Voorbij de zeven dagen van architectuur

Page 1

VOORBIJ DE ZEVEN DAGEN VAN ARCHITECTUUR

DEEL I V O O R B IJ D E

Gerard van Zeijl speelde in het architectuuronderwijs aan de TU Eindhoven van 1970 - 2005 een markante rol. Hij volgde Geert Bekaert op die tot 1990 de leerstoel architectuurgeschiedenis + theorie bekleedde. Samen tastten zij de relatie van dit vakgebied met het architectonisch ontwerpen af. Hun eigenzinnig architectuurhistorisch onderzoek hield, vergeleken met andere architectuuropleidingen een specifieke positie in. Van Zeijl’s promotieonderzoek naar Durand’s architectuurtractaten leek haaks te staan op zijn eigen positie in het architectuuronderwijs. Het ontdekken van een verborgen poëzie binnen de vermeende rigiditeit van Durand’s combinatieleer bleek echter later de opmaat voor het onderzoek naar ‘the longlasting strategies in architecture’. Hierin schuren normatieve en narratieve architectuurconcepten langs elkaar. Hun kritische inwerking wordt in het gezamenlijk veld van geschiedenis en ontwerp uitgelokt door architectuur met beelden te prikkelen en via woorden te bestoken. In zijn driedelige boek ‘Voorbij de zeven dagen van architectuur’ wil Van Zeijl de mythen van het vakgebied onttoveren, wat tevens neerkomt op een zekere inwijding. In een heldere structuur van zeven dagen - van scheppen naar het alledaagse werken, wordt via een diverse reeks thema’s en onderwerpen een overtuigende visie op het architectuuronderwijs en de ontwerppraktijk gegeven. In de vraag: hoe aan de zeven dagen voorbij te raken ligt het verlangen om architectuur als poëzie te maken. Architectuur wordt daartoe als een avontuurlijk landschap voorgesteld, waarvan haar complexe tectoniek in diverse doorsneden professioneel wordt onderzocht en geduid. Beelden en teksten ondervragen elkaar qua passie en argument. Oude principes bevruchten nieuwe inzichten. Architectuur blijft wel een raadsel, maar onverwachte inzichten en vergezichten doen haar af en toe even prachtig oplichten.

Z E V E N

VOORBIJ DE ZEVEN DAGEN VAN ARCHITECTUUR

D A G E N V A N A R C H I T E C T U U R G E R A R D V A N

© 2010 Gerard van Zeijl ISBN: 9789051796612

Z E IJ L

Gerard van Zeijl

DEEL I


Colofon ISBN: 9789051796612 1e druk, 2010 Š 2010 Gerard van Zeijl Dit boek is een uitgave van Gopher B.V. Keizersgracht 75-II 1015 CE Amsterdam Exemplaren zijn rechtstreeks te bestellen via internet: www.gopher.nl en bij iedere boekhandel.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/ of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever. This book may not be reproduced by print, photocopy, microfilm or any other means, without written permission from the author and the publisher.


VOORBIJ DE ZEVEN DAGEN VAN ARCHITECTUUR DEEL I

Gerard van Zeijl


INHOUDSOPGAVE VOORBIJ DE ZEVEN DAGEN VAN ARCHITECTUUR DEEL I VOORWOORD PROLOOG

9

Voorbij de zeven dagen van architectuur

ONDERWIJS Een molen vol begrip, een kelder vol geschiedenis Architectuuronderwijsheid Architectuurgeschiedenis, verzameling van denkbeelden Wonen en architectuur Zeven afstudeerprojecten Architectuur is ronduit verpletterend Een oud gebouw voor een jonge vakgroep Architectuurtheorie I Architectuurtheorie II Architectuurtheorie III VOORBIJ Voorbij de zevende dag, de sprong in duister licht Sublieme projecten Veroordeeld tot architectuur De Randstad en de wederzijdse aanranding van het Groene Hart en het stenen lichaam De partituur van muzenlijnen Glanzende scherven in een zee van groen Zeven nieuwe wereldwonderen Zware wolken The warped body wrapped O, OASE, Oh! Persoonsregister

4

13 50 84 94 126 206 212 220 229 253 265 283 297 317 327 338 350 353 360 368 376 387


