SecJure Jaargang 29, nr. 2

Page 1

SecJure Jaargang 29 | December 2014 nr. 2 | SecJure is een uitgave van Magister JFT

Juridisch Faculteitsblad

The Legal Consequences of the crash of the MH17 Who is responsible and what does it matter?

 De VOG: juridische feiten en cijfers  Het is niet alles goud wat er blinkt: een beschouwing van de zaak van de Deurnse juwelier  De gevolgen van conflictueuze scheidingen voor kinderen: kindermishandeling?



Inhoudsopgave

Inhoudsopgave Cover The Legal Consequences of the crash of the MH17 Who is responsible and what does it matter? De VOG Juridische feiten en cijfers Het is niet alles goud wat er blinkt Een beschouwing van de zaak van de Deurnse juwelier De positie van het kind bij een vechtscheiding Een bespreking aan de hand van het IVRK, het hoorrecht en de bijzondere curator

Martin Slaats

6

Edin Husagic

24

Juliette Ditvoorst

44

Chantal van Beek

57

Chantal van Beek

9

Maaike van Santvoort

15

Richard Spoelstra

27

Sylvia Kuijsten

33

Guido de Been

36

Christian de Lange

48

Jelske van Driel

61

Verdieping De leemte in de wet omtrent de alleenstaande studerende moeder De taak van Aletta Jacobs is nog niet ten einde Matchfixing De verenigingsrechtelijke aanpak van matchfixing in de voetbalsport Case Note Case C-324/12 UPC Telekabel Wien GmbH Bronbescherming journalisten in strafzaken Wetsvoorstel Opstelten een stevige strohalm of loze belofte? Maatregelen tegen Syriëgangers Is de huidige wetgeving toereikend of niet? Polderen op topniveau deel 1 De splitsing van de adviserende en rechtsprekende taak van de Raad van State The dangers of loss of sovereignty within the EU

Na en naast je studie Stageverslag Simone Hopstaken liep stage bij Allen & Overy De Hamer Nieuwsberichten met een satirische toon Dit was het recht In sneltreinvaart door de juridische actualiteiten Activiteitenkalender Magister JFT Zet ze in je agenda! Ondertussen op de club Het wel en wee in gebouw E 12 Angry Men Recensie van de film uit 1957 Pro/Contra: de invoering van juryrechtspraak in Nederland Wel of geen lekenrechtspraak in Nederland? Column Studentadviseur Bonuspunten: Een bos vol ongelijkheid of een welkome extra? Going abroad: Sao Paulo Een dag in São Paulo, een half jaar in Brazilië

Simone Hopstaken

5

Verschillende auteurs

13

Chantal van Beek

20

Magister JFT

30

Linda Peels

32

Sylvia Kuijsten

39

Linda Peels & Richard Spoelstra

40

Martin Slaats

53

Yorn d´Hooghe

55

3 | SecJure December 2014


Colofon Redactieadres

Redactioneel

Kamer E211 Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. (013) 466 80 73 Mail: secjure@magisterjft.nl

Hoofdredacteur Elza Kwekkeboom

Redactie Chantal van Beek Guido de Been Juliette Ditvoorst Jelske van Driel Edin Husagic Sylvia Kuijsten Christian de Lange Linda Peels Martin Slaats Richard Spoelstra

Met dank aan Maaike van Santvoort Simone Hopstaken Yorn d’Hooghe Oplage 2.000 SecJure jaargang 29 nr. 2 De redactie behoudt zich het recht voor ingeleverde stukken niet te plaatsen of te wijzigen. De inhoud van de artikelen vertegenwoordigt niet noodzakelijkerwijs de mening van de redactie. © Niets uit deze uitgave mag op welke wijze dan ook gereproduceerd worden zonder voorafgaande toestemming van de redactie.

Beste lezers, De wintermaanden staan voor ons studenten niet alleen in het teken van het moeten krabben van je auto of de compleet verstoorde dienstregeling van de NS, of de gezellige dagen als kerst en oud en nieuw, maar vaak ook in dat van tentamens en herkansingen. De dagen worden langaamaan weer wat langer, en dat zonlicht is meer dan welkom voor iedereen die zich vastbijt op een juridisch leerstuk in de bieb of elders. Deze tweede editie van de SecJure biedt je tussen je reguliere tentamens en je hertentamens een prima gelegenheid om even met je benen op tafel te genieten van de verschillende artikelen die de redactie weer voor je heeft geproduceerd. In de eerste editie hebben we al kunnen genieten van een digitale uitbreiding op de gedrukte artikelen en rubrieken. Deze editie is dat natuurlijk niet anders! Na of tijdens het lezen van de artikelen behoefte aan meer? Download dan de app voor op je tablet en lees ongestoord verder. Deze editie maak je kennis met een nieuwe rubriek: “De Hamer”. In deze rubriek lees je satirische nieuwsberichten, geïnspireerd door de wereld om ons heen die steeds meer behoefte lijkt te krijgen aan een wat relativering. Neem deze berichten dus vooral niet serieus: anders dan de andere stukken zijn deze niet gestoeld op enige feiten. Deze editie lees je onder andere over de juridische consequenties van de crash van de MH17, worden alle feiten en cijfers omtrent de VOG voor je uiteen gezet, lees je over de zaak van de Deurnse juwelier en over de gevolgen van een vechtscheiding voor het kind. Wil je zelf een stuk insturen voor in de volgende SecJure? Of heb je vragen of opmerkingen? Stuur een mailtje naar secjure@magisterjft.nl! Wensen wij jullie ook voor deze editie veel leesplezier. Namens de redactie, Elza Kwekkeboom Hoofdredacteur 2014 – 2015

SecJure December 2014 | 4


Stage

Stageverslag Allen & Overy Simone Hopstaken

Naam: Simone Hopstaken Leeftijd: 25 jaar Opleiding: Master International Business Law (en Bestuurskunde) Stage: Allen & Overy LLP

Hoe ben je aan de stage gekomen? In juni 2013 heb ik deelgenomen aan de business course The Insiders. Gedurende een week kregen we met een groep studenten te zien wat een topadvocaat allemaal precies deed. Het was een geweldige week waarin ik de praktijk en de mensen van Allen & Overy redelijk goed heb leren kennen. Aangezien deze eerste kennismaking zo positief was smaakte dit maar meer. Vandaar de stage.

Beschrijf je eerste werkdag? Mijn eerste werkdag was een mooie zonnige zomerdag in augustus. Een tikje zenuwachtig nam ik de trein naar Amsterdam waar ik al snel verschillende andere gespannen mensen ontmoette. Iedereen die op 1 augustus begon zou namelijk dezelfde driedaagse introductiecursus krijgen, ongeacht of je nu secretaresse, student-stagiaire, advocaat-stagiaire of advocaat medewerker was. Gedurende deze dagen werden we doodgegooid met informatie over kantoor, kregen we ICT-instructies en een rondleiding. Ik vond het erg fijn om op deze manier te starten omdat je dan heel snel contact maakt met anderen die in hetzelfde schuitje zitten als jij.

fanatieke borrelaars. Boottochtjes, kantoorlunches, vrijdagmiddagborrels en afscheidsborrels zijn allemaal voorbij gekomen.

Wat heb je geleerd? Ik heb tijdens mijn stage ontzettend veel geleerd. Ik had voordat ik begon eigenlijk helemaal niet zo’n goed idee van wat Banking inhield. Gelukkig had ik hele lieve collega’s die alles rustig wilden uitleggen. Daarnaast hebben ze mij ook weleens in het diepe gegooid. Maar dit vond ik eigenlijk alleen maar leuk omdat je op die manier erg veel leert.

Wat heeft je verrast? Wat vond je leuk en wat vond je minder leuk? Na mijn introductiedagen ben ik naar mijn sectie gegaan: Banking! Omdat het augustus was, was het hier relatief rustig. Dit vond ik wel jammer omdat ik zeker in het begin van mijn stage vaak actief op zoek moest naar klusjes. Toen iedereen weer terug was van vakantie was dit overigens meteen opgelost en moest ik vaker nee zeggen tegen een opdracht. Ik vond het heel erg leuk dat ik door mijn collega’s meteen betrokken werd bij bepaalde transacties. Ze namen dan ook de tijd om de voorgeschiedenis uit te leggen. Daarnaast waren (een aantal van) mijn sectiegenootjes

Het heeft me verrast dat iedereen zo ontzettend gemotiveerd en gefocust met zijn werk bezig is, maar dat er tegelijkertijd ook genoeg tijd en ruimte is voor een grapje, borrels en andere sociale activiteiten.

Wat was een moment om niet te vergeten? De Advolympics was zeker een moment om niet te vergeten. Op dat moment bedacht ik mezelf dat het ‘student zijn’ helemaal niet ophoudt als je gaat werken (als advocaat bij Allen & Overy) !!

Meer weten? Download de app! 5 | SecJure December 2014


Cover

The legal consequences of the crash of the MH17: who is responsible and what does it matter? Martin Slaats

The crash of aircraft MH17 is one of those moments of which you remember where you were and what you were doing. The news spread and almost every Dutch citizen knew someone, either directly or indirectly, who was in that aircraft. After all the disputes about access to the crash site and after the bodies are identified, one question will remain: who is responsible? The follow-up question than has to be: does it matter?

In this article I will discuss the legal responsibility of the Russian Federation and Ukraine for the crash of MH17. Two separate modes of liability can be distinguished when it concerns such an event: individual responsibility and State responsibility. This article will mainly cover the State responsibility for the crash, because it would be more likely that a legal case concerning this crash will be based on the doctrine of State responsibility. Before I will go in depth into the case of MH17, I will first elaborate on the concept of State responsibility and its current status in international law. I will then use that notion in order to assess whether State responsibility for Ukraine or Russia should or could be invoked in order to win an important case for the surviving relatives and the international community in general. I will conclude with my assessment on the importance of such a case. Would it matter to start one or not and does it matter who is responsible?

State responsibility The concept of State responsibility has been a topic of attention within the international legal order as early as 1949.1 The International Law Commission was asked to draft a compelling set of rules on the responsibility of States for internationally wrongful acts.2 The concept of State responsibility was seen as necessary in order to pressure States to behave in a proper way. When it is possible for States to address negligence of States with regards to their international obligations that would affect the behaviour of States. It would last until 2001! before this set of rules was drafted and adopted by the ILC and the General Assembly of the United Nations.3 The current status of the Draft Articles is that they are considered a part of customary international law, which SecJure December 2014 | 6

makes it a norm that is applicable in the international legal order.4 It can therefore be invoked by States against other States when a dispute arises and it can be used in front of the International Court of Justice (hereafter: ICJ). In order to be held responsible as a State for specific conduct, article 2 of the Draft Articles sets out two elements that have to be met: a. The conduct has to be attributable to the State under international law; and b. The conduct constitutes a breach of an international obligation of the State.5 In Chapters II and III of the Draft Articles both elements are further defined and I will start with the explanation of the second, the breach of an international obligation. It is fairly easy to establish that some norm of international law has been breached. There are many international obligations, deriving from all sorts of treaties and other instruments, and therefore many can be broken. The most important aspect to take away from this element is to what extent the international norm is breached. Is this breach severe or can it be considered as minor? Mostly only the larger breaches are being invoked before the ICJ.6 Although the second element can be fulfilled quite easily, the first element constitutes a bigger problem. When is it possible to attribute conduct towards a State? Articles 4 to 11 of the Draft Articles regulate this issue and list various forms of attribution. When, for example, an organ of the State is responsible for the misconduct, that behaviour can be attributed towards that State via art. 4. It is also possible that a State directs or controls the behaviour of groups which are not an organ of that State. This conduct can be attributed to a State via art. 8. This was the topic of discussion in the famous Nicaragua-case in which the ICJ ruled that there has to be ‘effective control’ over these groups of persons, meaning that there have to be precise and specific instructions concerning the conduct from the State.7 The latter example shows that it can be very difficult to prove that a State can be held accountable for the actions of a group linked to them. It can however be the case that the group was sponsored by that same State and that the State influenced in a certain way the outcome of a conflict.


The responsibility for the crash of MH17 Now that the basics on State responsibility are clear it can be assessed whether one or more States could be liable for the crash of MH17. Directly after the crash the naming and shaming between key players on the international level begun, but it is better to assess whether those allegations have any legal ground to stand on.8 For the purpose of this article I will look only briefly look at the different theories and will conclude on my own behalf who is responsible. This conclusion will be drawn on what is in my opinion the most likely.

It is important for the surviving relatives that justice will be served concerning the shooting of MH17

Is Ukraine responsible?

Are the Russian Federation or the rebels responsible?

The most logical State that could be responsible is Ukraine. The plane was shot in the airspace of Ukraine. It is an international obligation to protect the airspace of your own State and especially when it concerns commercial airplanes.9 Is Ukraine however the one that is primarily responsible for the crash? Most investigations and theories instigate that they are not. An in my opinion very compelling investigation has been performed by British blog-website ‘Bellingcat’. With the use of social media they reconstructed the transportation of the Buk that was used to shoot down MH17.10 The footage in the story suggests that it was not the army of Ukraine, but the Russian-supported rebels or maybe even the Russian army that shot down the aircraft. There are however also investigations / allegations that suggest that Ukrainian jets shot down the aircraft.11 This research might look compelling, but if you compare the different theories on the internet, the latter theory does not seem the most convincing. Having said this, Ukraine can be cleared as ‘not guilty’.

It is of high importance for the application of the doctrine of State responsibility to exactly pinpoint the correct perpetrator. This can be derived from what I argued above. There is a distinction between attribution on the grounds of art. 4 and on the grounds of art. 8 Draft Articles. When the conclusion of any investigation would be that the Russian army is responsible, it becomes ‘easier’ to attribute that behaviour towards the Russian Federation on the grounds of the Draft Articles. If the armed groups are the main perpetrator, it gets a lot harder to prove that the Russian Federation is responsible. Before we dive into that question it is useful to establish at first who shot down the aircraft. As already said there are two possibilities. Either the Russian army or the rebels downed the aircraft. Not much is and was known about the actual belligerents in the area during that period of time, but the Blog ‘Bellingcat’ has reconstructed quite thoroughly the whereabouts of the Buk that was used to shoot down MH17. This theory can further be proved by the article that the 7 | SecJure December 2014


interpreter wrote.12 Of course these are all just theories. For the sake of this article I will assume that it was one of these parties which brought down MH17, because it is the most likely and because it is interesting to see the consequences of this theory.

Attributing responsibility and the consequences If it was the Russian army that downed the aircraft, attributing responsibility for that breach of an international obligation could be fairly easy. Art. 4 Draft Articles prescribes that any conduct of a State organ can be brought back to that State. So if it were Russian soldiers who shot down the aircraft, Russia is definitely responsible, because an army of a State can be considered as an organ of the State. If it were the rebels, very specific instructions from the Russians should have been given in order to attribute the conduct to the Russian Federation. The Russians who delivered the Buk should have instructed the rebels to shoot down the aircraft, which is hardly likely. The conclusion therefore is that if the rebels have shot down the aircraft, the Russian Federation probably is not liable for that. This would constitute a legal problem, because the Draft Articles only apply to States. The rebels are not a part of any State and their conduct cannot be linked to any State, so would justice be served in this case? Having considered what the options are one last comment has to be made in relation to an eventual case before the ICJ. If Russia would be brought before the Court, other legal problems could occur in order to condemn the country for the shooting of MH17. The Russian Federation has not accepted the jurisdiction with a declaration and as such can reject jurisdiction on a case or an eventual decision from the Court.13

Conclusion It is important for the surviving relatives that justice will be served concerning the shooting of MH17. A case at the ICJ could lead to a condemnation of Russia as SecJure December 2014 | 8

primary responsible and this could lead to the awarding of damages to the surviving relatives. Money, however, does not bring back the people from the plane and Russia would not be punished that severe when they ´only have to pay´ some money. The real pain for Russia would be that the Court would prove that Russia is involved in the war in Ukraine and that would be very damaging for Russia and especially for Putin. That would be the real value of a case, although this would lead to nothing for the surviving relatives. The case of MH17 shows that international law does not always take the grieving of relatives into account. It is a real possibility that no trial will be held at all regarding the shooting of MH17 and that can be considered as a second smack in the face of the surviving relatives. The only option left would be the International Criminal Court and it is highly unlikely that any case would be started there in light of the current approach of the Court and the parties to the Rome Statute. That would neither be satisfying for the surviving relatives and could lead to more injustice in the end.

More information? Download the app! (Endnotes) 1 Report to the General Assembly, 1949 Yearbook of the International Law Commission, p. 280-281. 2 The International Law Commission has been established by the General Assembly of the United Nations in order to ‘promote the progressive development of international law and its codification.’ A/RES/174(II). 3 Draft Articles on the Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts, Report of the ILC on the Work of its Fifty-third Session, UN GAOR, 56th Sess, Supp No 10, p 43, UN Doc A/56/10 (2001). 4 International customary law is one of the two main sources of international law, as embodied in art. 38 Statute of the International Court of Justice. 5 Article 2 Draft Articles. 6 The most logical court before which the Draft Articles can be invoked is the ICJ. 7 Military and Paramilitary Activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Jurisdiction and Admissibility, 1984 ICJ REP. 392 June 27, 1986. 8 Hilary Clinton blamed president Putin for the crash: http:// www.dailymail.co.uk/news/article-2706772/Hillary-Clintonsays-Russias-President-Putin-bears-responsibility-Malaysia-plane-crash-tragedy.html; Russian authorities blamed Ukraine: http://www.voanews.com/content/russian-officialukraine-responsible-for-malaysia-airlines-crash/2444683.html; Al Jazeera made up its own mind: http://www.aljazeera.com/ indepth/opinion/2014/07/who -responsible -mh17-tragedy-201471910219862765.html. 9 Convention on International Civil Aviation (Chicago Convention), signed at Chicago on 7 December 1944. (ICAO Doc 7300/9, Ninth Edition 2006). 10 https://www.bellingcat.com/news/uk-and-europe/2014/09/08/ images-show-the-buk-that-downed-flight-mh17-inside-russiacontrolled-by-russian-troops/. Last visited on 27-10-2014. 11 http://www.globalresearch.ca/evidence-is-now-conclusivetwo-ukrainian-government-fighter-jets-shot-down-malaysianairlines-mh17-it-was-not-a-buk-surface-to-air-missile/5394814. Last visited on 25-10-2014. 12 http://www.interpretermag.com/evidence-review-who-shotdown-mh17/. Last visited on 29-10-2014. 13 Russia did not file a declaration recognising the jurisdiction of the Court: < http://www.icj-cij.org/jurisdiction/index. php?p1=5&p2=1&p3=3>.


Chantal van Beek

In dit artikel zullen de problemen worden besproken waar alleenstaande studerende moeders tegenaan lopen vanwege een leemte in de wet. Met name sinds de invoering van de scholingsplicht binnen de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders lijkt dit een probleem dat door de overheid dient te worden aangepakt. Vanuit het oogpunt van Annemieke de Jong, directrice van Stichting Steunpunt Studerende Moeders, naar wier mening het ontbreekt aan regelgeving teneinde te waarborgen dat studerende moeders hun opleiding met zorgtaken kunnen combineren, zal een beschouwing hieromtrent worden gegeven. Opzet Allereerst zal een inleiding worden weergeven, waarbinnen een illustratie wordt gegeven van een recente ongewenste situatie waarbij een alleenstaande studerende zwangere vrouw vanwege de ontbrekende regelgeving in de problemen is gekomen. Daarnaast wordt hierbinnen de ingevoerde scholingsplicht besproken en het doel van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders (hierna: Wvaao). Vervolgens zal worden besproken wat Stichting Steunpunt Studerende Moeders doet. Hierna zullen de volgens Annemieke de Jong bestaande knelpunten binnen de praktijk worden besproken.

Inleiding Hoogzwanger, een hbo-diploma op zak en toch moet de 26 jarige Nadia weer studeren. Het artikel hieromtrent, dat gepubliceerd stond in het Digitaal Universiteitsblad van de Universiteit van Utrecht, klinkt haast onwerkelijk. Toch behoort een dergelijke situatie hedendaags tot de realiteit in Nederland. Na het afronden van de opleiding Management, Economie & Recht, lukte het Nadia niet om een baan te vinden. De gemeente weigerde de zwangere alleenstaande vrouw een bijstandsuitkering te verlenen, gezien het feit dat haar leeftijd onder de 27 jaar was en zij daardoor toegang had tot het hoger onderwijs. Zij werd hierdoor verplicht van haar studiefinanciering

te leven. Uiteindelijk, met hulp van Stichting Steunpunt Studerende Moeders won Nadia de procedure die zij tegen de Gemeente had aangespannen.1 Volgens CDAKamerlid Rog is het teweegbrengen van situaties als deze nooit de bedoeling van de wet geweest.2 De wet waarop gedoeld wordt is de Wvaao, die in 2009 in werking is getreden. Deze wet heeft als doel alleenstaande ouders keuzemogelijkheden te bieden in de combinatie van werken en zorgen. Alleenstaande ouders wordt de keuze geboden te gaan werken of het verwerven van betere kwalificaties door scholing met een ontheffing van de arbeidsverplichting om daarna toe te treden tot de arbeidsmarkt.3 Deze wet regelt een recht op ontheffing van de arbeidsverplichting wanneer een alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen jonger dan vijf jaar hier een verzoek voor indient. Daartoe is in de Wet werk en bijstand (WWB) een nieuw artikel opgenomen: artikel 9a. Hierin is opgenomen dat de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar kan worden geschrapt voor de duur van maximaal zes jaar. Daar tegenover staat een scholingsplicht en/of re-integratieplicht voor deze groep alleenstaande ouders.4 Aangezien Nadia op het punt stond alleenstaande moeder te worden, vroeg zij een dergelijke ontheffing aan. De gemeente weigerde echter gehoor te geven aan deze regelgeving. 9 | SecJure December 2014

Verdieping

De leemte in de wet omtrent de alleenstaande studerende moeder; de taak van Aletta Jacobs is nog niet ten einde


Uit de gestelde Kamervragen omtrent de scholingsplicht blijkt dan ook, dat veel gemeenten weigeren om uitvoering te geven aan de bepalingen van de in 2009 van kracht geworden Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders.5 Ondanks het feit dat deze regeling ervoor dient te zorgen dat de zorg voor kinderen niet in het gedrang komt, doordat ouders moeten werken, blijkt het beleid van de meeste gemeenten daarentegen gericht te zijn op een zo snel mogelijke arbeidsparticipatie van deze alleenstaande ouders.6 Een ander probleem waardoor de doelstelling van deze wet niet haalbaar lijkt, is het feit dat er een leemte lijkt te bestaan in de wet omtrent het volgen van onderwijs door alleenstaande moeders. Het ontbreken van een regelgevend kader voor studerende moeders, maakt dat er in de praktijk allerlei problemen ontstaan. Er zijn al wel diverse maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van vrouwen verder te stimuleren door een betere combinatie van arbeid en zorg. De Wet kinderopvang heeft onder meer als doel het regelen van een uniforme financiering van de formele kinderopvang en het verstevigen van de positie van ouders als vragers van kinderopvang. In deze wet is verder geregeld dat alleenstaande ouders aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor kinderopvang, zolang zij deelnemen aan re-integratieactiviteiten.7 Een regelgevend kader binnen het onderwijs ontbreekt echter nog. Gezien de invoering van de scholingsplicht lijkt dit een ongewenste situatie. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat over het algemeen steeds meer vrouwen het moederschap alleen te

SecJure December 2014 | 10

beperkend vinden en dat ze steeds meer waarde hechten aan betaalde arbeid. Daartoe hebben zij steeds meer de interesse te studeren.8 Er is daardoor behoefte aan een regelgevend kader binnen het onderwijs voor studerende alleenstaande moeders.

Annemieke de Jong, Stichting Steunpunt Studerende Moeders Al 9 jaar lang is Annemieke de Jong bezig met het proberen de situatie van studerende moeders te verbeteren en aan de overheid kenbaar te maken dat regelgeving hieromtrent noodzakelijk is. Omdat zij zelf als jonge moeder een betere toekomst voor haar kinderen wilde, heeft zij destijds besloten opnieuw te gaan studeren. De weg hier naartoe leek echter al een studie op zich, omdat er vrij weinig mogelijkheden waren om als moeder de zwangerschap dan wel de zorg voor de kinderen en het studeren te kunnen combineren. Om toenadering te zoeken bij vrouwen die zich in een soortgelijke situatie bevonden, heeft Annemieke destijds een website opgericht, die binnen ‘no time’ vol stond met berichten, waaruit bleek dat zij lang niet de enige was met dit bovenstaande probleem. Naar aanleiding hiervan heeft zij een inventarisatie gemaakt van de knelpunten, waaruit geconcludeerd kan worden dat het ontbreken van een beschermend kader, waarbinnen studerende alleenstaande moeders bijvoorbeeld meer tijd zouden krijgen om hun vakken te halen, de toegang en de voortzetting van onderwijs belemmert voor deze kwetsbare groep vrouwen. Dit inventarisatieonderzoek heeft Annemieke uiteindelijk gebruikt voor de afronding van haar hbo-studies Maatschappelijk Werk en Dienstverlening en Culturele Maatschappelijke Vorming, die zij volgde aan de Hogeschool Rotterdam. Zij heeft de bevindingen hieruit gepresenteerd aan minister Plasterk. Zij had toen al een duidelijke missie voor ogen: het helpen van andere moeders naar en tijdens een opleiding. De Stichting Steunpunt voor Studerende Moeders is vervolgens officieel opgericht in 2006. Naast de vele successen die de stichting in de afgelopen jaren al heeft geboekt, besteedde de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van een brief van Stichting Steunpunt voor Studerende Moeders onlangs aandacht aan de knelpunten van moeders die een opleiding volgen. Daarnaast heeft zij pas geleden een bijeenkomst bijgewoond in Leiden over dit maatschappelijke probleem, waarbij eveneens leden van de Vereniging voor Vrouw en Recht en het College voor de Rechten van de Mens aanwezig zijn geweest. Op 12 september 2014 is Annemieke de Jong tijdens het Festival van het Leren uitgeroepen tot ‘Leermeester van het jaar 2014’. Ook werkt het ministerie aan een informatiefolder betreffende het volgen van een opleiding met een kind vanwege het werk dat de Stichting verricht.9


De problematiek Of vrouwen met kinderen nu vanwege de scholingsplicht of uit eigen beweging besluiten te gaan studeren, de bijkomstigheid van het hebben van kinderen maakt het succesvol afronden van een studie niet gemakkelijker. Volgens Plasterk, destijds minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zouden er meer kansen moeten worden gecreĂŤerd voor vrouwen. Dit is niet alleen in het belang van deze vrouwen, ook vanuit het oogpunt van vergrijzing kan vrouwelijk talent niet gemist worden.10 Al uit de emancipatienota 2008-2011 bleek, dat studeren voor moeders binnen het huidige beleid over het algemeen een lastige opgave te noemen is. Daarnaast volgde uit deze nota, dat het combineren van arbeid en zorg aantrekkelijker moet worden, onder meer door het beschikbaar stellen van kwalitatief goede kinderopvang en het verbeteren van de mogelijkheden binnen het onderwijs.11 Het streven naar een regelgevend kader hieromtrent zou helemaal ten doel moeten staan nu de scholingsplicht voor alleenstaande ouders in de bijstand is ingevoerd. Vanwege het ontbreken hiervan, beginnen de knelpunten omtrent het volgen van een studie als alleenstaande moeder vaak al gedurende de zwangerschap. Zwangere werknemers hebben recht op 16 weken zwangerschapsen bevallingsverlof.12 Het doel van dit verlof is de bescherming van de biologische gesteldheid van de vrouw tijdens en na de zwangerschap en de bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind tijdens de periode na de bevalling.13 Naast deze wettelijke verplichting dient een werkgever eveneens aan allerlei randvoorwaarden te voldoen en faciliteiten ter beschikking te stellen voor (jonge) moeders om werk en privĂŠ te kunnen combineren. Hierbij kan gedacht worden aan een afkolfruimte en een lift. Ondanks het feit dat een onderwijsinstelling een werkgever is en aan deze verplichtingen moet voldoen voor de werknemers die bij haar in dienst zijn, heeft een onderwijsinstelling deze verplichting niet jegens haar onderwijs volgende studenten, omdat zij geen werknemers zijn. Als deze moeders echter waren gaan werken, hadden zij hier wel recht op gehad. Ondanks het ontbreken van een dergelijke verplichting voor onderwijsinstellingen, brengt het beschikbaar stellen van bepaalde faciliteiten, die onderwijsinstellingen toch al beschikbaar hebben voor hun werknemers, niet eens altijd extra kosten met zich mee. Daarom is het in de ogen van Annemieke onbegrijpelijk dat hier vaak zo moeilijk over wordt gedaan. Daarnaast blijkt uit de praktijk een knelpunt te zijn, dat de begeleiding van een studiecoach gedurende de studie niet zo zeer gericht is op de combinatie studie en zorg. Studiecoaches of persoonlijk begeleiders hebben weinig weet van de mogelijkheden. Zo dient de gemiddelde studerende moeder er bijvoorbeeld zelf achter te komen dat er een profilerings-

fonds bestaat. Ook kunnen studerende moeders binnen de huidige regelgeving, waarin omtrent hun situatie niets is geregeld, geen aanspraak maken op het vroeger of later maken van tentamens. Het feit dat vrouwen recht hebben op het volgen van onderwijs noemt Annemieke fascinerend. Het hele hoger onderwijssysteem, zoals dat in de vorige eeuw is

