32 minute read

De nieuwe directeurs

Nieuwe directeur op het Klein Seminarie

Michel De Laet, een echte schoolmens

Michel De Laet .We kennen hem al vele jaren als medewerker aan De Hoogstraatse Maand en eigenlijk hadden wij nooit gedacht dat hij uit de stof was gemaakt waar directeuren uit voortkomen. Lang geleden leerden wij hem kennen als zo’n jonge kerel, altijd met een parka aan, altijd op de fiets want een auto moest hij niet hebben - hij had trouwens geen rijbewijs; grote fan van Bob Dylan , schrijver van gedichten en met een scherp oog voor de meer bizarre kantjes van het leven. Maar misschien hadden wij wel een verkeerd idee over wat het betekent een directeur van een grote school te zijn. En daarom gingen wij het hem vragen.

Michel De Laet

Michel De Laet

De inburgering

Ik ben geen Hoogstratenaar. Ik zal dan ook de eerste directeur zijn die niet uit de eigen school komt. Ik ben een boer uit Olen, hé en ik ben hier beland in ’77. Mia en ik - we zijn allebei germanisten - waren op zoek naar een job en we hadden afgesproken dat we zouden gaan wonen waar de eerste van ons een plaats vond. Dat bleek dan Hoogstraten te zijn waar ik op het Seminarie werd aangenomen als leraar Nederlands en Engels in de hoogste jaren van het middelbaar. Dat heb ik vele jaren gedaan maar de laatste jaren leerde ik de school ook kennen via andere invalshoeken. Behalve leraar werd ik achtereenvolgens vakverantwoordelijke, nadien graadverantwoordelijke en nadien adjunct-directeur. Op die manier heb ik toch echt wel veel ervaring kunnen opdoen. Toendertijd had ik dan ook evenveel kritiek op de toenmalige directie als diegenen die nu kritiek zullen hebben op de huidige, ongetwijfeld. Voelde ik me hier snel thuis? We kwamen allebei, Mia en ik, van elders, ik van Olen, Mia van Muizen, we moesten hier dus wel ingroeien, en dat duurt toch wel een tijd. In die tijd vonden we dat er in Hoogstraten een “torenmentaliteit” was, een koude en afstandelijke houding tegenover mensen die van buitenaf kwamen. Maar door meer mensen te leren kennen, raakten we toch wel ingeburgerd; vooral via de mensen van de school natuurlijk maar ook door mijn werk aan de krant; eerst als regionaal reporter voor Het Nieuwsblad - daar heb ik toen nog een brommertje voor gekocht - maar later vooral toen ik ging meewerken aan De Hoogstraatse Gazet.

De roeping van leraar

Ik heb heel bewust voor het beroep van leraar gekozen. Als ik heel ver terugga kan ik me het moment herinneren waarop het begonnen is. Het was op mijn elfde. Mijn oudste broer werd 18 jaar en dat werd gevierd met een fuif in de huiskamer; ik mocht daar niet bij zijn maar zat bovenaan de trap in het donker te luisteren. Daar hoorde ik voor het eerst een song van Bob Dylan, “Queen Jane Approximately”, een 45-toerenplaatje op zo’n klein pick-upke, en toen voelde ik het: dat is voor mij bestemd, daar wil ik meer van horen èn weten. Toen ik later op het college in Herentals was, had ik het geluk om in het laatste jaar een leraar Engels te hebben die ons de teksten van Bob Dylan liet horen en zien en toen wist ik het zeker: dàt is het en ik word leraar en ga Germaanse doen. Ik heb altijd graag les gegeven. Taal mèt of zonder muziek, het betekent heel veel voor mij en ik wou dat graag doorgeven. Soms lukt dat, soms niet. Er zijn allerlei trucs om de belangstelling van leerlingen te wekken – rockmuziek bijvoorbeeld, en ik heb dat veel gebruikt. Maar het allerbelangrijkste is toch wel dat je hen kunt laten zien hoe je zelf daarvan geniet, dat je er plezier in hebt zodat je jezelf kunt zijn en niet de rol van de “meester” staat te spelen. De respons van de leerling, daar gaat het natuurlijk om, daar doe je het voor en het is ook je grootste plezier. Maar dat is ook een valkuil want je wordt onherroepelijk ouder en dan komt er toch sleet op.

1990 - nieuwjaarsreceptie ten stadhuize.

1990 - nieuwjaarsreceptie ten stadhuize.

Toen hebben we de geïnterviewde eraan herinnerd dat hij ooit – na een enquête door de leerlingen – als sympathiekste leraar werd aangeduid in het schoolkrantje. Wat dacht Michel daar zelf van?

Oh, sympathiekst? Wat betekent dat? Och, ik kan dat wel ergens plaatsen en het heeft te maken met wat ik eerder al zei, waarom ik graag voor de klas sta en waarom het ook (maar bijlange niet altijd) wel klikte tussen mij en de leerlingen. Mezelf zijn, dat betekent ook dat als ik goed gezind was, dat ook liet zien en even goed als ik slecht gezind was of al eens kinderachtig. Zo zei ik in het begin van het schooljaar: “Jongens en meisjes, ik heb één verzoek aan jullie, geef mij het recht om mezelf te zijn, dan mogen jullie dat ook zijn voor mij.” Het was niet altijd makkelijk om waar te maken, er zitten zoveel verschillende “ikjes” in één klas en soms lukte het gewoon niet tussen ons. In de loop van die bijna dertig jaar op het Seminarie heb ik de jongeren niet echt zien veranderen; het blijven dezelfde jongens en meisjes, weliswaar in een andere verpakking en ook wel beïnvloed door de veranderingen in de maatschappij maar niet wezenlijk verschillend. Weet je, we zijn een plattelandsschool en dat is toch anders dan in de grote stad. Hier komt bijvoorbeeld weinig diefstal voor en weinig vandalisme; het gebeurt hoor, zeker, maar minder dan in de stadsscholen. Dat ligt daarom niet aan de school, wel aan de omgeving.

