2 minute read

CITAAT

Zielenjade

Groen, waar ben je? Mijn beste vriend, Laatste geschenk, moedersteen moederverbinding

Advertisement

Ik zocht mijn Pounamu. Ik doorzocht het huis, ik zocht overal. Verdwenen was mijn zielenjade, mijn groensteen. Mijn moeder gaf mij dit amulet, twintig jaar geleden. Mijn moeder is Maori. Wie mijn vader was, weet ik niet. Het moet een pakeha zijn geweest, een blanke, want mijn ogen zijn te licht, mijn haar te anders, mijn huid te kwetsbaar. Mijn moeder was naar een Taurange atua gegaan, een heilige plek waar een god sliep, en vond daar, in de branding, de groene steen. Aangespoeld door de wilde zee, een teruggegeven geschenk, nadat de zeegodin het eeuwenlang in haar lange haar droeg. Moeder poetste het op met haar eigen zwarte haar en gaf het aan mij. Het is geen Tiki, een afbeelding van de god met open mond. Deze Pounamu is zachter van aard, en de spiraalvorm is prachtig. Als ik een beslissing moest maken, volgde ik de spiraal met mijn vingers naar het midden toe, keer op keer, en vond dan altijd een oplossing voor mijn probleem. Nu is ze weg, ze ligt niet in huis en ik zoek in de tuin bij de theeboom, bij de varens. De groene steen is er niet. Mijn handen herinneren de structuur van de steen, glad, gepolijst, de groene energie, als jong mos. Mijn handen willen de steen terug, mijn vingers willen de contouren voelen, het spiraal lopen, doolhof, labyrint. Ik zoek op het strand waar ik gisteren was en denk aan mijn moeder. De Pounamu was haar laatste geschenk, een geschenk meer dan een steen. Ze gaf het aan mij op haar sterfbed. De steen bevat de Maori cultuur, en dit was haar manier om te zeggen dat ik Maori ben, ondanks mijn lichte kleur, ondanks mijn schamele afkomst.

Halfbloeden zijn anders. ‘Dubbelbloeden’ zou mijn beste vriendin zeggen, maar het voelt aan als half. Alsof een deel van mij in de schaduwen staat, ongeziene voorouders, een deel van mij opgelost in de mist.

ik zoek jou het koele groen in de mistige bergen, op verraderlijke paden loop ik

Ook aan de voet van de bergen kan ik de steen niet vinden. De omgeving is grillig en onherbergzaam, de zee woest aanwezig op de achtergrond. Aan de voet van de bergen bekijk ik de rotsen en de vogels. Ik ben modern opgevoed, ging naar een pakeha school, maar mijn voeten zijn Maori en vinden als vanzelf hun weg. Ik doe mijn pakeha schoenen uit en slinger ze naar de rotsen: een offer voor de bergen, Tapu, heilige broeders. Op blote voeten loop ik verder, zoekend. Op een rotsblok vind ik een zwarte steen, eenzaam. geen jade, maar obsidiaan Dit is mijn steen niet, deze wil ik niet. Ik wil de groene terug. De branding is vlakbij, ik wil mijn voeten verkoeling geven, een jade omhelzing. De zon is op haar weg terug, trekt zich terug in haar boudoir. Ze speelt nog even met de oceaan, stuurt lichtjes en kleuren, en ik ga zitten in het zand om naar haar te kijken. Mijn hoop om de steen te vinden zakt net zo hard als de zon in de zee.

Uit: Ademtocht, verhalen over de dood Linda Wormhoudt