Het College voor de Rechten van de Mens heeft geconcludeerd dat het ontbreken van een dergelijke regeling op gespannen voet staat met de gelijke behandelingswetgeving ontworpen, was namelijk toegespitst op mannen. Ondanks het feit dat o.a. Aletta Jacobs ervoor heeft gezorgd dat ook vrouwen hoger onderwijs mochten volgen,14 lijkt haar werk dus nog lang niet af te zijn. Onderwijs blijkt gezien het bovenstaande voor niet alle vrouwen zo toegankelijk te zijn, zo concludeerde Annemieke dus al in 2006. Het gehele onderwijssysteem lijkt in haar ogen niet met de tijd mee te zijn gegaan. Dit systeem is namelijk nog steeds gericht op mannen zonder zorgbehoefte. Dit laatste is eveneens door minister Plasterk erkend in de eerder genoemde emanicipatienota. 15 Het College voor de Rechten van de Mens heeft dan ook bepaald dat deze situatie als discriminatoir dient te worden aangemerkt. Recentelijk oordeelde het College, dat de Politieacademie een vrouw discrimineerde door de maximale studieduur voor een opleiding niet te verlengen met de periode dat zij zwangerschapsverlof heeft gehad. Het College concludeerde, dat het ontbreken van een dergelijke regeling op gespannen voet staat met de gelijke behandelingswetgeving. 16 Een dergelijke ver11 | SecJure December 2014


plichting is echter nog niet in de wet opgenomen en dat is juist de gehele kwestie, waar het hier om draait. Het College heeft blijk gegeven het wenselijk te vinden, dat opleidingen een regeling treffen die het zwangere studenten en studenten met zorgtaken mogelijk maakt om hun studie met succes af te ronden. Over de scholingsplicht, die is opgelegd in artikel 13 van de Wet Werk en Bijstand, wil Annemieke toevoegen, dat dit instrument vaak door de gemeente wordt gebruikt als dwangmiddel om geen bijstand te hoeven verstrekken. In haar ogen is de invoering van de scholingsplicht niet verkeerd. Er moeten echter wel randvoorzieningen zijn. Hulp en begeleiding zijn hierbij eveneens vereisten. De informatievoorziening bleek in 2008 al versnipperd te zijn, en daar is nog steeds geen verandering ingebracht, dus hier dient ondertussen ook helderheid in te worden gebracht. Zoals deze regeling nu wordt bewerkstelligd, is er in haar ogen juist sprake van een averechts effect. Er dient een beschermend regelgevend kader te worden ontwikkeld. “Daarnaast zouden we ons misschien eerder moeten richten op een ‘scholingsrecht’ i.p.v. een scholingsplicht.”, voegt Annemieke toe. Al met al is bij wet onvoldoende geregeld voor zwangere dan wel studerende moeders. Al 9 jaar lang probeert Annemieke de hiervoor geschetste problematiek helder te krijgen bij de overheid. De problemen hieromtrent nemen door die invoering van de scholingsplicht bovendien alleen maar meer toe. Naar eigen zeggen is de telefoon dagelijks roodgloeiend en zijn het niet alleen maar (toekomstige) studenten meer met vragen. Ook gemeenten, de onderwijsinstellingen en hulpverleningsinstanties bellen Stichting Steunpunt voor Studerende Moeders. De conclusie die men hieruit kan trekken, is dat behoefte bestaat aan expertise en een regelgevend kader en tevens blijkt dat Stichting Steunpunt voor Studerende Moeders een belangrijke factor is. Het argument dat Annemieke vaak te horen krijgt op de vraag waarom geen actie wordt ondernomen om zorg te dragen voor een zorgkader, is dat de inrichting en de begeleiding hiervan veel kosten met zich meebrengen. Met betrekking tot de financiering wijzen de onderwijsinstellingen en de gemeenten over en weer naar elkaar. Regelmatig wordt door deze beide instanties ook als reden genoemd, dat het nemen van een kind een privéaangelegenheid is, een eigen keuze, en dat daarbij een eigen verantwoordelijkheid behoort. Dit sluit alles behalve aan bij de emancipatiegedachte. Ten slotte wil Annemieke de Jong benadrukken, dat niet ter discussie behoort te staan of men de keuze had moeten maken tussen studeren óf het nemen van (een) kind(eren). Dit onredelijke vraagstuk gaat al helemaal niet meer op na de invoering van de scholingsplicht, omdat men hierdoor geen keuze meer heeft. Ook als men namelijk zou hebben gekozen voor de optie van kinderen, is door de Wet verbetering arbeidsmarktSecJure December 2014 | 12

positie alleenstaande ouders alsnog de plicht opgelegd om scholing te volgen. Annemieke: “Men dient ervoor te zorgen, dat onderwijs toegankelijk is voor iedereen, dat er gelijke scholingskansen bestaan. Dan pas wordt de scholingsplicht een succes.” Om dit te bewerkstelligen, dient de overheid er dan ook voor te zorgen, dat er randvoorwaarden, informatie en begeleiding ter beschikking worden gesteld voor jonge studerende moeders. Gezien alle pogingen van Annemieke, zouden haar bewoordingen haast als een noodkreet kunnen worden bestempeld.

Tip! Stichting Steunpunt Studerende Moeders heeft ruimte voor studenten die een steentje willen bijdragen aan het in beweging zetten van de hiervoor verschillende keren genoemde maatschappelijk relevante doelstelling. Ook nader onderzoek, dat studenten zouden willen verrichten vanuit het juridische aspect, is mogelijk. Voor meer informatie, kijk op de site van Stichting Steunpunt Studerende Moeders: http://studerendemoeders.nl of stuur een e-mail naar: adejong@studerendemoeders.nl.

Meer weten? Download de app!

(Endnotes) 1 Hoger Onderwijs Persbureau, ‘Hoogzwanger, diploma op zak en toch moet ze weer studeren’, DUB, 19 september 2014. 2 http://www.trajectum.hu.nl/werkloze_zwangeren_niet_dwingen_te_studeren. 3 Kamerstukken II 2007-2008, 31 519, nr. 3 (MvT). 4 Ibidem. 5 Ibidem. 6 Nederlands Dagblad, ‘Ouder in de bijstand moet werken’, 2 november 2010. 7 Kamerstukken II 2005-2006, 30 479, nr. 6 (MvT). 8 Sociaal en Cultureel Planbureau, ‘Hoe werkt het met kinderen’, Den Haag 2006. 9 http://www.mensenrechten.nl/toegelicht/studerende-moeders. 10 Ibidem. 11 Kamerstukken II 2007-2008, 30 420, nr. 50. 12 Art. 3:1 Wet Arbeid en Zorg. 13 Kamerstukken II 2010-2011, 32 855, nr. 3 (MvT) 14 M. Bosch, Aletta Jacobs 1854-1929, Amsterdam: Uitgeverij Balans 2005. 15 Kamerstukken II 2007-2008, 30 420, nr. 50. 16 College voor de Rechten van de Mens 17 juni 2014, 2014-0043.


Satire

Liberia dient klacht in bij WTO

Willem-Alexander koopt Mali

T. Jabot

R.J. Tettenhaar

Liberia dient een klacht in bij het WTO omdat de EU een importverbod heeft ingevoerd tegen ebola. Dat meldt de Minister van handel en industrie, Axel Addy, maandagochtend tijdens zijn ontbijtshow Honger met Axel. De Minister stelt dat de EU door middel van het handelsverbod de handelsregels van het WTO schendt. Hij hoopt dat een officiële klacht bij het WTO een snelle oplossing van het probleem faciliteert. Ebola zelf zegt het erg jammer te vinden dat de EU op deze manier reageert. De woordvoerder van ebola meldt dat ze de gang van zaken erg betreurt. Ze zegt al jaren bezig te zijn om in Europa door te breken, maar het wordt ze volgens de woordvoerder erg lastig gemaakt. “Er is gewoon een andere cultuur in Europa. Europeanen zijn saai en met hun stromend water en ziekenhuizen bieden ze andere ziektes gewoon geen kans. Zij willen liever niet iets nieuws proberen en blijven gewoon graag bij de huis-tuin-enkeuken-griep waar zij mee grootgebracht zijn.” De EU ziet het anders en na herhaaldelijk verzoek van onze verslaggever in Brussel kregen we eindelijk deze reactie van Eurocommissaris De Gucht. “Wij doen er alles aan om iedereen een gelijke kans te bieden. Zo staan onze grenzen al jaren open voor virussen uit alle windstreken. Liberia heeft echter een overschot aan ebola en we zijn van mening dat indien dat gedumpt wordt op de Europese markt, dit onherstelbare gevolgen heeft voor onze eigen virusmarkt.

Rutte snapt niets van kritiek: “het betreft noodzakelijk onderhoud” Premier Rutte maakte tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Algemene Zaken bekend dat de koning voornemens is het Afrikaanse land Mali te kopen. De voorgenomen aankoop is kritisch ontvangen door de Tweede Kamer, die dan ook veel vragen had. De D66-fractie had vooral vragen met betrekking tot de noodzakelijkheid van de aankoop. “Als vorst hoor je er anno 2014 niet meer bij wanneer je je speedboot niet kunt aanmeren in een eigen Afrikaans land”, aldus de premier. “Bovendien wordt op deze manier de positie van het koningshuis als duurste van Europa gerevitaliseerd. Daar mogen we met zijn allen best trots op zijn.” Over de prijs die voor het land wordt betaald, zei Rutte dat dergelijke bedragen “marktconform zijn voor Afrikaanse landen.” De CDA-fractie stelde de vraag in hoeverre Mali staatsrechtelijk deel uit zou maken van het Koninkrijk. “Het gaat hier om een publiek persoon die handelt als privé-persoon bij de aankoop van een publiek terrein dat wordt betaald met publiek geld dat wordt omgetoverd tot privéterrein. De constitutionele positie van Mali lijkt mij dan ook helder. Ofzo”, aldus Rutte. Op vragen van de Groenlinks-fractie of Liberia geen duurzamer alternatief is, antwoordde de premier dat het oppervlak van Liberia niet groot genoeg is voor de koning om zijn constitutitonele taken naar behoren uit te voeren. Kritiek van morele aard wuifde de premier weg door te zeggen dat het door oorlog geteisterde Mali aan dringend en noodzakelijk onderhoud toe is en de uitgave keurig is verantwoord binnen de begroting. “Transparanter kan ik het niet maken”, aldus de premier. “Zou dat wel kunnen, dan zou ik dat trouwens niet doen. Lekker voor je”, zo voegde hij daaraan toe. De koning kan met zijn aankoop op veel bijval rekenen. “De koning heeft jaren geleden al aangegeven qua bin13 | SecJure December 2014


nenlands beleid een voorbeeld te nemen aan koningin Juliana en qua buitenlands beleid aan koning Leopold II”, aldus jonkheer Roderick Zaaijen van Zaanen den Zwanen van de Oranjebond voor Masochistische Belastingplichtigen. Ook in Mali is de voorgenomen aankoop met gejuich ontvangen. “Wij hebben in Afrika goede ervaringen met Europese vorsten die een Afrikaans land tot privébezit maken”, aldus een bewoner van de Malische Koulikoro regio. De RVD liet weten dat de mediacode onverkort komt te gelden zodra de aankoop is afgerond. “Als tegemoetkoming denken we aan een jaarlijks persmoment zoals dat thans in Nederland wordt gegeven. Denk aan de prinsjes in jachtkostuum poserend op een gestroopte olifant. We zijn nog aan het kijken naar het juiste format”, aldus een woordvoerder. In februari komt de premier met een update over de aankoop aan de Tweede Kamer. Binnenhof-watchers verwachten wederom een scherp debat. Zo is er nog de kwestie van het van zwarte parels gemaakte hek dat rondom het paleis in de Malische hoofdstad Bamako moet komen, door critici al de ‘negerschutting’ genoemd.

Afrojack verrast met variatie J. Nikkelszoon

“In de toekomst mogelijk ook variatie in handen springbewegingen” Afrojack heeft op een geheim underground feest op de slotdag van het ADE vriend en vijand verrast met variatie. Hoewel kwade tongen de variatie in eerste instantie aan technische mankementen toeschreven – het mengpaneel bleek wonderwel daadwerkelijk aan te staan –, blijft Afrojack erbij dat hij op onverklaarbare wijze een creatieve ingeving had en ziet het als een teken van boven en bevestiging van zijn talent. “Dit gevoel heb ik nooit eerder gehad. Voorheen varieerde ik hoogstens in petten, Ferrari-kleuren of privévliegtuigen”, aldus Nick van de Wall, Afrojack’s echte naam. De wereldberoemde DJ geeft aan op deze ingeslagen weg verder te willen gaan. “Gelukkig overkwam het me wel op een feest waar maar 38 mensen aanwezig waren. Stel je voor dit in de HMH was gebeurd. Ik denk niet dat de fans al klaar zijn voor deze nieuwe, gevarieerde sound van me.” Ondanks zijn drukke schema kan de DJ genoeg rust in zijn hoofd vinden om op deze opmerkelijke gebeurtenis te reflecteren. “Soms moet je risico’s nemen. Voorheen zag ik variatie als een vies woord: met variatie begeef je je in onze scene al snel op glad ijs. Het is onmogelijk te voorspellen of je dan een volgende hit scoort.” Afrojack zegt tot slot te hopen snel een formule voor variatie te vinden. “Ik wil constant gevarieerd kunnen blijven om fans steeds dezelfde variatie voor te kunnen schotelen.”

Meer weten? Download de app!

SecJure December 2014 | 14


Maaike van Santvoort

1. Inleiding Sport heeft een grote maatschappelijke betekenis. Wanneer een sport, als voetbal, populair wordt in de maatschappij, wordt deze sport al snel gebruikt door individuen en bedrijven om er financiële voordelen uit te behalen. Het wedden op sportwedstrijden werd steeds populairder naarmate de technologie dit wereldwijd mogelijk maakte. De oorzaak hiervoor kan men vooral terugvinden in de mogelijkheid van het online gokken op sportwedstrijden.2 Helaas is door deze mogelijkheden de integriteit van de sport steeds vaker ter discussie komen te staan. De weddenschappen die mogelijk worden gemaakt door deze technologieën, hebben de wedstrijden door middel van omkoping beïnvloed.3 Deze omkopingen, die wedstrijden op enigerlei wijze kunnen beïnvloeden, zijn voorbeelden die ook wel matchfixing genoemd kunnen worden.4 1

Al enige tijd wordt matchfixing gezien als een van de grootste bedreigingen van de Europese sportwereld, zo blijkt uit de aanhoudende berichtgeving in de media betreffende de fraude bij sportwedstrijden.5 Maar matchfixing is echter geen nieuw fenomeen. De oorsprong is te vinden tijdens de Olympische Spelen in 388 BC.6 Hier was het reeds gebruikelijk dat atleten geld aannamen voor het verliezen van een wedstrijd. Omdat de integriteit van de e sport gevaar liep, werden deze praktijken vanaf de 19 eeuw illegaal binnen sportorganisaties.7 De toename van de vormen van matchfixing, de toename van de criminele organisaties die zich daarmee bezighielden en de technische mogelijkheden, hebben er toe geleid dat het fenomeen matchfixing de afgelopen jaren steeds meer aandacht kreeg.8 Zo zijn er procedures opgesteld die er voor zorgen dat een beklaagde kan worden veroordeeld op grond van het tuchtrecht.9 Deze veroordelingen door sportorganisaties wordt tegenwoordig getoetst in hoogste instantie bij de Court of Arbitration for Sport (CAS) te Lausanne, de hoogste Internationale gerechtelijke instantie in de sportwereld.10 Het bestrijden van matchfixing vindt zijn maatschappelijk belang in verschillende aspecten terug. Matchfixing raakt aan de kernwaarde van wedstrijdsport, namelijk

aan de onzekerheid van het (verloop) van de wedstrijd en van het resultaat.11 De integriteit van de voetbalsport zal worden aangetast wanneer op voorhand de uitslag van de wedstrijd al vast is komen te staan en competitie-uitslagen niet op eerlijke gronden tot stand komen. Door de aantasting van deze integriteit komen de andere maatschappelijke functies die wedstrijdsporters met zich mee brengen, tevens te vervallen. Hierbij kan gedacht worden aan maatschappelijke zaken, zoals educatie en gezondheid. Daarbij zijn de professionele sporters ook een voorbeeld voor amateur- en recreatiesporters.12 Naast de bescherming van de integriteit van de sport is het bestrijden van matchfixing ook relevant voor de bescherming van de consument. Hierbij kan gedacht worden aan de consument die een eerlijke wedstrijd verwacht wanneer hij een kaartje koopt voor de wedstrijd of een abonnement afsluit voor de ‘livestream’ van deze wedstrijd. De consument verwacht hierbij een geloofwaardig en betrouwbaar product.13 Daarnaast hebben we nog de consument die wedt op de uitkomst of een onderdeel van de wedstrijd14 en die daarbij kan worden opgelicht door de kansspelaanbieder. Ook zullen de kansspelaanbieder en de organisatoren van sportcompetities slachtoffer zijn van deze gokgerelateerde matchfixing, omdat de betrouwbaarheid van hun geleverde dienst, dan wel product, zal afnemen. Dit zijn redenen die zijn aangevoerd om de matchfixing te bestrijden.15 Naast deze maatschappelijke belangen om matchfixing aan te pakken kennen we ook nog het belang ter bestrijding van de criminaliteit. De witwaspraktijken, corruptie en bedreiging gaan gepaard met matchfixing en dienen aangepakt te worden.16 In dit artikel zal ik me vooral focussen op de verenigingsrechtelijke aanpak van matchfixing in de voetbalsport. Nu er geen vaste definitie wordt gehanteerd voor matchfixing neem ik in dit artikel de volgende definitie als uitgangspunt: ‘matchfixing betreft de manipulatie van de uitkomsten van sportwedstrijden door op oneigenlijke manieren het verloop of de uitkomst van een competitie of specifieke gebeurtenissen daarbinnen (zoals individuele wedstrijden of 15 | SecJure December 2014

Scriptie

De verenigingsrechtelijke aanpak van matchfixing in de voetbalsport


races, of gebeurtenissen tijdens wedstrijden) te bepalen, met het doel om een voordeel voor zichzelf of voor anderen te bereiken en de onzekerheid van de uitkomst van de wedstrijd, race of de competitie op te heffen.’

plichtingen die de leden tegenover de vereniging hebben of de wijze waarop zodanige verplichtingen kunnen worden opgelegd’. Een lid is door zijn lidmaatschap in beginsel gebonden aan deze verplichtingen.19

2.

Naast de statuten kunnen ook reglementen verplichtingen opleggen aan leden. Vaak geven deze reglementen nadere uitwerking over het functioneren van de rechtspersoon en haar organen. De vereniging kan ook verbintenissen aangaan die verplichtingen voor de leden met zich meebrengen. Ten aanzien van interne verplichtingen is artikel 2:34a hierop van toepassing. Hiervoor dienen de statuten een grondslag te scheppen voor deze verplichtingen. De rechtspraak vult daarbij aan dat de verplichting voldoende kenbaar en bepaalbaar moet zijn. Voor deze kenbaarheid is het van belang dat ten minste de aard van de verplichting wordt vermeld. Voor een financiële verplichting moet er zelfs sprake zijn van een uitdrukkelijke statutaire grondslag.20

Binding van leden via het verenigingsrecht

Sportverenigingen worden meestal in de juridische vorm van een vereniging opgericht, zodat het voor hen mogelijk is om leden te hebben. Zij worden dan beheerst door het verenigingsrecht.17 De wet en de statuten van een vereniging bepalen het grootste deel van de organisatie van de vereniging. Naast de wettelijke bepalingen is een vereniging een rechtsgebied dat veel vrijheid kent om bijvoorbeeld reglementen op te stellen en verbintenissen te sluiten. Deze dienen natuurlijk wel opgesteld te worden volgens de vereisten van de wet, maar de inhoud hiervan is vrij. De rechtsbetrekking tussen een lid en een vereniging wordt aangemerkt als een lidmaatschap.18 Door middel van een lidmaatschap wordt een lid gebonden aan

Het IOC, de FIFA, de UEFA en de KNVB hebben allen regelgeving opgenomen ten aanzien van de bestrijding van matchfixing de vereniging. Binnen de voetbalwereld kennen we verschillende relaties. Allereerst de relatie tussen vereniging en lid. Deze verhouding zie je terug op verschillende niveaus. Op primair niveau tussen de voetbalclubs en haar leden, op secundair niveau tussen de UEFA en haar leden en de FIFA en haar leden. Een lid heeft ook een relatie tot medeleden en derden, ook in deze relaties kan de vereniging verplichtingen opleggen. Als laatste is een verdergaande relatie besproken tussen primaire verenigingen en de tertiaire verenigingen (FIFA en UEFA). Ook daar kunnen verplichtingen ontstaan. Ten aanzien van de leden kan de vereniging op verscheidene wijze verplichtingen opleggen.

2.1 Verplichtingen tussen verenigingen-leden en leden-derden Als algemene norm geldt dat alle betrokkenen bij de rechtspersoon gebonden zijn aan de gedragsnorm van artikel 2:8 BW. Op grond van artikel 2:27 lid 4 sub c BW hebben de statuten onder andere tot inhoud ‘de verSecJure December 2014 | 16

Als laatste kunnen verplichtingen aan een lid worden opgelegd op grond van artikel 2:46 BW. De vereniging is bevoegd om krachtens een statutaire bepaling in naam van haar leden op te treden. Een overeenkomst die hier uit voortvloeit, noemt men ook wel een ledencontract. De vereniging kan ten behoeve van de leden rechten bedingen, voor zover de statuten dit niet tegenspreken en dienen voldoende concreet en duidelijk te zijn.21 De bedongen rechten moeten wel stroken met de doelstelling en het karakter van de vereniging. 22 Voor zowel verplichtingen die zijn opgenomen in de statuten op grond van artikel 2:27 lid 4 sub c BW, of zijn opgelegd middels reglementen, artikel 2:34a BW en artikel 2:46 BW geldt dat deze verplichtingen met zich mee kunnen brengen die van invloed zijn op de verhouding tussen leden en medeleden. Daarnaast kan via artikel 2:46 BW een verplichting opgelegd worden voor een lid ten opzichte van een derde, indien deze voldoende concreet en duidelijk is.

2.2 Verplichtingen tussen een primaire en tertiaire vereniging Het is lastiger om verplichtingen op te leggen in de relatie tussen primaire verenigingen en de tertiaire verenigingen (FIFA/UEFA). Dit kan op drie verschillende manieren. Allereerst kan aan het aangaan van het lidmaatschap van de secundaire vereniging (KNVB) de verplichting rusten om automatisch lid te worden van de tertiaire vereniging (FIFA/UEFA). Hierdoor zijn de leden van de KNVB ook gebonden aan de statuten, reglementen en verplichtingen die deze tertiaire verenigingen (UEFA/FIFA) met zich mee brengen.23


Daarnaast is er de mogelijkheid dat de UEFA of de FIFA verplicht stelt aan haar aangesloten leden, de secundaire verenigingen (KNVB), hun reglementen van overeenkomstige toepassing te laten verklaren. De secundaire verenigingen die lid zijn van de UEFA of FIFA, dus in Nederland zou dit gaan om de KNVB, zijn verplicht door deze lidmaatschapsverhouding de aangegeven reglementen van overeenkomstige toepassing te verklaren, waardoor deze ook gelden ten aanzien van de leden van de KNVB. De secundaire vereniging (KNVB) neemt deze verklaring van overeenkomstige toepassing op in haar statuten. Als laatste is het ook mogelijkheid om de reglementen van de tertiaire vereniging van toepassing te verklaren op de primaire verenigingen indien dit contractueel wordt afgesproken. De vereniging (KNVB) gaat dan een overeenkomst aan op grond van artikel 2:46 BW met de overkoepelende tertiaire vereniging (FIFA/UEFA), waarin ze bijvoorbeeld overeenkomen dat bepaalde reglementen ook gelden ten aanzien van leden van de secundaire vereniging (KNVB).24 Het is dus op verschillende manier mogelijk om leden te binden aan de vereniging. Ook is het mogelijk om eenduidige reglementen op te stellen die in de voetbalwereld gelden, indien deze als verplichting worden opgelegd via de tertiaire vereniging.

3. Eenduidig tuchtrecht en een eenduidige verbodsbepaling. Doordat het mogelijk is dat een tertiaire vereniging een secundaire verenigingen kan verplichten tot het opnemen van een bepaling in haar statuten en/of reglementen en is het mogelijk om een eenduidige verbodsbepaling en eenduidig tuchtrecht in te stellen ten aanzien van matchfixing in de voetbalsport. Hierdoor kan matchfixing binnen de gehele voetbalsport tuchtrechtelijk strafbaar gesteld worden. Een tertiaire vereniging kan deze verbodsbepaling of tuchtreglement doorvoeren

door middel van de in paragraaf 2.2 beschreven manieren.

4.

Overige initiatieven via verenigingen

Naast het onderzoek naar de binding van de leden heb ik een onderzoek gedaan naar de initiatieven die op dit moment uitgevoerd worden ter verbetering van de bestrijding van matchfixing door verenigen. Hieruit kan men het volgende concluderen. Het IOC, de FIFA, de UEFA en de KNVB hebben allen regelgeving opgenomen ten aanzien van de bestrijding van matchfixing. De regels ten aanzien van bestrijding van matchfixing zijn door de FIFA, UEFA en KNVB opgenomen in de (tucht) reglementen van de verenigingen. Het IOC heeft deze regels opgenomen in de Code of Ethics. Deze regelgeving is geldend tegenover de leden van de verschillende verenigingen, maar niet ten opzichte van derden. Ook is de regelgeving van de FIFA of de UEFA alleen van toepassing op wedstrijden die onder de bevoegdheid van de FIFA dan wel de UEFA vallen. Naast dat we kunnen concluderen dat er regelgeving is opgenomen door deze organisaties, hebben deze organisaties ook initiatieven ontplooit met als doel de bewustwording en de monitoring van sportwedstrijden. Ook op Europees niveau is nagedacht over de aanpak van matchfixing. De Raad van de Europese Unie heeft een werkplan geschreven, waarin de sportorganisaties, de opsporings- en handhavingsinstanties en de kansspelaanbieders worden aangesproken op ‘good governance’ en de rol ten aanzien van wedstrijdvervalsing. De Raad pleit voor nationale platforms waardoor gegevens sneller kunnen worden uitgewisseld.25 De Europese Commissie volgt de Raad ten aanzien van het uitwisselen van deze gegevens en heeft in haar groenboek een aantal ‘best practice’ bepalingen opgenomen ten aanzien van gok gerelateerde matchfixing. Het parlement houdt er radicale uitspraken op na, door te zeggen dat ze ‘live betting’ willen verbieden en ook het gokken op ‘negatieve gebeurtenissen’ tijdens een wedstrijd, maar ziet net als de 17 | SecJure December 2014


andere Europese organen wel een groot voordeel in een nauwere samenwerking.

5. Conclusie Ik ben van mening dat voor de preventieve werking van matchfixing in de voetbalsport het belangrijk is dat in ieder land, voor iedere wedstrijd, een gelijksoortige tuchtrechtelijke straf wordt opgelegd. Dit is mogelijk door leden te binden aan een eenduidige verbodsbepaling ten aanzien van matchfixing en een eenduidige tuchtrechtelijk artikel te hanteren. Hiervoor liggen de mogelijkheden bij de tertiaire verenigingen zoals beschreven in paragraaf 2.2. Naast deze statutaire en reglementaire mogelijkheden is het belangrijk dat verenigingen gebruik maken van de vrijheid om zelf aanvullende reglementen en preventieve acties te ondernemen. Het is vooral belangrijk dat deze ontwikkelingen gestimuleerd worden zodat verenigingen deze initiatieven op de juiste wijze kunnen realiseren. Het verenigingsrecht biedt dus wel degelijk kansen om matchfixing aan te pakken.

Meer weten? Download de app! (Endnotes) 1 A.C.M. Spapens, & M. Olfers, ‘Matchfixing in Nederland: De aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak.’ Tilburg: Tilburg University, 2013, p. 16. 2 A.C.M. Spapens, & M. Olfers, ‘Matchfixing in Nederland: De aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak.’ Tilburg: Tilburg University, 2013, p. 16. 3 De afgelopen hebben er zaken voorgelegen bij de CAS met betrekking tot matchfixing: CAS 2009/A/1920; CAS 2010/A/2172; CAS 2010/A/2266; CAS 2011/A/2490; CAS 2011/A/2528. 4 M. Maessen, ‘De negatieve invloeden van match-fixing op de voetballerij’, Tijdschrift voor Sport & Recht, 2011-1, p. 1. 5 via <www.nos.nl> o.a.: EPA, ‘Gillet geschorst voor matchfixing’, 16 juli 2013; via <www.nu.nl> o.a.: ANP, ‘Justitie niet te laat

UEFA

1

1

KNVB

1

FIFA

4

wakker bij matchfixing’, 22 mei 2013; ANP, ‘Matchfixing al jaren in Nederland’, 4 mei 2013; ANP, ‘Onderzoek naar mogelijke manipulatie in sport’, 5 mei 2013; via <www.vi.nl> o.a.: ‘conclusie rapport matchfixing uitgesteld naar september’, 16 juli 2013. J. Seegers, ‘Europol: grootschalige omkoping bij 680 voetbalwedstrijden’, NRC, 4 februari 2013. 6 S. Gorse & S. Chadwick, ‘The prevalence of corruption in International Sport’, Report Gambling Association, 11 november 2011. p. 5; Pausanias, W. Jones en H. Ormerod, Pausanias description of Greece, London, William Heinemann: 1918. 7 M. Maessen, ‘Matchfixing’, Tijdschrift voor Sport & Recht, 2013. 8 S. Gorse & S. Chadwick, ‘The prevalence of corruption in International Sport’, Report Gambling Association, 11 november 2011. p. 17. 9 M. Maessen, ‘Matchfixing’, Tijdschrift voor Sport & Recht, 2013. 10 Artikel 47 UEFA Disciplinary Regulations Edition 2013. 11 A.C.M. Spapens, & M. Olfers, ‘Matchfixing in Nederland: De aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak.’ Tilburg: Tilburg University, 2013, p. 30. 12 Zie: <www.transparency.org/news/feature/preserving_integrity_ in_sport>. 13 A.C.M. Spapens, & M. Olfers, ‘Matchfixing in Nederland: De aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak.’ Tilburg: Tilburg University, 2013, p. 32. 14 Dit noemen we ook wel spotfixing. Hierover in de volgende paragraaf meer informatie. 15 Norwegian Ministry of Culture, National Action Plan against matchfixing in sport 2013-2015, <www.regjeringen.no>, 2013. 16 A.C.M. Spapens, & M. Olfers, ‘Matchfixing in Nederland: De aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak.’ Tilburg: Tilburg University, 2013, p. 33. 17 Burgerlijk wetboek 2 (titel 2). 18 M.J.G.C. Raaijmakers, ‘Ondernemingsrecht’, Deventer: Kluwer, Pitlo deel 2, 2006, p. 618. 19 P.L Dijk, T.J. van der ploeg, ‘Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij’, Kluwer, 2013, p. 138-139. 20 M.J.G.C. Raaijmakers, ‘Ondernemingsrecht’, Deventer: Kluwer, Pitlo deel 2, 2006, p. 620. 21 Hof Amsterdam 8 november 1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AC0616. (Feyenoord/KNVB). 22 C.H.C. Overes, ‘Binding van de leden bij: Burgerlijk Wetboek 2, artikel 46’, Groene serie Rechtspersonen, 2013. 23 G.J.C. Rensen, ‘Extra-verplichtingen van leden en aandeelhouders’, Deventer: Kluwer 2005, p. 182. 24 P.L Dijk, T.J. van der ploeg, ‘Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij’, Deventer: Kluwer, 2013, p. 244. 25 Publicatieblad van de Europese Unie, ‘Resolutie van de Raad en de vertegenwoordiging van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over werkplan van de Europese Unie voor sport voor 2011-2014’, C 162, 2011.

