Zin in feelgood-bookazine 2023

Page 1

HEERLIJKE LENTEVERHALEN EXCLUSIEF

VOOR
TAMARA HAAGMANS • LISETTE JONKMAN • LYDIAN COPPUS • CHANTAL CLAASSEN • ANNA THOMAS • KARIN QUINT MIRJAM MIESERIUS • MARJOLEINE TEL • OLGA PONJEE • DANIELLE VAN HELDEN • MARLOES BERGHEGE
JOU
WIN EEN JAAR GRATISLANG BOEKEN

Zin in feelgood-magazine

Editie 2, voorjaar 2023

DIT IS EEN UITGAVE VAN VBK Uitgevers

Wil je meer zin in feelgood nieuws?

Als eerste de nieuwste boekentips ontvangen?

Ambassadeur worden van feelgoodauteurs?

Meedoen aan leesclubs?

Café Zon & Zee-serie

Postbus 8049

3503 RA Utrecht

© 2023 VBK Uitgevers, Utrecht

De korte verhalen in dit magazine zijn exclusief hiervoor geschreven. De rechten van deze verhalen liggen bij de auteurs.

VORMGEVING: Bruggn Design

Meld je dan aan voor onze nieuwsbrief door deze QR-code te scannen en volg ons ook op sociale media

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd zonder schriftelijke toestemming.

Vragen over deze uitgave kunt u mailen naar hallo@zininfeelgood.nl

zininfeelgood

zininfeelgood

www.zininfeelgood.nl

Alle informatie en prijzen in dit magazine zijn onder voorbehoud van typefouten en wijzigingen.

De kleine bakkerij-serie

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Volg ons op alle socialemediakanalen

Het leukste zin in feelgood-event van Nederland bijwonen? 1 2 3

Maak een foto van jou met dit magazine en mail het naar hallo@zininfeelgood.nl

Happy Ever After-serie

Cupcake Café-serie

Ik ben in de hel.

Ik weet niet wát ik bij leven verkeerd heb gedaan, maar het moet iets onvergeeflijks zijn geweest waarvoor ik ernstig gestraft dien te worden, zoals blinde puppy’s martelen. Of sokken in sandalen dragen.

Het alternatief is gewoonweg te deprimerend om over na te denken, want dat zou betekenen dat ik hier écht levend en wel uit eigen wil op mijn vrijdagochtend over de Paaskermis rondsjok met mijn stuiterende zoontje van twee. ‘Paaie!’ roept Ravi, en hij wijst naar de glasvezel pony’s in de draaimolen, die duidelijk zijn beschilderd door iemand die daarna hopelijk een andere roeping heeft gevonden.

‘Ja, schat, paarden,’ zeg ik, en op dat moment klinkt ‘The Imperial March’ uit mijn tas. Opgelucht graai ik mijn telefoon tevoorschijn. Eindelijk versterking.

‘Hé, Woud,’ neem ik op. (Ja, ik heet Linde en mijn broer heet Woud. Met een d. Onze ouders zijn behoorlijke… natuurliefhebbers.) ‘Ik sta nu ter hoogte van de draaimolen. Waar ben jij?’

Een kakofonie van kindergegil teistert mijn trommelvlies. ‘Thuis,’ schreeuwt mijn broer eroverheen.

‘Dat meen je,’ antwoord ik scherp.

‘Ja, ik sta hier tot mijn enkels in drie kleuren diarree. Néé Cis, hou je luier aan! Aán, zei papa! Jongedame, luist… Nee, Kas néé! Niet op de muur met je vieze tengels! O, Dex lieverd, niet in je mond! niet! in! je! mond! Sorry, Lin, ik moet hangen,’ vervolgt hij op ellendige toon. ‘Ze hebben allemaal buikgriep. Overal poep. Maar veel plezier op de kermis! Geniet ook voor ons.’

En voordat ik ook maar een woord uit heb kunnen brengen, heeft hij al opgehangen. Sprakeloos staar ik naar mijn telefoon. Dan slaak ik een diepe zucht en zeg ik uit de grond van mijn hart: ‘Kut.’

‘Kut!’ herhaalt Ravi trots naast me.

O, geweldig. Hij weigert ‘lepel’ of ‘hond’ te zeggen, noemt zichzelf ‘Javi’ en bouwt liever Legotorens dan zinnen, maar scheldwoorden pikt hij direct op. En hij onthoudt ze ook,

dat is het erge. Vorige week op het kinderdagverblijf riep hij ineens ‘sjit!’ en moest ik schijnheilig doen alsof ik géén idee had waar hij dat nou weer geleerd kon hebben. En heus: na twee jaar heb ik mijn vocabulaire al aardig gekuist, maar soms glipt er nog een lelijk woord uit en dat weet hij er dan uiteraard feilloos uit te pikken. Kinderen zijn een soort ongemanierde papegaaien.

Maar goed, ik sta hier dus op de kermis met een stuiterende tweejarige en frisse tegenzin, terwijl al mijn zintuigen geteisterd worden door flitsende lichten, bonkende kinderdiscobeats, irritante zoemers, felgekleurde attracties, de geur van al het zoete en gefrituurde eten dat de kraampjes om ons heen verkopen en de aanwezigheid van veel te veel mensen in mijn personal space. Ravi begint met meer urgentie aan mijn hand te trekken en wijst weer naar de draaimolen.

‘Paaie! Mama, paaie.’

Ik sluit mijn ogen, adem diep in en probeer mezelf mentaal voor te bereiden op minstens anderhalf uur in deze chaos. De prikkels zijn me eigenlijk nu al te veel. En dan dringt tussen de suikerspinlucht en patatmeur een geur mijn neus binnen die zomaar eens de redding zou kunnen vormen van mijn geestelijke gezondheid. Ik open mijn ogen en spot in de hoek van het kermisterrein een koffietentje.

Dát is het. Ik heb een goede cappuccino nodig om kracht uit te putten. Daarna kan ik deze martelgang wel aan.

We hebben mazzel: er is nog één formicatafeltje vrij op het terras, dat ik meteen kaap door mijn handtas pontificaal op een van de twee stoelen te zetten. Toevallig bevindt de stapel ikea-kinderstoelen die ieder restaurant verplicht schijnt te moeten hebben zich op drie passen afstand van ons, dus ik sleur er eentje naar het tafeltje en parkeer Ravi daarin. Ik paai hem met een krentenbol, waar hij op aanvalt alsof hij al dagenlang niets te eten heeft gehad.

Terwijl mijn zoon probeert de hele krentenbol in één keer in zijn mond te proppen, bekijk ik hem met zo’n sentimenteel moedergevoel in mijn maagstreek. Elke keer als mijn mobiel me een herinnering van een of twee jaar geleden voorschotelt,

verbaas ik me weer over hoe snel hij van een bolle, tandeloze aardappel die alleen maar lief kon knipperen is veranderd in een heus jongetje. De zon weerkaatst op zijn witblonde haar en hij knijpt zijn grote bruine ogen tot spleetjes tegen het felle voorjaarslicht. Hij moet weer eens naar de kapper, constateer ik. Ravi is als baby zo lang kaal geweest, dat ik nog altijd een beetje huiverig ben om hem te laten knippen. Het begon met drie eenzame sprietjes, maar inmiddels gaat zijn kapsel steeds meer van ‘schattig bloempothaar’ richting ‘overleden angorakonijn’.

‘Wat mag het zijn?’ vraagt een gehaaste serveerster. Ik bestel een cappuccino voor mezelf en een glas melk voor Ravi.

Dan stuur ik Woud een berichtje om te vragen hoe het met de a-poo-calyps gaat. Hij stuurt een foto terug die zonder woorden toch veel te gedetailleerd antwoord geeft op mijn vraag.

‘Nijntjah?’ vraagt Ravi met volle mond. Hij wijst naar mijn mobiel.

‘Nee lieverd, geen Nijntje.’

Hij trekt een dramatisch pruilgezicht. ‘Níííjntjah!’ roepzingt hij op gefolterde toon het introliedje van zijn favoriete programma na. ‘Níííjntjah!’

Afleiding is geboden, anders komen straks de krokodillentranen en is het einde zoek. Ik ben half in de verleiding om hem maar gewoon zijn zin te geven, als er iemand bij ons tafeltje komt staan. Ik schuif mijn mobiel aan de kant om plaats te maken voor mijn cappuccino, in de verwachting dat het de serveerster is. Dan kijk ik op – recht in het gezicht van Anne-Fleur.

‘Linde!’ kirt ze verrukt. ‘Wat leuk dat ik je hier tref, hoe ís het met je?’

‘Goed,’ stamel ik. ‘Eh, lekker… op de kermis.’

Waarom zeg ik dat nou? Ik haat de kermis. En ik had eigenlijk verwacht dat Anne-Fleur die mening wel met me zou delen; van alle ouders die samen met mij hun kroost naar kinderdagverblijf BluppieGuppie brengen, is zij wel de laatste die ik hier verwachtte tegen te komen. Ze hult zich graag volledig in crèmetinten en heeft voor haar kinderen alleen maar van dat dure beige speelgoed dat mooi in je interieur staat. Haar jongste dochtertje Indigo hangt me vanuit een

havermoutkleurige Artipoppe-draagzak veroordelend aan te kijken. Er prijkt een lichtbruine noisecancelling koptelefoon op haar hoofdje. Anne-Fleur wijst erop en gebaart dan om zich heen. ‘Tegen al dat lawaai, hè. We willen immers niet dat ze nú al gehoorschade oplopen.’ Bij die laatste woorden werpt ze een vluchtige blik op Ravi, die haar uitdrukkingsloos aanstaart op die manier die alleen kleine kinderen vergeven wordt. Ik heb er niet eens aan gedacht dat ik hem misschien iets van gehoorbescherming op zou moeten doen tegen het kermislawaai.

‘Mag Indigo al ergens in, dan?’ vraag ik, meer uit beleefdheid dan uit interesse.

Anne-Fleur stoot een hoge lach uit. ‘Och, nee zeg! Ik snij gewoon een stukje af over de kermis omdat ik Magnus op ga halen bij mijn moeder.’

De serveerster duikt op. ‘Eén cappuccino en één beker melk. Alstublieft.’

Ravi doet een wilde uitval naar de melk, maar gelukkig beschik ik inmiddels over aardige moederreflexen. Ik grijp zijn arm midden in de lucht vast. ‘Met twee handjes, schat. Rustig aan.’

‘O, dat doet me eraan denken,’ zegt Anne-Fleur, en ze buigt samenzweerderig een stukje naar me toe. ‘Ik zag laatst Nienke op het terras, je weet wel, van de Dribbel-groep?’ Ze wacht niet af of ik enig idee heb wie deze vrouw is, want ze wil te graag haar verhaal kwijt. ‘En weet je wat ze voor Oliver bestelde?’

Ik heb geen idee, maar aan haar toon te horen moet het minstens een wodka-martini zijn geweest. ‘Nou?’

‘Een Frísti!’ roept ze verontwaardigd uit. ‘Echt, het kind is zeventien maanden – tik dan meteen die net doorgekomen tandjes er allemaal maar uit met een klein hamertje. Pure kindermishandeling.’ Ze kijkt me afwachtend aan.

Waarschijnlijk word ik nu geacht om geschokt naar adem te happen en mijn denkbeeldige parelsnoer vast te grijpen. ‘Goh,’ zeg ik zwakjes.

‘Fristi,’ pruttelt Anne-Fleur afkeurend. ‘O, en de moeder van Oscar is ook maar een rare troela, hoor. Ik zie haar altijd met zo’n onverzorgde knot in van die gevoerde buitenlaarzen lopen als ze hem weg komt brengen, geen spoortje make-up te bekennen. Volgens mij komt ze dan zo haar bed uit rollen

4
5

en het zou me niets verbazen als ze er daarna zo weer in rolt.’

Ik maak een geluidje dat van alles zou kunnen betekenen en probeer niet te lang stil te staan bij mijn chronische gebrek aan tijd in de ochtenden, waardoor ik voor mijn gevoel ook regelmatig de vouwen van het kussen nog in mijn gezicht heb staan als ik Ravi aflever bij de opvang. Hoe Anne-Fleur er in godsnaam om half acht ’s ochtends altijd zo perfect verzorgd en opgemaakt uitziet, is mij een groter raadsel dan waarom de moeder van Oscar haar haren snel in een knot frommelt en in haar makkelijke buitenlaarzen stapt.

‘Trouwens, is deze stoel bezet?’ vraagt Anne-Fleur, en ze schuift hem al naar achteren om bij mij aan tafel te komen zitten.

O nee. Daar heb ik écht geen zin in. Maar ik kan moeilijk zeggen…

‘Ja, sorry, die is bezet,’ hoor ik mezelf op besliste toon antwoorden. ‘Ik wacht op Woud.’

Anne-Fleurs ogen beginnen te glimmen. ‘O, hoe ís het met Woud?’

Ik probeer niet te denken aan de foto in diverse bruintinten die hij me net stuurde, en zeg zo luchtig mogelijk: ‘Alles is príma met Woud. Zenuwachtig voor de bruiloft, maar dat is begrijpelijk.’

Op een of andere manier lijkt het altijd noodzakelijk om Anne-Fleur eraan te herinneren dat mijn broer al jarenlang een gelukkige relatie heeft en binnenkort zelfs met Irene in het huwelijksbootje stapt.

Gelukkig kiest Indigo dat moment om aan te geven dat ze klaar is met voor Jan Doedel in de draagzak hangen terwijl haar moeder stilstaat. Ze laat een serie steeds harder klinkende ontevreden geluiden horen. Anne-Fleur kijkt me spijtig aan. ‘Nou meid, ik moet gaan. Doe Woud de hártelijke groetjes van me.’

‘Zal ik zeker doen,’ zeg ik zonnig, en dan kijk ik opgelucht toe hoe ze wegloopt. Bezat ik maar dezelfde soort superkrachten als zij, dan zou ik misschien ook eens een beige broek aan durven trekken. Maar mezelf kennende zou ik binnen een uur op een broodje aardbeienjam gaan zitten of er een kop koffie overheen morsen.

‘Mama,’ zegt Ravi, en hij toont me zijn open handen, ten teken dat zijn krentenbol op is. ‘Noggeen?’

Ik glimlach toegeeflijk en haal de tweede krentenbol uit mijn magische moedertas, die weliswaar regelmatig geen billendoekjes of reservekleding blijkt te bevatten, maar die altijd tjokvol voedsel zit omdat mijn kind eet als drie bootwerkers. Ravi neemt de bol enthousiast met twee handjes van me aan. Net als hij een enorme hap in zijn mond heeft gepropt, worden zijn ogen groot en wijst hij ergens naar. Hij maakt er een geluid bij dat waarschijnlijk een woord zou zijn als het niet geblokkeerd werd door drie kilo krentenbol. ‘Wat zeg je?’ vraag ik.

Hij haalt de halfvermalen hap krentenbol uit zijn mond en zegt nadrukkelijk: ‘Tiete!’

Ik volg zijn vinger en begrijp direct wat hij bedoelt. ‘Inderdaad, dat is Lieke.’

‘Tiete!’ roept Ravi nogmaals euforisch naar zijn crèchevriendinnetje. Lieke is een stil, schattig meisje met felrood haar dat altijd in twee palmboomstaartjes zit.

Dan valt mijn oog op de volwassene die naast haar staat. Het is zeker weten niet haar moeder, die ik de afgelopen maanden in toenemende staat van zwangerschap heb zien rondwaggelen, en ook niet haar vader, die ik de laatste paar weken voornamelijk ben tegengekomen bij het wegbrengof ophaalmoment. In plaats daarvan houdt Lieke de hand vast van een lange jongeman met rommelig, askleurig haar. Hij draagt een rood-zwart geblokte jas die veel te wijd voor hem is en een verwassen spijkerbroek die waarschijnlijk ooit verkocht is als ‘skinny’, maar die rond zijn vijftien meter lange benen toch nog een beetje losjes zit. Zijn blauwe ogen speuren het terras af, duidelijk op zoek naar een vrij tafeltje. Ik volg zijn blik en constateer dat alles bezet is.

En ik weet niet wat me overhaalt dit te doen – misschien het feit dat ik Lieke ken, of wie weet is het de licht wanhopige blik in de ogen van de lange jongeman – maar in een opwelling steek ik mijn hand op. ‘Hoi Lieke!’ Ik wijs haar begeleider op de lege stoel naast me. ‘Als je wilt, mag je hier wel zitten.’

De man glimlacht dankbaar naar me en ik moet (heel neutraal) concluderen dat hij nog knapper wordt als hij lacht.

Hij pakt de leuning van de stoel vast. ‘Maar wachtte je niet op…

Woud? Dat zei je net tegen die vrouw met die draagzak, toch?’

Ik voel een kleur vanuit mijn nek omhoogkruipen en

grijns schaapachtig. ‘Oké, betrapt. Dat zei ik gewoon om haar af te poeieren, want anders moet ik gedwongen drie kwartier naar haar oordelen over andere moeders luisteren. Daar ga ik me zelf altijd zo’n loedermoeder van voelen.’

‘Op die manier.’ Hij ploft met een zucht neer op de stoel en trekt Lieke op schoot. ‘Zo, meis. Wat wil jij? Een Fristi?’

Prompt verslik ik me in de laatste slok cappuccino. De jongeman kijkt op met een scheef lachje dat me doet vermoeden dat hij het grootste deel van mijn gesprek met Anne-Fleur heeft opgevangen. Dan steekt hij zijn hand naar me uit. ‘Ik ben Feije, trouwens. De oom van Lieke.’

Ik schud zijn hand. ‘Linde. En dit is Ravi.’

Hij gebaart naar het roodharige meisje op zijn schoot. ‘En Lieke, maar dat wisten jullie al.’

‘Tiete!’ bevestigt Ravi.

‘Ravi en Lieke gaan naar hetzelfde kinderdagverblijf,’ leg ik uit.

‘Ah, zo.’ Hij knikt. ‘Sinds mijn zus die tweede heeft, pas ik eens per week een half dagje op. Ze hebben hun handen vol aan Faas, want hij is nog niet zo’n fan van een dag-nachtritme. Of überhaupt van slaap, trouwens.’

‘Wat lief van je,’ zeg ik. ‘Heb je zelf ook kinderen?’

Feije schudt zijn hoofd. ‘Mijn zus stelde voor dat ik lekker met Lieke naar de kermis zou gaan, maar eh…’ Hij gebaart om zich heen. ‘Ik vind het nu al verschrikkelijk.’

‘Nou, echt hè?’ roep ik uit, opgelucht dat we deze mening blijkbaar delen. ‘Ik doe dit puur voor Ravi.’

De gehaaste serveerster duikt weer op. ‘Wat mag het zijn?’

‘Een kop koffie, graag,’ zegt Feije.

‘En een Fristi, graag?’ probeert Lieke zachtjes.

‘En een Fristi,’ voegt hij er toegeeflijk aan toe. Hij kijkt mij met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Jullie nog iets? Ik trakteer.’

‘O, dat hoeft niet, hoor,’ zeg ik snel.

‘Zonder jouw barmhartigheid had ik hier waarschijnlijk nog een uur cafeïneloos rondgedoold. Zie het als een bedankje.’ Hij schenkt me weer die scheve glimlach en ik voel iets in mijn onderbuik een beetje week worden.

‘In dat geval… graag nog een cappuccino. En… ach, het is vrijdag, waarom niet. Een Fristi.’

Wanneer de serveerster wegloopt, vraagt Feije: ‘Had u daar

graag een klein hamertje bij gewild?’

‘Graag,’ antwoord ik. ‘En heeft u nog zo’n mooie brochure met kunstgebitten voor minderjarigen?’

‘Dan zullen we eerst alle pindarotsjes moeten trekken. Maar we doen het met lachgas, dus u kunt daarna wel uw kind filmen en op sociale media zetten om het belachelijk te maken,’ stelt hij me gerust.

Ik grinnik en gebaar dan om me heen. ‘Ik zou denk ik nog liever een ochtend in de tandartsstoel zitten dan een uur op de kermis rondlopen.’

‘Mijn enige herinneringen aan de kermis zijn van toen ik een puber was en ik met mijn vrienden de hele tijd bij de botsauto’s rondhing in de hoop dat er uit het niets een knap meisje zou opduiken om mee te zoenen,’ zegt Feije. ‘Gebeurde nooit, trouwens.’

‘Gelukkig kon je je frustratie er dan uit botsen.’

‘Precies. Dat is tenslotte ook een beetje tegen iemand aan rijden.’

Het lukt me precies twee seconden om mijn gezicht in de plooi te houden terwijl ik begripvol knik, maar dan stijgt er een giechel op uit mijn keel. ‘Ik ben blij dat ik een medekermishater heb gevonden. Gedeeld leed, en zo.’

‘We zouden na de koffie dat gedeelde leed natuurlijk voort kunnen zetten,’ stelt Feije voor. Alsof ze ons gehoord heeft, komt de serveerster onze drankjes brengen. Feije buigt zich om haar arm heen om me een veelbetekenende blik te schenken. ‘Samen de kermis trotseren.’

Ik knik dankbaar. ‘Dat lijkt me super.’ Dan piept mijn mobiel en kijk ik snel op het scherm. Het is Ilias, die antwoord geeft op mijn vraag hoe laat zijn dienst morgen is afgelopen en wanneer hij Ravi dan op komt halen. ‘O, dat is papa,’ zeg ik tegen Ravi.

‘Papa,’ papegaait mijn zoon. ‘Papa. Papa. Paaapaaaaa.’

Het valt me op dat Feije ineens een beetje ongemakkelijk kijkt, dus bevestig ik snel: ‘Inderdaad, lieverd, papa’, in de hoop dat hij ophoudt. Waarschijnlijk is Feije bang dat nu de helft van het terras hem aanziet voor Ravi’s vader.

‘Papa pietsie,’ zegt Ravi met een serieuze uitdrukking op zijn gezichtje tegen Feije, en als die hem alleen maar vragend aankijkt, herhaalt hij op dwingende toon: ‘Papa pietsie.’

6
7

‘Papa zit bij de politie, hè,’ vertaal ik zijn gebrabbel. Voor mij is wat Ravi zegt allemaal zo klaar als een klontje, maar vreemden kunnen er zelden een touw aan vastknopen.

‘Wat cool dat papa bij de politie zit,’ zegt Feije, en Ravi knikt trots. ‘Wil jij ook bij de politie als je later groot bent?’

‘Javi baaweemaa.’ Ravi wijst op zichzelf.

‘Ravi wil brandweerman worden,’ zeg ik.

‘Ah.’ Feije knikt serieus. ‘Ook een zeer respectabel beroep. En wat doet mama?’

‘Mama keuke,’ antwoordt mijn lieftallige zoon.

‘Pardon?’ Ik zet quasi-verontwaardigd mijn kopje neer. ‘Je bedoelt zeker: “Mama is programmeur”, hè?’

‘O vet, wat programmeer je allemaal?’ vraagt Feije, en hij vouwt zijn lange lijf een beetje om Lieke heen, zodat hij geïnteresseerd wat meer naar me toe kan leunen.

‘Voornamelijk nog php en Java, en ik ben nu bezig c# onder de knie te krijgen.’ Ik houd mijn handen afwerend omhoog en voeg eraan toe: ‘Ik ben nog niet zo heel lang bezig, hoor. Hiervoor was ik marketeer, maar een van mijn vriendinnen had zich met veel plezier laten omscholen tot programmeur en daardoor raakte ik er ook in geïnteresseerd. Ik weet niet of ik de allerbeste ga worden, maar ik vind het in ieder geval leuk en het is goed te combineren met het ouderschap.’

‘Ik weet niet waarom je het afzwakt, het klinkt awesome,’ zegt Feije, en hij kijkt me zo bewonderend aan dat ik er een beetje verlegen van word.

‘Wat wil jij worden, Lieke?’ vraag ik ter afleiding aan het meisje dat bij Feije op schoot stilletjes aan het rietje in haar Fristi zit te lurken.

Ze slaat haar grote blauwe ogen naar me op, maar zegt niets. Begrijpelijk, want zo goed kent ze me niet. Ik besluit het te laten zitten, als peuters ergens allergisch voor zijn is het wel volwassenen die intimiderend graag een gesprek met ze willen voeren. Daarom wend ik me maar weer tot mijn volwassen gesprekspartner. ‘En wat doe jij?’

‘Ik ben illustrator.’ Hij slaat zijn ogen een tikkeltje verlegen neer.

‘Illustrator,’ herhaal ik, en nu is het mijn beurt om onder de indruk te zijn. ‘Wat illustreer je zoal?’

‘O, van alles,’ zegt hij ontwijkend. ‘Prentenboeken, geboortekaartjes, portretten, boekomslagen… En ik ben

bezig met mijn eigen graphic novel, maar dat is echt een passieproject dat ik tussen mijn opdrachten door doe, dus dat is nog lang niet af.’

‘Mag ik eens iets van je zien? Heb je ergens een foto van een project?’ vraag ik nieuwsgierig.

Schoorvoetend trekt Feije zijn mobiel uit zijn jaszak. Hij opent Instagram en drukt dan zijn telefoon in mijn handen.

‘Hier staan wat recente dingetjes die ik gedaan heb.’

Mijn ogen glijden over het scherm en mijn mond zakt een stukje open. ‘Wat. Ontzettend. Cool.’ Hij heeft een bijna levensechte stijl, alleen glimt alles net iets meer en ziet het er wat kleurrijker en flitsender uit. Ik spot het omslag van een boek waar ik afgelopen week nog in de winkel mee in mijn handen stond. Dan valt mijn oog op het getalletje boven in beeld, naast zijn profielfoto. ‘Is dit… je volgersaantal?’

‘Ja, maar het zijn ook veel buitenlandse illustratoren die me volgen, hoor,’ probeert hij de ruim 70.000 volgers weg te wuiven.

‘Feije,’ zeg ik beheerst, en ik geef hem zijn mobiel terug. ‘Je bent beroemd. Geef het maar toe. Je hoeft echt niet te doen alsof dit niet ontzettend geweldig is.’

‘Wil je dat ook tegen mijn moeder zeggen? Die vindt het nog steeds “eeuwig zonde” dat ik geen geneeskunde ben gaan studeren.’

‘Bel haar maar, dan spreek ik haar even vermanend toe,’ zeg ik, en ik meen het misschien ook nog wel. Ik ben nog nooit zo trots op een volstrekt vreemde geweest.

Hij schenkt me een kwetsbaar glimlachje. ‘Dank je.’

In een opwelling – de tweede al in zijn bijzijn – leg ik mijn hand over de zijne en knijp ik er even in. Een paar seconden lang kijkt hij me aan met een verraste blik, maar dan slaat hij zijn ogen neer en trekt hij zijn hand terug. Hij schraapt zijn keel. ‘Zullen we maar eens die kermis gaan trotseren? Gedeeld leed, en zo.’

Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Natuurlijk zit hij niet op dit soort veel te vertrouwelijke aanrakingen te wachten. Wat denk ik wel niet? Bovendien: zo’n knappe kunstenaar als hij heeft vast allang een vriendin.

‘Wil je nog een keer?’ vraag ik aan Ravi. Hij kijkt naar me op en knikt fanatiek, dus ik diep uit mijn handtas twee nieuwe gifgroene draaimolenmuntjes op. ‘En wil je op het paard blijven?’

‘Ja,’ zegt hij op die serieuze ceo-die-een-belangrijkeknoop-doorhakt-toon waar ik stiekem altijd om moet lachen.

‘En jij?’ vraagt Feije op het paard naast ons aan Lieke. Het meisje knikt en kijkt een paar seconden speurend om zich heen. Dan wijst ze naar een koets in de vorm van een pompoen. ‘Daar wil ik in,’ zegt ze zachtjes.

Zodra Feije haar van het paard heeft getild, wijst Ravi ineens met een luid protestgeluid naar de koets. ‘Javi ook! Javi óóók,’ roept hij, en voor de zoveelste keer verbaas ik me erover hoeveel een paar maanden leeftijdsverschil kan uitmaken qua ontwikkeling bij die kleine kindjes. Ravi kan klimmen als de beste, maar ik heb hem nog nooit van die prachtige volzinnen als Lieke horen formuleren. Ach, ik maak me er maar niet te veel zorgen om. Voor zijn veertiende kan hij vast zijn eigen naam wel goed zeggen en verstaanbaar spreken (al breekt op dat moment waarschijnlijk ook de puberteit aan, waarin hij vrijwillig terugschakelt naar eenlettergreepantwoorden en grommen).

Ik ondersteun Ravi terwijl hij zelf van het paard af klautert en naar de koets toe holt. ‘Niet rennen, wándelen,’ help ik hem herinneren.

Gehoorzaam remt hij af tot een enthousiaste dribbelpas. Hij klimt bij Feije en Lieke in de koets en claimt zijn plaats op het bankje naast Lieke. Mij rest daardoor nog slechts het krappe plekje naast Feije. Ik glimlach verontschuldigend wanneer ik me noodgedwongen zo’n beetje tegen hem aan nestel. Hij beantwoordt mijn blik met een verlegen blik en een hint van een glimlach rond zijn lippen. Van zo dichtbij valt het me op dat hij lange, donkere wimpers heeft, die zijn lichte ogen nog meer benadrukken.

De slungelige puber die de vorige vijf rondjes ook onze muntjes heeft opgehaald komt weer langs en neemt met een nog net zo ongeïnteresseerd gezicht onze plaatsbewijzen in ontvangst. Waarschijnlijk is het niet gek dat ouders non-stop rondjes in de draaimolen doen met hun kroost. ‘Dit is wel het laatste ritje, hoor,’ bereid ik Ravi voor op de onvermijdelijke

teleurstelling van het einde van zijn draaimolenpret. ‘De muntjes zijn op.’

Net als Ravi wil gaan pruilen, klinkt uit de speakers ‘here we go-go-go!’ en begint de carrousel te draaien. En dat is het moment waarop ik ontdek dat Feije en ik door de centrifugale kracht van de draaimolen nog dichter tegen elkaar aan geperst worden. Dit soort gedwongen lichamelijk contact is waar je vroeger voor in de Breakdance of de Octopus ging met je crush, maar ik had nooit gedacht dat ik het ooit zou hebben met een vrijwel vreemde in iets onschuldigs als de draaimolen.

‘Sorry hiervoor, dit is wel heel knus,’ verontschuldig ik me.

‘Helpt het als ik mijn arm weghaal?’ vraagt Feije, en hij legt de arm die tussen ons in zat op de leuning achter me. Eerlijk gezegd wordt het hier alleen maar intiemer van. Waar eerder zijn in een jas gehulde arm nog een soort buffer vormde, voel ik nu zijn slechts in een t-shirt gehulde bovenlijf tegen mijn schouder en de zijkant van mijn borst drukken. Hij ruikt lekker, besef ik nu zijn jas openvalt. Iets kruidigs. Tijm? Ik weet het niet, maar het zorgt er in ieder geval voor dat ik niet aangeef dat hij zijn arm beter weer tussen ons in kan positioneren. In plaats daarvan betrap ik mezelf erop dat ik zelfs iets dichter tegen hem aan leun. De stof van zijn wijde houthakkersjas kriebelt in mijn nek en ik besluit dat dát de reden is dat er kippenvel over mijn hele lijf rolt. Mijn wangen voelen warm en voor mijn gevoel zit mijn hart ongeveer in mijn keel. Jeetje, ik heb echt te weinig mannelijke aandacht gehad het afgelopen jaar; een of andere lange, magere artistiekeling legt een arm om me heen en ik smelt bijna van de seksuele spanning. Niet oké, dit.

Als de draaimolen afremt, trekt mijn maag teleurgesteld samen, maar wat ik hardop zeg is: ‘Eindelijk, zeg.’ Ravi laat zich verrassend makkelijk meetronen uit de attractie, al kan dat er ook iets mee te maken hebben dat Feije ons meteen meesleept naar het touwtje trekken. ‘Kies er maar eentje,’ zegt hij tegen de kinderen, en ze beginnen enthousiast diverse prijzen omhoog te trekken.

Feijes ogen glimmen als hij naar me toe leunt en in mijn oor bromt: ‘Excuses dat ik je nu dwing allemaal goedkope troep mee naar huis te slepen.’

‘O, eh… geen probleem,’ antwoord ik, nog altijd een

8
9

beetje van mijn à propos door die twee hele minuten fysiek contact van daarnet. ‘Ravi had toevallig net behoefte aan…’ Ik knijp mijn ogen tot spleetjes om te zien wat hij aangereikt krijgt van de man in de kraam. ‘Een katapult met rubberen drolletjes.’ Ik knik. ‘Daar was een schrijnend gebrek aan in zijn kamervullende speelgoedverzameling.’

Feije grinnikt en mijn blik trekt zonder dat ik het wil naar zijn mond toe. Hij merkt het en de lach rond zijn lippen vervaagt. Ik merk dat mijn hart net zo snel bonst als zojuist in de draaimolen wanneer hij zijn lichaam wat meer naar mij toe draait. Met een aarzelend, bijna teder gebaar strijkt hij mijn haar achter mijn oor. Ik voel mijn lippen een stukje van elkaar komen, waarmee ik ongetwijfeld verraad waar mijn gedachten naartoe gaan.

Dan trekt Ravi aan mijn hand. ‘Mama! Poep!’

Prompt is de betovering verbroken. Met een houterig gebaar draai ik me naar mijn zoontje toe en hurk bij hem neer. ‘Ja, schat. Het is een práchtige poepkatapult.’

Naast me staat Feije verdwaasd om zich heen te kijken. Even denk ik dat hij nog in de war is van ons… laten we het een ‘momentje’ noemen, maar dan vraagt hij: ‘Waar is Lieke?’

Ik laat mijn ogen over de mensenmassa bij de touwtjetrekkraam glijden, maar nergens zie ik een peutermeisje met palmboomstaartjes. ‘Ravi, weet jij waar Lieke is?’ vraag ik zo rustig mogelijk.

Ravi kijkt ook om zich heen en schudt dan zijn hoofd, waarna hij verdergaat met zijn nieuwe speelgoed bewonderen.

‘Lieke,’ roept Feije, en hij wurmt zich tussen de mensen bij de kraam door. ‘Lieke!’ Hij wendt zich tot de kermismedewerker in de kraam. ‘Hebt u gezien waar dat kleine roodharige meisje dat hier net stond naartoe is gelopen?’

‘Nee gozer, sorry, het is hier smoordruk,’ zegt de man schouderophalend.

‘Fuck,’ mompelt Feije, en hij kijkt wanhopig om zich heen.

‘Ze kan niet ver zijn,’ zeg ik, maar mijn stem klinkt rustiger dan ik me voel. ‘We hebben maar een paar seconden niet opgelet.’

‘Mischa vermóórdt me.’ Zijn ogen staan wild.

‘Oké, zoek jij verder,’ draag ik hem op, en ik pak mijn telefoon om het nummer van Ilias te kiezen.

‘Hé nerd,’ zegt mijn ex goedmoedig als hij opneemt. ‘Hoe

is het?’

‘Noodgeval. Er is niks met Ravi,’ zeg ik snel als ik hem scherp in hoor ademen, ‘maar ik ben op de kermis en er is een meisje kwijt. Heb je tijd om te helpen met zoeken? We zijn bij de touwtjetrekkraam.’

‘Geef me een minuutje,’ zegt hij, en hij hangt op.

Ik grijp Ravi’s handje stevig vast zodat we niet straks twee peuters kwijt zijn en loop in een steeds grotere cirkel om de kraam heen, in de hoop dat Lieke magischerwijs ergens opduikt. Bij het derde rondje komt Feije me tegemoet. ‘En?’ vraag ik hoopvol.

‘Helemaal niks.’ Zijn toon begint van wanhopig af te glijden naar terneergeslagen. Gelukkig zie ik op dat moment Ilias’ statige figuur met kordate bewegingen tussen de mensen door onze kant op komen. Ik zwaai naar hem en Ravi roept op extatische toon: ‘Papa!’

Feije draait zich om en de twee mannen kijken elkaar een moment lang aan.

Haastig stel ik ze aan elkaar voor. ‘Feije, dit is Ilias. Hij woont om de hoek, dus ik dacht: hoe meer hulp, hoe sneller we Lieke gevonden hebben. Ilias, dit is Feije. Zijn nichtje is kwijt.’

‘Papaaa,’ kraait Ravi, en hij knuffelt Ilias’ been. Mijn ex tilt hem op en drukt een kus op zijn wang. ‘Hé, boef.’

‘De vader van Ravi, dus,’ zegt Feije, en Ilias knikt. Ze schudden elkaar de hand. Feije fronst kort, maar dan zegt hij alleen: ‘Dank je dat je komt helpen.’

We spreken af om allemaal een andere richting uit te gaan en iedere tien minuten terug bij de touwtjetrekkraam te komen om te zien of Lieke al terecht is. Ik neem de ruimte achter de kermisattracties voor mijn rekening, Feije loopt terug in de richting van de draaimolen en Ilias speurt met Ravi op zijn nek de route naar de koffietent af.

Na een minuut of tien vruchteloos informeren bij de kermismedewerkers die hun sigaretje staan te roken achter de attracties, keer ik met een zwaar gevoel in mijn borst terug. Ilias en Ravi komen ook net aan. ‘Niets?’ vraag ik ten overvloede.

Ilias perst zijn lippen op elkaar en schudt zijn hoofd.

Op dat moment komt Feije bij ons staan, zonder Lieke en met hangende schouders.

‘We moeten bij alle attracties vragen of ze haar omroepen en naar haar uitkijken,’ zegt Ilias, die vanaf het eerste moment in zijn daadkrachtige agentenhouding is geschoten. Feije en ik hebben volledig geaccepteerd dat hij de leiding over deze zoekactie heeft. ‘Linde, begin jij bij de voorkant van de kermis. Feije, start jij achteraan, dan neem ik het middenstuk.’

We knikken en willen ons net opnieuw verspreiden, als een hoog stemmetje gilt: ‘Oom Feije!’

Als één man draaien we ons in de richting van Liekes stem. Ik had veel verwacht, maar niet dat het meisje met een brede grijns komt aanhuppelen, aan de hand van…

‘Anne-Fleur?’ zeg ik verbaasd.

Als de supermoeder die ze is loopt ze daar in haar beige outfit met baby Indigo in de draagzak, de kleine Magnus aan haar ene hand en Lieke aan haar andere hand, alsof het haar allemaal geen enkele moeite kost. ‘Zijn jullie soms iemand verloren?’ vraagt ze op zangerige toon.

‘Godzijdank, Lieke,’ zegt Feije. In twee lange passen is hij bij haar, waar hij neerknielt en haar met een halve snik in zijn armen trekt. ‘Waar was je nou ineens? Oom Feije schrok zich helemaal de teri…’

Anne-Fleur laat een scherp kuchje horen.

‘… de tandjes,’ corrigeert hij zichzelf snel.

‘Mag ik een ballon?’ vraagt Lieke opgewekt, zich duidelijk van geen kwaad bewust.

‘Ze zag een meisje met een eenhoornballon,’ licht AnneFleur toe. ‘Daar is ze achteraan gewandeld, en toen kon ze jullie niet meer vinden. Gelukkig kon ik haar onderscheppen.’ Ze glimlacht er zoetjes bij, maar ik zie in haar ogen dat we op haar heilige ouderschapsweegschaal ernstig te licht zijn bevonden.

‘Ik weet niet eens hoe ik je moet bedanken,’ zegt Feije, terwijl hij opstaat. Ineens is hij weer een kop groter dan de meeste mensen en moet Anne-Fleur naar hem opkijken.

Ze laat haar ogen over zijn ietwat shabby outfit gaan en perst haar lippen dan op elkaar alsof ze poep ruikt. ‘Let voortaan maar gewoon beter op. Dat is alle dank die ik nodig heb.’ Dan valt haar oog op Ilias en wordt haar glimlach een

stuk oprechter. ‘Hoi Ilias. Hoe is het met jou?’

‘Prima,’ antwoordt hij goedmoedig. ‘Nu helemaal. Met jou? Red je vaker zomaar verdwaalde peuters?’

Ze giechelt en geeft hem een duwtje tegen zijn gespierde arm. ‘Hou op, je maakt me verlegen.’

Ilias wendt zich tot mij. ‘Nou, dan zie ik je morgen wel. Eind van de middag was akkoord, toch?’

Ik knik fanatiek en sla mijn armen om hem heen. ‘Dank je wel dat je meteen kwam om te helpen. Je bent een schat.’

Dan besef ik dat ik de échte redder in nood eigenlijk ook moet bedanken. Een beetje onbeholpen, maar wel zo voorzichtig mogelijk om Indigo niet te pletten, geef ik Anne-Fleur een knuffel. ‘En jij natuurlijk helemáál bedankt.’

Anne-Fleur verstijft in mijn omhelzing, maar dan klopt ze me vriendelijk op mijn schouder. ‘Geen enkele moeite.’

Ilias tilt Ravi van zijn nek, geeft hem een kus op zijn wang en zet hem naast mij op de grond. ‘Doei, boef. Tot morgen.’ Met een zwaai loopt hij weg.

‘Heel erg bedankt,’ roept Feije hem na.

‘O, ik moet ook die kant op,’ zegt Anne-Fleur, en ze trippelt achter hem aan. Ik kan een klein lachje niet onderdrukken.

