3 minute read

POLLEKE EN PELLEKE KOMEN BIJ TIMACHINERY (1)

Door Piet Hendrikx

Reus Jan woont met zijn vrouw Marie, samen met Polleke en Pelleke aan de rand van een groot bos. De kabouters rennen regelmatig niet mèt Loebas, maar boven op Loebas door het bos. De kabouters voelen zich net een cowboy. “Joepieieie!”, roepen ze dan. Loebas vindt het geweldig om met zijn vriendjes te spelen dus erg leuk allemaal. Op een dag komen ze vlakbij de grote vijver waar ook Zwaantje Fiderantje woont met een heleboel eenden. Deze keer is het anders. Ze zien een grote kale plek naast de vijver. Een heleboel mooie bomen zijn eruit getrokken en die liggen verderop met de wortels er nog aan.

Advertisement

“Wat raar”, zegt Polleke. “Het lijkt wel of ze hier iets gaan bouwen. Ik wist niet dat hier iets gebouwd mocht worden trouwens en waar zijn alle dieren? Ik zie er geen eentje meer.”

Jan. “Ik heb niks gehoord hoor. Hou het maar in de gaten. Goed idee van jullie om morgen weer te gaan kijken ja.”

De volgende dag gaan de mannetjes weer op pad op Loebas. Bij de grote vijver zien ze mannen rondlopen en met een trekker maken die een nog grotere open plek in het bos.

Ze gaan tot vlakbij een meneer die daar loopt en Polleke vraagt: “Meneer wat gaat hier gebeuren? Wordt er in het bos gebouwd?”

De meneer kijkt geschrokken naar Loebas en dan ziet hij de kabouters zitten. “Hé daar wat zijn jullie gekke mannetjes. Ja hier wordt gebouwd, dus ga maar opzij hoor.”

“Maar meneer, wát gaan jullie bouwen zo midden in het bos?” vraagt Pelleke.

“Niks mee te maken hoor!”, zegt de meneer. “Ga nou maar weg met die hond.”

“Maar meneer al die bomen gaan dood zo, en waar zijn al de vogeltjes en de konijnen?”

De meneer roept boos: “Niks mee te maken jullie. Ga weg en kom niet meer hier, jullie lopen in de weg.” de meneer loopt weg en de kabouters gaan eerst reus Jan vertellen wat er gebeurd is. Terwijl ze weer door het bos lopen zien ze een konijntje zitten. “Hé Flappie, wat zit jij beteuterd te kijken?”, vraag Polleke. Het konijntje ziet de kabouters en zegt verdrietig: “Mijn holletje is kapot gemaakt. Ik heb helemaal niks meer. Die mannen hebben me weggejaagd. Ik weet ook dat er nestjes in de bomen zaten en de vogeltjes zijn allemaal weggevlogen.”

“Ojee, da’s foute boel”, zegt Pelleke. “We gaan kijken of we kunnen helpen hoor Flappie. We doen ons best.” Bij reus Jan en Marie vertellen de kabouters wat er gebeurd is. De reus en zijn vrouw zitten verbaasd te kijken. “Ik weet het ook niet hoor”, zegt Marie. “Je zou het moeten vragen aan de burgemeester. Die is de baas over de gemeente en misschien mag de politie wel mee gaan kijken, wanneer ze niet weten wat er aan de hand is.”

“Marie wat een goed idee”, zegt Polleke. De kabouters trap van het gemeentehuis en de kabouters kloppen op de deur. Na een tijdje gaat de deur open en de kabouters zien de burgemeester. Dat zie je zo, want de meneer heeft een grote mooie ketting om zijn hals en hij kijkt naar Loebas. “Hé mooie hond wat doe jij hier? Jij kan toch niet op de deur kloppen?”

“Nee meneer de burgemeester, dat doen wij”, roepen de mannetjes. De burgemeester ziet de kabouters en zet grote ogen op. Nee maar, Polleke en Pelleke, jullie hier? Er is toch niks ergs gebeurd? Jullie staan zo te hijgen, en vooral jullie hond.”

“Nee joh”, zegt Pelleke. “Volgens mij mag dat ook zo maar niet. Ik denk dat hier iets stiekem gebeurd is. We gaan morgen weer een keer kijken.” Loebas rent terug naar huis met de mannetjes op zijn rug. Thuis gekomen gaan ze naar reus Jan en Polleke zegt: “Jan weet jij of er in het bos bij de vijver gebouwd wordt?” Er zijn bomen uit de grond getrokken en die liggen op een hoop. Die gaan allemaal dood, want de wortels verdrogen zo allemaal. We zagen ook geen een konijn of eend of zwaan meer”

“Hé, wat raar dan”, zegt reus

De kabouters schrikken van de meneer, omdat hij opeens zo boos klinkt. Loebas gromt en laat zijn tanden zien, maar rennen naar buiten, roepen Loebas en springen op de hond. “Rennen Loebas, naar het gemeentehuis, naar de burgemeester.”

Loebas denkt niet verder na en rent naar het dorp. Daar aangekomen stopt hij op de

De kabouters beginnen snel te vertellen: “Nou meneer de burgemeester wij hebben een vraag. Weet u of er in het bos bij de vijver gebouwd wordt? Wij werden weggestuurd toen we vroegen wat ze gingen doen daar. Er zijn allemaal mooie bomen met wortel en al uit de grond getrokken en er is al een grote kale vlakte. De konijntjes hebben geen hol meer en de vogels zijn allemaal van schrik weggevlogen. Wat gaan ze bouwen daar?”

“Wacht even”, zegt de burgemeester. “Bouwen? In het bos? Ik weet negens van!” Ojee, wat gaat er gebeuren?