Tertiaire verenigingen

Secundaire vereniging Derden

Sportvereniging aangesloten bij KNVB (lid)

SecJure December 2014 | 18

3

2

Sportvereniging aangesloten bij KNVB (lid)

Primaire verenigingen

1 = Verhouding tussen lid en vereniging. 2 = Verhouding tussen leden onderling. (Dit is ook te vinden op het niveau de secundaire en de tertiaire vereniging) 3 = Verhouding tussen een lid en een derde. (Dit is ook te vinden op het niveau de secundaire en de tertiaire vereniging) 4= Verhouding tussen een lid van de KNVB en de FIFA dan wel UEFA.


Op de vorige pagina’s las je over de scriptie van Maaike van Santvoort (24 jaar, masterstudent Ondernemingsrecht en Rechtsgeleerdheid (accent Privaatrecht). Het artikel is een ingekorte versie van haar scriptie. In dit interview wordt ingegaan op het proces van het schrijven van een scriptie. Waar kun je tegenaan lopen en waar zou je eventueel op kunnen letten? In iedere volgende SecJure zal slechts een deel van het interview met de schrijver van de scriptierubriek geplaatst worden en wel het deel dat betrekking heeft op waar jij als student op dat moment mee aan de slag bent gegaan! Het gehele interview is te lezen via de app, die te downloaden is in de app-store.

1.

Hoe ben je op je onderwerp gekomen?

‘Dit is net iets anders gegaan dan gebruikelijk. Ik heb samen met mijn baas een artikel mogen schrijven over mijn onderwerp. Toen ik begon aan mijn scriptie heb ik bekeken van welk onderwerp ik al veel afwist en dat was matchfixing. Het artikel was wel gericht op het strafrecht en ik ben dus gaan kijken waar het ondernemingsrecht om de hoek kwam kijken en me daarin vervolgens verdiept. Er waren genoeg mogelijkheden om deze richting verder te gaan onderzoeken en dus heb ik dat zo gedaan. Wat ik zelf heel fijn vond was dat ik over dit onderwerp, matchfixing, al meer achtergrond informatie had. Ik kende al bronnen en wist waar te zoeken, wat enorm helpt bij het vinden van een onderwerp. Wellicht een goede tip is om aan te sluiten bij een eerder geschreven paper of een interessant artikel wat je gelezen hebt.’

2. Hoe ging het opstellen van een onderzoeksvoorstel? ‘Het voordeel was dat ik al heel veel bronnen en informatie tot mijn beschikking had door het schrijven van het artikel met mijn baas. Deze info kon ik één op één gebruiken voor mijn onderzoeksvoorstel. Mijn begeleider wilde meteen een hele uitgebreide opzet, inclusief deelvragen en deelkopjes. Hier ben ik lange tijd mee bezig geweest om dit allemaal uit te zoeken. Toen ik vervolgens echt kon gaan beginnen met schrijven wist ik wel precies wat ik wilde gaan schrijven, welke bronnen ik waar in mijn scriptie nodig had en hoe het stuk eruit zou komen te zien. De les die ik zelf hieruit ook voor

mijn tweede scriptie getrokken heb is dat wanneer je een goede en uitgebreide onderzoeksopzet maakt, je sneller vooruitgang zal boeken bij je scriptie.’

Dit verschilt natuurlijk per studie. Wat als je nu een kortere opzet in dient te leveren? ‘Het nadeel van een kortere opzet is dat je hem naar alle waarschijnlijkheid nog zal gaan veranderen. Je kan beter alles al uitzoeken en dan een kortere opzet inleveren, dan andersom. Veel lezen is het adagium. Als je geen uitgedachte opzet hebt, dan ga je automatisch nog veel veranderen en ga je sneller hoofdstukken verwisselen. Bij een uitgebreide opzet kan je ook beter met je begeleider bespreken of je nog iets mist of dat je hiermee voldoende uit de voeten kan.’

Werd de opzet in één keer goedgekeurd bij jou? ‘Nee het is niet in één keer goedgekeurd. Het is een aantal keren op en neer gegaan. Uiteindelijk is dit wel beter geweest voor mijn scriptie. Het was in totaal uiteindelijk 7 à 8 pagina’s.’ Wil je het gehele interview lezen? Download de app!

19 | SecJure December 2014

Interview

Maaike van Santvoort


Actueel

Dit was het recht :: Chantal van Beek

Schadevergoeding voor zeven weduwen Sulawesi Nog zeven weduwen uit Zuid-Sulawesi hebben een vergoeding toegewezen gekregen van de Nederlandse Staat voor geleden schade door standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië. De regeling die in september 2013 is gepubliceerd, is bedoeld om schade te vergoeden van weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies van vergelijkbare ernst en aard als in Rawadegeh en Zuid-Sulawesi. Het gaat om een vast bedrag van 20.000 euro per weduwe. In totaal hebben nu acht weduwen een schadevergoeding gekregen via de regeling. Daarnaast zijn er tien claims die vooralsnog niet voldoen aan de voorwaarden. Mocht de advocaat van deze weduwen met aanvullende informatie komen, dan worden die opnieuw bekeken.

Verzamelwet SZW 2015 Minister Asscher van Sociale Zaken heeft de Verzamelwet SZW 2015 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten op het terrein van Sociale Zaken. Zo bevat het onder meer wijzigingen die voortkomen uit de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB. Het gaat hierbij om herstel van fouten, tekstuele aanpassingen, technische verbeteringen en verheldering van bepaalde punten. De wijziging van de Participatiewet treedt naar verwachting in werking per 1 januari 2015.

Groeiend aantal afgestudeerden is niet in staat studieschuld te betalen Een groeiend aantal afgestudeerden is niet in staat de maandelijkse aflossing van de studieschuld te betalen. Dat blijkt uit cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). In 2009 kwam 11% van de afgestudeerden met een studieschuld in aanmerking voor de draagkrachtregeling. Vorig jaar was dat 15%. Deze mensen hoeven minder of tijdelijk niets af te lossen omdat hun inkomen te laag is om het maandelijkse bedrag te betalen, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn. In totaal waren vorig jaar 594.901 mensen bezig met het aflossen van hun studieschuld. Studenten hebben nu gemiddeld een schuld van € 15.000 bij het afstuderen. Naar verwachting wordt dat straks, na de invoering van het nieuwe leenstelsel, zo’n € 6.000 tot 9.000 meer. SecJure December 2014 | 20

Gemeenteverbod Enschede voor moeder Een moeder mag Enschede niet bezoeken totdat haar dochter meerderjarig is geworden. Dat heeft de rechtbank Noord-Nederland onlangs bepaald. De voormalige echtgenoot van de vrouw en haar dochter hadden de rechtbank om dit verbod verozcht, omdat de tbs-behandeling van de vrouw op 18 augustus van dit jaar afliep. In 2009 heeft de moeder geprobeerd haar dochter, zoon en zichzelf om het leven te brengen. Zij is destijds veroordeeld voor poging tot moord. De rechtbank is van oordeel dat de minderjarige dochter zich zo vrij mogelijk moet kunnen ontwikkelen en dat weegt zwaarder dan het belang van de moeder.Wanneer de vrouw zich niet aan het gemeenteverbod houdt, moet zij per overtreding een bedrag van €5.000,- betalen aan de voormalige echtgenoot en dochter. Dit bedrag kan oplopen tot maximaal €200.000,-.

Zorgverzekeraars: € 9,4 miljoen aan fraude Zorgverzekeraars hebben vorig jaar voor 9,4 miljoen euro aan fraude met declaraties vastgesteld. Dat is 3,4 miljoen euro meer dan vorig jaar. Het meest wordt gefraudeerd met persoonsgebonden budgetten (PGB’s). Daarna volgen ziekenhuiszorg en apothekers. Het gemiddelde bedrag per geval van vastgestelde fraude is 36.828,- euro. Uit de cijfers van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) blijkt dat fraude het vaakst gepleegd wordt door zorgaanbieders (43%) en derden (40%), bijvoorbeeld leveranciers van hulpmiddelen en bemiddelingsbureaus. 17% wordt gepleegd door verzekerden. Bij PGB’s wordt de fraude verreweg het vaakst gepleegd door derden (84,9%).

Onderzoek ombudsman naar toeslagen Belastingdienst Het instituut de Nationale ombudsman begint een onderzoek naar de uitvoering van de toeslagen door de Belastingdienst. De ombudsman heeft in de afgelopen vijf maanden verhoudingsgewijs veel meer klachten over toeslagen ontvangen dan vorig jaar en dat baart hem grote zorgen. Er zijn onder meer klachten over de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag en de zorgtoeslag. “Burgers komen in grote financiële nood als zij duizenden euro’s moeten terugbetalen’’, stelt het instituut. Een deel van de klachten vertoont al jaren hetzelfde beeld en


:: Dit was het recht het lijkt erop dat zij van structurele aard zijn, aldus de ombudsman. Ze gaan vooral over de behandelingsduur van aanvragen, bezwaarschriften, klachten en verzoeken tot een betalingsregeling. De ombudsman verwacht in het najaar hierover meerdere rapporten uit te brengen.

PvdA en GroenLinks op bres voor alleenstaande ouder in bijstand Alleenstaande ouders in de bijstand die formeel nog een partner hebben, mogen niet de dupe worden van de wet van minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken om de financiële kindregelingen te hervormen. Voorzitter Marleen Barth van de PvdA-Senaats fractie heeft dat aan de NOS kenbaar gemaakt. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel in behandeling genomen. Het gaat om alleenstaande ouders van wie de partner bijvoorbeeld in de gevangenis zit of met de noorderzon is vertrokken. De Belastingdienst behandelt deze mensen niet als alleenstaanden, omdat ze op papier nog een partner hebben. Volgens Barth zal de PvdA niet aanvaarden dat deze groep ‘met de rug tegen de muur’ komt te staan door de wet.

Kloof hoog- en laagopgeleiden op de werkvloer groeit De kloof in leren op het werk tussen laag- en hoogopgeleiden is de afgelopen jaren gegroeid. Laagopgeleiden volgen minder vaak een cursus en de cursussen die ze volgen, zijn korter. Daarnaast leren laagopgeleiden minder van de werkzaamheden die ze op het werk doen. Dat concludeert het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht in een vorige maand verschenen rapport. Uit het onderzoek, dat in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uitgevoerd, blijkt dat 37% van de laagopgeleiden in 2013 de voorafgaande 2 jaar een cursus of training volgde. In 2004 was dat nog 46%. In beide jaren spijkerde 64% van de hoogopgeleiden hun kennis bij door middel van een training of cursus.

HEMA notarisservice is toegestaan Notarissen mogen aan de HEMA notarisservice meewerken. Dat heeft de Kamer van Toezicht voor het notariaat in Amster-

dam beslist. Wel zegt de tuchtrechter dat de notarisservice maatregelen dient te nemen om de geheimhouding van de cliëntgegevens te waarborgen. Op dit moment is dat onvoldoende, omdat gegevens van cliënten worden bewaard op een server van de HEMA. De gegevens moeten worden opgeslagen op een aparte server, die wordt beheerd door de notarissen die deelnemen aan de HEMA notarisservice. De KNB zegt hierover in hoger beroep te gaan, omdat zij van mening is dat het hier om een principekwestie gaat, waarover ook het Hof zich moet buigen.

Explosieve stijging aantal geregistreerde levenstestamenten Het aantal geregistreerde levenstestamenten is in het tweede kwartaal van 2014 met ruim 90% gestegen ten opzichte van diezelfde periode in 2013. Dit blijkt uit cijfers van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). In het voorjaar van 2013 werden 5046 levenstestamenten afgesloten, de afgelopen maanden waren het er 9.695. In Nederland hebben ruim 44.500 mensen een geregistreerd levenstestament.

DSB-compensatieregeling verbindend verklaard na aanpassing Na aanpassing van de DSB-compensatieregeling is het Gerechtshof Amsterdam van mening dat deze regeling redelijk is. Daarom het Hof deze aangepaste regeling verbindend verklaard voor alle klanten van de failliete DSB Bank. Het verzoek hiertoe was ingediend door de curatoren van de DSB Bank en een aantal belangenorganisaties en verzekeraars.

Tachtig uur werkstraf voor doodsbedreiging Wilders op youtube De rechtbank ’s-Gravenhage veroordeelt een 29-jarige rapper voor een doodsbedreiging, die gericht was aan Geert Wilders via een videoclip op youtube. In de clip houden twee gemaskerde en gewapende mannen een persoon onder schot, die Wilders voor moet stellen, waarna het beeld zwart wordt en er een pistoolschot hoorbaar is. De man krijgt een werkstraf van 80 uur plus een voorwaardelijke celstraf van twee maanden, conform de eis van het Openbaar Ministerie. Ook dient hij de clip van zijn youtube-kanaal te halen. 21 | SecJure December 2014


Dit was het recht :: Beroep op rechter voor schuldsanering daalt Het beroep op de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) is in 2013 voor het tweede jaar op rij gedaald. Dit blijkt uit de tiende monitor Wsnp die staatssecretaris Fred Teeven van Veiligheid en Justitie naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. In 2013 zijn ongeveer 17.500 aanvragen gedaan voor toelating tot de Wsnp. Dat is 9 procent minder dan een jaar eerder.

Advocatenorde bezorgd over mogelijke verkoop spyware aan politie De Nederlandse Orde van Advocaten heeft met zorg kennisgenomen van de berichten over de mogelijke verkoop van de zogenaamde FinFisher spyware aan de Nederlandse politie. Als de politie inderdaad over deze software beschikt, dan is de vraag of er voldoende waarborgen zijn voor de bescherming van vertrouwelijke digitale communicatie tussen advocaten en hun cliënten. Dat bericht de beroepsgroep op haar LinkedIn-profiel.

Gevaarlijk: het wegwuiven van vormfouten door de Hoge Raad Strafrechtadvocaten maken zich grote zorgen over het onbestraft laten van vormfouten. Een vormverzuim is volgens de Hoge Raad bijna nooit meer een reden om de overheid te sanctioneren door middel van bijvoorbeeld bewijsuitsluiting. De strafrechtadvocatuur vindt deze ontwikkeling uiterst gevaarlijk. Maar ook lagere rechters lijken het niet eens te zijn met de koers van de Hoge Raad. Rechters gaan dan ook soms ‘in verzet’ door uitspraken in strijd met de jurisprudentie van het hoogste rechtscollege te doen.

Straf en behandeling voor 16-jarige na geweld tegen medescholiere De rechtbank Overijssel heeft een 16-jarig meisje uit Enschede veroordeeld tot jeugddetentie van 135 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uur. Als bijkomende voorwaarde dient het meisje zich te laten begeleiden door de jeugdreclassering en te laten behandelen voor haar problemen. Zij wordt veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling (in april 2014) en poging tot doodslag (in juni 2014), beide keren met hetzelfde meisje als slachtoffer.

Einde aan de dikke dossiers Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie heeft het startsein gegeven voor de landelijke introductie van het SecJure December 2014 | 22

advocatenportaal. Na de Rechtspraak en het OM krijgt nu ook de advocatuur toegang tot digitale strafdossiers. Advocaten kunnen toegang krijgen tot het portaal via de site van de Rechtspraak. Met hun advocatenpas loggen strafpleiters in de beveiligde omgeving in. Daarna kunnen ze het door hen aangevraagde dossier downloaden. Het portaal is zo gebouwd dat rechters en advocaten over een identiek dossier beschikken. Het tijdperk van vuistdikke strafdossiers, bijeengehouden strikjes, touwtjes en elastiekjes is hiermee vrijwel voorbij.

Brussel straft banken voor Zwitserse rentefraude Drie grote, internationale banken hebben een miljoenenboete van de Europese Commissie opgelegd gekregen, omdat ze hebben gefraudeerd met de Zwitserse variant op het rentetarief Libor. De banken moeten samen zo’n 94 miljoen euro aftikken voor de fraude. Dat heeft de commissie bekendgemaakt. De banken die worden bestraft zijn de Zwitserse concerns UBS en Credit Suisse en het Amerikaanse JP Morgan. Die laatste bank moet met een boete van ruim 72 miljoen euro verreweg het grootste bedrag betalen. JP Morgan en UBS werden al eens eerder beboet vanwege fraude met een andere Libor-variant.

Centrale loting opleidingen met numerusfixus afgeschaft De centrale loting voor numerusfixusopleidingen wordt vanaf het studiejaar 2017-2018 afgeschaft. In plaats daarvan gaan de onderwijsinstellingen studenten selecteren die een numerusfixusopleiding willen volgen. Zo wordt de kans groter dat de juiste student op de juiste plek komt. Bij de nieuwe, decentrale selectie wordt er ook gekeken naar eerdere onderwijsprestaties, persoonlijkheidskenmerken en motivatie van de aspirant-student. Bij de centrale loting golden alleen de eindexamencijfers als criterium.

Achttien leden selectiecommissie rechters benoemd De Raad voor de Rechtspraak heeft achttien leden voor de Landelijke Selectiecommissie Rechters (LSR) benoemd. De LSR is verantwoordelijk voor het selecteren van toekomstige rechters en raadsheren. Tot lid


:: Dit was het recht zijn benoemd: mr. C.A. Baardman, senior raadsheer in het gerechtshof Den Haag; mr. H. Benek, rechter in de rechtbank Midden-Nederland; mr. R.A. Boon, senior rechter in de rechtbank Gelderland; mr. R.K. Brons, voormalig voorzitter van het College van Bestuur van de Haagse Hogeschool; mr. C.E. Buitendijk, raadsheer in het gerechtshof Amsterdam; drs. F.F.A. Crijns, loopbaanadviseur, tevens lid van verschillende commissies; P. Fleury, filmconsulent en freelance cineast; drs. E.L. Konigsberger, coach, trainer en moderator; mr. R.C.C. van Leest, hoofdadvocaatgeneraal, hoofd van het ressortsparket ArnhemLeeuwarden; mr. J.F.M. Pols, raadsheer in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch; mr. R.A. Steenbergen, senior rechter in de rechtbank Midden-Nederland; mr. F.L.J. van Vloten, advocaat te Limburg. De leden en plaatsvervangend leden zijn benoemd per 1 oktober a.s.

Vrijwilligerswerk eenvoudiger voor WW’ers Voor mensen met een WW-uitkering wordt het makkelijker vrijwilligerswerk te doen. Voortaan mogen WW’ers als vrijwilliger aan de slag bij bijvoorbeeld een sportvereniging of tijdens een festival, als de taken die zij daar doen nu al door vrijwilligers worden gedaan. Minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken heeft aan de Tweede Kamer laten weten dat hij de regels gaat verruimen. De Kamer had daar eerder op aangedrongen. Uitgangspunt blijft dat iemand met een WW-uitkering vrijwilligerswerk mag doen zolang dat niet leidt tot verdringing van betaald werk. Maar uitkeringsinstantie UWV stelt zich straks wat soepeler op.

Algemene bepaling Grondwet in consultatie De Grondwet krijgt een algemene bepaling die vóór artikel 1 zal worden toegevoegd en die zal luiden: ‘De Grondwet waarborgt de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten.’ Het wetsvoorstel dat dit regelt is in consultatie gegaan. De ministerraad heeft dat besloten op voordracht van de minister-president, minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie.

Rookverbod geldt per direct in alle cafés Asbakken moeten per direct van tafel in kleine cafés zonder personeel die tot nu toe onder de uitzondering op het rookverbod in de horeca vielen. De NVWA gaat in die cafés per direct handhaven. Dat heeft staatssecretaris Martin van Rijn (VWS) besloten in reactie op

de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014. Overtredingen van het rookverbod in kleine cafés, die tot nu toe onder de uitzondering vielen, worden tot 1 januari 2015 eerst bestraft met een waarschuwing. Maar zo’n waarschuwing is eenmalig. Als bij een ondernemer voor 1 januari 2015 herhaaldelijk wordt vastgesteld dat het rookverbod wordt overtreden, volgt een eerste boete van 600 euro. Na 1 januari 2015 wordt indien sprake is van een overtreding van het rookverbod in alle gevallen direct een boete opgelegd.

Strafbaarstelling belediging geloof niet nodig Het is niet nodig en niet wenselijk om burgers strafrechtelijk te beschermen tegen belediging van hun geloof. Dat concludeert universitair docent straf(proces)recht Marloes van Noorloos van de Universiteit van Tilburg. Ze schreef in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie een rapport over de strafrechtelijke aanpak van belediging van geloof. Op grond van haar onderzoek concludeert Van Noorloos dat belediging van geloof niet onder de huidige strafwetgeving valt en dat strafbaarstelling hiervan in strijd kan komen met de vrijheid van meningsuiting.

Speciale rechter voor ruzies tussen buren Zo’n vierduizend rechtszaken per jaar gaan over burenruzies. Omdat mensen meestal pas in laatste instantie naar de rechter stappen, zijn de conflicten tegen die tijd flink uit de hand gelopen. Ieder heeft zijn stelling ingenomen en instanties die proberen te bemiddelen, staan vaak machteloos. Als de politie, een woningbouwvereniging of een andere bemiddelaar er niet meer uit komen, kunnen zij de burenrechter inschakelen. Een speciale rechter die bemiddelt en uitspraak doet in conflicten tussen buren. De burenrechter komt altijd ter plaatse kijken wat het probleem is en probeert buren via een gesprek zelf een oplossing te laten vinden. Als dat niet lukt, doet hij binnen drie maanden een uitspraak. Buren kunnen niet zelf de procedure starten. Wel moeten beide buren het er mee eens zijn dat het conflict aan de burenrechter wordt voorgelegd. Deze burenrechter is in oktober van start gegaan bij de rechtbanken Midden-Nederland en Oost-Brabant.

Meer weten? Download de app! 23 | SecJure December 2014


Cover

De VOG: juridische feiten en cijfers Edin Husagic

Begin oktober kwam op Facebook een ‘post’ langs waarin de redactie van het programma Spuiten en Slikken van de omroep BNN aandacht vroeg voor hun petitie met de naam ‘Eén pil te veel maakt geen crimineel’. Dit burgerinitiatief is in een uitzending van hetzelfde programma aangekondigd naar aanleiding van aanhoudingen op grond van overtreding van de Opiumwet vanwege het voor handen hebben van meer dan de gedoogde hoeveelheid (hard)drugs (XTC) op onder andere de editie van Lowlands van afgelopen zomer.1 In diezelfde uitzending kwamen een strafrechtadvocaat en een Tweede Kamerlid aan het woord over één van de gevolgen van zo’n aanhouding – afgezien van het verkrijgen van een boete uit strafbeschikking –, namelijk het (mogelijk) niet meer verkrijgen van de Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG).2 Middels de petitie wil de redactie van Spuiten en Slikken naar eigen zeggen afdwingen dat mensen die met een kleine hoeveelheid drugs, bestemd voor eigen gebruik, worden gepakt, niet de VOG mislopen. Het niet verkrijgen van een VOG kan de positie op de arbeidsmarkt verzwakken. Is het nu wel echt zo dat voor een als hierboven genoemde overtreding van de strafwet, het verkrijgen van een VOG voor de jaren daarna automatisch een onmogelijke opgave wordt? Om deze vraag te beantwoorden, zal in dit stuk worden behandeld wat een VOG is en om welke redenen zo een verklaring al dan niet wordt verstrekt, zullen de ontwikkelingen omtrent de VOG worden besproken en zal gekeken worden of op basis van cijfers en (juridische) feiten het burgerinitiatief van de redactie van Spuiten en Slikken iets is waar een (bestaand) probleem eventueel mee opgelost zou kunnen worden.

De VOG Met een VOG zou een potentiële werknemer, aan een potentiële werkgever aan kunnen tonen dat hij of zij geen strafrechtelijk risico vormt tijdens de uitoefening van het dienstverband. Het gaat dus om bewijs van integriteit, een bewijs dat een al dan niet bestaande strafrechtelijke achtergrond, niet een integere uitoefening van een bepaald beroep verhindert. Als student of afgeSecJure December 2014 | 24

studeerde zijnde, is de kans groot dat voor een stage of vaste dienstbetrekking een VOG aangevraagd zal moeten worden. Bovenstaande problematiek is dus ook voor deze groepen van belang.

De VOG-verkrijging De VOG staat omschreven in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg). Een VOG is een verklaring die verkregen wordt van de minister van Justitie en Veiligheid, waaruit blijkt dat uit het onderzoek met betrekking tot het gedrag van de aanvrager van de VOG, die zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon kan zijn, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.3 Bij de beoordeling wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het belang van het verminderen van risico’s voor de samenleving die verband houden met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd. Uit de wetstekst volgt dan ook logischerwijs dat wanneer een VOG niet wordt afgegeven, er wel zulke bezwaren tegen de aanvrager bestaan. Zoals hierboven al gezegd, is het vaak een werkgever die aan een potentiële werknemer verzoekt een VOG te overleggen. Voor sommige functies is dit zelfs bij wet verplicht, denk hierbij bijvoorbeeld aan een taxichauffeur of een dienstbetrekking met een particuliere beveiligingsorganisatie.4 De VOG speelt ook buiten de arbeidssfeer, zoals bij het verkrijgen van een ontheffing op wapenverboden uit de Wet wapens en munitie.5 Hoewel officieel de beslissing omtrent het verkrijgen van een VOG bij de minister van Justitie en Veiligheid ligt, is het de Dienst Justis, afdeling Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: COVOG) die namens de minister de verklaringen afgeeft. De verklaring wordt te allen tijde aan de aanvrager zelf afgegeven, daar het om een beschikking gaat, en kan dus niet aan de oorspronkelijke verzoeker, bijvoorbeeld een werkgever, uitgereikt worden.6 Om de beoordeling te kunnen maken, ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) – dit gaat over zowel nationale als internationale gegevens – en wanneer een aanvrager niet in het JDS voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven.7 Wanneer de aanvrager wel in het JDS voorkomt, dan beoordeelt het COVOG of


een VOG alsnog kan worden afgegeven. Er wordt dan gekeken of in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.8 Oftewel, er wordt gekeken naar de risico’s voor de samenleving wanneer er in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd een herhaling van de strafbare feiten, die in de justitiële documentatie staan vermeld, plaatsvindt. Wanneer dit het geval is, wordt de VOG dus in beginsel geweigerd. Naast de justitiële gegevens kunnen bovendien ook politiegegevens betrokken worden in de beoordeling, maar deze zijn geen zelfstandige weigeringsgronden.9 Omdat, zoals eerder gezegd, het afgeven van de VOG gelijkgesteld is aan een beschikking, is daarom ook de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.10 Bij weigering een VOG te verlenen, kan de aanvrager bezwaar maken.11 Na een voor de aanvrager negatief besluit op bezwaar kan vervolgens beroep worden ingesteld bij de sector bestuursrecht bij een rechtbank.12 Als laatste strohalm kan de aanvrager, bij wederom een afwijzing, in hoger beroep gaan bij de Afdeling.13

VOG met antecedenten en enkele statistieken In 2013 blijken echter 109.325 VOG’s te zijn afgegeven aan personen met justitiële documentatie.14 Er bestaat dus wel degelijk de mogelijkheid om een VOG te krijgen met justitiële antecedenten. Er wordt dan geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG, zwaarder weegt dan het belang van de samenleving op bescherming tegen een herhaling van de in de justitiële documenten opgenomen strafbare feiten in de uit te oefenen functie waarvoor de VOG is aangevraagd.15 Of dat zo is, wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.16 Zo oordeelde de Hoge Raad bijvoorbeeld in het Tongzoen II-arrest, waarin het ging om de vraag of een ongewild gegeven tongzoen al dan niet aangemerkt zou moeten worden als verkrachting in de zin van art. 242 Sr, dat de vermelding van ‘’verkrachting’’ op het strafblad van een veroordeelde vele malen ernstigere maatschappelijke gevolgen heeft dan de vermelding van een minder zwaar beladen benaming, hetgeen een ongewild gegeven tongzoen ook zou moeten kunnen dekken.17 Hiermee lijkt de Hoge Raad aan te geven dat bij een gerechtelijke uitspraak ook – in gevallen waarin een veroordeling dusdanige disproportionele gevolgen voor de afgifte van een VOG zou kunnen hebben – rekening dient te worden gehouden met de toekomstige afgifte van een VOG aan de veroordeelde. Dit sluit bovendien ook aan bij uitspraken van de Afdeling

bestuursrechtszaken van de Raad van State (hierna: de Afdeling), die oordeelde dat bij de beoordeling omtrent de afgifte van een VOG niet slechts uit de duur van de detentie de ernst van zedendelicten kon worden afgeleid, maar dat er meer informatie over de strafzaak bij het Openbaar Ministerie diende te worden opgevraagd.18 Uit gegevens van het COVOG blijkt verder dat sinds 2010 jaarlijks het aantal VOG-aanvragen is gestegen, met een hoge stijging in 2013 ten opzichte van het jaar ervoor.19 Dit betekent dat aan de potentiele werknemer door zijn potentiele werkgever waarschijnlijk vaker is verzocht een VOG aan te leveren. Aan de andere kant is het weigeringspercentage afgenomen, van 0.81% van de aanvragen in 2010 naar 0.56% in 2013. De aantal afgegeven VOG’s met antecedenten is in 2013 hoger dan ooit, wat niet verwonderlijk is daar de aanvraag natuurlijk ook hoger is dan ooit, maar ter vergelijking: in 2010 en 2011 is de afgifte van VOG’s met antecedenten ongeveer gelijk, terwijl de aanvraag in 2011 hoger is. De redactie van Spuiten en Slikken start dus een petitie in een tijd dat het aantal aanvragen weliswaar toeneemt, omdat er meer om een VOG wordt gevraagd, maar tegelijkertijd dus ook in een tijd waarin blijkbaar de afgifte van een VOG bij antecedenten procentueel minder vaak wordt geweigerd.