Als ik me omdraai, kijkt Feije naar me met een blik die ik niet helemaal kan peilen. Vragend trek ik mijn wenkbrauwen op. ‘Is er iets?’

Hij schudt snel zijn hoofd. Dan zegt hij: ‘Ik dacht dat hij Woud heette.’

‘Nee joh, Woud is mijn broer. Ik zou met hem naar de kermis, maar al zijn kinderen bleken buikgriep te hebben.’ ‘Aha.’ Feije knikt alsof hij puzzelstukjes in elkaar past. ‘Je zei tegen Anne-Fleur dat Woud zin had in de bruiloft, dus ik ging ervan uit dat hij je verloofde was. Maar hij is dus je broer. En Ilias…’

‘Is mijn ex,’ vul ik aan. ‘We zijn goed uit elkaar gegaan, hoor.’ Schoorvoetend voeg ik eraan toe: ‘Hij was eigenlijk een onenightstand. Toen ik zwanger bleek hebben we het een poosje geprobeerd als stel. We passen alleen totaal niet bij elkaar, maar we vinden wel dat Ravi ons allebei zo vaak mogelijk moet zien. Sinds ongeveer een jaar wonen we allebei weer in ons eigen huis en delen we het ouderschap zo goed mogelijk.’

10
11

‘Wauw.’ Feije knikt. ‘En ik maar denken dat…’ Zijn wangen worden een beetje rood.

‘Dat wat?’

‘Dat ik met een bezette vrouw zat te flirten,’ mompelt hij, en hij slaat zijn ogen neer.

‘Nee hoor,’ verzeker ik hem, terwijl mijn hart een huppeltje maakt. ‘Gewoon een single moeder.’

‘Gelukkig maar.’ Hij kijkt me aan, en de scheve grijns is terug. ‘In dat geval… Zullen we dit nog eens overdoen? Maar dan misschien niet op de kermis,’ voegt hij er snel aan toe.

‘En misschien ook zonder kinderen erbij om kwijt te raken,’ stel ik voor. ‘Toevallig ben ik morgen de hele avond in mijn eentje.’

‘Komt dat even goed uit.’ Zijn glimlach verbreedt zich. ‘Ik ook.’

Dan begint Ravi plotseling aan mijn hand te trekken. ‘Jegeboog!’ gilt hij.

We draaien ons in de richting van zijn wijzende vingertje.

‘Ooo, een regenboog,’ zegt Lieke een stuk duidelijker.

Feije stoot me aan met een samenzweerderig lachje. ‘Kermis in de hel.’

‘Mag ik nu een ballon?’ vraagt Lieke.

Feije grinnikt. ‘Natuurlijk, meisje. Ravi, jij krijgt er ook eentje van me.’

‘En ik dan?’ plaag ik.

‘Als jij liever een ballon wilt dan een leuke date morgenavond…’ begint hij.

Ik geef hem een por, en de glimlach die hij me vervolgens schenkt belooft zoveel goeds dat er spontaan ook een kermis in mijn buik losbarst.

Lisette Jonkman

Lisette Jonkman (1988) is niet meer weg te denken uit het Nederlandse feelgoodlandschap. Haar boeken zijn romantisch en zitten boordevol humor.

In mei 2011 won ze de schrijfwedstrijd van Luitingh-Sijthoff, bol.com en Chicklit.nl met haar debuutroman Glazuur Sindsdien heeft ze al meer dan tien boeken uitgebracht en menig feelgoodharten veroverd. Lisette schreef onder andere Verkikkerd, Schrijven kreng! en Langste. Kerst. Ooit.

Instagram: @lis1988

ZATERDAG

Boem. Krgh, krrr. bam

Bruut word ik uit een gelukzalig diepe slaap gewekt. Ik gluur opzij naar de wekker. De rode cijfers dansen voor mijn slaapdronken ogen: 06.25 uur. Argh. Veel te vroeg. Kreunend draai ik me om en trek het dekbed over mijn hoofd. Boven me gaat het gestommel verder. Mijn driejarige peuter is wakker en zijn kamer vakkundig aan het verbouwen. Zoals elke ochtend. En te vroeg. Zoals ook elke ochtend.

Ik trek het dekbed zuchtend een stukje omlaag en kijk naast me. Marcel slaapt de slaap der onschuldigen. Zijn idioot lange wimpers liggen als dikke, harige rupsen op zijn wangen. Zelfs na drie lagen mascara en een stevige noodgreep met de wimperkruller wordt het bij mij niet veel meer dan een ruw, kortharig borsteltje dat alle kanten op steekt. Oneerlijk is het. Ik onderdruk de neiging om er met mijn vingers aan te kriebelen. Er eentje uit te trekken…

boem! Krgh, krrr. bam… Schrrr.

Marcels wimpers fladderen even, maar landen dan weer vredig op zijn gezicht. Serieus?! Het is verdorie alsof Guus een legertje olifanten heeft uitgenodigd met wie hij de stoelendans doet op de zolder van ons karakteristiek maar supergehorig jarendertighuis (dat niet is gebouwd voor babyolifantjes of de huidige energieprijzen). Ik draai me net iets te wild om en sleep ons dekbed een stukje mijn kant op, stiekem hopend dat Marcel wakker wordt.

Geen reactie.

O, frustrerende man!

Dan hoor ik voetstappen op de zoldertrap. Niet te missen, want onze stuiterbal springt met twee voeten tegelijk van tree naar tree om telkens een extra harde, waarschijnlijk zeer bevredigende dreun te veroorzaken. Naast mij nog steeds geen teken van leven. Even twijfel ik of ik Guus zal onderscheppen bij de deur, zodat mijn echtgenoot verder kan slapen, maar mijn irritatie wint het en ik blijf liggen. Als ik zo achterlijk vroeg wakker moet worden, dan hij ook. Ik ben degene die

elke ochtend de boel aanzwengelt. Die onze zesjarige dochter Jula haar bed uit trommelt – een uitslaper, net als haar vader. Die Guus aankleedt, z’n tanden poetst, eten geeft en vermaakt tot papa eindelijk besluit uit dromenland te ontwaken. Nee, ik vertik het.

Guus buitelt de kamer binnen, klimt op ons grote bed, geeft me al klauterend een pijnlijk knietje in mijn linkerborst – niet de eerste keer – en nestelt zich dan tussen ons in. Zijn beweeglijke lijfje friemelt hij onder het dekbed. ‘warm!’ brult hij nog geen seconde later, en hij trapt het dekbed weer van zich af.

De ijzig koude lucht – ja, ook in april genieten wij van een subarctisch klimaat in ons karakteristiek maar tochtig jarendertighol – prikt op mijn blote armen en ik trek het dekbed vlug omhoog. Ik voel hoe Marcel naast me tot leven komt.

‘Ssst, zachtjes praten. Papa slaapt nog,’ fluister ik, al weet ik dat het te laat is.

‘Maar het is al licht buiten,’ toetert Guus. Onze zoon is verstoken van enig talent op het gebied van fluisteren. Brullen daarentegen…

Ik kijk naar het raam waar de ochtendzon pesterig door een kier van de gordijnen naar binnen glipt. Dat verklaart Guus’ vroege ontwaken. Ik moest en zou die jute tijgergordijnen die ik op Instagram had gezien hebben voor zijn kinderkamer. Ze staan geweldig, te leuk ook bij het junglekleed dat ik op Marktplaats vond. Maar ze doen alles, behalve licht tegenhouden. Welke gek bedenkt kindergordijnen die licht doorlaten?

‘Ik ga hardlopen,’ zeg ik resoluut.

Ik stap het bed uit, even ons subarctische klimaat vergetend, onderdruk een vloek en loop klappertandend richting de douche.

‘Maar ik heb honger…’

Met een beteuterd gezichtje drentelt Guus achter me aan.

‘Papa gaat zo wel mee naar beneden.’

Achter ons kreunt Marcel slaperig terwijl hij zich nog

Foto © Martin Gijzemijter 12
13

eens omdraait. Guus richt zijn aandacht op de berg in het bed, zijn ogen lichten op. Ik weet wat er komen gaat en krimp alvast plaatsvervangend in elkaar. Hij neemt een aanloopje en springt. Voor ik de badkamerdeur dichtdoe, hoor ik nog net hoe hij brult: ‘papaaaa! wakker worden! ik wil eten! ’

Schuldbewust draai ik de kraan van de douche open. Dat was niet aardig van me. Maar soms heb ik echt het gevoel alsof ik er alleen voor sta. Het is ook míjn weekend.

Veel later dan ik eigenlijk wilde trek ik met een zucht van opluchting de voordeur achter me dicht. Eindelijk een momentje voor mezelf. Ik zet mijn hardloopplaylist aan en op de muziek van Swedish House Mafia begin ik mijn vaste rondje om de vijver van het park. Even geen gillende kinderstemmetjes, maar die fijne festivalvibe van zes jaar geleden. Nee, zeven. Of was het acht? Acht jaar alweer. Het lijkt een ander leven.

Een jong stel staat langs het pad afscheid te nemen als ik hijgend als een bejaarde zeehond voorbijren. Zij wil op haar fiets stappen, maar hij trekt haar nog een keer naar zich toe voor een innige kus. Ik rol met mijn ogen. Wacht maar tot je kinderen krijgt…

Het begint na een frisse ochtend nu al aardig warm te worden in de lentezon en ik voel hoe mijn poriën de sluizen opengooien. En niet het sensuele zweet dat als dauwdruppeltjes verleidelijk op je glinsterende huid blijft liggen. Dit is een tsunami die vanuit elke kier van mijn lijf richting mijn wervelkolom kruipt om vervolgens in colonne richting mijn bilnaad te stromen en daar als een olievlek uit te spreiden. Het moet er charmant uitzien van achteren. Op de helling aan de zuidkant van de vijver liggen twee meisjes met de benen verstrengeld diep in elkaars ziel te staren. Uiteraard geen druppeltje zweet te bespeuren op die strakke lijven. Iets verderop slenteren een jongen en meisje hand in hand, en als ze ondanks de warmte dicht tegen elkaar aan kruipen als ik ze inhaal, rol ik weer met mijn ogen. Om vervolgens over een boomwortel op het pad te struikelen en onelegant maaiend met al mijn bezwete ledematen het verbaasde stelletje voorbij

te ren-vallen. De straf voor mijn slechte gedachte. Ik weet dat ik een zure tante ben, maar kom op: het is te vroeg op de dag. Ga iets doen met je leven.

Niet zeiken, Elisa. Jij was ooit ook zo. Geërgerd om mijn eigen jaloezie besluit ik mezelf verder te straffen met een rondje sprinten. Ik dwing mezelf om daarna nog tien rondjes te joggen voor ik naar het hek hink om de opkomende kramp in mijn kuit eruit te strekken. Ik lijk op ons huis: charmante details, maar het valt langzaam uit elkaar waar je bij staat.

Als ik mijn telefoon pak om de playlist uit te zetten, zie ik dat ik wat berichtjes heb. Ik klik op WhatsApp, lees enkele nietszeggende appjes en voor ik mezelf kan tegenhouden scrol ik naar beneden tot ik zo ongeveer onderaan de lijst ‘Vrijdag’ zie staan. Ik open de appgroep; er zijn maar twee leden. Het laatste bericht is drie maanden geleden verstuurd.

Hi, stuur ik

Het antwoord komt direct.

Hi

Wat ga ik zeggen?

Ik mis ons

Ik wacht het antwoord niet af, maar stop mijn telefoon snel weg. Ik moet naar huis.

ZONDAG

Neem op, neem op, neem op.

De telefoon gaat over. Jula staat huilend naast me. Ik probeer kalm en zen te blijven. Zen en kalm. Hoe ging die yoga-ademhaling ook alweer? Vier tellen inademen door je neus, acht tellen uitademen door je mond. Lukt voor geen meter, natuurlijk. De stress giert door mijn lijf. Als Guus of Jula huilt is het alsof iemand mijn hart in een sapcentrifuge propt en uitperst tot pulp. Iedere vezel in mij vibreert mee met elke snik van Jula en gilt dat ik haar verdriet nu – nu! – moet oplossen. Maar ik weet gewoon echt even niet hoe ik dit moet fixen.

‘Marcel,’ begin ik poeslief als er wordt opgenomen. Een poging om mijn verstrooide echtgenoot niet meteen door de telefoon te trekken. ‘Waar is dat blauw-witte turnpakje van Jula?’

‘In haar tas.’

‘Nee dus.’

‘O.’

‘Ja, de o van oen. Verdomme, Mar… Wat? O… Je hebt gelijk, Juul. Ik doe een euro in de vloekpot als we thuis zijn… Marcel, ben je er nog? Je had één taak vanochtend. En nu sta ik hier met een jankend kind… Wat? Nee lieverd, janken is geen vloekwoord, maar ook geen net woord. Ik zal het niet meer zeggen. Mag ik even het gesprek met papa afmaken? Mar… Mar? Hallo?’

Ik staar verbaasd naar het schermpje. Heeft-ie nou opgehangen?! Nou ja zeg. Woest tik ik op zijn naam in het scherm en druk de telefoon opnieuw tegen mijn oor.

‘Hing je nou op? Wat de…’

‘Nee El,’ onderbreekt Marcel me rustig. ‘Jij hing op. Ik denk dat je per ongeluk op een knopje drukte met je oor.’

‘O.’

Vroeger had Marcel een kalme uitwerking op me, net zoals dat ik hem meestal aan het lachen kon maken als hij even meneer Veels Te Serieus werd. Maar de laatste jaren – laten we eerlijk zijn, sinds die twee energieslurpende draken er zijn –ben ik vaak bits en is er zelden tijd over om samen te lachen. We zijn vooral onze agenda’s en die van onze kinderen aan het managen.

Een diepe zucht welt op uit de krochten van mijn door slaapgebrek geteisterde lijf.

‘Wat moet ik nou doen?’ vraag ik. Mijn woede is verdwenen. ‘Juul mag niet meedoen aan de turnwedstrijd omdat ze niet het officiële clubpakje draagt.’

‘Shit. Het ligt hier op het aanrecht.’ Zijn stem klinkt schuldbewust. ‘Kan ik nog snel in de auto springen en het komen brengen?’

‘Tuurlijk.’

‘Ik kom eraan. Geef me tien minuten.’

‘Ik ben toch met de auto, sukkel.’

‘Fok, dat is waar. Jeetje, ik weet het ook effe niet. Kun je je

charmes niet in de strijd gooien?’

‘Ik kan moeilijk die turnleraar een pijpbeurt gaan geven achter de tribune zodat hij de regeltjes even vergeet…’

‘Eh, sorry dat ik stoor,’ hoor ik ineens achter me. Een van de moeders van de andere meisjes kijkt me verontschuldigend aan. Ik voel een rode blos opkruipen vanuit mijn kraag tot in de puntjes van mijn haar. Ze lacht ongemakkelijk. Geen goed teken.

‘Sorry, ik wilde niet afluisteren, écht niet,’ benadrukt ze met net iets te veel klem, ‘maar ik hoorde toevallig je telefoongesprek enne… Nou ja, Sophie is als eerste geweest, dus ik kleed haar zo wel even om in een ander pakje, dan kan Jula in haar turnpakje meedoen.’

Ik druk Marcel weg. Zo gênant dit. Maar zo fijn. Ik kan haar wel kussen. Niet dat ik dat ga doen. Na wat ze net van me hoorde, durf ik geen lijfelijk contact meer te initiëren.

Even later doet onze schattige, stijve hark van een dochter een poging tot een arabier op de mat alvoor ze als een pudding in elkaar zakt. Net haar moeder. Ik pak mijn telefoon en scrol naar het berichtje dat ik gisteren kreeg.

Ik mis jou ook. Wanneer spreken we af?

‘Mama!’ Mijn dochter komt aanstormen. ‘Zag je dat? Ik landde op twee benen, zoals het hoort. Alleen viel ik toen om.’ Ze lacht en doet het voor. ‘Maar ik stond héél even, hoor. Bijna, hè mam?’

Stralend kijk ik haar aan en knik. De telefoon glijdt terug in mijn tas. Dat kan wachten.

MAANDAG

In de lunchpauze glip ik even naar buiten om met mijn ogen dicht te genieten van de zon op het terras. Mijn collega’s zijn schatten, maar ze zijn achttien jaar – oké, oké, dat is flauw van de zure tante. Ze zijn midden twintig, maar alles onder de dertig lijkt tegenwoordig op elkaar. Ze hebben allemaal van die tuitlipjes, dik aangezette wenkbrauwen, spinachtige nepwimpers (ha, ik ben niet de enige met stekelige borsteltjes!) en een diep doorbakken teint alsof ze net vijf dagen aan de Costa del Sol hebben liggen bakken, maar die stiekem uit een potje komt. Of nou ja, stiekem. Iemand moet die meiden toch

14
15

eens vertellen dat ze hun witte winternek ook mee moeten pakken met de bronzer.

Niet zo gemeen, El.

Sorry, ik leer mijn kinderen ook keurig binnen de lijntjes kleuren. Macht der gewoonte.

En net als mijn kinderen zijn mijn collega’s ook dol op schermpjes. Het enige wat ze doen is selfies maken en van elkaar beoordelen, TikTok-filmpjes liken en foto’s van potentiële scharrels naar rechts swipen. Ik heb wel iets beters te doen. Bovendien heb ik maar dertig minuten pauze.

Ik pak mijn telefoon en swipe naar rechts in de apps op mijn telefoon tot ik WhatsApp vind. ‘Vrijdag’ staat op de derde plek. De naam is een knipoog naar de dag dat we elkaar voor het eerst ontmoetten in een klein barretje in de stad; allebei in een relatie die al een tijdje niet lekker liep, onbewust – in mijn geval bewust – op zoek naar afleiding. Dat vonden we die avond, vrijend in het gras van het park. Ik glimlach bij de herinnering.

We hebben de naam van onze geheime appgroep niet helemaal willekeurig gekozen, natuurlijk. Het is een onschuldige naam die geen alarmbellen laat afgaan. Ik geloof dat er niemand meer in mijn huishouden is die níét mijn toegangscode weet. Tegenwoordig vind ik zelfs Jula regelmatig ongevraagd op mijn telefoon – haar geboortedatum als code is blijkbaar geen hersenkraker – en sommige dingen zijn niet voor kinderogen bestemd.

Terwijl ik een papieren bekertje vol gloeiend hete koffie balanceer in mijn linkerhand probeer ik te tikken met twee duimen. Een scheut zwart vocht klotst over de rand en valt rakelings langs het scherm. Geen gemis, de schrale koffie uit de machines in het verzorgingshuis waar ik werk is niet te zuipen. Ik druk op verzenden.

Vrijdagavond. Net als vroeger <3

Marcel heeft vrijdag een borrel van zijn werk staan en zit in de stad. Ik zou bij een vriendin thuis iets gaan drinken, maar dat kan ik makkelijk een week verschuiven en de babysitter is dus al geregeld. Zo simpel kan het zijn.

Oké, ons oude stekje. 20.30 uur

Dan biept mijn telefoon nog een keer.

Ik heb zin in je

Ik voel een kriebel in mijn onderbuik.

DINSDAG

De hele dag al ben ik opgewonden. De kriebel van gisteren is gegroeid tot een zeer aanwezige, gloeiende bal van verlangen. Net als toen ik single was slaat mijn fantasie bij een spannende date van tevoren helemaal op hol. We hebben de vrijdag in mijn hoofd al doorgebracht in de kamer van een fout hotelletje waar ze kamers per uur verhuren, we hebben het al gedaan in de wc van de bar, tegen het muurtje van de donkere steeg om de hoek van de ba…

‘tatatatatataaaaa!’

Brullend springt Guus van achter de bank om mij een hartinfarct te bezorgen. Zijn handen houdt hij als twee pistolen op mij gericht.

‘Dit zijn mijn pieuwers. Pang, jij bent dood.’

Ik moet toch eens een woordje spreken met het kinderdagverblijf.

‘Lieverd, dat soort dingen moet je maar niet zeggen.’

‘Jij bent niet de baas over mij!’ Zucht.

Dit is een nieuwe in zijn repertoire. Meestal als Guus dit roept, is het de voorbode van een Boze Peuter Dag. Ik had net besloten om extra mijn best te doen als Marcel straks thuiskomt. Ik heb zijn lievelingseten – asperges met krieltjes, een gekookt ei en ham in botersaus – gekocht en wil voorstellen om samen een film te kijken als de kids slapen.

Lang verhaal kort, het eten is een drama. Guus weigert ook maar één hap te nemen van de asperges en gooit het ei boos op de grond. Als ik zeg dat er dan ook geen toetje is, zet hij het op een blèren en stopt niet meer tot hij wild trappelend in zijn bed ligt en binnen twee minuten uitgeput in slaap valt. Zelfs Jula, onze dappere eter, zit met een lang gezicht te kauwen en kijkt of ik haar radioactief afval serveer. Dat was mijn culinaire uitstapje weer voor de komende maand. Morgen eten we gewoon spaghetti bolognese. Gepureerd.

‘Heb je zin om samen een film te kijken,’ vraag ik overdreven opgewekt als de kinderen in bed liggen, in een poging om het fiasco dat ons diner heet te vergeten. ‘Het mag zelfs zo’n arthouse film zijn,’ opper ik in mijn gulle bui.

Waar ik niks van snap en waarbij ik met allemaal vragen

blijf zitten na afloop.

Vermoeid wrijft Marcel over zijn ogen. Hij haalt zijn schouders op.

‘Kies jij maar iets wat je leuk vindt.’

Inwendig doe ik een overwinningsdansje, want ik had mijn zinnen gezet op die romcom met Sandra Bullock en Channing Tatum. Maar dit ging te makkelijk. Normaal vechten we erom tot de laatste snik.

‘O…ké. Ben je moe of zo?’

‘Ja. Nee. Ik heb veel aan mijn hoofd. Die ene klant waar ik je over vertelde, is een nogal veeleisende man die om elke poep en scheet aan de telefoon hangt. Als die enorme deal er niet van afhing, dan… Ach, ik ben gewoon gaar. Sorry. Zet maar iets op wat jij wil, ik kijk wel mee.’

Het tintelende gevoel in mijn onderbuik dooft tot een teleurgesteld, zacht gemurmel. Als ik niet moe ben, dan is Marcel het wel.

Het is ook altijd hetzelfde.

Lang duurt de teleurstelling niet. Ik haal nog snel even twee thee voor ons en installeer me op de bank onder een wollen kleedje om de kouval in onze serre tegen te gaan. (Prachtig hoor, dat originele glas-in-lood, zo karakteristiek ook, maar probeer die krengen maar eens te isoleren.) Zodra de film begint zit ik erin en pas als de aftiteling begint kijk ik tevreden naast me. Ik hou van een happy end.

Marcel ligt onderuitgezakt te slapen, zijn mond hangt half open. Daar gaat de romantiek. Ik wil net mijn telefoon pakken om er een foto van te maken – ik heb inmiddels een indrukwekkende collectie slapende Marcels – als zijn ogen openvliegen. Jammer.

‘Lag ik te slapen?’

Zijn thee staat onaangeroerd en koud naast de bank.

‘Vanaf de openingscredits,’ antwoord ik droog.

‘Sorry schat.’ Hij wrijft in zijn ogen. ‘Was het een leuke film?’

Ik haal mijn schouders op. Hij was fantastisch, maar het is niet alsof Marcel hem nog gaat kijken.

‘Zullen we maar naar bed gaan? Ik ben kapot,’ zegt hij terwijl hij opstaat.

Ik loop de trap op naar de zolder waar de kinderen

liggen te slapen. Het leeslampje bij Jula is nog aan; ik leg het opengeslagen boek weg, aai over haar haar en knip het licht uit. Guus schuif ik terug zodat hij niet dwars in zijn peuterbed ligt. Vanuit de deuropening kijk ik nog even bij allebei hoe ze rustig ademhalen. Als ik beneden kom, ligt Marcel in ons bed met zijn ogen dicht. Ik poets mijn tanden, was mijn gezicht en glijd naast hem onder het dekbed. Hij slaapt al, want ik krijg niet eens een nachtkus.

Ik staar naar het plafond. De plagerige tinteling in mijn onderbuik laait weer op. Nog drie nachtjes slapen…

En dan, Elisa?

Dan ga ik weer eens seks hebben. Ik kan me niet eens herinneren wanneer de laatste keer was.

Wel waar.

Drie maanden geleden. Ik voel hoe mijn lijf reageert bij de herinnering. Ongeduldige vingers die gehaast mijn kleren over mijn hoofd trokken, mijn beha aan de kant schoven. Lippen die mijn tepel net iets te hard naar binnen zogen, waardoor ik een scherpe maar verrukkelijke pijn ervoer…

Mijn hand schuift in mijn onderbroek en ik vind het gevoelige plekje dat me al de hele dag smeekt om aangeraakt te worden. Mijn ademhaling versnelt en ik onderdruk een kreun van genot. Terwijl ik ritmisch met mijn vingers op en neer beweeg, voel ik hoe de spanning die ik sinds gisterenmiddag voel verder opbouwt. Sidderend kom ik geluidloos klaar naast mijn slapende echtgenoot.

Maar goed, ik had als volleerd pornoactrice de boel bij elkaar kunnen gillen en dan nog was hij als een beer in diepe winterslaap blijven maffen.

WOENSDAG

Mijn plan is om een sexy selfie te maken. En die uiteraard te versturen. Maar eerst stap één tackelen. Marcel is naar zijn voetbaltraining en meestal doet hij daarna een biertje met vrienden in de kantine. Die verwacht ik de komende uren niet thuis. De kinderen slapen. Niets houdt me tegen. Toch wel.

We zijn een uur verder en de aanblik van mijn lichaam in de passpiegel heeft voor een acute en zeer ernstige aanval

16
17

van cameravrees gezorgd. Dit wil geen enkele kerel zien. Ik lijk een drilpuddinkje; alles deint zachtjes na als ik beweeg. Uiterst fascinerend als het niet zo confronterend was. Het onverbiddelijke vallicht van de spotjes in de badkamer dat boven op mijn wallen, putten en bobbels (bobbels? Hoe dan?!) schijnt helpt ook niet.

Ik plof neer op het bed. De hele inhoud van mijn lingeriela ligt om me heen gestrooid. Ik heb alle strings met lubberend elastiek eruit gevist en op een hoop gegooid. Dan blijven over: drie zwarte setjes, één beige beha met extra padding, een stuk of tien onderbroeken in alle kleuren van de regenboog, dat lila kanten setje dat voelt alsof ik schuurpapier als slip draag en dus netjes ongedragen in de kast blijft liggen, en natuurlijk mijn beige Spanx. Mijn ‘oma-onderbroek’, zoals Marcel met een vies gezicht zegt als ik het corrigerend ondergoed aantrek onder een jurk. Het is toevallig wel de beste vriend die een moeder van twee kan hebben: hij corrigeert me als het nodig is, steunt me door dik en dun en probeert niet alle aandacht op zichzelf te vestigen. Sterker nog, hij haalt het beste in me naar boven. De Spanx blijft. Maar niet op de foto.

Uiteindelijk kies ik een zwart setje met spannende riempjes, veel gaas en strategisch geplaatste bloemen. In een opwelling gekocht maar nooit gedragen. Ik ga op mijn zij op het bed liggen.

En nu?

Ik heb werkelijk geen flauw idee wat ik moet doen. Ik google ‘lingeriemodel bed’ en bestudeer de foto’s aandachtig. Ik ga weer liggen, krom mijn rug, duw mijn borsten naar voren en tuit mijn lippen.

En die armen, waar moeten die dan?

Ik moet toch eens beter gaan opletten als mijn collega’s in het verzorgingshuis selfies maken. De zelfontspanner zet ik op tien seconden. Eerlijk gezegd denk ik dat tien minuten nog niet voldoende is, maar die optie heeft mijn telefoon niet. Klik.

Godallemachtig. Mijn buik lijkt wel spierwit deeg dat langzaam van mijn middel af glibbert richting het bed. Dit is niet best. Buik in, rug krom, ene been iets optrekken zodat dat deeg er een beetje achter verdwijnt en mijn billen – het enige aan mijn lichaam dat voorlopig de zwaartekracht tart – fier en

rond naar boven steken. Poging twee. Klik.

Nee! Drie onderkinnen, hoe is het mogelijk? Opnieuw. Klik.

Nu kijk ik alsof ik elk moment achterover in slaap kan vallen.

Klik. Ogen dicht. Klik.

Wéér die buik. Klik.

Argh, argh, aaaaaaaargh. Mijn linkerhand ziet eruit als een t-rex klauwtje dat vlak bij mijn borst bungelt. Hoe fucking moeilijk is het om een mooie foto te maken? Oké, buik, been, kin, hand, ogen open, lachen maar zonder al te veel tandvlees. Klik.

Ik pak de telefoon van het nachtkastje. Ik zie nog een klein stukje deeg flabberen, er steekt een rare pluk haar uit en die extra kipfilet onder mijn bovenarm was er een paar jaar geleden nog niet. Maar als ik mijn ogen tot spleetjes knijp en door mijn stompjes van wimperharen naar het scherm gluur… Ja, veel beter. Ik moet er zeker drie filters overheen gooien, maar dan is het best aardig. We zijn tweeënhalf uur verder en ik ben gesloopt. Je zult maar elke dag een Instagram-account moeten vullen. En kinderen hebben. Ik heb nieuw respect voor momfluencers gekregen.

Als Marcel thuiskomt, lig ik al in bed en voel ik hoe de vermoeidheid van de dag me de diepte van ons matras in trekt. O zalige slaap, je bent zeer welkom. Marcel kruipt zachtjes tegen me aan, ruikend naar bier en zweet, en aait mijn zachte bolletje deeg onder het dekbed. Zijn hand dwaalt af naar beneden en glijdt in mijn lubberende, bijna elastiekloze onderbroek. Ik kreun slaperig voor ik mijn rug naar hem toe draai en opkrul in een foetushouding. Slaap…

Hij is te laat.

DONDERDAG

Ik heb ook enorm veel zin in jou Goed zo. Ik wil dat je naar me smacht

Dat doe ik al :-) [foto]

Lekker wijf!

Ik zit hier met een stijve achter mijn bureau.

Lig je nu in bed?

Midden op de dag? Haha grapje zeker

:-) Een man mag dromen. Ben je alleen?

Ja nog wel…

Ik wou dat ik nu naar je toe kon komen

<3

Stuur nog ns een foto

Ik wil dat je jezelf aanraakt en aan mij denkt.

En ik wil bewijs

Elisa aan het typen

‘Mamaaaaaaa!’

Verschrikt laat ik de telefoon uit mijn handen vallen. Het is mijn dag met de kinderen thuis.

‘Mama, Jula pest mij. Ze zegt dat ik een stomme koeienkop ben.’

De telefoon stuitert op de grond voor de voeten van Guus. Hij raapt hem op en kijkt nieuwsgierig naar het scherm. Jula is op slag vergeten.

‘Wat ben je aan het doen?’

Ik duik naar voren en probeer tevergeefs het apparaat uit zijn handen te grissen, terwijl een meldingsgeluidje een nieuw bericht aankondigt. Met zijn bijna vier jaar is Guus al irritant bedreven in swipen en scrollen, dus het duurt niet lang of mijn in lingerie gehulde lijf vult het scherm.

‘Wat doe je hier, mama?’

‘Niks, lieverd. Ik eh… Ik wilde even kijken of de beha mooi stond.’

‘De beha is mooi, maar het broekje is te klein, hoor.’

Godzijdank kan hij nog niet lezen.

VRIJDAG

Het afscheid is rommelig ’s ochtends. De kinderen zijn onrustig. Ze ruiken het altijd als er iets gaat gebeuren, als een stelletje bloedhonden. Vooruit, bloedjes van puppy’s. Lief maar met een neus voor drama. Guus hangt aan mijn been en Jula zeurt dat ze een speelafspraak wil maken na school.

‘Juul, papa en mama zijn er vanavond niet. Demi komt vanavond oppassen. Ik heb liever dat je thuisblijft, want je mag vast iets later opblijven en het is een drukke week geweest.’

‘Ik mag ook nóóit iets leuks!’ Boos stormt Jula de keuken uit.

Guus grijpt dit moment aan om luidkeels te verkondigen dat hij niet naar de crèche wil vandaag. Nog zo’n terugkerend element in zijn vaste peuterpuberdraaiboek. Hij zet de eerste schrille tonen in van een onvervalste huilserenade, terwijl Marcel me een afscheidskus geeft. Toen ik gisteren thuiskwam van mijn avonddienst lag hij al te slapen. We hebben elkaar deze hele week niet gesproken, niet echt. Het begint een patroon te worden. En nu met op de achtergrond de zuivere e-mineur van onze zoon fluistert hij in mijn oor: ‘Tot vanavond. Ik probeer op tijd te zijn.’

Wat bedoelt hij daar nou weer mee?

Ik krijg het gevoel alsof alles tegenzit vandaag. Straks kan die date vanavond niet doorgaan. Afwezig zwaai ik hem uit, terwijl ik Guus van mijn been afpel en Jula ga zoeken. Als we niet opschieten, komen we nog te laat voor school.

Die avond arriveer ik slechts tien minuten te laat in café De Witte Swaen. Een godswonder als je twee kindjes in je eentje naar bed moet brengen en jezelf daarna nog in vijf minuten moet opkalefateren tot een toonbare versie van jezelf. Zónder etensvlekken op je witte blouse en vette vegen op je broek. Terwijl de zestienjarige oppas al die tijd stoïcijns naar het scherm van haar telefoon staart. Ik neem even een momentje om mijn ademhaling na dat laatste sprintje van de bushalte onder controle te krijgen. Dit is de plek waar het ooit allemaal begon. Er is zoveel gebeurd, zoveel herinneringen; veel goeie, een paar slechte. Dan duw ik de deur open en in de schemering van de kroeg zoek ik naar een bekend gezicht. Zou hij er al zijn? Gelukkig, daar.

18
19

‘Hi.’

‘Hi.’

Ik schuif naast hem op de bank.

‘Ik ben zo blij dat je ooit die ex van je hebt gedumpt,’ zeg ik en ik leun voorover om hem een zoen te geven.

Hij lacht en die fijne rimpeltjes bij zijn ogen kreukelen speciaal voor mij. Ik voel een paar bekende vlinders fladderen in mijn buik.

‘Ik ben ook blij om jou te zien.’

‘Zullen we maar meteen vertrekken om een hotel op te zoeken?’ zeg ik en ik kijk hem ondeugend aan. ‘Zo heel lang hebben we niet, helaas.’

‘Dat lijkt me een uitstekend plan.’ Hij staat op en rekent zijn biertje af.

Ik glimlach naar de barman. Het is nog steeds dezelfde, net als alle meubilair en barparafernalia aan de vergeelde muren. Sommige dingen veranderen gelukkig niet. Dan duw ik de deur open, kijk straalverliefd naar de man die op me staat te wachten en niet naar mijn voeten – ‘Kijken waar je loopt, Elisa,’ hoor ik mijn moeder in mijn hoofd zeggen – en struikel over de droogloopmat naar buiten. In paniek graai ik om me heen, maar het zware, roodfluwelen tochtgordijn wappert vrolijk en ik duik er als een dolle stier doorheen. Met uitgestrekte handen, alsof ik een arabier wil turnen. Alleen die landing wordt een uitdaging…

Twee sterke armen vangen me op.

‘Pas op, schat. We zijn nog lang niet klaar.’

Het is de perfecte landing.

‘Ik zou nergens liever willen zijn dan hier,’ zeg ik, en ik meen het.

‘Liggend op straat?’

Ik mep hem op zijn arm.

‘In jouw armen, oen.’

Lachend trekt hij me naar zich toe voor een innige zoen. We blokkeren de ingang volledig en als een jong meisje geïrriteerd probeert langs ons naar binnen te wurmen, stappen we giechelend als tieners opzij. Dan fluistert mijn echtgenoot zachtjes in mijn oor: ‘Zullen we vanaf nu onze vrijdagtraditie er weer in houden, net als vroeger?’

Ik knik. Vanavond is van ons.

Lydian Coppus

Lydian Coppus werkt al twintig jaar voor tijdschriften als elle, jan, linda. en Libelle. Ze ontwikkelde diverse journalistieke cursussen voor Fontys Hogescholen. De liefdesdeal is haar eerste boek.

‘We zijn er!’ joelde Kathy. Ze opende het raampje van ons busje, wurmde haar bovenlichaam erdoor en gooide beide armen de lucht in.

‘Kathy, doe normaal!’ riep ik verschrikt uit. Met een harde ruk trok ik haar aan haar t-shirt terug het busje in.

Kathy lachte luid, draaide zich naar me toe en drukte hard een kus op mijn wang.

Ik voelde hoe ik werd aangestoken door haar enthousiasme en riep nu ook enthousiast uit: ‘Kijk! De b&b!’

Kathy legde liefdevol haar hoofd op mijn schouder. ‘We gaan wijn drinken, lekker eten, Franse mannen versieren en iedere avond ontzettend dronken worden,’ zuchtte ze gelukzalig.

‘Nou, dat weet ik nog niet hoor,’ antwoordde ik voorzichtig.

‘We moeten keihard aan het werk hier, en met een kater op een ladder staan te schilderen, is niet echt verantwoord.’

Kathy glimlachte naar me en piekte met haar duim en wijsvinger tegen mijn wang aan.

‘Doe niet zo saai, muts. We zijn hier ook om lol te maken, hoor. Stond dat niet bovenaan ons lijstje?’

Kathy bleef me het antwoord echter schuldig, want we waren aangekomen bij de oprit van het landgoed. Ik remde af en stak mijn hoofd uit het raam.

‘Bonjour monsieur,’ zei ik tegen een oudere man die de poort van de oprit van grijs naar groen aan het schilderen was.

waar jullie zullen overnachten.’

‘Met hoeveel zijn we eigenlijk?’ vroeg ik nieuwsgierig.

‘Jullie zijn de enige deze week, buiten een paar vaste krachten om.’

‘Echt waar?’ pruilde Kathy. ‘Dus dat betekent geen Franse fling voor ons?’

Hard stompte ik Kathy met mijn elleboog in haar zij.

‘Fling?’ vroeg de man niet-begrijpend.

‘Ja, u weet wel…’ begon Kathy.

‘Dank u wel, monsieur,’ onderbrak ik haar. ‘Dus hier moet ik naar rechts?’

De man knikte en voordat Kathy nog iets doms kon uitkramen, gaf ik een dot gas en lieten we een wolk van zand achter ons.

‘Wat doe je nu weer gestrest,’ zei ze met een pruillip. ‘Ik mocht die man toch wel uitleggen wat een fling is?’

‘Dat mocht je niet,’ antwoordde ik streng. ‘Straks denkt hij dat we alleen voor de mannen komen.’

‘Is dat dan niet zo?’

Ik parkeerde het busje op de plek die de man aangewezen had, zette de motor uit en draaide me naar haar toe. ‘Nee, dat is niet zo. We zijn hier in Frankrijk om het land en de mensen te leren kennen en we hebben een superstrak schema. Wat als je verliefd wordt en hier langer wil blijven? Dan valt ons hele plan in duigen.’

Instagram: @lydiancoppus

‘Spreekt u Engels?’

‘Maar natuurlijk, mademoiselle,’ antwoordde hij vriendelijk. ‘Welkom op Maison Ferdinand. Ik ben Ferdinand, maar dat berust op louter toeval.’

De man begon hartelijk te lachen. ‘Ik doe hier de kleine klusjes. Jullie zijn de twee dames die ons deze week komen helpen?’

Ik knikte. ‘Ik ben Sasha en dit is mijn vriendin Kathy.’

Kathy boog zich over me heen en stak haar hand uit naar de man. Hij schudde hem hartelijk.

‘Jullie kunnen hier doorrijden, het busje aan de zijkant van het huis zetten en als je doorloopt, komen jullie bij de stal

Kathy zuchtte. ‘Je gaat niet de hele reis zo strak staan als een elastiek, hè? Er moet ook nog wel een beetje ruimte zijn voor spontane acties.’

Ik wist dat Kathy gelijk had, maar spontane acties pasten niet zo goed in mijn systeem. Ik gedijde het best op een strakke planning, het liefst van uur tot uur uitgewerkt, zodat ik precies wist waar ik aan toe was. En ook al had dat op mijn werk bijna tot een burn-out geleid, toch hoopte ik dat deze reis precies volgens het boekje zou verlopen. Mijn boekje welteverstaan, niet dat van Kathy.

Kathy en ik waren al jaren vriendinnen, compleet verschillend, zowel van karakter als uiterlijk. Maar ondanks het

Foto © Ineke Oostveen 20
21

feit dat ik een controlfreak was en Kathy op zijn zachtst gezegd een flierefluiter, konden we geen dag zonder elkaar. En toen ik op mijn werk bijna tegen de muren opliep van de stress, besloten we om voor drie maanden een sabbatical te nemen en Frankrijk en zijn inwoners te leren kennen. Ik had zelf liever voor Engeland gekozen, de mensen daar leken me iets georganiseerder, maar omdat Kathy zeker wist dat Frankrijk mij tot een vrolijker en losser mens zou maken en dat dit de bedoeling van onze reis zou zijn, had ik schoorvoetend ingestemd.

