw drie grote cholera-epidemieën. Waarom een boek over de eerste uitbraak?

“Tijdens research voor mijn colleges over infectieziekten kwam ik veel publicaties tegen over de cholera-epidemie van 1832. Die geschiedenis bleek parallellen te hebben met de opkomst van SARS-CoV-2. Het begon allemaal in India in 1817, waar vandaan cholera zich over een deel van de wereld verspreidde. Toen zijn voor het eerst de symptomen beschreven van deze ziekte, die nieuw was voor de mensheid. Een belangrijk kenmerk van cholera is rijstwaterachtige diarree en braaksel; zoiets hadden artsen nog nooit gezien. Patiënten droogden snel uit, het kon binnen enkele uren na de eerste verschijnselen volledig misgaan. De bloedcirculatie stopte omdat het bloed dik en stroperig werd door het vochtgebrek. Mensen kregen toevallen en stuipen, er vielen duizenden doden. Dat maakte grote indruk. Aanvankelijk bleef de ziekte in Azië hangen, tot grote opluchting van de regeringen in Nederland en de rest van Europa. Alles leek onder controle, men dacht dat het wel mee zou vallen, net zoals bij SARS-CoV-2 aanvankelijk ook werd gedacht dat het in China zou blijven. Rond 1830 volgde een tweede uitbraak in Azië, waarna de ziekte via Rusland naar Europa kwam. Terwijl alle ogen op het oosten gericht waren, kwam de ziekte waarschijnlijk ons land binnen via een illegale vissersboot in Scheveningen.” Er was weinig bekend over de ziekte: het was onduidelijk wat de oorzaak was van cholera en hoe het werd overgedragen. Ook wisten artsen niet hoe besmettelijk het was. Duurde het lang voordat ze dit hadden uitgevogeld?

“In 1830 was er al wel een besef dat het ‘iets’ met water te maken had. Maar dat ging meer in de richting van: schoon water maakt je sterk. Ziekmakende bacteriën in dat water waren niet aan de orde, want bacteriën waren toen nog niet ontdekt. Ondertussen tobden artsen enorm met die besmettelijkheid. De heersende gedachte was dat je ziek werd door het inademen van slechte lucht of door direct contact met een patiënt. Maar cholera verspreidde zich zo grillig, dat lange tijd onduidelijk bleef hoe het precies werd overgedragen. Er waren bijvoorbeeld uitbraken op plekken in de stad die ver uit

elkaar lagen. Tegelijkertijd zag je patiënten die hun verzorgers infecteerden. Pas 25 jaar na de eerste Nederlandse epidemie vatte het idee post dat cholera zich via vervuild water verspreidde. Rond die tijd werd het bestaan van bacteriën aangetoond, en tegen het eind van de negentiende eeuw ontdekte de Duitse medicus Robert Koch de bacterie die cholera veroorzaakte: Vibrio cholerae.” Hoe pakte de Nederlandse regering de oprukkende cholera aan?

“Toen duidelijk werd dat Nederland niet aan de ziekte zou ontsnappen, werd een commissie opgericht van drie heren die in choleragebieden gingen kijken welke maatregelen effectief waren om de ziekte in te dammen. Daarvoor hoefden ze niet ver te reizen, want de ziekte was inmiddels in Duitsland. De commissie zag weinig aanwijzingen dat het om iets besmettelijks ging. Bepaalde maatregelen, zoals een cordon sanitaire rondom steden, vonden ze daarom niet zinvol. Nederland richtte speciale choleraziekenhuizen in, met 8 tot 20 bedden. Hiervoor werden gebouwen gezocht en gevorderd. Er kwamen quarantaine-maatregelen: schepen uit de Oost bijvoorbeeld, moesten aanleggen bij het eiland Wieringen, waar bemanningsleden met ziekteverschijnselen afgezonderd werden.”

“De arme bevolking boycotte de ziekenhuizen: ze waren ervan overtuigd dat ze daar vergiftigd werden.”

5

Je boek staat vol gelijkenissen met de huidige corona-pandemie: kermissen en veemarkten die niet doorgaan, het sluiten van herbergen na 23.00 uur, het moeten tonen van een gezondheidscertificaat als je een stad bezoekt, artsen die vinden dat patiënten zich niet goed aan de regels houden. Welke vond je zelf het meest opvallend?

“De complottheorieën. De arme bevolking boycotte de ziekenhuizen: ze waren ervan overtuigd dat ze daar vergiftigd werden om de verdere verspreiding van cholera te voorkomen. Dat baseerden ze op het feit dat weinig ziekenhuispatiënten genazen. Die weerstand kwam ik in allerlei lijsten tegen. Zo stond er bij de tachtigjarige Bieltje Levi dat zij ‘geheel onwillig’ was, en dat ‘men de hulp der politie heeft moeten inroepen’. En net als nu kampten medici met oververmoeidheid. Zoals dokter Gerrit Jan Mulder uit Rotterdam. Hij was zo uitgeput na de cholerajaren 1832 en 1833 dat zijn gezondheid hem in de steek liet en hij zijn praktijk moest opgeven.” De Amsterdamse artsen Gerardus Vrolik en zijn zoon Willem speelden een bijzondere rol in de epidemie. Ze hadden een database avant la lettre met gegevens van cholerapatiënten.

“Daarin waren ze vernieuwend. Ziekenhuizen hielden alleen bij hoeveel patiënten en overledenen er waren. De Vroliks gingen meer details noteren van zo’n 1.200 Amsterdammers: naam, woonplaats, geslacht, leeftijd, beroep, gegevens over de partner, of iemand hersteld was of overleden en of er een ziekenhuisbehandeling had plaatsgevonden. Ze hoopten een patroon te vinden in al die gegevens. Daaruit bleek dat choleragevallen zich beperkten tot bepaalde wijken die soms ver uiteen lagen. En dat de ziekte geen onderscheid maakte in leeftijd of geslacht.” Wat kan zo’n cholera-epidemie ons nu leren?

“Ik heb in ieder geval geleerd dat de mensen uit 1832 erg op ons lijken. En dat het openen van speciale ziekenhuizen zo gek nog niet is, want dan heb je alle expertise bij elkaar.” The Dutch cholera epidemic of 1832 as seen through 19th century medical publications, Antoinette van der Kuyl, Uitgeverij Eburon, 2021


6

studies met patiënten

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

GENTHERAPIE EINDELIJK SNEL NAAR DE KLINIEK


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

studies met patiënten

7

Nederland is plots ‘hot’ voor biotech­nologische bedrijven en farmaceuten die patiëntenstudies willen doen met gentherapie. Dat biedt vooral kansen voor patiënten, stelt biologische veiligheidsfunc­ tionaris Carrie Ris-Stalpers. Onder haar leiding verkortte Nederland de trage procedure van milieuvergunningen – de voornaamste reden waarom bedrijven ons land meden voor wetenschappelijk onderzoek naar gentherapie. Tekst: Pieter Lomans Foto: Marieke de Lorijn

S

inds enkele decennia maakt gentherapie deel uit van de mogelijkheden die er zijn om een ziekte te behandelen. Een ziekmakend gen uitschakelen of juist een genezend gen inbrengen; het zijn opties die voor steeds meer aandoeningen beschikbaar komen. Of deze behandelingen werken, is vaak nog onderwerp van klinische studies (wetenschappelijk onderzoek bij patiënten). Onderzoek naar de werkzaamheid van innovatieve gentherapie werd in Nederland vaak geremd door een taaie procedure voor goedkeuring. Het bracht de Vereniging Innovatieve Geneeskunde (VIG) eind 2019 tot de verzuchting: ‘Nederland kent binnen Europa de zwaarste en langdurigste procedures voor de afgifte van milieuvergunningen voor klinisch gentherapie-onderzoek’. HollandBio, de belangenvereniging van biotechbedrijven in Nederland, verwijst in diezelfde periode naar een rapport van de Alliance for Regenerative Medicine waarin staat dat het in Nederland ongeveer een jaar duurt voordat je een milieuvergunning krijgt voor klinisch onderzoek naar cel- en gentherapie. Dat is zorgelijk, omdat ‘de snelheid van vergunningverlening op de tweede plek staat als het gaat om overwegingen voor bedrijven om ergens klinisch onderzoek uit te voeren’. Europa is volgens HollandBio onmiskenbaar de hekkensluiter in het klinisch onderzoek naar celen gentherapie: ‘Het aantal nieuwe klinische onderzoeken met cel- en gentherapie steeg tussen 2014 en 2018 wereldwijd met 32 procent. Waar in Noord-Amerika een groei plaatsvond van 36 procent en in Azië van 28 procent, noteerde Europa een krimp van ruim 2 procent.’ Ook de universitair medische centra en de Nederlandse Vereniging voor Gen- en Celtherapie (NVGCT) klaagden over de procedure. Carrie Ris-Stalpers, verbonden aan het Vrouw-Kind Centrum en de Biologische Veiligheidsgroep Amsterdam UMC: “Het is een aantal keer gebeurd dat de Nederlandse milieuvergunning pas werd afgegeven

toen het wereldwijde onderzoek al was afgerond. Dat moest echt anders. Samen met alle partijen zijn we gaan kijken hoe dat beter kon. Als vertegenwoordiger van het landelijke platform van biologische veiligheidsfunctionarissen ben ik met alle andere partijen daarmee aan de slag gegaan.” Procedure sterk verkort

De belemmering zat niet zozeer in de ethische afweging, waar de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) over gaat, maar expliciet in de milieuvergunning. Ris-Stalpers: “Kort gezegd gaat het om de vraag of een patiënt die gentherapie heeft gekregen een risico vormt voor de buitenwereld. Bestaat er een gevaar als die genproducten via de ontlasting, een bloedneus of niezen in het milieu terechtkomen? De beoordeling draait vooral om de constructie – de vector – waarmee een gen naar binnen wordt gebracht: is de moleculaire vrachtauto die het gen vervoert veilig? In korte tijd hebben we de procedure sterk verkort door een soort generieke goedkeuring te verlenen voor gentherapie die wordt toegepast met veilige vrachtauto’s. Dat zijn op dit moment bijvoorbeeld al omgebouwde delen van een verkoudheidsvirus (AAV), en menselijke cellen die genetisch gemodificeerd zijn met behulp van lentivirussen of muizen gamma-retrovirussen. Wie met een nieuw gefabriceerd voertuig wil werken, moet rekening houden met een langere beoordeling. Het is sowieso goed om vroeg in het proces contact te leggen met de biologische veiligheidsgroep zodat de milieuvergunning de start van de klinische studie niet vertraagt.” Door de veranderde procedure is Nederland op slag veranderd van hekkensluiter in koploper. Het land dat door biotech en farma werd gemeden voor klinisch onderzoek staat nu in de schijnwerpers. “Dat is niet alleen mooi voor onderzoek en wetenschap”, zegt Ris-Stalpers, “maar vooral voor de patiënt die


8

studies met patiënten

we kansen willen bieden op deelname aan studies met nieuwe behandelingen. Tot voor kort kwam gentherapie voor patiënten vaak eerst in het buitenland beschikbaar. Nu zien we steeds meer dat die ook meteen toegankelijk is voor patiënten in Nederland. Die omslag is nu gaande.” Oogziekten

Camiel Boon, hoogleraar Oogheelkunde, is inmiddels begonnen met gentherapie voor erfelijke oogziekten. “Die beginnen vaak al op jonge leeftijd en niet zelden is blindheid het gevolg”, zegt hij. “In het netvlies kunnen de staafjes beschadigd raken, zoals bij retinitis pigmentosa, wat bij ongeveer 1 op de 3000 mensen voorkomt. Dat begint met nachtblindheid en een steeds kleiner gezichtsveld. Op een gegeven moment lijkt het alsof je de hele tijd door een koker kijkt, en uiteindelijk kun je volledig het gezichtsvermogen verliezen. Voor een deel van deze patiënten is sinds kort een vorm van gentherapie beschikbaar, die kan werken als je specifieke mutaties hebt in het zogenoemde RPE65-gen. Met microscopische chirurgie injecteren we de code van het goede gen, verpakt in een aangepast AAV-stukje, net onder het netvlies precies op de plek waar het moet zijn. Deze vorm van gentherapie testen we nu in meerdere trials in Amsterdam.” Voor erfelijke aandoeningen van de kegeltjes in het netvlies, die beginnen met aantasting van het centrale zicht, wordt ook een vorm van gentherapie ontwikkeld. Boon: “Die is gericht op een deel van de patiënten met de ziekte van Stargardt. In dit geval gebruiken we een ‘moleculaire pleister’, een stukje RNA om het foutje in het erfelijk materiaal af te plakken. De pleister wordt nu nog niet in klinische studies voor Stargardt onderzocht. Hoewel gentherapie dus nog maar voor een heel klein deel van de patiënten in onderzoeksverband beschikbaar is, hebben we hen voor het eerst werkelijk iets te bieden.” Wittestofziekten

Ook de (kinder)neurologen Nicole Wolf en Marc Engelen, beide verbonden aan het Amsterdam Leukodystrofie Centrum, staan in de startblokken om gentherapie naar de patiënt te brengen. Zij zijn gespecialiseerd in erfelijke wittestofziekten. Door de witte hersenstof lopen allerlei zenuwvezels die verschillende hersengebieden en hersenen en ruggenmerg met elkaar verbinden. Door allerlei genetische defecten kan die witte stof beschadigd raken, waardoor die zenuwen niet goed meer functioneren en – in de ernstige gevallen – mensen soms al snel overlijden. Samen met het Prinses Maxima Centrum in Utrecht gaat Nicole Wolf nu beginnen met de behandeling van patiënten met MLD (metachromatische leukodystrofie). “Dat doen we met het middel Libmeldy”, zegt Wolf, “waarbij we stamcellen van de patiënt buiten het lichaam met gentherapie behandelen en daarna weer teruggeven.”

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

“Het is een aantal keer gebeurd dat de Nederlandse milieuvergunning pas werd afgegeven toen het wereldwijde onderzoek al was afgerond.” Carrie Ris-Stalpers

Vectoren Om een gen in een lichaamscel te brengen, is een geschikt vervoermiddel nodig. Dit noemen we een vector. De meest effectieve vectoren zijn op dit moment omhulsels van een virus waarin het goed werkende gen verpakt zit. Welk virusomhulsel gebruikt wordt, hangt af van het orgaan of lichaamsweefsel dat behandeld moet worden. Het virus zelf is onschadelijk gemaakt.