Veranderingen omtrent de VOG In januari van dit jaar kondigde Fred Teeven, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in een brief aan de Tweede Kamer aan, dat hij voornemens was een wetswijziging voor het zomerreces van 2014 in consultatie te brengen omrent de weigering van de afgifte van een VOG op grond van enkel politiegegevens.20 De staatssecretaris wordt naar eigen zeggen in de praktijk geconfronteerd met gevallen waarbij hij, gelet op de aanwezige politiegegevens, afgifte van de VOG zou willen weigeren, maar waar de wet vanwege het ontbreken van justitiële gegevens in het JDS hem ertoe dwingt een VOG af te geven. Om in deze gevallen op adequate wijze te kunnen handelen, is het volgens de staatssecretaris dan ook noodzakelijk dat de afgifte van de VOG in bepaalde 25 | SecJure December 2014


gevallen ook geweigerd kan worden op basis van relevante politiegegevens, dus zonder justitiële gegevens uit het JDS. Op grond van de Wsjg, die voor Dienst Justis de wettelijke kaders biedt voor hun onderzoek naar de afgifte naar de VOG, is het namelijk momenteel zo dat een VOG alleen kan worden geweigerd indien een justitieel gegeven van de aanvrager in het JDS is gemeld, en niet slechts op basis van het bestaan van politiegegevens. Vanwege het ontbreken van die wettelijke grondslag is volgens Teeven wijziging van de Wjsg nodig.21 Misschien dat hieruit dan ook het burgerinitiatief van de redactie van Spuiten en Slikken is te verklaren. In de toekomst kan de VOG immers mogelijk niet alleen op basis van lichtere gronden worden geweigerd, maar wordt er ook strenger gekeken naar reeds bestaande toetsingsgronden. De staatssecretaris, die zoals ook uit deze voorgestelde wetswijziging blijkt, risico’s – behalve uiteraard het inbrekersrisico – zoveel mogelijk probeert te beperken, in dit geval het risico op recidive ten tijde van een nieuw dienstverband dat verband houdt met het dienstverband, gaat echter wel tegen de oordelen van de Hoge Raad en de Afdeling in, die blijkens uitspraken juist een ‘vollere’ toetsing, met meer gegevens in plaats van met minder, omtrent de verlening van de VOG lijken voor te staan.22

Conclusie De VOG blijkt uit gegevens van het COVOG steeds vaker aangevraagd te worden. De reden hiervoor is dat waarschijnlijk steeds meer werkgevers er een vragen of dat voor steeds meer beroepen een VOG verplicht wordt of een combinatie van die twee. Verder blijkt ook dat een VOG-aanvraag procentueel minder geweigerd wordt dan voorgaande jaren. Bij het ontbreken van justitiële gegevens bij het JDS wordt een VOG in beginsel altijd afgegeven. Bij het aanwezig zijn van justitiële gegevens bij het JDS hoeft het allerminst te betekenen dat een VOG-aanvraag geweigerd wordt, er wordt immers een afweging gemaakt tussen de inhoud van de justitiële gegevens en de risico’s voor de samenleving in het kader van het doel van de aanvraag. Er wordt specifiek gekeken naar de omstandigheden van het geval, een lijn die ook te ontdekken is in de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Afdeling. Het is dus niet zo dat het hebben van een strafblad automatisch betekent dat het verkrijgen van een VOG een onmogelijkheid wordt. Dienst Justis moet volgens de wet kijken naar de ernst van het delict en naar de functie waar de VOG voor wordt aangevraagd en dat afzetten tegen de risico’s die voor de maatschappij ontstaan bij herhaling van het delict tijdens de duur van het dienstverband. In de uitzending van Spuiten en Slikken werd gezegd dat de gepakte festivalgangers de keus werd gegeven: óf lang op een advocaat wachten – wat feitelijk inhield dat ze een groot dan wel het hele SecJure December 2014 | 26

gedeelte van het feest, waar al voor betaald is, zouden moeten missen –, óf ter plaatse de drugs inleveren en de geldboete uit hoofde van de uitgevaardigde strafbeschikking betalen, waarna ze wel hun weg kunnen vervolgen in het feestgedruis maar in de toekomst kunnen fluiten naar het verkrijgen van een VOG. Dit geschetste beeld lijkt niet overeen te komen met de realiteit en de wettelijke toetsingscriteria, behoudens dan de relevantie van het delict ten opzichte van het geambieerde beroep en overige justitiële gegevens. Op zichzelf is het ook niet verwonderlijk dat het risico in dit geval bij de overtreder ligt, waar het ook zou moeten liggen, daar hij immers willens en wetens een strafwet overtreedt en een misdrijf pleegt. Er kan dus getwijfeld worden of het burgerinitiatief van het BNN programma een bestaand probleem aankaart, of dat het slechts een poging is om hun eigen doelgroep te prikkelen.

Meer weten? Download de app!

(Endnotes) 1 Het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (3,4-methyleendioxymethamfetaime (MDMA), de werkende stof in XTC, staat op die lijst) is strafbaar gesteld in art. 2 onder C Opiumwet. Wanneer opzettelijk in strijd wordt gehandeld met het in art. 2 onder C Opiumwet gegeven verbod, levert dit op grond van art. 13, tweede lid Opiumwet een misdrijf op en staat er een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren op of een geldboete van de vijfde categorie op grond van art. 10, derde lid Opiumwet. 2 ‘Spuiten en Slikken’, BNN NPO 3, 28 september 2014. 3 Art. 28 Wjsg. 4 Zie hiervoor bijvoorbeeld de CAO Taxivervoer, bepaling 1.10.12 waar de kosten van de VOG voor de werkgever komen. Zie ook de factscheet van Dienst Justis, http://jaarverslag.justis.nl/factsheet_pber.html voor de betrekking met een particuliere beveiligingsorganisatie. 5 Zie hiervoor de factsheet van Dienst Justis, http://jaarverslag. justis.nl/factsheet_wwem.html voor de ontheffing van de wapenverboden. 6 Art. 29 Wjsg. 7 P. Schuyt & L. Schoutsen, ‘De VOG: integriteitsverklaring ten behoeve van schijnzekerheid’, AA 2014, afl. 9, p. 630 (hierna: Schuyt & Schoutsen 2014). 8 Art. 35 lid 1 Wjsg. 9 Art. 36 lid 1 Wjsg. 10 Art. 29 Wjsg jo. art. 1:3 lid 2 Awb. 11 Art. 6:4 Awb. 12 Art. 8:1 Awb. 13 Art. 8:105 Awb. 14 Factsheet van Dienst Justis, http://jaarverslag.justis.nl/factsheet_vog.html. 15 Schuyt & Schoutsen 2014, p. 630. 16 Beleidsregels VOG NP-RP 2013, § 3,Stcrt. 2013, 5409. 17 HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1431, r.o. 2.6. (Tongzoen II). 18 ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2331. 19 Zie voor deze en nog meer cijfer de factsheet van Dienst Justis, http://jaarverslag.just.nl/factsheet_vog.html. 20 Kamerstukken II 2013/2014, 33750, VI,99. 21 Kamerstukken II 2013/2014, 33750, VI,99, p. 1-2. 22 Schuyt & Schoutsen 2014, p. 629.


UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH [2014]. A victory for rightholders in their battle against piracy or a fundamental rights nightmare? Richard Spoelstra

While everybody was talking about the download prohibition implemented by the Dutch government after the ruling by the Court of Justice of the European Union in C-435/12,1 another, far more interesting, decision of the CJEU slipped by nearly unnoticed. 2 Time and again rightholders asked for ways to prevent people from downloading copyrighted material without any success.3 This case finally makes it possible for rightholders to ask internet service providers to block copyright infringing websites. But at what cost? This article discusses the case, as well as the changes it will bring to our online environment. Paragraph 1 will contain a summary of the facts leading up to the case. Paragraph 2 will contain a summary and discussion of the preliminary questions asked to the court. This article will conclude with a summary and conclusion. The facts Case C-314/12 is the case of UPC Telekabel Wien GmbH versus Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktiongesellschaft mbH, whom will forth be known as UPC and Constantin and Wega. Constantin and Wega discovered a website where some of their copyright protected content was made available to the public without their consent. Constantin and Wega subsequently lodged proceedings against UPC to have it block access to the website. The Vienna commercial court ruled in favour of Constantin and Wega and ordered UPC to block the domain name and IP addresses of the website. This ruling has been subsequently partially reversed by the Higher Regional Court of Vienna because it found that while Constantin and Wega had been in their right to ask for an injunction, the manner in which the injunction was ordered was considered unlawful. Instead, the Higher Regional Court ordered that UPC should block access to the website in a manner they deemed appropriate. UPC subsequently appealed to the Supreme Court in Austria claiming that article 8(3) of Directive

2001/29 was not applicable since there was no business relationship between the website and UPC, that it had not been proven that its clients used the website and that blocking the website would prove to be ineffective and costly. The Supreme Court then asked preliminary questions to the CJEU, which will be discussed in the next paragraph.4

The preliminary questions The Supreme Court asked four preliminary questions of which two were answered by the CJEU. The answer to each question will be summarized and then expanded upon to see which effects this will have on copyright enforcement in a digital environment. The first question is about whether or not article 8(3) of Directive 2001/29 is applicable in this case. On that subject matter, the court asked the following. “Is article 8(3) of Directive 2001/29 to be interpreted as meaning that a person who makes protected subject-matter available on the internet without the rightsholder’s consent[for the purpose of Article 3(2) of Directive 2001/29] is using the services of the [internet] access providers of persons seeking access to that protected subject-matter?”5 The Court answered this question in the affirmative. The Court had already ruled in C-557/076 that an internet service provider must be seen as an intermediary when it allows customers to view protected material.7 It further ruled that nowhere in article 8(3) of the Directive it stated that there needs to be a contractual relationship between the internet service provider and the infringing website nor that there needs to be any evidence that customers actually use the website. This is because the article is not only implemented to end copyright infringements but also to prevent them.8 The answer to this question is not that important for the internet user, as it does not change the way the Court looks at internet service providers. The Court merely affirms its previous decisions on the subject matter. The second preliminary question that has been answered is the most interesting. The Supreme Court asked the Following: “Is it compatible with Union law, in particular with the necessary balance between the parties’ fundamental rights, to 27 | SecJure December 2014

Verdieping

Case Note: Case C-314/12


prohibit in general terms an [internet] access provider from allowing its customers access to a certain website (thus without ordering specific measures as long as the material available on that website is provided exclusively or predominantly without the rightsholder’s consent, if the access provider can avoid incurring coercive penalties for breach of the prohibition by showing that it had nevertheless taken all reasonable measures?�9 The interesting aspect about this question is that it once again asks the Court to balance the following fundamental rights.10 On one hand, there is the right to conduct a business as transposed in article 16 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union as well as the right to information as transposed in article 11 of the Charter. On the other hand, there is also the right to intellectual property as transposed in article 17(2) of the Charter.11 The Court first rules that the injunction at hand does not limit the internet service provider’s right to conduct a business even if such an injunction comes at great cost to him.12 What the Court deems very important, is that the injunction at hand leaves the internet service provider the freedom to choose his own measures that he wants to make in order to comply with the injunction.13 The Court and the Advocate General disagree here. The Court rules that the injunction, which does not specify the measures that have to be taken, points in favour of the right to conduct a business. The Advocate General on the other hand is of the opinion that this is contrary to article 8(3) of the directive as well as not striking a fair balance between the different fundamental rights.14 The statement by the Advocate General that the fundamental rights are not being balanced properly is quite an accurate one. With this new way of ordering injunctions, SecJure December 2014 | 28

the measures will not be held in the light of fundamental rights until it is too late. Add to that the difficult position an INTERNET SERVICE PROVIDER is put in when choosing measures. If the measures are not severe enough they risk enforcement proceedings and if they are too severe they risk proceedings from their customers for infringing their right to freedom of information.15 Furthermore, the Court ruled that if the internet service provider can prove he took all reasonable measures, he is cleared of all liability. The effect of this is that the internet service provider does not suffer unreasonable losses in the light of the right to conduct a business.16 The Advocate General disagrees and is of the opinion that the safeguard, that if the internet service provider took all reasonable measures, was not enough to allow such an outcome prohibition.17 On the freedom of information for customers of the internet service provider, the Court takes another interesting step, one that makes this case stand out from all other cases relating to copyright infringement in a digital environment. Where in previous cases the rights of the customer have always been put on a pedestal,18 in this case the Court takes that pedestal away and instead digs a small hole for those rights. The Court rules that although the fundamental right of freedom of information is important, it would be up to the consumer to assert their right before a court. Because when the internet service provider adopts measures that prevent the access to certain websites, it might not come to enforcement proceedings and as such, the measures may never be held in the light of fundamental rights.19 Here it can be argued that the Court takes a wrong turn. Article 5 of the Charter states specifically that everybody is guaranteed the enjoyment of her fundamental rights. Article 5 does not


state that everybody is guaranteed the enjoyment of her fundamental rights, but only after arguing in front of a court that you have such fundamental rights. It should be up to the courts to ensure an adequate safeguarding of the freedom of information, not up to the people to safeguard it themselves, certainly in light of the costs of legal proceedings.20 The last judgement the Court makes in this case is about the effectiveness criterion. As the Court correctly points out, the measure shall never be 100% effective and the right to intellectual property is not an absolute one.21 The Court however did rule that measures can and should be sufficiently effective in order to make it difficult and deter users from accessing content that violates the right to intellectual property, while still safeguarding the fundamental freedom to information.22 The arguments the Court uses here put an end to the discussion that blocking a website does not abide to the effectiveness criteria. Take for example the case Ziggo c.s. v Brein of the High Court of The Hague.23 The court ruled that because the amount of downloaders and, more specifically the amount they download, have not sufficiently declined to rule that the blockade is effective.24 With the ruling of the CJEU, this argument can be laid to rest. Firstly, because the internet service providers should themselves decide which measures they take to stop the infringing. Secondly, the court recognises that the measures taken can never be fully effective. Consumers can always find a way to circumvent protection measures but this does not entail that measures should not be implemented (at all).

Summary and Conclusion Case C-314/12 slipped by nearly unnoticed even though the ruling brings many possibilities for rightholders in their battle against online piracy. It does not change anything in the sense that the Court still finds article 8(3) applicable to internet service providers, even though there is no formal relation between the website and the internet service provider. It does however change a lot in the way fundamental rights are balanced when it comes to online piracy. The Court rules that injunctions against internet service providers are not contrary to the right to conduct a business freely. It rules that the right to information should take a step back in favour of the right to intellectual property. Finally, it rules that the effectiveness criteria are not fulfilled when there are ways to circumvent the measures. As has been stated, this case is an interesting one. The Court rules in favour of intellectual property instead of the freedom to conduct a business and the right to information. It finally gives rightholders a way to combat intellectual property infringers. This can be considered a good thing. After all, repeatedly intellectual property rights where deemed

second-class citizens. One, however, needs to keep in mind that the right to information is also a very important one. Rightholders are quite zealous when it comes to combating copyright infringements and many websites might infringe copyrights that do not have such infringements as a primary function. While it is up to the national courts to order an injunction, it seems now that it is up to the citizens of the European Union to make sure all fundamental rights are properly balanced.

More information? Download the app!

(Endnotes) 1 Case C-435/12 ACI Adam BV e.a. v Stichting de Thuiskopie en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding [2014]. 2 Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH [2014]. 3 For example see cases C‑70/10 Scarlet Extended [2011] ECR I‑11959 and Case C‑360/10 Sabam [2012] ECR I‑0000 4 Case C-557/07 LSG-Gesselschaft zur Wahrnehmung von Leistungsschutzrechten [2009] ECR I-227. paragraphs 11-17. 5 Ibid. paragraphs 17(1). 6 Case C-557/07 LSG-Gesselschaft zur Wahrnehmung von Leistungsschutzrechten [2009] ECR I-227, paragraph 44. 7 Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH [2014], paragraph 32. 8 Ibid. paragraphs 35 – 40. 9 Ibid. paragraph 17(3). 10 Case C-275/06 Promusicae [2008] ECR I-271, paragraph 68. 11 Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH [2014], paragraph 47. 12 Ibid. paragraphs 48-51. 13 Ibid. paragraph 52. 14 Opinion of Advocate General Cruz Villalon in Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH, paragraph 79 and 83 to 85. 15 Ibid. paragraph 88 and 89. 16 Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH [2014], paragraphs 52 and 53. 17 Opinion of Advocate General Cruz Villalon in Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH, paragraph 79. 18 Take for example Case C-70/10 Scarlet Extended [2011] ECR I-11959. 19 Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH [2014], paragraphs 56 and 57. 20 The1709blog.blogspot.nl/2014/03/website-blocking-in-copyright.html. 21 Case C-314/12 UPC Telekabel Wien GmbH v Constantin Film Verleih GmbH and Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH [2014], paragraphs 60 and 61. 22 Ibid. paragraphs 62 and 63. 23 Hof Den Haag 28th of January 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:88 24 Ibid. paragraphs 5.19 and 5.26.

29 | SecJure December 2014


SecJure December 2014 | 30


31 | SecJure December 2014


Ondertussen op de club Linda Peels Onze faculteitsvereniging Magister JFT zet zich niet alleen hard in voor haar leden en voor de faculteit, ook heeft zij het goede doel hoog in het vaandel staan. Met deze visie is twee jaar geleden de Magister JFT | THE-committee opgezet, een commissie die elke zomer een drieweekse reis organiseert om vrijwilligerswerk te doen in het buitenland. Een tweede initiatief, dat afgelopen verenigingsjaar in samenwerking met onze faculteit is opgezet, is het project Students for Africa. Dit project staat in het teken van kennisoverdracht, Tilburgse studenten zullen na een intense voorbereidingsperiode afreizen naar een nader te bepalen land in Afrika om daar hun opgedane kennis over te dragen. En dan is er sinds dit jaar nog en derde initiatief! Magister JFT | Juribes heeft dit jaar een nieuwe commissie ingesteld; de GoDoCo (Goede Doelen Commissie). Het eerste half jaar heeft in het teken gestaan van 3FM Serious Request. Om geld in te zamelen is er gelijk aan het begin van het collegejaar een vliegende start gemaakt met het eerste echte GoDoCtoberfest. Een club mensen verzamelde zich en dronk bier, speelde beerpong, at tosti’s en bood onder andere op een date met de voorzitter van Magister JFT: Bob van Soolingen. Uiteindelijk is er een mooi bedrag opgehaald, waarover we nog niet hadden durven dromen. Op 18 december zal een delegatie dan ook afreizen naar het Glazen Huis om deze bijdrage aan te bieden. Naast reizen voor het goede doelen kent Magister JFT natuurlijk ook de studiereizen. Tijdens de eerste maandelijkse ledenborrel van dit verenigingsjaar hebben de reiscommissies hun bestemmingen voor 2015 bekendgemaakt. Dit jaar zullen de verschillende commissies afreizen naar Boston & Montréal en Zagreb & Ljubljana! SecJure December 2014 | 32

Ook de bestemming van de Magister JFT | THE-committee is inmiddels bekendgemaakt: Nepal! Magister JFT staat natuurlijk voor veel meer dan alleen reizen en feestjes. Op maandag 13 oktober j.l. zijn tijdens de eerste Algemene Ledenvergadering van dit verenigingsjaar het beleid en de begroting vastgesteld. Hier heeft het bestuur een aantal leuke nieuwe ideeën gepresenteerd, zoals de Mission JFT! Via de actieve ledenmail zullen er gedurende het jaar een zestal uitdagingen bekend worden gemaakt, waarmee Kamers of commissies van Magister JFT de strijd aan kunnen gaan om zoveel mogelijk punten te behalen en de hoofdprijs in de wacht te slepen. Uiteraard verdienen zij daarnaast ook de eeuwige roem. Naast dit initiatief is het bestuur ook voornemens om dit jaar meer aandacht te geven aan de zogeheten soft skills, zoals spreken in het openbaar en pleiten. Dit jaar zal er dan ook een aantal pleitavonden van Magister JFT | DiCiT worden gewijd aan eerstejaarsstudenten en/of beginnende pleiters. Daarnaast is er dit jaar voor het eerst studiecoaching gegeven voor de Taaltoets Nederlands aan zowel recidivisten als eerstejaarsstudenten die de toets de eerste keer niet hebben behaald. Ten slotte heeft er dit jaar in november voor het eerst een Combi-OV plaatsgevonden, een initiatief dat vorig jaar ontplooid is. In deze Openbare Vergadering hebben de Kamers Magister JFT | InterAct, Magister JFT | E-Law en Magister JFT | Livius hun beleid gepresenteerd aan hun achterban. Op deze manier kan de achterban input leveren en inspraak hebben in de te organiseren activiteiten, wat de transparantie van onze mooie vereniging ten goede komt. Zo worden er elk jaar weer verscheidene nieuwe initiatieven ontplooid die allen één doel hebben: een platform bieden waar studenten zichzelf kunnen inplooien: verschillende culturen leren kennen, carrièreperspectieven onderzoeken, bestuurservaring opdoen, organisatorische ontwikkeling, verdieping van je studie, een brug vormen van je studie naar de praktijk en een breed (sociaal) netwerk opbouwen. Al met al onmisbare ervaringen.

Meer weten? Download de app!


Sylvia Kuijsten

Een journalist mag op grond van de vrijheid van meningsuiting, gewaarborgd in artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM, zijn bronnen beschermen. Recht op informatievergaring zit hierbij inbegrepen. Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut en er zijn dan ook bijzondere omstandigheden denkbaar waarbij tegen een journalist strafvorderlijke dwangmiddelen toegepast kunnen worden. Uit jurisprudentie is gebleken dat de Nederlandse Staat het niet altijd even nauw neemt met deze bronbescherming. In verschillende zaken werd zij door het EHRM op het matje geroepen. Informatievrijheid, het eventuele ontmoedigen van bronnen om zich uit te spreken en schendingen van privélevens van journalisten vormden hiervoor de belangrijkste basis.

Tijd voor actie Op 22 september 2014 stuurde minister Opstelten van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer over de verdere uitwerking van bronbescherming voor journalisten. Mocht het voorstel worden aangenomen, dan geldt bronbescherming straks niet alleen voor mensen die zich beroepsmatig met nieuwsgaring bezighouden, maar ook voor publicisten die schrijven over actuele onderwerpen. Verder worden er striktere regels gesteld voor het gebruik van dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten in strafzaken.1 Hier wordt later verder op ingegaan, eerst een korte terugblik op de geschiedenis van de bronbescherming voor journalisten en hun verschoningsrecht. Aan de hand van de EHRM zaken Voskuil, Sanoma en Telegraaf wordt duidelijk waar Nederland op dit gebied nog tekort schiet. Daarnaast gaan we dieper in op het wetsvoorstel van Opstelten. Is het een hoopvolle stap vooruit of kabbelen we enkel voort op wat er al was?

Definitie: journalist en media Om te weten wie onder de bescherming van het wetsvoorstel valt, moeten we kijken wie er nu journalist is. Een lastig geval, want het gaat hier niet om een gesloten beroepsgroep: in principe kan iedereen zichzelf zo noe-

men. Ook een dienstverband is geen vereiste. Er wordt daarom gekeken naar diens werkzaamheden: een journalist is degene die zich hoofdberoepsmatig, of in elk geval regelmatig tegen een tegenprestatie of beloning, bezighoudt met het verzamelen, verspreiden of publiceren van informatie ten behoeve van het publieke debat. Ook medewerkers van bureauredacties, camera- en geluidsmensen en anderen die mogelijk beschikken over broninformatie en uit hoofde van hun beroep zijn betrokken bij het journalistieke product, vallen hieronder.2 Tegenwoordig verstaan we onder ‘media’ allang niet meer alleen krant, tijdschrift, televisie en radio. Ook streaming video’s, nieuwswebsites en blogs moeten onder media worden geschaard. Vallen de makers hiervan ook onder de journalistenbescherming?

EHRM Goodwin en het verschoningsrecht Verder is het verschoningsrecht een belangrijk begrip; kortweg het recht van een getuige om te weigeren antwoord te geven op vragen die de rechter hem stelt. In Nederland vallen journalisten niet onder de groep die zich beroepshalve op het verschoningsrecht kan beroepen, zoals advocaten, artsen en notarissen. In 1996 werd in de zaak Goodwin aan de journalist een bijzondere positie toegekend.3 Hierin publiceerde William Goodwin gevoelige financiële informatie over de moeilijkheden bij het Britse verpakkingsbedrijf Tetra Ltd. De betreffende informatie had hij verkregen in ruil voor de belofte om zijn bron niet bekend te maken. In de rechtszaal hield hij zich hieraan, ondanks de druk van het Britse gerecht en de wederpartij. Sinds Goodwin geldt voor het verschoningsrecht van journalisten de regel ‘ja, tenzij…’. Het EHRM stelt dat het dwingen van een journalist om zijn bron te noemen een beperking is van de vrijheid van meningsuiting en derhalve niet verenigbaar met artikel 10 EVRM. Het ‘tenzij’ zit hem in het volgende: ‘unless it is justified by an overriding requirement in the public interest’ (r.o. 39). Met dit uitgangspunt in gedachten dient men, aldus het Hof, een dergelijke maatregel te toetsen aan de noodzakelijkheid in een democratische samenleving en aan de doelcriteria van artikel 10 lid 2 EVRM. Er dient derhalve een dringende maatschappelijke noodzaak te 33 | SecJure December 2014

Verdieping

Bronbescherming journalisten in strafzaken: wetsvoorstel Opstelten een stevige strohalm of loze belofte?


zijn en het belang wat er mee beoogd wordt, moet in lid 2 zijn opgenomen.4 5 Ook op nationaal niveau werd er in 1996 een belangrijke uitspraak gedaan in het arrest Van den Biggelaer.6 Door de uitspraak in Goodwin moest de Hoge Raad terugkomen op de opvatting dat de waarheidsvinding in haar algemeenheid zwaarder dient te wegen dan het belang van de nieuwsgaring. De Hoge Raad volgde het EHRM door te overwegen dat uit het eerste lid van artikel 10 EVRM voor een journalist in beginsel het recht voortvloeit zich te verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor het bekend worden van zijn bron zou riskeren. Bescherming van de bronnen van een journalist is één van de essentiële voorwaarden voor de, in een democratische samenleving bijzonder belangrijke, persvrijheid. Bij zodanige bescherming bestaat daarom een zeer zwaarwegend publiek belang.7 In de jaren na Goodwin vonden er drie spraakmakende zaken plaats met betrekking tot bronbescherming. Deze worden hier kort besproken.

Als alle mails van journalisten van een krant worden ingezien, kunnen daardoor onbedoeld bronnen bovendrijven Voskuil – bronnenbescherming is basisvoorwaarde voor persvrijheid In 2007 oordeelde het EHRM in de zaak Voskuil dat de bescherming van journalistieke bronnen een van de basisvoorwaarden voor persvrijheid is. 8 Voskuil werkte in 2000 voor dagblad Spits en werd achttien dagen vastgehouden toen hij weigerde zijn bron te onthullen. In een van zijn artikelen had hij een citaat opgenomen van een anonieme politieagent, die beweerde dat een bepaalde wapenhandelaar onder valse voorwendselen was gearresteerd. Het EHRM viel in deze zaak vooral over de gijzelingsduur. Dergelijke maatregelen zouden journalisten en potentiële bronnen ontmoedigen om met bepaalde informatie naar de pers te stappen of dergelijk nieuws te publiceren.

Autoweek/Sanoma – inval door politie op redactie In de zaak Autoweek/Sanoma van 2010 werd er een inval gedaan op de redactie van het blad Autoweek.9 Hierbij werden foto’s in beslag genomen van een illegale SecJure December 2014 | 34

straatrace. De politie eiste de beelden op om verdachten van ramkraken op te sporen, maar Sanoma stond dit niet toe. Er moest hier een afweging worden gemaakt tussen journalistieke bronbescherming en het opsporingsbelang van het Openbaar Ministerie. Het EHRM besloot dat de journalistieke bronbescherming zwaarder woog en dat er in strijd was gehandeld met de informatievrijheid van artikel 10 EVRM door de foto’s in beslag te nemen.