Avondenlang hadden we onze roadtrip uitgestippeld en was een week lang helpen in een nog op te zetten b&b met wijngaard ons eerste doel. Daarna zouden we doorrijden naar het zuiden om daar de rich and famous te gaan spotten, wat Kathy’s idee was. Voor deze b&b hadden we trouwens samen gekozen, ook al waren onze motieven verschillend. Zo wilde ik weten hoe het voelde om een hele dag met mijn handen te werken, terwijl Kathy wilde ervaren hoe het was om iedere dag bij de lunch én het diner wijn te drinken.

‘Hé dromer,’ haalde Kathy me uit mijn gedachten. ‘Kom, we gaan naar binnen.’

Ik stapte uit en liep achter Kathy aan de stal binnen. De ruimte binnen was compleet nieuw en omgebouwd tot een kleine slaapzaal. Aan beide kanten stonden stapelbedden, keurig opgemaakt en waar aan het voeteneind twee handdoeken en een stuk zeep lagen. Naast de bedden stond een smalle kledingkast waar we onze spullen in konden opbergen. Verderop in de ruimte zag ik twee deuren en toen ik die opende bleek dat de douche- en toiletruimte te zijn. Tot mijn grote opluchting zag het er schoon en netjes uit.

Toen we het busje hadden uitgeladen en onze spullen hadden opgeborgen in de kasten, besloten we om naar het landhuis te lopen om kennis te maken met de familie.

Daar aangekomen klopte ik voorzichtig op de deur.

‘Zijn ze er wel?’ vroeg ik onzeker toen er niet werd opengedaan.

‘Natuurlijk,’ antwoordde Kathy. Ze duwde me opzij en begon met twee vuisten op de deur te bonzen.

‘Kathy!’ fluisterde ik verschrikt alsof iemand ons kon horen. ‘Niet doen.’

‘Hoezo niet? Misschien zitten ze aan de andere kant van het huis en dan horen ze je voorzichtige geklop echt niet, hoor.’

En weer bonsde Kathy met haar twee vuisten hard op de deur.

‘Gaat het? Die deur hoeft niet kapot,’ klonk opeens een stem achter ons.

Met een ruk draaiden Kathy en ik ons om en keken recht in het gezicht van een jonge man die ons met een vragende blik aankeek. Zijn zwarte haar was net iets te lang waardoor het in zijn nek omkrulde, en hij had zulke blauwe ogen, dat ze bijna doorschijnend waren. Ik moest even slikken en zijn knapheid liet ook Kathy niet onberoerd.

‘Bonjouuur…’ zei ze langzaam en stak haar hand naar hem uit.

‘Bonjour, mademoiselle,’ antwoordde de man met zwoele stem.

Hij pakte haar hand en drukte er een kus op. ‘Je suis Claude, et toi?’

Kathy giechelde bevallig. ‘Ik ben Kathy.

Claude richtte zijn aandacht nu op mij terwijl hij Kathy’s hand bleef vasthouden.

‘En jij bent?’ ging Claude over in het Engels. Hij keek me met een licht spottende blik doordringend aan.

‘Sasha,’ antwoordde ik zakelijk.

‘Hallo Sasha, leuk je te ontmoeten.’

Hij keek naar mijn hand die hij vast ook wilde kussen, maar ik hield mijn armen strak langs mijn lichaam.

‘Wat komen jullie hier doen?’ vroeg hij, terwijl hij zijn aandacht weer op Kathy richtte.

‘We komen hier werken,’ antwoordde ik. ‘We zijn net aangekomen en nu op zoek naar de eigenaresse.’

‘O ja, ik had al zoiets gehoord. Nou, welkom beiden. Als jullie om het huis lopen en de achterdeur binnengaan, dan vind je daar de eigenaresse.’

‘Werk jij ook hier?’ vroeg Kathy nieuwsgierig.

‘Zoiets ja.’

‘Hoezo zoiets?’

‘Ik ben hier niet iedere dag, maar vandaag werk ik in de tuin.’

‘En valt hier ook nog wat te beleven?’ vroeg ze verder.

‘Weinig,’ antwoordde Claude. ‘Het is een klein dorp.’

Kathy’s gezicht betrok. ‘Zijn hier ook geen kroegen?’

‘Als je van oude mannetjes houdt die iedere avond steevast te veel drinken, dan weet ik wel een leuke plek voor je.’

Kathy rilde overdreven. ‘Nee bedankt. Maar misschien kun jij ons ergens mee naartoe nemen?’

Claude gleed met een goedkeurende blik over Kathy’s lichaam.

‘Er is hier verderop een meer,’ zei hij. ‘Nu nog te koud om in te zwemmen, maar wel een fijne plek om ’s avonds een kampvuur te maken.’

‘Leuk, dan doen we dat,’ zei Kathy zelfverzekerd. ‘Heb je trouwens nog een leuke vriend voor mijn vriendin?’

Het liefst had ik Kathy nu de mond gesnoerd, maar ik wilde niet onaardig overkomen.

Claude nam me van top tot teen op. ‘Misschien,’ antwoordde hij. ‘Maar hoe zit het met jou, Kathy?’ negeerde hij me verder. ‘Ben jij ook op zoek?’

Claude deed een stap naar Kathy toe tot ze net iets te dicht bij elkaar stonden.

Opeens had ik genoeg van dit spel en ik pakte mijn vriendin bij de arm. ‘Kom, we gaan.’

Met tegenzin liet Kathy zich meetrekken en toen we de hoek om waren, liet ik haar los.

‘Jeetje, wat een lekker ding zeg. Vond je niet?’

‘Gaat wel,’ loog ik. Ik voelde hoe mijn wangen nog steeds warm aanvoelden van Claudes doordringende blik.

‘Gaat wel? Doe niet zo raar. Jij vond hem ook leuk.’

‘Ik ken hem niet eens, hoe kan ik hem dan leuk vinden?’

‘Oké, dan moet je het zelf weten. Als je maar weet dat ik je niet naar huis laat gaan zonder leuke man.’

‘Houd daar nu eens over op,’ zuchtte ik. ‘Je weet toch dat ik daar niet op zit te wachten.’

‘Dat zit je wel, want het wordt tijd dat je weer eens een beetje gaat stralen. Hoelang ben je nu al vrijgezel?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Weet ik veel, dat houd ik niet bij,’ loog ik.

Kathy keek me aan met een opgetrokken wenkbrauw.

‘Hoelang, Sassy?’

‘Vierhonderd drieënzestig dagen…’

‘En hoeveel uur?’ vroeg ze door.

‘Zeven…’

‘En?’

‘Vijfendertig minuten…’

Mijn wangen kleurden rood van schaamte. Kathy begon hard te lachen.

‘Ik kan daar toch ook niets aan doen,’ verdedigde ik mezelf. ‘Ik heb gewoon een goed geheugen.’

‘Jij bent knettergek, Sassy, knettergek. Maar als je zeker weet dat je die Claude niet wilt…’

‘Ik moet er niet aan denken.’

‘Mooi!’ zei ze opgewekt. ‘Dan ga ik mijn best doen voor hem.’

‘Je doet maar,’ antwoordde ik onverschillig.

Ik klopte net iets te hard op de keukendeur en niet veel later werd er opengedaan door een vrouw van rond de zestig jaar. Ze was gracieus ondanks het feit dat ze een versleten jeans en een shirt vol verfvlekken aanhad. Daaroverheen droeg ze een wit overhemd dat openhing en haar dikke zwarte haar zat in een losse vlecht die over haar rechterschouder lag. In haar linkerhand hield ze een verfkwast vast.

‘Bent u mevrouw Rousseau?’ vroeg ik.

‘Dat klopt, maar noem me maar Juliette.’ Ze lachte me vriendelijk toe. ‘Welkom op landgoed Ferdinand. Jullie moeten Sasha en Kathy zijn. Sorry voor mijn outfit, maar ik ben de hal een nieuw kleurtje aan het geven.’

Juliette opende uitnodigend de deur waarna Kathy en ik naar binnen stapten. We kwamen in een ruime keuken terecht.

‘Wauw, wat een mooie keuken,’ zei ik bewonderend.

‘Dit is, naast de woonkamer, de enige plek in huis die af is. Voor de rest is het nog een rommeltje.’

‘Wanneer gaat de b&b open?’

‘We hopen over twee maanden, zo eind mei. Maar we beginnen rustig aan, hoor. We hebben in het najaar ook nog de druivenpluk, eerst maar kijken hoe dat gaat.’

‘Interessant,’ antwoordde ik.

‘Hebben jullie trouwens de slaapplekken al ontdekt?’ ging Juliette verder.

Ik knikte.

‘Ik hoop dat jullie het niet heel ongezellig vinden daar,

22
23

maar hierboven zijn de slaapkamers nog niet af. De stal is eigenlijk voor de druivenplukkers bedoeld.’

‘Geen probleem,’ antwoordde ik. ‘Het ziet er mooi uit en we hebben lekker de ruimte. Wanneer wilt u trouwens dat we aan het werk gaan?’

‘Wat dachten jullie van morgen? Dan kunnen jullie vanmiddag hier de boel een beetje verkennen. Vanavond eten we samen met mijn zoon en nog wat werklui, dus als jullie dan rond een uurtje of acht hier willen zijn…’

‘Perfect!’ antwoordde ik. ‘Wat denk jij, Kat?’

‘Ik vind het helemaal goed,’ antwoordde ze meegaand.

‘Fijn, dan ga ik nu weer verder als jullie het niet erg vinden,’ zei Juliette terwijl ze de verfkwast heen en weer zwaaide. ‘Ik zie jullie vanavond. We eten lekker buiten als het niet te koud is.’

Toen Juliette weg was, zei ik tegen Kathy: ‘Wat is ze aardig, hè?’

‘Best wel,’ antwoordde Kathy. ‘En super dat we nog niet hoeven te werken. Zullen we naar het meer op zoek gaan waar die Claude het over had? Zou hij trouwens haar zoon zijn? Ze hebben beiden van die blauwe ogen.’

Ik dacht aan Claudes ogen en ik kreeg het meteen weer warm. Om dit gevoel van me af te schudden, zei ik: ‘Laten we eerst hier de boel maar gaan verkennen, dat is belangrijker dan dat meer.’

‘Maar we blijven hier toch maar een week?’ mokte Kathy. ‘Dan hoeven we toch niet iedere hoek van het landgoed te kennen?’

‘Dat moeten we wel. Ik wil morgen goed voor de dag komen.’

Kathy zuchtte diep en sjokte achter me aan naar buiten.

‘Oké, wat gaan we eerst doen?’ vroeg ik toen we weer aan de voorkant van het huis stonden.

Kathy tuurde om zich heen, toen ze opeens vol enthousiasme naar de wijngaard wees die even verderop lag.

‘Laten we naar de druiven gaan.’

‘Maar er zijn nog geen druiven. Het is eind maart.’

‘Nou en?’ En voor ik nog iets kon zeggen, liep Kathy al richting de wijngaard.

Gedwee liep ik achter haar aan en nam ondertussen de omgeving in me op. Het was een heerlijke plek. Rondom het landhuis lag een enorme tuin met oude bomen en hoewel

de tuin nog niet helemaal zomerklaar was, stonden er in de tuinborders al enkele bloemen in bloei.

Heel vaag kwam een zachte bloemengeur mijn neus binnendrijven en ik voelde me opeens een ontzettende bofkont. Kathy en ik liepen hier zomaar in Frankrijk in de lentezon en we gingen nog lang niet naar huis. We zouden avonturen gaan beleven, mooie herinneringen maken en, ook al hoopte ik dat Kathy en ik niet gek van elkaar zouden worden, ik had dit met niemand anders willen doen.

Blij ging ik naast Kathy lopen en haakte zusterlijk mijn arm door de hare.

‘Gezellig zo, vind je niet?’

‘Heel gezellig,’ antwoordde ze.

Opeens hield ze haar pas in en wees richting de wijngaard.

‘Kijk nu eens wie daar staat. Volgens mij gaat het zo nog gezelliger worden.’

Ik kneep mijn ogen samen en zag tussen de kale druivenranken een persoon staan. Vaag herkende ik het donkere haar van Claude en ik wist meteen dat hij de reden was geweest waarom Kathy de wijngaard wilde verkennen. Met tegenzin liep ik met haar mee. Ik had helemaal geen zin in die Claude. Op de een of andere manier mocht ik hem niet. Daarnaast had ik geen zin om weer genegeerd te worden terwijl Kathy het woord voerde. Straks werd ik nog het sulletje van de b&b.

‘Hé!’ Kathy’s stem klonk verrast toen we Claude naderden. Claude, die voorovergebogen stond met een snoeischaar in zijn hand, kwam omhoog.

‘Hi,’ zei hij.

‘We zijn het landgoed aan het verkennen,’ nam Kathy direct het woord. ‘Juliette zei dat we vandaag maar een beetje rond moesten kijken. Wat ben je aan het doen?’

Claude leek ietwat overdonderd door onze aanwezigheid, maar begon toen zijn bezigheden uit te leggen.

‘We zitten midden in de snoeiperiode. Ik ben een laatste check aan het doen. We hebben de hele wijngaard al gedaan, maar ik loop de druivenranken nog een keertje na.’

Hoewel Claude een stuk vriendelijker klonk nu hij uitleg over de wijngaard gaf, wist ik me toch niet zo goed een houding te geven en ik richtte mijn aandacht maar op de kale

druivenranken terwijl hij zich met Kathy bezighield.

‘Houd je van wijngaarden?’ klonk Claudes stem opeens in mijn oor.

Geschrokken keek ik hem aan.

‘Nou, niet per se…’ stamelde ik. ‘Hoezo?’

‘Omdat je zo aandachtig naar die rank staat te kijken.’

‘Ik houd van de natuur…’

‘Dat hebben we dan gemeen.’

Claude gaf me een grote glimlach en deed een stap naar me toe. Hij boog voorover naar de wijnrank en wees een knopje aan waar voorzichtig lichtgroene blaadjes zich een weg naar buiten probeerden te banen.

‘Kijk,’ zei hij en hij wreef teder met een vinger over de blaadjes. ‘Het seizoen is begonnen. Is het niet prachtig?’

‘Eh, ja,’ zei ik en ik kon mijn ogen niet afhouden van zijn vinger die de blaadjes betastten. Ik kreeg het er warm van.

‘Ik kijk zo uit naar september,’ ging hij verder. ‘Kun je je voorstellen dat het hier dan helemaal vol hangt met dikke, sappige druiven waar we straks heerlijke wijn van gaan maken?’

Ik hoorde Kathy achter me gelukzalig zuchten. ‘Ik heb er nu al zin in,’ zei ze verlekkerd.

Claude draaide zich naar Kathy toe en begon te lachen. ‘Wijn genoeg hoor hier, vanavond bij het eten kun je je eraan tegoed doen. Juliette vindt dat geen probleem, zolang je de volgende dag maar weer present bent.’

‘Dat moet geen probleem zijn, ik kijk al uit naar vanavond,’ knipoogde ze naar hem.

Claude negeerde haar geflirt en draaide zich weer naar me toe.

‘Ben jij ook een wijndrinker?’ vroeg hij.

‘Eigenlijk niet nee,’ antwoordde ik eerlijk.

‘O? Hoezo niet?’

‘Ik vind het gewoon niet lekker smaken, zo zuur.’

‘Stoer van je dat je dit durft te zeggen tegen een Fransman die op een wijngaard werkt.’ Hij begon hartelijk te lachen, wat hem nog aantrekkelijker maakte. ‘Maar ik drink zelf ook niet zoveel, hoor. Ik vind het maakproces veel leuker.’

Ik glimlachte. Misschien viel die Claude toch wel mee.

‘Ik vond het leuk om jullie te spreken,’ onderbrak hij onze

conversatie. ‘Maar als jullie het niet erg vinden, ga ik door.’

Claude stak zijn hand naar me uit. Ik legde de mijne erin. Het voelde aangenaam warm.

‘Het was leuk om je een beetje te leren kennen,’ zei hij zacht, waarna mijn benen opeens aanvoelden als elastiek.

‘Eh, ja…’ stamelde ik. ‘En dank je voor de uitleg,’

Claude keek me diep in de ogen en opeens moest ik me inhouden om hem niet te kussen. Geschrokken door deze gedachten, trok ik snel mijn hand uit de zijne, waarna Kathy haar kans waarnam.

‘Dag,’ zei ze verleidelijk en ze legde haar hand in de zijne. Claude bracht haar hand naar zijn mond en kuste deze zacht. Kathy giechelde. ‘Zorg maar goed voor de druifjes. Ik kan niet wachten om straks de wijn te proeven.’

Omdat ik Kathy’s geflirt niet meer kon aanzien en ik weg wilde bij het ongemakkelijke gevoel dat ik bij Claude kreeg, begon ik alvast richting het landhuis te lopen, zonder nog om te kijken wat daar gebeurde.

Niet veel later kwam Kathy weer naast me lopen.

‘Had hij nog wat te zeggen?’ vroeg ik nieuwsgierig.

‘Ik vroeg hem naar het kampvuur bij het meer en hij nodigde ons uit voor morgenavond.’

‘Ons of jou alleen?’

‘Ons, gekkie. Doe toch niet zo onzeker.’ Ze sloeg haar arm om mijn schouder.

‘Ik doe niet onzeker, ik vroeg het me alleen af.’ Kathy keek me onderzoekend aan. ‘Weet je zeker dat je hem niet leuk vindt? Anders laat ik ’m lopen hoor.’

‘Heel zeker, dus ga gerust je gang,’ antwoordde ik onverschillig.

Die avond zaten we met zijn allen buiten aan een lange tafel te eten. Het was ondertussen best fris geworden, maar Juliette had voor ons dekentjes gepakt die ons warm hielden. De werklui hadden de hele avond al het hoogste woord, waar ik niets van verstond, dus was ik in gesprek geraakt met Juliette. Kathy had zich bij aankomst direct op Claude gericht en de twee zaten dicht tegen elkaar aan onder het dekentje van Kathy.

‘Zeg,’ zei Juliette toen ze haar glas had leeggedronken. ‘Ik

24
25

ga mijn bed in als jullie dat oké vinden. Het is genoeg geweest voor vandaag.’

Ze keek Kathy en mij aan. ‘Willen jullie morgenochtend hier om zeven uur zijn? Dan ontbijten we samen en kunnen jullie daarna beginnen met de klimop aan de voorkant van het huis. Die moet nodig gesnoeid worden.’

‘We zullen er zijn,’ antwoordde ik en ook Kathy knikte. ‘Dank je voor het heerlijke maal en tot morgen.’

Juliette wierp ons nog een glimlach toe en toen zat ik opeens alleen met de werklui en met een in elkaar opgaande Kathy en Claude tegenover me.

Ik nam nog een slok van mijn water en keek een beetje om me heen. Misschien moest ik ook maar naar bed gaan.

Maar net toen ik op wilde staan, richtte Claude zich op mij en vroeg: ‘Sasha, vertel eens wat over jezelf.’

Ik ging weer zitten.

‘Over mezelf? Maar wat wil je dan weten?’

‘Gewoon, wie je bent, waar je van houdt in het leven en waarom je geen wijn drinkt.’

Claude hief zijn glas naar me op en nam een slok.

‘Ik houd niet van wijn,’ herhaalde ik mijn woorden van eerder op de dag.

‘Je houdt niet van wijn?’

Claude begon te lachen en ik besloot dat ik nu officieel een hekel aan hem had. Waarom probeerde hij me belachelijk te maken? En waarom zat hij al aan zijn tweede fles, terwijl hij had gezegd dat hij niet zoveel dronk?

‘Nee, ik houd niet van wijn,’ zei ik kortaf. ‘Is dat zo erg?’

‘Dat is helemaal niet erg,’ antwoordde hij. ‘Alleen een beetje onbegrijpelijk.’

Claude boog zich over de tafel heen, pakte een schoon glas en nadat hij het voor de helft had volgeschonken met wijn, schoof hij het glas naar me toe.

‘Hier,’ zei hij.

‘Wat moet ik hiermee?’

‘Neem eens een slok.’

‘Maar ik zei toch dat ik geen wijn drink?’

‘Niet iedere wijn is hetzelfde.’

Ik schoof het glas van me af. ‘Ik vind het niet lekker, dank je.’

De werklui staakten hun gesprekken en keken me af-

wachtend aan.

‘Drink!’ riep er een met harde stem.

‘Ja, drink!’ riepen de anderen nu ook.

Claude keek even naar de werklui en schoof het glas weer naar me toe. ‘Je kunt niet zeggen dat je het niet lekker vindt als je het niet hebt geprobeerd.’

Ik hoorde de werklui instemmend mompelen.

‘Laat haar nou maar,’ kwam Kathy me te hulp, maar Claude negeerde haar.

‘Kom op, Sasha. Eén slokje kan toch geen kwaad?’

‘Ja,’ riepen de werklui nogmaals. ‘Drink!’ En de mannen begonnen met hun handen op tafel te slaan.

In een impuls omdat ik van deze ellende af wilde zijn, pakte ik het glas wijn en dronk het in één teug leeg. Daarna zette ik het met een klap terug op tafel, keek Claude aan en zei: ‘Smerig. Heel smerig.’

Ik stond op, gooide het dekentje van me af en rende richting de stal. Achter me hoorde ik hoe iedereen hard begon te lachen en ik voelde me vreselijk.

In de slaapzaal trok ik mijn pyjama aan, ging in bed liggen en sloeg de dekens over mijn hoofd. Toen ik zo even lag, voelde ik dat er iemand naast me kwam liggen.

‘Gaat het?’ vroeg Kathy bezorgd.

Ik haalde mijn schouders op.

‘Laat ik je zeggen, je bent de held van de avond bij de werklui en ik heb tegen Claude gezegd dat hij een eikel is, wat hij toch niet verstond.’

‘Dank je wel,’ zei ik zacht.

Kathy kroop tegen me aan en sloeg haar arm om me heen. Niet veel later was ze in diepe slaap, terwijl ik nog uren lag te bedenken hoe ik Claude de rest van de week kon ontwijken.

De volgende ochtend, na het ontbijt waar gelukkig alleen Juliette ons had vergezeld, stond ik op de ladder bij de klimop. Kathy en ik hadden het werk verdeeld. Ik knipte de dode stukken weg en Kathy legde ze op een kar. Het lentezonnetje scheen en ik voelde me ontspannen en zelfs blij. Het gedoe van de avond ervoor was ik al bijna vergeten.

We waren zo een tijdje bezig toen ik opeens een stem hoorde: ‘Goedemorgen dames. Hoe gaat het hier?’

Ik draaide me om en keek recht in Claudes ogen. Snel richtte ik me weer op de klimop en knipte met de snoeischaar ruw een tak weg.

‘Au!’ riep ik hard en van schrik liet ik de schaar vallen. Paniekerig keek ik naar mijn vinger waar het bloed uit gutste.

‘Help!’ riep ik naar Kathy, ‘Ik heb in mijn vinger geknipt!’

Maar voordat ze kon reageren, voelde ik twee handen op mijn heupen die me voorzichtig de ladder af leidden.

‘Rustig maar,’ zei Claude bezorgd. ‘Voorzichtig. Ik heb je vast.’

Toen we beneden kwamen, kwam Claude direct in actie. Hij pakte een zakdoek uit zijn broekzak en bond de wond strak af.

‘Het komt goed,’ stelde hij me gerust. ‘Maar we moeten dit wel laten hechten.’

‘Ik ga mee!’ riep Kathy.

‘Blijf jij maar hier,’ antwoordde Claude. ‘Dan kan jij Juliette inlichten.’

Het liefst had ik Kathy mee gehad, maar ik was te geschrokken om ertegen in te gaan. Gedwee liep ik met Claude mee naar zijn auto. Ik stapte in en zwijgend reden we naar een eerstehulppost.

Claude ondersteunde me met uitstappen en bracht me naar binnen waar we, nadat een verpleegster de wond had aanschouwd, direct werden geholpen.

Terwijl de wond gehecht werd, keek ik naar Claude die me met een bezorgde blik aankeek.

‘Gaat het?’ vroeg hij en streek met zijn hand over mijn haar.

Ik knikte en probeerde zijn hand op mijn hoofd te ontwijken, maar hij bleef mijn haar strelen. Ik besloot me maar eraan over te geven, zo onprettig voelde het ook weer niet.

Nadat de arts de wond gehecht had en ik niet veel later met een recept voor antibiotica weer in de auto zat, draaide ik me naar Claude toe.

‘Dank je wel,’ zei ik gemeend, want de Claude die ik net had leren kennen, was zo slecht nog niet. Hij had het woord genomen, had alles geregeld en had me zelfs, toen ik na afloop van de spanning even in huilen was uitgebarsten, liefdevol getroost.

‘Graag gedaan,’ antwoordde hij met een glimlach en keek naar mijn vinger. ‘Je moet de komende dagen maar een beetje gaan genieten van de omgeving, je kunt zo niet werken.’

‘Maar dat kan ik toch niet maken?’ vroeg ik bezorgd. ‘Kan ik geen kleine klusjes doen waar maar één hand voor nodig is?’

Claude dacht even na.

‘Ik weet wel wat,’ en hij keek me aan met een ondeugende blik. ‘Je komt gewoon de rest van de week mij gezelschap houden in de wijngaard. Dan kan ik je alles leren over het maken van wijn als je dat leuk vindt.’

Schijnbaar voelde Claude mijn twijfel, want hij vroeg: ‘Ben ik zo afschrikwekkend dat je niet in mijn gezelschap wil verkeren?’

Omdat ik echt heel blij was geweest met Claudes hulp en ik hem nog een kans wilde geven, stak ik mijn gezonde hand uit.

‘Deal,’ zei ik.

‘Ik kijk ernaar uit,’ antwoordde Claude. ‘Ben je vanavond trouwens wel bij het kampvuur? Dan zal ik zorgen voor een alcoholvrij drankje.’

Ik glimlachte en vermoedde dat Claude hiermee zijn excuses van gisteravond aanbood.

‘Ik zal er zijn,’ beloofde ik.

Claude liet mijn hand los, startte de motor en in alle stilte reden we terug naar het landgoed.

Die avond liep ik met Kathy richting het meer waar het kampvuur werd gehouden. Claude zat al met wat vrienden rond het vuur.

‘Welkom dames!’ riep hij toen hij ons zag.

Claude klopte met zijn hand op de grond naast hem. Kathy en ik gingen bij hem zitten.

Hij keek naar mijn verbonden vinger. ‘Hoe gaat het?’

‘Wel goed,’ antwoordde ik. ‘Ik heb net mijn antibiotica geslikt.’

‘Dan mag je natuurlijk geen alcohol, hè?’ Hij hief de fles wijn op die naast hem stond. ‘Sorry, maar ik heb niets anders voor je te drinken.’

Verbaasd keek ik Claude aan die schijnbaar zijn belofte om iets te drinken voor me mee te nemen alweer vergeten was.

26
27

‘Geeft niet,’ zei ik kortaf. ‘Ik heb water bij me.’ ‘Gelukkig,’ zei hij en draaide zich naar Kathy toe. ‘Ik heb op je gewacht.’

Hij kuste Kathy’s wang en liet zijn lippen daar net iets te lang liggen.

En terwijl Kathy en Claude in elkaar opgingen en niemand verder een gesprek met me leek aan te willen knopen, zat ik niet geheel op mijn gemak een beetje in het vuur te staren.

Toen na een minuut of tien het er niet op leek dat ik nog enige aanspraak zou krijgen, en ik het geflirt van Kathy en Claude niet meer kon aanzien, besloot ik om maar naar bed te gaan. Ik had geen zin om nog langer in het gezelschap te verkeren van mensen die ik niet kende, daarnaast traanden mijn ogen van het staren in het vuur.

‘Zeg,’ begon ik tegen Kathy. ‘Ik denk dat ik…’

Maar voordat ik mijn zin af kon maken, werd ik onderbroken door een stem achter me die zei: ‘Sorry dat ik een beetje laat ben.’

Naast me werd een fles sap neergezet.

‘Ik hoop dat je dit lekker vindt.’

Met een ruk draaide ik me om en ik keek recht in het gezicht van een man die het evenbeeld van Claude was.

‘Maar…’ stotterde ik geschokt.

Ik draaide me naar Kathy en Claude toe.

Kathy zat net als ik met grote ogen naar Claudes dubbelganger te staren, toen Claude zei: ‘Mag ik jullie even voorstellen, mijn broer Gaspard.’

Ik draaide me terug en keek naar de man die naast me had plaatsgenomen en me een glas sap aanreikte.

‘Hi Sasha,’ zei Gaspard met een glimlach. ‘Fijn om je weer te zien.’

‘Hi Gaspard,’ antwoordde ik verlegen en ik pakte het glas aan.

En toen onze glazen elkaar raakten, was ik op slag alle pijn en ongemakkelijkheid vergeten en voelde ik dat dit een nacht zou worden om nooit te vergeten.

Mirjam Mieserius

Mirjam Mieserius is auteur, blogger en parttime-Parisienne. Ze is groot fan van Parijs en brengt deze stad helemaal tot leven in haar feelgoodserie Bestemming Parijs, waarvan het tweede deel, Rendez-vous op Montmartre, deze zomer verschijnt. Ook schreef ze de novelles De citroen op de taart en Met een vleugje citroen, die zich afspelen in Zuid-Frankrijk.

Kiki, sorry dat ik je stoor. Kunnen we even bellen? Er is een situatie. Groetjes Mia.

Een situatie? Dank je feestelijk, maar ik ben er even niet. Zoals ik mijn medewerkers drie weken geleden al had aangekondigd, maar goed...

Met een ruk rol ik mijn trolley over de drempel en terwijl ik mijn frustratie op de droogloopmat de grond in stamp, denk ik terug aan Mia’s woorden van vanochtend: ‘Jij gaat genieten van je vrije weekend. Zó verdiend! Geen denken aan dat wij je gaan bellen of appen, erewoord. Wij redden ons wel.’

Maar liefst drie uur heeft de belofte van mijn collega standgehouden. Dat belooft nog wat.

In de woonkamer van het houten achtpersoonsvakantiehuisje schuif ik de hendel in en parkeer ik mijn trolley onder de vensterbank. Ik zet het raam op de kiepstand en snuif de geur van het pas gemaaid gras diep in. Heerlijk, lente!

Hoewel ik niet warm loop voor vakantieparken met lawaaiige zwemparadijzen, bontgekleurde glijbanen en volwassenen die in apenpakken dansjes opvoeren, kijk ik echt uit naar het familieweekend dat voor me ligt. De Tilburgse stadsdrukte een paar dagen verruilen voor de prachtige natuur in de Veluwe is een beloning na een lange periode van topdrukte en stress in mijn kledingwinkel. De zon spiegelt in de vijver dat voor het huisje ligt, eenden waggelen eromheen. Narcissen in het gras, zo groen als het half mei hoort te zijn, bewegen zachtjes naar elkaar door het zwoele windje.

De deur slaat open, voetstapjes tikken gehaast op de tegelvloer. ‘Tante Kiki, mag ik boven in het stapelbed?’

Glimlachend kijk ik naar Jade, die aan mijn blouse trekt.

Ik til haar op en uit mijn borstzakje pakt ze de muntjes die ik daarnet bij het inchecken in de receptie kreeg.

‘Wasda?’ vraagt ze met haar hoge stemmetje.

‘O, schatje, had jíj die otterpunten? Ik was ze al kwijt.’

De vloer van het huisje kreunt onder het gewicht van de weekendtas die mijn zus Linda laat zakken.

‘Otterpunten?’ Ik kietel Jade in haar zij, ze schatert het uit.

‘Tante Kiki kent alleen Pandapunten.’

Met een brede grijns tilt Linda een goedgevulde boodschappenkrat op het aanrecht in de keuken, die ruimte biedt voor twee kookpotten en hooguit één persoon die er net de kont kan keren.

‘Mamaaaa!’ De vloer gebruikend als buikschuifbaan glijdt Lieke van zeven de woonkamer binnen. Ze staat direct op en rent samen met haar zusje van vijf naar de bank. De meisjes laten zich er met een hoop gegiechel op vallen. Het uitgeleefde geval kraakt en piept alsof het elk moment de geest kan geven.

Ik laat me op een stoel zakken en schuif een rode ordner met een stickerlogo van vakantiepark De blije otter naar me toe. Bladerend door de map, kom ik al snel uit op de pagina met het activiteitenprogramma. Goed, dit wordt een weekend uit mijn comfortzone stappen en tijd inhalen. ‘Meiden, vanavond om zeven uur is het minidisco met Otto de Otter. Morgenochtend na het zwemmen kunnen we gaan ponyrijden, dan van twee tot drie lampionnen maken voor de krokusoptocht,’ hoor ik mezelf hyper opsommen. ‘En…’

‘Kiek.’ Hoofdschuddend tilt mijn zus de laatste boodschappen uit de krat om ze op te bergen in de kastjes. ‘Je hoeft het weekend niet van minuut tot minuut vol te plannen. Je zit hier niet op je werk.’

Over werk gesproken. Ik heb al minstens tien minuten mijn mobiel niet gecheckt. Wat heb ik gemist? Op het moment dat ik mijn telefoon pak, zie ik vanuit mijn ooghoek de bezorgde, kritische blik van mijn zus. ‘Ja, sorry hoor, Lin, maar voor mij heeft het een noodzakelijke functie. Dat snap je toch ook wel?’ Linda haalt alleen haar schouders op en ik draai mijn rug naar haar toe. Wat denkt ze nu? Dat ik mijn social media ga afstruinen? Nee hoor, ik pak dat ding alleen maar even om belangrijke zaken te checken. De melding die op mijn scherm opduikt laat zich niet niet makkelijk wegklikken. Wat staat er eigenlijk in? Ach welnee, ik vind het totaal niet boeiend dat Romy Monteiro een nieuwe broek heeft. Wacht eens, heeft Romy een nieuwe broek? Zou mij dat ook staan, zo’n jarenzestiggeval?

‘Meiden, ik weet pas een leuk spelletje voor dit weekend,’

Foto © Ineke Oostveen 28
Instragram: @mirjam.mieserius
29

zegt Linda, terwijl ze twee bekers ranja volschenkt. ‘De grote mensen gaan hun telefoons opbergen in de koffer.’

‘Lin,’ protesteer ik. ‘Ik besef dat je gouden herinneringen hebt aan je stoepkrijtjeugd, dat heb ik zelf ook, maar de tijden zijn veranderd, hè. Ik heb mijn scherm nodig.’

‘Dat denk je maar,’ hoor ik mijn zus mompelen, terwijl Lieke intussen op mijn schoot klimt. Haar onschuldige, blauwe ogen kijken me smekend aan.

‘Gaan we nu naar de plasta?’

Glimlachend strijk ik een blonde krul uit haar ogen. ‘De Plaza, bedoel je, met de speeltoestellen, de minidisco en de ballenbak.’ Ik draai mijn telefoon om. Sorry my precious, ik leg je even op je rug. Met mijn hand langs mijn mond, alsof ik een groot geheim ga onthullen, wenk ik ook mijn andere nichtje, die op mijn andere been neerploft. ‘Weten jullie trouwens wie dit weekend mee is op vakantie?’

De meisjes schudden enthousiast hun hoofd.

‘Juffrouw poffertjes. Zij bakt de aller-allerlekkerste poffertjes van de hele wereld en zal ik jullie nog eens iets vertellen?’ Lieke en Jade hangen aan mijn lippen wanneer ik fluister: ‘Ze zoekt nog twee hulpjes om mee te bakken en om te proeven.’

‘Poffertjes,’ gillen de meiden in mijn oor en ik kijk opzij naar Linda, die met een glimlach een doekje over het aanrecht haalt.

‘We hebben alle tijd. Laten we eerst de koffers uitpakken.’

Met een rusteloos gevoel schuif ik de hendel van mijn trolley omhoog. Ik weet het. Ik gedraag me als een trapveer die is begonnen met lopen en niet meer te stoppen is. Maar nu ik er toch ben, wil en móét ik ontspannen. Of ik nu de manen van pony’s ga vlechten, cupcakes besprenkelen met regenboogglitters of een k3-dansje ga opvoeren in het buitenzwembad.

Ik ga alles uit dit weekend halen wat erin zit. ‘Zo, dames, hebben we er een beetje zin in?’

Ik draai me om naar mijn zwager, die met de laatste tas over de drempel stapt. De meisjes beginnen te gillen van plezier als Harold op zijn hurken zakt en zijn armen spreidt. Behendig tilt hij Lieke op zijn nek, met Jade aan zijn been als een schattig blok met pijpenkrulletjes.

Buiten komt een locomotief voorbij. Hij toetert en rammelt dat het een lieve lust is. Mijn nichtjes laten hun vader acuut los en rennen naar het raam, waar ze beginnen te springen en wijzen. ‘Otto de Otter!’ Als het gevaarte ons huisje passeert, zingen mijn nichtjes mee met het liedje dat via het gekantelde raam naar binnen waait: tjoeke tjoeke tjoek, zo doet de trein

Alsof er nog niet genoeg herrie is, schalt ook nog de ringtone van mijn gsm eroverheen. Nee hè… Opgefokt accepteer ik het binnenkomende gesprek van mijn medewerker. Een minuutje, niet langer.

Een kwartier later verbreek ik met vlekken in mijn nek de verbinding. De koffers zijn intussen uitgepakt en mijn nichtjes zitten met rozige wangetjes achter een nieuwe beker ranja een tekening te maken.

‘Kiek? Leg dat ding nou eens weg.’ In de stem van mijn zus klinkt ergernis en bezorgdheid door.

‘Maar ik wilde alleen even… Mia had me nodig en…’ stamel ik ter verdediging en ik kijk naar het schermpje in m’n handen. Weer een kwartier tijd verloren. ‘Sorry, zus.’ Quality time met Linda’s gezin en relaxen, dat was het plan. Zo moeilijk kan dat toch niet zijn? Mijn mobiel verdwijnt in mijn handtas, waarna ik opveer en enthousiast in mijn handen klap. ‘Wie gaat er mee met juffrouw poffertjes?’

De meisjes staan al buiten.

Dat mijn sluimerende hoofdpijn in de Plaza zou doorbreken, had ik wel verwacht. Het bliepen, het felle licht van de speelautomaten en het krijsen van kinderen stuwen mijn toch al hoge bloeddruk verder omhoog. Schoenen staan kriskras door elkaar onder het klimrek dat de hele wand van de ruimte beslaat. Ik kijk omlaag door een rukje aan mijn hand.

‘Tante Kiki, kom mee.’

Jades handje glipt uit de mijne, waarna ze richting een glittercirkel stuitert, blijkbaar de dansvloer. De discolampen strooien uitbundig kleuren uit over de kinderen, hun papa’s, mama’s, opa’s en oma’s.

Ik laat me achter haar aan trekken en op het moment dat ik me in het mierennest wil storten dat vol verwachting wacht op Otto de Otter, de parkmascotte, begint mijn telefoon opnieuw te rinkelen. Ik vis hem uit mijn tas, gebaar naar Jade dat ik

eraan kom en slaak een gefrustreerde zucht als ik zie dat het alweer een bericht is. Zeg Mia, moet ik soms ook nog je billen komen afvegen? Wij gaan eens stevig babbelen als ik terug ben van mijn vrije weekend. Hoewel… vrij?

Irritatie borrelt op vanuit mijn tenen als ik het bericht lees: Sorry dat ik je nog een keer stoor, maar wat is ook alweer de code van de kluis? Ik heb overal gezocht, maar kan het nergens vinden.

‘Hallo, ik heb toch zeker niet voor niks een overdracht van twee kantjes opgesteld toen ik bij de gratie gods een weekend vrij besloot te nemen?’ mopper ik terwijl ik de telefoon aan mijn oor zet en mijn stresslevel een nieuw hoogtepunt bereikt. Ik heb wijn nodig.

Op het moment dat ik opsta van mijn stoel breekt een oorverdovend gejoel uit, waardoor ik Mia’s excuses niet kan verstaan. Ik kijk weer naar de dansvloer. Een zeker twee meter lange otter gooit zijn armen in de lucht en zweept de kolonne krijsende kinderen nog verder op.

‘Jongens en meisjes, hebben jullie er een beetje zin in?’

Uit de speakers knallen de eerste noten van een kinderliedje dat ik herken uit mijn eigen jeugd: ‘Tsjoe tjsoe wa’. Met open mond kijk ik toe hoe volwassenen alle schroom verliezen en de spastische bewegingen van de otter nadoen. Nou ja, ze hebben in elk geval plezier. Plotseling krijg ik bijna een hartverzakking van de harige poot die eerst voor mijn ogen zwaait en me dan wenkt om mee te doen. ‘Wacht even, Mia. Ik moet even een otter toespreken.’ Ik leg mijn hand op mijn telefoon. ‘Nee bedankt, Ottermans. Ik kijk wel toe.’

Met zijn hoofd in dat enorme pak hoort hij niks van wat ik zeg. Hij draait zijn zware, harige lijf om en strekt zijn armen. De kinderen bootsen zijn bewegingen na en zingen mee alsof hun leven ervan afhangt. De volwassenen ook.

En ik haast me met Mia in mijn oor naar de bar.