Schoolmens

Hoe het komt dat ik nu directeur geworden ben, och ik weet het niet, het was zeker geen streefdoel. Maar ik ben wel een echte schoolmens; ik ga graag naar school, ik ben er veel en ik werk er ook heel hard voor, ook thuis. Het is echt mijn biotoop en ik ben er door de jaren meer en meer ingegroeid. Ik ben altijd veel bezig geweest met didactiek (de kunde of kunst van het lesgeven), dat is echt wel mijn dada en dat heeft ook wel meegespeeld. (Michel is ook verschillende jaren bezig geweest met het maken van een schoolboek Nederlands voor de 5 de graad. Hij deed dit samen met leraars uit andere scholen; dat slorpte heel veel van zijn tijd op maar hij stak er ook veel van op.) Maar er zijn ook andere aspecten aan een school, hé, het is tenslotte ook een groot bedrijf en eenmaal dat je dat leert kennen, in welke functie ook, heeft dat ook zijn charmes. Directeur zijn heeft voor mij zeker niet te maken met allerlei veranderingen doorvoeren. Natuurlijk, er is altijd wel kritiek, leraars zijn eenmaal heel kritische mensen. Volgens mij is vooral continuïteit heel belangrijk; de eigenheid van een school, die moet bewaard blijven, het is dàt waarvoor iemand een bepaalde school kiest.

De eigenheid van het Seminarie

Over die eigenheid zou ik heel veel kunnen vertellen, het is moeilijk. Enkele dingen daarover Om te beginnen, het Seminarie is altijd een school geweest met een traditie van inspraak, dat zit hier echt ingebakken. Een voorbeeld: enkele jaren geleden werd het participatiedecreet ingevoerd; meebeheer zou je het kunnen noemen, zowel van de ouders, de leraars als de leerlingen, ze moeten allemaal hun zeg hebben. Toen had je het geklaag moeten horen in de andere scholen: al die raden die moesten opgericht worden, al die extra vergaderingen… Hier op het Seminarie heb ik nooit anders gekend; hoeveel kritiek er soms ook was, er waren altijd organen – werkgroepen, raden – waarin dingen konden aangekaart worden. Dat bepaalt mee het schoolklimaat en maakt toch ook wel dat men er graag werkt. Het nadeel is natuurlijk dat als er beslissingen moeten getroffen worden, er zoveel overleg en vergaderingen aan vooraf gaan dat alles weer heel traag verloopt. En ik ben dan al niet zo’n geduldig mens en de leerlingen zijn nog ongeduldiger natuurlijk. Die hebben wel eens de indruk dat ze helemaal geen inspraak hebben maar ze zien enkel de nogal korte tijd dat ze hier op school zijn. Als ik zie wat zij – over vele jaren bekeken – door hun inspraak al aan veranderingen hebben teweeggebracht, dan is dat heel wat. Een ander kenmerk van het Seminarie wat echt wel een verschil maakt met sommige andere scholen, is de aanspreekbaaarheid van de leraar. Een goede verhouding tussen afstandelijkheid, dat er zeker moet zijn, en aanspreekbaarheid, dat is niet evident in vele scholen. Wat ook wel typisch is voor de school is de aandacht voor het sociale. Ik heb het Seminarie nooit meegemaakt als een elitaire school, heel bewust niet. Zo bijvoorbeeld: tegenwoordig zijn er veel vakoverschrijdende lessen ingevoerd: over burgerzin, het milieu, enz. Wij zijn hier al jaren over bezig, al van toen ik beginnende leraar was. Ook zo de Gehandicaptendag, ik zie dat in weinige scholen ontstaan. Wat ook niet wil zeggen dat onze leerlingen allemaal verantwoordelijke wereldburgers zullen worden, het wordt hier aangebracht zonder dwingend te zijn, dat vind ik belangrijk.

Vertrouwensleraar

(We wisten dat Michel vele jaren vertrouwensleraar is geweest en vroegen hem om meer uitleg daarover)

Tegenwoordig moeten de scholen ook zorgscholen zijn; er worden zoveel opvoedingsproblemen naar de scholen geschoven die vroeger binnen het gezin werden opgelost. De leerlingenbegeleiding gaat dus nu niet enkel meer over het studiegebied maar ook over sociale en psychologische zaken. Er is dus nu een heel zorgteam in de school bezig en een van de mensen die daartoe behoren is de vertrouwensleraar. De leerlingen weten dat ze bij hem terecht kunnen maar deze kan en mag niet beloven dat hij niets zal doorvertellen van wat hem wordt toevertrouwd. Het feit dat er geluisterd wordt naar de jongere, dat hij of zij serieus genomen wordt, is vaak het allerbelangrijkste. Dikwijls moet je doorverwijzen naar andere instanties maar dat moet je dan ook opvolgen om te zien dat er daadwerkelijk iets aan gedaan wordt. Je blijft vooral een aanspreekpunt. Ik was lang een van wat nu een zorgleraar wordt genoemd. Hoewel het veel tijd vroeg – de vrije woensdagnamiddag schoot er dikwijls bij in – en het soms heel intens was – de confrontatie met echt zware problemen laat je niet onberoerd – heb ik er zeker ook veel van geleerd. De zorgleerkrachten die nu op school zijn, zijn daar ook voor opgeleid en ze komen in alle klassen zodat ze zoveel mogelijk signalen kunnen opvangen. Dat hele zorgnetwerk is iets waar we zelden mee naar buiten komen; er is het risico dat we anders nog meer jongeren met zorgproblemen aantrekken en dat is niet de bedoeling. De meeste ouders en leerlingen weten daar ook weinig over wat wil zeggen dat ze een goeie loopbaan hebben doorlopen op het Seminarie en niks te maken hebben gehad met die zorgbegeleiding.