Telegraaf – gijzeling na beroeping op verschoningsrecht Deze zaak uit 2012 betrof twee Telegraaf journalisten die een artikel schreven over een Nederlandse crimineel die staatsgeheime AIVD-documenten in zijn bezit zou hebben.10 Uit het artikel kwam verder naar voren dat de twee journalisten deze artikelen inmiddels ook in bezit hadden. De Staat wilde weten hoe en door wie de documenten waren gelekt en de AIVD zette allerlei bijzondere bevoegdheden in, waardoor de twee journalisten onder andere werden afgeluisterd en geobserveerd. Daarnaast dienden de journalisten als getuigen te verschijnen in de strafzaak tegen drie verdachten die de betreffende documenten zouden hebben gelekt. De journalisten beriepen zich op hun verschoningsrecht, maar werden aangehouden en enkele dagen gegijzeld. Dit was volgens het EHRM in strijd met het recht op eerbiediging van het privéleven van artikel 8 EVRM.

Toetsingskader toepassing dwangmiddelen De rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad heeft geleid tot een toetsingskader voor de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten.11 Allereerst is de vraag of er een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting is zoals bepaald in artikel 10 EVRM. Vervolgens moet worden gekeken of de inbreuk een wettelijke basis heeft. Dient de inbreuk of de beperking verder een doel dat volgens artikel 10 lid 2 EVRM overheidsinmenging in de vrijheid van meningsuiting en/of informatiegaring kan rechtvaardigen? Ten slotte volgt de vraag of de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit wordt ingevuld aan de hand van de proportionaliteit (heiligt het doel het middel?) en subsidiariteit (is er een lichter middel voorhanden?). Bij de proportionaliteit is het overigens niet voldoende dat politie en Openbaar Ministerie de bevoegdheid om een inbreuk te plegen op een redelijke en zorgvuldige wijze uitoefenen. Er moet echt sprake zijn van een absolute noodzaak ten opzichte van het belang. Het ingezette dwangmiddel moet dus het enige denkbare effectieve middel zijn om een ernstig delict op te sporen of te voorkomen. De meest voorkomende dwangmiddelen die worden toegepast, zijn de inbeslagname van journalistiek materiaal, het doorzoeken van de werkplek


van de journalist en het aanmerken van de journalist als verdachte.12

Wetsvoorstel Opstelten bronbescherming journalisten Ter verantwoording van zijn wetsvoorstel zegt Opstelten het volgende: “Het recht op bronbescherming vloeit ook reeds voort uit de uitleg van artikel 10 EVRM door het EHRM. Als zodanig bewerkstelligt het wetsvoorstel geen wezenlijke verandering in de waarborging en beoordeling van een beroep op bronbescherming van journalisten en de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden jegens hen, maar het geeft het recht op bronbescherming wel een wettelijke grondslag.”13 Tijdens de totstandkoming van het voorstel rezen er verschillende vragen. Allereerst de vraag wie er als journalist moest worden gezien. De definitie daarvan heb ik eerder al gegeven. Ook was er de vraag of de journalist niet gewoon kon worden toegevoegd aan artikel 218 Sv, waarin het verschoningsrecht van de traditionele gerechtigden zoals advocaat en arts staan opgenomen. Het vrije beroep van journalist maakte dat echter lastig, waardoor Opstelten ervoor koos om een nieuw artikel toe te voegen, speciaal voor de journalist: artikel 218a Sv. Lid 1 van dit artikel zegt: “Getuigen die als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring, beschikken over gegevens van personen die deze gegevens ter openbaarmaking hebben verstrekt onder voorwaarde dat de verstrekking niet tot hen kan worden herleid, kunnen zich verschonen van het beantwoorden van vragen over de herkomst van die gegevens.” Lid 2 stelt: “De rechtercommissaris kan het beroep van de getuige, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien hij oordeelt dat bij het onbeantwoord blijven van vragen aan een zwaarder wegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.” Belangrijk was verder dat niet alleen journalisten zich op wettelijke bronbescherming moeten kunnen beroepen, maar ook publicisten, in het wetsvoorstel van Opstelten beschreven als “iemand die schrijft over (politieke) of actuele aangelegenheden”. Het betreft personen die zelfstandig en niet als hun hoofdberoep op gestructureerde en regelmatige wijze in geschrifte een substantiële bijdrage leveren aan het publieke debat en de informerende en controlerende functie van de media, zoals wetenschappers. Concreet worden in het voorstel artikel 97 (doorzoeken woning/kantoor verschoningsgerechtigde), 98 (inbeslagneming en doorzoeking bij verschoningsgerechtigde), 222 (duur gijzeling) en 294 (bevel tot gijzeling) Sv aangepast en wordt artikel 218a Sv toegevoegd.14

Pompen of verzuipen? Dan de hamvraag: levert het wetsvoorstel iets op voor journalisten? De Raad van State is in ieder geval kritisch. Het zou te ruim en onbepaald zijn om de bronbescherming ook toe te kennen aan publicisten. Dit gaat verder dan de EHRM jurisprudentie tot nu toe. “Het wordt onvoldoende duidelijk wie als ‘publicist’ moet worden aangemerkt en of hij evenals de ‘journalist’ aan de standaarden van beroepsethiek is gebonden.”15 Verder plaatst Otto Volgenant, media-advocaat, in De Nieuwe Reporter een aantal kanttekeningen.16 Zo stelt hij dat het wetsvoorstel voor een lappendeken zorgt, omdat er geen nieuwe wet wordt gemaakt, maar er op veel plekken in de wet iets wordt aangepast. “Dan is het moeilijk om te zien of alles wel goed wordt beschermd.” Daarnaast worden journalisten onvoldoende beschermd tegen inlichtingendiensten. “Het voorstel beschermt enkel bronnen die expliciet vertrouwelijkheid hebben geëist. In sommige gevallen beoordelen journalisten zelf dat het niet slim is om de identiteit van een bron openbaar te maken, zonder dat de bron dit eist. Dat soort gevallen ontbeert in het voorstel bescherming.” Het grootste probleem is echter de grootschalige dataverzameling van inlichtingendiensten. Als alle mails van journalisten van een krant worden ingezien, kunnen daardoor onbedoeld bronnen bovendrijven. “En als de identiteit van een bron eenmaal bekend is geworden, dan kun je die wetenschap nooit meer ongedaan maken.”

Meer weten? Download de app! (Endnotes) 1 Kamerstukken 34032, nr. 2. 2 Kamerstukken 34032, nr. 3. 3 EHRM 27 maart 1996, NJ 1996, 577 (Goodwin vs. Verenigd Koninkrijk) 4 Mediaforum 2000-11/12, nr. 69, ‘Gijzeling journalist’, m.nt. G.A.I. Schuijt onder 3. 5 Gronden artikel 10 lid 2 EVRM: nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, bescherming van gezondheid of goede zeden, bescherming van goede naam of rechten van anderen, voorkomen van verspreiding van vertrouwelijke mededelingen of het waarborgen van gezag en onpartijdigheid van de rechterlijke macht. 6 HR 10 mei 1996, NJ 1996, 578 m.nt. E.J. Dommering (Van den Biggelaar/Dohmen & Langenberg) 7 Mediaforum 2000-11/12, nr. 69, ‘Gijzeling journalist’, m.nt. G.A.I. Schuijt onder 3. 8 EHRM 22 november 2007, zaaknr. 64752/01, Voskuil/Nederland. 9 EHRM 14 september 2010, zaaknr. 38224/03, Sanoma/Nederland. 10 EHRM 22 november 2012, zaaknr. 39315/06, Telegraaf/Nederland. 11 Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten, punt 2. 12 Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten, punt 2.3-2.5. 13 Kamerstukken 34032, nr. 3. 14 Kamerstukken 34032, nr. 2. 15 Kamerstukken 34032, nr. 3. 16 www.denieuwereporter.nl, ‘9 vragen over het wetsvoorstel recht op bronbescherming’, 9 september 2014.

35 | SecJure December 2014


Verdieping

Maatregelen tegen Syriëgangers: is de huidige wetgeving toereikend of niet? Guido de Been

Wat eens begon als de “Arabische lente” veranderde, zoals zo vaak bij een revolutie, al snel in een Arabische nachtmerrie. Vele landen zijn het stadium van, al dan niet vreedzaam, protest al ver voorbij. Zo ook Syrië, waar nu al ruim drie jaar een burgeroorlog woedt. Syrië onderscheidt zich echter van andere conflicten in de zin dat er een hoog aantal buitenlandse strijders meevecht bij de verschillende partijen. Hier zitten ook Nederlanders bij. De ideologie die de partijen vaak aanhangen stroken op geen enkele manier met de westerse democratische rechtsstaat. Angst bestaat dan ook, al dan niet terecht, voor de eventuele terugkeer van deze mensen, die bekend zijn komen te staan als “Syriëgangers”. Als gevolg zijn maatregelen aangekondigd.

De angst voor de terugkeer van Syriëgangers heeft ertoe geleid dat een aantal maatregelen worden overwogen. De angst voor deze teruggekeerden jihadisten is voornamelijk veroorzaakt door de aanslag op een joods museum in Brussel op 24 mei 2014 waarbij een teruggekeerde strijder uit Syrië vier mensen doodschoot in het Joods Museum.1 Voor de maatregelen die zijn aangekondigd wordt nieuwe wetgeving gesuggereerd, maar de vraag is of dit nodig is. Ook kunnen we onze vraagtekens zetten bij de maatregelen vanuit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel.

De achtergrond Het Midden-Oosten, of wellicht breder genomen de “Islamitische wereld” heeft voor een groot deel langdurig last van zéér corrupte regimes en een vaak twijfelachtige buitenlandse inmenging.2 De exacte redenen hiervoor zijn te complex voor dit artikel maar belangrijk is te onthouden dat veel van deze landen zeer rijk zijn aan natuurlijke grondstoffen en bovendien nog steeds hinder ondervinden van de postkoloniale verdeling van land in het Sykes-Picot verdrag.3 De protesten begonnen oorspronkelijk in Tunesië in december 2010 naar aanleiding van de zelfverbranding van de jonge ondernemer Mohamed Bouazizi.4 Bouazizi had schulden gemaakt om zijn marktkraam te kunnen kopen en inrichten. Hij had echter, volgens de officiële lezing SecJure December 2014 | 36

van de Tunesisch politie, niet de juiste vergunningen, waarop zijn kraam is geconfisqueerd. Andere bronnen melden dat hij weigerde om geld te betalen aan corrupte agenten.5 Hierop volgde grootschalige protesten, met name omdat Bouazizi symbool kwam te staan voor de corruptie in dat land. De protesten in Tunesië zouden leiden tot de vlucht van de Tunesische dictator Zine El Abidine Ben Ali. Dit succes inspireerde de bevolking van de omringende landen om ook te protesteren tegen de daar heersende regimes. In sommige landen, zoals Egypte, volstonden de protesten en burgerlijke ongehoorzaamheid om het regime te doen vallen. In andere landen, waaronder Syrië ging het wat minder gemakkelijk. Syrië wordt al decennia lang geregeerd door de familie Assad.6 Onder hun leiding is Syrië een enorm repressieve staat geweest. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het in Syrië niet is gebleven bij protesten alleen. Al vrij snel na het begin van de protesten poogde de huidige dictator van Syrië, de voormalige oogarts Bashar al-Assad, de protesten met harde hand neer te slaan. Wat hij hiermee teweegbracht was een grote burgeroorlog die tot op de dag van vandaag woedt. Tegen het Syrische leger begonnen verschillende organisaties te vechten:7 • Het Vrije Syrische Leger: een verzamelnaam voor zo’n 1000 verschillende lokale milities en regelmatig genoemd als potentiele bondgenoot van het Westen. • Islamitisch front: een samenvoeging van zeven kleinere rebellengroepen.8 • Al-Nusra: Een groep die zou zijn opgezet en gefinancierd door het beruchte Al-Qaida, een groep opgericht door Osama bin Laden. • ISIS: de Islamitische Staat in Irak en Al-Sham, tegenwoordig bekend als Islamitische Staat (IS). Tevens een aftakking van Al-Qaeda, maar tot voor kort relatief onbekend in het westen. Nederlanders in Syrië waartegen maatregelen zijn aangekondigd, zitten voornamelijk bij deze groep. Met name deze laatste twee zijn van belang voor Nederland. Het bijzondere aan deze twee organisaties is dat ze gebruiken maken van bijvoorbeeld sociale media om buitenlandse strijders aan te trekken waaronder Nederlandse jongeren.9 Hoeveel westerlingen zich hebben aange-


sloten is niet bekend maar geschat wordt dat het gaat om zo’n 10% van de totale strijdkracht.10 Ook Nederlanders strijden mee aan de zijde van deze organisaties. Precieze aantallen zijn onbekend, alsmede de precieze verdeling van Nederlanders onder de verschillende organisaties, maar naar schatting gaat het om zo’n 100 strijders.11 De meeste van hen zijn aangesloten bij de Islamitische Staat of Al-Nusra.12

Maatregelen Het kabinet heeft zich gehaast te melden dat er maatregelen genomen zullen worden tegen deze Nederlanders die besluiten naar Syrië te gaan zo werd duidelijk na de ministerraad van 29 augustus van dit jaar.13 Men wil verdergaande bevoegdheden om de nationaliteit te ontnemen, uitkeren in te trekken of strafrechtelijke vervolging tot een succes te maken. Of deze maatregelen ook daadwerkelijk nodig zijn valt echter sterk te betwijfelen aangezien er al deze zaken al prima bij wet geregeld zijn.

mogelijkheid te geven in een vreemde macht te strijden. Zo stelt art 15 lid 1 sub e: “Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren: indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is.” De huidige wetgeving staat derhalve wel toe dat Nederlandse staatsburgers in een vreemde krijgsmacht dienen maar verbiedt het enige gevechtshandelingen tegen Nederland of een bondgenoot te verrichten. Dit betekent

Verlies van nationaliteit Het dienen in een vreemde macht is uiteraard geen nieuw fenomeen. Zo dienden de Bataven, de zéér verre voorouders van Nederlanders, al als elitetroepen in Romeinse dienst.14 Hoe ertegenaan wordt gekeken, verandert echter wel door de tijd heen. Zo was het tussen 1892, na het inwerkingtreden van de “Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap”, en 1985 verboden voor Nederlanders om in een vreemde krijgsmacht te dienen. Deze wet gaf echter vaak problemen; toen de wet in 1892 werd opgesteld, werd staatloosheid nog niet als een groot probleem gezien.15 Door het ondertekenen van een aantal verdragen werd het hebben van een nationaliteit een absoluut recht. Zo stelt art 15 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens: 1. Een ieder heeft het recht op een nationaliteit. 2. Aan niemand mag willekeurig zijn nationaliteit worden ontnomen, noch het recht worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen. Dit heeft Nederland altijd beperkt in het uitvoeren van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap. In een vrij recente uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is zelfs bepaald dat men ook niet vrijwillig stateloos kan worden.16 Ook werd de zaak bemoeilijkt met de komst van de zogenaamde “dubbele nationaliteit”. Vaak was men verplicht tot het vervullen van dienst in het land van de tweede nationaliteit zoals bijvoorbeeld als men de Turkse nationaliteit heeft.17 Deze problemen werden opgelost met de komst van de “Rijkswet op het Nederlanderschap” in 1984. Hierbij werd bewust een artikel toegevoegd om Nederlanders de

Het dienen in een vreemde macht is uiteraard geen nieuw fenomeen dat het vechten door Nederlandse strijders tegen het Syrische regime op zichzelf niet kan leidden tot het innemen van de paspoorten. Over het algemeen zijn strafbare feiten noodzakelijk. Gelet op het feit dat de meeste strijdende partijen voornamelijk tegen het Syrische regime vechten of tegen de Koerdische “peshmerga”, de officiële Koerdische krijgsmacht, is er hier vrijwel geen grond te vinden om de paspoorten van de Nederlanders in Syrië in te nemen. Helemaal frappant wordt de situatie indien Turkije zich met het conflict gaat bemoeien. Turkije ligt geografisch naast Syrië en de Islamitische Staat en heeft een moeilijke relatie met alle strijdende partijen, ook de Koerden. Turkije zit net als Nederland bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) wat betekent dat een vijand van Turkije tevens een vijand is van Nederland, zo blijkt uit art. 5 van het verdrag. Het is niet ondenkbaar dat als Turkije zich met het conflict gaat bemoeien zij tevens in conflict zullen komen met de Koerdische troepen. Ook hier hebben Nederlanders zich aangesloten.18 Meestal zijn dit Nederlanders met een Koerdische achtergrond maar dit is niet altijd zo. Officieel zijn zij dan in staat van oorlog met een bondgenoot van het Koninkrijk en dus komen zij in aanmerking voor afname van het paspoort. Dit lijkt een hoogst onwenselijke situatie te zijn.

37 | SecJure December 2014


Naast het bovenstaande heeft de maatregel nog meer problemen. Zoals eerder vermeld kan niemand stateloos worden. Dit betekent dat de maatregel alleen geldt indien de dader een dubbele nationaliteit heeft, iets dat “autochtone Nederlanders”, waarvan er ook enkelen meevechten, vaak niet hebben. Dit betekent dat de maatregel potentieel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Een dergelijk besluit als het intrekken van het paspoort zou kunnen worden aangevochten bij de bestuursrechter op grond van ditzelfde gelijkheidsbeginsel. Dit betekent dat de maatregel weinig kans van slagen heeft.

Intrekken van de uitkering Een andere maatregel die in gang is gezet tegen de Syriëgangers is het stopzetten van de uitkeringen. Dit zal de meeste strijders treffen aangezien het niet erg waarschijnlijk is dat zij een vaste bron van inkomsten, anders dan sociale zekerheid, hebben terwijl zij vechten in een ander land. Dit levert veel minder problemen op dan het intrekken van de paspoorten. Nederland is immers niet verplicht haar eigen sociaal zekerheidsrecht toe te passen op Nederlanders buiten de EU tenzij dit in een bilateraal- dan wel multilateraal verdrag is vastgesteld. Nederland heeft hierover geen afspraken met Syrië dus in beginsel hebben Nederlanders die in Syrië vechten geen recht op een bijstandsuitkering.

ticket naar Turkije geboekt. Bij huiszoekingen vond de politie onder meer messen, een zwaard, een kruisboog, afscheidsbrieven en jihadistische geschriften. Deze jurisprudentie wordt als belangrijk gezien omdat er nog geen echte uitspraken waren over dergelijke gevallen. De beide heren zijn dus nog niet daadwerkelijk naar Syrië gegaan maar de rechter was van mening dat de handelingen van de beide heren er alle schijn van hadden dat zij het trainingsstadium voorbij waren. De uiterlijke verschijningsvorm gaf dus de doorslag voor de rechtbank. Uiteraard heeft dit ook gevolgen voor de overige Syriëgangers. Verwacht mag worden dat degene die gegaan zijn een veroordeling tegemoet kunnen zien maar dat men ook vervolgd kan worden in geval van verregaande voorbereiding.

Conclusie De potentiële maatregelen die Nederland kan treffen tegen de Syriëgangers zijn vrij uitgebreid en bovendien voldoende toereikend. Enige andere wetgeving lijkt overbodig in dit stadium. Gelet op het feit dat er zowel Nederlanders met een enkele nationaliteit als Nederlanders met een dubbele nationaliteit mee strijden lijkt een maatregel als de inname van het paspoort hoogst onwenselijk te zijn vanuit het oogpunt van gelijkheid.

Meer weten? Download de app! Strafrechtelijke vervolging Ook is er de mogelijkheid tot strafrechtelijke vervolging van Syriëgangers bij een eventuele terugkeer naar Nederland. De basis voor enige strafrechtelijke vervolging ligt met name in art 97 Sr, de “misdrijven tegen de veiligheid van de staat”. De eerste rechtszaken zijn al geweest, hoewel deze alleen betrekking hadden op de voorbereidingshandelingen. De eerste die vervolgd zijn, en dus jurisprudentie teweeg hebben gebracht, zijn Mohammed G. en Omar H., die in Syrië wilden meevechten met de opstandelingen. Zij zijn veroordeeld voor het voorbereiden van respectievelijk moord en brandstichting.19 Verder oordeelde de rechtbank dat beide heren zich schuldig hadden gemaakt aan opruiing door het verspreiden van jihadistische filmpjes. Het feit dat de filmpjes al eerder waren gemaakt en verspreid deed hier niet aan af. De 22-jarige Omar H. kreeg één jaar cel waarvan vier maanden voorwaardelijk, waar het OM drie jaar had geëist. In zijn huis in Amsterdam vond de politie onder meer 10 meter ontstekingslont, 1 kilo aluminiumpoeder en dvd’s met ‘jihadistisch materiaal’. Ook riep Omar H. op tot het voeren van een gewapende strijd. Mohammed G. werd veroordeeld tot een jaar opname en behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis, omdat hij een gevaar is voor anderen. Hij had op internet aangegeven dat hij zich bij het aan Al-Qaida gelieerde Al-Nusra zou aansluiten en had al een vliegSecJure December 2014 | 38

(Endnotes) 1 Brussels Jewish Museum killings: Man held in Marseille”. BBC News. 1 June 2014. Retrieved 1 June 2014. 2 Lewis, B. (2003). What went wrong?: the clash between Islam and modernity in the Middle East. HarperCollins. 3 Fromkin, David (1989). A Peace to End All Peace: The Fall of the Ottoman Empire and the Creation of the Modern Middle East. New York: Owl. pp. 286, 288. ISBN 0-8050-6884-8. 4 http://www.independent.co.uk/news/world/politics/ten-peoplewho-changed-the-world-mohammed-bouazizi-an-ordinaryman-who-became-the-arab-springs-figurehead-6282311.html 5 encyclopedia britannica- Mohamed Bouazizi 6 Syria- CIA World Factbook 7 UN must refer Syria war crimes to ICC: Amnesty”. Agence France-Presse. 13 March 2013. Retrieved 21 October 2013. 8 Leading Syrian rebel groups form new Islamic Front”. BBC. 22 November 2013. Retrieved 22 November 2013 9 Lund, A. (2014). Pushing Back Against Islamic State of Iraq and the Levant: The Islamic Front. 10 www.hrw.org/middle-eastn-africa/syria 11 http://www.nu.nl/politiek/3803676/ruim-100-nederlandse-jihadstrijders-syrie-gereisd.html 12 AIVD- Transformatie van het jihadisme in Nederland 13 Persconferentie Ministerraad, Mark Rutte, 29 augustus 2014 14 Carol van Driel-Murray, Those who wait at home in Ulrich Brandl, Frauen und Romisches Militar - Ten papers from a round-table session presented at a conference in Xante, Germany 2005, ISBN 978-1407301983 p.83 15 Bossuyt, M., & Wouters, J. (2005). Grondlijnen van internationaal recht. Intersentia nv. 16 Raad van State, 21 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1788 17 http://www.nederlandersinturkije.nl/turkije/dienstplicht/ 18 http://www.elsevier.nl/Buitenland/nieuws/2014/8/Waarommogen-Nederlandse-Koerden-voor-Peshmerga-vechten1576727W/ 19 Rb Rotterdam, 23 oktober 2013 ECLI:NL:RBROT:2013:8266


Sylvia Kuijsten

Sommige materie zou verplichte kost moeten zijn voor elke rechtenstudent. ’12 Angry men’ is zo’n verhaal. Een achttienjarige jongen, afkomstig uit de achterbuurten van een Amerikaanse stad, wordt beschuldigd van de moord op zijn vader. Het is aan een twaalfkoppige jury om zich unaniem uit te spreken over de zaak. Acht deze hem schuldig, dan wacht de jongen de elektrische stoel. We stappen in de film op het moment dat de jury zich na een zesdaags proces in de rechtszaal terugtrekt voor beraad in een kleine, benauwde kamer zonder airconditioning. Om te kijken hoe ze ervoor staan, besluiten de juryleden een eerste stemronde te houden. Elf juryleden achten de jongen schuldig, één vindt het voorgelegde bewijs onvoldoende. Op dat moment stappen we in een achtbaan van discussies, twijfels en hoog oplopende emoties in. Langzaam weet het twijfelende jurylid (gespeeld door de legendarische Henry Fonda) de anderen ervan te overtuigen dat er in de zaak geen sprake is van ‘beyond a reasonable doubt’. In de stemmingsrondes die volgen, zien we een verschuiving van 11-1 naar 10-2 en 6-6. Wat betekent dit voor de uitkomst? Het is fascinerend om te zien hoe ieder jurylid met zijn eigen achtergrond naar de zaak kijkt. Waar de een zich vooral beperkt tot de feiten, laat de ander zich leiden door de gehouden betogen in de rechtszaal. Onderbuikgevoelens, het strafblad van de verdachte, de achterbuurtwijk waar de jongen is opgegroeid; het speelt allemaal mee. Ook tijd speelt een belangrijke rol: zo begint de beraadslaging om 18.00 uur en heeft een van de juryleden kaartjes voor de American football match van 20.00 uur die hij echt niet wil missen. Een ander heeft het Spaans benauwd in het hete kamertje en wil de zaak ook het liefst gewoon zo snel mogelijk afgerond zien. De film bevestigt hoe een zaak kan afhangen van de persoon die hem beoordeelt en dat daarnaast de waarde van het bewijsmateriaal afhangt van de mate van vooringenomenheid waarmee naar dit bewijs wordt gekeken. Aan de ene kant laat het verhaal de beangstigende werkelijkheid zien van hoe weinig kennis burgers hebben

van het rechtssysteem en hoe ze naar bewijsmateriaal zouden moeten kijken. Zo weet jurylid 1 niet helemaal hoe het zit als hem wordt gevraagd waarom hij de verdachte schuldig acht. “Het is moeilijk onder woorden te brengen. Volgens mij is hij gewoon schuldig. Dat dacht ik meteen al. Niemand heeft het tegendeel bewezen.” Tja, hier moeten natuurlijk meteen de alarmbellen gaan rinkelen. Aan de andere kant laat het mooi zien hoe overleg en samenwerking kunnen leiden naar een afronding van een zaak met een afgewogen beslissing. De film is dan ook niet bedoeld om het jurysysteem te promoten of af te kraken, maar zet je vooral aan het denken. De gehele film is te vinden op Youtube. Het feit dat de film uit 1957 en in zwartwit is, geeft het geheel nog wat extra charme. Ga hem zien!

Meer weten? Download de app! 39 | SecJure December 2014

Recensie

Recensie: 12 Angry men (film)


Opinie

Juryrechtspraak De afgelopen jaren steekt hij steeds weer de kop op: de discussie over wel of geen juryrechtspraak in Nederland. Tot 1816 kende Nederland wel lekenrechtspraak, in het Hof van Assisen. Dit Hof bestaat nog steeds in België, waar tot op de dag van vandaag een rechtscollege samengesteld uit een volksjury zetelt. In deze editie zal de discussie nog éénmaal gevoerd worden: wel of geen lekenrechtspraak in Nederland?

SecJure December 2014 | 40


De democratische rechtsstaat is gebaat bij burgers die beseffen dat de publieke zaak ertoe doet. Linda Peels

De Nederlandse rechtsstaat is gebaat bij de invoering van juryrechtspraak, te beginnen bij de zware levensdelicten. Dat pleidooi houdt rechter Wouter van den Bergh, oud vicepresident van de Amsterdamse rechtbank. In de ogen van Van den Bergh is het “onbestaanbaar dat in onze

dat uit een onderzoek van prof. Theo de Roos bleek dat er geen bewijs was dat aantoonde dat het vertrouwen in de rechtspraak zou groeien met de invoering van lekenrechtspraak.3 Echter, ook onderkent de Roos dat het professionele karakter van de Nederlandse strafrechtspraak geslotenheid, ontoegankelijkheid en onbegrip bij de burger in de hand werkt.

staatsinrichting twee van de drie machten - de wetgevende en de uitvoerende macht - verregaand zijn gedemocratiseerd, maar de derde, de rechtspraak, in het geheel niet”. Iedereen die wel eens naar Amerikaanse series als Law & Order heeft gekeken is bekend met het fenomeen juryrechtspraak. De jury is een vertegenwoordiging van de bevolking, die zich buigt over de schuldvraag van de verdachte. Nederland is een van de weinige Europese lansen zonder juryrechtspraak, in ons rechtstelsel spreken alleen professionele rechters recht. Dit was anders tot en met 1816 toen Nederland onder de Franse bezetting lekenrechtspraak kende in het Hof van Assissen: hier werd gebruik gemaakt van een volksjury. In België wordt nog steeds gebruik gemaakt van het Hof van Assissen. Er is veel te zeggen voor een lekenjury, zo hielden de oude Romeinen er al van om door hun gelijken te worden berecht door middel van een lekenrechter. Een lekenjury staat dichter bij het volk dan de professionele rechter en een vraagstuk wordt vanuit verschillende perspectieven bekeken door mensen uit alle lagen van de bevolking. Een systeem dat, zo zou je denken, perfect aansluit op ons democratische rechtstaat. Om met de woorden van Van den Bergh te spreken: “Wij zijn het aan onze democratische rechtsstaat verplicht om – net als in de wetgeving en het bestuur – ook in de rechtspraak een vorm van burgerparticipatie in te voeren”.1 De laatste keer dat Nederland zich boog over invoering van de lekenrechtspraak is acht jaar geleden. Minister Hirsh Ballin schrapte het punt weer van de agenda2 na-

Een rondje op Twitter leert mij al snel dat de bevolking vaak iets te klagen heeft over het oordeel van de rechter. Nu heeft de Nederlandse bevolking altijd wel iets te klagen, het liefst over het weer of de NS, maar hier zit toch wel een kern van het probleem. De bevolking heeft weinig begrip voor het oordeel en de redenatie van de rechter. Door de bevolking meer te betrekken in de rechtspraak door middel van een lekenjury, vergroot je het begrip en het draagvlak vanuit de samenleving. Andersom wordt er vaak gezegd dat de beroepsrechter vooral een professional is in het navelstaren: ze zouden erg naar binnen gekeerd zijn en niet afgestemd op de maatschappij.4 Ook al is dit probleem de afgelopen jaren onderkend en wordt eraan gewerkt, dit is wel degelijk een gevoel dat leeft in de maatschappij. Langzaam aan krijgt de leek al een grotere rol: tegenwoordig hebben de slachtoffers spreekrecht en mogen zij zich uitspreken over de strafmaat, het aangevoerde bewijs van de verdachte en de schuld van de verdachte.5 Vanuit de maatschappij is er dus wel degelijk behoefte aan een grotere rol in de rechtspraak. Het beste argument ten gunste van de jury is al in de 19de eeuw verwoord door de conservatieve edelman Alexis de Tocqueville: “lekenrechtspraak leert burgers verantwoordelijkheid dragen en verruimt hun blikveld. Zij voelen een verplichting ten opzichte van de publieke gemeenschap. Hun aandacht richt zich op zaken die het eigenbelang te boven gaan; het versterkt hun rechtsbewustzijn. Kortom, de jury fungeert als een leerschool der democratie”.6 De democratische rechtsstaat is gebaat bij burgers die beseffen dat de publieke zaak ertoe doet.