Na een zweterige nacht en een ontbijt van harde broodjes, croissants en hagelslag, loop ik met Linda en haar gezin naar het buitenzwembad. Met mijn strandtas over mijn schouder en mijn hand boven mijn ogen weer ik de zon, voor tien uur in de ochtend al net zo uitbundig aanwezig als mijn nichtjes. Ondanks Linda’s waarschuwingen dat ze rustig moeten lopen,

rennen Lieke en Jade op hun teenslippers een flink stuk voor ons uit. De dunne stof van mijn jurkje plakt al aan mijn benen tegen de tijd dat we aankomen bij het zwembad. Het water glinstert uitnodigend in de zon. De meisjes rennen gillend naar de rand en verdwijnen met een plons onder water. Harold duikt erachteraan. Op zoek naar vrije stoelen lopen Linda en ik een rondje over het gazon, waar vele fanatiekelingen hun handdoek al hebben neergelegd om een ligbed veilig te stellen.

Jade klimt via het trapje uit het zwembad en komt op blote voetjes naar me toegerend. ‘Tante Kiki, ga je mee van de glijbaan?’ vraagt ze, terwijl ze ongeduldig hupsend naast mijn ligstoel staat.

Zwemmen? Ik kijk op naar een kronkelige glijbaan. Lichtjes flitsen en harde kindermuziek knalt eruit. Op het moment dat ik bevestigend wil antwoorden, piept mijn telefoon opdringerig. Het zal toch niet waar zijn?

‘Kom je?’ Jades vingertje trekt ongeduldig aan mijn bikinibandje. ‘Die discoglijbaan is supervetcool. Ko-hom nou.’

Ik aai haar over haar krullen, die door het water slap langs haar gezichtje hangen. ‘Sorry liefje, probeer jij alvast de glijbaan uit om te zien of het niet te eng is voor tante Kiki.’ Haar teleurgestelde gezicht probeer ik niet te laten doordringen tot mijn hart als ik mijn telefoon pak. Een voicemailbericht. Twee collega’s zijn ziek en er is een bezettingsprobleem. Of ik wat lijntjes kan uitzetten.

‘Kiek?’

Chagrijnig draai ik mijn gezicht afwezig richting Linda.

‘Wat is dát?’ Mijn zus wijst naar de telefoon in m’n handen. ‘Hadden we niet iets afgesproken dit weekend?’

‘Stom,’ beken ik. ‘Ik had niet eens door dat ik hem pakte.’ Terwijl ik de telefoon in m’n strandtas terug wil stoppen, gaat hij opnieuw af. ‘Wat nou weer?’ grom ik.

‘Tante Kiki, ga je mee van de glijbaan?’ hoor ik Liekes stemmetje aan de andere kant van de lijn. ‘Papa zei dat ik je beter kan bellen.’

Mijn mond begint te trillen van ingehouden lach als ik omkijk en mijn nichtje verderop zie staan, naast Harold en met zijn telefoon aan haar oor. ‘Ik kom zo, liefje. Beloofd.’

Dan houdt mijn zus haar hand op. ‘Geef maar hier. Als ik jouw telefoon bij me houd, kom je ook niet in de verleiding.’

30
31

Ik schud mijn hoofd. ‘Ik moet bereikbaar zijn. Stel dat mijn werknemers me nodig hebben. Weet je wat? Vijftien minuten schermtijd per uur. Deal?’ Ik gil het uit als ze haar koude hand op mijn buik legt. Oké, dat vat ik maar op als een nee. Boos leg ik een handdoek over me heen en sluit mijn ogen.

‘Je hoeft niet 24/7 standby te zijn voor je werk.’

Natuurlijk heeft ze gelijk, maar niks doen en niet reageren betekent dinsdag gegarandeerd een hoop shit aantreffen.

Een diepe zucht hangt tussen Linda en mij in. ‘Probeer dan in elk geval te doen alsof je er met je hoofd bij bent. Ook leuker voor de meiden.’

De koude hand die net nog op mijn buik lag, heeft nu mijn hart vastgegrepen. Ben ik echt zo afwezig? Razendsnel denk ik na en er is maar één conclusie mogelijk. Ja, ik ben op vakantie. Niet met mijn familie, maar met mijn telefoon. Eén pling en hij krijgt alle aandacht. In feite krijgen mijn werknemers alle aandacht. Doe ik daarmee zelfs mijn nichtjes tekort? En mijn eigen zus? Ik slik de brok in mijn keel weg en ga rechtop. ‘Het spijt me, Lin, ik wil wel. Echt. Maar ik word gestoord van en door mijn werk.’

‘Dat heb je wel een beetje over jezelf afgeroepen. Je trekt alles naar je toe. Leidinggeven is ook delegeren en vertrouwen geven. Vrij is vrij, Kiek. Als je collega’s je respecteren, dan gunnen ze je je vrijheid.’ Ze kijkt me doordringend aan. ‘Maar gun jij jezelf die rust wel?’

Ik glimlach, hoewel haar woorden precies op de zere plek drukken. ‘Ik wil het wel, maar ik weet niet hoe dat precies moet. Ontspannen.’

‘Dus dender je als een hogesnelheidstrein door het leven en vergeet je onderweg te stoppen op een tussenstation. En als je al stopt, is het alleen maar om op je telefoon te kijken.’

‘Ja,’ piep ik. ‘Ik denk dat je daar gelijk in hebt.’

‘Als je regelmatig stilstaat, zie je meer. Kijk maar eens om je heen.’

Ik doe wat ze zegt en ik zie een jongetje met een ouderwetse zwembroekslip, een man met weelderige haardos op borstkas en benen. Bij de wildwaterglijbaan staat een rij die langer is dat die op zondagavond bij de friettent.

‘Het werkt zoals bij kinderen. Zolang je jouw medewerkers alles voorkauwt, worden ze nooit zelfstandig.’

‘Ik weet het,’ mompel ik en dan op ferme toon: ‘Ik ga het doen. Ontspannen.’ Ah yes, dit voelt fijn.

Al na een kwartier lig ik te draaien op mijn ligstoel. M’n hele lijf is onrustig en mijn hoofd weet zich geen raad zonder de constante stroom van prikkels. Ik weet zonder telefoon verdorie niet eens hoe laat het is. En of ik een appje heb, of een gemiste oproep van m’n werk. En of Romy Monteiro toevallig ook een bijpassende blouse heeft bij die hoge broek.

Midden in mijn gedachtestroom word ik aangevallen door een waterpistool. Ik schiet overeind. ‘Koud!’ roep ik uit, en Jades gaat giechelend aan mijn armen hangen. Geen kans dat ik weer kan gaan liggen. Triomfantelijk trekken mijn nichtjes me naar de glijbaan

Mijn heupen zijn blauw als ik gillend de glijbaan uit roetsj. Levensgevaarlijk dit ding!

‘Kijk uit!’ De waarschuwende mannenstem komt te laat en mijn hoofd botst met kracht tegen een borstkas. Een vloek en een grom. Twee handen pakken mijn schouders stevig vast.

‘Gaat het?’

‘Waarom blijf je in het uitdrijfbad hangen?’ mopper ik, half verblind door sterretjes voor mijn ogen en de lichtjes in de discoglijbaan. ‘Zo gebeuren er ongelukken.’

Ik schud de handen van mijn schouders en knipper met mijn ogen. De sterretjes blijven dansen, maar deze keer niet door de botsing. Koolzwarte ogen in een omlijsting van lange wimpers. Ik slik van deze aantrekkelijke verschijning en voel me plotseling een stuk minder zeker met mijn grote mond en ongetwijfeld blauwe dijen. Bedekt mijn bikini eigenlijk nog wel de juiste plekken?

Ik schraap mijn keel in een poging mezelf te herpakken.

‘Nou eh dus…’ Wat wilde ik ook alweer zeggen?

Zijn mondhoeken glijden uit elkaar in een warme, zelfverzekerde glimlach als hij een bekende melodie begint te neuriën. ‘Jammer dat je gisteren niet te porren was voor een dansje.’

Mijn ogen worden groot. ‘Jij bent de otter.’

‘Voor mijn werk kruip ik soms in een otterpak, inderdaad.’

Hij steekt een hand naar me uit. ‘Tim.’

‘Kiki.’ Lichtelijk overrompeld door het feit dat ottermans een waanzinnig aantrekkelijke man blijkt te zijn, schud ik hem

de hand. ‘Ik dacht dat je Otto heette?’

‘Dat zou wel toepasselijk zijn: Otto de Otter.’

Ik voel mijn mondhoek trillen en als ik hem aankijk, schieten we allebei in de lach.

‘Is dit…’ Nog nahikkend van het lachen, maak ik een beweging die het buitenzwembad omvat. ‘… je vaste baan?’

Zijn ogen vernauwen iets, maar blijven vriendelijk. ‘Ik werk als vaste kracht in het recreatieteam, dat klopt.’ Hij maakt een knikje naar een langgerekt zwembad waar een club mensen met overwegend wit haar net het water inloopt. ‘Aquajoggen.’

‘Wat, eh, actief.’ Ik baal van mezelf als ik hoor dat het teleurgesteld klinkt. Ontmoet ik eindelijk een leuke man, is hij een otter. In zijn werk dan.

‘Ik kan het iedereen aanraden,’ meent hij zichzelf te moeten verdedigen, wat ik heel naar vind van mezelf. ‘Je ontmoet veel mensen in reallife en werkt altijd in een ontspannen sfeer. Nou, ik moet ervandoor. Tot ziens, Kiki.’

Bij die laatste woorden trakteert hij me op een knipoog. Zo sexy dat ik er sneller van ga ademen. ‘Juist ja,’ prevel ik, niet in staat mijn ogen af te houden van zijn biceps die bollen als hij zichzelf optrekt uit het zwembad. Mijn blik blijft hangen op zijn natte, rode zwemshort die aan zijn fraaie kontje blijft plakken. Ik gooi mijn hoofd achterover in het water om wat verkoeling te krijgen. Het is duidelijk te lang geleden dat ik met een man was.

‘Wacht.’ Hij schudt zijn hoofd, druppels vliegen in het rond. ‘Vanavond is de karaokeshow. Ik ga ervan uit dat je er dan ook bent?’

Ik knik en merk dat mijn mond nog steeds een stukje openhangt.

‘Tante Kiki, nog een keer van de glijbaan?’ Aan de rand van het zwembad staat Lieke, ongeduldig naar me te wenken. Haar stralende ogen, die net onder haar vochtige blonde krullen uitkomen, verliezen glans als ik nee schud.

‘Sorry, schatje, ik moet eventjes iemand terugbellen.’

‘Jij moet altijd bellen, jij bent een stomme telefoontante.’ Met afhangende schouders druipt ze af om aan te sluiten in de rij van de glijbaan.

Tim kijkt haar glimlachend na en geeft mij een kort hoofdknikje. Dan loopt hij met opgestoken hand naar het

zwembad, waar de aquajoggers hem al opwachten. Ik verplaats mijn blik van hem naar de levensgevaarlijke glijbaan en zucht diep. ‘Lieke, wacht, ik ga toch mee.’

Ik ben een stomme telefoontante.

Liekes woorden laten me de rest van de zaterdag niet meer los. Als een zombie laat ik me op een pony over het park hobbelen, een cocktail mijn keel in glijden en werk ik een friet mayo weg als lunch. Jammer genoeg is het weer omgeslagen. Het miezert, waardoor we nu binnen, in de miniclub, een lampion in elkaar aan het flansen zijn voor de krokuslampionnenoptocht op zondagavond. Terwijl ik toekijk hoe Jade met het puntje van haar tong tussen haar lippen de laatste glitters plakt op haar krokusvormige lampion, gaat mijn mobieltje over. Mijn hart vergeet een ogenblik dat het de bedoeling is dat het klopt, als ik zie het nummer van mijn winkel op mijn scherm zie verschijnen. Mijn knokkels worden wit van de kracht waarmee ik mijn mobieltje omklem. Wezenloos kijk ik door het raam van de miniclub naar de gang waar een club kinderen achter Ottermans aan huppelt. Zijn hoofd draait mijn kant op. Dit is karma. Hij denkt vast dat ik een relatie heb met mijn telefoon en in feite zit hij er niet eens ver naast. Mijn iPhone 12 ligt naast me in bed, is de eerste die ik zie als ik wakker word, als ik ontbijt, naar het toilet ga… Ik ben een telefoonjunk. En ook slaaf van mijn medewerkers. Een paar seconden blijf ik verward staan. Even verderop zitten mijn nichtjes samen te giechelen. Linda gaat ernaast zitten en ik kan zien dat ze haar dochters en hun krokuslampionnen de hemel in prijst. Zo eenvoudig kan het dus zijn. Plotseling zitten de tranen hoog. Wat doe ik mezelf toch allemaal aan? Waarom verdoe ik mijn tijd met dat stomme beeldscherm? Het is lente, ik ben omringd door de mensen van wie ik houd, op dit park loopt een fucking lekkere ottermans rond. Hoe respectloos is het dat mijn medewerkers me zelfs in mijn schaarse vrije weekend voor elk wissewasje bellen?

Linda, gebogen over Liekes schouder, blikt mijn kant uit. Haar ogen staan bezorgd en ze maakt een gebaar waaruit ik kan opmaken dat ze wil weten of alles oké is. Ik knik en laat de traan van frustratie rollen. Het is klaar, ik ga Mia bellen. Daarna gaat mijn telefoon de rest van het weekend achter slot en grendel.

32
33

We zitten op het bomvolle terras onder een vaalblauwe parasol die heen en weer wiebelt door een zacht briesje. De regen is weggetrokken, net als mijn frustratie. Ik bestel een mojito terwijl mijn gedachten het gesprek met Mia maar blijven terugspelen.

‘Je hebt gelijk.’ Dat was het enige wat ze zei. Nou ja, na een verontschuldiging van drie minuten waarin ze toegaf dat het makkelijker is om mij te bellen dan het wiel zelf uit te vinden. ‘Je leek het nooit erg te vinden, je bent altijd aardig als we je om hulp vragen.’

Ze was opvallend openhartig en ik ook. We hebben zelfs nog gelachen en met een iets geruster gevoel hing ik op, na Mia’s belofte mij met rust te laten en mijn belofte mijn mobiel in de koffer te laten. De eventuele afkickverschijnselen bestrijd ik wel met cocktails en wijn. Voor het eerst in maanden krijg ik weer wat lucht. Ik duw met mijn lepeltje het schijfje citroen naar de bodem van mijn glas en schrik op door een megafoon.

‘Smeer je stembanden, want vanavond is de karaokeshow.’

‘Gaan we, tante Kiki?’ De twee paar blauwe ogen, die ik vanaf nu niets meer wil weigeren, glimmen van enthousiasme.

‘Reken maar dat we gaan.’ Ik spring op van mijn stoel. ‘Iemand zin in een potje minigolf?’

‘Leuk!’ Handenwrijvend staat Harold op om de drankjes af te rekenen.

Ik voel een por in mijn zij en Linda’s stem klinkt bij mijn oor: ‘Trots op jou.’

Ik haat karaoke. Om kroegen waar met koeienletters ‘Vanavond karaoke’ op de gevel staat, loop ik altijd met een grote boog heen. En hier, op het terras van De blije otter waar met koeienletters

‘Karaoke’ op een banner staat, weet ik weer waarom.

Een harde tik tegen de microfoon brengt het publiek in stilzwijgen. De geluidboxen van het zaaltje kraken luid.

Op het podium staat Tim in een nonchalant shirt. ‘Goedenavond.’ Zijn glimlach is breed en als hij de zaal rondkijkt, fonkelen zijn ogen krachtiger dan de discolampen die het podium oplichten. In mijn onderbuik kriebelt iets. Een kriebel die maakt dat ik het liefst het podium op zou rennen om mezelf compleet belachelijk te maken door hem vol op zijn mond te kussen. Betrapt kijk ik opzij naar Linda, die haar

telefoon op de fotostand zet en op het podium richt. Als een kleuter die geen vijf tellen kan stilzitten, wiebel ik op mijn stoel. Linda werpt me een vragende blik toe.

Na een aanzwellende piep die mensen van hun stoelen laten opveren, tikt Tim bestraffend op de microfoon. ‘Test test,’ klinkt zijn mooie, diepe stem. ‘Nou, hij doet het, hoor.’ Vertederd kijk ik toe hoe hij staat te stuntelen op het podium. Hij is echt leuk!

‘Als eerste is het podium voor Isabelle. Mag ik een warm applaus voor Isabelle?’ Hij maakt een theatraal handgebaar naar een in zuurstokroze gekleed meisje dat met vuurrode wangen het podium komt oplopen. De suikerzoete klanken van een nummer van Demi Lovato vullen het terras. Zodra het meisje haar eerste zin heeft gezongen, beginnen een paar kinderen achter me te jengelen. Begrijpelijk.

Mijn ogen dwalen steeds af naar Tim. Ze volgen elke beweging die hij maakt op het podium. Ik snap niet hoe ik me aangetrokken kan voelen tot iemand die ik pas drie keer heb gezien, waarvan één keer in een otterpak.

‘Wat zit jij te glunderen?’ Naast me zit Linda me nieuwsgierig aan te gapen. ‘Lekkere host vanavond, hè?’

‘Het is ottermans.’

‘Hij daar? Is hij de otter?’ gilt Linda zo hard door de ruimte dat alle ogen, inclusief die van Tim, op haar gericht zijn.

Zijn knipoog brandt in mijn buik.

‘Zachtjes, muts.’ Mijn wangen gloeien intussen alsof ik urenlang zonder olie in de zon heb liggen bakken.

‘Je vindt hem leuk, hè? De otter?’

Ik haal mijn schouders op en fluister in Linda’s oor:

‘Volgens mij denkt hij dat ik een doos ben die alleen maar datet met haar telefoon, met als hoogtepunt van de dag een uitstapje naar TikTok.’

‘Bewijs hem dan het tegendeel.’

Ik draai mijn gezicht langzaam naar haar toe en trek een wenkbrauw op. Op het podium begint Elvis Presley te zingen.

‘Wat bedoel je?’

‘Nou, laat hem zien dat je lef hebt.’ Ze maakt een hoofdbeweging naar het witte scherm, waarop de tekst Are you lonesome tonight voorbijkomt.

‘No way dat ik ga zingen.’

Ze priemt haar ogen in de mijne en als ze haar wenkbrauw lift, lijkt er een knop in me om te gaan. Sta me bij… ik ga zingen.

Ik ben een ster, ik ben de zon, ik kan dit.

Na dit mantra, een denkbeeldige schop onder mijn kont, maar vooral het vooruitzicht om naast Tim te staan, stap ik met benen als pudding het podium op. Door de zenuwen heb ik geen idee waar ik mijn handen moet laten en hoe de knop van de microfoon moet worden omgezet. De bosjes toeschouwers veroorzaken met hun applaus een dof gerommel diep in mijn buik. Ik pak de microfoon vast alsof het besmeurd is met bacteriën en kijk strak naar mijn zus, die haar telefoon omhooghoudt.

‘Kiekje, Kiek,’ hoor ik haar roepen.

Plotseling herinner ik me het oude gezegde: de camera liegt nooit. Note to self: kijk vanavond vooral niet op social media. Maar dat was ik toch al niet van plan.

‘I’m so exited’ trapt af en mijn ogen speuren het terras rond, op zoek naar een escape, tot Tim plotseling naast me staat. Hij buigt een stukje naar me toe. In de sluimerende lichten van de discolampen zie ik zijn ogen glimmen.

‘Pak het podium, Kiki. Laat je lekker gaan. Ontspan. Echt!’ spreek ik mezelf ferm toe.

Een piep van de microfoon en een hoop gegiechel en geklap vanaf het terras als ik de eerste noten eruit pers. Vol schaamte kijk ik naar de blije hoofden in het publiek. Dit gaat gênant worden. Nee, dit ís al gênant. Tim denkt vast dat ik gek ben. Hoewel, beter gek dan gestrest.

Mijn zus steekt twee duimen naar me op en Harold klapt enthousiast in zijn handen. Ondanks dat ik me compleet voor lul voel staan, gloeit mijn hart bij het zien van mijn nichtjes, die van hun stoeltje zijn opgestaan en voor het podium staan te dansen en springen op de muziek en mijn valse geloei. Met rode koontjes en wiebelende benen kraak en piep ik mezelf de tergende vier minuten door. Ik val bijna op mijn knieën van dankbaarheid als de laatste noten van The Pointers Sisters wegebben.

‘Mag ik een hartelijk applaus voor Kiki?’ Tim staat alweer naast me. Hij slaat een arm om me heen. ‘Ik denk dat we het erover eens zijn dat zingen niet echt jouw ding is.’ Zijn arm ligt

er nog steeds als hij nog wat verder naar me toebuigt. ‘Maar je mooie, ontspannen glimlach die het achterlaat staat je zoveel beter dan die fronsrimpels. Zelfs een otter heeft niet zoveel rimpels na een hele dag in het water.’

‘Teleromeo’ wordt ingezet en Tim bootst met duim en wijsvinger een telefoon aan zijn oor na. Wanneer onze blikken elkaar opnieuw vangen en hij betekenisvol knipoogt, begrijp ik de boodschap. Ik sla mijn hand voor mijn mond en proest het uit.

We dansen het liedje uit tot k3 klaar is met zingen. Ik zie iets sprankelends in zijn ogen als Tim weer tegen me begint te praten.

‘Je mist al het moois door alsmaar op dat ding te kijken.’

Ik volg zijn blik naar mijn familie. Hij glimlacht en ik glimlach nog breder als ik ze zie zitten met zijn vieren. Hij heeft gelijk.

Op een rare manier voel ik me ontroerd, alsof ik hier op het vakantiepark met die rare naam het licht zag. En dan bedoel ik voor de verandering niet het licht van mijn gsm.

Hij is nu zo dicht bij me dat alles in me even stilstaat. Mijn hart, mijn ademhaling. Plots doet alles het weer en ik voel sinds lange tijd dat ik leef als hij vraagt: ‘Heb je morgen tijd voor een echt gesprek? Alleen wij tweeën en een lunch? Gewoon wat tijd verliezen.’ Hij houdt zijn hoofd schuin en kijkt vragend, een blik die ik voel tot in mijn tenen.

Een luid applaus stijgt op uit het publiek.

Weer twee opgestoken duimen van Linda.

‘Oeps.’ Nu is het zijn beurt om te blozen. Tim legt een hand in zijn nek en ik zie zijn mondhoeken langzaam omhoogkrullen. ‘Ik geloof dat de microfoon nog aan stond.’

Heel langzaam laat ik mijn hand afglijden en pak ik de zijne vast. Zijn vingers vlechten zich door de mijne. Twee, hooguit drie seconden. ‘Ottermans, ik wil heel graag tijd verliezen met jou,’ fluister ik in zijn oor.

34
35

Chantal Claassen

Sinds Chantal Claassen in augustus 2018 eindelijk toegaf aan haar verlangen om verhalen te schrijven, is er geen houden meer aan. Ze debuteerde bij Uitgeverij Zomer & Keuning met de Beachclub Esperanza-serie. Met Flessenpost en Briefpost veroverde ze het hart van menig feelgoodlezer. 26 april verschijnt het derde en laatste deel in de Beachclub Esperanzaserie: Luchtpost. Ook schreef ze samen met collega-auteur Saskia M.N. Oudshoorn De wensenwinkel, een feelgoodverhaal perfect voor de feestdagen.

Instagram: @chantal.claassen104

‘Mijn Joop is ook vreemdgegaan,’ zegt Rita. ‘Ik heb zijn koffer gepakt en op het tuinpad gezet.’

Zojuist vertelde Eloïse Hochepied de Briquet haar dat Anneke, Eloïses partner, geregeld seks heeft met ene Henk. Niet dat het haar iets aangaat – zij maakt alleen maar twee keer per week hun penthouse schoon – toch kan ze het niet nalaten zich ermee te bemoeien, omdat ze ziet hoeveel pijn het Eloïse doet.

‘En toen?’ vraagt Eloïse.

Rita haalt haar schouders op. ‘Toen hebben we het huis verkocht en kreeg ik een huurflatje in Schalkwijk toegewezen.’

Het klinkt zelfs in haar oren niet als een happy end.

Eloïse zuigt bedenkelijk haar onderlip naar binnen, maar stelt de vraag die in haar blik verscholen ligt niet: ‘Ben je gelukkig?’

Rita duwt de mop in de emmer met sop en wringt hem uit door de steel te draaien. Ze is niet gelukkig, hooguit gelukkiger, maar daar was weinig voor nodig. Joop was een klootzak van het zuiverste water, een ellendeling die altijd alles beter wist, helemaal na een half kratje Amstel. Tegenwoordig werkt hij achter de bar van een louche café en is hij zelf zijn grootste klant.

Ze trekt de mop over de houten kloostervloer.

Mannen als Joop maken dat ze overweegt voor altijd en eeuwig vrijgezel te blijven, of gezellig te gaan hokken met een vriendin tegen de tijd dat ze een jaar of zeventig is. Alleen is ook maar alleen en ouder worden in je eentje lijkt haar helemaal een drama.

‘En na Joop?’ vraagt Eloïse plotseling.

Rita stopt met moppen.

‘Tinder. Dat was ook geen feest.’ Ze leunt op de stok van de mop. ‘Sjonnie, Karel – die bleek achteraf van de mannen te zijn, hij wist het alleen zelf nog niet – Luc, Johan en kale

Arthur. Ze dachten allemaal dat twee glazen chardonnay voldoende waren voor een vrijpartij. Tinderen is voor sommigen het nieuwe hoerenlopen.’ Ze trekt de mop weer over de vloer. Misschien is het ook wel een beetje haar eigen

schuld. Ze heeft een bikinifoto geüpload die zo’n twintig jaar geleden is gemaakt op het strand van Wijk aan Zee, toen ze net negentien was geworden, en in haar profiel gezet dat ze een man van tussen de veertig en vijftig zoekt. Dat is natuurlijk wel een beetje vragen om problemen. Maar ja, als ze haar eenenveertigjarige zelf op internet gooit eindigt ze met bejaarden! Eigenlijk zou zo’n man haar met alles d’r op en d’r aan moeten accepteren, per slot van rekening krijgen ze allemaal klappen van de zwaartekracht, ook die kerels. Arthurs klokkenspel bungelde nota bene bijna tussen zijn knieën!

‘En ik heb een keer een alleenstaandenreis geboekt. “Lente in Ljubljana”, heette die trip.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Goedkope hotels met slechte bedden en manlijke medereizigers die me bekeken alsof ik in de schappen van een slagerij lag. Sindsdien hou ik het bij Bloemendaal aan Zee.’

‘Is Dating in the Dark niets voor je?’ vraagt Eloïse.

Rita kijkt op. ‘Dat tv-programma?’

‘Nee, in het echt. Komend weekend, op de bovenverdieping van de Jopenkerk. Wie weet ontmoet je iemand die samen met je naar zee wil, of op vakantie.’

Die kerk mag dan een café zijn geworden, of het geschikt is om te daten in het donker weet ze niet.

‘De bovenverdieping?’ vraagt ze voorzichtig. Alsof je de klokkentoren in moet.

Eloïse knikt. ‘Een vide, heel leuk. Gewoon doen, Rita.’

‘En jij? Ga jij ook?’

Eloïse zucht. ‘Dan zal ik toch echt eerst Anneke eruit moeten gooien.’

Rita schudt haar hoofd. Zij had het niet gepikt, dat vreemdgaan met Henk, maar goed, dat is Eloïses beslissing. Dat daten in het donker begint haar steeds meer aan te staan. Ze is er een beetje klaar mee om met één blik naar ‘kan ermee door voor één nacht’ geschoven te worden. Zolang ze maar niet per ongeluk die Arthur tegenover haar treft.

De Jopenkerk ligt aan een plein waar meer restaurants en bars gevestigd zijn. Ze is er nog nooit binnen geweest, wel

36
37

heeft ze hun bier gedronken dat in heel Haarlem getapt wordt. Rita kijkt omhoog naar het donkere gebouw waar een terras voor staat dat vol jongeren zit. De komende uren zit ze achter die geblindeerde ronde raampjes met wildvreemde leeftijdsgenoten over koetjes en kalfjes te praten in de hoop dat haar prins ertussen zit, terwijl ze eigenlijk allemaal overgebleven kneusjes zijn. Als ze zo gaat denken kan ze beter naar de film gaan.

Ze trekt haar kleren recht – waarom eigenlijk, het is toch donker – en loopt de Jopenkerk binnen. Bij de trap staat een bordje met een pijl omhoog en de tekst: Dating in the Dark. Bovenaan de trap hangt een zwaar gordijn. Een vrouw met meer make-up op haar gezicht dan Nikki Tutorials stuift langs haar heen omhoog, een wolk wc-verfrisser – anders kan ze de goedkoop ruikende parfum niet noemen – achterlatend. Aarzelend zet ze haar voet op de eerste tree. Gaat ze dit werkelijk doen? Is ze zo desperaat? Alleen leven kan ook leuk zijn. Je hoeft nooit rekening met iemand te houden, feitelijk kan ze iedere dag boerenkool met worst op tafel zetten als ze daar zin in heeft, enkel nog joggingbroeken dragen, wandelvakanties in Schotland houden of weer op kickboksen gaan. Kortom, straks moet ze zich weer schikken naar een kerel die haar portemonnee leeg zuipt en haar avonden verziekt. Ze doet een stapje terug.

‘Gaat u nou nog naar boven, of niet?’ vraagt een gesoigneerde stem.

Rita kijkt om. Er staat een vijftiger achter haar die de neef van Richard Gere had kunnen zijn. Niet zijn broer, daarvoor zijn de trekken rond zijn kaak niet verfijnd genoeg, maar die ogen...

‘Jazeker,’ zegt ze.

Met deze man wil ze best in het donker praten, het liefst zittend op zijn schoot. Zo rustig mogelijk wandelt ze de lange trap op om te verdwijnen achter het gordijn. Iemand schijnt een venijnig lichtje in haar gezicht.

‘Heeft u zich opgegeven?’

Nee, ze komt een Trinitas Tripel hier drinken omdat het beneden zo koud is, wat een vraag.

‘Rita van Rijswijk,’ zegt ze.

Het meisje opent haar telefoon en veegt over het scherm.

‘Ik zie uw naam staan. Als u even geduld heeft, dan wordt u zo geblinddoekt en naar uw plek begeleid.’

Zij en geduld zijn geen vrienden, integendeel zelfs.

‘Doe uw blinddoeken maar af,’ roept een vrolijke stem.

Zojuist is ze aan een tafel gezet, als het goed is zit tegenover haar een man. Eentje van haar eigen leeftijd, want bij Dating in the Dark houden wij daar rekening mee, had dezelfde vrolijke stem gezegd toen ze net plaats hadden genomen.

Voorzichtig trekt Rita de doek van haar gezicht. Ze ziet geen hand voor ogen.

‘Hallo,’ zegt een stem. ‘Ik ben Leo.’

Leo, je bent vannacht weer dronken geweest, schiet het door Rita’s hoofd. Het is een hit uit de jaren zeventig die haar vader steevast brulde als hij de hortensia’s in de tuin snoeide. Ze heeft hem nooit gevraagd waarom hij juist dán dit carnavalsnummer zong.

‘Hoe heet jij dan?’

Ze is die man helemaal vergeten te antwoorden, dat krijg je er ook van als je iemand niet ziet.

‘Rita.’

‘Rita,’ herhaalt Leo, alsof hij haar naam probeert te proeven. ‘Geen naam die je tegenwoordig nog vaak hoort. En wat doe jij in het dagelijks leven, Rita?’

Alsof ze overhoord wordt op school.

‘Ik ben ceo van een beursgenoteerde onderneming en bekleed diverse bestuursfuncties binnen de farmaceutische industrie. Daarnaast werk ik bij de vrijwillige brandweer voor mijn deugdpunten.’

Het blijft even stil.

‘Echt?’ vraagt hij dan.

‘Nee, natuurlijk niet. Ik heb tien werkhuizen waar ik aardig van rond kan komen en geef twee avonden per week bejaardengym.’

Weer blijft het stil.

‘Werkhuizen.’

Het klinkt als een vaststelling, niet als een vraag.

‘Een mens moet wat,’ zegt ze. ‘En jij, wat doe jij in het dagelijks leven, Leo?’

‘Ik heb een goede baan.’

Ja, dat kent ze. Ooit kocht ze tien blikken merkloze tomatensoep van een marktkoopman waar ‘Van een goede fabriek’ op stond, ze is nog nooit zo ziek geweest. Het begrip ‘goed’ is zo rekbaar als elastiek. Waarschijnlijk is hij manager, die hebben altijd moeite om uit te leggen wat ze in de baas z’n tijd doen.

‘En wat zijn je hobby’s, Leo?’ Op Tinder zie je zoiets in één oogopslag. Zouden ze eigenlijk nog koffie krijgen?

‘Na de hbo ben ik bij de belastingdienst gaan werken en intern doorgegroeid,’ gaat hij verder, zonder acht te slaan op haar tweede vraag. ‘Inmiddels heb ik twaalf man onder me.’

Hij moest eens weten hoeveel man zij onder zich heeft gehad, niet allemaal tegelijkertijd natuurlijk, zoals hij.

‘Maar, eh, werkhuizen?’ gaat hij verder. ‘Daar ben je vast niet voor opgeleid.’

De toon in zijn stem bevalt haar niet, ze bespeurt een licht sarcasme.

‘Jazeker ben ik daar voor opgeleid. Ik ben zelfs heel goed in mijn vak. Zo weet ik precies wat ik wel en niet in de wc kan spuiten.’ Dit gesprek gaat een verkeerde kant op. Hoelang moet ze eigenlijk met zo’n man praten?

‘Je klinkt niet als een vrouw met veel ambitie, Rita,’ merkt Leo op. ‘Wat zijn jouw hobby’s?’

‘Blaasvoetbal en neusfluiten, ieder weekend heb ik een toernooi. Je zou eens mee moeten gaan, de sfeer is altijd goed.’ Misschien hadden ze beter een knop op tafel kunnen monteren waarmee je zo’n kerel met één druk erop naar de bar beneden kon laten zakken.

‘Volgens mij neem jij niets in het leven serieus,’ zegt Leo.

‘Ik bridge.’

Toe maar.

‘Bij een club, inmiddels sta ik aardig hoog op de ranglijst.’

Moet zij hier nu tegen opbieden en zeggen dat ze

Nederlands kampioen blaasvoetbal is?

‘Ik neem aan dat je weet wat bridge voor spel is?’ vraagt hij.

Wat haar betreft is de maat vol, maar weglopen is geen optie. Ze ziet niks.

‘Twintig pionnen en twee dobbelstenen,’ antwoordt ze.

Er klinkt een schampere lach.

Een paar tafels verder hoort ze Richard Gere geanimeerd

praten over zijn werk als dierenarts. Waarom hebben ze haar aan Leo gekoppeld? Ze klikt nog beter met de schnauzer van de buren en die laat iedere keer z’n tanden zien als ze langsloopt.

‘Laat me raden hoe je eruitziet,’ begint Leo. ‘Peper-enzouthaar, twintig kilo overgewicht, strakzittende legging en een oversized t-shirt. Lippenstiftje, waarschijnlijk Labello en o ja, Dior van de braderie. Die flesjes zijn stukken goedkoper dan bij ici paris xl. Nou, zit ik goed?’

Haar mond zakt open.

‘Wacht, ik ben je “echt” gouden oorbellen vergeten, drie paar voor een tientje op de markt.’

Ze rommelt in haar tasje en trekt haar mobieltje eruit. Nu wil ze weleens met eigen ogen zien hoe die zak tabak eruitziet. Met twee tikjes op het scherm activeert ze haar zaklamp en schijnt recht in zijn gezicht.

‘Hé, wat doe je nou!’ roept hij uit.

Leo is geen Arthur, maar ook geen Richard Gere. Hij ziet er in dit licht gewoontjes uit, niet onaangenaam zelfs, zolang hij zijn mond houdt, maar geen sportschooltype met rollende biceps. Ze houdt niet van dit soort weke mannetjes.

‘Ik wilde gewoon zien wat voor vlees ik in de kuip heb,’ antwoordt Rita, ‘maar het is niet veel. Ik heb liever een echte kerel.’

‘Doe dat licht uit!’ schreeuwt iemand.

Die is zich vast ook rot geschrokken van hetgeen er tegenover hem zit. Rita tikt weer tegen het scherm.

‘Je kunt beter gaan tinderen,’ merkt Leo nijdig op. ‘Dan swipe je iemand zo weg.’

Hij brengt haar nog op ideeën.

Zeker vijftien minuten zitten ze zwijgend tegenover elkaar. Dan zegt de vrolijke stem: ‘We gaan iedereen weer blinddoeken. Nieuwe ronde, nieuwe kansen!’

Fijn, ze kijkt er al naar uit. Misschien moet ze gewoon weggaan en de mannen vaarwel zeggen.

‘En, hoe was het?’ vraagt Eloïse als ze die donderdag met haar mop en emmer het penthouse binnenkomt.

‘Vreselijk,’ zegt Rita. ‘Zal ik met de badkamer beginnen?’

Ze wil niet herinnerd worden aan het debacle in de Jopenkerk. Na de date met Leo is ze meteen vertrokken.

38
39

Ze zet haar emmer onder de kraan en spuit er schoonmaakmiddel in. Eind van de middag gaat ze naar het Grand Café op de Grote Markt, een wijntje drinken met haar vriendin Elly. Daar heeft ze zin in. Elly interesseert het niet wat ze draagt en of ze Labello op heeft.

‘Jammer,’ merkt Eloïse op. ‘Ik heb een afspraak, red je het verder zo?’

‘Ik red het altijd.’ Als vanzelf moet ze glimlachen om haar eigen woorden. Ze redt het ook inderdaad altijd.

Elly is in geen velden of wegen te bekennen als Rita het Grand Café binnenkomt en dat terwijl ze zelf tien minuten te laat is. Pip, Eloïses jongste zoon, had weer eens met zijn kleurpotloden op de muur gekladderd, gelukkig stond er een restje witte muurverf in de kelderkast ‘voor nood’. Eloïse kent haar kind.

Meestal zitten zij en Elly aan het tafeltje bij het raam, maar dat is nu bezet door een invalide man die met zijn rolstoel aan de kop ervan zit. Aan zijn gebogen rug te zien is hij verdiept in iets wat op zijn schoot ligt. Ze kan het tafeltje ernaast kiezen, maar in zo’n lege zaak voelt het vreemd om pal naast een andere gast te gaan zitten. Dan wacht ze wel aan de bar op Elly.

Buiten is een wolkbreuk, de regen stroomt ineens langs de ramen.

Rita trekt een kruk naar achteren en doet haar jas uit. Een vrouw die al sinds mensenheugenis in het café werkt komt uit de keuken met een grijze bak vol schoon glaswerk.

‘Hé, Rita. Hoe is het? Kan ik iets voor je inschenken?’ vraagt ze.

Nog voor ze haar kan antwoorden, klinkt een overbekende stem.

‘Rita?’

Ze kijkt richting het raam waar de invalide man zijn rolstoel draait. Van alle mensen die ze in het Grand Café had kunnen tegenkomen zit juist hij hier: Leo, zonder benen. Ze fronst haar wenkbrauwen. In de Jopenkerk is geen lift, hoe is die man op de vide gekomen?

‘Ken je me niet meer?’ vraagt hij spottend.

Ze hangt haar jas over de barkruk. ‘Jawel, maar ik vroeg me af hoe jij een trap opkomt.’

‘Gewoon,’ hij haalt zijn schouders op. ‘Training.’

Training, dat is anders niet aan hem te zien. Ze gaat zitten en wendt haar gezicht van hem af. Leo is een gepasseerd station waar ze liever niet eens langs was gegaan.

‘Doe mij maar een witte wijn,’ zegt ze tegen de barvrouw.

‘Met ijs.’

Ze haalt haar mobiel tevoorschijn en kijkt op WhatsApp. Er is geen bericht van Elly binnengekomen dat ze verlaat is.

Heeft zij zich soms vergist in de dag? Ben je onderweg? tikt ze. De vinkjes worden blauw. Terwijl haar mobiel aangeeft dat Elly een antwoord intypt, ziet ze in haar ooghoek iets bewegen.

Leo zal het toch niet in z’n botte kop halen om gezellig naast haar aan de bar te komen staan?

Sorry, sorry, sorry, verschijnt er op het scherm. Ik ben onze afspraak vergeten! Zit bij de mondhygiëniste! Kom eraan, geef me een uurtje.

Een uur wachten in het Grand Café met Leo naast zich?

Dan kuiert ze liever in dit noodweer over de Barteljorisstraat tot Elly er is.

‘Is het omdat ik in een rolstoel zit?’ klinkt het.

Ze neemt een grote slok wijn en kijkt daarna over haar schouder naar beneden. ‘Wat?’

‘Negeer je me omdat ik in een rolstoel zit?’ herhaalt hij zijn vraag in andere bewoordingen.

Wat is dat nou weer voor een rare vraag?

‘Heb je geen zin om iemand zonder poten voort te duwen?

Ik heb een auto-ongeluk gehad, buiten mijn schuld. Maar dat wist je natuurlijk niet. Je hebt er ook niet naar gevraagd,’ zegt hij op nijdige toon.

Nu wordt-ie helemaal mooi. Haar eigen vader zat nota bene in zo’n stoel nadat hij een ondiep zwembad in dook tijdens de vakantie en daardoor een dwarslaesie opliep.

‘Kun je een glaasje limonade voor hem inschenken?’ vraagt ze aan de barvrouw. ‘Hij gedraagt zich zo kinderachtig.’