De job van directeur

Na de jaren als adjunct-directeur heb ik nu wel zo’n beeld van de job die ik moet doen. Voor de leerlingen blijf je zowat een schimmige figuur. Zo hoorde ik laatst, toen iemand vroeg wie Jan Aerts zou opvolgen, mijn naam vallen waarop die leerling zei “Michel wie? Wie is dat?” ”Wel, de adjunct-directeur.” “Ah die, die ons altijd in de vakken jaagt als de bel gaat en we in de rij moeten staan”. Dat was ik dus: een man die de leerlingen pas leren kennen als er wat loos is, als ze op het matje moeten komen en dan nog serieus ook. Tja, die veel grotere afstand tot de leerlingen is de prijs voor elk directeurschap. Voor een deel zal ik als directeur hetzelfde doen als de vorige jaren inclusief de graadcoördinatie wat ik zeker wil blijven doen als het kan, didactiek hé. De omgang met de leraars is voor mij ook heel belangrijk; zo om en rond het speelkwartier kunnen ze me altijd vinden in het leraarslokaal. Ook de communicatie, zowel buiten als binnen de school, deed ik al eerder en zal ik blijven doen. Wat nieuw is voor mij is het personeelsbeleid en het financieel beleid van de school. Daar zal ik zeker nog veel in bij moeten leren al heb ik over die materie al wel nascholing gevolgd.

1996 - Actie voeren, Fietspaden Nu

1996 - Actie voeren, Fietspaden Nu

Ik word nu wel algemeen directeur genoemd maar dat wil niet zeggen dat ik de baas ben, helemaal niet. Het is maar een naam die door de inrichtende macht wordt gebruikt. In de school werkt het zo niet. Er is een directieteam waarin ik één van de directeuren ben. Voor de buitenwereld echter, fungeert de algemeen directeur als het gezicht van de school, dat wel .Daar hoort het bijwonen van begrafenissen bij en allerhande plichtplegingen waar de school aanwezig moet zijn .Mijn naam is daardoor misschien beter gekend dan die van de anderen in het team maar van een hiërarchie is geen sprake en dat is maar goed ook. Ik word ook niet de algemeen directeur zoals Jan Aerts dat was; die was directeur van KOR-Hoogstraten (Katholiek Onderwijs Regio Hoogstraten). Dat omvat verschillende scholen: hier in het Seminarie de basisschool, het secundair en het internaat en ook de lagere scholen van Minderhout en Meer. Ik ben nu enkel de directeur van het secundair samen met Jef Verboven van onze basisschool en Erik De Waele van ons internaat. Wellicht moeten sommige taken wel herverdeeld worden want méér tijd dan ik in de voorgaande jaren aan de school besteed heb, heb ik echt niet.

Aanspreekbaar blijven

Om directeur te zijn tussen mensen die vroeger altijd je collega’s waren, is dat niet moeilijk? Dat is inderdaad wennen, dat is zeker. Je hebt dan andere bevoegdheden en daardoor moet je soms ook mensen terechtwijzen – bv. bij veelvuldig te laat komen. Ze gaan je wel anders bekijken en ook anders aanspreken, dat is zo. Maar wij – de directeuren dan – zorgen er wel voor om altijd aanspreekbaar te blijven, ons niet op te sluiten in ons bureau waar de mensen ook zonder afspraak kunnen binnenkomen. Dat brengt natuurlijk wel mee dat de leraars met velerlei problemen bij je aankomen, zowel over dingen thuis als in de klas. Ook leerlingen weten ons toch wel te vinden; over een probleem dat de hele klas betreft kloppen ze wel eens bij ons aan. Hoeveel tijd het ook allemaal kost, alleen zo blijf je voeling houden met wat er leeft in de school.

1998 - Met Mia bij een familiefeest

1998 - Met Mia bij een familiefeest

Tijd

Mijn grootste probleem – en dat was de voorgaande jaren ook al zo, is tijd .Er moet zoveel gebeuren en dan komt er nog zoveel op je af, elke dag is anders en heel vaak moet het binnen één etmaal klaar zijn. Neem nu de begeleiding van de leerkrachten; om te beginnen is er het functioneringsgesprek – dat bestaat al langer – dat met iedere leraar moet gebeuren, daarvan de evaluatie en daarover het verslag; daar ben je alweer een halve dag zoet mee. Nu zijn daarbij de evaluatiegesprekken gekomen waarin de leraars worden beoordeeld waardoor ze eventueel kunnen bijgestuurd worden, extra begeleid, soms ook gesanctioneerd en zelfs ontslagen. Daar allemaal tijd voor vinden is echt het allermoeilijkste. Op een gemiddelde schooldag leg ik er om half elf ’s avonds de blok op en dan is ’t ook gedaan hé.