41 | SecJure December 2014


Juryrechtspraak, niet in mijn achtertuin! Richard Spoelstra

Laat ik allereerst zeggen dat dit onderwerp eigenlijk geen pro-contra verdient. Zoals we allemaal horen te weten, is juryrechtspraak gewoon een archaïsch overblijfsel van een tijdperk, dat al lang niet meer bestaat: een tijdperk waarin de Olympische Spelen nog zonder dopingcontroles werden gehouden, de Trojka nog niet bestond en het Parthenon nog niet gejat was door de Britten. Ik heb het natuurlijk over de tijd van de Grieken, een tijdperk waarin we allemaal nog lekker gewoon waren. Maar om u, onze trouwe toiletlezer die zijn of haar mobiele telefoon is vergeten, toch uw leesplezier te geven zal ik maar een stukje schrijven.7 Ik wil u graag voorstellen aan Patrick. Patrick is een doodnormale, pas afgestudeerde jongen. Hij heeft een mooie cijferlijst, maar wel voor de studie Bestuurskunde. Patrick heeft dus moeite met het vinden van een baan. Nu heeft Patrick ook nog eens de pech dat hij een enorme studieschuld heeft, die wel afbetaald moet worden. Patrick besluit daarom om drugskoerier te worden. Hij vertrekt naar Amerika en begint daar goede zaken te doen totdat hij tegen de lamp loopt. Hij wordt gearresteerd en op grond van artikel 18 U.S.C. 3591(b) in staat van beschuldiging gebracht. Voordat het proces zal aanvangen zal er eerst een jury moeten worden gekozen. Er zijn een aantal rondes in wat ik zal noemen: “Idols, the jury experience“. Patrick heeft een beetje pech, niet alleen omdat hij gepakt is, maar ook nog eens omdat hij gepakt is voor een misdrijf waar de doodstraf op staat. Patrick zal dus in aanmerking komen met een zogenaamde “Death Qualified Jury.” Een “Death Qualified Jury” is een jury, die niet fundamenteel tegen de doodstraf is. Alvorens u dus moet beslissen of iemand schuldig is of niet, mag u in de eerste ronde van “Idols, the jury experience” bedenken of u ’s nachts kan slapen wetende, dat u iemand ter dood heeft veroordeeld. Als u dus deze eerste ronde haalt, behoort u tot de “doorsnede van de samenleving”, maar dan wel tot die “doorsnede”, die niet tegen de doodstraf is. Jammer genoeg voor Patrick is deze jury, die door de eerste ronde heen gekomen is, ook nog eens SecJure December 2014 | 42

vaker dan andere jury’s geneigd om iemand schuldig te verklaren.8 Patricks jury is meer van het motto “let them burn” dan van het motto “innocent untill proven guilty”. In de tweede ronde van “Idols, the jury experience” beginnen ze eindelijk met het stellen van inhoudelijke vragen. De mooiste van deze vragen is uiteraard: “Bent u bekend met de zaak?”9 U mag natuurlijk niet bekend zijn met de zaak, want u mag geen eigen mening vormen voordat u de feiten hoort zoals deze zijn ingekleurd door de partijen. Maar Patrick is een drugskoerier die op een grote schaal opereerde. Hoe kan het zo zijn dat iemand hier niet van op de hoogte is? Hoe kan het zo zijn dat een wel denkende burger, die het nieuws leest, kijkt, luistert, of wat u dan ook met het nieuws zou kunnen doen, niet bekend is met deze zaak? Zeker in de Verenigde Staten, waar het een grondrecht is om terecht te staan in het district waar het misdrijf heeft plaatsgevonden, werkt dit systeem ongeïnformeerde en ongeïnteresseerde juryleden in de hand.10 Want iemand die de krant leest zou toch zeker een mening moeten hebben gevormd over wat er is gebeurd? Althans laten we hopen dat mensen in deze consumptie maatschappij zich nog druk maken over dit soort zaken. Wij hebben dus in deze ronde “The best en brighest” geselecteerd die deel mogen nemen aan de volgende ronde van ”Idols, the jury experience”. Deze ronde wordt niet gekenmerkt door het feit of u graag iemand ziet branden en is geen test om uw gebrek aan kennis van het nieuws aan te tonen. Dit is de bonus ronde. De selectie criteria voor deze ronde zijn onder andere: “Hoe zit uw haar?” “Wat doet u in het leven?” “Maar vooral mogen wij U?!”. We zijn beland in de “Peremtory Challenge” ronde, wat inhoudt dat de advocaten tijdens deze fase een aantal keer willekeurig kunnen besluiten of ze iemand wel of niet aardig vinden en deze potentiele juryleden dan kunnen verwijderen uit de jury.11 Waar Patrick dus als verdachte mee blijft zitten is een groep “peers” die een weergave moeten zijn van de samenleving, maar wel een samenleving die vol zit met mensen die graag alles zien branden, maar er niet helemaal zeker van zijn wat dat alles nu precies is. Ik heb u een kijkje gegeven in de keuken, die juryselectie heet en ben nog niet eens ingegaan op de kwalen die


dit primitieve systeem tijdens het proces met zich meebrengt. Laten we dat vooral niet doen omdat het alleen maar hoofdpijn veroorzaakt. Ik zal maar afsluiten met een prachtige quote van Mark Twain, die mijn gevoelens over juryrechtspraak perfect weergeeft. “The humorist who invented trial by jury played a colossal practical joke upon the world, but since we have the system we ought to try and respect it. A thing which is not thoroughly easy to do, when we reflect that by command of the law a criminal juror must be an intellectual vacuum, attached to a melting heart and perfectly macaronian bowels of compassion.”12 Het genoegen wat ik hier uit haal is dat wij gelukkig niet zo’n systeem hebben. Laten we dat zo houden.

Meer weten? Download de app!

(Endnotes) 1 Van den Bergh in Trouw “Leken kunnen prima rechtspreken” d.d. 22-10-2013 2 http://vorige.nrc.nl/opinie/article1874910.ece/Leek_oordeelt_ net_zo_goed_als_een_rechter 3 Prof. Mr. Theo de Roos “is de invoering van de lekenrechtspraak in de Nederlandse strafrechtspleging gewenst?” 2006, Tilburg University faculteit Rechtswetenschappen. 4 http://www.stand.nl/stellingen/Binnenland/Nederland-moetjuryrechtspraak-invoeren 5 http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/10/05/teeven-breidtspreekrecht-slachtoffers-verder-uit.html 6 h t t p : / / w w w. t r o u w. n l / t r / n l / 4 3 2 4 / N i e u w s / a r t i c l e / d e tail/1303842/2008/07/02/Nederland-verdient-juryrechtspraak. dhtml 7 Of juist niet. U kunt deze editie ook online lezen/zien. 8 B. Buttler & G. Morgan, ‘The Impact Of Death Qualification, Belief In A Just World, Legal Authoritarianism, And Locus Of Control On Venirepersons’. Butler, Brooke, and Gary Moran. Behavioral Sciences & the Law (25) 2007-1 , p. 57-68. 9 Model Criminal Jury Voir Dire Questions, Revised as Promulgated by Directive #4-07. https://www.judiciary.state.nj.us/jury/ std_jury_qeuest_criminal.pdf 10 6de amendement van de grondwet van de verenigde staten. 11 S. Streicker, ‘Jury Selection in Criminal Cases’ 12 M. Twain, ‘Foster’s Case’, New York Tribune 3 oktober 1873.

43 | SecJure December 2014


Cover

Het is niet alles goud wat er blinkt – Een beschouwing van de zaak van de Deurnse juwelier Juliette Ditvoorst

Vrijdag 28 maart 2014, de dag waarop juwelierszaak Goldies in Deurne werd overvallen. Een overval met dramatische gevolgen. De vrouw van het echtpaar dat de juwelierszaak runt, schoot beide overvallers dood, hetgeen tot grote maatschappelijke onrust leidde. Het verdriet van de nabestaanden van de overvallers enerzijds en de zeer beangstigende situatie waarin het juweliersechtpaar zich die avond had bevonden anderzijds, zorgden voor verdeelde meningen over de mogelijke vervolging van het echtpaar. Reeds een dag na het incident van 28 maart jl. gaf hoofdofficier van justitie Bart Nieuwenhuizen middels een persconferentie aan dat het leek op een situatie van zelfverdediging. Op dinsdag 23 september 2014 gaf Nieuwenhuizen nogmaals een persconferentie, waarin hij namens het OM de beslissing mededeelde omtrent de afdoening van het onderzoek naar de overval op juwelier Goldies. Dit artikel zal een beschouwing van deze zaak inhouden, waarbij de complexe leerstukken noodweer en noodweerexces worden uiteengezet. Vervolgens zal een beschouwing plaatsvinden van de beslissing van het OM in deze zaak. Was het OM wellicht te snel met het aannemen van noodweer en zou een eventueel door de nabestaanden gevoerde artikel 12-procedure kans van slagen hebben?

Relevante feiten en omstandigheden1 Twee overvallers dringen op de avond van vrijdag 28 maart 2014 juwelierszaak Goldies in Deurne binnen. Goldies wordt gerund door het echtpaar Sanders. Op het moment dat de overvallers binnendringen, is alleen de man van het echtpaar in de winkel aanwezig. De vrouw bevindt zich in het kantoortje, dat zich achter de toonbank van de winkel bevindt. Uit de beelden van de beveiligingscamera’s volgt dat overvaller 1 zich over de toonbank heen buigt en met traangas in het gezicht van de man spuit, die achter de toonbank staat. Overvaller 2 grijpt op dat moment in een tas, waaruit hij een wapen haalt dat, naar later blijkt, van een geluidsdemper is voorzien. Als overvaller 2 met dit wapen richting het kantoortje wil lopen, klimt de juweliersman over de toonbank om hem tegen te houden. De vrouw kan, via SecJure December 2014 | 44

de monitor van de beveiligingscamera in het kantoortje, precies zien wat er gebeurt in de zaak. Zij ziet dat haar man in hevig gevecht raakt met overvaller 2, waarbij hij probeert om de hand van de overvaller, waarmee deze het wapen vasthoudt, van zich af te wenden. Zij ziet ook dat overvaller 1 in de richting van de deur van het kantoortje komt. Daarop pakt zij het wapen dat klaar ligt in het kantoor. Intussen probeert overvaller 1 de deur van het kantoortje binnen te dringen. De juweliersvrouw probeert de deur dicht te houden door er met haar hele gewicht tegenaan te hangen. De overvaller weet echter toch een arm en een been tussen de deur te krijgen en daarop schiet de vrouw met het wapen ‘om het hoekje’ van de deur, waarbij zij overvaller 1 in het hart raakt. De vrouw kijkt vervolgens door de deuropening en ziet dat haar man nog steeds in gevecht is met overvaller 2. Ze ziet bloed en is in paniek. Ze doet de deur van het kantoortje weer dicht en schiet vervolgens door de gesloten deur, waarbij zij, zoals door technisch onderzoek is komen vast te staan, overvaller 2 in zijn arm raakt. Vervolgens schiet zij nog tweemaal, ditmaal door de geopende deur van het kantoor. Deze twee kogels raken overvaller 2 ook, zeer waarschijnlijk in zijn longen. Ook de juweliersman is door één van de kogels in zijn hand geraakt. Het is niet precies duidelijk om welke kogel het gaat, maar vast staat dat de kogel die door de hand van de juweliersman is gegaan, eerst ook door het lichaam van overvaller 2 is gegaan. In totaal heeft de juweliersvrouw derhalve vier schoten gelost: één schot op overvaller 1 en drie schoten op overvaller 2.

Noodweer en noodweerexces De rechtvaardigingsgrond noodweer is neergelegd in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.” Om te kunnen beoordelen of in een specifiek geval sprake is van handelen uit noodweer, moet de bepaling van artikel 41 lid 1 Sr worden ontleed, hetgeen tot een aantal concrete vereisten leidt.


Allereerst moet er sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De term ‘ogenblikkelijk’ houdt in dat er een onmiddellijk dreigend gevaar moet zijn voor een wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed. De enkele vrees voor een mogelijke aanranding is niet voldoende, zo volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad. 2 Of er daadwerkelijk sprake is van een onmiddellijke dreiging moet objectief beoordeeld worden aan de hand van de vraag of er in de ogen van een derde of naar uiterlijke verschijningsvormen ook sprake zou zijn geweest van een onmiddellijke dreiging. Het vereiste van ogenblikkelijkheid zorgt er ook voor dat de noodweersituatie wordt beperkt. Zodra de aanranding is afgelopen of er geen onmiddellijk dreigend gevaar meer bestaat, houdt de noodweersituatie op en is een beroep op noodweer of noodweerexces in beginsel niet meer mogelijk.3 Onder ‘aanranding’ wordt verstaan de aantasting van bepaalde rechtsgoederen zoals het lijf, de eerbaarheid of een goed. Het kan gaan om een aantasting van een rechtsgoed van de persoon zelf, maar ook om dat van iemand anders. Verder moet het gaan om een ‘wederrechtelijke aanranding’. Dit begrip heeft tot doel om handelen in noodweer tegen rechtmatige aanrandingen, bijvoorbeeld door de overheid, uit te sluiten. Ten slotte vloeien uit de woorden ‘geboden door noodzakelijkheid’ de zeer belangrijke vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit voort. Het subsidiariteitsvereiste houdt in dat er redelijkerwijs geen andere uitweg had kunnen worden gevonden en er dus geen zinvolle alternatieven bestonden.4 Als de verdachte bijvoorbeeld had kunnen vluchten, maar dat niet heeft gedaan, is niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Het proportionaliteitsvereiste

houdt in dat er geen wanverhouding mag bestaan tussen de aanranding en de verdediging. Het gaat dan zowel om de keuze van verdediging als om de intensiteit ervan.5 In sommige gevallen worden de grenzen van noodzakelijke zelfverdediging echter overschreden. Een beroep op noodweer zal dan niet slagen, omdat aan het vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit niet wordt voldaan. Er kan dan echter wel sprake zijn van een geslaagd beroep op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van verdediging, welke op zichzelf wel noodzakelijk moet zijn geweest, dient het onmiddellijk gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, die op zijn beurt weer moet zijn veroorzaakt door de aanranding. De overschrijding van de noodzakelijke verdediging is in zo’n geval verontschuldigbaar en dus niet verwijtbaar.6

Geslaagd beroep op noodweer door de juweliersvrouw? Het OM heeft geoordeeld dat de juweliersvrouw een geslaagd beroep op noodweer kan doen. Zij verdedigde zich op dat moment zowel tegen een aanranding van het lijf van haar man als van haar eigen lijf. Het was een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaraan zij en haar man zich niet konden onttrekken. Zij had geen enkele mogelijkheid om te vluchten, aangezien ze zich in het kantoortje achterin de juwelierszaak bevond en niet uit de winkel weg kon. Bovendien was haar man al die tijd in gevecht met overvaller 2, waardoor ook hij zich niet aan de situatie kon onttrekken. Uit de berichtgeving volgt dat de juweliersvrouw stap voor stap heeft gehandeld en dat zij eerst heeft gedreigd met het wapen, vervolgens in een arm heeft geschoten, 45 | SecJure December 2014


toen in een been en daarna pas in de borst.7 Hoewel deze feiten uit de berichtgeving nog niet officieel bevestigd zijn door het OM, zouden ze, indien bevestigd, wel kunnen bijdragen aan de conclusie dat het handelen van de juweliersvrouw subsidiair was. Zij heeft, tevergeefs, getracht om minder drastische maatregelen te nemen dan het schieten op de borst. De laatste vraag is dan of het handelen van de juweliersvrouw ook proportioneel was. Gelet op het feit dat zij wist dat de overvallers vuurwapengevaarlijk waren en dat zij pas na meerdere dreigingen en waarschuwingsschoten is overgaan tot schieten op de borst, kan worden geconcludeerd dat haar verdediging ook proportioneel was. Er bestond geen wanverhouding tussen de aanranding en de verdediging. Dit is voor het OM waarschijnlijk van doorslaggevende aard geweest voor het besluit om de juweliersvrouw niet te vervolgen.

Bijlmer noodweer Het bovenstaande met betrekking tot de subsidiariteit is van groot belang voor de vraag of een beroep op noodweer succesvol zal zijn. Er zijn vele zaken waarin de feiten en omstandigheden slechts op enkele punten verschillen ten opzichte van die in de juwelierszaak, maar waar een beroep op noodweer toch faalde. Een goed voorbeeld is het Bijlmer noodweer-arrest.8 In deze zaak had een in de Bijlmer woonachtige vrouw, die al eerder van haar tas was beroofd, illegaal een vuurwapen aangeschaft en ook schietlessen genomen. Toen zij op een avond stond te wachten op de lift van haar flatgebouw, werd zij overvallen door twee mannen. Deze mannen waren gewapend met een mes en hielden de vrouw vast, terwijl ze haar tas probeerden te pakken. Nadat de vrouw één waarschuwingsschot had gelost, schoot zij één van de overvallers dodelijk in de borst. Toen de andere overvaller terugkwam om alsnog haar tas te roven, schoot zij ook hem dodelijk in de borst. Het Hof oordeelde dat de vrouw de grenzen van noodzakelijke zelfverdediging had overschreden door de eerste overvaller met het vuurwapen in de borst te schieten. Gezien haar ervaring met vuurwapens en de geringe afstand waarvan zij schoot, had zij in staat geweest moeten zijn om op minder vitale lichaamsdelen te schieten. Wel achtte het hof aannemelijk dat het schieten het onmiddellijke gevolg was van haar hevige gemoedsbeweging, die door de overval was veroorzaakt. Ook in het geval van de tweede overvaller heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden, maar ook dit was volgens het hof het kennelijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Hieruit volgt dat het beroep op noodweer faalde, maar dat het beroep op noodweerexces slaagde en de verdachte dus niet strafbaar was. De Hoge Raad liet het oordeel van het hof in stand. In dit arrest werd tevens een belangrijke beslissing genomen ten aanzien SecJure December 2014 | 46

van de invloed van verboden wapenbezit op een beroep op noodweer(exces). De Hoge Raad oordeelde dat verboden wapenbezit aan een beroep op noodweer(exces) niet in de weg kan staan. Het verschil met de Deurnse zaak is dat het OM klaarblijkelijk van mening is dat de juweliersvrouw de grenzen van noodzakelijke verdediging niet overschreden heeft en daardoor een gerechtvaardigd beroep op noodweer kan doen.

Beslissingen OM Begin mei 2014 werd bekend gemaakt dat het OM de juweliersman niet gaat vervolgen wegens dubbele doodslag, omdat hij simpelweg niet had geschoten en het wapen zelfs nooit aan hem ter hand was gesteld. Op 23 september 2014 gaf het OM in een persconferentie aan dat ook de vrouw niet voor de dubbele doodslag zal worden vervolgd, omdat zij een gerechtvaardigd beroep kan doen op noodweer. Bovendien zal de vrouw niet worden vervolgd voor het bezit van een verboden vuurwapen, gezien de gevolgen die de gebeurtenissen reeds voor haar hebben gehad. De man daarentegen wordt wel vervolgd wegens het bezit van een verboden vuurwapen. Het OM is tot deze beslissing gekomen met behulp van adviezen van de landelijke en regionale reflectiekamer. Er is een regionale reflectiekamer in het leven geroepen, voornamelijk bestaande uit officieren van justitie. Later is nog advies gevraagd aan de landelijke reflectiekamer. Beide reflectiekamers waren van mening dat de juweliersvrouw ‘de juiste middelen op het juiste moment heeft ingezet’. Tot dit oordeel is unaniem gekomen, aldus hoofdofficier van justitie Nieuwenhuizen. Dit houdt in dat het OM van mening is dat de vrouw een strafbaar feit heeft gepleegd, namelijk een dubbele doodslag, dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat de vrouw niet strafbaar is, omdat zij zich gerechtvaardigd kan beroepen op noodweer. Deze constateringen hebben geleid tot een sepot van de zaak. De vraag die men kan stellen, is of het OM niet te snel was met het nemen van deze beslissing en of het, gezien de maatschappelijke impact, wel een goede beslissing was om de zaak te seponeren. Ten aanzien van de eerste vraag is mijn persoonlijke mening dat het misschien niet de beste zet van het OM was om al de dag na de overval de stelling in te nemen dat het waarschijnlijk om een geval van noodweer ging. Kritiek die hierop volgde, onder andere door advocaat Peter Plasman, luidde dat het OM zich door deze uitspraak al behoorlijk vast zou hebben gelegd.9 Toen alle feiten en omstandigheden duidelijk waren, bleek dat de stelling die het OM innam wel klopte. Het zou echter correcter zijn geweest als het OM op 29 maart 2014 slechts zou hebben aangegeven dat


het onderzoek nog liep, alvorens een dergelijke, zwaarwegende mededeling te doen. Was het voor de nabestaanden en met het oog op de maatschappelijke onrust, beter geweest om de zaak voor te leggen aan een rechter? Mijns inziens is dat niet het geval. Het is uiterst begrijpelijk dat het de nabestaanden een beter gevoel zou geven wanneer een rechter naar de zaak zou kijken. Puur juridisch gezien zal dit echter weinig verschil maken. Het OM is namelijk het meest geschikte orgaan om te bepalen of het opportuun is om een bepaalde zaak voor de rechter te brengen.10

Artikel 12 Sv-procedure, kans van slagen? Op basis van artikel 12 Wetboek van Strafvordering kan een rechtstreeks belanghebbende beklag doen bij het gerechtshof wanneer een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet. Beklag is dus mogelijk indien het OM, zoals in onderhavige zaak, de zaak besluit te seponeren. Het Hof beveelt de vervolging als het van oordeel is dat vervolging plaats had moeten vinden. Het Hof velt daarbij een oordeel over de haalbaarheid van de zaak en over de opportuniteit van de vervolging. Een vervolging is haalbaar wanneer een gerede kans op veroordeling bestaat. Het Hof kan de beslissing van het OM, om niet te vervolgen, vol toetsen. Volgens Marius Duker, hoogleraar straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, houdt een volle toets in dat het Hof niet de vervolgingsbeslissing van het OM als uitgangspunt neemt, maar zonder enige terughoudendheid een zelfstandig oordeel velt over de opportuniteit van vervolging.11 Over de vraag of deze volle toets gewenst is, bestaat veel discussie en ook Duker uit hierover zijn twijfels. Het vervolgingsbeleid is immers toevertrouwd aan het OM en niet aan het Hof. In de praktijk blijken de hoven zich in het algemeen dan ook tot marginale toetsing van de opportuniteitscomponent te beperken.12 Inmiddels is bekend geworden dat de nabestaanden van één van de slachtoffers een art. 12-procedure gaan starten. Het is afwachten wat het Hof in deze procedure zal

oordelen. Enerzijds zou de maatschappelijke verdeeldheid ertoe kunnen bijdragen dat het Hof het toch gewenst acht om de zaak voor de rechter te brengen. Deze kans acht ik echter gering. Mijns inziens zal het Hof niet tot de conclusie komen dat het OM de zaak ten onrechte heeft geseponeerd, omdat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden en het toetsingskader rondom noodweer, duidelijk is gebleken dat de juweliersvrouw een gerechtvaardigd beroep op noodweer kan doen. Verdere vervolging is dan niet opportuun en dat zal naar mijn verwachting zwaarder wegen dan het sussen van de maatschappelijke onrust. We kunnen op dit moment slechts afwachten hoe deze zaak verder zal verlopen. Wordt (niet) vervolgd…

Meer weten? Download de app!

(Endnotes) 1 ‘Gehele reconstructie overval juwelier Deurne’, NOS 23 september 2014, www.nos.nl (zoek op juwelier Deurne). 2 HR 8 februari 1932, NJ 1932, 617 (Vrees) 3 HR 12 juni 2007, LJN BA0423 4 A.J.M. Machielse, Noodweer in het strafrecht, Amsterdam 1986, p. 645-651 en Mulder in zijn noot onder HR 13 juni 1989, NJ 1990, 193. 5 J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 314 6 J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 315318 7 ‘Juweliersvrouw Deurne niet vervolgd’ NOS 17 september 2014, www.nos.nl (zoek op juwelier Deurne). 8 HR 23 oktober 1984, NJ 1986, 56 (Bijlmer Noodweer). 9 ‘Plasman: OM te stellig over Deurne’, NOS 29 maart 2014, www.nos.nl (zoek op Peter Plasman). 10 Aanwijzing gebruik sepotgronden (2014A007), College van procureurs-generaal, 1 september 2014, geraadpleegd via https:// www.om.nl/vaste-onderdelen/zoeken/@86212/aanwijzing-gebruik/, op 11 oktober 2014. 11 M.J.A. Duker, ‘De toetsingsruimte van het hof in beklagzaken ex artikel 12 Sv,’ DD 2009, p. 428-453. 12 G.J.M. Corstens, Waarborgen rondom het vervolgingsbeleid (diss. UvA), IJmuiden: Vermande Zonen 1974, p. 94-101.

47 | SecJure December 2014


Verdieping

Polderen op topniveau deel 1: de splitsing van de adviserende en rechtsprekende taak van de Raad van State Christian de Lange

In nummer 3 van jaargang 27 schreef ik een artikel1 over de afspraak in het regeerakkoord om de Afdeling advisering en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te splitsen en de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven bij laatstgenoemde onder te brengen.2 Het kabinet beoogt hiermee aan twee – volgens sommigen – onwenselijke situaties een einde te maken, te weten de combinatie van advisering en rechtspraak binnen de Raad en het verbrokkelde systeem van bestuursrechtspraak in hoogste instantie. Inmiddels heeft het kabinet een brief naar de Staten-Generaal gestuurd waarin dit kabinetsvoorne-

1. Opzet Om een antwoord op bovenstaande vraag te bereiken, ga ik eerst kort in op de huidige organisatie van de Raad (§1). Vervolgens bespreek ik een aantal argumenten van voor- en tegenstanders hiervan (§ 2). Daarna ga ik in op de voorstellen die in de brief van het kabinet zijn genoemd (§3) en of deze het debat over de combinatie van wetgevingsadvisering en rechtspraak kunnen beslechten (§4). Aangezien dit onderwerp – overigens al lang voordat het voornemen in het regeerakkoord was opgenomen – de pennen in staats- en bestuursrechtelijk Nederland flink in beweging heeft gebracht, zal ik mij op sommige onderdelen beperken tot hoofdzaken.4

men is uitgewerkt.3 Als de wetswijziging in werking treedt, zijn dubbelbenoemingen niet langer toegestaan. Verder wordt het College van Beroep voor het bedrijfsleven met de Afdeling bestuursrechtspraak samengevoegd en fuseert de Centrale Raad van Beroep met de gerechtshoven. Op beide aspecten zal ik in twee afzonderlijke artikelen ingaan. In het voorliggende artikel ga ik in op de splitsing van de adviserende en rechtsprekende taak van de Raad van State. In het volgende nummer ga ik in op de toekomst van de hoogste bestuursrechtelijke rechtscolleges. In dit artikel zal ik proberen de vraag te beantwoorden of de voorstellen die in de brief zijn gedaan ten aanzien van een verdergaande splitsing tussen de adviserende en rechtsprekende taak, de bezwaren tegen de huidige constructie kunnen wegnemen.

SecJure December 2014 | 48

2.