“Daarnaast gaan we in studieverband patiënten met de ziekte van Krabbe behandelen, een ernstige aandoening waaraan je bij de meest voorkomende vorm al voor de leeftijd van 12 maanden overlijdt. De patiënt krijgt het goede gen toegediend met een eenmalige injectie in het hersenvocht, zodat het zich in principe kan verspreiden in de hele hersenen. Het is een internationaal onderzoek van het Amerikaanse bedrijf Passage Bio. In Europa zijn we het enige centrum dat de hele procedure doet, dus screening, behandeling en follow-up.” Marc Engelen start in de loop van dit jaar met gentherapie bij patiënten met de zeldzame, ernstige stofwisselingsziekte ALD (adrenoleuko­ dystrofie). In dit geval met een door Swan Bio Therapeutics ontwikkelde gentherapie, waarbij een aangepast AAV wordt gebruikt om het goede gen in te brengen. “We denken ongeveer vijf patiënten te behandelen die we een aantal jaren moeten volgen om te zien of de therapie daadwerkelijk effect heeft.” De afhandeling van de procedure ging heel soepel. “Op de eerste plaats door de nieuwe overkoepelende regelingen, waardoor we met elk nieuw project door dezelfde hoepel kunnen springen. Daarnaast kunnen we als Amsterdam UMC waar nodig gebruik maken van de enorme expertise die Ris-Stalpers op dit gebied heeft opgebouwd.”


kort

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

9

NIEUWS UIT AMSTERDAM UMC Rectificatie

Verkeerde functie In het vorige nummer van Janus is in de inhoudsopgave een fout geslopen. Psychiatrisch verpleegkundige Paul Doedens wordt daarin per abuis psychiater genoemd.

Getal

8,6 miljoen KWF Kankerbestrijding heeft eind vorig jaar geld toegekend aan vijftien onderzoeksprojecten van Amsterdam UMC. Het gaat om een bedrag van in totaal 8,6 miljoen euro. Preventie – het voorkomen van kanker – is voor KWF een belangrijk speerpunt. Daarom financiert de stichting onder meer onderzoek van hoogleraar Taco de Vries. De Vries wil verstokte rokers van hun verslaving af helpen met behulp van EMDR-therapie (Eye Movement Desensitization and Reprocessing). EMDR-behandelingen zijn succesvol bij het omgaan met trauma’s en schokkende herinneringen. De Vries: “Een hardnekkige rookverslaving blijft in stand door terugkerende gedachtes aan roken. Deze herinneringen komen vaak door prikkels in de omgeving. Dit leidt tot sterke hunkering en terugval.” Binnen de neurowetenschappen is veel onderzoek gedaan naar het manipuleren van herinneringen. De Vries past het EMDR-protocol zodanig aan, dat het niet alleen de herinnering aan roken verzwakt, maar ook de sterke hunkering naar sigaretten.

Quote

“Ook mannen hebben er veel bij te winnen als ze zich in de clitoris verdiepen. Want als je seks niet leuk maakt voor de vrouw, dan kun je een langdurige seksueel-bevredigende relatie wel vergeten.” Seksuoloog en hoogleraar Ellen Laan in haar laatste interview met de Volkskrant (22 juli

Ellen Laan. Foto: Dirk Gillissen

2021). Het was haar antwoord op de vraag: ‘Wat wil je mensen nog graag meegeven?’ Ellen Laan overleed op 22 januari 2022 op 59-jarige leeftijd. Afgelopen november werd ze onderscheiden als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In januari kreeg ze nog een Lifetime Achievement Award van de European Society for Sexual Medicine. Zij werd geroemd om haar uitzonderlijke bijdragen op het vakgebied van de seksuologie. Haar wetenschappelijk werk stond altijd in het teken van haar maatschappelijke missie: ervoor zorgen dat vrouwen hun eigen genot vooropstellen.

Publicatie

Tumor bootst groeiproces embryo na Tumoren kunnen ontsnappen aan het afweersysteem, maar hoe doen ze dat? Onderzoekers onder leiding van immunoloog Arjan Griffioen toonden aan dat een tumor gebruik maakt van het mechanisme waarmee een embryo zich beschermt in de baarmoeder. Een artikel hierover verscheen in januari in Science Immunology. Als een tumor wil groeien, heeft hij veel bloedvaten nodig. Een proces dat daar-

bij ‘aan’ gaat is angiogenese: de vorming van nieuwe bloedvaten. Wanneer zoiets gebeurt, kan het afweersysteem ingrijpen. Daarvoor krijgt het signalen van zijn ‘verkenners’, de witte bloedcellen. Maar tumoren weten die verkenners slim te omzeilen. In de bloedvaten die zij aanmaken, ontbreken de adhesiemoleculen die in gezonde bloedvaten zitten; dit zijn moleculen waar de witte bloedcellen aan vast kunnen plakken. Daardoor kunnen de verkenners de tumor niet bereiken. Om dit voor elkaar te krijgen, gebruiken tumoren hetzelfde mechanisme als een embryo. Een embryo moet in korte tijd allerlei cellen aanmaken en hard groeien. Dan kun je het er niet bij hebben dat het immuunsysteem zich ermee bemoeit. Daarom is tijdens de embryonale ontwikkeling een speciaal gen actief dat de ‘plakmoleculen’ uitzet. Na de geboorte is dit mechanisme niet meer nodig en wordt het gen op non-actief gezet. Griffioen en zijn collega’s ontdekten dat tumoren in staat zijn om dit gen weer aan te zetten.

Meer kort nieuws op pagina 41


10

langdurige klachten na corona

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

Negen maanden na een corona-besmetting heeft bijna de helft van de patiënten nog last van een of meer klachten. Dat blijkt uit een recent gepubliceerde studie van Amsterdam UMC en de GGD Amsterdam. Wereldwijd stellen de langdurige klachten bij volwassenen én kinderen artsen en onderzoekers nog steeds voor raadsels. Wat hebben we inmiddels wél geleerd en wat zouden we graag willen weten? Tekst: Marc van den Broek Foto: ANP/Waltraud Grubitzsch/dpa-Zentralbild/ZB


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

langdurige klachten na corona

11

ZOEKEN NAAR DE OORZAKEN VAN POST-COVID


12

langdurige klachten na corona

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

ten kan leiden. Voorbeelden te over: de ziekte van Lyme, Q-koorts of griep. Veel van deze patiënten voelen zich vaak niet begrepen en ze menen dat artsen hun klachten niet serieus nemen. Vermoeidheid

Vermoeidheid, kortademigheid, pijn op de borst, spierpijn, hoofdpijn, hartkloppingen, aanhoudende lichte koorts of verhoging, langdurig verlies van reukvermogen, gevoelens van depressie of vergeetachtigheid. Deze waslijst slaat op een heleboel ziektes en aandoeningen. En is ook van toepassing op patiënten die lange tijd klachten houden na een corona-infectie, ruim nadat het lichaam het virus de deur heeft gewezen: het post-covid-syndroom. Onderzoekers uit de hele wereld, ook Amsterdam UMC, doen hun best om dit ziektebeeld te ontrafelen. “Het is ingewikkeld”, zegt viroloog Menno de Jong. “Ik heb vorig jaar flinke covid gehad en voel me sindsdien best wel moe. Maar ik heb ook reuma en heb een behoorlijk drukke baan, deels door covid, dus het is niet meteen duidelijk wat de oorzaak is van mijn vermoeidheid. Misschien corona, misschien iets anders. Het is soms moeilijk te achterhalen waarom iemand moe is.” Dit is in een notendop het probleem van het post-covid-syndroom. Het is bekend dat een infectie met een virus of bacterie tot langdurige klach-

3

hypothesen over het ontstaan van post-covid worden momenteel getoetst: het coronavirus verstoort langdurig de energiehuishouding in de cellen; het afweersysteem valt het eigen lichaam aan; de spieren krijgen te weinig zuurstof doordat de kleinste bloedvaatjes verstopt raken door bloedpropjes.

Voor post-covid kan hetzelfde dreigen. “Maar nu is er wereldwijd aandacht voor, domweg omdat ontzettend veel mensen corona krijgen en dus veel mensen restklachten houden”, zegt longarts Kirsten Kalverda. Zij werkt mee in de post-covidpoli van Amsterdam UMC. “We zien ook patiënten die een milde infectie hebben doorgemaakt. Die komen bij ons via de huisarts. Duidelijk is dat vermoeidheid met stip op één staat op de lijst van klachten. Gevolgd door problemen aan het hart, pijn, slecht slapen, soms een iets hogere temperatuur.” De longen noemt Kalverda niet. ”Bij de meeste patiënten is niets mis met de longen. Daarom is de Engelse benaming long covid zo verwarrend”, zegt ze. Uiteraard ziet ze longproblemen bij patiënten na covid, maar die zijn lange tijd op de intensive care beademd. “De oorzaak van de klachten is dan het virus in combinatie met de langdurige beademing.” Veel is er nog niet bekend over het post-covid-­ syndroom, vertelt Kalverda. “De groep patiënten die hieraan lijdt, is niet bepaald homogeen. Duidelijk is dat er niet één therapie is voor alle patiënten. Vandaar dat aan de polikliniek een breed team is verbonden: longartsen, infectiologen, internisten, vasculair geneeskundigen, cardiologen, KNO-artsen, intensivisten, revalidatieartsen, fysiotherapeuten, psychologen en diëtisten. “Deze lijst geeft al aan waar je tegenaan kunt lopen. Bovendien is het volstrekt onduidelijk waarom de één langdurig klachten krijgt en de ander niet. We nemen de klachten serieus en sluiten zo veel mogelijk oorzaken uit. Nu bestaat de therapie voornamelijk uit behandelingen door de fysio- en ergotherapeut gericht op energieverdeling en opbouwen van de conditie.” Unieke studie naar oorzaken

Maar wat zijn nou de oorzaken van het post-covid-syndroom? Arts-onderzoeker Brent Appelman en professor Michèle van Vugt proberen dat te achterhalen. Zij zijn eind januari begonnen met een unieke studie, samen met chirurgen en de afdeling Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit. Het team neemt spierbiopten van patiënten met post-covid en bij mensen die zijn hersteld. Appelman: “Een belangrijke klacht van mensen met post-covid is de


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

LONG COVID, POST-COVIDSYNDROOM, PASC

langdurige klachten na corona

13

“Duidelijk is dat er niet één therapie is voor alle patiënten.” Longarts Kirsten Kalverda

Een nieuwe ziekte, een nieuwe naam. Artsen en mensen die langdurig klachten hebben na een infectie met het coronavirus, willen niets liever. Als de ziekte een naam heeft, dan kun je er met anderen over praten en weet je waarover je het hebt. Maar welke? RIVM Voor langdurige klachten na covid kwam in Nederland de naam longcovid op. Die is letterlijk overgenomen van de Engelse term long covid. In het Engels betekent long langdurig. Maar in het Nederlands slaat dit woord op het ademhalingsorgaan. En zo zet deze benaming, ook al is de term al een tijdje ingeburgerd, mensen op het verkeerde been. Het RIVM gebruikt op zijn website over de aandoening wel het woord longcovid, maar zet er voor de zekerheid ‘langdurig’ tussen haakjes achter. Anthony Fauci De langdurige klachten na covid hebben weinig met de longen te maken, maar met vermoeidheid en spierslapte. Daarom is wereldwijd over een andere naam nagedacht. De bekende Amerikaanse infectieziektedeskundige Anthony Fauci kwam begin 2021 met de afkorting PASC: Post-Acute Sequelae of SARS-CoV-2 Infection. Sequelae is een weinig bekend woord voor nasleep van een ziekte. Wereldgezondheidsorganisatie Ook de Wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft zich over een naam gebogen. Ze spreekt over long haul covid en oppert als naam post covid condition. De onderzoekers van Amsterdam UMC geven de voorkeur aan post-covid-syndroom. ‘Syndroom’ staat voor klachten die kenmerkend zijn voor een bepaalde ziekte. Het wachten is op de Gezondheidsraad, die binnenkort een advies over de aandoening publiceert en ook een naam moet kiezen. Of de nieuwe naam de ingeburgerde en goed bekkende naam longcovid gaat verbannen? De tijd zal het leren.

vermoeidheid na inspanning. De spieren willen niet meer. Het bijzondere van onze studie is dat we proefpersonen zes dagen na het biopt een inspanningsproef laten doen. Ze moeten zich leeg fietsen, zo roepen we vermoeidheid op.” Op dag zeven volgt weer een spierbiopt. En al die tijd nemen de onderzoekers bloed af bij de deelnemers aan het experiment, 25 met het post-­covidsyndroom en 25 zonder. Het doel is te kijken naar verschillen tussen de twee groepen. “Spierbiopten zijn vaker genomen bij covidpatiënten, maar nog niet eerder is dat gecombineerd met het opwekken van extreme vermoeidheid. Voor zover ik weet tenminste”, nuanceert Appelman, “want er gebeurt veel onderzoek in de wereld.” Appelman wil drie hypothesen toetsen. De eerste is dat het coronavirus de energiehuishouding in de cellen langdurig in de war schopt. Hierdoor krijgen de spieren domweg onvoldoende energie om te herstellen en hun werk te doen. De tweede is dat het afweersysteem bij sommige post-­covidpatiënten blijvend is verstoord en zich op het lichaam zelf stort, een auto-immuunreactie. En de derde is dat haarvaatjes (de kleinste bloedvaatjes) verstopt raken met bloedpropjes waardoor de spieren weinig zuurstof krijgen en dus snel verzuren en vermoeid raken. “Voor alle drie de hypothesen zijn aanwijzingen dat ze kunnen kloppen”, vertelt Appelman. “We hopen hiermee de oorzaak te vinden. Ik denk dat we duidelijke resultaten krijgen.” Hij waarschuwt dat er dan niet meteen een behandeling is voor mensen met post-covid. “Onze studie is een noodzakelijke eerste stap op weg daarnaartoe. Als je weet waar je moet zoeken, dan kun je gerichter speuren naar een therapie.”


14

langdurige klachten na corona

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

Ernstige ontstekingsreactie bij kinderen

Het post-covid-syndroom treft niet alleen volwassenen, zegt kinderlongarts Suzanne Terheggen van het Emmakinderziekenhuis Amsterdam UMC. “Het is bekend dat kinderen niet zo ziek worden na een infectie met corona. Maar soms moeten zelfs kinderen naar het ziekenhuis vanwege een zeldzaam ziektebeeld: MIS-C, een afkorting voor Multisystem Inflammatory Syndrome – Children. Deze ernstige ontstekingsreactie treft één op de vijfduizend kinderen met covid. “De jongste patiënt bij ons is net drie. Bij hele jonge kinderen komt het weinig voor en zijn het meestal jongens die het krijgen. Bij de tieners (pakweg vanaf een jaar of twaalf) zijn het vaker meisjes. Dat komt overeen met het beeld bij volwassenen, waar vrouwen vaker post-covid hebben dan mannen.” “Langzaam krijgen we wat inzicht in de ziekte”, vertelt Terheggen. “Kinderen die veel van zichzelf eisen, hebben vaker last van langdurige vermoeidheid. Ze verzetten zich ertegen, ze willen door. We moeten die kinderen leren op de rem te gaan staan. Het lastige is: we zeggen dat ze op de waakvlam moeten, maar resultaat is niet gegarandeerd. Veel patiënten herstellen, sommigen helaas niet of minder goed. Hoe dat komt, is een vraagteken.” Speciale polikliniek voor kinderen

Meer onderzoek dus. Maar voor wetenschappelijk onderzoek heb je veel patiënten nodig. Daar zijn er niet zo veel van op kinderleeftijd en daarom werken academische en niet-academische kinderziekenhuizen samen in de zogenoemde COPP-­studie. Het doel is te kijken waarom sommige kinderen ernstig ziek kunnen worden na covid en de rest niet. “Er zitten nu ongeveer vierhonderd kinderen in dit onderzoek. We kijken ook wat ze nodig hebben als therapie. Net als bij volwassenen denken we dat het gaat om maatwerk.”