En diezelfde blok legden wij er toen ook op. We leerden een man kennen die èn de school heel goed kent èn er met hart en ziel aan verknocht is; een combinatie die van hem stellig een goeie directeur moet maken. Succes Michel. (Jof)

Een nieuwe directie voor de Hotelschool

Luc Meynen, VTI Spijker

Hoogstraten en onderwijs worden niet zelden in één adem genoemd. De wijd en zijd gekende Hotelschool – het Vrij Technisch Instituut Spijker voor wie correct wil zijn – heeft daar zeker toe bijgedragen. In 1967 werd zuster Augusta er opgevolgd door Gust Lauryssen, die de school leidde tot 2001. De daarop volgende jaren kende de school op korte tijd verschillende directiewissels, waaraan hopelijk een einde kwam met de aanstelling van Luc Meynen, die in het dagelijks bestuur wordt bijgestaan door Katelijne Dijckmans en Peter De Wilde.

Luc Meynen, directeur van het VTI Spijker.

Luc Meynen, directeur van het VTI Spijker.

Al sinds 1832 organiseren de zusters Ursulinen onderwijs in de Hoogstraatse Gelmelstraat. In 1918 werd naast het ‘Pensionat des Ursulines’ ook een landbouwhuishoudschool opgericht. In 1934 werd deze officieel erkend als ‘Landelijke Huishoudschool’. In 1952 volgde een volledige afdeling technisch en beroepsonderwijs. En in 1961 hield zuster Augusta de eigenlijke Hotelschool boven de doopvont. Na 1967 – toen de school al 285 leerlingen telde – volgde een hele reeks studierichtingen: Hotel hogere cyclus (technische en beroeps), Sociaaltechnische, Toerisme, Kantoor, Brood- en banketbakkerij en Grootkeuken. In 2006 werd daar Voeding-verzorging aan toegevoegd. Dit schooljaar volgen er 1156 leerlingen onderwijs. Huidig directeur Luc Meynen werd geboren in Mol op 25 september 1959, als oudste van 4 zonen. Zoals zovelen kwam hij hier wonen nadat hij een job in één van onze scholen had gevonden. De Hoogstraatse Maand trok naar zijn thuis in Wortel voor een aangename babbel.

De schoolloopbaan aan beide kanten van de lessenaar

DHM: Waar heb je zelf school gelopen?

Luc: Na de kleuterschool (Rozenberg) ben ik naar het Sint-Jan Berchmanscollege van Mol gegaan, waar ik bleef tot en met het 4 de jaar. Toen hield ik Latijn en Grieks voor bekeken en maakte ik een hele ommezwaai door naar Vilvoorde te trekken om er een A2 tuinbouw te volgen. De klassieke studierichting lag me steeds minder en tuinbouw had me altijd al geïnteresseerd. Misschien kreeg ik de kriebels van mijn vader, die winkelier was en zijn groenten voor de verkoop zelf kweekte? Een nonkel van mij werkte bij het PMS en hij raadde Vilvoorde aan, omdat daar toen een hogeschoolopleiding tuinbouw bestond. Nu was er tegen de tijd dat ik uitkwam wel één en andere veranderd, zodat ik eerst 2 jaar naar de Gentse Voskenslaan moest om er mijn algemene jaren te volgen. Daarna keerde ik terug naar Vilvoorde voor mijn specialisatie, waar ik weer 2 jaar later afstudeerde als ‘industrieel ingenieur landbouw – optie tuinbouw’. Dat moet in 1981 geweest zijn. Via avondonderwijs heb ik later nog een opleiding informatica gevolgd.

DHM: Vervolgens: ‘aan het werk’?

Luc: Het liefst wilde ik in de tuinbouwsector aan de slag, als teeltadviseur of consultant. Maar daarvoor was de markt natuurlijk klein en begin jaren ’80 was het op zich al moeilijk om werk te vinden. Dat eerste jaar heb ik verschillende tijdelijke jobs gehad, tot werken bij een drukker toe. Al was lesgeven dus niet de 1 ste optie, ik was toch blij dat ik in 1982 in de toenmalige tuinbouwschool van directeur Maarten Vissers aan de slag kon. Het was een kleine, aangename school met veel uitdagingen, zeker voor beginnende leerkrachten. Toen na enkele jaren de informatica de kop opstak, kreeg ik als jongste de twijfelachtige eer hiervoor cursus te volgen om dit in het lessenpakket te integreren.

DHM: En die informatica, dat lag je wel?

Luc: Ik denk het wel, want ook na de dagtaak was ik er mee bezig. Zo ging ik al gauw cursussen geven voor het volwassenenonderwijs van LBC (de Landelijke Bediendecentrale, nvdr.): eerst in Turnhout, later in Hoogstraten. Nu vinden de lessen plaats in het VITO, maar toen was dat in onze Hotelschool. Later ben ik cursussen informatica gaan geven aan land- en tuinbouwers. Voor hen was informatica in eerste instantie een noodzakelijk kwaad, maar ik probeerde het zodanig aan te brengen en te filteren dat ze op den duur toch graag kwamen. Dikwijls vroegen ze me na een tijd om langs te komen om hen te adviseren bij de aankoop van een pc. Veel thuis was ik toen niet … Als 3 de zijstap ben ik (in bijberoep) een tijdlang als freelance docent gaan werken voor VIGON uit Wilrijk. Zij stelden me als externe lesgever aan om informaticatrainingen te geven bij firma’s als Duracell, Bosch, Sabca, Electrabel, … Het kwam zelfs zover dat ik 2,5 jaar uit het dagonderwijs gestapt ben om als consultant voor VIGON te gaan werken. Toen hield ik me vooral bezig met de organisatie van de trainingen en werden ze door andere onderwijscollega’s gegeven.