‘Pure discriminatie,’ tiert Leo verder. ‘Wie had je dan in de Jopenkerk verwacht, Brad Pitt?’

‘Die tweede date in de Jopenkerk is zeker ook niets geworden?’ informeert ze liefjes.

‘Daar zijn wetten voor! Artikel 1 van de grondwet, om er maar eens eentje te noemen. Ik kan dit melden,’ schreeuwt

Leo door de verder lege zaak.

De barvrouw kijkt haar verschrikt aan. Rita draait een kwartslag op haar kruk.

‘Dus jij denkt dat ik jou afwijs omdat je in een rolstoel zit.’

‘Ja,’ zegt Leo kort en bondig.

Ze pakt haar portemonnee uit haar jaszak en legt een briefje van tien op de bar. ‘Ik ben met drie kwartier terug,’ zegt ze.

‘Kijk, dat bedoel ik nou. Gewoon weer weglopen.’ Leo schudt zijn hoofd en geeft een slinger aan zijn wielen met de kennelijke bedoeling terug naar zijn tafeltje te rijden, maar zo makkelijk gaat hij niet van haar afkomen.

Rita pakt de handvatten. ‘Kom,’ zegt ze. ‘Jij en ik gaan een stukje wandelen.’

Zonder acht te slaan op Leo die poogt de wielen met zijn handen tot stilstand te brengen, duwt ze hem naar buiten, de stromende regen in.

Terwijl Leo moord en brand schreeuwt en zijn handen alle grip verliezen op de natte velgen, loopt Rita het plein af.

‘Mijn vader had net zo’n stoel als jij,’ begint ze luid te praten.

Op Leo’s onvriendelijk klinkende weerwoord gaat ze niet in.

‘Hij had nog wel benen, maar die waren niet meer aangesloten op zijn hersens. Toen ik nog thuis woonde, ging ik iedere avond met hem wandelen. Drie kwartier lang. En dat is nou precies wat wij gaan doen.’

‘Het giet van de regen!’ roept Leo.

‘Je bent toch niet van suiker, is het wel.’ Ze duwt zijn stoel een stoep af en steekt over om in de richting van het Spaarne te lopen.

‘Weet je waarom ik maar een schoonmaakstertje ben, Leo,’ gaat ze verder. ‘Omdat ik vrij wil zijn. Een baas is niets voor mij. Als ik een klant niet langer leuk vind, mag hij voortaan zelf de pleeborstel door zijn pot halen. Zo simpel is het.’

‘Prima. Breng me nu maar terug,’ zegt Leo, die de strijd om zijn wielen heeft opgegeven.

Zijn handen liggen gevouwen in zijn schoot, de knokkels wit van nijd. Er druipt regenwater van zijn haren zijn nek in. Bij haar vader zou ze het weggeveegd hebben.

‘Nee, we gaan eerst een stukje langs de rivier wandelen,’ zegt ze resoluut.

Ze moet niet gaan overdrijven, die man dreigde al een meldpunt te bellen wegens discriminatie, straks doet hij ook nog aangifte van ontvoering.

‘Ik zou met alle liefde achter de rolstoel van Brad Pitt lopen,’ gaat ze verder. ‘Of Richard Geres neef.’ Dat laatste gaat ze maar niet uitleggen. Gelukkig gaat het wat zachter regenen. Leo mompelt iets onverstaanbaars.

‘En misschien ook wel achter de jouwe, als je een beetje vriendelijker was.’

Hij gooit zijn hoofd achterover en kijkt haar aan. ‘Ik ben altijd vriendelijk.’

‘Je bent een opgeblazen kwal,’ antwoordt Rita. Hij heeft wel de ogen van Brad Pitt, ziet ze nu.

‘Deed jij niet aan blaasvoetbal?’ vraagt hij sarcastisch. Onwillekeurig schiet ze in de lach. ‘Nee, dat was een leugen. Ik speel piano en wandel graag in het duin.’ Waarom vertelt ze dit eigenlijk aan deze strontvervelende man?

‘Piano? Werkelijk? Grappig. Ik speel ook piano. Klassiek, geen popdeuntjes. Sla hier maar rechts af.’

Rita blijft rechtdoor lopen. ‘Ik hou van Rachmaninov, en van Debussy.’

De zon piept tussen de wolken door, er vallen stralen op het kabbelende water dat plotseling uit duizenden spiegeltjes lijkt te bestaan. Voor het eerst dit jaar ruikt ze de lente in de lucht. Ze kijkt naar beneden. Leo’s haar is zeiknat en plakt tegen zijn huid.

‘Waar gaan we heen?’ vraagt hij.

Dat is een goede vraag, ze zou het niet weten. Voorlopig volgt ze het water.

‘En ik heb een abonnement op de Filmkoepel,’ zegt ze.

‘Soms ga ik met een vriendin naar de film, maar meestal alleen.’

‘Grappig,’ zegt hij weer. ‘Ik heb je daar nog nooit gezien.’

Zij hem ook niet.

‘En af en toe ga ik naar de Haarlem Comedy Club, in de Herensociëteit aan de Zijlweg.’

‘Die ken ik niet,’ antwoordt hij. ‘Is dat leuk?’

‘Als je van stand-upcomedy houdt wel.’ Rita staat stil. Nog

40
41

even en ze hebben een gewoon gesprek.

‘Kan ik er naar binnen?’ vraagt Leo.

Ze knikt. ‘Via een traplift.’ Weer richt hij zijn diepblauwe ogen op haar. Ineens voelt ze zichzelf een beetje verlegen worden onder zijn blik. Ze wendt haar gezicht af. Leo is een vreselijke kerel en de enige reden dat ze zijn stoel langs het Spaarne duwt is om hem een lesje te leren, anders niet.

Hij steekt zijn hand omhoog. ‘Hallo, ik ben Leo. Een gesjeesde belastinginspecteur die een rothekel heeft aan zijn werk en doodsbang is voor vrouwen, maar ik heb wel een poes.’

Rita schiet in de lach. Aarzelend pakt ze zijn hand.

‘Rita,’ zegt ze. ‘Gescheiden en zonder huisdieren.’

‘Zullen we ergens koffie gaan drinken, Rita?’ vraagt hij glimlachend.

Ze voelt zich een beetje week worden vanbinnen en dat was helemaal de bedoeling niet! Je moet iemand altijd een tweede kans geven, maar nooit een derde, hoort ze de stem van haar vader zeggen.

Elly is nog steeds niet in het Grand Café. Rita zet Leo’s stoel aan de tafel bij het raam en doet haar jas uit.

Hij haalt twee handen heen en weer door zijn haar in een poging het regenwater eruit te schudden. De spetters vallen op het blad. Zijn blonde haar is weerbarstig, het springt ineens alle kanten op en dat maakt hem aandoenlijk.

Ophouden, Rita van Rijswijk!

Leo steekt zijn hand op ten teken dat hij iets wil bestellen. Een beetje onwennig door deze nieuwe situatie staart Rita naar buiten.

‘Het spijt me,’ zegt Leo ineens zachtjes.

Ze kijkt hem zuchtend aan. ‘Mij ook.’ Goed. Nu is het wel genoeg geweest met dat sentimentele gedoe. Nog even en ze vallen elkaar huilend in de armen.

‘Zullen we een keertje samen naar de Comedy Club?’ vraagt hij.

Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Als in een date?’

Hij knikt. ‘Ja. Wie weet...’

Inderdaad, wie weet. Wil ze dat werkelijk? Zo in het daglicht ziet Leo er best leuk uit, zeker als hij lacht. Misschien

kunnen ze quatre-mains spelen, of zondag met z’n tweeën naar de film gaan, of naar Bloemendaal aan Zee. Zolang hij maar niet voorstelt een reisje Ljubljana te boeken. Haar mondhoeken krullen.

‘Fluitje en een witte wijn met ijs?’ wordt er vanaf de bar geroepen.

Leo kijkt haar vragend aan.

‘Prima,’ roept Rita terug zonder haar blik van hem af te wenden.

Anna Thomas is het pseudoniem van auteur Marja West. Ze schreef onder meer de humoristische feelgoodserie Nueva Vida Van je familie moet je het hebben is een nieuwe comedyserie over drie Bloemendaalse zussen en hun demente moeder.

Instagram: @marjawestauthor

42
Anna Thomas
Foto © Ineke Oostveen 43

‘Nee!’

Mijn hele lichaam schrikt en wacht trillend op volgende instructies. Ga ik ontploffen, huilen, deze idioot wurgen? Ik ben er nog niet uit. Alles lijkt te mild.

Ik zet een stap naar de spiegel toe om het beter te kunnen zien, maar zoals ik al vermoedde ben ik helaas niet bijziend. Het staat er echt, met zwierige letters op de binnenkant van mijn arm getatoeëerd: Here comes the son. Niet sun, zoals ik wilde, maar son. Hier komt de zoon. Dat slaat nergens op!

‘Ik denk dat ik moet overgeven,’ zeg ik vertwijfeld.

‘Zo’n eerste tatoeage gaat je niet in de koude kleren zitten. Het zijn toch naalden die je lichaam in gaan,’ roept de tatoeëerder vanuit het kleine keukentje in de tattooshop. ‘Ga anders even zitten. Ik pak een glas water voor je.’ De kraan wordt opengedraaid en ik hoor hoe hij er een glas onder houdt. Nonchalant komt hij de ruimte binnen getrippeld. Alsof er geen vuiltje aan de lucht is, alsof mijn wereld niet net he-le-maal naar de klote is gegaan. Oké, dat is misschien wat dramatisch, maar deze fout is echt buitencategorie.

‘Oef! Jill, je ziet superbleek. Hier, kom.’ Voorzichtig leidt hij de ‘mij-in-shock’ naar een van de oude, houten kerkbankjes. Een halfuur geleden vond ik ze nog geinig, bijdragen aan die leuke ‘tattoosfeer’ en vooral mijn bui voeden dat ik hier was om iets verschrikkelijk stouts te doen. Zoiets als een tatoeage ligt namelijk totaal niet in mijn straatje. Maar ik vind mijn straatje dan ook al een tijdje niet meer zo leuk, dus hoog tijd voor een nieuw straatje, was mijn gedachte. Een frisse wind. En nu sta ik hier. Met een tatoeage met een spelfout. Fantastisch. De tatoeëerder – die overigens Frank heet, maar Duivel was ook passend geweest – kijkt me bezorgd aan. Hij heeft zwart haar met een slag en donkerblauwe ogen die nog het meest aan een schemerende zomeravond doen denken. Ik zou kunnen zeggen dat ze mooi zijn, als ik ze er nu niet uit zou willen krabben. Langzaam.

Ik open mijn mond, maar meer dan een piep komt er niet uit.

‘Neem een slok,’ zegt Frank, en voordat ik ook maar boe

of bah kan zeggen, krijg ik een vol glas lauw water tegen mijn mond aan gedrukt. Gehoorzaam neem ik een grote slok waarna ik proestend bij zinnen kom.

‘Je hebt een fout gemaakt…’ Ik zoek naar een krachtig woord om hem de ernst van de fout duidelijk te maken. ‘Lul,’ besluit ik giftig.

‘Pardon?’ Hij kijkt naar het glas water alsof het daarmee te maken heeft. ‘Ben je allergisch voor water?’ vraagt hij lollig. Hij heeft nog altijd niets door, de idioot.

‘Dit!’ Ik duw mijn arm in zijn gezicht.

‘Ja, dat is een tatoeage,’ zegt hij aarzelend, niet begrijpend waar ik precies op aanstuur. ‘Heb je iets geslikt?’ vraagt hij nu serieus terwijl hij mij onderzoekend aankijkt.

‘Dat zou ik jou moeten vragen.’ Ik wijs naar mijn arm.

‘Kijk. Dan.’

Hij pakt mijn arm en bestudeert mijn vers gezette grootste fout van mijn leven. ‘Ik snap niet helemaal wat er aan de hand is. Alle lijnen zijn strak, geen doorlopers en er staat Here comes the… Aaaaah,’ breekt hij abrupt zijn zin af. Maar in plaats van zich op de grond te werpen en te smeken om vergiffenis, barst hij in lachen uit.

Met open mond kijk ik hem verbijsterd aan.

‘Het blijft toch mensenwerk,’ zegt hij laconiek.

‘Het blijft toch mensenwerk? Dat is je reactie?’

Frank haalt zijn schouders op. ‘Begrijp me niet verkeerd, ik vind het heel vervelend.’

‘O, toch wel?!’ zeg ik sarcastisch.

‘Natuurlijk.’

‘Fijn!’ bijt ik hem woedend toe.

‘Luister,’ probeert hij het over een andere boeg te gooien.

‘Het is klote.’

Ik werp hem een vernietigende blik toe.

‘Echt. Maar voor tatoeages zijn helaas geen gummen. Sorry.’

De nonchalance waarmee deze man over deze gi-gantische vergissing heen stapt is bijna prijzenswaardig. Hij heeft net met een naald met inkt een verkeerde letter in

iemands huid gedrukt. Had ik zoiets gedaan, dan was ik daar waarschijnlijk nooit meer overheen gekomen. Ik was ten onder gegaan aan het gevoel van schuld. In compleet ongeloof kijk ik van mijn beschadigde arm naar de leegte om me heen – yep, dramatisch, maar laat me nou!

‘Misschien moet je hem gewoon rocken?’ zegt Frank nu optimistisch.

‘Rocken?’ zeg ik verbaasd alsof ik het woord nog nooit eerder gehoord heb. De woede is omgeslagen in wanhoop nu ik weet dat dit probleem niet zomaar kan worden opgelost.

‘Ja. Er zijn talloze celebs bij wie het is misgegaan. Het is gewoon hip.’

Verslagen staar ik voor me uit. ‘O ja? Wie dan?’

‘Weet ik niet precies.’

‘Ik wil namen horen,’ zeg ik ongeduldig.

‘Dat is toch helemaal niet re…’

‘namen!’

‘Oké, oké, ik google het wel.’ Hij trekt zijn mobiel uit zijn kontzak en tikt op het beeldscherm. ‘Even kijken… ah, daar staat het,’ zegt hij zichtbaar opgelucht dat hij gevonden heeft wat hij zocht. ‘Het zijn er echt veel.’

‘na-men,’ commandeer ik.

‘Ariana Grande,’ roept hij snel. ‘Die heeft Japanse tekens op haar handpalm, moest de titel van haar nieuwste single ‘7 Rings’ voorstellen, bleek in werkelijkheid kleine barbecue te betekenen.’ Aandachtig leest hij verder. ‘Ze is dus nog teruggegaan,’ grinnikt hij, ‘om het te fixen en nu staat er Japanse barbecue vinger.’ Hij giert het uit en slaat hard op zijn bovenbeen, maar breekt zijn lachbui meteen af als hij ziet dat ik dit allesbehalve grappig vind. ‘Ariana komt sowieso wel vaker terug, want ze heeft van de naam van haar ex ook een hartje moeten maken. O, en Britney Spears wilde “mysterieus” in Chinese tekens, maar kreeg “vreemd”.’ Hij slikt zijn lach wederom in bij het zien van mijn gezicht. ‘Zie je, het overkomt zelfs de groten der aarde.’

‘Deze voorbeelden tellen niet.’

‘Hoezo niet?’

‘Deze tatoeages zijn tekens. Op het eerste gezicht zie je de fout niet. Het zal een overgroot deel van de mensen dan ook echt niet opvallen.’

‘Dan ga je naar mijn idee net iets te snel, want in Azië wonen toch algauw…’

Ik duw mijn vinger in zijn borst, wat behoorlijk pijnlijk blijkt te zijn, want hij lijkt wel uit steen te zijn gehouwen, en hoewel ik onder de indruk ben, is het nu belangrijker om mijn punt te maken. ‘Niet bijdehand gaan doen.’

Hij houdt onschuldig zijn armen omhoog.

‘Iedere idioot ziet dat dit niet klopt!’

‘Misschien krijg je ooit nog een zoon. Dan klopt-ie weer.’

‘Nogmaals, dit is niet de tijd om bijdehand te gaan doen. Zelfs al word ik vanaf nu ieder jaar gezegend met een zoon, dan nog is “hier komt de zoon” een behoorlijk rare tekst.’

‘Nou ja, als je echt ieder jaar een zoon zou krijgen dan zou het niet eens een heel gekke tekst zijn.’

Ik rol met mijn ogen en kijk nog een keer in de spiegel om mezelf te pijnigen.

‘Je moet dit oplossen,’ zeg ik dwingend.

‘Ik moet helemaal niets,’ zegt Frank fel. Hij zucht even. Misschien om tot tien te tellen. ‘Luister, ik kan de tatoeage niet wissen, maar ik kan wel kijken of ik er iets anders van kan maken.’

‘Zoals die kleine barbecue vinger van Ariana Grande?’ zeg ik scherp.

Frank glimlacht, loopt naar de kassa en slaat een grote agenda open. ‘Overrrr…’ zijn hand stopt een paar pagina’s later, ‘drie weken heb ik een plekje.’

‘Dat kan niet,’ sputter ik tegen.

‘Die week daarna zou ook kunnen.’

‘Ik bedoel dat ik niet zo lang kan wachten. Het moet nu!’

‘Nu kan helaas echt niet. Ik ga nu dicht…’

‘Dan blijf je maar open.’

‘Zo makkelijk gaat dat niet. Ik moet écht weg.’

‘Dan zeg je maar dat je later komt.’ Ik plaats mijn handen demonstratief in mijn zij. ‘Ja, hoor eens. Jij maakt een fout, dan moet je nu ook op de blaren zitten.’

Frank denkt zichtbaar na en zegt dan resoluut: ‘Trek je jas aan.’

‘Dat lijkt me niet zo handig als je mijn arm moet tatoeëren.’

Hij negeert mijn opmerking en loopt langs me heen om zijn eigen jas van de kapstok te pakken. ‘Kom op, we hebben haast.’

44
45

‘Ik volg je denk ik niet meer?’ zeg ik vragend.

‘Ik ga je helpen, vandaag nog.’

‘Yes!’ roep ik blij uit.

‘Maar niet nu en niet hier, dus hop, je jas aan.’

Met grote ogen probeer ik hem te peilen. ‘Ik weet niet of ik me hier heel prettig bij voel.’

‘Je wil toch dat ik die spelfout maskeer?’

‘J-ja,’ stotter ik.

‘Dan moet je mee.’

‘Maar ik ken je helemaal niet. Dadelijk vermoord je mij omdat ik moeilijk doe.’

‘Dat zou inderdaad de makkelijke weg zijn.’

Even is het stil. Verschrikt kijk ik hem aan en dan grinnikt hij. Ik voel me slechts een beetje opgelucht.

‘Luister, we moeten nu gaan omdat ik over,’ hij kijkt op zijn horloge,’ vijftien minuten bij mijn ouders thuis in de woonkamer moet staan voor de surpriseparty van mijn zusje. Ze wordt eenentwintig, nogal een ding. En als ik niet op tijd kom dan weet ik zeker dat ik het er deze dag niet levend van afbreng, want mijn moeder bijt waarschijnlijk hoogstpersoonlijk mijn kop eraf.’

Hij ziet dat ik nog altijd niet begrijp wat dit alles met mij te maken heeft.

‘Jeez, een peuter is nog makkelijker in zijn jas te krijgen,’ klaagt hij. ‘Ik heb bij mijn ouders ook apparatuur liggen, want mijn allereerste shop was in hun garage. Dus als je nu meegaat?’ Frank maakt met zijn handen een gebaar dat ik nu echt vaart moet maken. ‘We zeggen snel surprise en dan kan ik daarna meteen kijken hoe we die fout kunnen oplossen. Oké?’

‘Akkoord,’ zeg ik zakelijk, waarna ik dan eindelijk mijn jas pak en aantrek. Snel loop ik achter Frank aan naar buiten.

Niet veel later komen we aan bij zijn ouders. Het is een prachtig oud huis. Zijn ouders zijn er duidelijk gek op, want iedere centimeter is met liefde verzorgd. Het zit strak in de verf en vooral de tuin ligt er keurig bij.

Frank volgt mijn blik. ‘Mijn moeder houdt nogal van tuinieren,’ zegt hij tussen neus en lippen door. Hij steekt de sleutel in het slot en duwt de deur open, dan wenkt hij mij om

mee naar binnen te gaan.

Zodra we binnenkomen, roept een heel gezelschap surprise! Ik blijf stokstijf staan. Heel even is het stil, waarna er een oorverdovend geluid opstijgt uit de flamboyante groep mensen die mij ondertussen ongegeneerd aanstaart. Het lijkt wel alsof er een wedstrijdje ‘wie kan het hardst praten’ gaande is. Ik moet moeite doen om niet mijn handen over mijn oren te leggen.

‘ciao!’ Een koppel van middelbare leeftijd komt met gestrekte armen op Frank afgelopen. De vrouw heeft een pikzwarte knot boven op haar hoofd en is overduidelijk de moeder van Frank. Het enige waarin ze niet op elkaar lijken is hun lengte. Ze schelen minstens twee koppen. Die heeft hij dan weer duidelijk van zijn vader, die hoog boven de moeder uitstijgt. Als Frank binnen handbereik is, grijpen ze hem en wordt hij overladen met kussen, knuffels en wensen in… is dit nou Italiaans? Ik ben er niet zeker van, want mijn kennis van de Italiaanse taal stopt wel zo’n beetje bij de nummers van Eros Ramazzotti.

‘Oké, pap en mam. Laat me nu maar weer los.’ Frank duwt de twee beschaamd van zich af en steekt zijn handen in zijn zakken. Met een kleur op zijn wangen kijkt hij naar de grond.

De twee zetten een stap naar achter om hun meesterwerk, ook wel bekend als ‘hun zoon’, nog eens goed te bekijken. Dan verleggen ze langzaam hun aandacht naar mij. Hun gezichtsuitdrukking verandert en in stilte kijken ze van mij naar Frank en weer terug naar mij, alvorens er een nieuwe wervelwind van Italiaans uitbreekt. Ook op mij komen ze nu met gestrekte armen afgelopen. Ik wil wegduiken, maar vluchten kan niet meer. Ze grijpen me vast en ik word helemaal fijn geperst, als mozzarella in een panini.

‘Laat me nu maar weer los,’ zeg ik enigszins lacherig. Deze situatie is zo bizar dat ik niet direct een scherpe reactie klaar heb. En daarnaast, dit lijken mij heel lieve mensen. Luide, maar lieve mensen. Zij kunnen er ook niets aan doen dat hun zoon een idioot is met een naald.

‘Amore,’ zegt het echtpaar in koor terwijl ze verliefd naar mij en Frank kijken.

Amore? Wacht eens even, dat woord ken ik. Eros Ramazzotti praat vaak over amore. Liefde?! Wat denken ze

dat hier aan de hand is?

‘No,’ zeg ik duidelijk. De rest van de aanwezigen valt nu ook stil en kijkt mij samen met de ouders van Frank nietbegrijpend aan. ‘No,’ zeg ik nog een keer, maar nu harder en met een Italiaans accent. Wie weet helpt het.

‘No que?’ vraagt de vader van Frank terwijl hij een wild handgebaar maakt.

Ik probeer in mijn hoofd te zoeken naar iets van Italiaans wat in deze situatie zou kunnen helpen, maar mijn brein komt niet verder dan ‘pizza margherita’. Ugh.

Frank gooit er een Italiaanse volzin uit en vervolgt dan:

‘Jullie zien het verkeerd. Dit is een klant van mij.’

‘Een ontevreden klant,’ voeg ik toe. ‘Me no happy,’ probeer ik uit te leggen. Ik weet niet waarom, maar ook mijn Engels heeft opeens een Italiaans accent.

‘Bent u niet tevreden?’ vraagt de vader van Frank nu in kristalhelder abn. Ik heb dus net voor niets tegen zijn ouders gepraat alsof ze dertig jaar in een bos in Italië hebben geleefd zonder contact met andere mensen. Super.

‘Hij heeft mijn arm verminkt,’ zeg ik droogjes, en ik trek mijn jas uit en demonstreer mijn arm en de tatoeage. De vader begint hard te lachen. ‘Dat zeg ik nu ook altijd over die tatoeages.’ Hij maakt een afkeurend gebaar. ‘Wist je niet dat ze er niet meer af gaan?’ Weer begint hij te lachen op een manier die mij zelfs in het voorjaar aan de kerstman doet denken.

‘Dat was me wel bekend, maar ik had er daarnaast ook op gerekend dat uw zoon hier kon spellen.’ Voordat de vader of Frank kunnen reageren op mijn sneer, komt de moeder naar me toe gelopen. De vrouw met de pikzwarte knot kijkt me scherp aan als een drugshond die naar een paar kilo cocaïne zit te kijken. Oncomfortabel kijk ik om me heen. Ze is nog maar een paar centimeter van mijn hoofd verwijderd als een kind van een jaar of tien met zwarte krulletjes bij ons komt staan.

‘Oma haar zesde zintuig gaat bij je af. Wist je dat ze voorspellende gaven heeft?’ Hij zegt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is, maar ik voel me met de minuut ongemakkelijker. Ik kijk de vrouw aan en trek een mondhoek omhoog om aan te geven dat ik in vrede kom.

‘Non aspettare il sole, accendi la luce,’ zegt de moeder van Frank zacht.

‘Wat zegt ze?’ Ik tik het jongetje naast me aan.

‘Ze zegt dat je niet moet wachten op de zon, je moet het licht zelf aandoen.’

Hoewel ik geen enkel idee heb waar ze het over heeft, ontstaat er over heel mijn lichaam kippenvel.

‘In questa casa ritroverai la luce.’

‘In dit huis ga jij het licht weer vinden,’ vertaalt het jongetje nog een keer, waarna hij een hap neemt van de punt pizza die hij in zijn hand heeft.

Met grote ogen kijk ik naar de vrouw. Wat is dit allemaal?

Toen het jongetje sprak over voorspellende gaven, had ik gehoopt dat ze mij kon vertellen of Nederland dit jaar het Songfestival gaat winnen of zo. Iets leuks! Niet dat ze mij zou achterlaten met dit soort enge, cryptische boodschappen.

Voordat ik mijn mond open kan doen, word ik door een set onbekende handen naar achter getrokken en met mijn gezicht naar de deur gezet. Weer gaat de deur open en nu staat er een jonge vrouw met zwarte krullen.

‘surprise!’

Het zusje van Frank slaat een gil van schrik en nog eentje van opwinding. Hierna spreidt ze haar armen waarop het hele gezelschap haar tegelijk in de armen vliegt. Nee, dat kan inderdaad niet, en dus raak ik verstrikt in een web van zeer enthousiaste Italianen die ik tot vijf minuten geleden nog nooit had ontmoet. Er zit niets anders op dan met de massa mee te buigen. Terwijl ik naar het plafond kijk, wordt mijn wang tegen een Italiaanse rug geduwd. Ik probeer ondertussen in mijn hoofd te tellen om de lichte paniek die zich van mij meester heeft gemaakt wat te temperen.

Dan pakt iemand mijn hand en begint mij uit het bolletje Italianen te trekken. Moeizaam kom ik los om tegen Frank aan te vallen.

Hij lacht als hij de terror op mijn gezicht ziet. Natuurlijk. Hij is en blijft een sadist.

‘Sorry,’ proest hij. ‘Ik had je nog aangeboden om je tatoeage op een later moment te fixen.’

Ik negeer zijn ‘ik zei het toch-modus’ en probeer mijzelf weer te ankeren met een positieve gedachte. Meer dan ‘ik leef

46
47

nog’ komt er niet boven borrelen. Het is overigens wel waar…

‘Frank!’ roepen de ouders terwijl langzaam maar zeker het zusje van Frank wordt losgelaten.

Frank keert zich naar mij. ‘Ik feliciteer mijn zusje en dan gaan we beginnen. Beloofd.’ Hij haast zich naar zijn zusje, slaat een arm om haar heen en plant een dikke zoen op haar wang.

‘Cara Sofia,’ begint Frank waarop hij meteen ieders aandacht heeft. ‘Mijn kleine zusje is eenentwintig. Wow!’ Er stijgt gejuich op uit de ruimte. ‘Ik kan mij nog goed herinneren hoe ik vroeger maar niet van je afkwam. Overal waar ik liep, liep jij. Heel irritant.’ Frank krijgt een por van zijn zusje en de familie begint te lachen. ‘Ik heb het je niet altijd makkelijk gemaakt,’ zegt Frank nu serieuzer, ‘maar wat ik heb geleerd met de jaren is dat je je soms het slechtst gedraagt op plekken waar je het meest wordt geliefd.’

Ik zie hoe Sofia zich tegen haar broer aan nestelt en voel de tranen in mijn ogen prikken. Ik denk aan mijn eigen familie en hoe ik niemand meer heb om tegenaan te kruipen. Natuurlijk, ik heb heel veel lieve vrienden, maar mijn roots, de plek waar je altijd naar terug kan gaan en waar de deur altijd openstaat, wat je ook hebt uitgevreten, die is weg. Mijn vader overleed toen ik nog een baby was en dus was het altijd mama en ik tegen de wereld. En nu is zij er ook niet meer.

‘Familie kies je niet,’ besluit Frank zijn speech, ‘en daarom, cara Sofia, ben jij mijn cadeautje. Ik kan niet wachten om te zien wat je allemaal gaat doen en ik zal er altijd voor je zijn om je op te vangen, toe te juichen en soms ook te voorzien van wat wijze raad. Niet dat ik iets weet natuurlijk.’ Weer lacht het publiek. ‘Gefeliciteerd!’ voegt Frank nog toe, waarna Sofia hem om de hals vliegt.

Een traan rolt over mijn wang. Snel veeg ik hem weg en snuif ik een keer diep in om het verdriet enigszins weg te slikken. Het lukt voor geen meter. De warmte en liefde die in deze familie voelbaar is, raakt mij. Ze hebben de kraan opengedraaid, want hoezeer ik ook mijn best doe om het tegen te houden, de tranen blijven over mijn wangen stromen. Ik draai me om en inspecteer het huis in een poging om mezelf te herpakken. Gelukkig is er genoeg te zien, want de ouders van Frank hadden bij het inrichten duidelijk een sterk Julius Caesar-thema voor ogen. Mijn god, wat een lelijke gordijnen!

Dan wordt mijn aandacht getrokken door het plafond. Een aantal vliegende engelen kijkt me aan. Subtiel. Het zijn niet heel goed geschilderde engelen overigens, want het gezicht van een aantal lijkt wel te smelten.

‘Jill?’

Snel veeg ik onder mijn ogen en adem ik nog een keer diep in. Er is hier niets aan de hand. Ik heb absoluut niet gehuild. En dan draai ik me om.

‘Frank!’ zeg ik veel te opgewekt. ‘Prachtig gesproken daarnet.’

‘Heb je nou gehuild?’

‘Gehuild?’ probeer ik het weg te wuiven, maar ik snap ook wel dat je dat moeilijk kan ontkennen als je aan één oog blind bent door de tranen. ‘Misschien een beetje,’ beken ik met tegenzin.

Frank komt dichterbij. ‘Ik weet dat ik net lomp deed in de shop. Ik wilde gewoon niet te laat zijn voor het feest van mijn zusje, dat is alles. Echt, ik vind het onwijs kut dat ik zo’n grote fout heb gemaakt.’

Met zijn begrip zorgt hij er eigenhandig voor dat de traankraan weer op volle kracht wordt opengezet. Binnen luttele seconden zijn mijn wangen kletsnat. Ik zie dat hij schrikt. Hij heeft geen enkel idee van het verdriet dat hieronder ligt en denkt vast dat dit echt om die stomme tatoeage gaat. Nou ja, tot mijn verdediging, dat is ook wel een flinke huilpartij waard…

Lief pakt Frank mijn hand vast en ik kijk er verbaasd naar. De warmte en stevigheid van zijn hand voelt fijn, en op een gekke manier bekend. Het is alsof onze handen op maat voor elkaar gemaakt zijn en elkaar gewoon nog even moesten vinden. Zou het raar zijn om heel even tegen hem aan te kruipen en in zijn oksel te verdwijnen? Doe normaal, Jill! Je bent gewoon ontzettend emo. Dit is de duivel, weet je nog! Met zijn duim streelt Frank geruststellend over mijn hand en dat is de genadeklap. Ik ben ervan overtuigd dat ik over niet al te lange tijd in een plasje op de grond eindig. Een kloppend plasje, want mijn hart is zo hard aan het bonken dat het lijkt alsof ik een bongo heb ingeslikt.

Snel trek ik mijn hand terug. ‘Zo, genoeg gehuild, hoor. Ha-ha,’ drijf ik de spot met mezelf. ‘Staat ze weer te grienen.’

Frank laat zich niet zo snel wegjagen. ‘Als je voelt dat je nog

moet huilen, dan heb je zeker nog niet genoeg gehuild. Mijn moeder zei vroeger altijd dat tranen eruit moeten. Doe je dat niet, dan kan je ziel door het teveel aan water niets meer zien.’

Zijn moeder praat dus ook cryptisch tegen hem. Hoe graag ik ook sterk wil zijn, de tranen blijven nog steeds komen. Dus er zit niets anders op dan deze vrijkaart om te huilen aan te nemen en te wachten tot het over is.

‘Kan ik wat drinken voor je halen? We hebben heerlijke rode wijn.’

‘Dat klinkt geweldig,’ snotter ik.

‘Stuk pizza erbij? Mijn moeder maakt de beste die er is.’

Ik knik dankbaar. Nu ik er toch ben, kan ik er maar beter het beste van maken. Frank draait zich om en verdwijnt de keuken in om alles voor mij te halen. Snel draai ik me weer om naar de foeilelijke gordijnen om zo niet al te veel in het zicht verder te huilen.

Jij had mij een tatoeage altijd afgeraden, praat ik lachend in mijn hoofd tegen mijn moeder. Mam, kijk me nou! Zonder jou weet ik toch niet wat ik moet doen? Soms wou ik dat ze er nog een dag zou zijn. Gewoon zodat we nog even rustig een plannetje konden maken voor mijn leven zonder haar, precies zoals ze dat vroeger altijd deed als ik in een proefwerkweek door de bomen het bos niet meer zag en er orde op zaken moest worden gesteld. Waarom moest ze dat ongeluk krijgen? Waarom moest ik op deze manier achterblijven? Wat is het nut van dit alles?

‘Alles wat je denkt is waar.’ Met een ruk draai ik me om en sta ik voor een tweede keer oog in oog met de moeder van Frank, die dus ook gewoon prima Nederlands kan.

‘O, hallo,’ zeg ik betrapt met een magere glimlach en een betraand gezicht. Ze kijkt me bezorgd aan en de stilte die valt is weer net zo ongemakkelijk als onze eerste ontmoeting. Ze vouwt haar handen in elkaar waardoor de lange rode nagels en haar vele uitbundige ringen mij opvallen. ‘Je hebt geen controle over wat je overkomt,’ zegt ze kalm.

Ik kijk verbaasd om mij heen op zoek naar waar ze al deze informatie vandaan haalt. Heb ik misschien net in een vlaag van verstandsverbijstering hardop gepraat? Hoe dan ook, ze lijkt dwars door me heen te kijken en ik vind het creepy as fuck.

‘Pizza en rode wijn!’ redt Frank mij. Ik neem het eten en

drinken in ontvangst en nip van de rode wijn, die inderdaad heerlijk is.

‘Geen woord gelogen, heel erg lekker!’ roep ik uit, ook in de hoop om de situatie wat luchtiger te maken. De moeder van Frank kijkt me nog altijd strak aan, dus stort ik mezelf op de pizza. Door mijn ongeduld brand ik mijn gehemelte, maar verder is het echt alsof een engel over mijn tong piest. ‘Mijn god,’ zeg ik met grote ogen.

‘Ik weet het,’ zegt Frank trots. ‘Je hebt geen idee wat echte pizza is, totdat je die van mijn moeder hebt geprobeerd. De beste ooit.’

Zijn moeder geeft hem een dankbare blik. Ze is even afgeleid, maar toch voel ik aan alles dat ze nog niet klaar met me is. Weer word ik gered, maar nu door Franks zusje Sofia die haar broer een dikke knuffel geeft en haar moeder een dikke zoen.

‘Jongens, ik weet niet hoe ik jullie ooit moet bedanken! Dit feest, echt, het is geweldig!’ Dan opeens val ik haar op, een onbekende. ‘Hallo, wij hebben elkaar nog nooit ontmoet, volgens mij.’

‘Nee, klopt.’ Snel probeer ik de wijn en pizza met één hand vast te houden zodat ik haar een hand kan geven.

‘Jill,’ vertel ik haar mijn naam.

‘Ze is hier met Frank,’ vult haar moeder de gaten in.

‘Leuk je te ontmoeten!’ Ze draait zich naar haar broer.

‘Frank, waarom heb je mij niet verteld dat je een vriendin hebt! Zoiets moet je toch met je zusje delen,’ zegt ze gepikeerd.

‘Ze is hartstikke leuk,’ lacht Frank, ‘maar niet mijn vriendin.’

Ze is hartstikke leuk. Mijn hart was net weer rustig, maar begint meteen weer hard te bonzen.

Sofia kijkt ons vragend aan.

‘Ze is een klant,’ legt Frank uit. ‘Ik heb een fout in haar tatoeage gemaakt en ik heb haar beloofd die vandaag nog te herstellen. Dus dat ga ik zo nog even doen.’

Opeens voel ik mij een ontzettende muts dat ik mijn zin zo heb doorgedrukt. Nu mist Frank straks de helft van zijn familiefeest voor mijn tatoeage.

‘Ik kan anders ook wel morgen terug…’

‘Geen sprake van. Het is zo gepiept.’ Van de vijandigheid die er in de shop was, is niets meer te merken. Het voelt

48
49

niet meer alsof ik een moetje ben dat hij nog even snel moet afhandelen. Ik geloof oprecht dat hij het vervelend vindt en iets moois van mijn tatoeage wil maken.

‘Dan gaan wij maar aan het tatoeëren,’ excuseert hij ons beiden en hij draait zich om om weg te lopen.

‘Dank je wel voor de gastvrijheid,’ zeg ik snel tegen Sofia en haar moeder.

‘We gaan elkaar nog wel vaker zien,’ merkt de moeder mysterieus op. Mijn kippenvel was net gaan liggen, maar ook die komt meteen in alle hevigheid terug.

‘Ze heeft het altijd bij het juiste eind, dus tot snel,’ grinnikt Sofia en ze loopt naar een volgend groepje mensen om hen te bedanken voor hun komst.

Ik lach zonder geluid naar de moeder en loop dan snel achter Frank aan met in mijn ene hand nog een glas rood en een halve punt pizza. De rode wijn klotst gevaarlijk tegen de rand.

Intens blij ben ik als ik de garage annex oude tattooshop van Frank zonder verdere kleerscheuren bereikt heb. Frank begint meteen met de voorbereiding terwijl ik wat rondkijk. Verschillende designs getekend door Frank sieren de muur.

‘Je hebt een geweldige familie,’ doorbreek ik de stilte. ‘Dank je wel,’ zegt Frank met een lach.

‘Luister,’ begin ik. ‘Ik denk dat ik een beetje overdreven heb gereageerd. Ik bedoel, je hebt mijn arm verpest, maar…’ Ik zoek naar de woorden, maar dat is wat lastig als je zelf nog niet eens weet wat je gaat zeggen. ‘Ik denk dat ik zo fel reageerde omdat die tattoo voor mij heel belangrijk is. Het is voor mij een nieuw begin. Daarom dus die zon en niet die zoon,’ grap ik. ‘De afgelopen paar maanden waren erg donker voor mij en dit was het startsein om het licht weer te laten schijnen.’ Mijn hart slaat een slag over als de woorden over mijn lippen komen. Zei de moeder van Frank ook niet zoiets? Ik graaf in mijn hoofd naar de zin die ze meteen bij binnenkomst tegen me zei. Je moet niet wachten op de zon, je moet het licht zelf aandoen. Dat was het, ja. Haar tekst komt nu drie keer zo hard binnen. Hoe ik mij voel, mijn geluk, het hangt niet af van een tattoo. Ik ben daar zelf verantwoordelijk voor! En daarom moest deze tatoeage eerst fout gaan! De waas in mijn hoofd

trekt langzaam op en er valt een last van mijn schouders. Frank gaat zitten op zijn kruk. ‘Ben je er klaar voor? Ik zat te denken om van die “o” een zon te maken die opkomt vanuit de zee. Wat vind je daarvan?’

De haren in mijn nek gaan overeind staan. Mijn moeders lievelingsplek was overal waar de zee was. In de zomer waren we dan ook dagenlang achter elkaar op het strand te vinden. Het was echt ons plekje. Dit moet wel een teken van haar zijn. De zwaarte verdwijnt en ik voel mij onmiddellijk veel minder alleen.

‘Ik vind het prachtig. Het is precies zoals het moet zijn.’

Marloes Berghege

Marloes Berghege (1986) is auteur, freelanceschrijfster voor diverse bladen en ghostwriter (van o.a. druks en Op de spoedeisende hulp). Haar humor en scherpte klinken door in alles wat ze schrijft. Ze debuteerde in 2021 met haar succesvolle feelgoodserie De koffiesalon. Ze schreef daarna ook de feelgood Puur zakelijk en de kerstnovelle Niemand mag met kerst alleen zijn

Instagram: @marloesberghege

50
Foto © Ineke Oostveen 51

Op de dag van het Sexy & Single Valentijnsfeest word ik wakker als man.