“Kinderen die veel van zichzelf eisen, hebben vaker last van langdurige vermoeidheid.” Kinderlongarts Suzanne ter Heggen

TWEE JAAR LATER NOG BUITEN ADEM Eva Bosch was er vroeg bij met covid. Ze raakte in maart 2020 besmet met corona als een van de eersten van het land. Twee jaar later kampt ze nog steeds met de gevolgen. “Ik woon op driehoog in Amsterdam, maar op de tweede verdieping ben ik vaak al buiten adem.” Het gaat nu beter met haar, maar eind januari liep ze opnieuw een besmetting op. “Ik heb het idee dat het deze keer meevalt, het is afwachten.” Bosch (46) was een sportieve vrouw met een drukke baan. Ze leefde gezond en liep twee keer per week een uurtje hard. “Half maart 2020 werd ik ineens heel ziek. Ik kreeg hoge koorts, begon te ijlen. Alles deed pijn. Dit was in het begin van de pandemie, niemand wist precies wat te doen.” Ze hoefde niet naar het ziekenhuis en na een week of twee verdwenen de ernstigste klachten. Maar de vermoeidheid bleef. Bosch zocht hulp via de huisarts, ging naar de fysiotherapeut, maar het lukte haar niet om het oude leven op te pakken. Voorzichtig hardlopen lukte niet. Ze probeerde te zwemmen. “Na tien minuten was ik doodop. Ik wist niet hoe ik thuis moest komen.” Eind 2020 kwam ze via haar huisarts op de post-­covidpoli van Amsterdam UMC. “Dat was prettig”, blikt ze terug. “De artsen waren zorgvuldig, ze namen mijn klachten serieus en zeiden eerlijk dat ze nog weinig wisten over de oorzaak en wat ze moesten doen.” Nu gaat het langzamerhand beter. Bosch werkt weer zestien uur per week, verdeeld over vier dagen. “Het is zittend werk, en dat gaat goed. Fysiek zwaar werk zou ik nog niet kunnen. Ik droom er weer van dat ik alles kan. In het najaar is de marathon van Amsterdam. Voordat ik ziek werd, deed ik mee aan de halve. Dat zou ik graag weer willen. Misschien niet dit jaar, maar dan toch volgend jaar.”


langdurige klachten na corona

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

Terheggen is de initiatiefnemer van een vervolgstudie (COPP2) naar de langetermijneffecten van covid bij kinderen. Via crowdfunding van het Emma Kinderziekenhuis is hiervoor tienduizend euro opgehaald. Terheggen: “We hebben al ruim zeventig kinderen onderzocht. Denk aan een uitgebreid lichamelijk onderzoek, bloedafnames, een inspanningstest, onderzoek naar longfunctie en naar de aantasting van reuk en smaak.” Daarnaast heeft de kinderlongarts een multidisciplinaire polikliniek opgezet voor kinderen met aanhoudende klachten en belemmeringen, na een ziekbed thuis. Afhankelijk van de klachten, gaan de artsen op zoek naar mogelijke oorzaken, zoals ontregeling van het immuunsysteem en verstoringen in het microbioom (van nature aanwezige bacteriën, virussen en schimmels in de darmen). Terheggen hoopt dat dit werk kan bijdragen aan een nationale handreiking voor artsen over kinderen met (post)covid.

“Als vuistregel kun je stellen: hoe erger de ziekte, hoe groter de kans op post-covid en hoe langer het herstel duurt.” Virologie-hoogleraar Menno de Jong

Risico op post-covid

Menno de Jong. Foto: Xander Remkes

Ernst covid voorspellen

Viroloog Menno de Jong is, samen met de GGD Amsterdam, sinds het begin van de pandemie bezig met een ander soort onderzoek. Zijn team volgt inmiddels 350 volwassen covidpatiënten intensief en langdurig. “We wilden onder meer kijken hoe mensen na een milde tot ernstige ziekte herstellen. De helft van de deelnemers aan de studie heeft in het ziekenhuis gelegen en de andere heft had milde klachten.” Aan deze cohortstudie doen patiënten mee vanaf het moment van de covid-diagnose zodat het risico op post-covid-klachten goed onderzocht kan worden. Dat is wezenlijk anders dan onderzoek bij patiënten die zich na het doormaken van covid op de poli melden met klachten. De Jong: “Onze studie heeft twee belangrijke manco’s. Er is geen controlegroep van mensen die geen covid hebben gehad. Hierdoor weten we niet hoeveel mensen simpelweg vermoeid zijn door twee jaar corona­ stress in de samenleving. Verder zijn dit overwegend mensen die zijn besmet door de oorspronkelijke variant uit Wuhan. We zijn inmiddels vele varianten verder.” De Jong en zijn collega’s hopen een aantal vragen rond covid op te lossen. Waarom wordt de ene persoon doodziek en doorstaat een vergelijkbaar iemand de infectie zonder noemenswaardige kleerscheuren? En later: waarom loopt de een na een maandje ziekte weer fluitend rond en ontwikkelt de ander het post-covid-syndroom? “We kijken of er bij de verschillende patiëntengroepen tijdens en na covid verschillende genen tot expressie komen en of er andere immuuncellen aan de slag gaan. Het zou mooi zijn als we hiermee biomarkers vinden die de ernst van de ziekte voorspellen of aangrijpingspunten bieden voor nieuwe behandelingen.’’

15

Kirsten Kalverda. Foto: Anita Edridge

Brent Appelman

Suzanne Terheggen

Een mooie bijkomstigheid van de studie is dat de deelnemers snel een vaccinatie konden krijgen, na lang aandringen van De Jong. Dat leverde data op waaruit bleek dat slechts één prik volstaat als je al covid hebt gehad. In een periode dat de vaccins schaars waren, was dat een belangrijke bevinding, die effect heeft gehad op het Nederlandse vaccinatiebeleid. Een successtory, aldus De Jong. Omdat de onderzoekers van Amsterdam UMC en de GGD Amsterdam de deelnemers aan hun studie al zo lang volgen, kunnen ze al iets zeggen over het risico op post-covid-syndroom. Zij spreken van post-covid als mensen na drie maanden ten minste nog één duidelijke klacht hebben. De Jong: “Uit ons onderzoek blijkt dat dit het geval is bij een derde deel van de patiënten die een milde vorm van covid doormaakten. En bij meer dan 80 procent van de mensen die op de IC hebben gelegen. Als vuistregel kun je stellen: hoe erger de ziekte, hoe groter de kans op post-covid en hoe langer het herstel duurt.” Uit het onderzoek, onlangs gepubliceerd in Clinical Infectious Diseases blijkt dat negen maanden na de besmetting nog bijna de helft van de patiënten last heeft van een of meer klachten. Er treedt dus herstel op, maar het gaat langzaam, zegt De Jong. “Duidelijk is dat overgewicht van grote invloed is op de duur van het herstel. Ook blijkt dat vrouwen er meer last van hebben”, vat hij de resultaten samen. Hij ziet dat op langere termijn nog altijd 18 procent na een milde ziekte klachten houdt. “Dat lijkt veel, maar omdat we geen controlegroep hebben, is het cijfer moeilijk te interpreteren. Er zijn studies uit Groningen van vóór corona waaruit blijkt dat in de algemene bevolking 10 tot 20 procent klachten heeft als vermoeidheid, afhankelijk van onderliggende ziekten. Dit is natuurlijk geen nette controlegroep voor onze studie; andere periode, andere tijd, andere stad. Maar het plaatst ons cijfer een beetje in perspectief.” Als één ding duidelijk is, dan is het wel dat veel nog niet duidelijk is. We zijn nog ver weg van een therapie voor patiënten met post-covid-syndroom. De Jong kan inmiddels wel het hardnekkige verhaal ontzenuwen dat je zou opknappen van post-covid na een vaccinatie. Daarvoor heeft hij geen bewijs kunnen vinden in zijn studie.


16

blindheid door schade aan hoornvlies

INNOVATIE IN HET OOG

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

blindheid door schade aan hoornvlies

17

Blindheid ontstaat vaak door schade aan de laag cellen die de binnenkant van het hoornvlies bekleedt, het endotheel. De remedie is een transplantatie met donorcellen. Helaas is er een groot tekort aan hoornvlies-donoren. Oogchirurg Ruth LapidGortzak werkt mee aan een oplossing: endotheel gemaakt van kunststof. Een eerste studie bij mensen is succesvol afgerond. Tekst: Mieke Zijlmans Foto: Marieke de Lorijn

G

oed en scherp kunnen zien begint bij een helder hoornvlies, de doorzichtige voorste laag van het oog. Aan de binnenkant ervan zit een flinterdun laagje cellen, het endotheel. Dit functioneert als een verzameling pompjes. Die pompjes verzorgen de vochthuishouding in het hoornvlies: ze pompen aan de achterkant oogvocht weg. Als het endotheel ‘stuk’ is, waardoor die pompjes onvoldoende functioneren, loopt het hoornvlies vol met oogvocht. Dat wordt daardoor dikker en verliest zijn transparantie, het wordt als het ware net zo ondoorzichtig als melkglas. Gevolg: slechter zicht, pijn of zelfs blindheid. Deze aandoening kan onder andere ontstaan door een infectie, een operatie of een ongeval. In Nederland is het voornamelijk een ouderdomskwaal. Oplossing hiervoor is het ‘kapotte’ endotheel vervangen door gezond weefsel van een donor. Dergelijke transplantaties, met menselijk donor-­ endotheel, zijn nog relatief nieuw; Nederlandse oogchirurgen doen ze sinds een jaar of twintig. Vóór die tijd werd het hele hoornvlies vervangen door donorhoornvlies, legt oogchirurg Ruth Lapid-Gortzak uit. Dat is echter een ingrijpende en risicovolle operatie: “Er kunnen allerlei complicaties optreden, zoals afstoting, hechtingsproblemen, infecties of een acute bloeding. Het donorhoornvlies moet met de hand gehecht worden en moet overal dezelfde spanning hebben. Maar dat effect is vaak onvoldoende, waardoor je cilinderafwijkingen krijgt. Het hoornvlies wordt onregelmatig, het zicht wordt nooit optimaal.” Het is daarom beter om, als de aandoening dat toelaat, alleen het endotheel te vervangen. Dat is een veel minder belastende operatie [zie kader], met voor de patiënten uiteindelijk een gunstiger resultaat. “Zij kunnen na herstel vaak ongeveer dezelfde bril weer op, want de bolling van het oog blijft hetzelfde. Dat komt doordat we voornamelijk de achterkant veranderen en niet de voorkant.” Maar of nu het hele hoornvlies of slechts een deel

ervan vervangen wordt, je hebt in beide gevallen donorhoornvliezen nodig en daarvan zijn er niet genoeg. In Nederland komen er jaarlijks ongeveer 1.500 beschikbaar, terwijl er idealiter zeker 2.200 nodig zijn. Nog schrijnender zijn de tekorten in andere delen van de wereld: in Latijns-Amerika, Afrika en India is hoornvliesblindheid een groot probleem, maar transplantaties vinden er nauwelijks plaats bij gebrek aan donorhoornvliezen. Veiligheidsstudie

1.500 hoornvliezen komen jaarlijks beschikbaar in Nederland via donoren. Maar om alle patiënten met schade aan het hoornvlies te kunnen helpen, heb je er minstens 2.200 nodig.

Reden voor oogchirurg en -arts Ruth Lapid-Gortzak om mee te werken aan een studie van de Israëlische startup EyeYon Medical, die een breed beschikbare oplossing voor hoornvliesblindheid probeert te ontwikkelen in de vorm van een schijfje van kunst-endotheel. Het gaat om een heel dun schijfje van hydrofiel acrylaat, een soort zacht plastic. Lapid-Gortzak: “Het is van hetzelfde materiaal waarvan we al tientallen jaren lensimplantaten maken.” Dit kunst-endotheel is nu voor het eerst bij mensen geïmplanteerd binnen een zogenaamde First in Human Safety study. Doel: onderzoeken of deze toepassing mogelijk en veilig is. Wereldwijd zijn inmiddels achttien blinde patiënten geopereerd aan de binnenkant van hun hoornvlies. Zeven van deze ingrepen zijn in Amsterdam UMC verricht door Lapid-Gortzak. Ruim een jaar na de operaties zijn de resultaten bevredigend en bemoedigend te noemen: de patiënten hebben minder pijn. Bij vier ervan is het hoornvlies helderder geworden. Twee kunnen iets beter zien. Deze positieve resultaten ziet Lapid-Gortzak als een gunstige ‘bijvangst’, omdat het hier gaat om een veiligheidsstudie. Dat deze patiënten er misschien ietsjes beter door kunnen zien, is mooi meegenomen. “Uit veiligheidsoverwegingen hebben we gewerkt met mensen met een heel slechte prognose. Ik heb bewondering voor deze


18

blindheid door schade aan hoornvlies

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

“Uit veiligheidsoverwegingen hebben we gewerkt met mensen met een heel slechte prognose.” Oogchirurg Ruth Lapid-Gortzak

Endotheel-transplantaties: cijfers en feiten

patiënten: ze zijn toch maar bereid om op deze manier bij te dragen aan wetenschappelijk onderzoek, opdat we op termijn anderen kunnen helpen.” Veel ontdekt

Lapid-Gortzak is al sinds 2015 betrokken bij de studie van de Israëlische onderneming. Ze werd daarvoor uitgenodigd omdat ze goede contacten heeft bij EyeYon Medical: een van de oogartsen die er werken, heeft haar in Israël opgeleid. “De afgelopen zes jaar hebben we op dit gebied veel ontdekt: we hebben bewezen dat het implantaat op zijn plek blijft, dat het hoornvlies gezond blijft en dat het doorzichtig blijft. Het werkt, de implantaten kunnen blijven zitten. En vooral: we hebben bewezen dat de aanpak veilig is. Dat was het doel van de studie.” Mede omdat blindheid door endotheel-problemen veel voorkomt in de wereld, heeft de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) het onderzoek bestempeld tot break through technology. Daardoor staat er nu een fast track study in de startblokken, met driehonderd proefpersonen. Het onderzoek kan hierdoor in een stroomversnelling raken. Het benodigde kunst-endotheel wordt vooralsnog alleen gemaakt ten behoeve van dit onderzoek, er is (nog) geen industrie van deze zacht-plastic schijfjes. Het kunnen toepassen van kunst-endotheel biedt wereldwijd perspectieven, stelt Lapid-Gortzak. “Hiermee worden deze transplantaties voor veel meer mensen bereikbaar en betaalbaar. Je hoeft niet meer op een donor te wachten voordat je iets kunt doen, het endotheel ligt bij wijze van spreken al klaar.” En zo ingewikkeld is de ingreep niet eens, vindt Lapid-Gortzak: “Je hebt alleen een operatiekamer nodig en een toegewijde oogarts. Een oogchirurg die staaroperaties doet, kan dit ook. Deze plastic schijfjes kunnen mogelijk echt een verschil gaan maken.”