Het gezin Meynen-Bols: Luc, Kristof, Hanne en Mieke.

Het gezin Meynen-Bols: Luc, Kristof, Hanne en Mieke.

De stap naar een directiefunctie

DHM: Daarna keerde je terug naar het onderwijs. Wanneer en hoe werd de stap naar een directiefunctie gezet?

Luc: Jarenlang had ik overdag aan jongeren en ’s avonds aan volwassenen lesgegeven. Ik vond het allebei boeiend, maar ergens voelde ik dat de uitdaging om met volwassenen te werken nog net iets groter was. Op dat moment zocht VTI een nieuwe directeur. Omdat het een school was die me sterk aansprak, stelde ik mijn kandidatuur. En zo ben ik op 1 januari 2004 gestart. Ook het schooljaar 2004-2005 bleef ik in het Spijker.

DHM: Toch verliet je de school.

Luc: In juni 2005 heb ik inderdaad voor mijzelf beslist om er een punt achter te zetten. Achteraf gezien heb ik me toen wellicht vergaloppeerd. Ik wilde te snel zijn, te snel bepaalde zaken gerealiseerd hebben. Misschien spiegelde ik me daarbij ook teveel aan alles wat mijn voorganger Gust Lauryssen had gerealiseerd, die natuurlijk een serieuze stempel op de school heeft gedrukt. Schooljaar 2005-2006 stak ik de Vrijheid terug over, naar het VITO, waar ik de draad van het lesgeven weer opnam.

DHM: Maar een jaar later keerde je terug.

Luc: Toen ik weer lesgaf, kwam ik natuurlijk regelmatig collega’s tegen van het VTI. Heel vaak eindigde het gesprek met de vraag om toch te terug te komen of om er op zijn minst eens over na te denken. Na een tijd dacht ik: “Wel, als zij er opnieuw voor willen gaan, dan wil ik het ook nog eens proberen.” En ik moet zeggen dat ik het me nog geen moment beklaagd heb!

Luc Meynen tijdens een pc-training bij Electrabel.

Luc Meynen tijdens een pc-training bij Electrabel.

DHM: Hoe is jullie directieteam samengesteld?

Luc: Katelijne Dijckmans komt uit de school zelf, waar ze jaren les heeft gegeven en als graadcoordinator 3 de graad veel ervaring met leerlingenbegeleiding opdeed. Officieel is zij directeur 1 ste graad en praktisch is ze ook verantwoordelijk voor de pedagogisch-didactische invalshoek en de dagdagelijkse werking van de school: het regelen van vervangingen of studie-uitstappen. Peter De Wilde uit Sint-Job is adjunct-directeur. Hij deed veel onderwijservaring op in scholen uit het Antwerpse, waar hij onder meer verantwoordelijk was voor de leerlingenbegeleiding. Peter is ook op onze school verantwoordelijk voor de leerlingenbegeleiding. Zelf ben ik administratief directeur 2 de en 3 de graad en verantwoordelijke voor het algemeen beleid. Daaronder vallen onder meer de financiele en de juridische kant van het schoolbeleid, de externe contacten, de verantwoordelijkheid voor het secretariaat, de gebouwen en het onderhoud.

Een korte biografie

DHM: Even een sprong naar het familiale leven. Vertel eens wat meer over vrouw en kinderen! En over hoe je in Wortel terecht kwam …

Luc: In 1982 ben ik getrouwd met Mieke Bols (°1959). Zij is ook afkomstig van Mol, waar we op amper 500 meter van elkaar woonden. We leerden elkaar kennen via de jeugdbeweging. Ik was bij de KSA en Mieke bij de Chiro. Nu vierde de leiding van beide groepen gewoonlijk samen oudjaar en daar is in 1977 de vonk overgesprongen. In 1984 verhuisden we naar Hoogstraten, waar we onze intrek namen in het oude huisje op de hoek van de Lindendreef en de Antoon de Lalaingstraat. Het was er gezellig maar niet luxueus. In de winter stonden de ijsbloemen langs binnen op de ramen! We woonden er nog in 1986, toen ons Hanne werd geboren. Kort daarop konden we in Wortel een bouwgrond kopen, waar we in 1987 aan ons huis begonnen. Dat hebben we helemaal zelf gezet, samen met mijn schoonvader, die schrijnwerker was. Ik heb er heel wat dingen geleerd die nu van pas komen, niet alleen qua techniek, maar evengoed wat betreft organisatie en planning. Eerst plaatsten we een houten skelet, dat daarna met houten platen werd opgevuld tot een grote ‘doos’. De Wortelse gemeenschap kreeg er niet direct zicht op. Even werd zelfs gefluisterd ‘dat ze daar een moskee aan het zetten waren …’ Pas toen we er uitsparingen voor ramen en deuren uithaalden werd duidelijk dat het om een huis ging. Op 1 januari 1989 zijn we verhuisd, een kleine 2 maanden voor onze Kristof geboren werd.

DHM: En Mieke’s job?