Huidige systeem

De Raad behoort tot de in de Grondwet (hierna: Gw) verankerde Hoge Colleges van Staat, naast de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en de Tweede en Eerste Kamer.5 De wetgever heeft gebruikgemaakt van de in art. 73 Gw neergelegde mogelijkheid tot het instellen van Afdelingen binnen de Raad ten aanzien van (wetgevings)advisering (art. 73, eerste lid, Gw) en rechtspraak (art. 73, derde lid, Gw). Dit heeft geleid tot de Afdeling advisering en de Afdeling bestuursrechtspraak. De Raad moet ex art. 73, eerste lid, Gw door de wetgever worden gehoord (dat wil zeggen, gevraagd worden om te adviseren) over wetsvoorstellen en ontwerp-algemene maatregelen van bestuur.6 De Raad kan ex art. 21 Wet op de Raad van State (hierna: Wet RvS) ook anderszins advies uitbrengen wanneer hij dit nodig acht. Denk aan onderwerpen die losstaan van een specifieke wet, zoals de financiële huishouding van de Nederlandse staat op de lange termijn. Ook kan de Raad ex art. 21a, eerste lid, Wet RvS om een voorlichtingsadvies worden gevraagd door een minister of een van beide Kamers. Onlangs is dit door de Raad nog zo geïnterpreteerd dat ook Gevolmachtigde Ministers van andere landen van het Koninkrijk (dat zijn de ministers die Aruba, Sint-Maarten of Curaçao vertegenwoordigen in de rijksministerraad), om een dergelijk advies kunnen vragen. Borman acht deze interpretatie van art. 21a, eerste lid, Wet RvS echter onjuist.6A


Naast de beide Afdelingen bestaat er nog de zogeheten ‘volle’ of ‘Grondwettelijke Raad’. Het gaat hier om de Raad in zijn hoedanigheid als Hoog College van Staat. De volle Raad bestaat uit de Koning, de vice-president en ten hoogste tien leden (art. 1 Wet RvS) die in de Afdeling advisering of Afdeling bestuursrechtspraak, dan wel in beide Afdelingen zijn benoemd.7 De belangrijkste grondwettelijke taak van de volle Raad is het uitoefenen van koninklijk gezag op basis van art. 35 en art. 38 Gw (zie ook art. 7a Wet RvS). De wat onoverzichtelijke constructie van de volle Raad naast beide Afdelingen, ligt in het feit dat de Grondwet niet toestaat dat de wet bepaalt dat slechts een deel van de leden van de Raad koninklijk gezag uitoefent.8 Naast leden kunnen in de Afdeling advisering staatsraden worden benoemd (art. 8 e.v. Wet RvS). Zij kunnen ex art. 8, vierde lid, Wet RvS en art. 10, derde lid, Wet RvS eveneens in beide Afdelingen worden benoemd. Indien bij de Afdeling bestuursrechtspraak een geschil voorligt waarin een rechtsvraag aan de orde is die tevens in een wetgevingsadvies is besproken, dan neemt een lid dat bij dat advies betrokken is geweest geen deel aan de beslechting van dat geschil (art. 42, vierde lid, Wet RvS). Dit wordt ook wel de Procolabepaling genoemd, refererend aan het Procola-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM).9 Hier draaide het om de vraag of de Luxemburgse Raad van State, die net als onze Raad zowel belast is met wetgevingsadvisering als bestuursrechtspraak, aan de eisen van art. 6 EVRM voldeed. Vijf leden van de rechtsprekende tak van de Luxemburgse Raad hadden zich gebogen over de verbindendheid van een wettelijke

regeling (melkquota), terwijl vier van die leden eerder betrokken waren bij het advies aan de regering over deze regeling. Het EHRM oordeelde dat de Luxemburgse Raad niet voldeed aan de eisen van art. 6 EVRM. Het arrest is door de Nederlandse wetgever, gelet op de strekking van art. 42, vierde lid, Wet RvS zo geïnterpreteerd dat deze niet noopt tot een strikte scheiding tussen wetgevingsadvisering en rechtspraak, maar dat rechters die zich buigen over een rechtsvraag niet betrokken mogen zijn geweest bij een advies waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is geweest.

2. Opvattingen ten aanzien van de huidige situatie 2.1 Tegenargument 1: combinatie levert spanning met art. 6 EVRM op Vanwege de onafhankelijke rol van de rechter in ons staatsbestel, mag het duidelijk zijn dat de argumenten tegen de combinatie van wetgevingsadvisering en bestuursrechtspraak vooral zien op de Afdeling bestuursrechtspraak. Het belangrijkste tegenargument is dat deze dubbelrol a priori spanning oplevert met het verdragsrechtelijke vereiste van rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid ex art. 6 EVRM.10 De Afdeling bestuursrechtspraak zou hiermee op onvoldoende afstand staan van de uitvoerende macht.11 Critici wijzen hierbij ook op het Kleyn-arrest.12 Ditmaal ging het om de Nederlandse Raad van State en was de klacht dat een staatsraad die als rechter in de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde in een procedure tegen het Tracébesluit Betuweroute niet onafhankelijk genoeg zou zijn, 49 | SecJure December 2014


omdat hij eerder betrokken was bij het advies over de Tracéwet. Het EHRM oordeelde dat art. 6 EVRM niet geschonden was, aangezien er geen sprake was van ‘the same case’ of ‘the same decision’. Hiermee werd bedoeld dat de voorliggende rechtsvraag in de procedure tegen het Tracébesluit niet aan de orde kwam in het advies over de Tracéwet. Het EHRM merkte echter wel op dat de door de Raad getroffen voorzieningen – de Procolabepaling van art. 42, vierde lid, Wet RvS bestond nog niet, maar de Raad had intern wel voorzieningen getroffen om Procola-problemen te voorkomen – onder omstandigheden niet voldoende zouden zijn om strijdigheid met art. 6 EVRM te voorkomen. Het EHRM wijdde verder niet uit over wat deze omstandigheden zouden kunnen zijn. Critici zijn van mening dat nu de wet thans nog toestaat dat maximaal 10 leden of staatsraden in

De voorstellen van het kabinet komen voor een deel tegemoet aan de bezwaren die tegen de huidige constructie bestaan beide Afdelingen kunnen worden benoemd, het niet is uitgesloten dat zich in de toekomst wederom problemen voordoen in het kader van art. 6 EVRM.13

2.2 Argument 1: verdragsrechtelijke bezwaren zijn in de praktijk te verwaarlozen Voorstanders wijzen er echter op dat bij de Afdeling bestuursrechtspraak nooit een wrakingsverzoek op basis van Procola-redenen is ingediend en dat partijen zelf eenvoudig kunnen controleren of de rechters die hun zaak behandelen, betrokken zijn geweest bij een advies waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde kwam als die in hun procedure aan de orde is.14 Het lijkt mij dat men op dit punt te hoge verwachtingen heeft van de gemiddelde rechtzoekende in het bestuursrecht. In de praktijk zou dit betekenen dat een belanghebbende moet weten dat er zoiets is als een ‘Afdeling advisering’ naast een Afdeling bestuursrechtspraak (het zou mij verbazen als de gemiddelde burger überhaupt iets weet van de taken van de Raad van State), dat de rechters in zijn zaak mogelijk in beide Afdelingen zijn benoemd en dat dit in theorie spanning op kan leveren met het verdragsrechtelijke recht op een onpartijdige en onafhankelijke rechter. Met die kennis moet hij vervolgens op de website van de Raad kijken of de rechters in zijn zaak daadwerkelijk SecJure December 2014 | 50

in beide Afdelingen zijn benoemd. Daarna moet hij in de wetsgeschiedenis op overheid.nl op zoek naar het advies dat over de wet is geschreven is waarop zijn zaak ziet. Tot slot moet hij, in dit toch vaak niet al te burgervriendelijk geschreven document, zoeken of de rechtsvraag die in zijn zaak speelt, is behandeld in het advies. Ik merk hierbij op dat de wetgever er ex art. 2:1, eerste lid, Awb en art. 8:24, eerste lid, Awb bewust voor heeft gekozen om vertegenwoordiging door een advocaat of een ander juridisch geschoold persoon in het bestuursprocesrecht niet verplicht te stellen, daar de wetgever toegankelijkheid als een van de beginselen van het bestuursprocesrecht heeft aangemerkt.15 Het is dus de rechtzoekende leek die als uitgangspunt moet worden genomen, en niet de juridische professional, van wie bovenstaande inspanningen eerder mogen worden verwacht. Al met al denk ik dat er vanuit verdragsrechtelijk perspectief geen bezwaren zijn tegen de huidige constructie van twee afzonderlijke Afdelingen, waarbij er ruimte is voor maximaal tien dubbelbenoemingen en de Procolabepaling van art. 42, vierde lid, Wet RvS, die er voor zorgt dat een dergelijke ‘dubbelbenoemde’ zich niet buigt over dezelfde rechtsvraag als waar hij zich als wetgevingsadviseur over heeft gebogen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat de Raad zelf streng toeziet op de naleving van art. 42, vierde lid, Wet RvS. Het kan niet zo zijn dat een rechtzoekende als een soort particuliere toezichthouder op rechterlijke onafhankelijkheid moet optreden om een eerlijke behandeling van zijn zaak te garanderen. Het feit dat er bij de Raad geen wrakingsverzoeken zijn ingediend op Procola-gronden vormt op zichzelf nog geen bewijs dat de Raad slaagt in zijn toezicht op de uitvoering van art. 42, vierde lid, Wet RvS. Dat kan net zo goed te maken hebben met de kennis en kunde van appellanten. Men kan zich overigens afvragen of het criterium ‘rechtsvraag’ zich wel goed leent voor eenvoudige handhaving. Het zou wellicht beter zijn rechters die betrokken zijn bij wetsvoorstel x, in het geheel niet te betrekken bij een geschil dat ziet op een besluit dat is gebaseerd op wetsvoorstel x. Dat zou er echter wel toe leiden dat dubbelbenoemden over veel besluiten nooit meer zullen komen te oordelen. Aangezien het nog wel even duurt voordat het kabinetsvoornemen in wetgeving is neergelegd, is dit punt van kritiek nog niet irrelevant geworden.

2.3 Argument 2: wetgevingsadvisering en rechtspraak biedt wederzijds voordelen Het belangrijkste argument voor het behoud van wetgevingsadvisering en bestuursrechtspraak binnen de Raad, is dat deze twee taken elkaars kwaliteit zouden verbeteren.16 Door de wetgevingsadviezen zou de kwaliteit van de bestuursrechtspraak, die immers grotendeels neerkomt op het toepassen van wetgeving op een


concreet geval, worden verbeterd. De praktijkervaring die zo wordt opgedaan, zou vervolgens via de adviezen weer teruggkoppeld kunnen worden aan de wetgever.17 Tijdens de parlementaire behandeling van de laatste wijziging van de Wet RvS, die in 2010 in werking trad, werd dit ook wel (enigszins merkwaardig) “kruisbestuiving” of “wederzijdse bevruchting” genoemd.18 Voorstanders wijzen ook op het unieke karakter van het bestuursrecht waarbij, anders dan in het civiele recht en strafrecht, wetgeving en rechtspraak vanouds nauw met elkaar zijn verweven.19 De Raad is met de taken van wetgevingsadvisering en bestuursrechtspraak ook het enige instituut dat met de drie staatsmachten – wetgeving, bestuur en rechtspraak – te maken heeft en een onderlinge verbinding kan leggen, aldus sommige voorstanders van de dubbelrol van de Raad.20 Probleem met dergelijke vermeende voordelen is dat zij empirisch bijna niet te staven zijn.

2.4 Tegenargument 2: advisering biedt geen/amper toegevoegde waarde voor rechtspraak Tegenstanders zetten daarentegen vraagtekens bij de meerwaarde van wetgevingsadvisering en bestuursrechtspraak in één instituut. Zo is de kwaliteit van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven niet meetbaar minder te noemen dan die van de Afdeling, terwijl deze twee rechtscolleges geen adviserende taak hebben.21 Hetzelfde geldt voor de kwaliteit van de uitspraken van de belastingkamer van de Hoge Raad, wiens adviestaak tamelijk minimaal en vrijblijvend is (zie art. 74 Wet op de rechterlijke organisatie). Opgemerkt moet worden dat de Afdeling bestuursrechtspraak feitenrechter is, terwijl de belastingkamer primair als cassatierechter fungeert.22 Deze verschillende werkwijze heeft wellicht gevolgen voor de meerwaarde die van een eventuele dubbelrol uitgaat. Verder wijzen critici op de Algemene Rekenkamer, de Sociaal-Economische Raad en andere adviesorganen die uitstekend functioneren zonder rechtsprekende taak.23 Daar kan tegenin worden gebracht dat de terreinen waar zij zich op begeven minder affiniteit vertonen met rechterlijk werk, en dat rechterlijk werk dan ook minder toegevoegde waarde zou hebben. Mijns inziens valt er echter veel voor te zeggen dat wetgevingsadvisering niet nodig is om goede rechtspraak te leveren. Nederland kent genoeg rechterlijke colleges die dat laten zien, ook op het gebied van het bestuursrecht.

3.

Voorstellen kabinet

Het kabinet doet in zijn brief drie voorstellen die zien op de splitsing van beide Afdelingen: 1. dubbelbenoemingen worden afgeschaft; 2. in de wet wordt opgenomen dat de vice-president

niet treedt in de procesrechtelijke of inhoudelijke beoordeling van specifieke of categorieën van zaken; 3. in de presentatie naar het publiek wordt de scheiding tussen de adviserende en rechtsprekende taak duidelijker zichtbaar. Het eerste voorstel is geen verrassing, aangezien hiermee tegemoet wordt gekomen aan een deel van de belangrijkste kritiek op de huidige constructie. Met deze maatregel wordt tevens uitvoering gegeven aan de moties Engels c.s. en Duthler c.s.24 Toch wordt niet volledig doorgezet door de hele rechtsprekende taak bij de Raad weg te halen (dit ligt grondwettelijk en historisch gezien meer voor de hand dan de adviserende taak bij de Raad weghalen). Opgemerkt moet worden dat nu de adviserende en rechtsprekende taak zoveel als mogelijk is worden gescheiden, zonder de Afdeling bestuursrechtspraak daadwerkelijk bij Raad weg te halen, het argument dat de dubbele rol wederzijds voordelig is, wel aan kracht begint in te boeten. Welke meerwaarde houdt men immers over als de twee taken toch volstrekt van elkaar zijn gescheiden? Kan men dan niet beter de Afdeling bestuursrechtspraak in het geheel bij de Raad weghalen? Bovendien behoudt men in de nieuwe constructie het door sommigen gesignaleerde gouvernementele imago(probleem) van de Afdeling bestuursrechtspraak.25 De tweede maatregel codificeert de (hopelijk) reeds bestaande praktijk dat de vice-president niet treedt in de beoordeling van specifieke of categorieën van zaken van de Afdeling bestuursrechtspraak. Deze maatregel lijkt dan ook vooral bedoeld te zijn om diegenen gerust te stellen die zich zorgen maken over inmenging van de vice-president, wiens benoeming toch politiek van aard is. Vooral de benoeming van de huidige vice-president heeft om deze reden veel aandacht gekregen. De derde maatregel lijkt mij niet iets dat aan de Raad kan worden opgelegd. Het is immers aan de Raad zelf hoe hij zich presenteert naar de buitenwereld. Het zou de onafhankelijkheid van de Raad geen goed doen als dit door het kabinet kan worden gedicteerd. Overigens kan men zich afvragen of deze maatregel zoden aan de dijk zet. Bovengenoemde maatregelen zijn immers vooral bedoeld om de onafhankelijkheid van de Afdeling bestuursrechtspraak op te poetsen. Alhoewel de rechtsprekende taak in de praktijk veel groter is dan de adviserende – volgens het jaarverslag van 2013 is de Afdeling advisering goed voor zo’n 30 FTE, de Afdeling bestuursrechtspraak voor zo’n 320 FTE –, zijn het echter toch vaak de (kritische) adviezen van de Afdeling advisering die de media halen. Juist hier liggen dus de kansen voor de Raad om zichzelf op een bepaalde manier te profileren. Het is dus niet zo dat de Afdeling bestuursrechtspraak vaak in de gelegenheid zal komen zich zo te profileren dat zij in de beeldvorming op afstand van de Afdeling advisering komt te staan. 51 | SecJure December 2014


4. Slot De voorstellen van het kabinet komen voor een deel tegemoet aan de bezwaren die tegen de huidige constructie bestaan. Principiële tegenstanders zullen echter blijven betogen dat de combinatie van wetgevingsadvisering en bestuursrechtspraak een rechtsstatelijke faux pas is. Naar mate beide Afdelingen strikter van elkaar worden gescheiden, boet het argument dat een combinatie wederzijds meerwaarde heeft bovendien al meer aan kracht in. De twee andere maatregelen die het kabinet wil nemen, lijken niet te slaan op de kritiek die vanuit de wetenschap op de huidige constructie is geleverd. Het eindoordeel is mijns inziens dan ook dat met de door het kabinet aangekondigde maatregelen de discussie over de Raad op dit punt niet is beslecht. In het volgende deel zal ik op het andere probleem ingaan dat het kabinet in zijn brief probeert aan te pakken, te weten de versnippering van bestuursrechtspraak in hoogste instantie.

Meer weten? Download de app! (Endnotes) 1 C.J. de Lange, ‘Fusie in de bestuursrechtspraak’, SecJure 27/3, p. 44-45. 2 Regeerakkoord kabinet Rutte-Asscher van 29 oktober 2012, p. 28. 3 Kamerstukken I 2013/14, nr. 30585, L. 4 Zie recent bijvoorbeeld R.J.N. Schlössels, ‘De kracht van gelegenheidsargumenten’, NJB 2014/1578 (hierna: Schlössels 2014); B.J. Schueler, ‘Een overzichtelijke, onafhankelijke eenheid? Over integratie van de bestuursrechtspraak’, NTB 2014/20 (hierna: Schueler 2014); L.J.M. Timmermans, ‘Survival of the fittest’, Gst. 2014/76; L.J.M. Timmermans, ‘De onmisbare dubbelrol van de Raad’, Gst. 2014/39 (hierna: Timmermans 2014); B.J. van Ettekoven, ‘One peak or twin peaks?’, NJB 2013/495; J.C.A. de Poorter, ‘Rechtseenheid in het bestuursrecht. Over concrete resultaten en institutionele vergezichten’, JBPlus 2012, p. 275-285.

SecJure December 2014 | 52

5 Zie verder ook C.A.J.M. Kortmann/P.P.T. Bovend’Eert e.a., Constitutioneel recht, Deventer: Kluwer 2012, p. 277 e.v. 6 Een uitzondering betreft bijvoorbeeld een wetsvoorstel tot wijziging van de rijksbegroting. Zie verder art. 19 Wet RvS. 6A T.C. Borman, De Gevolmachtigde Minister en de Raad van State: kanttekeningen bij een ‘novum’, RegelMaat 2014/3, par .5. 7 Zie verder ook P.P.T. Bovend’Eert & C.A.J.M. Kortmann, Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Deventer: Kluwer 2013, p. 221 (laatste alinea) (hierna: Bovend’Eert & Kortmann 2013). 8 Zie R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deventer: Kluwer 2010, p. 1059, voetnoot 53 (hierna: Schlössels & Zijlstra 2010). 9 EHRM 28 september 1995, NJ 1995, 667 m.nt. Alkema. 10 Zie bijv. T. Barkhuysen, ‘Het vereiste van rechterlijke onpartijdigheid en de voorgestelde nieuwe Wet op de Raad van State: mag het een onsje meer zijn’, Regelmaat 2007/3 (hierna: Barkhuysen 2007). 11 Bovend’Eert & Kortmann 2013, p. 140-141. 12 EHRM 6 mei 2003, AB 2003, 211 m.nt. Verhey & De Waard. 13 Zie ook Bovend’Eert & Kortmann 2013, p. 49. 14 Schueler 2014, p. 4. 15 Zie verder ook Damen e.a. 2013, p. 64. 16 Zie ook Schlössels & Zijlstra 2010, p. 1058. Zij lijken overigens geen overtuigde voorstanders van de huidige situatie. 17 Recent nog verdedigd door vice-president Donner in een interview met Ars Aequi. Zie Ars Aequi 2014, p. 696-697. 18 Zie bijv. Kamerstukken I 2008/09, 30 585, C (MvA), p. 9-10. 19 Zie wederom het interview met Donner. 20 Zie bijv. H.D. Tjeenk Willink, ‘Met het oog op de toekomst’, in: H.D. Tjeenk Willink e.a. (red.), De Raad van State in perspectief, Den Haag: Boom 2011, p. 343. 21 Zie ook Timmermans 2014; Barkhuysen 2007, par. 5. 22 Al wordt deze tegenstelling door sommigen genuanceerd. Zie E. Korthals Altes & H.A. Groen, Asser Procesrecht. 7. Cassatie in burgerlijke zaken, Deventer: Kluwer 2005, nr. 35. 23 Barkhuysen 2007, par 5. 24 Kamerstukken II 2009/10, nr. 30 585, I; Kamerstukken II 2009/10, nr. 30 585, J. 25 Schlössels 2014. Recentelijk ontstond er nog ophef over de Vreemdelingenkamer van de Afdeling bestuursrechtspraak, die de overheid bijna altijd in het gelijk zou stellen. Zie T. Spijkerboer, De Nederlandse rechter in het vreemdelingenrecht, Den Haag: SDU 2014.


TLS

Column studentadviseur

Bonuspunten: Een bos vol ongelijkheid of een welkome extra? Martin Slaats

Iedere student kent het riedeltje aan het begin van het semester. Je bladert door de vele syllabi en bekijkt wat de eisen zijn die ieder vak aan je stelt. Wat wordt er van je verwacht en hoe word je cijfer opgebouwd aan het einde van de rit? Zo bestaan er binnen onze opleidingen de zogenaamde ‘bonusregelingen’. Deze regelingen hebben als voornaamste doel om de student meer bezig te laten zijn met een vak en als vergoeding daarvoor krijgt de student een ‘bonus’ op het cijfer van het tentamen. Dit klinkt natuurlijk ideaal. De werkelijkheid is naar mijn mening echter minder rooskleurig en minder gunstig voor ons als studenten. Er zijn mijns inziens een aantal problemen met deze bonusregelingen. Ten eerste tasten de bonusregelingen een principe aan dat als grondslag dient te functioneren bij de inrichting van ons onderwijs. Wij volgen vakken en worden daarmee opgeleid tot goede juristen of bestuurskundigen. Naar mijn mening zou je te allen tijde verplicht moeten worden om alle stof onder de knie te krijgen, dus ook de stof die bevraagd wordt binnen een bonusregeling. Het maakt je aan het eind van je oplei-

ding een beter jurist en dat is toch wat we allemaal willen? Naast dit principiële bezwaar kleven er ook nadelen aan de ongelijkheid tussen de verschillende regelingen. Er zijn bonusregelingen bekend die aan slechts een beperkte groep studenten een bonuspunt toekennen en die kunnen zelfs oplopen tot maar liefst 1,5 punt. Is het niet oneerlijk dat slechts die beperkte groep de kans krijgt op een bonuspunt? Daarnaast is er grote ongelijkheid met betrekking tot de hoeveelheid werk die je in bepaalde opdrachten moet steken. Het ene bonuspunt is zo verdiend en het andere kost je een halve week tijd. Zou dit ook niet gewoon beter gestroomlijnd kunnen en zelfs moeten worden? Er zitten natuurlijk ook positieve kanten aan het bonuspuntenverhaal. Je krijgt als student de keuze om deel te nemen aan een regeling. Als jij geen zin of tijd hebt om meer werk te verrichten, dan is dat je goed recht. Het levert in zekere zin dus een grotere vrijheid op voor ons als studenten. Daarnaast is het wel fijn dat wanneer je een tentamen net niet gehaald hebt, je dit eventueel kan ‘rechttrekken’ met een eerder behaald bonuspunt voor dat vak. Het is echter wel eens tijd om de balans op te maken. Kiezen we voor de kwaliteit van onze opleidingen of kiezen we voor een iets makkelijkere studie? Die keuze zou toch snel gemaakt moeten kunnen worden. Kwaliteit zou altijd voorop moeten staan in onze keuzes met betrekking tot onze opleidingen. Wellicht zorgt de afschaffing van bonuspunten voor meer werk. Dat zou ons echter niet moeten afschrikken. Het gros van onze studenten wil straks bijvoorbeeld de advocatuur in. Het is enorm lastig om aan een baan te komen en het zal niet makkelijker worden. Je kan op zo’n moment maar beter uit Tilburg komen, want daar ga je studeren als je kwaliteit wil! Ik zeg dus: weg met die bonuspunten! Laat opdrachten een integraal onderdeel van de vakken vormen en leid ons daarmee op tot volwaardige en betere academici. Het is in ons eigen belang dat de wildgroei en ongelijkheid aan regelingen gaat stoppen. Het maakt de opleiding beter en uitdagender en dat is de bonus die onze studenten verdienen.

Meer weten? Download de app! 53 | SecJure December 2014


TOPMOMENT #3

Afronden van het contract

Al tijdens je studie ervaring opdoen in de rechtspraktijk? Maak kennis met de duale master en

Rechtbank en Gerechtshof Arnhem, Van Doorne,

onderzoeksmaster Onderneming & Recht

Simmons & Simmons en Stibbe. Vraag de brochure aan.

Hier doe je werkervaring op bij: AKD, Clifford Chance, De Brauw Blackstone Westbroek, NautaDutilh,

Kijk op www.ru.nl/topmomenten of bel (024) 361 20 79.

Onderzoekcentrum Onderneming & Recht, Rabobank,

Bereid je voor op topniveau


TLS

Going Abroad: São Paulo Een dag in São Paulo, een half jaar in Brazilië Yorn d’Hooghe São Paulo is niet de meest populaire bestemming om op exchange te gaan. Het is een immense stad, waar in het eerste opzicht weinig plaats is voor toerisme, de inwoners spreken enkel Portugees en het eerste maagdelijk witte zandstrand met palmbomen, een azuurblauwe zee en golfsurfers is nog mijlen verwijderd van de ‘concrete jungle’. Toch besloot ik, alweer enige tijd geleden, om het avontuur te zoeken aan deze specifieke andere kant van de wereld. Ik deel in dit stuk dan ook een aantal van mijn ervaringen die ik heb beleefd in deze magnifieke metropool en het bizarre Brazilië! In de eerste instantie heb ik voor Brazilië als exchange bestemming gekozen vanwege de rijke cultuur, wonderschone natuur en de ideale kitesurf-oorden. Ik kwam echter bedrogen uit toen mijn vliegtuig landde in een betonnen samenleving. Werkelijk waar hoever de horizon reikt, enkel gebouwen zijn te zien. Brazilië is een land van tegenstellingen, arm en rijk is daar het beste voorbeeld van. São Paulo is de economische motor van Brazilië, misschien wel van heel ZuidAmerika, maar tegelijkertijd schuilen er altijd de gevaren van criminaliteit, corruptie en bedrog. Dat kun je merken aan de dagelijkse gang van zaken. Zo rijdt een beetje zakenman al gauw in een auto met kogelvrije ruiten en gepantserde carrosserie, wordt een bankgebouw bewaakt door zwaarbewapend personeel en geen enkele portefeuille van een toerist na zonsondergang is veilig. Op de Avenida Paulista, de economische slagader van de stad waar voornamelijk banken, multinationals en winstgevende ondernemingen in torenhoge gebouwen gevestigd zijn, krioelt het van de zakenlui die haastig onderweg naar hun volgende afspraak. Een straat verder ligt er een dakloze, slechts voorzien van één schoen, zijn roes uit te slapen onder een stuk karton. Niet verwonderlijk, Maar liefst 1% van de inwoners van São Paulo is dakloos! Maar de stad heeft meer merkwaardigheden. Brazilië heeft een belastingsysteem dat is gericht op consumptie. Dit heeft tot gevolg dat gezinnen die zich nauwelijks een zak rijst kunnen veroorloven, een relatief hoge belastingdruk ervaren, in vergelijking tot de zojuist genoemde zakenman. Om de 11 miljoen inwoners van de stad toch van een inkomen (en een zekere standaard van leven) te kunnen voorzien, is voor iedere werkzaamheid een baan

gevonden. In de supermarkt en op straat zijn functies te bespeuren die je in Nederland nooit voor mogelijk zou houden: werknemers die een hele dag het fruit in symmetrische piramides opstapelen, jouw pas aangekochte boodschappen in een plastic tasje hullen of een vuilniswagen die het overtollige vuilnis met vijf man personeel ophaalt. Ongeveer 2 uur rijden vanuit het vermogende zakencentrum bereik je de buitenwijken van de stad. Onmiddellijk zijn daar ook de tegenstellingen zichtbaar. Beton maakt plaats voor rode bakstenen, golfplaten en provisorisch geconstrueerde hutten. In deze sloppenwijken, favela’s,

55 | SecJure December 2014


is vaak geen riolering, stromend water of asfalt te bekennen. Zwerfhonden, afval en de geur van urine komen je al snel tegemoet. Desalniettemin zijn de straatkinderen nog dolgelukkig met een lekke voetbal of een pop zonder arm en been. Niet alleen kent São Paulo armoede, vreemde beroepen en een keihard zakenleven. Uiteraard heeft Brazilië ook een rijke cultuur, een prachtige natuur en biedt het onvergetelijke ervaringen. Een bezoek aan één van de lokale markten is een ware sensatie! De zoete aroma van de rijpe roodgeel gekleurde mango’s komt je al van verre tegemoet. Het verse fruit vormt een prachtig kleurenpalet en wordt voor een habbekrats aan de man gebracht, de aandacht wordt getrokken luid geschreeuw: “O senhor, o senhor, um real, doze bananas”! In de witte Vw-busjes sputtert het motortje van een pers. Rietsuikerstengels worden hier geperst tot caldo de cana, mierzoet en samen met limoensap heerlijk verfrissend. Van het sap wordt ook de rietsuiker rum, oftewel cachaça gemaakt (de beroemde alcoholische drank, ingrediënt van de vermaarde cocktail Caiperinha) . Vind je caldo de cana toch te zoet, dan bestel je een groene verse kokosnoot. Deze wordt ter plekke voor je doorboord met een priem en wanneer de kokosnoot leeg is, laat je ‘m openhakken om het zachte witte vruchtvlees eruit te kunnen lepelen.