DEEL II BIOGRAFIE

Jeugdzonden en verlies van onschuld Duizeling van het reizen Zeven toespraken tot collega’s Zeven gedichten Zeven hilarische brieven Afscheidstoespraken TU Eindhoven Afscheidstoespraak VU Brussel

11 36 55 78 92 118 124

BEELD&TEKST De smaak van het onzichtbare 129 De Eindhovense School 156 Opening expositie Eindhovense school te Antwerpen 169 De zevende generatie van de Eindhovense school 175 Het verlangen naar architectuur 179 De architectuur van het geheugen 189 Architectuur als schrikbeeld 198 Ontwerp en type 214 Verhulling van de Rijksdag 222 De mythe van High Technology 230 The Valetta-block 240 Gangen zijn obscuur 244 Onzichtbaar lichaam 247 ONDERZOEK

Architectuur op de keper beschouwd 251 Zi(e)n en weerzi(e)n: tussen geschiedenis en ontwerp 284 Imitation and fragmentation 291 Between bell and cannonball 295 Het gezag der tractaten 302 The need for longlasting strategies 310 Laudatio’s bij enkele promoties 317 Kort CV in het kader van de in- en uittreeredes 330 Architectuur tussen wal en schip, afscheid VU Brussel 375

PERSOONSREGISTER

386

5


DEEL III PRAKTIJK

De verbouwing van de hemel Theorie en praktijk van het architectonisch ontwerp Tussen paard en motor 1978-1980 7 Projecten van QBBF Architectuur zonder woorden Quest for urban design Engelenburcht Eindhoven Conventie, inventie, interventie Het geheim van de plattegrond Architectuurforum kennispoort TU Eindhoven Mythe van het maankwartier Geldrop knuffelt verleden dood

Betoog Er valt niets te bewijzen The hidden poetry of J.N.L. Durand Architectuur is niet alledaags Neoklassicisme en eclecticisme Schaamteloos wonen De opstand van de woorden, het gezicht van architectuur Architectuur feilbaar, onvijlbaar Monumentaliteit Historiseren en onthistoriseren Karakter Liefde en architectuur, zij bijten elkaar Vitruvius’ verborgen agenda Choice for the hybrid architecture Stedenbouw is geen probleem en architectuur al evenmin Utopie als samenzwering

6

11 31 45 57 94 111 122 132 136 142 145 157 165 196 206 216 226 236 246 260 270 280 293 297 309 318 325


CURRICULUM VITAE

327

LEXICOON

351

PERSOONSREGISTER

406

De, in de inhoudsopgave, dik gedrukte teksten vormen de inleidingen. De overige teksten zijn artikelen en, als het ware, uitgebreide voetnoten.

7


EEN MOLEN VOL BEGRIP, EEN KELDER VOL GESCHIEDENIS

‘Well, Mr Caragonne, and how are you?’ ‘I am having difficulties’. Rowe sits and studies my work in silence (...) Finally he asks, ‘Do you know that little villa Palladio did for Barbarano? No? Perhaps we should run down to the library! (...) My astonishment is exceeded only by my relief...(...) Everything suddenly seems possible...’ Alexander Caragonne in ‘The Texas Rangers’. Notes for an architectural underground. MIT 1995 p. 295 ‘Met die vuilnis uit de samenleving zou ik die jongens en meisjes helemaal niet willen belasten. Het onderwijs moet zuiver blijven.’ Wim Quist in: Gerrit Schmienk en Johannes Niemeijer ‘De hand van de meester. Het onderwijs in de praktijk’. Uitgeverij 010