Voor een transplantatie van het endotheel in het oog is tot op heden (een deel van) het hoornvlies nodig van een overleden donor. Helaas is er te weinig donorhoornvlies beschikbaar om iedereen die het nodig heeft te kunnen helpen. In 2020 werden in Nederland 1.498 operaties uitgevoerd waarbij donorhoornvlies werd gebruikt; daarnaast kwamen 717 mensen terecht op de wachtlijst voor zo’n hoornvlies. Daarmee is van alle wachtlijsten voor donororganen en -weefsels die voor hoornvliezen de een-na-langste. Alleen de wachtlijst voor nieren is langer, die telde in 2020 828 personen. Oogchirurg Ruth Lapid-Gortzak legt uit hoe een endotheel-operatie in zijn werk gaat: “Je haalt met een stomp haakje de zieke cellen uit de binnenkant van het hoornvlies. Vervolgens neem je het donor-­ endotheel en dat rol je op. Dat rolletje spuit je in het oog. Het ontplooit zich daar als een soort pannenkoek. Vervolgens spuit je een luchtbelletje onder het donor-endotheel en het hoornvlies.” Die ingespoten luchtbel wil van nature naar boven. De patiënt moet na de operatie een paar uur horizontaal blijven liggen. In die tijd zorgt de opwaartse kracht van de luchtbel ervoor dat het getransplanteerde endotheel tegen het eigen hoornvlies blijft aandrukken: de luchtbel ‘lijmt’ het geheel dus aan elkaar. “In menselijk donor-endotheel werken de ‘pompjes’ zoals altijd: zij pompen na de operatie het oogvocht weg”, legt de oogchirurg uit. In het kunststof van kunst-endotheel zitten echter geen pompjes, het materiaal is dicht. “Met deze kunststof schijfjes vervang je die versleten pompjes niet, maar je legt een barrière aan tegen het overvloedige oogvocht dat het hoornvlies dik en ondoorzichtig maakt. Om het implantaat heen zitten, in het weefsel van de patiënt, wel nog pompjes. Daardoor ontstaat er een nieuw, beter evenwicht in het hoornvlies. Wij dichten dus het lek – zoals Hansje Brinker zijn vinger in de dijk stak – waardoor het water niet meer naar het hoornvlies kan lopen.”


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

gezichtspunt

DORPSPLEIN

Onze nieuwe columniste Eva Roos is arts-onderzoeker en patholoog in opleiding bij Amsterdam UMC. Foto: Mark Horn

L

aatst was ik bij Dominique, mijn schoonheidsspecialiste. Het gesprek ging binnen drie minuten over een minder ontspannen onderwerp. Ik ken haar al lang, maar de afgelopen maanden raakte ze steeds verder in de ban van allerlei corona-complottheorieën. Zelf ben ik in opleiding tot patholoog. Dat is een arts die als een soort ‘google translate’ biologie onder de microscoop vertaalt naar een klinische diagnose. Het vak ontstond ooit doordat nieuwsgierige dokters dusdanig graag de aandoeningen van hun patiënten wilden begrijpen, dat ze de microscoop ter hand namen om weefsel te bestuderen. Maar ook al stellen pathologen vooral de diagnoses voor levende patiënten, de meeste mensen associëren hen toch met de doden. Lijkschouwingen, zoals je die ziet in politieseries van Baantjer tot CSI, zijn een klein gedeelte van het vak. Maar zeker bij nieuwe ziekten zoals covid-19 is het kijken in het lichaam van een overledene een onmisbare methode om de ziekte op celniveau te leren kennen. Dat is ook precies wat ik met een team van collega’s deed. Het was wetenschap zoals het zou moeten zijn. Alle deelnemende onderzoekers waren gemotiveerd en efficiënt. De vraag was helder: wat gebeurt er op celniveau in de organen van patiënten met ernstige covid-19? Een antwoord zou

aanknopingspunten kunnen leveren voor nieuwe therapieën. Binnen zeven maanden stond het overzichtsartikel over de schade die het virus en het immuunsysteem aanrichtten in de Lancet Microbe. Ik vertelde Dominique over onze bevindingen, maar toch kwam met de intrede van vaccins en 2G het onbegrip. Ze heeft weleens gezegd dat het online net een dorpsplein is, waarbij je niet goed weet welke roddels waar zijn. Voor mijn gevoel heb ik iets gemist. Misschien had het geholpen als ik niet alleen had verteld wat we hadden gevonden, maar vooral hoe je onderzoek doet. De geloofwaardigheid van research wordt tenslotte bepaald door het voorwerk. De onderzoeksvraag, het hypothetische antwoord en de vooraf uitgedachte methoden om dit te toetsen, bepalen de betrouwbaarheid van zelftests en van vaccins. Het houdt me bezig: was ik, in combinatie met een crash course onderzoeksmethoden, overtuigender geweest dan niet nader te noemen mensen online? Ik weet het niet. Toch denk ik dat we de wereld niet alleen mooie resultaten moeten tonen, maar ook wat vaker een kijkje achter de schermen moeten geven. Dan had Dominique mogelijk geleerd die sappige covid-roddels met een korrel zout te nemen.

19


20

galerij

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

VAN ROCK-'N-ROLL NAAR ANDRÉ RIEU Muziek stimuleert gebieden in de hersenen die belangrijk zijn voor emoties en voor het sociaal functioneren. Bij mensen met frontotemporale dementie is dat laatste vaak verstoord. Onderzoekers van Amsterdam UMC houden zich daarom bezig met de vraag: kan muziek helpen bij het vroeg opsporen van deze vorm van dementie? En wat leert dat ons over het brein? Tekst: Sandra Smets Foto: Mark Horn


galerij

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

H

ij viel nogal op in het ziekenhuis, merkte arts-onderzoeker Jochum van ’t Hooft als hij weer eens met zijn gitaar naar zijn spreekkamer liep. Het stemde mensen vrolijk, en ook zijn patiënten reageerden positief. Juist voor die patiënten ging hij gitaar spelen. Zij lijden aan dementie en krijgen vaak lastige neuropsychologische vaardigheidstesten. Muziek is dan toch leuker. Maar die gitaar is óók bedoeld voor neuropsychologisch onderzoek. Naar de manier waarop muziek de hersenen activeert, en hoe je met muziek het leven van patiënten met hersenziekten kan verbeteren. “Het gaat om een studie naar frontotemporale dementie”, legt Van ‘t Hooft uit. “Mensen die daaraan lijden, krijgen moeite om emoties te herkennen. Bij hen sterven hersendelen af die belangrijk zijn voor sociale vaardigheden. Maar deze hersendelen zijn ook belangrijk voor muziekverwerking. Dat triggerde mij, daarom ging ik hun reacties op muziek onderzoeken. Ik speelde akkoorden die verdrietig of vrolijk zijn, om te kijken of ze die muzikale emoties nog herkennen.” Die herkenning is Van ‘t Hooft systematisch in kaart gaan brengen. Uiteindelijk hoopt hij op deze manier frontotemporale dementie op te sporen in een vroeg stadium.

emoties, kippenvel. De betreffende hersendelen die geprikkeld worden, zijn beloningsgebieden, waardoor je je goed voelt. Je gaat bewegen doordat die delen vlakbij het hersengebied zitten voor de motoriek.” Tijms: “Mensen met de ziekte van Par­kinson hebben problemen om in beweging te komen. Het is bekend dat muziek hun hersenen een kickstart geeft, wat helpt om ze te laten bewegen.” Eigenlijk begon heel het onderzoek met enkele basale vragen die Van ’t Hooft fascineerden: “Waarom luisteren we naar muziek, wat is muziek eigenlijk? Welk evolutionair voordeel heeft het? Helpt het met onze sociaal-emotionele vaardigheden? Daar zijn aanwijzingen voor: uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat muzikanten beter scoren op sociale testen.” Misschien komen er antwoorden uit de volgende fase van MELODIA, waarin de onderzoekers willen uitbreiden naar Alzheimer. Deze vorm van dementie heeft een ander soort hersenschade en verloop, waarbij de muzikaliteit mogelijk langer gespaard blijft. “Ken je de documentaire ‘Alive Inside’?”, vraagt Tijms. “Die gaat over een man in een vergevorderd stadium van Alzheimer, die geen contact meer kan maken. Zodra hij een koptelefoon met muziek op krijgt, bloeit hij op. Hij begint spontaan te vertellen over herinneringen aan de tijd van die muziek.” Van ‘t Hooft: “Hij blijft dan nog een tijdje aanspreekbaar, zodanig stimuleert de muziek blijkbaar zijn hersenen. Maar het is geen wondermiddel, het geneest niet. Wel maakt muziek het leven aangenamer, ook voor de naasten van de patiënt. Muziek luisteren kun je samen doen, je kunt er samen contact over hebben.”

Hersenschade

Vanuit een fascinatie voor muziek en het brein – “die relatie is zelfs bij gezonde mensen nog weinig onderzocht” – begon Van ’t Hooft dit unieke onderzoek: MELODIA (Musical Examinations and the Link with sOcial cognition in DementIA). Centraal staan muziekbeleving en muzikaliteit bij patiënten met frontotemporale dementie in een vroeg stadium. Hij kwam bij het Alzheimercentrum Amsterdam, dat hem in contact bracht met senior onderzoeker Betty Tijms. Zij verdiepte zich in de invloed van muziek op het brein en op de afstervende hersengebieden bij dementie. Samen gingen ze hiermee verder. “De eerste resultaten zijn veelbelovend,” vertelt Van ‘t Hooft. “We hebben eerst gekeken welke hersendelen belangrijk zijn voor muziekwaardering en willen nu muziek gebruiken om sociaal cognitieve vaardigheden te testen. Wat gebeurt er precies in de hersenen als je naar muziek luistert en hoe werkt dat bij mensen met hersenschade?” Vuurwerkshow

Duidelijk is dat muziek iets doet met het brein. Tijms: “Als je luistert naar je favoriete muziek, zie je op een hersenscan overal gebieden oplichten. Het is één grote vuurwerkshow. Luister je naar muziek waar je niks mee hebt, dan gebeurt er niets. We onderzoeken dit met controlecondities bestaande uit ruis of het achterstevoren afspelen van muziek.” Muziek zit in ons, vervolgt ze: je hart heeft al een ritme. Van ’t Hooft: “Je hoort het, je voelt het, het is zintuiglijk, je voelt de bas. Muziek geeft

21

Goede verbindingen

Podcast In de reeks HersenHelden verscheen een podcast waarin Jochum van ’t Hooft praat met Peter Steinmann, voormalig hoornist van het Koninklijk Concertgebouworkest. Hij heeft veel muziek gemaakt met dementiepatiënten en speelt piano met ze. De podcast is te beluisteren via: https://spoti.fi/3o1Fxgh

Muzikanten met Alzheimer kunnen nog heel lang piano spelen, vertelt Tijms. Het operationeel geheugen wat meer in de motorcortex zit, blijft relatief het langst gespaard. Wie veel heeft getraind met muziek maken, heeft blijkbaar goede verbindingen in het brein die weerstand bieden tegen de ziekte, zegt ze. “Mensen met sterkere hersenconnecties bieden sowieso goede weerstand tegen hersenziektes, wellicht hebben zij daardoor een trager ziekteverloop.” Het is een onderzoek waar nog veel te ontdekken valt. Bijzonder is ook dat sommige patiënten een andere muzieksmaak kregen, vertelt Van ’t Hooft. “Voormalige liefhebbers van rock-'n-roll hielden ineens van André Rieu of 100%NL. Vervolgonderzoek moet uitwijzen hoe dat kan.” Zou André Rieu een ander hersengebied aanspreken dan rock'n-roll? Zeker is dat muziekbeleving niet op één plek in de hersenen zit. De onderzoekers merkten dat patiënten die minder scoren op de gitaartest met de emotieherkenning, wel nog van muziek genieten. Tijms: “Sommigen veel meer dan voorheen, ze zijn er zelfs de hele dag mee bezig. Hoe dat kan, gaan we verder uitzoeken.”


22

in the picture

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

in the picture

23

Nee, je kunt hier niet je tattoo weg laten laseren omdat je hem niet meer mooi vindt. Onze tattoo-polikliniek is bedoeld voor mensen die gezondheidsklachten of huidafwijkingen krijgen vanwege hun getatoeëerde huid. Denk bijvoorbeeld aan een allergische reactie op de gebruikte inkt. Of jeuk, bulten, wonden, littekens en zelfs pijn. De speciale poli is in 2017 opgericht om personen met dit soort klachten deskundige medische hulp te kunnen bieden. Het aantal mensen dat een tatoeage neemt, is door de jaren nogal gestegen, waardoor ook een steeds grotere groep problemen ondervindt door hun tattoo. Tussen de tien en twaalf procent van de Nederlanders heeft een tatoeage, ongeveer de helft daarvan zelfs meer dan één. Al vrij snel verdubbelde de tattoopoli de spreekuren vanwege de grote vraag. Ook zien onze artsen steeds vaker patiënten met huidproblemen bij permanente make-up, dat zijn tatoeages van de lippen en de wenkbrauwen of een getatoeëerde eyeliner. Jaarlijks bezoeken ongeveer 200 mensen de polikliniek. Foto: Marieke de Lorijn

TATTOO’S ONDER DE LOEP


24

dossier: bioprinten

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

LEVEND WEEFSEL UIT DE PRINTER

De bioprinter waarover Amsterdam UMC beschikt, bestaat uit twee printkoppen die met verschillende materialen gevuld kunnen worden. Onder het microscoopglas waarop wordt geprint, zit een beweegbare, verwarmde tafel.