Eerst denk ik nog: het is een week voor mijn menstruatie. Dat zal de reden zijn dat ik me zo waardeloos voel. Maar dan bots ik frontaal tegen een plankje in de badkamer, een plankje dat tien centimeter lager hangt dan normaal – en zie mijn hand over mijn pijnlijke voorhoofd gaan, in de spiegel.

Het is een hoofd zonder haar.

‘Wat de…’ brom ik, een volle octaaf lager dan ik gewend ben. Geschrokken schieten twee woeste, onverzorgde wenkbrauwen omhoog en ik zie een telraam aan rimpels richting mijn voorhoofd trekken.

Dit kan niet waar zijn.

Dit moet een droom zijn.

Ik buig naar voren, tot mijn neus die van de kerel in de spiegel raakt.

Dit is geen droom. Dit is alles behalve een droom. De baard op mijn kin, die doorloopt tot in de hals van mijn roze Knorretjes-pyjama, de zachte taille onder mijn pyjamabroek, de wat afhangende schouders omdat ik een man ben, maar duidelijk niet het type dat zich honderdvijftig keer kan optrekken aan de power tower – alles aan dit lichaam voelt echt en van mij en ik kan wel huilen.

Waarom vandaag?

Waarom uitgerekend vandaag?

Al wekenlang ben ik druk met het Valentijnsfeest voor singles, niet omdat ik na veertig jaar nog geloof in sprookjes of het vinden van de ware, maar omdat ik het zat ben om alleen te zijn.

Dat is waarom ik avond na avond het internet heb afgestruind, op zoek naar het perfecte rode jurkje, het perfecte lingeriesetje voor eronder, de perfecte schoenen, bijpassende parfum. Waarom ik al een maand mijn maaltijden halveer, een schildersezel aan make-up heb klaarstaan en me vrijwillig heb onderworpen aan alle marteltechnieken van de moderne schoonheidsindustrie: van een full body wax tot een microneedling anti-age experience. Maar de kers op de

taart waren mijn krullen, de champagneblonde krullen waar ik gisteren een fortuin voor heb neergeteld omdat ze, volgens de kapper, niet alleen dat ‘oude vermoeide’ uit mijn gezicht zouden halen, maar ook zouden maskeren dat mijn eigen haar ondertussen zo dun is als spinrag.

‘Wat hebben mannen het toch makkelijk!’ appte ik nog naar mijn vriendinnengroep, allemaal vrouwen met baby’s en trouwfoto’s op Instagram. Ik had net mijn kapsel afgerekend, met mijn ogen dicht, want ik kan het geld helemaal niet missen, het is al kwartetten tussen basale levensbehoeften op één loon. Maar het zou de hele investering waard zijn, zelfs als het de komende maand droog brood en klappertanden zou betekenen – als ik na het feest maar even niet meer alleen zou hoeven zijn. ‘Die poetsen gewoon hun tanden, trekken een schoon shirt aan en vinden zichzelf een hele vangst!’

De ironie, denk ik nu, terwijl ik mezelf op de deksel van de wc laat zakken, mijn hoofd in mijn grote, bijna vierkante handen. Want ik voel me allesbehalve een catch, met dit buikje, mijn nekbaard, dit onherbergzame voorhoofd. En er is geen push-upbeha, geen micronaald die daar ook maar iets aan kan redden.

Ik pers mijn ogen samen. Bal mijn vuisten. Zelfs huilen lukt niet meer. Ik krijg er alleen maar knallende koppijn van en een jeukend gevoel in mijn neus.

‘Kom op zeg,’ mompel ik tegen mezelf. ‘Stel je niet aan. Je bent een kerel nu. Is dit wat een kerel zou doen? Een potje janken?’

Luidruchtig haal ik mijn neus op. Ik heb gelijk. Als vrouw heb ik de nodige liters traanwater vergoten, ook op momenten dat ik eigenlijk probeerde boos en imponerend te zijn. Wat heeft het voor zin om hier nu te gaan zitten jammeren? Zeker nu ik voor de verandering wel imponerend ben – en eigenlijk wel sexy, op een vreemde, wat verwilderde manier.

Want ik moet het mezelf nageven. Al bevindt al mijn haargroei zich onder de voorhoofdsgrens, het zijn wel stoere haren: mijn dikke wenkbrauwen, de vacht op mijn onderarmen, de baard en snor in tinten rood, bruin en grijs.

En hetzelfde geldt voor de rest van mijn lichaam, dat net wat langer, breder en hoekiger is dan ik gewend ben, maar die extra ruimte op een prettige manier uitvult. Als ik ga staan, richt mijn borst zich als vanzelf naar voren – heel anders dan hoe ik normaal zit, klein en in elkaar gevouwen achter mijn computer op het gemeentehuis, alsof ik mezelf bij voorbaat excuseer voor iedere centimeter die ik inneem. Ook de kreukels en lijnen waarvan ik vind dat ze me als vrouw oud en slonzig maken en die ik wanhopig probeer te retoucheren met primers en foundations en antirimpelcrème geven dit gezicht juist diepte, gewicht, dat sexy tikje levenswijsheid.

‘Het is oké, wijfie,’ zeg ik tegen mezelf in de spiegel. ‘Ik zet die kast wel voor je in elkaar. En dat pak melk? Kan ik easy bij. Zal ik ook effe met je mee naar huis lopen? Dan fix ik wereldhonger en armoede onderweg. Want dat is wat deze jongen doet. Dingen fixen.’

Het is niet te geloven, zo overtuigend als ik klink. Zo nonchalant moeiteloos. Ik sla er bijna zelf van achterover.

Omdat het waar is, besef ik. Het appje dat ik eerder aan mijn vriendinnen heb gestuurd. Mannen hebben het makkelijker. Kijk alleen al naar de ellende die ik mezelf deze maand heb aangedaan: van een hongerdieet tot vlijmscherpe naalden tot de knellende stiletto’s waarin mijn voeten al na een kwartier bloeden. En waarom? Omdat ik niet straal genegeerd wil worden als vrouw van veertig. Omdat er maar twee hokjes zijn: hot or not – en wat er ook gebeurt, je mag nooit opgeven, je laten gaan, verslonzen op de bank in een joggingbroek. Het is het zwaarste misdrijf dat je als vrouw op deze wereld kan begaan.

Terwijl, check dit… Ik trek een broek aan en een overhemd –bam, retestijlvol. Dat mijn broek een paar centimeter boven mijn enkels hangt? Gewoon de sokken wat meer omhoog en de borst wat verder vooruit. Alsof ik me net wat te ijverig door de sportschool heb gewerkt. In de gemiddelde jurk wordt ieder streepje lichaamsvet tenslotte als een schandlijn afgetekend, maar in een trui en overhemd ziet niemand het verschil tussen spier of bier.

En ineens dringt het tot me door. Wat een waanzinnige kans dit is, voor vanavond. Als ik in deze vorm naar het Valentijnsfeest zou gaan. Ik kan gewoon comfortabele

schoenen aan, er is niemand die me lastig zal vallen en ik hoef niet om de tien minuten te checken of mijn lippenstift op mijn tandvlees zit. Ik kan doen waar ik zin in heb, zonder bekeken of beoordeeld te worden. Ik ben een kerel met een forse borstkas tenslotte, en een kop vol interessante rimpels –wie gaat mij iets maken?

En zo sta ik bij de voordeur, een kwartier later, met gepoetste tanden, mijn uniseks regenjas (plots ben ik dankbaar voor mijn vroegere leven als monochrome bureaumuis in vormloze kleren) en de vage geur van fruitmand om me heen. Dat is mijn deo, de enige valse noot in dit mannelijke voorkomen, maar wel een die ik niet durf te skippen. Het is namelijk een kwartier lopen en ik heb de zweetplekken gezien in mijn Knorretje-pyjama – niet alleen onder mijn oksels, maar ook op mijn rug – en ik wil niet mijn kans op gezelligheid verpesten door aan te komen als een menselijke druipgrot. Dus vooruit, fruitmand dan maar, in de hoop dat de geur iets vervliegt in de menigte.

Nog even gaat het bijna mis als ik besluit voor de zekerheid naar de wc te gaan en ontdek dat staand plassen helemaal niet je eerste wens bij gedaanteverwisseling zou moeten zijn, zoals veel vrouwen altijd roepen. Er is namelijk een reden voor al die ‘schiet hier en raak me!’-stickers in urinoirs.

Net op tijd kan ik opzij springen voor ik mijn eigen broekspijpen doorweek en neem me plechtig voor de rest van de avond netjes op de wc-bril te gaan zitten.

Eenmaal buiten maak ik geen haast, ik ben tenslotte aan de vroege kant, en bovendien geniet ik van het rondstappen in dit nieuwe lijf. Ik hoef niet langer op één lijn te blijven, met één voet voor de andere in een bescheiden heupwieg. Ik kan gewoon twee volle banen innemen, één voor elke voet en mijn schouders zo breed mogelijk uitvouwen. Bejaarde vrouwtjes, moeders met kinderwagens, zelfs mannen die wat kleiner en smaller zijn dan ik springen uit mijn pad zonder op te kijken. Er zit geen logica achter, ontdek ik, het is gewoon een reflex, want zelfs als ik dwars door een rood licht een straat oversteek, knalt een appelgroene Peugeot vol in de remmen. Ik weet niet wat me op dat moment meer verbaast: dat de vrouw achter het stuur een verontschuldigende hand naar me opsteekt, alsof het haar fout was dat ze me bijna had overreden – of dat ik

52
53

weet dat de auto een Peugeot is, zonder naar het plaatje op de motorkap te kijken.

Hoe dan ook, ik voel me goed over mezelf. Zo goed, dat ik zelfs een afsnijweggetje durf te nemen dat ik normaal vermijd: de Boterstraat. Een nauwe gang tussen scheef hangende huizen, waar hangjongeren naar harde muziek luisteren en geestverdampende tabak roken.

Ik weet niet precies waar ik bang voor ben, maar het is nu eenmaal wat je als vrouw leert – om op bepaalde plekken weg te blijven in het donker (een angst die bij mij zo diep is ingesleten dat ik ’s nachts zelfs liever mijn plas ophoud dan de onverlichte tocht naar de badkamer te wagen).

Maar nu niet meer, want tot mijn eigen verbazing stap ik de Boterstraat in zonder een greintje angst, brom een ‘goedenavond heren’ tegen de guppies met hun blèrende telefoons en zelf gedraaide sigaretten en sta een halve minuut later aan de andere kant van de steeg – een kwartier sneller dan dat ik het hele stuk had omgelopen langs lantaarnpalen. Op stiletto’s. En met bloedende hielen.

Serieus, wat heb ik mezelf al die jaren aangedaan?

Bij de deur van het partycentrum is er een moment van verwarring als ik mijn kaartje en identiteitsbewijs tevoorschijn haal en wel een duim over de foto van mijn haarlijn weet te plaatsen, maar niet over mijn naam.

‘Manon?’ zegt de vrouw achter de tafel. Ze heeft een volmaakt recht afgeknipte pony, naar binnen gezogen wangen en twee strenge, krentvormige ogen.

Mijn stem hapert niet eens. ‘Drenthe,’ zeg ik en wijs op mijn geboorteplaats. ‘Het is een uniseks naam daar. Mano. Anno. On.’ Ik vraag me niet eens af wat er gebeurt als ze nu ineens uit Drenthe blijkt te komen. Of iemand in de rij achter me. Wie weet er nu meer van Drenthe? Iemand uit Drenthe of deze toffe kerel hier? ‘Het geeft niet, chickie,’ zeg ik, terwijl ik me naar het vrouwtje met haar verschrompelde glimlach buig. ‘Heel veel mensen maken die fout.’ Dan berg ik mijn rijbewijs op en knik naar de deur. ‘Die kant op?’

Ik zie haar knikken, zonder woorden maar met paarsrode wangen, en besluit dat te interpreteren als ‘ja’. Feestzaal, ik kom eraan.

Binnen hangt een lekker sfeertje. Foute jaren negentigmuziek, een gratis bar, gezelligheid op de dansvloer en dat alles verzopen in roze-rode verlichting en hartjesballonnen.

Ik loop naar de bar, straal langs een vrouw met donker haar die ik niet in de rij zag staan en bestel een witte wijn.

‘Hé!’ zegt de vrouw beledigd. ‘Ik stond hier eerst.’ Boos slaat ze haar mollige armen over elkaar. Maar omdat ze nauwelijks tot mijn borstkas komt, maakt dat haar eerder schattig dan angstaanjagend.

‘Maak er twee van,’ zeg ik tegen de barman en overhandig een van de wijnglazen aan het sputterende kaboutervrouwtje.

Dat lijkt haar iets te ontdooien. Ook al drinkt ze liever bier dan wijn, zegt ze. ‘Ik ben niet zo’n typisch wijf,’ zegt ze.

‘Wie wel?’ zeg ik en tik mijn glas tegen het hare. Al vervloek ik mezelf ook een beetje om mijn automatisme, want daar sta ik nu, met een glaasje witte wijn in handen zo groot als koekenpannen. Maar goed, terug kan ik niet meer. En wat is het ergste dat kan gebeuren? Dat ze denkt dat mijn interesse meer uitgaat naar de herensport? Op de keper beschouwd is dat geen leugen. Dat is waar ik van uitga, althans. Dat mijn voorkeuren nog hetzelfde zijn. Al bevallen de mollige armen van dit kleine vrouwtje me ook wel. Haar borsten, die ze in minder jurk heeft weten te proppen dan mogelijk zou moeten zijn volgens alle wetten der natuurkunde. Snel neem ik een slok wijn. ‘Mano…nno,’ zeg ik.

Ze negeert mijn uitgestoken hand. ‘Willemijn,’ roept ze, boven de muziek uit.

‘Eerste keer hier?’

‘Jep.’

Dit gaat niet bepaald vlotjes. En aan de reactie van Willemijn te merken ben ik degene die deze conversatiekar moet zien te trekken. Waarschijnlijk om mijn horkerige streek

bij de bar goed te maken en te bewijzen dat ik misschien geen wuivende haardos bezit, maar wel een breed scala aan sociale vaardigheden.

En normaal zou het me geen moeite kosten, een praatje maken. Het is vaak alles wat ik heb aan menselijk contact.

Maar gek genoeg voelt dit niet als een gesprek, maar als een test, waarin de bal volledig bij mij ligt en het doel van haar aandacht een kilometer verderop. Oké, blijkbaar denk ik nu

ook in voetbalmetaforen.

Op mijn rug voel ik een bloem van zweet opbloeien. Vraag iets over haar werk, brul ik tegen mezelf. Haar huisdieren. Vakantie. Maar stom genoeg struikelt mijn blik op dat moment over iets anders – de buffettafel vol gratis hapjes, rechts naast de bar – en ik krijg mijn gedachten niet meer los uit de lokroep van bitterballen en blokjes kaas en kleine taartjes met roze marsepein. Taart. Mijn god. Hoelang geleden heb ik een heel taartje in mijn mond gepropt? Zonder schuldgevoel?

‘Ik zie je later wel,’ zegt Willemijn, die duidelijk doorheeft dat ze het, wat mijn aandacht betreft, nu ook heeft afgelegd tegen het borrelbuffet.

En weer voel ik me rot. Maar meer nog voel ik me uitgehongerd. Want al zit ik in een andere buitenkant, mijn binnenkant herinnert zich wel degelijk alle voedselgroepen die ik het de afgelopen decennia ontzegd heb. Chips. Nootjes. Aardbeien in witte chocola. Met een innerlijke juichkreet laat ik Willemijn voor wat ze is en begin de tafel af te werken, systematisch van links naar rechts.

‘Zo, wat een eetlust,’ hoor ik naast me, net als ik mijn mond sta te branden aan mijn derde bitterbal.

Ik kijk opzij, naar de man die naast me is komen staan. Hij heeft een vriendelijk gezicht met kuiltjes in de wangen, rood haar dat aan de wortels aan het ontkleuren is en het brilmontuur van een leraar. Toch lijkt hij wat langer over zijn outfit te hebben nagedacht dan de rest van de mannen hier, want hij draagt een gilet met kleine grijze ruitjes en een broek in hetzelfde patroon. Wat formeel voor deze dansavond, maar wel smaakvol. ‘Ik eh… ik heb niet ontbeten,’ zeg ik snel. De hele afgelopen maand, wil ik bijna toevoegen, maar ik weet de woorden op tijd te smoren met de rest van mijn bitterbal.

Deze man is precies mijn type. Zachtaardig, met een randje eigenzinnigheid. En een grappige neus, afgevlakt bij de punt, alsof iemand er zachtjes met een vinger tegenaan heeft gedrukt. Hij stelt zich voor als Gavin, met een handdruk en alles erbij. ‘Meer wijn?’ vraagt hij.

‘Graag,’ zeg ik. ‘Dat kan ik wel gebruiken. Een beetje vloeibare moed.’

‘Vertel mij wat,’ zegt Gavin en even later komt hij terug met twee glazen wijn, allebei wit. Hij vraagt wat voor werk

ik doe en ik vertel hem over mijn lange, saaie dagen op het gemeentehuis, dat ik al jaren op zoek ben naar iets anders, maar altijd aanhik tegen diezelfde hobbel: mijn angst voor grote veranderingen, om hardop uit te spreken wat ik wél wil.

‘En wat is het?’ vraagt hij. ‘Wat je wel wil?’ En tot mijn verbazing constateer ik dat de afstand tussen ons geslonken is tot één schaal borrelnootjes. Ik zie de fijne haartjes op zijn bovenlip, de rood-roze lampen die zijn ogen doen oplichten. Ik breek uit in een nieuwe fontein van zweet, waardoor ik Gavin geschrokken van mijn wijnglas naar mij zie kijken en weer terug.

‘Shit,’ zegt hij. ‘Als ik het verkeerd begrepen heb…’

‘Nee, nee, dat is het niet,’ stamel ik. ‘Ik ben gewoon… Ik ben het niet gewend. Dat iemand interesse heeft… in mij.’

‘Onno,’ fluistert hij, want zo heb ik me deze keer maar voorgesteld, ook al voelt het raar, als een schoen die net niet past. ‘Als je zo blijft blozen, moet je me straks dragen naar je huis.’ En zijn hand gaat vluchtig langs mijn heup wat, tot mijn milde verwarring, een gelijktijdige explosie veroorzaakt in mijn hart en mijn onderbuik. En daarna: het gevoel alsof mijn spijkerbroek rap begint te krimpen.

‘Shit,’ piep ik weer. Want het is andersom natuurlijk. Mijn spijkerbroek is niet kleiner aan het worden, ik ben zelf in formaat aan het toenemen, zichtbaar voor iedereen in de zaal, zo voelt het in ieder geval. Wat nu? Wat als ik hier ter plekke explodeer? Ik heb nog nooit eerder ledematen gehad die volledig uit zichzelf op hol slaan. Laat staan dat ik weet hoe je ze weer terug krijgt in stand-bymodus. Paniekerig kijk ik om me heen. ‘Laten we… laten we dansen!’ roep ik uit, want mijn oog is op de dansvloer gevallen, waar groepjes vrouwen zich op ongemakkelijke schoenen door een Shakira-nummer staan heen te harken. Dat zal helpen, een beetje bloed naar de rest van mijn lichaam. ‘Ik ben gek op dansen!’

Ik zie dat Gavin wil protesteren, maar dit is een noodgeval, dat moet hij ook begrijpen. Godzijdank begint net een nummer te spelen dat ik ken.

‘Everybody,’ kwelen de Backstreet Boys. ‘Yeah.’ ‘Rock your body,’ zing ik tegen Gavin en ik pak zijn hand. ‘Kom. Dan draag ik je daarna naar huis.’

‘Ik denk niet dat het verstandig…’ begint hij weer, terwijl

54
55

zijn ogen verlegen door de zaal gaan. Of misschien is het geen verlegenheid, ik weet het niet. Ik moet dansen. Nu.

‘Backstreet’s back, alright!’ klinkt het en daar sta ik, links spring, rechts spring, terwijl mijn armen meezwaaien als weerwolfklauwen. De vrouwen om me heen kijken verrast op. Ze schijnen het leuk te vinden, eindelijk een man op de dansvloer. Links en rechts zie ik danscirkeltjes openbreken, armen de lucht in gaan, ik hoor iemand fluiten op haar vingers. Zelfs de dj steekt een duim naar me op. Ik begin me af te vragen waarom de andere mannen zich zo wanhopig aan hun statafels en lauwe biertjes vastklampen; dit opstapje is een stuk makkelijker dan proberen een volledige conversatie op gang te brengen.

‘Am I sexual?’ zing ik mee met de Backstreet Boys en plots herinner ik me Gavin. Gavin die… Mijn blik maakt een snelle cirkel langs het borrelbuffet, waar hij niet meer staat, naar het kralengordijn achter in de zaal, de wc’s, waar ik hem nog net door zie verdwijnen.

‘Shit,’ mompel ik voor de derde keer. Dans ik zo slecht? Of denkt hij dat ik hem heb afgewezen door me zo lomp uit de voeten te maken? Wat een hork ben ik ook.

Ik laat de Backstreet Boys voor wat ze zijn en snel hem achterna, het kralengordijn door, de zaal uit. Ik kom in een grote, donkere hal terecht. Nergens een spoor van Gavin. Of waar ik moet zijn voor de wc’s. Heb ik de bordjes gemist? Als ik terugga om de weg te vragen, ben ik zeker te laat om hem in te halen.

Gelukkig stapt op dat moment een grijsblonde vrouw door het kralengordijn. Even werpt ze een vlugge blik langszij, dan passeert ze en slaat rechts af, een van de vele schemerige gangen in.

Daar zullen de wc’s zijn, denk ik en besluit de vrouw te volgen. Daar kan ik even rustig praten met Gavin. Mijn excuses aanbieden.

Het blijkt nog niet zo makkelijk om de vrouw bij te houden, want ze heeft er flink de vaart in. Eerst de gang door, dan weer een bocht naar rechts, een lange metalen trap af naar de kelder. Ik versnel mijn passen om haar niet uit het oog te verliezen.

Maar ik ben de hoek nog niet omgeslagen, of ik schrik me een ongeluk. Want daar staat ze, de vrouw, met haar rug tegen

de muur en een bus spuitdeo op mijn gezicht gericht.

‘Ik weet wat je wil,’ sist ze. ‘Maar geloof me, griezel, ik kan heel hard gillen.’

Ze is mager, op een frêle oudedamesmanier, maar haar blik staat scherp genoeg om me in honderdduizend reepjes te fileren. Natuurlijk. Ik ben een man die een vrouw op de hielen zit in een stikdonkere kelder. Dat ik geen andere bijbedoelingen heb dan het terugvinden van mijn eerste en misschien wel laatste kans op een date, is van de buitenkant niet te zien. ‘Ik zoek iemand,’ jammer ik. ‘Ik meen het.’

‘En ik heb een persoonlijk alarm,’ zegt de vrouw. ‘Dat meen ik ook.’

‘Maar ik moet… Alstublieft… Straks is hij…’

Mijn smeekbedes hebben geen zin; het vrouwtje diept nu ook een sleutelhanger uit haar handtas op, een smiley met een grote rode knop als neus. Op hoeveel dodelijke manieren is dit oude mens bewapend? Ik besluit de proef niet op de som te nemen en deins achteruit, stap voor stap, tot ik terug bij de trap ben, de gang, het kralengordijn. Mijn hart klopt in mijn keel en in mijn gedachten zie ik Gavin wegfietsen, alleen, naar huis, gekrenkt door mijn afwijzing, maar ik zie geen weg voorbij geheim agent oma en een gedwongen aftocht in een politiebusje. Dus besluit ik terug de zaal in te gaan, in de hoop dat ik het fout heb en dat Gavin gewoon weer bij het buffet staat.

Maar hij is nergens te bekennen, niet bij de bar, niet op de dansvloer, niet bij de borrelnootjes. Wat ik wel tref is de ruwe linkerschouder van een grote, blonde kerel, die zich hard in de mijne boort in het voorbijgaan.

‘Hé!’ roep ik verontwaardigd.

‘Wat?’ zegt de man. Hij heeft bolle wangen en een neus die in een gemene driehoek naar beneden wijst.

‘Je loopt tegen me aan!’

‘Dus?’ zegt de man. ‘Ga je nu janken?’

‘Ik ga janken als je geen sorry zegt, zoals een normaal iemand.’

Er krult nu een grijns onder de kapstokhaakneus van de man. ‘O? Ik moet normaal doen?’ zegt hij. ‘Anders begin jíj met normaal doen… rare danshomo.’

Dus dat is het. Deze stupide dialoog, zijn schouder in de mijne – het was geen vergissing, het was een provocatie, om te kijken of ik zou reageren. Waarom dat nodig is, is me

volstrekt onduidelijk. Goed, dan ben ik een rare danshomo en wat dan nog? Er zijn geen heteromannen gewond geraakt. En voor zover ik kon zien, stelden de vrouwen wat mannelijke expressie op de dansvloer juist op prijs.

Maar schijnbaar verschillen aardappel en ik van mening en heb ik toch aan iets gerammeld in de pikorde, want plots merk ik dat dit geen onderonsje meer is. Alle mannen in de zaal kijken onze richting op. In tegenstelling tot de vrouwen, die niets doorhebben en vrolijk hun armen strekken en vouwen op de Macarena.

Wat nu? Moet ik weglopen? Blijven staan? Ik heb geen idee wat mijn opties zijn in deze situatie, ik heb alleen mijn ervaring als vrouw met dit soort types. De zelfbenoemde alfa’s, die je de hele avond vervelen met monologen over bitcoins en startups, te lui zijn voor voorspel en bij het naspel vertellen dat je de derde Manon bent die ze hebben afgewerkt deze maand. Het zit allemaal heel diep, dat voel ik ook wel en ik ben nog geen vierentwintig uur een man, maar er zijn gezondere manieren om met alle shit van deze wereld om te gaan dan dit. ‘Je bent zelf raar,’ zeg ik dus en sla mijn armen over elkaar. ‘Hetero.’

‘Sorry?’ zegt de aardappel weer. ‘Hoe noemde je mij?’ Hij doet een stap in mijn richting, maar ik ben niet bang voor hem en ook niet van plan te wijken. Misschien omdat ik veertig jaar lang met krachteloze woede heb moeten dealen, boosheid waarvoor ik als vrouw geen enkele uitlaatklep had en die me kleiner leek te maken in plaats van groter. Terwijl ik nu de kracht door mijn armen voel pompen.

Ik ga breder staan. ‘Luister, vriend,’ hoor ik mezelf zeggen. ‘Ik weet dat het shit is. Dat wij kerels onze gevoelens niet mogen tonen. Onze zwakte. Maar geloof me, het is echt beter om te leren praten dan om willekeurige…’

Zijn vuist schiet naar voren, in een rechte lijn naar mijn kaak. Maar dit is blijkbaar niet het eerste gevecht waar ik in sta, want sneller dan ik kan denken, schieten mijn voeten opzij, langs en dan achter het lichaam van de aardappel.

Het volgende moment landt mijn vuist op zijn achterhoofd, met zo’n bevredigende smak dat ik de mannen om ons heen bewonderend hoor inademen. Of misschien is het geen bewondering, maar opluchting, omdat zij een keer niet het koekje zijn en hun zenuwen geheel en al kunnen richten op

afwijzingen en stroeve conversaties met het andere geslacht. ‘Jij vuile…’ snuift de aardappel, terwijl hij over zijn achterhoofd wrijft en zich klaarmaakt om me de vernedering betaald te zetten. Maar gelukkig hoor ik op dat moment de gilletjes van de vrouwen, die onze kijkrichting op zijn gemacarenaad – wat de bewakers bij de ingang tot leven wekt – die ons vakkundig uit elkaar sjorren. Ze doen dat helaas net niet snel genoeg, want voor de aardappel naar de uitgang wordt gewerkt, weet hij vol zijn vuist in mijn oog te planten – met een reeks verwensingen erbij over mijn vermeende seksuele voorkeuren.

‘Het spijt me,’ zegt de bewaker die me gered c.q. overmeesterd heeft, als ik even later bij de bar zit waar ze me een zak ijs overhandigt. ‘Ze laten zich zo opjutten door Twitter en TikTok tegenwoordig.’

‘Het geeft niet,’ zeg ik, terwijl ik het ijs tegen mijn kloppende oog druk. ‘Ik heb altijd al blauwe ogen willen hebben.’

De vrouw zet haar handen in haar zij. Ze is twee keer zo breed en gespierd als ik. ‘Heel grappig,’ zegt ze. ‘Hopelijk ben je even verstandig als lollig en blijf je nog een kwartiertje zo zitten. Dan ga ik ondertussen wat pijnstillers halen.’

Als ze weg is, doe ik even mijn ogen dicht en leun met mijn hoofd tegen de bar. Zo triomfantelijk als ik me twee uur geleden voelde, zo verward voel ik me nu. Ik heb Gavin in gevaar gebracht – en weggejaagd. En zelf ben ik ook nog niet helemaal uit de gevarenzone: aardappelhoofd is dan wel afgevoerd, ik zie dat de volgende chimpansee zijn plek aan de meest prominente statafel heeft overgenomen; borst en nek gezwollen, benen uit elkaar.

Ik zucht. Om eerlijk te zijn had ik me dit heel anders voorgesteld, mannen onder elkaar. Een beetje zoals in bierreclames: met grappen en bitterballen en handen op elkaars schouders. Een avond als deze zit al propvol sociale valkuilen. Het leek me dat dat mannen niet uit elkaar zou drijven, maar juist samen zou brengen. Vrouwen doen dingen voor elkaar. Die kennen het belang van een back-upgarderobe in hun handtas, reserve deo, een extra handje tampons – we delen tenslotte allemaal hetzelfde noodlot. In één oogopslag worden beoordeeld en afgeschreven, aan de kant geschoven voor de knappere vrouw in de danscirkel. Grijze muis, saaie

56
57

doos, the unfuckable – ik vraag me af of het beter of slechter is dan een vuist in je oogkas.

Ik ben zo diep in gedachten verzonken, dat ik niet doorheb dat er al een tijdje een zakje winegums onder mijn neus wordt gehouden. Maar dan registreert mijn brein de aanwezigheid van suiker en ik kijk op.

‘Jij hebt lef,’ zegt de vrouw die naast me is komen staan. Het is niet de brede beveiliger, maar de dj, met haar zonnebril en haar zuurstokroze broekpak zonder shirt eronder. Haar donkere huid lijkt alle warme, rood-roze ondertonen van het licht op te pikken. ‘Ik mag dat wel. Een beetje leven in deze dooie tent.’

‘Dank je,’ kreun ik. ‘Momenteel heb ik vooral pijn.’

‘Sneu toch,’ zegt de dj. ‘Hoe weinig er veranderd is. Het is gewoon weer een schoolfeest, all over again.’ Ze staart voor zich uit, kauwend op een volgende hand winegums. Naar de vrouwen die houterig elkaars passen kopiëren. De mannen die zich in de schaduwen verstoppen, hun ogen angstvallig op de andere mannen. ‘En dat terwijl we volwassen zijn. Ons niets meer hoeven aan te trekken van leraren of ouders of hoe we denken dat het hoort. Maar nee hoor. Hier zijn we. De beste jaren van ons leven. En we durven nog steeds geen hol.’ Ze houdt me de zak snoepjes weer voor. ‘Ik ben Brynn trouwens.’

‘Manon,’ zeg ik, tot mijn eigen verbazing. Maar ik heb geen puf meer om iets anders te verzinnen en om heel eerlijk te zijn weet ik toch niet meer echt wie ik ben en wat ik voel. Ik ben alles geweest de afgelopen vierentwintig uur; man, vrouw, lover, creep, jager, prooi – en ik ben vermoeid door alle verwachtingen, alle ongeschreven regels, hoe benauwend smal de bewegingsvrijheid van al die stomme rollen is.

‘Manon,’ herhaalt Brynn, met een grijns.

‘Ik zag het ook niet aankomen,’ zeg ik, met een luchtig gebaar alsof ik praat over een verkoudheid of een envelop van de Belasting. ‘Maar vanochtend was ik ineens een man.’

‘Dat verklaart het.’ Ze blijft naar me grijnzen, maar ik weet niet of dat is omdat ze in mijn grap meegaat of omdat ze heeft geconstateerd dat ik vooral wakker ben geworden met een hoofd vol losgeraakte zenuwuiteinden.

‘Wat verklaart wat?’ vraag ik.

‘Dat ik hier sta,’ zegt Brynn en ze neemt haar zonnebril af zodat ik haar ogen kan zien. Ogen die moeiteloos de weg

vinden naar dat zwakke punt in mijn huid waardoor mijn lichaam tegelijk lijkt te slinken en te groeien. ‘Normaal gesproken date ik alleen vrouwen.’

We gaan naar mijn huis als Brynn haar laatste nummer heeft gedraaid en haar spullen heeft gepakt, waar ze lacht om de kerstlampjes die ik te gezellig vind om op te ruimen, de kroonluchter in de wc en de pluizige dekentjes op de bank.

‘Ik ga echt nog wel een schuur bouwen,’ brom ik. ‘Of een mancave.’

‘Waarom?’ zegt zij. ‘Dit past je beter.’ En ze kust me, een kus die door mijn lichaam dendert als een dieseltrein en alles wakker schudt wat ik na Gavin heb geprobeerd te sussen.

Goed, poging twee. Want nu ik me niet meer direct het leplazarus schrik van mijn eigen erectie, kan ik misschien kijken of er iets van lol aan dat ding te beleven valt.

We verplaatsen ons naar de slaapkamer, waar ik verbazend handig ben met Brynns kleding – en verbazend onhandig in mijn poging tot voorspel. Je zou denken dat het me een voorsprong zou geven, al die jaren in een vrouwenlichaam, dat ik precies weet waar je aan moet trekken en duwen. Maar eenmaal voor me uitgespreid blijkt Brynn een doolhof als ieder ander, vol heuvels en dalen waar ik noodlottig in ga verdwalen als ik niet oplet.

Maar dat ga ik niet laten blijken, natuurlijk. Dat ik zenuwachtig ben.

Ik ben een man. I got this.

Ik buig me over haar heen, kus haar lippen, veeg wat klungelig over haar zware borsten, de lachrimpeltjes van haar buik, de plooien tussen haar benen.

‘Zet maar wat kracht,’ hoor ik haar fluisteren. ‘Ik ben niet van suiker.’ En het volgende moment pakt ze mijn hand en duwt me naar binnen. Twee vingers, drie, dan vier, allemachtig.

‘Ehm,’ aarzel ik, terwijl ik op haar ritme beweeg. Doet dit geen pijn? Ik wil haar geen pijn doen. Ik wil dat ze het leuk heeft. Mijn hand begint te trillen. Ik krijg een beetje kramp. Maar ik kan mijn gewicht niet verplaatsen, niet nu, nu ik zie hoe Brynn haar rug kromt, opgetild door een golf van extase. Haar naakte huid maakt me duizelig. Als ik niet ga flauwvallen van de kramp dan is het van een acuut

bloedtekort, want weer voel ik het licht uitgaan in al mijn vitale functies, op die ene na.

‘Waar ben je?’ fluistert ze, en dit is mijn cue, mijn kans om te shinen. Maar eerst is er de condoomverpakking, in mijn extreem glibberige vingers. Had ik hier maar wat meer mee geoefend de afgelopen jaren, in plaats van altijd toe te kijken vanaf de zijlijn. Ik krijg de strakke huls met geen mogelijkheid naar beneden gefriemeld.

‘Laat mij maar,’ zegt Brynn en zowaar, in één beweging heeft ze het voor elkaar en ligt ze weer achterover, half gekruld, met haar arm boven haar hoofd.

Goed. Focus. Adem in. Adem uit. Je bent een tijger. Een sexy sekstijger. Je kon de choreografie van de Backstreet Boys. Dit is een stuk minder ingewikkeld. Gewoon een beetje heen en weer. Wat wel zo kan zijn, maar tussen haar benen en de mijne is het aardedonker. En een penis, ontdek ik, heeft absoluut nul richtingsgevoel. Met als gevolg dat ik maar wat ronddwaal, eerst te laag, dan te hoog, als iemand die naar een deurklink tast in het duister.

‘Au,’ fluistert Brynn.

‘Sorry,’ fluister ik terug. ‘Dit is een stuk moeilijker dan het…’ Maar op dat moment lukt het wel en ik struikel, puur door geluk, bij haar naar binnen. Of eigenlijk is het andersom: het is of ze mij opslokt, alle lucht uit mijn borst drukt. Net op tijd lukt het me nog om een arm naast haar hoofd te zetten, recht op mijn pijnlijke pols. Maar weer kan ik niets aan die houding veranderen, want ze slaat haar benen om me heen en drukt me dichter, dieper, verder in haar weg.

Even heb ik geen idee wat me overkomt, zoveel plezier en pijn overspoelt me. Ik voel me het middelpunt van kracht, van plezier, van alles wat ik kan geven, zonder er iets voor terug te hoeven. Laat me hier blijven, denk ik, laat me hier blijven de rest van de nacht, met haar prachtige, glanzende huid onder de mijne en…

Goed, de rest van de nacht gaat het bij nader inzien niet worden, want ik heb het nog niet gedacht of ik voel de stoot van haar bekken, precies tegen alles wat teer en gevoelig en kwetsbaar aan me is. Direct vernauwt de wereld om me heen, één enkele tunnel het niets in, haar lichaam in.

‘Sorry,’ hoor ik mezelf weer fluisteren, een rare, lage grom

achter in mijn keel, en dan golf ik in haar weg – alles wat ik ben, alles wat ik heb, alles wat er van me over is en tuimel uit de hoogte naar beneden.

Later, als ze in mijn armen ligt en de slaap aan onze ogen trekt, vraagt ze: ‘En? Wat wordt het morgen?’

‘Morgen?’

‘Ja,’ zegt ze, met een glimlach, alsof ze het nog steeds een leuke grap vindt. ‘Bevalt het als man? Of ga je weer terug naar vrouw?’

Ik aai over haar korte haren, de glooiende lijn van haar achterhoofd. Maakt het uit? Ik weet het niet. Ik weet het echt niet meer. De diepste, meest simpele versie van mezelf lijkt onveranderd. En is de rest niet ruis? Woorden die de wereld op mij heeft geplakt – en die ik heb laten plakken, zonder protest.

‘Ik heb geen idee,’ zeg ik eerlijk. ‘Ik was het allebei, had ik het gevoel. En sowieso…’ Ik laat mijn borst vol lucht stromen. Mijn brede borst met al die grappige kleine lusjes haar erop.

‘Sowieso moet ik eerst wat andere dingen veranderen. Precies zoals je zei. Het is geen schoolfeest meer. Ik kan doen wat ik wil.’

‘Een beetje leven in deze dooie tent,’ mompelt Brynn. Ze slaapt al bijna.

Ik kus haar warme voorhoofd.

‘Een beetje leven,’ fluister ik en sluit dan mijn ogen. Want dat is wat ik ga doen, morgen en overmorgen en alle dagen erna.

Wakker worden als een steeds echtere versie van mezelf.

58
59

Olga Ponjee

Olga Ponjee (1983) is scenarioschrijfster en amateurtuinier, kledingmaakster en drag king. Ze schreef mee aan de televisieserie Feuten (2012), de speelfilm De ontsnapping (2014) en won de anv Visser-Neerlandiaprijs voor haar scenario Voortjagers (2020). In 2023 debuteerde ze met Oneindig, een spicy serie over vier vrouwen en de zoektocht naar hun seksuele fantasieën. Ze woont samen met haar vrouw, man, drie zoontjes, elf fietsen en een volledige collectie historische kostuums.

Instagram: @olgaponjee

‘Isabel, we moeten gaan!’ Gehaast schuif ik mijn voeten in mijn hooggehakte enkellaarsjes en roep naar mijn dochter dat ze op moet schieten.

‘Bijna klaar!’ klinkt het van boven. ‘Alleen de worteltjes nog.’

‘Die kunnen wel wachten,’ mopper ik. ‘Juf Jantina niet.’ In de wereld van een zevenjarige is het volstrekt logisch dat haar verzameling moestuintjes van een overbekende supermarkt per se nú water moet krijgen. Isabels toewijding voor die groene sprieten is bewonderingswaardig te noemen, maar waarom moet dat uitgerekend tijdens het spitsuur?

Ik wil naar boven rennen om Isabel te gaan halen en voel dan dat er iets onderaan mijn voet geplakt zit. Snel trek ik mijn suède laars weer uit en staar naar een geplet stukje brood met jam dat zich aan de zool van mijn pantysokje vastgezogen heeft. Gadver. Nu weet ik waarom Isabel zo snel klaar was met haar ontbijt.

Een snelle blik in de spiegel vertelt me dat er godzijdank geen jamvlek op mijn crèmekleurige linnen broek zit. De presentatie die ik vanochtend bij de grootste klant van ons reclamebureau moet houden is zo belangrijk dat ik overweeg om andere pantykousen aan te trekken, maar dan hoor ik Isabel haar kamer uit komen. Eindelijk.

‘Nou ja, het is nergens perfect,’ mompel ik en stap weer in mijn schoen. Het is een zin die de afgelopen drie maanden mijn mantra is geworden. Ik kijk even de woonkamer in, waar de laatste verhuisdozen nog altijd wachten om uitgepakt te worden en waar een lelijk peertje aan het plafond bungelt. Ik heb nog niet voldoende moed verzameld om de lamp op te hangen.