SecJure December 2014 | 56

Buiten Sampa, zoals São Paulo in de volksmond wordt genoemd, gaat het leven er veel rustiger aan toe. Om eerlijk te zeggen: ‘muito tranquillo’! In kleine dorpjes aan de zonnige kust, waar de palmbomen, witte stranden en kokosnoten eindelijk zichtbaar zijn, leven de mensen een simpel maar mooi leven. Zwemmen met dolfijnen, surfen tussen waterschildpadden en wandeltochten door zanderige duinformaties terwijl de zon onder gaat, laten je even de drukte en hectiek van de stad vergeten. São Paulo mag dan misschien niet de meest geschikte bestemming zijn voor een kort verblijvende toerist, voor mij als exchange student heeft het mijn horizon verbreed en verrijkt met geweldige avonturen. Brazilië heeft zoveel meer te bieden en is zo divers qua cultuur, natuur en zelfs klimaat. De beroemde Foz do Iguacu, de watervallen aan de grens van Paraguay en Argentinië, het bruisende Rio de Janeiro, carnaval in Paraty en de bergachtige gebieden in het binnenland van de provincie Minas Gerais zijn daar slechts enkele voorbeelden van. Bovenal is iedere Braziliaan gastvrij en al gauw ben je verwikkeld in een boeiend gesprek en deel je met hen de heerlijkste gerechten, uiteraard onder het genot van een verse Caiperinha! Echt waar: ‘Tenho um pouco saudade do Brasil!’

Meer weten? Download de app!


Chantal van Beek

Zoals uit de editie van augustus van SecJure al is gebleken, uit het artikel over de werking van het ouderschapsplan,1

zullen kort de ernstige gevolgen van vechtscheidingen worden opgesomd, gezien deze als achtergrondinformatie relevant zijn voor het centrale onderwerp.

vormt het toenemend aantal vechtscheidingen een grote problematiek binnen de huidige maatschappij. Niet alleen voor de partners zelf, maar juist en vooral voor de bij scheiding betrokken kinderen is een dergelijke situatie een hel te noemen. In dit artikel wordt de positie van het kind bij een vechtscheiding besproken. Opzet Allereerst zal een korte inleiding worden gegeven omtrent de definitie van een vechtscheiding. Eveneens worden kort de ernstige gevolgen van vechtscheidingen aangestipt, die dienen ter achtergrondinformatie bij de hierna uitgebreid weergeven beschrijving van de rechten uit het Internationaal Verdrag Inzake de rechten van het Kind (hierna: IVRK of Kinderrechtenverdrag), die bij een vechtscheiding in de verdrukking zouden kunnen komen. Hierna zal het hoorrecht uit artikel 12 IVRK nader worden uiteengezet, waaraan tevens invulling is gegeven in artikel 809 Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dat als een belangrijk recht voor de betrokken kinderen kan worden beschouwd. De mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator, waarvoor sinds kort een protocol is ontwikkeld door de werkgroep van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF), zal vervolgens worden besproken.2 Ten slotte zal in dit licht een conclusie worden weergeven omtrent de huidige positie van het kind en het feit of deze mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator, als belangenbehartiger van het kind, een geschikte methode lijkt ter verbetering van de positie van het kind.

§1. “Vechtscheiding” Alvorens direct over te gaan tot het centraal staande onderwerp, de positie van het kind bij een vechtscheiding, dient men allereerst te weten wat een vechtscheiding inhoudt. Ondanks het feit dat er geen eenduidige definitie van het begrip vechtscheiding in de literatuur kenbaar is, wordt in deze paragraaf geprobeerd een beknopte omschrijving te geven van een vechtscheiding. Tevens

Volgens Hoefnagels zijn bij een vechtscheiding verschillende partijen betrokken, namelijk de ouders en de kinderen.3 Ook volgens Spruijt en Kormos spreekt men van een vechtscheiding wanneer het conflict dat tussen de ouders is ontstaan omtrent de echtscheiding, zich niet enkel meer beperkt tot de ouders onderling. Het gaat volgens Spruijt en Kormos om een scheiding die zeer conflictueus verloopt met negatieve gevolgen voor de kinderen.4 Frerks, Breukelaar, Jongbloed en Uitslag spreken van een echtscheiding, waarbij de kinderen klem zitten tussen hevige strijdende ouders.5 Volgens Anderson e.a. worden vechtscheidingen gekenmerkt door langdurige conflicten, vijandigheid, schuld, emotionele instabiliteit en het onvermogen van partners om verantwoording te nemen voor hun aandeel binnen de conflicten.6 Het uit beeld raken van de kinderen is ook volgens Van Lawick & Visser een kenmerkende factor van een vechtscheiding.7 Over het algemeen kan dus worden gesteld, dat van een vechtscheiding gesproken kan worden, wanneer de kinderen in negatieve zin worden betrokken in het scheidingsproces van de ouders. De kinderen raken verwikkeld in het ‘gevecht’ van de scheidende ouders hieromtrent. De belangen van de kinderen worden door de (ex-)partners uit het oog verloren. Dat een vechtscheiding negatieve gevolgen heeft voor de betrokken kinderen wordt in de literatuur dan ook volmondig beaamd. Blijkende de psychische en de pedagogische literatuur, zijn de ernstige gevolgen van conflictueuze echtscheidingen voor kinderen, samenvattend, als volgt op te sommen: vele en langdurige procedures rondom omgang en gezag,8 ‘Parental Alienation Syndrome’ (PAS),9 parentificatie,10 loyaliteitsconflicten,11 (beschuldiging van) huiselijk geweld,12 kindermishandeling13 en doding-zelfdoding.14

§2. Het IVRK In het IVRK staan belangrijke rechten van het kind geformuleerd, die kunnen worden beschouwd als de vertaling van maatschappelijk breed ondersteunde prin57 | SecJure December 2014

Cover

De positie van het kind bij een vechtscheiding


cipes.15 In dit verdrag staan alle rechten van kinderen gebundeld. Het bevat niet alleen burgerlijke en politieke rechten, maar ook economische, sociale en culturele rechten.16 Enkel de rechten uit het IVRK die in de verdrukking zouden kunnen komen wanneer een echtscheiding zich ontpopt tot een vechtscheiding, zullen in deze paragraaf worden besproken. In dit kader komen de volgende artikelen achtereenvolgens aan bod: artikel 3 (belang van het kind); artikel 5 (de rol van de ouders bij de begeleiding en de ontwikkeling van het kind), artikel 6 (recht op leven en ontwikkeling); artikel 9 (scheiding kind en ouders); (artikel 12 komt in de volgende paragraaf aan bod); artikel 18 (verantwoordelijkheden van ouders); en artikel 27 (levensstandaard). Artikel 3 IVRK is één van de belangrijkste artikelen uit het IVRK. Op grond van artikel 3 verlangt het IVRK dat bij alle beslissingen de belangen van het kind de eerste overweging vormen en dat er systematisch een afweging wordt gemaakt over de invloed van een beslissing op het kind en diens rechten.17 Het verdrag geeft geen uitvoerige definitie van het begrip ‘het belang van het kind’, maar geeft enkel aanwijzingen wanneer en hoe dit begrip moet worden toegepast en welk gewicht eraan toegekend dient te worden.18 Het belang van het kind kan verwezenlijkt worden door de reikwijdte van een meer concreet artikel.19 Daarnaast geeft lid 2 een grondslag voor kinderbescherming. Het betreft hier de bescherming voor kinderen om goed op te kunnen groeien.20 Artikel 5 IVRK bepaalt dat ouders hun verantwoordelijkheden moeten uitoefenen om passende leiding te bieden aan het door het kind uitoefenen van rechten uit het IVRK op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.21 Het begrip ‘passend’ betekent dat de ouders rekening moeten houden met de ontwikkeling van een kind en, hoe ouder het kind is, een steeds minder leidende rol krijgen bij de uitoefening van de rechten door het kind.22 De ouderlijke verantwoordelijkheden worden niet specifiek benoemd, maar deze zien op het optreden in het belang van het kind.23 Het Comité voor de Rechten van het Kind vult aan, dat de familie het basisinstituut in de samenleving is

SecJure December 2014 | 58

voor het overleven, de bescherming en de ontwikkeling van het kind.24 Net als artikel 1, is artikel 6 IVRK een van de kernartikelen uit het Kinderrechtenverdrag. Het bevat het recht op leven en ontwikkeling. Het overleven, opgroeien en ontwikkelen in goede gezondheid zouden als zijnde de essentiële basis van de menselijke ontwikkeling kunnen worden gezien. Daarnaast is van belang dat niemand opzettelijk van het leven mag worden beroofd.25 Het Comité voegt hieraan toe, dat het van de staten verwacht dat zij de term ‘ontwikkeling’ in de meest ruime mate interpreteren, waarbij de psychische, mentale, spirituele, morele, psychologische en sociale ontwikkeling van het kind betrokken worden.26 Artikel 9 IVRK waarborgt twee kinderrechten. Ten eerste het recht dat kinderen niet worden gescheiden van hun ouders tegen hun wil, tenzij dat in het belang van het kind noodzakelijk is. De formulering ‘tegen hun wil’ doelt zowel op de mening van de ouder(s) als die van de ouder(s) en het kind samen. Het gaat dus niet enkel om de wil van het kind. Het recht van kinderen op ouderlijke zorg is onlosmakelijk verbonden met de ‘wil’ van de ouder.27 Ten tweede bepaalt dit artikel dat alle procedures om kinderen te scheiden van hun ouders eerlijk en rechtvaardig moeten verlopen.28 Ten aanzien van dit artikel kan de overheid maatregelen nemen in geval van misbruik of verwaarlozing van het kind.29 Het concept ‘de verantwoordelijkheden van de ouders’ is nader uitgewerkt in artikel 18 uit het Kinderrechtenverdrag.30 Dit artikel bepaalt dat de ouders de eerste opvoedingsverantwoordelijken zijn voor het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders komt onder druk te staan in situaties waarin ouders scheiden. In dat geval is het wenselijk dat ouders het gezamenlijk gezag blijven uitoefenen, tenzij dit niet in het belang van het kind is. Daarbij dient de overheid begeleiding en ondersteuning te bieden.31 Artikel 27 betreft het recht van het kind op een toereikende levensstandaard. Artikel 27 is gebaseerd op artikel 6 IVRK. Naast het recht op leven en overleven zijn er waarborgen en inspanningsverplichtingen nodig om ervoor te zorgen dat kinderen niet in hun ontwikkeling worden belemmerd door een niet toereikende levensstandaard. Dit recht beperkt zich niet alleen tot voeding, huisvesting, kleiding en dergelijke, maar ziet ook op de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Ook deze verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de ouders.32 Binnen de hierboven genoemde belangrijkste rechten van het kind bij echtscheiding uit het IVRK, ten aanzien van de opvoeding door de ouders, staat dus met name het belang van het kind centraal. Geconcludeerd, dient


fende het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.’

bij beslissingen door de ouders een afweging te worden gemaakt over de invloed van die beslissingen op het kind en diens rechten. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingen van het kind.

Tussenconclusie Gezien de in de vorige paragraaf genoemde gevolgen, lijken de belangen van de betrokken kinderen over het algemeen niet de maatstaf te zijn bij het maken van keuzes door ouders bij vechtscheidingen. Al deze gevolgen zijn daarnaast schadelijk voor de ontwikkeling van het kind, hetgeen eveneens strijdig is met het IVRK. Naar de mening van velen, waaronder Spruijt, Kormos & Burggraaf, kan men om die reden stellen, dat vechtscheidingen over het algemeen geacht worden in strijd te zijn met de rechten uit het IVRK. Er wordt nog te weinig naar kinderen geluisterd als het gaat om de scheiding van de ouders, met alle gevolgen van dien.33

§3. Het hoorrecht ex. art. 12 IVRK jo. art. 809 Rv Bij artikel 12 IVRK, het hoorrecht, waaraan invulling is gegeven in artikel 809 Rv, wordt apart stil gestaan. De reden hiervan is dat dit een belangrijk recht is voor de betrokken kinderen bij een ouderlijke scheiding, omdat zij hierdoor inspraak hebben binnen de echtscheidingsprocedure. Om dit recht meer uit te laten blinken, wordt hieraan dus een aparte paragraaf gewijd. Artikel 809 lid 1 Rv luidt als volgt: ‘In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft. De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. Hetzelfde geldt in zaken betref-

Aan kinderen komt dus het recht toe, indien zij boven de twaalf jaar zijn, om in verband met de scheiding door de rechter te worden gehoord.34 Het is aan de rechter om passend belang te hechten aan de mening van de minderjarige. Het gaat hierbij met name om kwesties, die het belang van de minderjarige raken. De opname van dit recht in de Nederlandse wetgeving had dan ook ten doel: een verbetering van de rechtsbescherming van minderjarigen in zaken waarin zij zelf betrokken zijn.35 Het door de rechter luisteren naar de uitingen, de wensen, de gevoelens en de meningen van het kind, zorgt voor een adequate invulling van de verplichting overeenkomstig artikel 12: ‘te verzekeren dat het kind in staat is zijn of haar mening te vormen, het recht heeft die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt geacht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.’ In artikel 12 IVRK wordt echter, in tegenstelling tot dit recht binnen de Nederlandse wetgeving, geen leeftijdsgrens genoemd omtrent het hoorrecht. Uit de jurisprudentie is echter gebleken, dat een rechter ook een minderjarige onder de twaalf zou kunnen horen maar indien de rechter besluit dit niet te doen in familierechtelijke zaken, hij zijn beslissing omtrent de afwijzing niet hoeft te motiveren. 36 Deze ontbrekende motivering zou in combinatie met de leeftijdsgrens van twaalf jaar, gezien het feit jongere kinderen in beginsel geen hoorrecht toekomt, een knelpunt kunnen vormen ten aanzien van art. 809 Rv.

§4. Benoeming van een bijzondere curator De bijzondere curator is een onafhankelijke derde die een kind zowel in als buiten rechte vertegenwoordigt, ex art. 1:250 BW. Dit betekent dat niet de ouders, de wettelijke vertegenwoordigers, maar de bijzondere curator optreedt namens het kind. Deze bijzondere curator wordt alleen ingesteld bij een wezenlijk conflict tussen het kind en zijn ouders37 en wanneer de rechter het in het belang van het kind noodzakelijk acht.38 De rechter kan zelf oordelen of een minderjarige een bijzondere curator nodig heeft die hem bijstaat. Daarnaast kunnen belanghebbenden, waaronder de minderjarige zelf, de rechter vragen om aanstelling van een bijzondere curator. Dit verzoek om een bijzondere curator kan gedaan worden door kinderen van alle leeftijden.39 Gezien het toenemend aantal vechtscheidingen, heeft De Kinderombudsman, Marc Dullaert, twee jaar geleden een rapport geschreven, waarin hij rechters oproept veel vaker gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om een bijzondere curator te benoemen die het kind 59 | SecJure December 2014


in familierechtszaken vertegenwoordigt.40 Volgens de berichtgeving van de site van de rechtspraak is er door een werkgroep van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF) een protocol hieromtrent ontwikkeld. Daarin staat o.a. in welke gevallen de bijzondere curator benoemd kan worden. De bedoeling is dat alle rechters voortaan op dezelfde manier omgaan met verzoeken tot benoeming van zo’n belangenbehartiger. Volgens kinderrechter mr. J. Louwinger- Rijk is het ontwikkelde protocol een extra instrument in de gereedschapskist van de rechter, waarmee hij kinderen een stem kan geven. Ook jonge kinderen, als hun ontwikkeling dat toelaat. De rechter kon al besluiten kinderen te horen, maar dat gebeurde zelden met kinderen onder de twaalf.41 Louweringer- Rijk verwacht daarnaast dat door het protocol vaker een bijzondere curator zal worden benoemd.

Conclusie Gezien het vorenstaande, blijkt dat de artikelen uit het IVRK, die relevant zijn voor de positie van het kind bij een vechtscheiding, naar de mening van velen over het algemeen niet in acht worden genomen bij een vechtscheiding. De huidige positie van het kind bij een vechtscheiding lijkt om die reden onvoldoende beschermd. Ook ten aanzien van het hoorrecht ex. artikel 12 IVRK jo. artikel 809 Rv bestaan er knelpunten met betrekking tot de positie van het kind. De ontbrekende motivering omtrent de afwijzing zou in combinatie met de leeftijdsgrens van twaalf jaar, gezien het feit dat jongere kinderen in beginsel geen hoorrecht toekomt, een knelpunt kunnen vormen ten aanzien van art. 809 Rv. De mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator lijkt de positie van kinderen wel degelijk te kunnen verbeteren, gezien o.a. het feit dat ook kinderen jonger dan twaalf jaar hierdoor hun stem kunnen laten horen. Het protocol maakt de rechter hierop nog eens extra alert en biedt de rechter handvaten.

Meer weten? Download de app! (Endnotes) 1 C. van Beek, ‘Verplicht ouderschapsplan levert alleen maar meer ruzie op’, SecJure 28/4, p. 18-21. 2 http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/Kinderen-krijgen-vaker-stem-in-rechtszaken.aspx. 3 P. Hoefnagels, Handboek scheidingsbemiddeling, Deventer: Kluwer 2007, p. 9. 4 E. Spruijt & H. Kormos, Handboek scheiden en de kinderen, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2014, p. 73. 5 G. Frerks, M. Breukelaar, T. Jongbloed e.a., Mediation tussen dwang en vrijwilligheid¸ Apeldoorn: Maklu Uitgevers 2014, p. 32. 6 S. Anderson e.a., ‘Defining High Conflict’, American Journal of Family Therapy, 2010/39, p. 11-27. 7 J. van Lawick & M. Visser, Kinderen uit de knel, Amsterdam: Uitgeverij SWP 2014, p. 18. 8 P. Vlaardingerbroek, Over de interactieve scheiding en de regierechter: Het scheidingsrecht van de toekomst. In: M. Antokolskaia & L. Coenraad, Het nieuwe scheidingsrecht: Ouderschapsplan, positie

SecJure December 2014 | 60

van het kind, regierechter en collaborative divorce, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010, p. 105-119. 9 L. Driesen, Ik wil mama én papa, allebei. Over echtscheiding, verwerking, loyaliteit en hulpverlening, Apeldoorn: Garant 2011, p. 56. 10 J. Byng-Hall, ‘Relieving parentified children’s burdens in families with insecure attachment patterns’, Family Process 2002/41, p. 375-388. 11 E. Spruijt, Scheidingskinderen. Overzicht van recent sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren, Amsterdam: Uitgeverij SWP 2007, p. 43. 12 E. Spruijt, H. Kormos, C. Burggraaf e.a., Het verdeelde kind. Literatuuronderzoek omgang na scheiding, Utrecht: Raad voor de Kinderbescherming 2002, p. 62. 13 Ibidem. 14 E. Spruijt & H. Kormos, Handboek scheiden en de kinderen, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2014, p. 101. 15 A. van Hout & S. Spinder, De (gezins)voogd als jongleur, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum 2001, p. 86. 16 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 1. 17 Kamerstukken II 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 15. 18 S. Meuwese, M. Blaak & M. Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht. Een toelichting voor rechtspraktijk en jeugdbeleid op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen., Nijmegen: Ars Aequi Libri 2005, p. 60. 19 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 130. 20 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 123. 21 R. Hudgkin & P. Newell, Implementation handbook for the convention of the rights of the child, Geneva, Switzerland: United Nations Children’s Fund 2007, p. 76. 22 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 160. 23 R. Hudgkin & P. Newell, Implementation handbook for the convention of the rights of the child, Geneva, Switzerland: United Nations Children’s Fund 2007, p. 76. 24 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 160. 25 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 177. 26 UN Document, CRC/GC/5, par. 12. 27 R. Hudgkin & P. Newell, Implementation handbook for the convention of the rights of the child, Geneva, Switzerland: United Nations Children’s Fund 2007, p. 122. 28 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 206. 29 G. Ruitenberg, Het Internationaal Kinderrechtenverdrag in de Nederlandse Rechtspraak, Amsterdam: Uitgeverij SWP 2003, p. 103. 30 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 160. 31 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 280-282. 32 M. Blaak, M. Bruning, M. Eijgenraam e.a. 2013, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2013, p. 408-409. 33 E. Spruijt, H. Kormos, C. Burggraaf e.a., Het verdeelde kind. Literatuuronderzoek omgang na scheiding, Utrecht: Raad voor de Kinderbescherming 2002. 34 Art. 809 lid 1 Rv. 35 Kamerstukken II 1979/80, 16 127, nr. 3, p. 5 (MvT). 36 HR 24 januari 2003, LJN AF0204, NJ 2003, 198. 37 HR 4 februari 2005, NJ 2005, 422. 38 P. Vlaardingerbroek, K. Blankman, A. Heida e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 349. 39 J. Doek, P. Vlaardingerbroek, M. Bruning e.a., Jeugdrecht en jeugdzorg, Amsterdam: Elsevier Juridisch 2009, p. 138. 40 Kinderombudsman, Rapport ‘Bijzondere curator: een lot uit de loterij?’, 15 maart 2012. 41 http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/Kinderen-krijgen-vaker-stem-in-rechtszaken.aspx.


Jelske van Driel

The European Union (EU or Union) was established to create cohesion between the member states after World War II. Every single member state had to hand some of her powers to this overarching body. In process of time, the EU had become the most important collaboration in Europe.1 The four fundamental freedoms in the internal market – free movement of goods, services, capital and persons – are ensured because of the EU.2 This certainly is a positive characteristic of the Union, but which danger arises if this body gets too many powers? The origin of the EU The EU did not arise from nowhere. This collaboration is rooted in the European Coal and Steel Community (ECSC), which had her formal origin in the Treaty of Paris from 1951. By creating the ECSC, Germany got back her sovereignty, which she lost at the end of World War II. However, Germany was forced to share her sovereignty with other countries. This is the principle of shared sovereignty. Because of this shared sovereignty, European relations are on a large scale based on collective laws, regulations and other agreements. In the days of the ECSC, the shared sovereignty was mainly focused on essential national products, like coal and steel. 3 This had to do with the fact that coal and steel are an important factor in warfare. The top authority of the ECSC was given control over the coal and steel industries of the member states. This was the first supranational European organ. The member states had to relinquish a piece of their sovereignty to this organ.4 Between 1951 and 1954, the attempting to create a European political community failed. In 1957, the European Economic Community (EEC) and Euratom were established by signing the Treaty of Rome. Together with the ECSC, these two communities formed the European Community (EC). The EC had two goals: creating a common market and holding on to the principle of shared sovereignty. In the beginning, the EC had six member states: France, Germany, Italy, Belgium, Luxembourg and the Netherlands.5 Gradually, more and more

states joined the EC. Despite the fact that the three organizations shared the same member states and (several) institutions, the EGKS, EEC and Euratom stayed technically and legally separated. 6 Despite the agreement in the Treaty of Rome, there were still some disagreements arising between several governments. Some strove for a political union in Europe, while others just wanted an economical union. Eventually, the European Commission suggested removing all barriers of the EC before 1993 and achieving an internal market.7 This eventually led to the establishment of the EU as we know it. The EU was established in 1992 by the signing of the Treaty of Maastricht. There are some more Treaties that play a role in the EU. The Treaty of Amsterdam (1997) and the Treaty of Nice (2001) changed the legal organizations of the EU. After the Treaty of Lisbon came into force, the EC and the ECSC no longer exist. Only the EU and Euratom are left.8

EU powers vs. powers of the member states As mentioned above, the EU is based on European Treaties. Member states enshrined the powers of the EU in the Treaty of Lisbon, what makes that the EU can only act upon the law. This is related to the principle of conferral. This crucial principle stipulates that the EU derives all its powers upon the law. This is enshrined in article 5, paragraph 1 and 2 of the Treaty on European Union:

‘1. The limits of Union competences are governed by the principle of conferral. The use of Union competences is governed by the principles of subsidiarity and proportionality. 2. Under the principle of conferral, the Union shall act only within the limits of the competences conferred upon 61 | SecJure December 2014

Verdieping

The dangers of loss of sovereignty within the EU


it by the Member States in the Treaties to attain the objectives set out therein. Competences not conferred upon the Union in the Treaties remain with the Member States. In other words, the law must have conferred the powers to the EU. This is a matter of legality. This means, basically, that the member states decide when and how much sovereignty they relinquish. European laws indicate the interrelationships between the institutions of the EU on one hand and the member states on the other. Sometimes de EU may take the lead and the member states are not allowed to make their own policy. In some other areas, the EU supports the member states, but makes no common policy.9 There are four possibilities: • Exclusive EU powers • Shared powers of the EU and member states • Supporting EU powers • No EU powers When the EU has got exclusive powers, the member states are not allowed to make their own policy. This means that they have given up all their sovereignty. When it is important that a certain phenomenon – like customs policy - is equally regulated in each member state, exclusive competences are preferred. The law ex-

Do the member states have to give up more sovereignty if the EU does get more powers?”

haustively lists the exclusive powers. In case of a shared power, the member states keep (a part of) their sovereignty. The EU makes rules on European level and the member states make their own national rules. However, when the EU uses a shared power, this power might become exclusive. When the EU makes rules on the basis of a shared power, the member states are not always allowed to traverse these rules. In case of a supporting EU power, the member states keep their competences and responsibilities. The EU has only a supporting role on these policy areas. The EU promotes the cooperation and coordination in these areas, but the real policy is made by the member states themselves. 10 The above describes briefly which powers the EU can have and the extent to which a member state can control. The EU itself is an abstract overarching body. There are several institutions that conduct the tasks. The EU has got the following performing institutions: SecJure December 2014 | 62

• European Commission • Council of Ministers • European Council • European Parliament The European Commission is the daily management and represents de EU. The Council of Ministers represents the member states, thus the national needs. The European Council represents the member states at the highest level. The European Parliament collaborates with the Council of Ministers and stands up for the citizens of the EU. It is important to keep in mind that the national parliaments always are involved with European decisions.11 The main division of the powers is not permanently. If all member states approve, an expansion of the EU powers is possible.12 More power for the EU means less sovereignty for the member states.

The definition of sovereignty In a nutshell: the institutions of the EU have powers upon the law and the law is made by the member states. The law determines to which extent the member states have sovereignty, but what is exactly sovereignty? Sovereignty can be defined in many ways, but broadly it means: the ultimate power within a state.13 When a state possesses sovereignty, it has a clearly marked territory and a permanent population, a government and is independent of other states. A state can practice its sovereignty internal and external. A sovereign state is independently of any other state or authority.14

The importance of sovereignty Why is sovereignty so important? First of all, sovereignty can be linked to democracy. Democracy is an important phenomenon these days. A big part of the world’s population believes that democracy is the most appropriate way to govern a country.15 Besides that, the horrors of World War II prove that a form of government like dictatorship can have unacceptable consequences. Now, what exactly is the link between democracy and sovereignty? For example, in the democratic Netherlands, the inhabitants are represented by their own elected parliament. If this parliament loses too much participation in national legislation because of an overarching Europe that gets too much influence, the gap between the inhabitants and her parliament will become increasingly bigger. Besides democracy, culture plays a role when it comes to sovereignty. Every state has its own culture(s) and sometimes applicable regulations are necessary to maintain this. If Europe creates a highly uniform regulation, there is not much left of cultural preservation. At last, sovereignty is important because some issues just need to be regulated at national level. This can be compared with municipal policy.


In actual practice The question now is, do the member states have to give up more sovereignty if the EU does get more powers? Until now, there is no agreement within the politics in the EU. The UK seems to have issues with expansion of the EU. A few years ago, the British Prime Minister blocked further integration of the EU with his veto. On the other hand the Dutch Prime Minister Rutte assures that there is no transfer of national sovereignty to Europe and that the budget policy will be structured within the framework of the existing Treaties. Dutch economists Eiffinger and Mujagic – on their turn - do not agree with Rutte. They say that transfer of national sovereignty is unavoidable, whether it is within the existing Treaties or outside of them.16 The question or extension of the EU powers eventually will lead to an unacceptable loss of sovereignty in an issue that can be answered on many ways. There is not an unambiguously answer at the moment. But, it is important to keep the dangers of loss of sovereignty in mind if we choose to extend the EU powers.

More information? Download the app!

(Endnotes) 1 ‘Europese Unie’ www.europa-nu.nl (search for Europese Unie). 2 W.T. Eijsbouts e.a., Europees recht algemeen deel, Groningen: Europa Law Publishing 2012. Pag. 71-77. 3 W.T. Eijsbouts e.a., Europees recht algemeen deel, Groningen: Europa Law Publishing 2012. Pag. 6-7 . 4 ‘ De geschiedenis van de EU’ www.promedos.nl (search for geschiedenis EU). 5 ‘Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, EEG-Verdrag - oorspronkelijke tekst’ www.europa.eu. 6 W.T. Eijsbouts e.a., Europees recht algemeen deel, Groningen: Europa Law Publishing 2012. Pag. 9. 7 De geschiedenis van de EU’ www.promedos.nl (search for geschiedenis EU). 8 W.T. Eijsbouts e.a., Europees recht algemeen deel, Groningen: Europa Law Publishing 2012. Pag. 10. 9 W.T. Eijsbouts e.a., Europees recht algemeen deel, Groningen: Europa Law Publishing 2012. Pag. 15. 10 ‘ Bevoegdheden Europese Unie’ www.europa.nu.nl (search for bevoegdheden). + W.T. Eijsbouts e.a., Europees recht algemeen deel, Groningen: Europa Law Publishing 2012. Pag. 19. 11 ‘ Institutioneel beleid: spelregels en spellers van de Europese Unie’ www.europa.nu.nl (search for instituioneel beleid) 12 ‘ Verdeling van de bevoegdheden van de Europese Unie’ www. europa.eu (search for verdeling bevoegdheden). 13 B. Rijpkema ‘Over soevereiniteit: het belang van zuiver definiëren’ www.njb.nl (search for NJBlog over soevereiniteit). 14 B. van Meetelen ‘Is Nederland nog een soevereine Staat?’ www. dagelijksestandaard.nl. 15 D. van Reybrouck ‘ Europa gelooft steeds minder in democratie’ www.decorrespondent.nl. 16 Eijffinger & Mujagic ‘Overdracht van nationale soevereiniteit naar Europa is onontkoombaar’ www.mejudice.nl (search for overdracht nationale soevereiniteit).

63 | SecJure December 2014


Ben jij klaar voor morgen? Schrijf je in en wees als eerste op de hoogte van: • Masterclasses • Stages/vacatures • Business courses • En meer …


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.