Balletjes, schroefjes, zelfs complete huizen, alle denkbare vormen zijn tegenwoordig uit een 3D-printer te toveren. Maar nu deze robotmachines naast plastics ook levende cellen als ‘printerinkt’ kunnen gebruiken, is het voor de medische wetenschap écht interessant geworden. “Dit biedt binnenkort misschien een oplossing voor mensen met ouderdomsblindheid.” Tekst: Rob Buiter Foto's: Marieke de Lorijn


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

H

dossier: bioprinten

25

Eszter Emri programmeert de printer met behulp van gespecialiseerde software. De diverse cellen en materialen waarmee de onderzoekers werken, hebben verschillende eigenschappen en daardoor elk een eigen print setup.

et oor moet wel zo’n beetje het summum zijn van een gecompliceerde, driedimensionale structuur. In ieder geval is het de vorm die door medische onderzoekers over de hele wereld tevoorschijn wordt getoverd als zij hun kunsten met een 3D-printer willen vertonen. Ook in het laboratorium van hoogleraar Moleculaire genetica Arthur Bergen is het een van de eerste objecten die postdoctoraal onderzoeker Eszter Emri produceert tijdens de demonstratie van hun nieuwe 3D-printer. Na de nodige subtiele bewegingen van de printerkop ligt daar in een petrischaaltje onmiskenbaar een klein, wit oortje te glanzen. Toch zit hem de kneep van deze demo niet in de gecompliceerde vorm, bezweert Emri. “Dit oortje hebben we geprint op basis van doodgewone Nivea-crème”, zegt zij niet zonder trots. “Niet zozeer de vorm, maar het zachte basismateriaal is hier de kunst. Hoe voorkom je dat vloeibaar materiaal uit de printer meteen wegloopt? Hoe laat ik het water waarmee ik sommige materialen vloeibaar moet maken op het juiste moment verdampen? Dat zijn de vragen waarmee wij ons bezighouden bij het 3D-printen”, vertelt moleculair bioloog Emri. Het Nivea-oortje mag dan leuk zijn voor het bezoek, de eigenlijke vormen waar Emri dag in dag uit mee worstelt, zijn ogenschijnlijk simpele lijnen. “De ‘inkt’ van deze 3D-printer kan sinds enige tijd stamcellen bevatten”, vertelt ze. “Een tweede vernieuwing die het 3D-printen van levende materialen mogelijk heeft gemaakt, is de ongekende resolutie. We kunnen de cellen met een precisie van een paar micrometer op de juiste plek leggen. Die cellen printen we op een matrix, een soort mal van bijvoorbeeld oplosbare kunststof, of later misschien kraakbeencellen. Vervolgens moeten de stamcellen in een stoof uitgroeien tot het gewenste celtype.” Structuren printen voor medicijnonderzoek

Tot zover de theorie van het moderne 3D-printen van levende weefsels. De praktijk blijkt nog razend weerbarstig. Emri: “We zijn een van de weinigen op de wereld met zo’n hypermoderne 3D-printer in het lab. Als we tegen problemen aanlopen, dan is er geen instructieboekje waar we op terug kunnen vallen, laat staan een helpdesk van de fabrikant. We hebben wel een nuttige gebruikersgroep. Samen met de andere gebruikers, waar ook ter

Met behulp van de speciale software kun je zowel materiaal als vorm zelf bepalen. Dit is een oortje geprint met Nivea-crème.


26

dossier: bioprinten

wereld, proberen we uit te vinden hoe we bepaalde structuren kunnen printen, hoe we dat probleem van het gecontroleerd verdampen van water en alle andere praktische hobbels kunnen oplossen.” Het sectiehoofd van de afdeling Humane Genetica, hoogleraar Bergen, kijkt ondertussen – met veel waardering voor het zwoegen van zijn postdoc – al een stap verder. Samen met Amsterdam UMC-hoogleraar Translationele regeneratieve geneeskunde Theo Smit, heeft hij een groot project opgetuigd rond de 3D-printer. “We zijn content dat we fondsen hebben kunnen verwerven voor deze technologie. 3D-printers in de geneeskunde hebben een enorme potentie”, zegt Bergen. “Levende weefsels uit de 3D-printer kunnen ons fundamentele onderzoek verder helpen. We kunnen ook goede, gestandaardiseerde structuren printen om medicijnonderzoek mee te doen en uiteindelijk zouden we zelfs transplanteerbare weefsels kunnen maken.”

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

Printen met cellen is ook mogelijk. Daarvoor moet je de cellen eerst kweken en verzorgen. Dat gebeurt in een speciale zuurkast naast de printer.

Maculadegeneratie

Ook aan die praktische toepassingen werkt Emri inmiddels. Behalve eenvoudige vormen die het proof-of-principle moeten leveren, probeert de onderzoekster ook zogeheten ‘drusen’ te printen. Dat zijn structuren die in het oog kunnen ontstaan bij leeftijd-gerelateerde maculadegeneratie, AMD. Ze zijn enigszins vergelijkbaar met de plaques die bloedvaten kunnen blokkeren bij aderverkalking. Bergen: “Maculadegeneratie is een oogaandoening die vier procent van de mensen boven de 60 treft en zelfs twaalf procent van de mensen boven de 70. Door de drusen die tussen de toplaag, het epitheel en de membraan van het netvlies gaan zitten, verliezen mensen langzaam hun zicht. Deze ‘leeftijd-gerelateerde blindheid’ is een invaliderende aandoening, die langzaam voortschrijdt en waartegen bovendien geen behandeling bestaat. Ook het onderzoek ernaar is lastig, bijvoorbeeld omdat proefdieren zoals muizen geen macula of ‘gele vlek’ in hun netvlies hebben zoals wij.” Om het voortschrijden van de blindheid in de gele vlek beter te begrijpen, wil Bergen eerst het ontstaan en groeien van die drusen snappen. “Deze ‘klontjes’ tussen de cellagen van het netvlies blokkeren de toevoer van essentiële voedingsstoffen naar de staafjes en kegeltjes op het netvlies, die ons daadwerkelijk laten zien. Pas als je snapt hoe die structuren zich vormen, kun je nadenken over een structurele oplossing”, aldus Bergen.

Het lijkt eenvoudig, met vloeibaar materiaal een lijn printen op een microscoopglas. Maar dat is het beslist niet. De lijnen bestaan uit kleine puntjes die tot op de micrometer nauwkeurig op het glas terecht moeten komen.

“We zijn ook geïnteresseerd in het printen van embryonale structuren, om te begrijpen hoe de vroege ontwikkeling van weefsels in elkaar zit.” Theo Smit, hoogleraar Translationele regeneratieve geneeskunde


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

“We kunnen levende cellen met een precisie van een paar micrometer op de juiste plek leggen.” Moleculair bioloog Eszter Emri

dossier: bioprinten

27

PRINTEN VOOR BRANDWONDEN De medische wetenschap heeft op bescheiden schaal al kennis gemaakt met de 3D-printer. Zo zijn in het lab van hoogleraar Regeneratieve geneeskunde Sue Gibbs de afgelopen jaren oren van kraakbeen geprint. “Eigenlijk werden er contramallen geprint, waar vervolgens kraakbeencellen in zijn gegroeid”, corrigeert biomedicus Ibrahim Korkmaz, postdoctoraal onderzoeker in het lab van Gibbs. “We willen nu een stap verder gaan. Ons lab heeft ook ervaring met het kweken van huidcellen. We kunnen de opperhuid, het epitheel, kweken op een laag van lederhuidcellen, de dermis. Willen we daar ooit bijvoorbeeld patiënten met ernstige brandwonden mee helpen, dan zouden we daar ook bloedvaatjes, haarzakjes en klieren in moeten kunnen weven. We kijken nu of de 3D-bioprinter ons kan helpen om deze complexe structuren in de huidmodellen te brengen.”

Na het printen gaan de gebruikte cellen in een incubator (een soort broedkast). Daar worden ze in leven gehouden voor verdere analyses.

“Bovendien heeft het onderzoek naar drusen ook waarde voor het onderzoek rond aderverkalking, nierstenen, sommige metabole ziekten en zelfs de ziekte van Alzheimer”, zegt Bergen. “De plaques die bij Alzheimer in de hersenen ontstaan lijken tot op zekere hoogte namelijk op die drusen.” Voordat preventie van AMD in beeld komt, gloort er een andere oplossing. “Er wordt nu al gewerkt aan het printen van stukjes netvlies om de beschadigde delen te vervangen”, vertelt hoogleraar Smit. “Op basis van stamcellen van de patiënt zelf, is het mogelijk om zowel het epitheel, als de onderliggende netvliescellen te printen. We zijn bij deze techniek niet afhankelijk meer van universele cellijnen, met alle risico’s op afstoting die daarbij horen. In Amerika hebben collega’s al toestemming gekregen van

Uit de ervaringen van de afgelopen jaren heeft Korkmaz vooral geleerd dat 3D-printen razend complex is. “Toch denk ik dat ons onderzoek met de huid veel perspectief biedt. We werken nu hard aan de pre-klinische toepassing van de 3D-bioprinter, waarbij we eerst zoeken naar geschikte gels. Dat kan je zien als de eigenlijke ‘printerinkt’ voor het kweken met huidcellen. Dat willen we combineren met de bestaande kweekmethode voor huidmodellen. Maar als dat goed gaat, dan is de stap naar patiënten mogelijk al relatief snel te zetten. Dan zou de 3D-printer op basis van eigen huidcellen van de patiënt mogelijk stukken eigen huid kunnen printen voor bijvoorbeeld brandwondpatiënten.”

Ibrahim Korkmaz


28

dossier: bioprinten

Emri voegt cellen toe aan bioprint-materiaal.

Scan van een vrouwelijke mummie van middelbare leeftijd die in een linnen doek is gewikkeld. Door de haarscherpe beelden kwamen de onderzoekers veel over haar te weten. Zo had de vrouw een slecht gebit en vertoont haar schedel sporen van afwijkend weefsel, waarschijnlijk veroorzaakt door kanker. Ze had artritis (ontstoken gewrichten) in haar voeten. In de buikholte ligt een figuur van klei, dat is vrij bijzonder.

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

dossier: bioprinten

29

ZELF ADERVERKALKING PRINTEN “De 3D-printer gaat het onderzoek naar aderverkalking substantieel verder helpen.” Dat is de stellige verwachting van medisch bioloog Stephan Huveneers, die in Amsterdam UMC een lab leidt dat onderzoek doet rond bloedvaten.

“Het klinkt heel spannend, een compleet oog of een hele nier uit de 3D-printer, maar medisch gezien is dat helemaal niet zo interessant.” Arthur Bergen, hoogleraar Moleculaire genetica

de Food and Drug Administration om geprinte stukjes netvlies terug te plaatsen in proefdieren. Deze toepassing is een stuk minder futuristisch dan je misschien denkt.” Een compleet oog

Toch wil Smit niet de indruk wekken dat het printen van levende weefsels een peuleschil is. “We zijn ook geïnteresseerd in het printen van embryonale structuren, om te begrijpen hoe de vroege ontwikkeling van weefsels in elkaar zit. Maar dan praat je algauw over veel verschillende cellen, die zuurstof en voedingsstoffen nodig hebben. Dat is nog behoorlijk gecompliceerd.” “Gelukkig is het printen van complete organen ook niet ons doel”, vult zijn collega Bergen aan. “Het gaat ons vooral om het herstel van de functies van bepaalde cellen binnen een orgaan. Het klinkt natuurlijk wel heel spannend, ‘een compleet oog’ of ‘een hele nier’ uit de 3D-printer, maar medisch gezien is dat helemaal niet zo interessant. In het geval van het oog gaat het ons om het vervangen van de kleine, kapotte stukjes uit het netvlies. Dat zou al geweldig zijn. Een compleet oog printen is niet alleen veel te moeilijk, het is ook helemaal niet nodig!”

Met behulp van de 3D-printer wil Huveneers in eerste instantie stukjes van bloedvaten printen met verschillende eigenschappen: groter of kleiner, stugger of flexibeler. Want onderzoek naar atherosclerotische plaques, zoals aderverkalking officieel heet, begint met onderzoek naar de vaatwand. Huveneers: “De binnenkant van de vaatwand, het endotheel, is normaal een barrière voor het omliggende weefsel. Aderverkalking is een langdurig proces, dat begint met ontstekingen van die vaatwand. Daardoor gaat het vat lekken, en kunnen plaques ontstaan. Wij doen onder andere onderzoek naar de endotheelcellen en de omliggende, zogeheten extracellulaire matrix. Wat maakt dat het ene vat gaat lekken en plaques laat ontstaan en wat maakt dat de vaatwand van het andere vat gesloten blijft?” De 3D-printer heeft belangrijke voordelen voor het onderzoek, zegt Huveneers. “Ten eerste kunnen we op een gestructureerde manier steeds dezelfde vaatwand nabouwen, met alleen variaties op die aspecten waar wij onderzoek naar willen doen. We zijn dus niet meer afhankelijk van patiëntenmateriaal, met alle variatie die daarbij hoort. Een tweede groot voordeel is de derde dimensie. Nu gebruiken we vaak ‘platte’ celculturen in het lab. De printer laat ons min of meer echte, driedimensionale vaten onderzoeken.” Huveneers verwacht niet dat hij ooit complete bloedvaten voor transplantatie hoeft te printen. “Op termijn zou dit onderzoek met de 3D-printer mogelijk wel kunnen leiden tot bijvoorbeeld betere stents. Wanneer wij weten welke factoren bepalen hoe een bloedvat gezond blijft, zouden we de die kennis kunnen gebruiken door stents een coating te geven met een bepaald medicijn.” Tegelijk waarschuwt de onderzoeker voor al te veel enthousiasme over toepassingen op korte termijn. “Laten we eerst en vooral de 3D-printer beter leren gebruiken om meer kennis te genereren.”