‘Tada, hier ben ik!’ Isabel dendert de trap af, springt van de derde trede naar beneden en slaat haar armen om me heen.

‘Mam, mag ik een hamster?’

‘Nee schat. Dat heb ik toch uitgelegd.’

‘Ah… Please.’

‘Sorry mop. Het mag niet van de huurbaas.’ Ik schud mijn

hoofd en slaak een zucht als ze zich van me losmaakt. ‘Vraag maar aan je vader, misschien mag het van hem.’

‘Heb ik al gedaan.’ Ze trekt een bokkig gezicht. ‘Van papa mag het óók al niet. Carmen is allel... Aller...’ Ze snuift. ‘Carmen moet niezen van huisdieren.’

‘O, dat is balen,’ zeg ik troostend, terwijl ik eigenlijk bedoel: Net goed, ik hoop dat die doos opzwelt als een kogelvis. Even sta ik mezelf toe terug te denken aan de dagen dat Edwin en ik nog een gelukkig gezin vormden. Edwin en Milou; happily ever after, stond er op onze trouwkaart, maar dat bleek niet zo te zijn. Een halfjaar geleden stond mijn wereld in één klap op zijn kop. Niet alleen de scheiding was heftig. Ook het verhuizen vanuit het bruisende centrum van Utrecht naar dit kleine dorp in de Betuwe, waar ik niemand ken, heeft er flink ingehakt.

De gedachten aan onze gelukkige dagen maken al snel weer plaats voor de voortdurende maalstroom van verwensingen. Als hij niet zo nodig zijn tong in zijn collega had gestopt, dan had Isabel niet hoeven wennen aan een andere school en stond ik nu niet alle ballen in mijn eentje hoog te houden.

Een eigen woning in de binnenstad bleek voor mij simpelweg onbetaalbaar. Ik bekeek een aantal treurige flats in een wijk waar ik Isabel echt niet wilde zien opgroeien en toen een collega me tipte over deze leegstaande woning besloot ik op stel en sprong te vertrekken. Ver weg van Edwin en zijn kogelvis, het klonk me als muziek in de oren.

Snel schud ik mijn lelijke gedachten weg en trek de paardenstaart op mijn dochters hoofd recht. ‘Kom, pak je schooltas. We hebben nog maar tien minuten.’

Even later stappen we naar buiten. Ik snuif de frisse voorjaarslucht op en hef mijn gezicht tevreden naar de opkomende zon. Wat is de lente toch een heerlijk seizoen. Ik ben blij dat ik voor mijn linnen broek en een luchtige blouse gekozen heb vandaag, want het belooft een warme dag te worden.

Gelukkig hoef ik vandaag alleen de ochtend te werken en ben

Foto © Ineke Oostveen 60 1
61

ik vanmiddag vrij. Heerlijk even wat me-time. Toen ik nog in Utrecht woonde zou ik zo’n middag eerst flink shoppen en daarna met vriendinnen op een terras neerploffen. Maar hier… Hier zijn, behalve de buurtsupermarkt en de bakker, geen winkels in de nabije omgeving. En nieuwe vrienden, die heb ik hier nog niet gemaakt. Ik recht mijn rug en neem me voor om vanmiddag lekker in de zon te gaan zitten met een goed boek.

Eerst Isabel maar eens op tijd op school zien te krijgen. Die huppelt voor me uit en ik loop, zo snel als ik op mijn hoge hakken kan, achter haar aan.

‘O, ja! We gaan vanmiddag met de klas naar de groene tuin,’ roept ze me vrolijk toe. ‘En jij gaat mee, toch mam?’

Sorry, wat?

Ik krijg een halve hartverzakking wanneer de woorden van mijn dochter langzaam tot me doordringen.

Hoe kon ik dat vergeten? Ik heb helemaal geen rustige middag voor mezelf. Ik moet mee op een schooluitje.

aan in de rij met kinderen. Ik laat mijn blik over de groep voor me gaan. Er lopen, naast de juf, maar twee andere ouders mee. Vier volwassenen op een klas van bijna dertig kinderen. Het lijkt mij vrij weinig.

Vooraan loopt een moeder in een beige tuinbroek en met groene regenlaarzen aan en halverwege de groep steekt een man met kop en schouders uit boven de kinderen. Isabel heeft laatst eens bij zijn zoon Joris gespeeld en ik meen me te herinneren dat hij zich toen voorstelde als Vincent. Hij laat de harten van menig vrouwen op het schoolplein sneller kloppen en is geregeld het onderwerp van gesprek tijdens het wachten.

komst te melden. De kinderen wachten rustig af tot ze naar binnen mogen en de tuinbroekmoeder corrigeert ondertussen totaal overbodig twee meisjes die netjes hand in hand staan.

Ik ga naast Vincent staan en doe een poging mijn opkomende zenuwen te kalmeren. ‘Hebben ze jou ook weten te strikken? Je hebt van die overenthousiaste ouders…’ grap ik zonder zijn antwoord af te wachten en wijs richting de tuinbroek. ‘Wat is dat toch, die behoefte van sommige ouders om zich overal mee te bemoeien en van alles te moeten organiseren?’

pissebedden en andere kriebelbeesten. Vincent grijnst. ‘Ik had al zo’n vermoeden dat je dat niet wist.’

Ik kijk naar mijn nette broek en mijn suède enkellaarsjes en snap nu waarom de tuinbroekmoeder haar regenlaarzen aan heeft getrokken.

Het is tien over één wanneer ik voor de tweede keer vandaag hollend het schoolplein op kom. Mijn hakken klikken luid op de tegels en mijn blouse plakt aan mijn lijf van de inspanning.

De klas van Isabel staat al twee aan twee opgesteld in een rij, zo strak dat de Koninklijke Marechaussee er jaloers op zou zijn.

‘Sorry,’ hijg ik. ‘Het liep uit op mijn werk. En de brug stond open.’ Het is allemaal waar, maar aan de blik van juf Jantina te zien gelooft ze er geen klap van.

‘Nou ja. Kan gebeuren, Milou. Je bent er.’ Ze kijkt me aan. Als ze het kon, dan zou ze me voor straf laten nablijven. Haar blik glijdt over mijn crèmekleurige broek en blijft hangen bij mijn naaldhakken. ‘Hmm. Interessante kledingkeuze,’ mompelt ze, maar net als ik wil vragen wat er mis is met mijn kleding klapt ze in haar handen en dirigeert haar klas als een ervaren drilsergeant het plein af.

‘Dat ik nu hier woon betekent niet dat ik klompen aan moet, toch,’ murmel ik zacht.

De groep zet zich in beweging en braaf sluit ik achteraan

Vincent lijkt zich daar nooit echt van bewust. Ook nu heeft hij geen oog voor de andere volwassenen en is hij wat aan het dollen met een aantal jongens voor wie netjes in de rij blijven lopen duidelijk te veel gevraagd is. Hij heeft het zo te zien prima naar zijn zin en ik vraag me geamuseerd af of de juf deze aantrekkelijke vader ook eens zou willen laten nablijven. We naderen een fietspad en ik zie dat Isabel keurig eerst naar links en dan naar rechts kijkt. Haar paardenstaart danst om haar hoofd en haar wangen zien rood van de opwinding. Ze draait zich om en zwaait naar me. Vrolijk zwaai ik terug en steek mijn duim naar haar op.

Op hetzelfde moment draait Vincent zich ook om. Onze ogen vinden elkaar en in een opwelling steek ik ook naar hem mijn duim op. Er breekt een lach door op zijn gezicht en ik kan niet anders dan teruglachen.

De rest van de wandeling wordt mijn aandacht steeds even naar hem toegetrokken. Ineens valt me iets op. Hoewel ik de oude schoenen van juf Jantina en de regenlaarzen van de moeder vooraan afdeed als dorpse kledingsmaak, zie ik dat Vincent ook afgetrapte bergschoenen draagt – én een afritsbroek vol vlekken. Plots bekruipt me het gevoel dat ik nogal overdressed ben voor dit schooluitje.

Heb ik iets gemist soms?

Na bijna twintig minuten lopen houden we eindelijk stil. We zijn gestopt voor een met hout omheind complex. Ik ben er niet helemaal gerust op. Hoe noemde Isabel het ook alweer?

De groene tuin?

Juf Jantina verdwijnt het gebouw in, ongetwijfeld om onze

Er verschijnen lachrimpeltjes rond de ogen van Vincent. ‘Ja, heel vermoeiend, dat soort mensen,’ zegt hij geamuseerd.

‘Precies.’ Ik rol met mijn ogen. ‘Hebben die ouders geen eigen leven? Ga werken of ga wat nuttigs doen…’

Vincent schiet opnieuw in de lach. Het klinkt zo bruisend als de bubbeltjes in een glas champagne en onwillekeurig lach ik met hem mee.

‘En toch staan we hier…’

‘Toch staan we hier.’ Ik schud mijn hoofd en wijs naar het complex waarvan de deuren langzaam voor ons opengaan. ‘Laten we doen dat wie als laatste bij het terras is, die moet trakt…’

Halverwege mijn zin valt mijn mond open en het enige wat ik nog kan uitbrengen is: ‘Wat?’

Niet bijster intelligent, ik weet het, maar de schok van wat ik voor me zie laat mijn iq verschrompelen tot ver onder de curve.

Vlak voor ons ligt een varken zo groot als een ijsbeer languit in de modder. Tegen haar aan liggen zo’n twaalf kleine biggetjes driftig te vechten om moeders aandacht. Er zijn groene weides met geiten en ezels. Overal scharrelen kippen los over het terrein en vanachter uit het complex klinkt zelfs het geloei van koeien. Ik ben als de dood voor koeien.

‘O, god. Dit is helemaal geen speeltuin.’ Ik grijp Vincent bij zijn arm. ‘Kijk dan.’ Verschrikt laat ik mijn blik verder over het terrein gaan. In plaats van schommels en glijbanen zie ik een groot veld met bessenstruiken en tientallen moestuintjes. De groene vierkantjes zijn duizenden keren groter dan de bakjes bij Isabel op haar kamer. Er trekt een rilling over mijn rug. Bah. Het krioelt er ongetwijfeld van de spinnen, muizen,

‘O, nee,’ kreun ik. ‘Ik hoef toch niet in mijn nette kleren tussen die varkens en geiten rond te lopen? Of, erger nog, op mijn hakken in die biologisch verantwoorde gft-hoop te staan?’ Ik kijk Vincent in paniek aan. ‘Welke idioot heeft dit bedacht?’

Op dat moment klapt juf Jantina in haar handen. ‘Klas, opgelet. We gaan straks rustig naar binnen en daar in het gras zitten.’ Ze wijst naar de strook gras naast de moestuintjes. ‘Daar zal de papa van Joris ons vertellen wat we hier vandaag gaan doen.’

Vincent grijnst en haalt zijn schouders op. ‘Deze idioot dus...’ Serieus? Ondanks mijn naaldhakken krimp ik prompt twintig centimeter van schaamte.

Vincent geeft me een snelle knipoog, maakt zich los uit de groep en gaat naast juf Jantina staan. ‘Welkom allemaal op Hoeve Forum. Ik ben Vincent en ik werk iedere zaterdagochtend met veel liefde en plezier als vrijwilliger in deze educatieve tuin, ook wel De Groene Tuin genoemd. En de komende zes weken ook op de donderdagmiddag, want dan gaan jullie meehelpen.’

Kan iemand een gat in een van die moestuintjes graven zodat ik door de grond kan zakken? Ik schaam me rot en durf Vincent bijna niet aan te kijken. Die gaat gelukkig ongestoord verder met zijn verhaal. ‘Jullie mogen de dieren voeren en we gaan allemaal lekkere groenten kweken. En… de oogst mag je later mee naar huis nemen. Wie houdt er bijvoorbeeld van aardbeien? Of van tomaten?’

Om me heen gaan allemaal kindervingers de lucht in. Isabel steekt haar hand zo hoog op, dat het me niet zou verbazen als ze ervoor op haar tenen is gaan staan.

Ook Vincent ziet haar enthousiasme en opnieuw is daar zijn oogverblindende lach.

‘Supergoed. Dus stroop allemaal je mouwen maar op. Ik weet zeker dat jullie je allemaal heel nuttig gaan maken.’ Hij

2
62
63

legt de nadruk op het woord nuttig en zijn bruine ogen vinden opnieuw die van mij. ‘En dat geldt ook voor de ouders die er vandaag bij zijn.’

voorbeeld – gooi het beestje met zo’n kracht weg dat het een paar tuintjes verderop neerkomt.

‘Wow! Leeft-ie nog?’ De jongens kijken me met grote ogen aan en rennen dan met z’n allen richting het tuintje waar de worm is beland en ik hoop maar dat ik nu niet een nieuw spel ‘wormpje slingeren’ heb geïnitieerd.

Ik? ‘Oké… Goed,’ dwing ik mezelf te zeggen. Ik steek op aanwijzen van Vincent de riek diep de grond in en zet dan mijn voet op het ijzer. Het blijft een raar gezicht, zo’n delicaat laarsje waar nu grove klonten klei aan hangen.

‘Oké, Milou. Hevel de riek maar naar beneden, dan komt de plant los.’

geen fan van om met mijn handen in de aarde te wroeten, maar zo nu en dan kijk ik bewust even om me heen en laat de groene omgeving op me inwerken.

Ik heb zes hyperactieve jongetjes onder mijn hoede en ons groepje heeft een eigen moestuintje toegewezen gekregen aan de rand van het complex.

‘Hoelang duurt het voordat ze klaar zijn?’ Een van de jongens, Koen, is languit op het pad gaan liggen, met zijn neus dicht tegen de vieze grond aan gedrukt en kijkt me vragend aan. Vijf minuten geleden hebben we het zakje met zaad voor sperziebonen in een geul gestrooid en weer afgedekt.

Ik schiet in de lach. ‘Ze zitten er net in.’

‘Wanneer kunnen we die bonen dan eten?’

‘Over een paar weken,’ gok ik.

‘Dan pas?’ De aandacht van de kinderen verslapt en Koen komt weer overeind. ‘Moet je kijken!’ In zijn hand heeft hij een lange, kronkelende regenworm. ‘Mijn broer zegt dat als je een worm in stukjes hakt, hij gewoon verder leeft.’ Hij houdt de worm recht voor mijn gezicht omhoog. ‘Zou dat waar zijn?’

‘Nee!’ gil ik, meer omdat het vieze beest bijna tegen mijn wang aan kletst dan dat ik een antwoord weet op Koens vraag. Ik deins naar achter en voel mijn hakken diep wegzakken in de klei. Net op tijd grijp ik een van de kinderen vast en weet daarmee ternauwernood te voorkomen dat ik languit in het aangrenzende tuintje val.

‘Zal ik hem opeten?’ Koen doet ondertussen net alsof hij de worm als een haring zijn mond in laat glijden.

‘Ja, doen,’ roepen de andere jongens.

‘Jongens. Nee, niet doen. Koen, denk erom...’ Mijn poging om ze weer bij de les te krijgen mislukt jammerlijk. Erger nog, de vijf jongens gaan om Koen heen staan en klappen uitdagend in hun handen. ‘Doen, doen, doen.’

Dit gaat helemaal mis. Dit is bespottelijk.

‘Laat. Die. Worm. Los,’ zeg ik zo dreigend mogelijk. In een opwelling gris ik de kronkelende worm uit de handen van Koen, geef een gil van schrik als ik zijn slijmerige huid voel en – oké ik ben er niet trots op en ik geef zeker niet het goede

‘Zie jij hem nog?’

‘Laten we allemaal een eigen worm zoeken.’

Ik sla mijn handen voor mijn ogen en schud mijn hoofd. Hoelang nog tot deze verschrikking is afgelopen?

Ik wil de jongens weer bij me roepen en zie dan vanuit mijn ooghoek dat Vincent naar me staat te kijken. Ik verwacht een spottende blik, maar het tegendeel is waar.

Mijn knieën knikken wanneer zijn bruine ogen zich in de mijne boren. We kijken elkaar een paar seconden aan en mijn maag maakt een zwieper. Het voelt… goed. Verontrustend goed. Ik schuifel met mijn voet en vergeet even waar ik ben. Dan verbreekt het gejuich van een paar jongetjes de ban.

Geschrokken kijk ik om me heen en zie nu drie jongens languit op de grond liggen. Ik mime ‘help’ naar Vincent.

Even kijkt hij me onderzoekend aan, dan lijkt hij te begrijpen wat ik bedoel, pakt een riek die rechtop in zijn tuintje gestoken staat en loopt naar me toe. ‘Zeg, wie van jullie lust er frietjes?’

De worm is in één klap vergeten en de aan mij toegewezen jongens komen snel weer terughollen. ‘Ik. Ik. Ik,’ roepen ze door elkaar heen.

‘Mooi zo,’ grijnst Vincent. ‘En wie van jullie wist dat die van aardappels worden gemaakt?’

Een paar vingers gaan omhoog.

‘En wie van jullie wil die aardappels uit de grond halen?’

Nu gaan alle vingers omhoog.

Inclusief die van mij. Het is misschien stom, maar als stadsmeisje ben ik stiekem ook wel nieuwsgierig hoe dat gaat.

Vincent grinnikt. ‘Top. Dan gaan we dat nu doen.’ Hij wijst naar een rij planten waarvan ik nooit had kunnen raden dat dat aardappelplanten zijn. ‘Daaronder zitten ze verstopt.’ Dan kijkt hij de groep rond. ‘Wat denken jullie jongens, zullen we de moeder van Isabel het als eerste laten proberen?’ Hij steekt de riek naar me toe en aarzelend pak ik hem over.

Braaf doe ik wat hij zegt en slaak, tegelijk met de jongens, een enthousiaste kreet. Dit is het beste potje schatgraven dat er bestaat.

‘Kijk!’

‘Het zijn er wel tien.’

‘Ik wil ze pakken.’

De jongens duiken op de plant af en graven enthousiast met hun handen in de grond tot alle aardappelen gevonden zijn.

Vincent neemt de riek weer over. ‘Magisch toch?’

‘Zeker magisch.’ Ik veeg een loshangende lok haar uit mijn gezicht. ‘Nooit gedacht dat ik dit zo leuk zou vinden.’

Vincent schiet in de lach.

‘Wat?’ Ik kijk hem vragend aan. Lacht hij me nu uit?

Maar Vincent buigt zich naar me toe. ‘Ik vind het leuk om je zo enthousiast te zien. Je hebt daar een beetje...’ Hij komt langzaam dichterbij en brengt zijn hand tot vlak bij mijn gezicht. ‘Milou, jouw gezicht, het is…’

O, mijn god. Mijn adem blijft in mijn keel steken van de spanning die er ineens tussen ons zindert. Zijn hand raakt me nét niet aan en dan laat hij, plots verlegen met de situatie, zijn arm weer zakken.

Mijn hart beukt tegen mijn ribben en alle haartjes op mijn armen zijn rechtop gaan staan. Wat gebeurt hier?

Dan zie ik mijn vieze handen. Er zit een kuub grond onder mijn gelakte nagels en het kan niet anders of ik heb zojuist een zwarte veeg op mijn voorhoofd aangebracht.

‘O. Dat...’ Mijn gezicht gloeit en ik wend mijn blik snel af. Ik weet niet waar ik erger van geschrokken ben. Dat ik mezelf voor gek zet door mijn gezicht onder de modder te smeren of dat ik dacht dat hij me zou gaan kussen. En dat ik dat dan helemáál niet erg zou vinden. De rest van de middag blijven de groepjes van Vincent en die van mij samenwerken in beide tuintjes, iets wat veel beter gaat en waardoor de tijd ook ineens omvliegt. Ik ben er nog steeds

De rust die hier hangt is verrassend prettig. Er paradeert een pauw over het complex. Een geit staat met zijn voorpoten tegen het hek en rekt zijn nek ver uit om bij de blaadjes van de ernaast staande boom te kunnen. De wind ruist door de bomen en de lucht is strakblauw. Alle stress van mijn werk en het gevoel continu tekort te schieten als alleenstaande moeder is verdwenen.

Ik recht mijn rug. Sta ik hier oprecht een potje te genieten? Van de natuur?

‘Oké jongens,’ zegt Vincent tegen de kinderen die om hem heen staan te snoepen van de aardbeien die ze geplukt hebben. ‘Allemaal nog één aardbei en dan gaan we weer opruimen.’

‘Ah, nu al?’ klinkt het om ons heen.

Vincent pakt de laatste aardbei en biedt deze mij aan.

Ik schud mijn hoofd en steek mijn handen die nog zwart zien van de aarde uit. ‘Kijk hoe vies. Eet jij hem maar op.’

‘Onzin.’ Vincent brengt de aardbei langzaam naar mijn mond, zodat ik hem van het kroontje kan afhappen. ‘Geloof me. Zo lekker heb je ze nog nooit geproefd.’

Het weeë gevoel in mijn buik is in alle hevigheid terug. Ik buig me iets naar hem toe en leg mijn vingers om zijn pols. Het zindert opnieuw tussen ons en terwijl ik Vincent recht blijf aankijken neem ik uiterst voorzichtig een hap. Mijn lippen raken zijn vingertoppen daarbij heel zacht aan.

‘Hmm. Dat was verrukkelijk,’ zeg ik met een kreun en voel mijn wangen kleuren. ‘De aardbei. Ik bedoel de aardbei.’ ‘Goed zo.’ Zijn stem klinkt schor en hij richt zijn blik op mijn vingers, die nog altijd zijn pols vasthouden.

Hij heeft geen ring om zijn vinger, registreer ik opgelucht.

Zou hij ook een alleenstaande ouder zijn? Heel zacht laat ik mijn duim over de binnenkant van zijn pols glijden.

Wat ben ik aan het doen? Wat bezielt me om te flirten met de vader van een klasgenoot? Op een schooluitje nota bene. Opgelaten trek ik mijn hand terug en schraap mijn keel. ‘Opruimen, zei je?’ Ik knik vlug naar de tuinslang waarmee Vincent zojuist de tuintjes heeft water gegeven. ‘Dan zal ik deze wel opbergen.’

3
64
65

Zonder antwoord af te wachten pak ik de tuinslang en sleur hem achter me aan over het pad richting het waterpunt. De vochtige slang botst voortdurend tegen mijn been en laat een spoor van moddervlekken achter op mijn linnen broek. Ik trek mijn schouders op en herhaal mijn mantra voor de miljoenste keer deze dag. Nou ja, het is nergens perfect...

‘Mam, mam.’

Ik stuntel nog steeds met de tuinslang als Isabel naar me toe komt huppelen. ‘Ze hebben wel acht cavia’s en tien konijnen. Wist je dat?’ Ze slaat haar armen om mijn middel. ‘Wat is het hier leuk, hè?’

Ik kijk in het blije gezicht van mijn dochter en moet ondanks mijn gevecht met de tuinslang lachen. ‘Het is hier zeker leuk,’ zeg ik. En verrassend genoeg is het niet gelogen. Oké, regenlaarzen en oude kleding zijn geen overbodige luxe, maar het werken in de tuin is me uiteindelijk zelfs meegevallen. Wie had dat ooit gedacht?

‘Kunnen we hier vaker naartoe?’ vraagt Isabel. ‘Alsjeblieft…’

Ik draai ondertussen de tuinslag een kwartslag, zodat hij los zou moeten komen van de kraanaansluiting en sta op het punt om ja, is goed te zeggen tegen mijn dochter, maar die vervelende kraan doet maar niet wat ik wil.

Ik duw en ik trek. Hij zou nu toch los moeten gaan.

‘Milou!’ Achter me hoor ik Vincent mijn naam roepen. Hij zwaait driftig met zijn handen. ‘Nee, wacht. Je moet eerst…’

Ik geef een ruk aan de slang en dan schiet het sluitstuk los.

Een grote straal water schiet met enorme kracht omhoog.

Ik hef mijn hoofd en kijk het water na. Menig fontein zou er jaloers op zijn, zo hoog reikt het water naar de blauwe lucht.

En dan, in de paar seconden voordat de zwaartekracht zijn werk gaat doen, realiseer ik me: O, shit. Dit gaat niet goed. Dit gaat helemaal niet goed.

Ik duik ineen, maar het gaat zo snel dat ik geen schijn van kans heb. Het water stort weer naar beneden en binnen twee tellen ben ik doorweekt. Drijfnat.

‘Argh…’ Ik hap naar adem. Mijn haren plakken aan mijn wang. Mijn kleding zuigt zich vast aan mijn lijf en ik ril van de plotselinge kou en van de schrik.

‘Mam,’ gilt Isabel, en dan begint ze keihard te lachen. ‘Wat

doe je nou?’

‘Shit, dat is koud,’ roep ik uit, terwijl ik vertwijfeld blijf staan, onzeker waar ik heen kan gaan om... Ja, om wat? Me om te kleden? Me af te drogen?

‘O, ze zei shit,’ hoor ik Koen roepen naar juf Jantina, die tot overmaat van ramp ook nog eens onze kant op is komen lopen. ‘Juf, de moeder van Isabel zei shit!’

‘Geeft toch niks,’ zegt Isabel beschermend, ‘dat doet ze zo vaak. Er is behalve mij toch niemand die het hoort, zegt ze dan.’

‘Nou, nu wel,’ zegt juf Jantina afkeurend, terwijl ik onophoudelijk ‘shit, shit, shit’ prevel.

‘Zo vat je nog kou.’ Vincent veegt een natte sliert haar uit mijn gezicht en slaat zijn arm om mijn schouder. Dat hij daardoor ook nat wordt, deert hem blijkbaar niet. ‘Kom maar, ik heb nog wel een oude overall in het schuurtje hier liggen.’

‘Dank je.’ Het mag dan een zonnige lentedag zijn, ik sta te bibberen als een verzopen kat. Ik laat me door hem meenemen, pel me uit mijn natte kleding en hijs me in zijn overall.

Niet veel later lopen de kinderen weer netjes twee aan twee Hoeve Forum uit. Moedeloos sjok ik erachteraan op mijn vieze en natte enkellaarsjes en voel een blaar opkomen.

Vincents overall is veel te groot, waardoor ik de broekspijpen een flink aantal keren heb moeten omslaan om niet te struikelen. Het moet een absurd gezicht zijn. Ik probeer mijn rug recht te houden en niet te laten zien hoe van slag ik eigenlijk ben. Ongetwijfeld ga ik vanaf vandaag op het schoolplein over de tong als die nieuwe uit de stad, die zich verzoop in de moestuin.

Zo nu en dan kijkt Vincent bezorgd achterom en uiteindelijk steek ik dapper mijn duim op, maar de brok in mijn keel laat zich niet wegslikken en ik voel me eenzamer dan ooit.

binnengekomen op mijn telefoon en mijn vingers blijven steeds boven de toetsen hangen.

Heeft Isabel zin om met Joris mee te gaan naar de tuin? Wij zijn daar vanochtend.

Ik zucht.

Ze zou het superleuk vinden, maar Isabel is dit weekend bij haar vader, typ ik uiteindelijk, en ik voel tranen opwellen. Ik ben trots op mijn dochter, die zo snel nieuwe vrienden heeft gemaakt in een compleet nieuwe omgeving. Dat doet ze in ieder geval een stuk beter dan haar moeder.

Ik wacht om te zien of er twee blauwe vinkjes verschijnen, maar het bericht blijft ongelezen. Met een zwaar gemoed trek ik mijn nachthemd tot over mijn knieën. Vincent heeft vast en zeker wél een weekend vol leuke plannen. Ik slik. Wie weet laat hij iemand anders hapjes aardbei proeven.

De spin zet het op een lopen en verdwijnt bijna achter de gordijnen. Zelfs dat beest heeft een spannender leven dan ik, bedenk ik narrig. Ik blader door de contactenlijst op mijn telefoon, op zoek naar iemand met wie ik zou kunnen afspreken. Mijn ouders zijn voor drie maanden op een sabbatical in Spanje en mijn vriendinnen, hoe dierbaar ze me ook zijn, horen bij een vorig leven. Zij komen echt niet spontaan naar dit gehucht rijden. Plots popt er een berichtje op en ik veer overeind bij het zien van zijn naam.

O, jammer. Wie weet een andere keer.

Hij vindt het jammer!

Doen we! Ik haal diep adem en typ, voor ik op verzenden druk, snel nog: En samen eens een bakkie doen?

Vrijwel gelijk verschijnen er twee blauwe vinkjes. Zenuwachtig staar ik naar mijn telefoon. Aan het typen…, staat er. Het lijkt uren te duren.

‘Toe dan,’ roep ik naar mijn telefoon en lach mezelf uit omdat ik als een puber met een kalverliefde op de bank op en neer wip. ‘Mijn oma typt nog sneller.’

Afgesproken. Hopelijk tot snel dan. x

Een uurtje later stap ik het complex binnen. Deze keer schrik ik niet langer van het kolossale varken. Zelfs als de pauw vlak voor mijn neus luid krijsend zijn veren spreidt weet ik mijn kalmte te bewaren. Oké, die koeien zijn nog een brug te ver, maar gelukkig hoef ik daar ook niet langs om naar de tuintjes te lopen.

In de verte zie ik een aantal mannen achter een losgebroken geit aan hollen. Wanneer ik dichterbij kom zie ik dat Vincent één van hen is. Zijn donkerblonde haar zit in de war en op zijn gezicht prijkt een ondeugende grijns. Hij neemt een snoekduik, grijpt de geit handig bij zijn hoorns en juicht als een cowboy. Niet veel later staat het beest weer netjes in de wei.

Ik ben al gespannen omdat ik hier zonder uitnodiging rondloop, maar mijn hart is compleet uit de maat gaan slaan vanaf het moment dat ik hem hier bezig zie.

Zodra Vincent mij ziet staan zwaait hij uitbundig en trekt een sprintje. ‘Hé! Dat is snel.’ Hij hijgt lichtjes en heft onhandig zijn handen op, niet goed wetend hoe me te begroeten. ‘Wat goed je te zien.’

Een paar tellen kijken we elkaar schaapachtig aan. Vincent veegt zijn handen af aan zijn broek en laat zijn blik dan over mijn kleding gaan. ‘Toch je hakken maar thuisgelaten deze keer?’

‘Dit leek me beter,’ grinnik ik en wijs naar mijn sneakers en mijn spijkerbroek die vol zit met groene en grijze verfvlekken.

‘Het enige voordeel van moeten verhuizen was dat Isabel haar kamer opnieuw mocht inrichten,’ zeg ik schouderophalend. Ik steek het tasje dat ik in mijn hand heb naar voren. ‘Ik dacht, ik kom je overall terugbrengen.’

Twee dagen later zit ik op de bank in mijn nachthemd en houd ik een staredown met een spin die in de hoek van de kamer zit.

Het appje van Vincent is een paar minuten geleden

Mijn hart bonkt. Een x? Dat is een goed teken toch? Ik laat mijn mobiel op de bank vallen en boks in de lucht. Ik kijk mijn rommelige huiskamer rond. De spin is verdwenen. Ik sta op.

Ineens weet ik wat ik ga doen vandaag.

‘O, dank je.’ Vincent lijkt ineens verlegen. ‘Je blijft toch wel? We gaan straks de rode bessen plukken.’ Hij schraapt zijn keel en schopt met zijn schoen tegen een stukje onkruid dat door het pad van houtsnippers heen groeit. ‘Ik bedoel, als je wilt natuurlijk. En als je tijd hebt.’ Dan slaat hij zijn ogen op en kijkt me recht aan. ‘Ik zou het fijn vinden als je blijft.’

Ik haal diep adem, verdrink bijna in zijn bruine ogen en knik. ‘Nooit gedacht dat ik dit zou zeggen, maar dat wil ik wel.’

4
66
5
67

‘Yes.’ Hij lacht om zijn eigen enthousiasme. ‘Daar hoopte ik al op. Ik wist wel dat je het leuk vond. Deze idioot is zo gek nog niet, hè?’

‘Je hebt gelijk,’ beken ik en zeg dan plagend: ‘En ik maak me graag nuttig. O, alleen het water geven, dat laat ik deze keer graag aan iemand anders over.’

‘Deal.’ Vincent pakt het tasje met de overall van me over, laat het achteloos op de grond vallen en pakt dan mijn hand. ‘Ik weet iets veel beters.’ Opnieuw is er die twinkeling in zijn ogen.

Ik laat me door hem meenemen naar de bessenstruiken. Mijn hart gaat als een bezetene tekeer. Eenmaal tussen de struiken laat Vincent mijn hand niet los. Hij plukt één enkele bes van het takje en brengt deze langzaam naar mijn mond. ‘Heb je de rode bes al eens geproefd?’

Ik probeer mijn ademhaling onder controle te houden en schud mijn hoofd. Opnieuw voel ik zijn vingers zacht mijn lippen aanraken. De fris-zure smaak van de rode bes prikkelt uitdagend op mijn tong. ‘Zalig,’ fluister ik hees. ‘Dit wil ik iedere week wel.’

‘Gelukkig. Want dat wil ik ook.’ Vincents handen glijden naar mijn middel en dan voel ik zijn lippen op de mijne. Ik huiver en beantwoord zijn kus. Misschien wordt het tijd om mijn mantra te veranderen, want dit is simpelweg perfect.

Danielle van Helden

Danielle van Helden is communicatieadviseur bij een organisatie voor mensen met een beperking. In haar vrije tijd schrijft ze veel, rommelt ze in haar moestuin en trekt ze er graag met haar gezin op uit met de camper. In 2022 bracht ze bij Luitingh-Sijthoff haar feelgood Het begint met een geheim uit. Met een korreltje zand is haar nieuwste feelgood, een novelle.

Instagram: @danielle.van.helden.schrijft

Zaterdag 8.03 uur

Lichtvlekjes dansen over de zachtroze amandelbloesem op mijn pastelblauwe Van Gogh-behang, het meest gekozen ontwerp bij de fotobehangwinkel. Het gordijn is niet helemaal dichtgetrokken, de zon perst zich vrolijk door de kier en kietelt mijn voet die onder het opgetrokken dekbed uitsteekt.

Ik moet opstaan. Ik heb namelijk een plan. Hoewel, het is eerder een project. Om preciezer te zijn een projectplan waarvoor een tijdelijke organisatie, een doel en middelen vereist zijn. De tijdelijke organisatie, dat ben ik dus. En er is een eenmalig doel: het appartement moet opgeruimd en schoon zijn voordat Daan voor mijn neus staat. De benodigde middelen om dit doel te bereiken staan sinds gistermiddag op het aanrecht in de keuken. Ongeduldig wachten de flessen, borstels, sponsjes en doekjes om te laten zien hoe ze m’n redelijk verstofte appartement kunnen metamorfoseren in een blinkend huisje. Met behulp van een witte tornado.

Het enige ontbrekende middel ligt echter nog in bed. En dat ben ik dus. Inmiddels heb ik nog ruim een dag de tijd om mijn handen uit de mouwen te steken. Nadat ik mijn tien vingers in de nieuwe huishoudhandschoenen heb gewurmd. Want Daan mag aan niets merken dat ik me heb uitgesloofd.

Daan… Ik rek me nog eens uit en vouw mijn armen onder mijn hoofd op mijn kussen. Het laatste beeld, donkere piekharen om zijn grauwe gezicht, schiet aan me voorbij, zijn anders zo vriendelijke ogen spoten vuur. Na vier maanden Singapore is zijn kantoorkleurtje vast ingewisseld voor een zonniger teint. Hoewel… hij moest ongetwijfeld keihard werken daar. Zo hard dat hij zelfs geen tijd had om die paar appjes van mij te beantwoorden.

Grijze stofdraadjes slierten om de rieten lamp en langs de randen van mijn plafond. Alsof de zwaartekracht niet werkt in mijn slaapkamer. Waarom heb ik die stofnesten niet eerder

gezien? Sinds ik het projectplan heb opgesteld om eindelijk aan de grote voorjaarsschoonmaak te beginnen, valt het me steeds meer op hoeveel werk dat gaat kosten. Blijkbaar kun je van de ene op de andere dag heel anders naar je huis kijken. Al wandelend door de slaapkamer, woonkamer, werk- annex logeer- annex rommelkamer, de keuken en de badkamer groeide de to-dolijst verontrustend snel.

‘Waarom sloof je je zo uit,’ vroeg Ingrid toen ik gister mijn chemicaliënlijstje ter inspectie liet zien. ‘Hij weet allang dat jij meer van de sfeervolle chaos bent dan van het citroentjesfrisse insta-interieur. Bovendien… hebben jullie allebei inmiddels niet een ander? Zet zijn achtergebleven spullen bij elkaar in de woonkamer, je harkt de boel een beetje aan, in de rest van het huis hoeft hij niet te zijn. En verder blijf je gewoon je goddelijke ontspannen zelf.’

Ingrid is mijn collega en juf van groep zes. Ze had die grijns op haar gezicht. ‘Het is maar goed dat jij de kleuters onder je hoede hebt,’ merkte ze op. ‘Niet elke collega kan zo ontspannen omgaan met verstuivende zandtafels, snotneuzen, rondslingerende lijm en die eindeloze ongelukjes.’

Sinds Daan heeft gebeld, ben ik inderdaad wat van slag. Dat is dan ook niet zo vreemd. We hebben elkaar niet meer gesproken nadat hij op een koude novembermiddag met twee uitpuilende koffers het huis verliet. Ongetwijfeld rechtstreeks naar zijn begrijpende collega. Ze is vast met hem meegegaan naar Singapore. Ze mag hem hebben, met al zijn ambities.

Ik reik mijn hand naar mijn telefoon op het nachtkastje naast me. Mijn vrolijke vriendje klettert op de grond. Ik maai over de houten vloer en vind mijn nieuwe goudkleurige speeltje achter de poot van het bed. Hup, in het laatje van mijn nachtkastje voordat hij nog eens valt en onbruikbaar wordt. Ik heb mijn bovenbuurman om me van dienst te zijn, maar een vriend binnen handbereik is nooit weg.

Mijn ogen glijden over de onverbiddelijke cijfers op mijn hippe houten digitale wekker. Als ik er nu aan toegeef, is het 9.00 uur als ik opsta. Langzaam laat ik los en schuif het laatje dicht.

Foto © Ineke Oostveen 68 1
69

Hoe je huis eruitziet, is een reflectie van jezelf. Ja echt, ik las het toen ik vorige week op zoek ging naar ándere gouden tips voor een opgeruimd bestaan. Het boek dat Daan me enkele weken voordat hij vertrok gaf: Het perfecte boek voor imperfecte mensen. Tips & lifehacks voor een opgeruimd bestaan heb ik nooit opengeslagen. Hoe durft-ie, ook al was het ‘precies het boek dat ik nodig had’. Het ligt nog wel al die tijd uitdagend naast me op mijn nachtkastje, zijn laatste cadeau voor mij.

Mijn vingers scrollen door mijn appcontacten naar Daan. Zijn laatste twee appjes heb ik al tientallen keren gelezen, ik ken ze allang uit mijn hoofd.

Anna! Ik heb alsnog besloten naar Singapore te gaan. Eind maart ben ik terug en haal mijn achtergebleven spullen bij je op. Als dat tenminste is wat je wilt. Ik laat je nog weten wanneer.

En de allerlaatste is bijna beledigend…

Anna! Ik vertrouw erop dat je mijn eigendommen met rust laat tot ik terug ben, ook die in de berging liggen. Tot eind maart.

Mijn huis is verdorie een rommeltje omdat zíjn spullen nog overal liggen. Maar vandaag komt daar verandering in. Schoonmaken geeft je een gevoel van controle. Jazeker, nog zo’n wijsheid die ik vandaag goed kan gebruiken.

Ik trek het beddengoed van mijn matras en kussens, stop alles in de wasmachine in de keuken, nieuw wasmiddel met lavendelgeur erbij. Zo, de eerste actie van de dag is een feit.

en gesorteerd. Als er een plek is die ik al tijden probeerde te negeren, was het die. Een beerput, anders kan ik het niet noemen. Twee derde van wat ik er aantrof, had ik allang moeten weggooien. Maar ik bewaar het liefst alles zo lang mogelijk; je weet maar nooit wanneer je het kunt gebruiken. Als kleuterjuf heb je bovendien veel nodig terwijl je weinig middelen tot je beschikking hebt. Tel daarbij op: steeds minder ouders hebben zin om lege wc-rollen, kurken, schoenendozen en meer van dat oneindig heerlijke knutselmateriaal voor de juf van hun oogappeltje te bewaren.

Omdat ik wil profiteren van mijn daadkrachtige bui, heb ik de helft van die twee derde rommelzooi meteen in de vuilcontainer gegooid. De andere helft is van Daan en ligt, voor zover mogelijk, opgestapeld en zoals Ingrid had aanbevolen, midden in de woonkamer. Als een aangespoelde walvis op een maagdelijk strand. Nou ja… dat strand moet nog even gezogen en gedweild. Verkeerde volgorde. Maar als Daan alles heeft meegenomen, is het huis weer helemaal van mij, zoals het was voordat Daan anderhalf jaar geleden bij me introk. En kan ik alsnog een vochtig doekje halen over die vierkante meters onder Daans gitaar, de verhuisdozen met onder meer boeken en een sporttas met zijn voetbalspullen. Schoonmaken brengt je hoofd op orde.

‘Daan?’

