Merijn de Boer
De registermakers
I
n totaal bevatte ons register tachtigduizendzeshonderdnegenentachtig lemma’s, zo’n tweehonderdduizend jaartallen, voornamelijk geboorte- en sterftecijfers, meer dan vijftigduizend beroepen en, vanwege de katholieken, bijna driehonderdduizend initialen. Dat we het bij initialen mochten laten, was een zegen. Want anders hadden we evenzoveel voornamen gehad, en dat had weer bij benadering enkele honderden pagina’s extra opgeleverd. We maakten een cumulatief register. Dat wil zeggen een samenvoeging van alle afzonderlijke registers die in de loop der jaren verschenen zijn, opgenomen als bijlagen bij de verschillende delen van het verzameld werk. Die afzonderlijke registers hebben wij ook gemaakt. Wij zijn de registermakers, sinds jaar en dag werkzaam op het instituut aan de Kloveniersburgwal, weggestopt in een kraaiennest, de rommelzolder van het gebouw waar geen enkele andere medewerker ooit komt. In maart van ieder jaar krijgen we de brontekst, in december leveren wij het bijbehorende register aan. De lente gaat voorbij met de liniaal: wij speuren de regels af op namen, die we vervolgens een voor een invoeren in de computer. In de zomer vullen we de lemma’s: achternaam, initialen, geboortejaar, sterftejaar, nationaliteit, beroep, registerdeel in vet, Duitse komma, paginacijfers. In die volgorde. De herfst en het begin van de winter zijn voor ons de maanden van controle, van het gaten opvullen ook, van het nabellen en van het nauwkeurig bijhouden van de overlijdensberichten. Om maar meteen een van onze grootste fouten prijs te geven: ‘Worendrocht, Y.I.F., 1923–, Belgisch limnoloog, 14/745, 981, 62/2487’. Die hebben wij dus gemist. Toen we deel 62 van het verzameld werk maakten, nu zes jaar geleden, was die Worendrocht nog zo levend als een kakelhoen. Maar een paar jaar later, vlák voor de deadline in december nota bene, vond hij het nodig om eruit te stappen. Een overlijdensberichtje kon er blijkbaar niet vanaf. En zo kon het gebeuren dat Worendrocht in de papieren van ons cumulatief register tot aan het einde der tijden levend blijft. Tegenover deze fout, die ons nog dagelijks dwarszit, staat daarentegen het perfecte lemma, het lemma der lemma’s, de bonus van ons registerende leven, de kers op de taart, oftewel: ‘Snoekenbussel, P., 1938–2010, Nederlands politicus’ – met erachteraan dan die zestien kantjes tellende waslijst met paginacijfers en registerdelen. De periode tussen inlevering van de kopij en de aflevering door de drukker is voor een registermaker een slopende en uitputtende periode. Wijzelf zijn in de loop der jaren gehard. We weten zo
langzaamaan hoe we ons erdoorheen kunnen slaan. Maar er zijn verhalen van collega’s die eraan zijn bezweken. Het ergste wat er namelijk kan gebeuren is dat een lemma sterft terwijl hij op de drukpers ligt. Dat is niet de fout van een lemma. Dat is de fout van een registermaker. Kijk, wat er na verschijning van een register gebeurt, kan de registermaker gestolen worden. Laat ze vooral allemaal een andere nationaliteit en een andere baan nemen. Niet onze verantwoordelijkheid. En laat ze stuk voor stuk doodgaan, we liggen er geen nacht wakker van. Als ze maar niet doodgaan in dat schemergebied tussen inlevering en verschijning. Die Snoekenbussel was een precair geval. Het meest voorkomende lemma in het hele verzameld werk, dus daar wilden we niet de mist mee ingaan. Het probleem was dat hij al tijden leed aan een of andere zeldzame, terminale ziekte. De berichten ten tijde van het maken van het register bij deel 56 waren allerminst gunstig. De situatie was zo ernstig dat we niet konden gaan zitten afwachten. Hartje december. We moesten de boel bijna afgeven aan de drukker. Via via hoorden we dat Snoekenbussel bijna dagelijks bezoek kreeg van zijn dokter en inderdaad, de avond voor inlevering, bleef die man bijna drie uur bij hem binnen. Om een uur of elf kwam hij aanrijden, en we zagen hem tegen tweeën pas weer naar buiten komen. ‘Hoe is de situatie, dokter?’ vroegen we. Die man keek ons aan alsof we van de roddelpers waren. Maar toen we vertelden dat we registermakers waren, begreep hij de situatie. Het ging inderdaad niet goed met Snoekenbussel, zei hij, maar we hoefden ons geen zorgen te maken wat betreft het register van deel 56. Dat sterftecijfer hoefde er nog niet bij. Bij deel 57 was Snoekenbussel min of meer weer gezond, in de periode van deel 58 zagen we hem zelfs alweer hardlopen en ten tijde van deel 65 vroegen we ons af of die hele ziekte van hem niet uit de duim gezogen was, zo gezond en blakend ging hij over straat. Maar ja hoor, dat hadden wij weer, in november 2010, het cumulatieve register moest bijna naar de drukker, bleek de ziekte van Snoekenbussel toch geen fictieve kwestie. Precies in die periode werd zijn toestand dramatischer dan ooit. Zijn dokter spraken we in die laatste dagen drie keer per week. ‘Als jullie het mij vragen,’ zei hij, ‘haalt Snoekenbussel de Kerst niet meer.’ De dag daarna hebben we gezorgd dat hij ook Sinterklaas niet haalde.
FoliaMagazine
39