Stephan Huveneers


30

innovatie in de cardiologie

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

TWEE COMMUNICERENDE APPARAATJES VOOR HET HART


innovatie in de cardiologie

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

31

Jaarlijks krijgen duizenden mensen een pacemaker, die een verkeerd hartritme corrigeert. Hartspecialist Reinoud Knops bracht voor het eerst in Europa bij een patiënt een draadloze pacemaker in, die aangestuurd wordt door een onderhuidse defibrillator. De nieuwe techniek voorkomt gevaarlijke complicaties. Tekst: Marc Laan Foto: Marieke de Lorijn

E

r zijn twee soorten hartritmestoornissen, legt cardioloog Reinoud Knops uit. “Allereerst trage hartritmes, die meestal niet meteen levensbedreigend zijn, maar wel kunnen leiden tot wegrakingen en conditieverlies. Die kunnen goed behandeld worden door het hart kleine elektrische pulsjes te geven via een pacemaker die in het hart is geplaatst. Daarnaast zijn er snelle, meestal levensbedreigende ritmestoornissen, waarbij het hart in feite op hol slaat – het gaat fibrilleren. Wie hier last van heeft, krijgt vaak een inwendige defibrillator geïmplanteerd. Die brengt met een stevige stroomstoot van zo’n 700 volt een haperende hartslag weer op gang. Voor de patiënt is dat een pijnlijke ervaring.” De klassieke defibrillator geeft zijn stroomstoot via een draad die tot in het hart is geschoven. Nieuwere defibrillators zitten onderhuids en vuren hun schok af zonder draad. Zij kunnen echter alleen zware schokken afvuren, geen pulsjes. In medisch jargon heet zo’n onderhuids harthulpje een Implanteerbare Cardioverter Defibrillator (ICD). Bij sommige minder ernstige hartritmestoornissen is een sterke stroomstoot niet altijd nodig. De traditionele defibrillator kan dan het hartritme corrigeren door, net als een pacemaker, een serie zwakke stroomstootjes af te vuren, via de draad in het hart. De patiënt voelt ze niet. Knops: “Die stroomdraad in het hart is de zwakke schakel in het systeem. De draad kan breken, waardoor een nieuwe operatie nodig is. Bovendien kunnen via die draad bacteriën het hart binnendringen en daar een infectie veroorzaken. Dit is een zeer riskante aandoening. Wij maken steeds een afweging tussen het nadeel van een mogelijke bacterie-infectie en het voordeel van de aanpak met pulsjes. Maar in de praktijk zie je vaak dat er toch gekozen wordt voor een aanpak met pulsdraden in het hart.” Pratende toestellen

Een pacemaker kan geen grote stroomstoot geven, hij kan alleen pulsen. De moderne onderhuidse defibrillator zonder draad kan geen pulsjes afvuren. Daarom is nu een nieuwe techniek toegevoegd aan

het wapenarsenaal van de cardiologen: de draadloze pacemaker. Knops: “De patiënt krijgt dan twee apparaatjes: een onderhuidse defibrillator voor de grote stroomstoten en een pacemaker voor de niet-voelbare pulsjes. Die twee toestellen praten met elkaar via minieme elektrische signalen die zich verplaatsen door het lichaamsvocht. Sensoren bepalen of het hart bestookt moet worden met een zware stroomstoot uit de defibrillator, of dat eerst volstaan kan worden met een serie kleine pulsjes vanuit de pacemaker.” Kleine operatie

5.000 euro kost de draadloze pacemaker. De draadloze defibrillator kost 10.000 euro.

De onderhuidse defibrillator heeft vanwege zijn grote accu de omvang van een hamburger. Hij wordt onderhuids geplaatst, dus buiten de borstkas. De draadloos bestuurde pacemaker is kleiner dan een AAA-batterijtje, en zit wel binnen in de borstkas. Hij wordt via de lies naar binnen gebracht en hecht zich met weerhaakjes in de hartspier. Knops: “De stroomdraad van de defibrillator gaat bij deze nieuwe techniek ook niet meer zoals vroeger naar binnen bij het hart, maar loopt onderhuids naar het borstbeen. Aan het einde van de draad zit een elektrische spoel, die stevige stroomstoten richting het hart kan afgeven.” “Het plaatsen van de defibrillator onder de huid vergt slechts een kleine operatie van ongeveer dertig tot veertig minuten. Je maakt met twee kleine sneetjes onder de huid een holletje, en schuift de defibrillator naar binnen. Hij groeit binnen korte tijd vast doordat het lichaam hem inpakt in een stevig kapsel. De cardioloog hoeft bij deze operatie dus de borstkas niet meer in. Zo minimaliseer je het risico op bacterie-infecties in het hart.” Na het inbrengen van de pacemaker en de onderhuidse defibrillator kunnen de twee apparaatjes zeker tien jaar met elkaar praten, zonder dat hun batterijen leeg raken. Hun draadloze communicatie verloopt via het lichaamsvocht en kan niet verstoord raken door invloeden van buiten, zoals magneten of radiostraling. “Je kunt de patiënt zelfs in een MRI-scanner schuiven, dat brengt de werking van de apparaatjes niet in gevaar.”


32

innovatie in de cardiologie

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

“Je kunt de patiënt zelfs in een MRI-scanner schuiven, dat brengt de werking van de apparaatjes niet in gevaar.” Cardioloog Reinoud Knops

Ritchie twijfelde niet

Gezondheidsdata analyseren

Afgelopen december werd voor het eerst in Europa een combinatie van een draadloze pacemaker en een onderhuidse defibrillator ingebracht bij een 38-jarige patiënt [zie kader]. “Bij het implanteren was hij onder narcose, maar de dag na de operatie kon hij zonder complicaties alweer naar huis.” De kosten van de draadloze harthulpjes zijn volgens cardioloog Knops twee keer hoger dan het inbrengen van een traditionele defibrillator en een normale pacemaker. De nieuwe defibrillator kost ongeveer 10.000 euro, de draadloze pacemaker zo’n 5.000 euro. De duur van de operatie is vrijwel gelijk aan de traditionele oplossing. Thuis krijgt de patiënt een kastje dat draadloos de gezondheidsdata uit beide apparaatjes uitleest. In het ziekenhuis analyseren specialisten die gegevens, zonder dat de patiënt hiervoor langs moet komen. Het verfijnen van de afstelling van de stroompulsen moet nog wel in het ziekenhuis plaatsvinden. Knops: “Ik denk dat elke techniek die nieuw is, relatief duur is in het begin. Maar je bespaart op de lange duur op herhalingsoperaties als gevolg van draadbreuk of een bacterie-infectie in het hart. De patiënt krijgt een betere kwaliteit van leven en een langer leven.” Knops vervolgt: “De ervaring van de afgelopen tien jaar leert dat een defibrillator in ongeveer één op de tien gevallen ten onrechte een flinke stroomstoot toedient. Dat is vervelend voor de hartpatiënt. Desondanks zijn deze apparaten zeer efficiënt gebleken in het redden van levens. Bij mensen die aan een hartinfarct een litteken in hun hart hebben overgehouden, daalt door deze apparaten de kans op sterfte met dertig procent. Daar kan geen pil of dotteren tegenop.”

Ritchie Samuel (38) zat op de roeimachine van zijn sportschool toen hij een hartaanval kreeg. De Mensendieck-therapeut uit Wormerveer vertelt: “Ik werd gereanimeerd en kwam pas de volgende dag bij op de intensive care. In overleg met mijn hartspecialist Reinoud Knops werd besloten dat ik als eerste in Europa een draadloze pacemaker zou krijgen in combinatie met een ICD.” “In december 2021 ben ik geopereerd. De ingreep verliep best snel: de volgende dag kon ik alweer naar huis. Mijn lichaam en geest functioneren aardig, al moest ik de eerste paar weken wel rustig aan doen. Inmiddels is het litteken van de operatie dichtgegroeid. De eerste tijd deed het nog een beetje zeer. Nu voel ik alleen mijn huid nog wat trekken daar, bijvoorbeeld als ik mij omdraai in bed.” “Omdat ik nog relatief jong ben, bleek de nieuwe draadloze pacemaker voor mij een goede optie. Bij een traditionele pacemaker lopen er stroomdraadjes vanuit de defibrillator naar binnen in het hart. Dat kan allerlei complicaties opleveren. De kans bestaat daardoor dat er in de loop van je leven meerdere keren een nieuwe pacemaker geïmplanteerd moet worden. Bij deze draadloze techniek loop je dat risico niet.” “Ik heb niet echt getwijfeld over deze nieuwe techniek. Wel heb ik eerst goed overlegd met familie en kennissen. Het team van dokter Knops is zeer ervaren, dus ik dacht: wat heb ik te verliezen? Als dit slaagt, ben ik toch een beetje een pionier die voor andere hartpatiënten de deur heeft opengezet.” “Als ik er nu op terug kijk, besef ik hoeveel geluk ik heb dat ik nog leef. De helft van de mensen haalt na een hartaanval het ziekenhuis niet eens. Ik werk er nu naartoe dat ik op den duur mijn werk weer op kan pakken.”


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

PRIKKEN MET PLAATJES

nader bekeken

33

Een versleten enkelgewricht doet veel pijn, en er is – buiten een operatie – weinig aan te doen. Wereldwijd zweren behandelaren echter bij plaatjesrijk bloedplasma (PRP), afgenomen bij de patiënt zelf en geïnjecteerd in het getroffen gewricht. Maar helaas, zegt professor Hans Tol na gedegen onderzoek: PRP werkt niet. “PRP wordt ook wel Haarlemmerolie genoemd, het zou tegen van alles en nog wat helpen”, vertelt hoogleraar Sportgeneeskunde Hans Tol. Hij leest een lijstje voor met een wonderbaarlijke mix van kwalen: naast versleten knie- en enkelgewrichten (artrose), zijn dat ontstekingen aan pezen, erectie- en seksuele stoornissen, kaalheid, vaginale droogheid en wondstoornissen. De injecties zijn al een jaar of vijftien in zwang, aanvankelijk bij Amerikaanse topsporters, daarna vonden ze hun weg naar de rest van de bevolking. Het principe erachter: de arts neemt bloed af bij de patiënt en dat wordt bewerkt tot er alleen plasma overblijft dat rijk is aan bloedplaatjes. Vervolgens injecteert de arts het plasma in het gebied waar het zijn werk moet doen. “We weten inmiddels dat PRP bij ontstoken pezen en spieren niet werkt, maar nu verschenen er publicaties dat het bij versleten gewrichten zou helpen. Onze patiënten vroegen er ook om. Omdat wij veel enkel-artrose zien, besloten we dit grondiger te onderzoeken dan tot nu toe was gedaan.” En zo kwamen Tol en zijn collega’s van de afdeling Orthopedie erachter dat de eerder gemelde gunstige resultaten berusten op het placebo-effect. In tegenstelling tot de andere studies, werkten zij wél met een controlegroep die een nepmiddel kreeg. Deze groep meldde ongeveer net zo veel verlichting van de pijnklachten als degenen die daadwerkelijk met PRP waren geïnjecteerd. Niet meer toedienen dus, stelden de topbladen JAMA (waarin de resultaten verschenen) en de New England Journal of Medicine, die beide een editorial wijdden aan de studie. Eind goed al goed? Tol: “We blijven believers tegenkomen op congressen. Die zeggen: ‘In mijn handen werken die injecties wél’. En op social media is veel reuring ontstaan door klinieken die allerlei verklaringen geven voor onze ‘afwijkende’ resultaten. Sommige draaien immers op die injecties.”

https://jamanetwork.com/journals/jama/fullarticle/2785499

Tekst: Irene van Elzakker Foto: Marieke de Lorijn


34

eredoctoraat voor ontwikkelaars coronavaccin

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

“EEN VACCIN TEGEN KANKER BLIJFT ONZE GROOTSTE WENS”

Uğur Şahin (links) en Özlem Türeci


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

eredoctoraat voor ontwikkelaars coronavaccin

35

Uğur Şahin en Özlem Türeci kennen we als de ontwikkelaars van 's werelds eerste werkende coronavaccin. Maar het oorspronkelijke doel van het Turks-Duitse echtpaar lag op een ander vlak: het ontwikkelen van vaccins en immunotherapie tegen kanker. Wat betekent de ontdekking van het coronavaccin voor hun huidige missie? Tekst: Wouter Scheepstra Foto: Dina Litovsky/Redux/ANP

W

at doet het met als je wereldwijd in de belangstelling staat omdat je miljoenen levens redt? Uğur Şahin (56) reageert ingetogen. "Als wetenschapper wil je iets doen wat nuttig is voor de samenleving. Dat we dit nu met ons coronavaccin op deze wereldwijde schaal doen, is natuurlijk geweldig. We voelen ons gezegend en nederig." Zijn vrouw en collega-onderzoeker Özlem Türeci (54) knikt instemmend. Het Turks-Duitse echtpaar dat verantwoordelijk is voor het BioNTech/Pfizer-vaccin oogt ontspannen tijdens het interview via Teams. In Engels met een Duits accent leggen ze complexe zaken op een eenvoudige manier uit. Met name Şahin lacht regelmatig breeduit als hij praat of luistert naar zijn vrouw. Het interview vindt plaats in januari, op de dag dat het echtpaar van de Universiteit van Amsterdam – digitaal – een eredoctoraat krijgt. Şahin en Türeci – respectievelijk algemeen directeur en directeur medische zaken van hun biotechnologiebedrijf BioNTech – ontvangen de onderscheiding voor hun baanbrekende onderzoek naar mRNA-vaccins en het realiseren van het BioNTech/Pfizer-vaccin voor covid-19. Project Lightspeed

Bij de bekendmaking over het coronavaccin, in november 2020, was het echtpaar wereldnieuws. Şahin en Türeci, allebei opgegroeid als kinderen van Turkse gastarbeiders in Duitsland, werden door toonaangevende media op het schild gehesen. Ze stonden op de cover van Time Magazine en

“De bereidheid om alles te doen om vaccins eerlijk te verdelen is er. Het echte probleem is de organisatie.” Uğur Şahin

gaven een Ted Talk-interview. Het koppel werd in één klap miljardair. In verschillende interviews vertelde Şahin hoe hij in januari 2020 in het medische tijdschrift The Lancet las over een nieuw virus in China. Şahin wist: dit wordt een pandemie. Verloven werden ingetrokken en naar verluidt konden medewerkers die op het punt stonden om op skivakantie te gaan hun koffers weer uitpakken. Het ontwikkelen van een coronavaccin – Şahin en Türeci zijn allebei oncologen – lag niet voor de hand. Toen zij hun bedrijf BioNTech in 2008 oprichtten, ontwikkelden ze medicatie tegen kanker. Of beter gezegd: geïndividualiseerde immunotherapie en vaccins op basis van mRNA. Bij kanker moet dit ertoe leiden dat het eigen afweersysteem zelf een tumor en andere kankercellen opruimt in plaats van dat er bestralingen of chemokuren nodig zijn. Maar het koppel wist: een mRNA-vaccin voor een infec-


36

eredoctoraat voor ontwikkelaars coronavaccin

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

“Als mensen honger hebben, helpt het niet als je ze een tekening van een vis geeft.” Özlem Türeci

Vaccins eerlijk verdelen

tieziekte maken kan ook. En zo geschiedde met Project Lightspeed, de inspanning die leidde tot 's werelds eerst werkzame coronavaccin. Omikron

Het ontwikkelen van het coronavaccin bete­kende een boost voor het bedrijf. Şahin vertelt dat BioNTech vóór de coronacrisis ongeveer 1300 mensen in dienst had. Anno 2022 zijn er alleen al 1200 medewerkers die zich bezighouden met het doorontwikkelen, produceren en op de markt brengen van coronavaccins. Ze werken momenteel aan een vaccin tegen de omikron-variant. "Als alles meezit, kan dit vaccin in maart op de markt komen", zegt Şahin. "Mits het door de regelgevende instanties wordt goedgekeurd.” Daarnaast zijn er ongeveer 1800 mensen die zich bezighouden met andere ziektes. Van deze groep werkt meer dan de helft aan de oorspronkelijke missie van BioNTech: het ontwikkelen van mRNA-vaccins en immunotherapie voor kanker. "Dat is veel complexer dan het maken van een coronavaccin", vertelt Türeci. "De tumor van elke patiënt is verschillend en muteert veel vaker dan covid-19. Het uitgangspunt bij het toedienen van kankermedicatie is ook anders. Er is al een leger aanwezig van miljarden cellen die je moet bestrijden."