Luc: Mieke is regentes Nederlands, geschiedenis en godsdienst. Na enkele interims, heeft ze eerst les gegeven in Mol, tot we naar Hoogstraten verhuisd zijn. Daar woonden we recht tegenover het Spijker waar Mieke ging solliciteren bij zuster Liesbeth. Onmiddellijk kreeg zij een job aangeboden, terwijl ze vrijblijvend een handje toestak op het internaat. Nu werkt zij deeltijds in de Humaniora Spijker, waar ze godsdienst geeft in het 1 ste jaar. Haar andere uren heeft ze in het VTI, waar ze godsdienst in het 1 ste jaar geeft en Nederlands, kunst en cultuur en geschiedenis in het 3 de jaar toerisme en STW.

DHM: Houden jullie nog vrije tijd over?

Luc: Mieke heeft 20 jaar catechese gegeven, eerst in Mol en daarna in Wortel. Ze richtte er ook het kinderkoor op, waarvan ze nog altijd koorleidster is. Soms vervangt ze Frans Meyvis op het orgel. Ze is heel muzikaal, hetgeen zij ook aan onze kinderen heeft doorgegeven. Ons Hanne combineert haar opleiding godsdienstwetenschappen met de Plussers, waar ze bij de leiding van +15 zit. Kristof voetbalt bij KVNA Wortel en maakt deel uit van The Heirs, een lokale rockgroep. Hoewel ik zelf niets ken en kan van muziek, ben ik enkele jaren secretaris geweest van het Jeugdmuziekatelier. Met een aangename bestuursploeg stonden we Els Caremans bij in de organisatie van het atelier.

De school en de leerlingen

DHM: Terug naar het onderwijs: zijn leerlingen anders dan vroeger?

Luc: Leerlingen zijn assertiever geworden. Niet alle leerkrachten kunnen daar even vlot mee omgaan, waardoor sommigen deze mondigheid wel eens vertalen naar onbeleefdheid. Leerlingen evolueren ook meer naar het ‘ik’, soms ten koste van het ‘wij’. Dit baart ons natuurlijk zorgen. Denk bijvoorbeeld aan onze BSO-afdelingen, die toch erg taakgericht werken en waar leerlingen dus wel moeten leren samenwerken. Om dit bij te sturen organiseren we activiteiten die beroep doen op teambuilding. Leerlingen van de eerste graad helpen we ‘een weg zoeken’. De tweede graad – waar de puberale aspecten de kop opsteken – moeten we vaak wat bijsturen. Daarvoor organiseren we bijvoorbeeld onze relatiedagen. Wanneer we dan naar de derde graad kijken, dan zien we dat onze leerlingen heel zelfstandig zijn en veel verantwoordelijkheidsgevoel hebben. De stages en het weekendwerk van deze leerlingen dragen daar zeker toe bij. Maar ook de ouders zijn kritischer geworden. Ze kennen de onderwijswetgeving dikwijls heel goed en zullen deze in geval van nood ook gebruiken. Dat het sommige ouders uitzonderlijk wel eens meer om de procedure gaat dan om het eigenlijke probleem, dat is natuurlijk heel jammer. Je steekt er veel energie in die je anders in de praktische en pedagogische organisatie van de school zou kunnen investeren. Anderzijds kan je het natuurlijk ook als uitdaging zien om ook de juridische en administratieve aspecten van je job perfect in orde te houden.

DHM: Kan een school de technologische evoluties voldoende volgen?

Luc: Men zegt wel eens dat een opleiding altijd een beetje achterop loopt op de ‘echte’ praktijk. Voor een deel is dat misschien zo, zeker als het louter om de infrastructuur gaat. Je kan af en toe een inhaalbeweging maken waardoor je weer helemaal bij beent. In die zin is het goed dat veel van onze mensen nog met één been in de praktijk staan: zij weten zo waar de noden liggen. Uiteraard kan je niet elk jaar zwaar investeren, waardoor er dus altijd periodes zullen zijn dat je lichtjes achterop loopt. Maar dan moet je bedenken dat je ook in de privé niet elk jaar kunt moderniseren. Verder mag je niet vergeten dat onze leerlingen tijdens hun opleiding al regelmatig met de praktijk in aanraking komen. Leerlingen van 5, 6 en 7 hotel en bakkerij gaan een hele tijd op stage binnen de sector: dan eens in de keuken, dan eens in het restaurant, hotel of de bakkerij. Ook de leerlingen van 6 toerisme lopen blokstages. En de leerlingen van 6 en 7 kantoor brengen 1 of 2 dagen per week op een stagebedrijf door. We proberen bewust leerlingen te vormen die de basistechnieken beheersen om flexibel in te spelen op verschillende situaties en veranderingen in hun latere werkomgeving.

DHM: Hoe groot is VTI Spijker? Qua leerlingenaantal? Qua personeel?

Luc: Momenteel hebben we ongeveer 1150 leerlingen. Sommige studierichtingen blijven al een tijdje rond hetzelfde aantal schommelen of kennen een kleine afname. STW daarentegen blijft de laatste jaren stijgen. Enkele jaren geleden hadden we daar 2 à 3 klassen in de eerste graad STV, nu zijn er dat 4. In september zijn we in het 3 de jaar gestart met de studierichting VV (verzorging-voeding), die hun lokalen in het vroegere klooster hebben. Voor die richting hebben we lang gevochten, omdat het een prima alternatief is voor leerlingen STW die kiezen voor een gerichte beroepsopleiding. Tot vorig jaar moesten zij daarvoor naar Turnhout of Malle. Daarnaast zijn er ruim 160 leerkrachten, 20 mensen ondersteunend personeel en 6 onderhoudsmensen. Dat neemt stilaan bedrijfsallures aan, met dien verstande dat men in de privé voor ruim 180 werknemers vaak heel wat meer structuren en een groter middenkader heeft.