Mijn zoektocht langs het ontwerpen op weg naar de geschiedenis van architectuur. Laten we bij het begin beginnen. Ik ben in opleiding tot bouwkundig ingenieur aan de TU Delft onder meer door het analyse-synthese ontwerponderwijs gevormd. Allemaal wat droog zonder enige verbeeldingskracht, maar wel helder en effectief. Aanvankelijk onbewust van de controverse van het traditionele en moderne bouwen van de Delftse School en de 8 en Opbouwarchitecten, stimuleerde dit een impliciete stellingname. Echter geconfronteerd met docenten zoals Aldo van Eyck die tegenstellingen als polariteiten trachtte op te vatten, zoals ‘de milde raderen van reciprociteit’ (1) werd mijn ontwerpbenadering eerst van polemiek bevrijd en dan enigszins door architectuurgeschiedenis bepaald. Van Eyck had immers in 1959 op het CIAM-congres te Otterlo de ‘verzoening’ van de ‘essenties’ bepleit zoals die van de klassieke tempel, het moderne huis en de inheemse pueblo. Ik werd als het ware door de wieken van de molen geraakt van analyse en betekenis respectievelijk van ontwerp en geschiedenis. Daarnaast duizelde het mij van allerhande denkbeelden waarmee ik mij als ontwerper trachtte te profileren. Maakte ik niet bij Carel Weeber dankzij de associatie met een ruggenwervel, een mooi ontwerp voor een dierentuin en op grond van een krab een geslaagde extrapolatie van

50


Bakema’s dorp voor gehandicapten in Arnhem? Eenmaal studentassistent van de 2e jaarshoogleraar Van Kranendonk kon ik bij Van Eyck als student mijn sluimerend inzicht toepassen via het zogeheten ‘alternatief’ onderwijs’, ALON, dat zich in de faculteit onder invloed van de Mei-revolte van ’68 spoedig als ‘projectwerk’ zou aandienen. Dit kwam in de plaats van de conventionele opgaven en stelde maatschappelijke problematieken centraal. Het ging mij om de ‘zelfontplooiing’ van de student, voor anderen betrof het de ‘politisering’ van architectuur. Toen in 1981’ RADERWERK’ (2) verscheen werd ik mij van mijn eigen positie destijds tussen politiek engagement en architectuurdebat pas goed bewust. (2) Zo werd ik, ondanks mijn afstuderen op het saneren van het Oude Westen te Rotterdam, minder door de artikelen over volkshuisvesting aangetrokken, maar meer door het artikel ‘ AUB + Aubette’ van Jan de Heer dat op historische associatie was gebaseerd en zeker door het ironische gedicht van Herman Meijer rond Hetzberger’s Muziekcentrum dat zijn opvattingen creatief openbrak en relativeerde.

51


Wat mijzelf betreft was mijn afstuderen gekenmerkt door een soortgelijke zijdelingse en schijnbaar associatieve aard. Zo zocht ik naar de verhouding tussen mijn laatste ontwerp voor een school bij Aldo van Eyck en het Oude Westen onder meer door via een analytische interpretatie van Vasarely’s Op Art-structuren. Zo slaagde ik erin om contact te maken met het ‘weefsel’ dat de architectuur heet en dat ook wel met de term architectonische gelaagdheid kan worden aangeduid. Tesamen met meerdere analyses van plattegronden en doorsneden van mijn eigen ontwerpen en uiteraard van de helden van de Moderne Architectuur ontdekte ik terloops de principes die ik later bij Colin Rowe these ‘transparancy in architecture’ aantrof. Kortom, mijn zoektocht bracht mij van Van Eyck’s opvatting omtrent de humane verzoening van historische essenties naar een denken binnen de autonomie van architectuur dat zich in die tijd in het debat van The New York Five ontwikkelde. In dit traject was het structuralistisch maar nog altijd antropologisch denken van Christopher Alexander slechts een tussenstation. Al doende kreeg mijn wereld van associatief onderzoek een vaste grond in het ontwerpen. De architectuurgeschiedenis diende zich langzamerhand als culturele bedding aan, maar verleende mij nog zeker geen argument daar het theoretisch gehalte ervan had ontbroken. Zo moest nog een ‘molen van begrippen’, worden opgebouwd gebaseerd op een ‘kelder van geschiedenis’. Met de stoffige colleges van Ter Kuile (3), de erudiete colleges van Hammacher ontstond weliswaar een aftastend proeven van de wijn, de gepassioneerde colleges van Hardy (4) betekenden een stimulans tot dronkenschap, maar het waren de radicale zienswijzen van Vollemans waarmee de wijn van de geschiedenis ook een bittere afdronk bleek te verkrijgen. Ahistorisch idealisme en historisch materialisme –als de onderliggende geschiedtheoretische opvattingen – verdroegen elkaar slecht, maar beiden bleken bij te dragen aan het brede spectrum van het épistème van geschiedschrijving. Op dat moment was nog de vraag naar de culturele autonomie dan wel de maatschappelijk relevantie van architectuur. Mijn cruciale vraag was waar het accent zou komen liggen. De publicatie ‘de elite, een analiese van de afdeling bouwkunde van de techniese hogeschool te delft ’ (5) daagde daarbij tot stellingname uit. Het was duidelijk dat het moest gaan om afstand te nemen van de eigen opleiding, maar in het bijzonder trok mij het achterhalen van de intrinsieke