Hoe werkt het mRNA-vaccin? In tegenstelling tot traditionele vaccins bevat een mRNA-vaccin geen verzwakt of dood stukje virus. Bij het vaccin van BioNTech/Pfizer en ook Moderna wordt alleen een stukje code (mRNA) geïnjecteerd. Deze code geeft het eigen lichaam de opdracht om tijdelijk zelf het spike-eiwit te produceren – het uitsteekseltje dat zo kenmerkend is voor het coronavirus. Het afweersysteem herkent dit uitsteekseltje als lichaamsvreemd en maakt onder meer antistoffen aan. Als je vervolgens echt het coronavirus krijgt, herkent het lichaam het virus doorgaans sneller en wordt ernstige ziekte voorkomen. Ook wordt de kans op verspreiding kleiner.

Verder wordt er gewerkt aan mRNA-vaccins voor tuberculose en malaria en is er een programma opgestart om geneesmiddelen voor hiv/aids te ontwikkelen. Şahin: "Al deze projecten zijn zeer relevant voor Afrika, India en andere regio's waar mensen dringend nieuwe medicijnen nodig hebben." Maar voor diezelfde regio's zou BioNTech te weinig doen om coronavaccins eerlijk te verdelen. Dat is de kritiek van verschillende organisaties en ook de strekking van een open brief die Artsen Zonder Grenzen publiceerde in aanloop naar de uitreiking van de eredoctoraten. Şahin: "We zetten – dat zeg ik uit het diepst van ons hart – ons juist in om te zorgen voor een eerlijke verdeling van vaccins. Vorig jaar hebben we samen met dertig partners meer dan 1,1 miljard doses verscheept naar lage- en middeninkomenslanden. Aan het eind van dit jaar leveren we aan deze landen nog eens 2 miljard doses." Moet BioNTech/Pfizer de patentrechten niet vrijgeven, zoals verschillende organisaties opperen? Şahin: "Daar ben ik niet op tegen, maar ik weet dat het onvoldoende helpt. De bereidheid om alles te doen om vaccins eerlijk te verdelen is er. Het echte probleem is de organisatie. Hoe voer je het uit? Dat is complex. Een mRNA-vaccin is niet zomaar een protocol of recept dat je overdraagt. Het zijn 40.000 stappen, het zijn honderden analyses. Je moet kennis overdragen, mensen opleiden. Dat doe je niet van de ene op de andere dag." Met hun biotechbedrijf wil het koppel mensen leren om zelf mRNA-vaccins te maken. "Daarom zijn we samenwerkingen gestart in Rwanda en Senegal en gaan we nog dit jaar fabrieken op het Afrikaanse continent bouwen. We willen dat landen en regio's zelf hoogwaardige mRNA-vaccins produceren en onafhankelijk worden." Türeci vult aan: "Als mensen honger hebben, helpt het niet als je ze een tekening van een vis geeft. Je moet ze leren om vissen te vangen en de juiste uitrusting mee te


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

eredoctoraat voor ontwikkelaars coronavaccin

37

HIV-ONDERZOEKER DROEG BIJ AAN CORONAVACCINS Wat hebben de coronavaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna en Janssen met elkaar gemeen? Ze maken allemaal gebruik van een truc die zo’n twintig jaar geleden is bedacht om vaccins beter te laten werken. De bedenker is Rogier Sanders, hoogleraar Virologie, in het bijzonder Experimentele vaccinologie, van Amsterdam UMC. Zijn truc werd gekopieerd door de bedrijven die de best werkende vaccins tegen corona produceren.

nemen. Zelfs de meest elementaire uitrusting is er nu niet." Dagbehandeling afgestemd op tumor

Wat is de grootste wens van de wetenschappers? Şahin begint meteen over de oorspronkelijke missie van het echtpaar: vaccins en immunotherapie ontwikkelen voor mensen met kanker. "De beste behandeling voor kankerpatiënten is een behandeling met gepersonaliseerde medicatie. Daar zijn wij van overtuigd. Waar wij naar streven, is een dagbehandeling die volledig op de individuele kenmerken van de tumor is afgestemd. Je analyseert dan de tumor van een patiënt en biedt in realtime de individuele behandeling aan." Volgens Şahin zijn er in klinische onderzoeken al successen geboekt. "Nu proberen we in een aantal klinische studies met grotere patiëntengroepen te bewijzen dat onze aanpak werkt." Türeci: "Dit soort trajecten kost meer tijd omdat je patiënten met kanker veel langer moet behandelen – niet met een of twee injecties zoals bij covid-19." Het echtpaar is hoopvol. Şahin: "De uitdaging is om precies te begrijpen hoe een individuele tumor bij een patiënt is samengesteld. We hebben sequencing-technologie die ons hiertoe beter in staat stelt. We snappen nu beter hoe kanker evolueert en aan de afweer ontsnapt en hoe het immuunsysteem de ziekte herkent. Ook weten we in welk stadium van de ziekte we de kanker moeten aanvallen: meteen na de operatie." In dit kader noemt Şahin borst- en dikkedarmkanker als voorbeelden. "Na de operatie geneest ongeveer 60 tot 70 procent. Maar ongeveer 20 tot 30 procent van de mensen krijgt binnen twee of drie jaar een terugval. Als dat gebeurt, is het ontzettend moeilijk om hen te behandelen. Met de gepersonaliseerde vaccins die wij ontwikkelen, willen we het aantal genezen patiënten na een operatie verhogen tot 90 en misschien wel 95 procent. Dat zou binnen drie of vier jaar kunnen gebeuren. Ook in deze coronatijd is en blijft dat ons doel."

Dat zit zo. Sanders is van huis uit geen coronavaccin-onderzoeker. Praktisch zijn hele carrière werkt hij aan het ontwikkelen van een vaccin tegen hiv, het virus dat aids veroorzaakt. En dat is ongelofelijk complex. "Hiv muteert veel meer en veel sneller. In dat licht bezien, is een vaccin ontwikkelen voor covid-19 kinderspel." Maar er was decennialang nog een probleem. Telkens als Sanders een eiwit in een hiv-vaccin stopte, viel het eiwit uit elkaar. Daardoor was de afweerreactie die het vaccin opwekte onvoldoende sterk en werkte het vaccin niet. Het was Sanders die een manier bedacht om het eiwit stabiel te houden. "Je kunt een eiwit zien als een kralenketting", legt hij uit. "Daaraan zitten allemaal kralen met verschillende eigenschappen: de aminozuren. Ik heb een aantal specifieke kralen vervangen door kunstmatige exemplaren. Daardoor wordt het gehele eiwit stijver en kun je het wel injecteren. Een bulderende lach volgt. "Daar heb ik twintig jaar aan gewerkt." Inmiddels wordt Sanders’ truc toegepast in vaccins tegen ebola, influenza, SARS, MERS en nu dus ook bij vaccins voor covid-19. Bij de coronavaccins is één verandering overgenomen die hij bij zijn truc aanbracht. Op luchtige toon: "Financieel heb ik daar niets aan. Na mijn ontdekking is alleen een patent voor hiv aangevraagd. Ik had niet bedacht dat het toepasbaar zou zijn bij vaccins voor andere virussen." "Als je werkt aan een vaccin voor hiv word je weleens moedeloos. Je komt steeds een stapje verder, maar het is niet genoeg. Dat mijn ontdekking wereldwijd in honderden miljoenen armen wordt geïnjecteerd, daar kan ik alleen maar trots op zijn."

Rogier Sanders Foto: Martijn Gijsbertsen

Marjon de Boer Foto: Anita Edridge


38

ernstig antisociaal gedrag bij meisjes

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

ALS JE ALLE RODE SEINEN ALS GROEN ZIET


ernstig antisociaal gedrag bij meisjes

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

39

De biologische achtergronden van ernstig antisociaal gedrag, ooit gold het als riskant onderzoeksterrein. “Biologische eigenschappen liggen vast, was de overtuiging. Het kon jonge kinderen alleen maar negatieve etiketten opleveren.” Maar hersenen zijn kneedbaar, ook die van ernstig antisociale jongeren. Tekst: Simon Knepper Foto: Mark Horn

L

iegen, stelen, menigeen heeft er zich al opgroeiende weleens aan bezondigd. Aanhoudend zwaar over de schreef gaan is andere koek. Zo’n twee procent van de jongeren voldoet aan de criteria voor de stoornis Conduct Disorder (CD), gekenmerkt door chronisch antisociaal gedrag. “Naast liegen en stelen is bedreigen en onder druk zetten bij veel jongeren met CD aan de orde van de dag, net als vernieling, brandstichting en ernstige agressie”, zegt psycholoog en onderzoeker Helena Oldenhof. “Wat de behandeling lastig maakt is dat CD vaak optreedt in combinatie met andere ziekte­ beelden. ADHD bijvoorbeeld of een posttraumatische stress-stoornis.” De wetenschappelijke aandacht voor CD richtte zich dusverre vooral op jongens. Maar er zijn aanwijzingen dat steeds vaker ook meisjes met ernstig antisociaal gedrag te kampen hebben. Met meer dan warme interesse volgen hulpverleners daarom FemNAT-CD, een grootschalig Europees onderzoek naar CD bij 9- tot 18-jarigen, waarin meisjes nu eindelijk eens goed vertegenwoordigd zijn. Vooral in de neurobiologische achtergrond van CD moet de studie meer inzicht geven. Wetenschappers van Amsterdam UMC, onder wie Oldenhof, runnen het psychofysiologische deel bij de 427 (!) deelnemende CD-meisjes. Voornaamste onderzoeksobject: het autonoom zenuwstelsel. “Dat regelt heel basale lichamelijke functies zoals de vertering van het eten, en de versnelling van de ademhaling bij inspanning of gevaar. Maar het speelt

ook een belangrijke rol in de aansturing van gedrag, je manier van reageren.” Handige ingang

Al eerder was bekend dat de werking van het autonoom zenuwstelsel bij jongens met CD afwijkt. Zo laten die in bedreigende omstandigheden minder stressreacties zien dan doorsnee leeftijdgenoten. Oldenhof: “Dat is veelzeggend omdat het wijst op een verminderd vermogen om sociaal te leren. In samenhang daarmee anticiperen ze minder goed op gevaar, inclusief mogelijke straf.” Voor behandelaars is de afwijkende stressrespons een handige ingang om ouders en begeleiders uit te leggen wat er met deze jongeren aan de hand is, tekent ze aan. “‘Doe eens normaal’ is voor kinderen met CD geen handvat, ons normaal is aantoonbaar niet hún normaal.” Het betekent allerminst dat iedereen met afwijkende stressreacties vroeg of laat ernstig antisociaal gedrag gaat vertonen, waarschuwt collega-onderzoeker Lucres Nauta. “Je kunt er hooguit mee voorspellen of het gedrag aanwezig blijft, als het er al is. Dus het zou een heel slecht idee zijn om kinderen preventief op dit soort afwijkingen te gaan screenen. Ook omdat die afwijkingen evengoed positief kunnen werken. Je kunt je voorstellen dat een verlaagde stressrespons in sommige beroepen of omstandigheden juist lonend is.” Gesloten instellingen

FemNAT-CD bood een gouden kans om na te gaan of de gevonden afwijkingen

zich ook bij meisjes met CD voordoen. Een zwaarbevochten kans, dat wel, want krijg zo’n doelgroep de onderzoekskamer maar eens in. Oldenhof: “Het Nederlandse onderzoekscohort bestond uit meisjes in gesloten jeugdzorginstellingen. We hebben alle meisjes ter plekke bezocht, en dan moet je heel wat geduld en begrip aan de dag leggen om iemand tot deelname te bewegen. Te meer omdat elk individueel onderzoek zich kon uitstrekken tot wel zeven sessies.” De uitkomst? Voor een belangrijk deel kwam die inderdaad overeen met de bevindingen bij jongens. Ook meisjes met CD reageren anders op stress en angst dan een controlegroep. “Het verklaart waarom dit soort meisjes, dikwijls toch al getraumatiseerd, bovengemiddeld vaak in situaties komen waarin hun trauma opnieuw wordt geactiveerd. Blijkbaar zijn ze minder gevoelig voor de cues die een ander alert zouden maken.” Maar verschillen vonden Oldenhof en consorten ook. Zo suggereerden de eerdere resultaten bij de jongens ook een verminderd empathisch vermogen. Bij de andere sekse zagen de onderzoekers zo’n vermindering niet terug. Nog een opvallend verschil: de ademhaling. Anders dan de jongens ademen veel meisjes met CD in rust ongewoon hoog. Kip of ei

Onvermijdelijke vraag: wat is bij zulke afwijkingen de kip en wat het ei? Zou het ook kunnen


40

ernstig antisociaal gedrag bij meisjes

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

“’Doe eens normaal’ is voor kinderen met CD geen handvat, ons normaal is aantoonbaar niet hún normaal.” Onderzoeker Helena Oldenhof

dat ernstig antisociaal gedrag de werking van het autonome zenuwstelsel beïnvloedt? Oldenhofs antwoord is volmondig positief. “Kijk alleen maar naar die her-traumatisering bij meisjes. Doordat de stressrespons minder goed werkt, raken ze gemakkelijker verzeild in zeer ongewenste situaties. Dat zal hun stressrespons verder afzwakken waardoor ze nóg vaker in dergelijke omstandigheden komen, et cetera.” Nauta: “Het onderstreept nog eens dat het bijna nooit alleen de biologie is die tot bepaald gedrag leidt, maar altijd een wisselwerking met de omgeving. Waarbij de biologische kant, weten we nu, net zo min vast ligt als de omgeving.” Dat verklaart meteen de verdwijning van het taboe dat decennialang op dit soort onderzoek heeft gerust, in het kielzog van de affaire-Buikhuisen. Voor wie het niet meer zo scherp op het netvlies heeft: criminoloog Wouter Buikhuisen van de Universiteit Leiden wilde eind jaren zeventig onderzoek doen naar de mogelijke rol van biologische factoren bij het ontstaan van criminaliteit. De afbrandcampagne die Vrij Nederland vervolgens tegen hem opende in de persoon van columnist Piet Grijs, pseudoniem van Hugo Brandt Corstius, maakte Buikhuisen bij zowel progressief Nederland als zijn wetenschappelijke collega’s persona non grata. Uiteindelijk zag hij zich gedwongen zowel zijn hoogleraarschap als zijn vakgebied vaarwel te zeggen. Negatief etiket

“Alleen al het áánroeren van mogelijke biologische factoren was destijds not done”, bevestigt Nauta. “Het waren de

hoogtijdagen van de antipsychiatrie. Alles moést omgeving zijn. Wat had je eraan om biologische predisposities (aanleg, red.) te leren kennen als daar toch niets aan te doen was? Waarom kinderen met een negatief etiket opzadelen?” Pas in de tweede helft van de jaren negentig, met de opgang van beeldvormende technieken in het hersenonderzoek, kwam er ruimte voor andere stemmen. Oldenhof: “De veranderlijkheid van de neurobiologie, de plasticiteit van het brein (het vermogen

om te herstellen, nieuwe verbindingen te vormen, red.), zeker in de ado­les­centie, dat zijn relatief nieuwe ontdek­kingen. In de behandeling maken we er inmiddels dankbaar gebruik van. Ernstige verwaarlozing en trauma’s in de jeugd kunnen de biologische stressrespons aantasten, maar met een veilige en stimulerende omgeving kun je die respons ook positief beïnvloeden.” Veel medicatie komt daar in de praktijk niet aan te pas: rechtstreeks op de biologie inwerken blijft bij jongeren met CD een zeldzaamheid. Nauta: “We leren ze vruchtbaarder met emoties en angstfactoren om te gaan, door veel praten en door ze technieken aan de hand te doen. Maar wel met als nevendoel om uiteindelijk ook het neurobiologische systeem meer in balans te krijgen.” Mindfulness

427 meisjes deden mee aan een Europese studie naar Conduct Disorder. Helena Oldenhof promoveerde eind vorig jaar op onderzoek naar deze gedragsstoornis. Een van haar bevindingen is dat meisjes, net als jongens met CD, een andere lichamelijke reactie op angst en stress hebben dan jongeren zonder gedragsstoornis.