DHM: Uit welke regio rekruteren jullie je leerlingen?

Luc: Voor de afdelingen voeding (hotel, restaurant en keuken, grootkeuken en brood- en banketbakkerij) vind je de andere scholen pas in het Antwerpse en in Geel, dus daarvoor rekruteren we tot in de Antwerpse regio. STW lijkt misschien meer regionaal omwille van het aanbod in naburige scholen, maar ook daar komen leerlingen van verder. Zij komen dikwijls af op de goede faam van het Spijker. We staan nog altijd bekend als goede school, met een goede sfeer en voldoende aandacht voor orde en tucht. De leerlingen in de afdeling toerisme komen eveneens uit een brede regio, ook uit Nederland. Door de recente oprichting van kantoorafdelingen in naburige scholengemeenschappen is ons rekruteringsgebied daar wat kleiner geworden.

DHM: Zijn het ook die zorg voor orde en tucht waar de ouders van de Nederlandse leerlingen massaal voor kiezen?

Luc: Nu wil ik wel zeggen dat de grote percentages Nederlanders van weleer merkelijk gedaald zijn. Als zij komen, kiezen ze voor de combinatie van onderwijskwaliteit en orde en tucht. Ons Vlaams onderwijs in het algemeen staat nog altijd goed aangeschreven bij onze Noorderburen. Tenslotte speelt de aanwezigheid van 2 goede internaten natuurlijk in ons voordeel.

DHM: Het uniform is al enkele jaren afgeschaft …

Luc: We hebben inderdaad geen uniform meer, maar nog wel een duidelijke kledingcode. Ik vind het een belangrijk signaal dat we daar aandacht aan schenken, omdat het deel uitmaakt van een verzorgd, persoonlijk voorkomen en dus essentieel is binnen elk van onze opleidingen!

DHM: Waar komen jullie oud-leerlingen terecht?

Luc: Leerlingen uit STW gaan verschillenden kanten uit. Sommige kiezen voor het onderwijs, anderen worden maatschappelijk werker en weer anderen gaan voor een wetenschappelijke vervolgopleiding. Wat toerisme betreft zitten we met een knelpunt omdat het aantal reisbureaus met de komst van internet sterk gedaald is. Gelukkig vinden heel wat afgestudeerden toch snel werk in de toeristische sector. Anderen stromen dan weer door naar een hogere toerismeopleiding. Leerlingen kantoor vinden we later terug in allerhande administratieve jobs. Van de leerlingen bakkerij kiest een deel bewust voor de sector. Toch kent de sector ook een redelijke uitstroom die wellicht te wijten is aan de minder gunstige werkomstandigheden, eigen aan de bakkersstiel. Ook bij hotel en aanverwanten is het verdeeld. Een deel zoekt (soms na verloop van tijd) heel ander werk, opnieuw omwille van de werkomstandigheden. Maar heel wat anderen blijven juist met volle overtuiging in de sector omdat ze dat werk met hart en ziel doen. Zij worden er dikwijls ook heel goed in. Ook uit TSO hotel stromen heel wat leerlingen door naar een hogere opleiding: hotelmanagement, front office, back office en dergelijke meer.

1980 - Met de tent naar Roemenië

1980 - Met de tent naar Roemenië

Alleen of samen?

DHM: Welke doelstellingen heb je voor jezelf gesteld?

Luc: Ik wens een directeur te zijn voor het personeel én de leerlingen. Misschien is het daarbij symbolisch dat de deur van mijn bureau altijd openstaat. In een bedrijf werkt men aan een product, maar wij werken met mensen. Om dat goed te doen, moet je kort bij hen staan en moet je proberen tijd te maken, ook al schuift je eigen werk dan achteruit. Ten tweede wil ik een ruimte creëren waar mensen kunnen doen wat goed is om goedgevormde leerlingen, zowel menselijk en technisch, af te leveren. Zowel naar inhoud als naar infrastructuurvereisten bieden we sterk uiteenlopende richtingen aan, waarbij we personeel en leerlingen goed op elkaar af moeten stemmen. De taak van een directie is onder andere de lijm te zijn tussen beiden. Maar we hebben een prima leerkrachtenkorps en uitstekend ondersteunend personeel, die in de loop der jaren allemaal specialist in hun vakgebied zijn geworden en die dan nog niet te beroerd zijn om zich regelmatig bij te scholen.

DHM: ‘Is it lonely at the Top’?

Luc: Eén echte top is er natuurlijk niet, want wij zijn dus met drie. We hebben onze burelen naast elkaar en plegen dagelijks overleg. Geen van ons drieën wil er bovenuit steken, iets waar je overigens meer mee zou verliezen dan winnen. Verder denk ik dat we geen ‘afstandsrelatie’ met het personeel hebben. Slechts af en toe is het wat ‘lonely’, en dat is op momenten dat je een dringende beslissing moet nemen en het niet mogelijk is iemand te raadplegen.

DHM: Er zijn 4 middelbare scholen in Hoogstraten, die nu al 25 jaar een Scholengemeenschap vormen. Hoe is de onderlinge verstandhouding?

Luc: Binnen de Scholengemeenschap Markdal bestaat een maandelijks overleg. En wat ooit als verplichting werd opgelegd krijgt stilaan gestalte, vooral van onderuit. We moedigen het bijvoorbeeld aan wanneer mensen van hetzelfde vak uit verschillende scholen willen samen zitten om te overleggen.