52


prinicipes van architectuur mij meer aan dan haar relevantie. Daartoe verkoos ik dan ook het ontwerp in relatie met het onderwijs om aldus de architectuur op zijn werking te kunnen ‘ondervragen’. In mijn afstuderen bij Apon heb ik enerzijds getracht om het ontwerpproces te verhelderen – zo bestudeerde ik de theoretische stellingen van Lévi-Strauss (6) tot Edward de Bono (7) en van Christopher Alexander (8) tot Colin Rowe. (9) Als casestudie gold de toen opkomende problematiek van stadsvernieuwing. Architectuur bevond zich daarmee in een spagaat, maar tevens in ‘een weefsel van betrekkingen’. Hierin zocht ik een eigen positie in wat ik later als het discours zou onderkennen.

53


De ontwikkeling van een onderwijsmodel Inmiddels in 1970 in de TU Eindhoven als begeleider aangesteld trachtte ik het nog wat impliciete begrippenapparaat meer en meer binnen het ontwerponderwijs te expliciteren. In een kwadrantenpatroon werden didactische termen zoals ‘gewaarworden, waarnemen, handelen, zingeven’ met overeenkomstige essenties zoals ‘vorm, ruimte, structuur en proces’ respectievelijk maatschappelijke opgaven zoals ‘huis, openbaar gebouw, stad en stedelijk proces’ in een reeks groeiprincipes op elkaar betrokken zoals deze in Ritter’s ‘Educreation’ (10) van de boom als structurerend beginsel werden afgeleid. Later ontdekte ik dat zijn termen ‘stam, spiegeling, vertakking en spiraal.’ Analoog bleken aan de ontwerpprincipes die Eisenman aan het taalstructuralisme van De Saussure had ontleend zoals onder meer ‘translation, rotation’ en ‘transformation. (11) En nog later bleken de conceptuele lijnen die Deleuze via Mille Plateaux toonde opnieuw een ondersteuning te zijn voor het onzichtbare denken dat zich achter het concrete architectonisch ontwerp ophield, namelijk de grenslijn als’ bepaling’, de breuklijn als het’ verschil’ en de vluchtlijn als de ontsnapping cq het ‘verlangen’ Daar het wellicht al te mechanistisch in verband brengen van ontwerpprincipes ook een gevaar van simplificatie inhield, trachtte ik deze ‘molen van begrippen’ meer open te leggen door

54


ze tevens in verband te brengen met een analoog, maar beweeglijk stelsel van stromingen c.q. oeuvres in de architectuur zoals ‘De Amsterdamse School, Le Corbusier, The New York Five en Robert Venturi’. Zo ontstond een complexe ‘mantra’ die gaandeweg tot een speelse en associatieve ‘denkmachine’ kon uitgroeien om het ontwerponderwijs en de architectuurgeschiedenis te conceptualiseren. Een denkmachine die later als ontwerpstrategie gestalte kreeg en zich onderscheidde van het ontwerpen als methode. Mij ging het meer om het spel met de diverse strategieën dan om de strikte oplossing van problemen. Zo ontstond de vrijheid om in alle vrijheid met de student van gedachten te wisselen over de vele wegen die naar Rome leiden om niet te zeggen een zoektocht met onbekende bestemming van een vrolijke wetenschap. Ik zag de wieken van de molen van begrippen draaien op de wind van intuïtie en verbeelding terwijl de kelder volstroomde met de wijn van theoretische argumentatie en historische reflectie. Eigenlijk een watermolen waarmee ik de eigen discipline van architectuur wilde schoonwassen. En in plaats van haar vanwege haar maatschappelijk falen als kind met het badwater weg te spoelen, wilde ik haar zowel doordrenken als doordenken. Het ging zo om nádenken én vóórdenken ofwel prereflectie en reflectie moesten elkaar niet aansluiten maar aanvullen.

55


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.