Of Oldenhofs onderzoeksuitkomsten bij meisjes zichtbaar zullen worden in de behandeling? Op den duur wel, denkt ze. “Als CD bij meisjes niet of niet per se samenhangt met een gebrek aan empathie, kun je ook met die empathie aan de slag gaan. De hogere ademhaling kan een ander aanknopingspunt zijn. We weten dat er effectieve technieken zijn om die te beïnvloeden, mindfulness bijvoorbeeld. Los van het onderzoek waren er al aanwijzingen dat je daarmee angstklachten bij deze groep kunt verminderen.” Nauta: “De hoofdboodschap blijft: kijk naar het totaalplaatje. Wil het met deze meisjes echt beter gaan, dan moet je tegelijkertijd hun andere stoornissen aanpakken én hun omgeving erbij betrekken.”


kort

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

41

NIEUWS UIT AMSTERDAM UMC

Publicatie

Waarschuwingssysteem vermindert sterfte door hartstilstand thuis Een waarschuwingssysteem dat via sms’jes vrijwilligers in de buurt inschakelt als iemand thuis een hartstilstand krijgt, redt levens. Het loont om zo’n systeem in te voeren en tegelijkertijd te zorgen voor makkelijk toegankelijke AED’s (automatische externe defibrillatoren). Dat blijkt uit een in december verschenen studie in European Heart Journal. In Nederland hangen veel AED’s, waarmee je op vrij eenvoudige wijze iemand met een hartstilstand een shock kunt toedienen. De meeste apparaten zijn in publieke ruimtes te vinden. Maar de meerderheid van de hartstilstanden buiten het ziekenhuis vindt thuis plaats. Onderzoekers van de afdeling Cardiologie hebben een systeem getest met burgerhulpverleners: in woonwijken zijn 785 AED’s geplaatst en 5735 vrijwilligers gerecruteerd. Bij een 112-telefoontje over een vermoedelijke hartstilstand werd een derde van de vrijwilligers in de nabije omgeving rechtstreeks naar de patiënt gestuurd en tweederde moest eerst een AED ophalen. De invoering van dit systeem heeft ertoe geleid dat mensen die thuis een hartstilstand krijgen, vaker door een omstander gereanimeerd worden (een toename van 78 naar 91 procent) en gemiddeld 2,6 minuten eerder met een AED geshockt worden. De overleving binnen deze groep steeg van 26 naar 39 procent.

Foto: Shutterstock

Proefschrift

Euthanasie bij psychisch lijden Artsen zouden actief het gesprek moeten aangaan met mensen met psychische aandoeningen die euthanasie willen. Het verlangen naar de dood kan daardoor afnemen of zelfs verdwijnen. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van ethica Rosalie Pronk. “Een gesprek over euthanasie als reële optie geeft een patiënt een gevoel van rust en ruimte. Van erkenning voor het lijden.” Alleen in Nederland, België en Luxemburg hebben mensen met uitzichtloos psychisch lijden recht op euthanasie. Afgelopen jaar maakten 88 mensen gebruik van deze controversiële praktijk. Rosalie Pronk interviewde artsen, psychiaters, patiënten en naasten over levensbeëindiging. Zo vroeg ze artsen naar hun ervaringen en overwegingen om wel of niet mee te werken aan een euthanasieverzoek. Ze sprak patiënten over wat het leven voor hen ondraaglijk maakt en over hun keus voor

euthanasie. Aan familie en andere naasten vroeg Pronk hoe zij het proces rondom euthanasie beleven en of ze voldoende steun ervaren. Uit de gesprekken bleek dat patiënten vaak weinig ruimte voelen om hun euthanasiewens te bespreken. Of ze worden uitgesloten van psychische behandeling als ze duidelijk aangeven dat ze een euthanasiewens hebben. Als artsen het onderwerp wél aansnijden, kan het gevoel van urgentie van de doodswens afnemen. Pronk pleit er dan ook voor dat artsen actief in gesprek gaan met patiënten over hun verlangen te sterven. Daarnaast adviseert zij om meer in te zetten op herstelzorg; gericht op het verbeteren van kwaliteit van leven, leren omgaan met je aandoening en perspectief houden ondanks een eventuele euthanasiewens. Rosalie Pronk promoveerde 10 december op het proefschrift ‘A dialogue on death: on mental illness and physician-assisted dying.


42

5 vragen aan

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

1

Je bent ruim dertig jaar werkzaam bij Omega, dagbehandelingscentrum voor kinderen en volwassenen met ZEVMB. Waarom pas aan het eind van je loopbaan promotieonderzoek naar de kwaliteit van leven bij deze groep mensen? “Ik was druk met ervoor zorgen dat ‘mijn’ kinderen met ZEVMB een goed leven hadden. Maar in de loop der jaren dacht ik er wel steeds vaker over na. Hoe weet ik of ze gelukkig zijn? Waarom kan het zo verschillen per kind? Ik merkte dat ook ouders en verzorgenden er steeds vaker tegenaan liepen. Vooral in de laatste levensfase. Bij het overlijden van het ene kind was je geschokt en bij de ander was er berusting. Dat had met de kwaliteit van hun leven te maken. Maar waar doel je dan precies op? In dezelfde tijd speelde de rel rond de beslissing van zorgverzekeraars om bepaalde medicijnen niet te vergoeden voor de zeldzame ziekten Pompe en Fabry. In relatie tot hun kostprijs zouden deze middelen de kwaliteit van leven onvoldoende verbeteren. Hoe denkt men, zo vroeg ik me af, hier generalistische uitspraken over te kunnen doen? De drang om hier de vinger op te leggen is toen geboren.”

UITGAAN VAN HET UNIEKE LEVENSVERHAAL Om de kwaliteit van leven te kunnen bepalen bij mensen met zeer ernstige verstandelijke en motorische beperkingen (ZEVMB), is een langdurige relatie essentieel. Dat concludeert Marga Nieuwenhuijse, directeur van het Amsterdamse dagbehandelingscentrum Omega, in haar proefschrift. Daarom spelen ouders van ZEVMB-kinderen een cruciale rol bij levensbepalende beslissingen. Tekst: Caroline Wellink Foto: Mark Horn


populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC

5 vragen aan

43

2

3

4 5 Wringt hier de schoen? Die langdurige relaties zijn in de huidige zorgstructuur niet te realiseren.

Als de kwaliteit van leven verslechtert, kunnen ouders dan nog steeds de beste inschatting maken?

“Die verwijst naar de afhankelijkheid van mensen met ZEVMB in alle aspecten van hun dagelijks leven. Deze mensen kunnen geen invulling geven aan hun kwaliteit van leven. Het maakt ouders, familie en professionele verzorgers verantwoordelijk voor het realiseren en bewaken ervan. Met de titel onderstreep ik het belang van een goede relatie, hier schuilt een wereld aan emoties achter. Geschreven door haar ouders en andere direct verzorgenden, begint elk hoofdstuk met een stukje levensverhaal van Britt, een meisje met ZEVMB dat in Omega dagbehandeling kreeg. In 2019 overleed ze op 15-jarige leeftijd. Mijn boodschap hierachter: bij het beoordelen van kwaliteit van leven bij deze groep moet je uitgaan van het unieke levensverhaal. Dat zegt iets over het nu en over de toekomst. Over hun leven, wat ze wel en niet kunnen. Over hun netwerk van verzorgers, hoe stabiel dat is. Je kunt bij deze groep dus onmogelijk generaliserende uitspraken doen over kwaliteit van leven. Ook wilde ik met deze stukjes lezers van het proefschrift die onbekend zijn met mensen met ZEVMB laten zien dat hun leven niet alleen maar uit liggen bestaat en verdrietig is.”

“Er zijn vier indicaties. Als het kind gezond is, contact maakt en heel belangrijk: als het invloed kan uitoefenen op zijn omgeving. Maar het meest doorslaggevend is of het kan genieten. Het hebben van een goede relatie met de ouders, of met een ander familielid of specifieke verzorgende, is hierin bepalend. Voor het vaststellen van de kwaliteit van leven moet je iemand met ZEVMB namelijk langer kennen. Want het verschil zit ‘m vaak in iets heel kleins. Een bepaald kreuntje, wat een pijngeluid lijkt, kan juist betekenen dat het kind happy is. Ouders kennen vaak de nuance in uitingen. Verzorgenden vertelden dat ze het intuïtief aanvoelen bij kinderen die ze langer begeleiden. Ze ‘lezen’ als het ware het kind, hebben het erover met collega’s, proberen iets uit en als een kind positief reageert, dan geeft dat weer meer inzicht. Dit zijn genuanceerde signalen. Ik ken alle kinderen bij Omega, maar weet bij driekwart niet precies of ze het naar de zin hebben. Daar moet je een kind heel, heel goed voor kennen.”

“Dat is inderdaad lastig. Zelfs bij fulltime werken zit er nog steeds slechts een beperkt aantal uren in de week. Bovendien kun je ook ziek worden, een kind krijgen, een andere baan zoeken. Hoe ingewikkeld ook, dit moest in mijn onderzoek naar voren komen. Omdat mijn bevindingen, die overigens redelijk logisch zijn, kunnen aanzetten tot nadenken over hoe we die langdurige relaties wél kunnen realiseren. Je zou andere werkvormen kunnen bedenken, waarbij een verzorgende meer uren achter elkaar werkt. Vanwege de arbeidstijdenwet kan dat niet, maar wat als we dat aanpassen? En als ouders zo’n cruciale rol spelen, hoe kunnen we de zorg dan zo inrichten dat zij de basis vormen? Denk bijvoorbeeld aan kangoeroewoningen, waarbij het gehandicapte kind thuis woont, met daaromheen directe zorg om de ouders zoveel mogelijk te ontlasten. Steeds meer kinderen én volwassenen met ZEVMB wonen thuis, een aantal omdat hun ouders vinden dat ze geen goede kwaliteit van leven hebben in een instelling. Dat klopt niet.”

“De artsen die wij spraken, zeiden de visie van de ouders belangrijk te vinden als de kwaliteit van leven verslechtert. Maar ze vinden het lastig, de eindverantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij de behandelend arts. Ik adviseer ze feitelijk uit te leggen welke behandelingen mogelijk zijn en wat dit voor het kind kan betekenen. Ouders kunnen beter inschatten welke gevolgen dit heeft voor de kwaliteit van leven. Vaak is het oordeel van ouders en behandelend arts eensluidend. Als ze het oneens zijn, adviseer ik ze toch consensus te bereiken. De arts is dan leidend wat betreft het bepalen van de zinvolheid of zinloosheid van de medische behandeling, en de ouders in het bepalen van de kwaliteit van leven. In vervolgonderzoek focussen we op de rol van ouders en artsen in het gezamenlijke besluitvormingsproces, rekening houdend met de wettelijke eindverantwoordelijkheid van artsen. Hierover moet je beide partijen samen laten brainstormen. Het zal me niets verbazen dat we dan een uitkomst krijgen die in het voordeel is van mensen met ZEVMB.”

Wat is de achterliggende boodschap van ‘A life worth sharing’, de titel van je proefschrift?

Wanneer is de kwaliteit van leven van iemand met ZEVMB goed, en hoe bepaal je dat?

“Het meest doorslaggevend is of het kind kan genieten.”


HOOGVLIEGER

“Maatschappelijke relevantie is mijn drijfveer”

VAN ZORG NAAR ONDERZOEK Tekst: Caroline Arps Foto: Mark Horn

Mensen die verslaafd zijn aan roken, alcohol of andere drugs hebben vaker dan gemiddeld een depressie, een bipolaire stoornis of een psychotische stoornis. Wat is oorzaak, en wat gevolg? Welke rol spelen genen? Om deze complexe vragen te beantwoorden, ging ze naar Bristol, Engeland, om een innovatieve techniek in de genetica te leren.

“De KNAW Early Career Award die ik onlangs kreeg, zie ik als een bevestiging dat ik op de goede weg ben met mijn onderzoek. Je hebt altijd je onzekerheden en de wetenschap is erg competitief, dus deze erkenning motiveert.” Jorien Treur bestudeert het verband tussen verslaving en psychische problemen.

Treur kwam via een omweg terecht in de wetenschap. Na de havo volgde ze een HBO-zorgopleiding. “Pas in het laatste jaar kwam ik erachter dat ik theoretisch bezig zijn eigenlijk veel interessanter vond. Via een schakeljaar ben ik gezondheidswetenschappen gaan doen. Daarna werd ik steeds ambitieuzer: hoe ver kan ik komen?” En ver gekomen is ze. Haar interesse in ge-

netica bracht haar een promotieplek, meerdere postdocs, universitair docentschap en nu een KNAW-aanmoedigingsprijs van 15.000 euro. “Maatschappelijke relevantie is mijn drijfveer. Neem roken, een keiharde verslaving waar veel mensen in de psychiatrie mee kampen. Het is dus extra belangrijk om te weten of roken psychische problemen erger maakt. Mijn onderzoek wijst inderdaad die kant op.” Naast de analyse van enorme hoeveelheden genetische data, heeft Treur zich ook gestort op een totaal ander vakgebied: computertrainingen. “Ik ontwikkel een training waarmee je het weerstaan van een sigaret kan oefenen in een virtuele omgeving. Het geeft mensen meer keuze in hoe ze willen stoppen met roken, los van pleisters en pillen.”


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.