Dit werkt veel beter dan hen te dwingen tot overleg, hetgeen in andere scholengemeenschappen wel eens gebeurt. Maar we zijn er nog niet: er is nog veel werk voor de boeg. Op dit moment zijn we zo heel benieuwd naar de gezamenlijke Pedagogische Studiedag op 29 januari aanstaande. In de voormiddag komen er sprekers en opleidingssessies op de verschillende locaties. ’s Namiddags kan iedereen een bezoek brengen aan een van de andere scholen.

DHM: Er is geen concurrentie?

Luc: Als je naar het aanbod van VTI en VITO kijkt, dan zie je dat we heel andere richtingen aanbieden. Het Instituut Spijker en het Klein Seminarie liggen natuurlijk dichter bij elkaar. Toch is het schoolklimaat er anders, waardoor de ene leerling zich beter thuis voelt in de ene school, de andere leerling in de andere. Misschien is het dubbel aanbod in die zin eerder een rijkdom?

Luc Meynen toen hij zelf nog op de schoolbanken zat.

Luc Meynen toen hij zelf nog op de schoolbanken zat.

DHM: Wat doe je als directeur nog in je vrije tijd? Als die er al is natuurlijk.

Luc: Wij reizen graag. Zo is de jaarlijkse skivakantie onze grote passie, die we voor geen waarom willen missen. Geen vergaderingen, geen onderhandelingen, gewoon de latten aanbinden en skiën! En ’s avonds genieten van een glas. In de herfstvakantie stonden de laatste jaren een stads- en streekbezoeken op het programma: Umbrië, Toscane, Rome, … En als we nu in de zomervakantie weggaan, dan zijn dat meestal grote fietstochten waarbij we de gekende knooppuntennetwerken volgen. Vroeger gingen we wel eens verder weg. Altijd met de auto want ik rijd nog altijd graag: Portugal, Griekenland, Hongarije, … Strandvakanties zijn daarbij wel uit den boze. Maar in een gewone week is er momenteel niet veel vrije tijd. En als die er al is, dan leef ik me het liefst uit in de tuin. Al besef ik dat ik ook buiten mijn werk meer sociale contacten op zou moeten bouwen of onderhouden. Daar moet ik toch nog meer werk van maken.

DHM: Wij danken u voor dit gesprek. (tekst: dh, pdn – foto’s: lvr)

25 jaar Scholengemeenschap Markdal-Hoogstraten

Hoogstraten is een scholencentrum met in het secundair onderwijs zo’n 4.400 leerlingen. De scholengemeenschap Markdal omvat vier scholen: het Instituut Spijker, het Klein Seminarie, het Vrij Instituut voor Technisch Onderwijs (VITO) en het Vrij Technisch Instituut Spijker (VTI Spijker). Leerlingen kunnen er terecht in alle ASO-studierichtingen (humaniora) en in het TSO (technisch onderwijs) en BSO (beroepsonderwijs) niet alleen in de meest voorkomende studierichtingen, maar ook in het handelsonderwijs, agrarisch onderwijs, nijverheidsonderwijs en hotelonderwijs. Bovendien zijn er twee internaten. Meisjesleerlingen kunnen terecht in het Spijker, de jongens in het Klein Seminarie dat het grootste internaat in onze provincie is.

Wat?

Scholengemeenschap betekent dat de scholen samenwerken op verschillende vlakken. Zo plannen zij samen welk aanbod aan studierichtingen er is, worden er afspraken gemaakt over leerlingenoriëntatie, studiebegeleiding, leerlingenvervoer, de schoolkalender, samenwerking met stadsbestuur en politie en praktische zaken. Personeelsleden vinden elkaar in enkele schooloverstijgende (vak)werkgroepen. De minister schuift overigens steeds meer taken door naar het niveau van de scholengemeenschap zodat het belang ervan in de komende jaren wellicht nog toeneemt. Elke school legt echter zijn eigen accenten en behoudt zo zijn eigen identiteit.

Studiedag

De scholengemeenschap werd 25 jaar geleden opgericht. Naast de vier huidige scholen waren dat de Vrije Tuinbouwschool van Hoogstraten, het Maria Visitatie Instituut van Meer, het Instituut Maria Boodschap van Merksplas en het Sint Lucia Instituut van Rijkevorsel. Deze laatste zijn ondertussen opgegaan in de grote Hoogstraatse scholen of werden gesloten. De overeenkomst werd in de lente van 1981 ondertekend en in het voorjaar van 1982 door de minister bekrachtigd. Ter gelegenheid van de 25ste verjaardag en om het begrip “scholengemeenschap” in het daglicht te plaatsen, organiseert Markdal-Hoogstraten op maandag 29 januari een Gezamenlijke Pedagogische Studiedag voor alle personeelsleden van de vier Hoogstraatse scholen. Zij kiezen uit een dertigtal workshops rond pedagogische thema’s die in de verschillende scholen worden georganiseerd. ’s Middags komen die 650 leerkrachten en opvoeders samen in VTI Spijker om er samen een broodjeslunch te gebruiken en ’s namiddags gaan ze op bezoek in mekaars scholen.

Scholengemeenschap MARKDAL HOOGSTRATEN

SGKSO 113051

Instituut Spijker - Klein Seminarie - Vrij Instituut voor Technisch Onderwijs - Vrij Technisch Instituut Spijker