Onderworpen aan het juk van de ranglijst Universitaire ranglijsten winnen aan invloed. De Nederlandse regering wil studenten van topuniversiteiten gemakkelijker verblijfsvergunningen geven. Maar wat zegt een universiteitsranking eigenlijk? En hoe kijken wetenschappers aan tegen universitaire ranglijsten? tekst Henk Strikkers / infographics Pascal Tieman
I
eder jaar zijn er drie dagen die in de agenda van universitaire communicatieafdelingen en hogeronderwijsjournalisten rood zijn omcirkeld. In 2013 waren dat 15 augustus, 13 september en 2 oktober: het zijn de dagen waarop de belangrijkste universiteitsrankings bekend worden gemaakt. Die drie dagen kunnen de ambiance in de bestuurskamer drukken of doen opleven. Voormalig voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad Jan Bergstra herinnert het zich nog goed. ‘Officieel reageert men bij een daling in de ranking altijd dat het een eenmalige dip is, maar achter de schermen gaat men direct aan de slag met verbeteringen. Geen enkele universiteit kan lage scores over haar kant laten gaan.’ Rankings winnen immers aan belang, daar zijn voor- en tegenstanders het over eens. In landen als Maleisië en Taiwan hebben overheden er bijvoorbeeld voor gekozen om te gokken op één paard, uit angst om uit de ranglijsten te vallen. Alle beschikbare gelden worden in één instelling gepompt in de hoop een zo hoog mogelijke notering te krijgen en studenten uit den vreemde te lokken. Rusland erkent sinds kort enkel buitenlandse diploma’s van gerankte
12
FoliaMagazine
instellingen en India moedigt universiteiten aan om alleen samenwerkingsverbanden aan te gaan met hooggeplaatste partners. Het zijn niet enkel landen met een twijfelachtig regime die hun beleid op ranglijsten baseren. Ook in Den Haag besloot men recentelijk om (voormalige) studenten van universiteiten die in een van de rankings in de top 200 staan gemakkelijker een verblijfsvergunning te verlenen. Er mag dan beleid worden gemaakt op basis van
‘Het verschil tussen de nummers 31 en 200 is miniem’ rankings, wetenschappers vinden het over het algemeen een ver-van-hun-bedshow, blijkt uit een rondgang. Filosoof Gijs van Donselaar: ‘Wij doen ons stinkende best en weten zelf wel wanneer iets goed of slecht gaat.’ TrAnSpArAnTIe Er zijn grofweg drie belangrijke internationale
universitaire rankings. Dat zijn de Shanghai Ranking, de QS Ranking en de Times Higher Education World University Ranking. Zij krijgen veruit de meeste aandacht in de media en de universiteiten hechten het meest aan die drie ranglijsten. In Nederland bestaat bovendien de gezaghebbende Elsevier Keuzegids. Phil Baty, opsteller van de jaarlijkse Times Higher Education World University Ranking, stelt dat het doel van zijn ranking is om academici een beeld te geven van hoe goed hun universiteit is en wat de beste instituten ter wereld zijn. ‘De academische wereld wil transparanter worden en daar zijn ranglijsten een goed middel voor: ze maken het gemakkelijk om te zien hoe goed een universiteit ongeveer is.’ Hij kijkt echter kritisch naar hoe er met zijn eigen rankings wordt omgegaan. ‘Media en communicatieafdelingen simplificeren de ranglijsten. Ik stuur met het persbericht pagina’s lange stukken toelichting en methodologische verantwoording mee, maar daar gebeurt niets mee. Journalisten zijn alleen maar geïnteresseerd in wat de beste universiteit van hun land is en communicatieafdelingen schrijven jubelende persberichten als