‘Je mompelde Daan!’ De bovenbuurman kijkt me verbaasd aan. ‘Die naam heb ik al een tijdje niet gehoord. En ik kan je vertellen dat me dat uitstekend bevalt.’ Hij leunt tegen mijn deurpost en trekt me naar zich toe. Ik ruik zijn inmiddels vertrouwde geur, een beetje zoals de ouderwetse scheerzeep van mijn vader. Sietse is zo’n echte Fries. Een massieve kleerkast, spierwit stekelig haar en, nu ik hem eenmaal ken, zo direct als niemand anders.

Hij lacht als mijn tepels zich verharden onder zijn vingers.

Ik ruk me los uit zijn armen. Sietse is een verrukkelijke verrassing die al die tijd twee etages boven me bleek te wonen.

Ik kreeg pas oog voor zijn aanwezigheid toen Daan het steeds vaker over die noodzakelijke volgende stap in zijn carrière had. Waarbij de naam van zijn collega steeds vaker viel. Isabel: van pagekopje tot ballerina’s gestrikt en gesteven.

‘Je zou me ook kunnen helpen.’ Ik grijp zijn handen vast die opnieuw naar mijn middel reiken. ‘Er staan nog twee zware vuilniszakken die naar de container afgevoerd kunnen worden.’

Ik moet mijn hoofd in mijn nek leggen om hem aan te kijken. Hij grijnst.

‘Krijg ik een beloning?’

‘De gebruikelijke,’ knik ik en draai me om om de vuilniszakken een voor een uit de slaap- en logeerkamer te halen. Sietse blijft keurig voor mijn voordeur in het trappenhuis wachten, hij houdt net zo van zijn privacy als ik.

‘Wanneer?’ Sietse verdeelt de zakken over zijn handen alsof ze niets wegen.

‘Als ik klaar ben met schoonmaken,’ zeg ik streng. Als ik Sietse eenmaal binnenlaat, komt van het een het ander en verlaten we het bed alleen nog maar voor een hapje of een drankje.

‘Geeft niks,’ zegt hij met die slepende stem van hem. ‘Ik heb vanmiddag afgesproken op de padelbaan en erna gaan we met een paar vrienden een hapje eten. Je hebt dus nog uren de tijd. Maar beloof me één ding,’ hij draait zijn hoofd terwijl hij met de vuilniszakken de trap naar beneden neemt, ‘alles aanhouden wat je nu aan hebt en niet douchen. Ik vind het heerlijk om een smoezelige poetsvrouw te verleiden.’

Zaterdag 12.31 uur

‘Waar ben jij in hemelsnaam mee bezig?’

Mijn bovenbuurman staat voor mijn deur. Zijn ogen glijden langs me heen en proberen iets op te vangen van wat zich achter mij afspeelt. En dat is niet niks. Ik heb de kasten in de keuken en slaapkamer al uitgemest en zelfs alle ondefinieerbare rommel onder het bed vandaan gehaald

‘Daan komt morgen zijn achtergebleven spullen ophalen.’ Mijn stem klinkt ineens wat wiebelig.

‘Dat is mooi. Dan kun je er definitief een punt achter zetten.’ Sietse overbrugt de meter tussen ons en drukt zijn neus in mijn haar dat deels uit het elastiekje gevallen is. ‘Je ruikt naar mijn oma’s washok en eh… azijn denk ik, een buitengewoon opwindende combinatie.’ Zijn handen glijden vanaf mijn middel omhoog en vouwen zich om mijn borsten.

Zaterdag 17.21 uur

Mijn appartement lijkt twee keer zo groot nu ik mijn opruimwoede over de zeventig vierkante meters heb gejaagd. Met een glas rode wijn in mijn handen, dat heb ik inmiddels wel verdiend, wandel ik door mijn huis. Er slingert niets meer

rond in mijn slaapkamer. In de kledingkast die de hele breedte van een slaapkamermuur beslaat, heb ik alle kleding die ik al een paar jaar niet gedragen heb, meteen afgevoerd naar de textielcontainer om de hoek van de straat. De logeerkamer leverde het meeste werk op. Veel van Daan heb ik in verhuisdozen gestopt die ik nog in de berging vond. Boeken, mappen met werkzaken, gitaarmuziek… Het is eigenlijk verrassend hoe weinig we samen hebben gekocht. Alle meubels zijn van mij, net als de meeste keukenspullen en eigenlijk de verdere inrichting. Ik betaal de huur en de verzekeringen, Daan betaalde zijn deel aan mij. Wie heeft er een vent nodig om comfortabel te leven? En werkelijk geen enkele vrouw zou een kerel nodig moeten hebben die haar achter haar rug bedriegt. Met nota bene zo’n hypercorrecte collega die steeds vaker last minute aanschoof en zelfs een keertje bij ons logeerde. Ik ben er met open ogen in getuind. In de woonkamer zeil ik om de uitgedijde walvis heen en plof ik op de bank zonder eerst van alles opzij te hoeven schuiven. Een halfuurtje pauze voordat ik verder ga stofzuigen. Ik grijp naar het fotoboek dat ik in een stapel op het bureau in de werkkamer heb gevonden. Ik weet wat ik kan verwachten, daarom heb ik wat moed verzameld tijdens het uitbaggeren van het kamertje. Daan heeft het boek voor mij gemaakt toen we 49 weken bij elkaar waren, het geluksgetal in het kwadraat. Als ik het boek opensla en die eerste foto zie, word ik door emoties overvallen. Ik heb me de godganse dag vermand bij elk Daan-ding dat ik tijdens het opruimen vond, van zijn favoriete slaapshirt achter in de kast tot zijn idiote bureaustofzuigertje onder een stapel mappen. Alle speldenprikjes hebben zich samengeklonterd en zijn uitgegroeid tot een explosieve bom die nu ontploft. Ik sla mijn armen om mijn zelf gehaakte knuffelkussentje en druk het dicht tegen me aan. Ik huil en huil tot mijn ribben beurs voelen.

Nooit zal ik meer zo verliefd zijn als toen op Daan. Dat lijkt me onmogelijk en zelfs onwenselijk. Hij wandelde op een ouderavond mijn leven in, mee als steun van zijn net gescheiden zus om de vorderingen van haar dochtertje, een van mijn kleuters, te bespreken. Ik schijn er in dat ene kwartiertje nog een samenhangend verhaal van gemaakt te hebben, meer geluk dan wijsheid. Ik kon mijn ogen niet

2
70
3
71

van hem afhouden. Daan lijkt op het eerste gezicht niet echt iets bijzonders te hebben, totdat hij begint te praten. Zijn hele gezicht beweegt, zijn ogen smeulen. En die resolute, zachte lippen van hem kusten mij al op het tweede afspraakje, drie weken later. Zo’n man wilde ik voor mijn zes toekomstige kinderen! En misschien wilde ik hem ook een beetje voor mezelf.

Ik grijp naar mijn glas wijn op het tafeltje naast de bank en drink het laatste restje in één keer op. ‘Kom op, Anna,’ mopper ik op mezelf. ‘Als je toen geweten had dat hij je later zou bedriegen, had je alsnog een paar keer met hem afgesproken. Gewoon, om jezelf een plezier te doen.’

In de badkamer was ik mijn gezicht en snuit mijn neus. Ik zie eruit alsof Daan de deur nét achter zich heeft dichtgetrokken. Godzijdank heb ik deze emotionele uitbarsting achter de rug. Dan kan ik Daan morgen beheerst te woord staan en hem de overblijfselen uit zijn vorige leven overhandigen vanuit een huis dat hij niet terug kent.

Ik grijp het fotoboek van de vloer en sla het opnieuw open. Die eerste foto is een verzameling van zes, gemaakt op het station van de stad waar Daan voorheen woonde. Hij wachtte me op het perron al op en sleurde me zonder pardon het pasfotohokje in om me lang en grondig te zoenen. Voor het gemak, en om de geboden faciliteit alsnog eer aan te doen, hebben we meteen die foto’s maar gemaakt. Ik zie er nogal verfomfaaid uit, Daan is slechts half zichtbaar, zijn hoofd in mijn hals. Bijna twee jaar geleden…

Ik blader verder. Ons eerste weekend weg, naar Parijs natuurlijk. En dan Daan met zijn gitaar om zijn schouder, tussen de sporttassen en verhuisdozen in mijn woonkamer, een halfjaar nadat we elkaar leerden kennen trok hij bij me in. Morgen kunnen we bijna dezelfde foto maken, maar dan maken de spullen met hun eigenaar een omgekeerde beweging. Foto’s van feestjes, etentjes bij vrienden, wintersport… Altijd dicht tegen elkaar aan schurkend met zo’n verliefde uitdrukking op onze gezichten. Ik op de sportdag van de kleuters met Daan op de achtergrond, ingehuurd als een hopeloos oneerlijke scheidsrechter. En nog eens ik, geschminkt als roetpiet met Daans nichtje op schoot.

Ik klap het album dicht en leg het op een van Daans

verhuisdozen. Hij mag het hebben, ik hoef al dat zinloze geluk niet meer te zien. Misschien is het een goede reminder voor hem. Als Daan tevreden was geweest met wat hij had, zaten we nu nog samen op de bank. Maar hij moest zo nodig naar Singapore en ik moest maar mee. Hij daar aan het werk in zijn belangrijke baan, ik vier maanden op sabbatical. Wat ik daar moest doen? ‘Ik kan niet zonder jou,’ vond Daan, ‘en bovendien vermaak jij je overal.’ Dat mag dan waar zijn, ik was net begonnen op mijn nieuwe school. En heb het er enorm naar mijn zin. Ik kan mijn klasje bovendien toch niet zomaar in de steek laten? Zeker niet nu er nauwelijks leerkrachten te vinden zijn.

En toen viel het plan om naar Singapore te gaan steeds vaker. Hoe meer Daan mij probeerde over te halen, de meest onzinnige argumenten uit de kast haalde, hoe steviger ik mijn hakken in het zand zette. Na een rampzalig etentje met zijn collega’s – ik geef toe dat ik niet helemaal mezelf was – kwam het tot een uitbarsting en vertrok Daan met twee koffers, naar Isabel. En dat was dan dat.

Ik grijp de stofzuiger en zet het stoffertje op de mond van de slang. Het is belangrijk om in huis van boven naar beneden te werken. Die schoonmaaktip werkte in de keuken uitstekend. Dus ik pak het keukentrapje erbij en begin met de lampen en bovenkant van de boekenkast.

armbandje… Nu is de vensterbank, op mijn twee mooiste vazen na, maagdelijk leeg en ontdek ik opnieuw hoe mooi het originele natuursteen uit de jaren dertig is. Jammer dat de bloemenwinkel al gesloten is. Een kleurige bos in de grootste vaas zou de finishing touch aan mijn geploeter geven.

Overal waar mijn ogen naartoe dwalen, ontmoet ik orde, glans, ruimte en licht, veel licht. Het helpt dan ook dat de kroonluchter, de twee gebloemde schemerlampen en de staande leeslamp naast de bank van hun centimeter stof zijn ontdaan. Oké, er zijn nog een paar hoeken waar het een en ander moet gebeuren, maar daar kijk ik even overheen. Want ik ben kapot, uitgevloerd, mijn rode vingers zijn rimpelige sponsjes geworden ondanks de glibberige huishoudhandschoenen. Morgen doe ik de laatste klusjes, nu mag ik eindelijk eten.

Als ik mijn lasagne bijna naar binnen heb geschrokt, schrik ik op van een harde bons. Ik spring op van de bank, het laatste restje lasagne glijdt uit het aluminium supermarktbakje over de vloer. Ik heb geen idee meer waar ik de energie vandaan moet halen om die rood-bruin-gele spetterprut van de vloer te krijgen. Mijn lijf voelt als een immense blokkendoos uit de bouwhoek en mijn benen protesteren tegen hun verticale stand. Daans irritante appje eerder op de avond heeft me ook de nodige energie gekost. Opnieuw voel ik de tranen omhoogschieten.

inneemt, achteloos leunend tegen de post van mijn voordeur. ‘Is er iets gebeurd?’

‘Want?’ Ik probeer een beetje nonchalant te doen, haal mijn schouders op.

‘Ik ben niet de meest opmerkzame man, zeker niet na een strijd op leven en dood op de padelbaan, maar jij ziet eruit alsof je ieder moment kunt verzuipen.’

Ik slaak een diepe zucht en grijp een van zijn handen tussen de mijne vast. Hij probeert me naar zich toe te trekken, maar ik houd enige afstand. ‘Een schoner huis, ontdaan van energie die jou niet meer dient, zorgt ervoor dat je je vanbinnen ook kalmer voelt. Las ik.’

Ik schud afwerend mijn hoofd naar Sietse die wil reageren. ‘En dan krijg je, na het urenlang wegwerken van energie die remmend werkt op jouw toekomstplannen, een appje en verdwenen is mijn gereinigde ziel.’ Ik zucht nog maar eens. ‘En mijn vloertje is inmiddels ook weer vies, besmeurd met lasagne.’

‘Interessante schoonmaaktheorieën,’ knikt Sietse. ‘Lichtelijk hysterisch ook. Je hebt dus een appje van Daan gekregen?’ concludeert hij. ‘Hoelang zit die ex van jou me nog in de weg?’ Ik loop naar mijn keuken en kom terug met mijn telefoon. Ook nu het scherm niet meer verlicht is, is de barst duidelijk zichtbaar. Ik reik Sietse mijn mobieltje aan.

Zaterdag 21.30 uur

Alle boeken in de kast staan ruggelings strak in het gelid, formaat bij formaat en kleur bij kleur. De fotolijstjes heb ik bij elkaar op het lage kastje naast de bank gezet. De verzameling glaskaarsjes die eerder door de woonkamer waren gaan zwerven, vormen nu een oriëntaals plaatje op het grote Marokkaanse dienblad dat ik half verstoft achter de boekenkast terugvond. De vensterbank was eerder een verzamelplaats van reutemeteut waarvan ik niet zo goed wist wat ik ermee moest. Een stapel magazines, kerstkaarten van oudtantes, een bakje met paperclips, een ring zonder het steentje, sleutels van onbekende herkomst, kralen van een allang weggegooid

De harde bons wordt opgevolgd door een ongeduldig kloppen. Ik haal onelegant mijn neus op en wrijf wild in mijn ooghoek. Onderweg in de gang check ik in de staande spiegel aan de wc-deur of ik enigszins toonbaar ben. De zweetplekken in mijn donkerblauwe t-shirt zijn grotendeels opgedroogd, mijn stoffige haar zit keurig verstopt in het staartje. De grijze joggingbroek is nogal gevlekt door al het klimmen, bukken en knielen op en over materialen in verschillende stadia van reinheid. Sietse verlangde naar een smoezelige poetsvrouw, straks staat er een voor zijn neus, enigszins wankel en te moe om nog zin te maken.

‘Dag schat, daar ben ik eindelijk.’ Sietse heeft overduidelijk wat op en is in de stemming. Hij kijkt me goedkeurend van boven naar beneden en weer naar boven aan. ‘Je hebt je aan de afspraak gehouden. Bezweet, gevlekt, bestoft…’ Zijn ogen rusten nu op de mijne terwijl hij zijn vertrouwde positie

‘Oef…’ Sietse bekijkt mijn telefoon in zijn grote handen van alle kanten. ‘Je hebt hem gereset? Opnieuw opgeladen? Geprobeerd vanaf een andere telefoon te bellen?’

Ja, ja en nee knik ik.

Sietse grijpt in zijn broekzak naar zijn mobiel en drukt op een paar knopjes. ‘Nee, neat, niks,’ mompelt hij.

Ongelukkig kijk ik toe hoe hij zijn best doet me te helpen. ‘We hadden een korte app-wisseling. Daan herinnerde mij aan onze afspraak morgen, herhaalde de tijd nog maar eens.

“Omdat ik die weleens vergeet.” Op zo’n toon!’

‘Nee toch, Anna?’ Sietse lacht me onverbloemd uit. ‘Je laat jezelf wel kennen! En waarom?’ Hij duwt zich van de deurpost af en steekt mijn tegen de muur gegooide telefoon in zijn zak. ‘Luister. Ik weet het goed gemaakt. Ik probeer je telefoon te repareren en jij duikt nu je bed in. Als je morgen die wijsneuzerige gast met zijn spullen uit je huis hebt gezet,

4
72
73

neem je de twee trappen rap naar boven en zal ik je zo ongelooflijk verwennen dat je het D-woord nooit meer in je mond neemt. Oké?’

5

Zondag 8.47 uur

O nee!

Ik knipper nog eens met mijn ogen maar de cijfers op mijn wekker veranderen niet. Of toch wel, het is nu 8.48 uur en, o ja, 15 graden. Ik slinger mijn benen uit bed en controleer het alarm dat om 8.00 uur had moeten afgaan. Het is mijn eigen schuld. Omdat ik mezelf gisteravond zo ontzettend zielig vond en dat niet eens aan iedereen kon laten weten omdat mijn levensader twee etages hoger ligt, heb ik de rest van de fles wijn achterovergeslagen terwijl ik de laatste twee afleveringen van Emily in Paris keek.

Over drie uur komt Daan. Ik geef hem koffie, we kletsen wat over zijn tijd in Singapore en mijn ondernemende kleuters, hij moet waarschijnlijk een keer of vijf de trap op en af om al zijn spullen mee te nemen en dan is hij verdwenen. Daarna slinger ik mezelf gewoon weer twee trappen omhoog. Geen paniek dus. Ik trek een gezicht naar mezelf in de badkamerspiegel. Na een lange warme douche heeft die comateuze slaap me afgelopen nacht zichtbaar goedgedaan. Zou mijn telefoon het alweer doen daarboven?

Ik hijs mezelf in de slaapkamer in mijn velours huispak om de laatste klusjes in aan te pakken. Wat zal ik aantrekken straks? Daan was altijd dol op mijn dure lingeriesetjes. Wat ik erover droeg, maakte hem niet zoveel uit. Net zoals ik mijn huis een grondige voorjaarsschoonmaak heb gegeven om me niet te laten kennen, wil ik hem ook imponeren met mijn verschijning. Anna heeft alles onder controle.

Ik leg een witkanten hipster met bijpassende bh op het opengeslagen bed en strijk mijn vingers langs de kledinghangers in mijn garderobekast. De blauw-met-wit geruite wikkeljurk wordt het. Heel erg lente. En die staat mooi bij mijn blonde, schouderlange haar dat is gaan krullen nu er een heel stuk van af is geknipt.

Vanuit de koelkast pak ik het laatste flesje drinkontbijt en bekijk ondertussen de overgebleven punten op mijn to-dolijst. Toilet poetsen, was uit de droger… een cake bakken? Had ik dat echt bedacht? Ik grinnik ineens. Niks is toch fijner dan thuiskomen in een schoon, opgeruimd huis dat ruikt naar vers baksel? Daan komt dan wel niet thuis, hij mag zich gerust voor zijn hoofd slaan als hij straks zijn walvis aan spullen komt ophalen. Anna, voorheen de eeuwige chaoot die wegkijkt bij het woord ambitie.

6

Zondag 10.58 uur

Het is een beetje behelpen met de bloem en de eieren omdat ik de cake dan wel op het to-dolijstje had gezet, maar er geen rekening mee had gehouden bij het boodschappen doen. Toch ziet het beslag er best oké uit. Ik veeg mijn handen af aan de pijpen van mijn huispak, die was toch meteen al vies toen ik de garde in de beslagkom stak en er een lichte bries van wit meel uit opsteeg. In gedachten hoor ik Daan verzuchten: ‘O Anna toch!’

Als ik de cake straks in de oven heb gezet, neem ik een lekkere lange douche met mijn gouden vriend en ben ik volstrekt gereed om Daan te ontvangen. Voorzichtig giet ik het beslag vanuit de kom in het ingevette cakeblik en trek het deurtje van de voorverwarmde oven open. De hitte slaat me tegemoet.

Een korte klop klinkt op de deur. Sietse! Slechte timing! Hoewel… hij heeft vast m’n telefoon gemaakt. Ik zet het cakeblik snel in de oven, duw het ovendeurtje dicht en haast me naar de voordeur. Zou hij me als rood aangelopen patissier net zo opwindend vinden als smoezelige poetsvrouw?

Mijn hart mist een slag als ik de deur heb opengetrokken. Wat?

Boven een immense bos dieprode rozen duikt het gezicht van Daan op. Zongebruind, zijn haar veel korter, zijn ogen…

Ik sluit de mijne en zoek in mijn hoofd naar een goede tekst. Maar ik vind niks. Alleen maar verbijstering, verrassing, ontzetting. Alles wat ik zo zorgvuldig bedacht en gepland had,

is mislukt. Omdat hij een uur te vroeg op de stoep staat!

‘En dan beweer jíj dat ik slecht ben met de tijd!’ stik ik bijna in mijn woorden. ‘Je komt over een uur maar terug, dan ben ik klaar en kan ik je ontvangen. Zoals we afgesproken hebben. En waarvan je het nodig vond me er in kapitalen aan te herinneren. Het heeft me mijn telefoon gekost!’

‘Anna!’ Daan verheft zijn stem boven de rozen en roept nog eens mijn naam.

Ik word alleen maar bozer. Ik stap naar achter en probeer de deur dicht te duwen. Maar Daan steekt zijn voet in de kier. Ik hoor achter mijn voordeur een zachte kreun.

‘Verdomme, Anna, je bent nog geen steek veranderd. Godzijdank.’

Wat? Geen steek veranderd? Hij moest eens zien hoe zen mijn huis is geworden! Ik slinger de deur weer open. Daan heeft de rozen naast zijn voeten op mijn deurmat gelegd en kijkt me met zijn armen over elkaar aan. Ik kan zijn blik niet helemaal thuisbrengen.

‘Ik ben verdorie wel veranderd!’ bijt ik hem toe. ‘Ik heb mijn haar afgeknipt. Jij wilde dat nooit, nu heb ik het gedaan.’

‘Het staat je heel goed, ik geef het graag toe.’ Daan glimlacht.

Dat moet hij niet doen, ik wil boos blijven, of op zijn minst verontwaardigd.

‘Ik heb al je… eigendommen bij elkaar verzameld. Je kunt het allemaal meenemen.’

‘Ik heb al even beneden in de berging gekeken.’ Daan haalt zijn schouders op. ‘Ik heb mezelf binnengelaten met mijn eigen sleutel, die heb ik nog.’

Ik steek mijn hand uit. ‘Die is voor mij.’

Daan grijpt mijn hand tussen zijn handen. Dit wil ik dus niet.

‘Houd die sleutel dan nog maar even.’ Ik trek mijn hand terug. ‘En laat jezelf er over een uur maar weer in. Dan ben ik er klaar voor.’

‘Waarvoor?’

‘Om je gepast te ontvangen, om 12.00 uur, op de afgesproken tijd.’

‘Anna?’

Nee, die stem wil ik dus niet. Hij ging naar Singapore, ik draag geen ballerina’s en zo’n kakkineus kapsel, hij komt er niet meer in. Over een uurtje, heel even, koffie en wegwezen.

‘Ik ben precies op tijd, jij bent een uur te laat. Alles is zoals het altijd was en hopelijk moet zijn.’

‘Wat?’ Ik kijk hem aan, nogal dommig vermoed ik. Plotseling strijkt zijn vinger over mijn wang, hij likt hem vervolgens af en glimlacht. ‘Sorry, ik zit er al de hele tijd naar te kijken. Lekker, cakebeslag, dat herken ik uit duizenden.’ Hij valt stil, kijkt me aan, wil iets zeggen, sluit zijn mond en kijkt me maar weer aan.

‘Wat?’ Ik begin langzamerhand in de war te raken. Het is makkelijk boos te zijn op een man die er niet is. Maar als hij eenmaal voor je staat en hij kijkt je net zo aan als die keer vanachter een kleutertafeltje – zijn knieën staken er hoog bovenuit –, is het moeilijk, heel moeilijk om kwaad te blijven.

‘Het spijt me.’ Daan slaakt een diepe zucht. ‘En je had gelijk. Ik had in mijn eentje naar Singapore moeten gaan zonder druk op je te zetten. En daarna weer bij je thuiskomen.’

‘Een uur te vroeg thuiskomen,’ gooi ik eruit, ‘en waar laat je die verwaande tuttebel?’

‘Isabel is een collega en nooit meer geweest dan dat. Zelfs toen ze ook naar Singapore kwam.’ Daan kijkt om zich heen en pakt dan opnieuw mijn handen tussen de zijne. ‘Jij bent perfect en dat ben je altijd geweest, ik had me dat veel beter moeten realiseren.’ Hij trekt me naar zich toe en drukt zijn lippen op mijn handen.

Ik doe een stap achteruit maar hij laat me niet los.

‘Ik heb me laten meeslepen door mijn ambities, mijn werk. Ik beloof je, het gebeurt nooit meer. Wil je… wil je me nog terug?’

‘ ik ben perfect?’ Ik probeer mijn stem onder controle te houden. Ik trek Daan zonder nadenken mee naar binnen en duw hem naar de slaapkamer.

‘Blijf,’ bijt ik hem op de drempel toe. Ik grijp het boek van het nachtkastje en zwaai ermee onder zijn neus. ‘Dit boek gaf jij mij voordat je de deur achter je dichttrok. Een grapje was het, maar ik weet wel beter…’

‘Lieve Anna…’ begint Daan. Ooo, die stem, traag alle woorden nadrukkelijk uitsprekend. ‘Jij bent juist zo perfect omdat je niet altijd een tien wilt halen, maar vooral doet wat goed voelt.’ Zijn ogen schieten langs mij heen naar het lingeriesetje op het bed. ‘Goed genoeg is perfect… als je het

74
75

boek gelezen had, had je dát geweten.’ Zijn mondhoeken krullen. Heel licht, maar ik zie het wel. ‘Ik ben daadwerkelijk een uur te vroeg, zie ik?’

Even weet ik het niet meer. Had ik signalen verkeerd opgevangen, hadden zijn boze bedoelingen alleen in mijn hoofd plaatsgevonden? En dan ben ik in drie stappen bij hem. Er is geen Isabel geweest, hij vindt me perfect zoals ik ben en, alle goede voornemens ten spijt, ik wil hem terug. Ja, dat wil ik. Ik heb nog nooit zoveel van iemand gehouden als van de man die me in zijn armen trekt en zijn lippen dwingend op de mijne drukt. Ik ben nooit gestopt met van hem te houden, al dacht ik van wel.

‘Dus je wilt me terug,’ vraagt Daan als ik buiten adem mijn hoofd naar achter buig.

‘Op één voorwaarde,’ zeg ik streng. ‘Alleen als die overdreven bos rozen op de deurmat voor mij zijn. Het enige wat nog ontbrak in dit spic en span huisje is een bloemetje in mijn mooiste vaas.’

‘En een slimme klok in je huis voor als je telefoon het laat afweten,’ grijnst Daan. Zijn handen glijden van mijn hals naar de rits van mijn huispak. ‘Vannacht is de zomertijd ingegaan, lieve chaoot. Ik was keurig op tijd en jij bent zoals gebruikelijk iets te laat.’

Hij trekt me met zich mee op ons bed en stroopt mijn velourtje naar beneden. Mijn ogen glijden over het plafond, ontdaan van zijn stofslierten. De lamp glanst door het met een azijnsopje schoongemaakte, rotan vlechtwerk heen. Alle energie die mij niet meer dient is verdwenen, ik voel hoe nieuwe energie binnenstroomt. En geef me er volledig aan over.

Marjoleine Tel

Vanaf het moment dat ze kon praten, vertelde Marjoleine Tel verhalen. Ze werkt als contentspecialist, columnist en auteur voor diverse magazines en bedrijven. Tien jaar lief en leed op een oer-Hollandse camping met man, drie zonen en 101 medekampeerders vormen de onweerstaanbare inspiratiebron voor haar driedelige feelgoodserie Campinggeluk. De novelle Een nieuw begin is een spin-off van de serie.

Instagram: @marjoleinetel en @campinggeluk

‘Voel je dat?’ Jenna stak haar hand uit, handpalm naar boven. ‘Heb je een paraplu meegenomen in die grote rugzak van je?’

Fuck. Nee, natuurlijk had Cas geen paraplu meegenomen. Want volgens Buienradar zou het deze lentedag in het midden van het land kurkdroog blijven, alleen in het zuiden was regen verwacht. Hij kende de weersvoorspelling bijna uit zijn hoofd; het maakte allemaal onderdeel uit van zijn Grote Plan, waar hij weken mee bezig was geweest en dat hij tot op de milliseconde had voorbereid. Alleen over die paraplu had hij niet nagedacht.

Tegen beter weten in liet hij zijn rugzak half van zijn rug glijden en trok hem naar voren. ‘Zal even kijken.’ Hij keerde zich van Jenna af, zodat ze niet kon zien wat hij in zijn tas had zitten en begon onderin te graaien, in de hoop dat zich daar toch stiekem een plu verstopt had. Hij voelde een paar dikke druppels in zijn nek vallen en hij rilde toen ze achter in zijn shirt rolden. Shit. Dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld, helemaal niet zelfs, en even twijfelde hij of hij het hele plan maar gewoon af moest blazen en moest wachten op een beter moment. Die paraplu ging hij niet vinden, want hij realiseerde zich ineens waar dat rotding was. Vanochtend had hij hem nog zien liggen op de keukentafel en gedacht: die hoef ik niet mee te nemen, want het blijft droog.

‘Nee, sorry, niet bij me,’ zei hij toen hij zijn tas weer had dichtgemaakt. ‘Vind je het erg? Wil je terug?’ Even hoopte hij dat ze ja zou zeggen.

Jenna schudde haar hoofd. ‘Doe niet zo gek, het zijn maar een paar druppels. Ben niet van suiker.’ Ze keek op haar mobiel. ‘Volgens Buienradar duurt het maar een halfuurtje, dan is het weer droog.’ Ze viste een elastiekje uit haar jaszak, bond haar haar in een staart en deed de capuchon van haar dunne zomerjasje op. ‘Let’s go!’

Cas klemde zijn kaken op elkaar en beval zichzelf de regen te negeren. Het was geen ramp, Jenna vond het niet erg, zijn plan kon nog steeds doorgaan, alleen was het

allemaal iets natter dan hij zich had voorgesteld. ‘Laten we dit pad nemen, dan lopen we in ieder geval onder de bomen,’ zei hij daarom en hij wees naar links. ‘Dit is een heel mooi stuk bos.’

Ze liepen een paar meter zonder iets te zeggen. Hij wist dat Jenna barstte van nieuwsgierigheid, al vanaf het moment dat ze die ochtend van huis waren gegaan en hij geweigerd had haar te vertellen waar ze heen zouden gaan. Plots bleef ze staan. ‘Oké, ik zet geen stap meer voordat je me gaat vertellen waarom we hier zijn. Je hebt me op een goddeloos uur uit bed gesleurd en ik vind dat ik recht heb op de reden, nu.’ Ze sloeg haar armen over elkaar en keek hem uitdagend aan. ‘Echt geen stap meer, hoor.’

‘Goddeloos uur? Het was acht uur.’

‘Precies, dat bedoel ik! Het is zaterdag!’

De belangrijkste reden waarom hij haar naar landgoed Rosaville had meegenomen moest nog geheim blijven. Als hij nu alles in één keer zou weggeven, dan was alle voorbereiding voor niets geweest. ‘Nou,’ begon hij voorzichtig en ze kwamen allebei weer in beweging, ‘ik wil je dit laten zien omdat we hier vroeger weleens kwamen, op zondagmiddagen. Met het hele gezin, wandelen.’ Hij hoorde hoe suf dat klonk. ‘In de herfst zochten we beukennootjes en in de lente kwamen we voor de bloemen op de parkweide.’ Dat klonk zelfs nog erger. ‘Ik wil je gewoon een stukje van mijn familiegeschiedenis laten zien.’ Wauw, wat een toespraak, hij verwachtte ieder moment een staande ovatie. Goed gedaan, Cas. Hij vroeg zich af hoe Jenna het aangepakt zou hebben als ze hetzelfde idee had gehad als hij. Minder voorbereiding, dat zeker, maar ze zou het wel een stuk boeiender hebben gemaakt. Een speurtocht of zo met allerlei absurde vragen en gekke opdrachten. Waarom dacht hij daar nu pas aan?

Ze stak een arm door de zijne. ‘Ik geloof er geen bal van dat dat de reden is, maar vooruit, ik speel het spelletje mee.’ Ze trok hem even tegen zich aan. ‘Vind het wel leuk dat we na al die jaren nog steeds nieuwe dingen van elkaar leren.

Foto © Ineke Oostveen 76
77

Ik heb je hier nog nooit over gehoord.’ Ze keek aandachtig om zich heen, alsof ze op zoek was naar het kleine jongetje dat hij ooit was geweest en dat hier met zijn ouders en broertje door de bossen dwaalde. ‘Het is hier wel mooi, zeg. Moet je die bomen zien, die zijn echt super oud.’

Jenna’s enthousiasme over bijna alles had hij meteen enorm aantrekkelijk gevonden toen ze elkaar bij de introductiedagen hadden leren kennen. Ze gingen allebei bouwkunde studeren. Jenna wilde architect worden, al sinds ze er als kind achter kwam dat al die mooie huizen die bij haar in de buurt gebouwd werden door iemand bedacht en getekend waren. Cas zocht het meer in de technische hoek, hij zag zichzelf wel als bouwtechnoloog, wat hij uiteindelijk ook was geworden. Maar de eerste jaren van hun studie gingen ze gelijk op en na die introductie waren ze elkaar niet meer uit het oog verloren, ook al duurde het twee jaar voordat ze aan elkaar toe durfden te geven dat hun vriendschap met benefits toch wel iets meer was dan dat. Heel veel meer zelfs. Ze waren een gekke combinatie – hij een doorsnee jongen die zijn hoofd liever niet te ver boven het maaiveld uitstak, zij een spring-in-het-veld met blauwgeverfde haren die ze meestal, zoals nu, in een slordige staart had gebonden, een eigenzinnige kledingstijl en uitgesproken mening. Maar het werkte gewoon. Al ruim acht jaar lang, als je die twee friends with benefits-jaren niet meetelde.

Cas keek opzij. Jenna leek even diep in gedachten verzonken. ‘Waar denk je aan?’ vroeg hij.

Ze glimlachte. ‘Wat een heerlijk diepgaande vraag is het toch, ik hoopte al dat je ’m zou stellen. Ik denk aan… of die bomen op een hete zomerdag last krijgen van zwetende, stinkende wortels. Net als onze zweetvoeten. En dat de ene boom dan tegen de ander begint te klagen omdat het zo erg meurt. Daar dacht ik aan.’

Het was ook een domme vraag, hij had in de jaren dat ze samen waren nog nooit een serieus antwoord gekregen. Maar dat maakte het ook zo leuk om hem te stellen. ‘En nu?’ vroeg hij daarom.

‘Ik vraag me af wat nou het doel is van deze wandeling. Ik geloof er echt niks van dat we hier alleen maar zijn omdat je hier vroeger beukennootjes hebt gezocht. No way

dat je me dat kunt wijsmaken.’

‘Natuurlijk is dat niet de enige reden. Ik wil je alleen…’

‘Kijk uit, poep,’ onderbrak ze hem, maar op het moment dat zijn ogen vielen op het bruine hoopje, zag hij zijn voet er al in wegzakken.

Hij sprong opzij alsof hij daarmee de laatste seconde nog kon terugdraaien en keek naar zijn schoen. ‘Godver, heb ik weer. Wat smerig.’ Waarom had het vanochtend een goed idee geleken om zijn nieuwe witte sneakers aan te doen? O ja, het zou prachtig weer worden, het bos zou droog zijn en er zou geen hondenpoep midden op een pad liggen, want hondeneigenaars horen dat op te ruimen.

Jenna kwam meteen met een handje natte bladeren en een takje aanzetten. ‘Doe je hoef eens omhoog, dan schraap ik het weg.’ Ze ging aan het werk alsof ze alleen maar wat zand aan het verwijderen was in plaats van een stinkend uitwerpsel van een of ander mormel dat hier natuurlijk gewoon los had rondgelopen. Even later duwde ze zijn kuit naar beneden. ‘Zet maar weer neer. Volgens mij is het ergste weg zo. Als we een plasje water ergens tegenkomen, moet je er gewoon even in gaan staan, als het niet te diep is. Of misschien komen we een stukje gras tegen, kun je daar nog even overheen.’ Ze gooide het takje weg en veegde haar handen af aan haar broek.

‘Ik heb je weleens verteld toch, dat ik als kind door een hond ben aangevallen, in het bos?’

Jenna knikte. ‘Hoe kan ik het vergeten, die hondenfobie van je.’

Hij wees om zich heen. ‘Nou, dat gebeurde hier dus. Op dit pad, ik herken het ineens weer. Het was zo’n valse rottweiler, je weet wel, zo’n monster. Ik liep hier gewoon, had dat beest niet eens gezien maar hij sprong plotseling op mijn rug en probeerde te bijten.’ Hij huiverde bij de herinnering. ‘Dat baasje schrok zich rot. “Dat doet-ie anders nooit,” zei hij nog toen hij dat beest van me had weggetrokken. Mijn vader was echt woest, ik heb hem nog nooit zo kwaad gezien. Hij wilde zelfs aangifte doen, maar die vent ging er snel met z’n hond vandoor.’

‘Als die hond dat normaal nooit deed, was het toch lief dat hij voor jou een uitzondering maakte. Daardoor voelde

je je vast heel speciaal.’ Jenna pakte zijn arm weer vast. ‘Ik snap het wel, ik vind jou ook een lekker hapje. Maar mocht er nou zo’n bullebak, mens of dier, op ons afkomen, dan ga je maar achter mij staan. Ik bescherm je wel.’ Ze zei het lachend, maar Cas wist dat ze het meende. Er was niet veel waar Jenna bang voor was. ‘En vertel me nou maar eens wat meer over deze plek. Inclusief spicy details.’

Cas hoefde niet eens na te denken wat Jenna daarmee bedoelde. ‘Heb je weleens gehoord van Tom Boyard?’

‘Tom Boyard, de televisieproducent. Duh, natuurlijk ken ik die. Hoezo?’

‘Dit landgoed is van zijn schoonvader, die woont in de villa. Wat betekent dat Tom Boyard hier ook vaak komt.’ Hij was de naam tegengekomen toen hij informatie over het landgoed had opgezocht en die was hem vaag bekend voorgekomen, maar hij wist dat Jenna met haar celebrityobsessie zeker zou weten wie het was.

‘Oké, nu heb je mijn aandacht. Je wilt beweren dat Tom Boyard hier, op deze plek waar wij nu lopen, ook weleens loopt?’ Ze bleef staan en wees naar de grond. ‘Tom Boyard, de man achter Simply the Best, Verhalen achter de voordeur en nog een paar van mijn favoriete tv-programma’s? Die Tom Boyard, die heeft hier weleens gelopen?’

Cas haalde zijn schouders op. ‘Misschien niet precies op díé plek, maar misschien wel hier.’ Hij wees naar zijn eigen voeten.

Jenna keek naar de modderige grond alsof die ineens in diamant was veranderd. ‘Holy shit, Tom Boyard kent zo ongeveer iedere BN’er, dat betekent dat we nu een voetzool verwijderd zijn van heel bekend Nederland en zelfs wat buitenlandse sterren. Denk je dat ik bij Taylor Swift uit kan komen binnen vier voetzolen?’

‘Ik denk dat die meneer Boyard liever niet heeft dat je zijn voeten aanraakt, en Taylor Swift ook niet.’ Cas trok Jenna mee. ‘Kom, ik moet je nog veel meer vertellen. Dit landgoed is in de tweede helft van de negentiende eeuw gemaakt in opdracht van Theodoor de Wit, een rijke textielfabrikant…’

Terwijl Cas praatte, liepen ze richting het einde van het bospad. Jenna luisterde aandachtig, zoals ze altijd deed

wanneer hij iets vertelde. Het maakte dat hij zich bijzonder voelde. ‘… en de villa werd toen bijna afgebroken, maar is toch gered en staat er nog steeds.’

‘Gaan we die ook nog zien, denk je?’

Hij knikte. ‘We lopen er nu naartoe.’

Voorbereiding was alles, vond Cas. Als hij een van de belangrijkste vragen van zijn leven wilde stellen, dan mocht hij niets aan het toeval overlaten. Dus had hij een mail gestuurd naar de eigenaar van het landgoed en hem uitgelegd wat hij wilde. Hij beloofde niet te dicht bij het huis te komen, maar mocht hij het wel als achtergrond gebruiken voor wat foto’s? Zijn beste vriend Floris zou zich dan verdekt met camera opstellen en ze zouden meteen na het antwoord van Jenna weer vertrekken. Met bonzend hart had hij de mail verzonden; een halfuur later werd hij gebeld.

‘Kees Hamers hier,’ had het aan de andere kant van de lijn geklonken. ‘Ik lees net je e-mail. Jongen, ik vind het een prachtig plan.’ Hij wilde weten waarom Cas juist op zijn landgoed zijn vriendin ten huwelijk wilde vragen.

Dus had Cas uitgelegd dat zijn vader zijn moeder ook op Rosaville had gevraagd en dat hij dat altijd zo mooi had gevonden dat hij de geschiedenis wilde herhalen. ‘Mijn moeder zei ja, dus ik hoop dat mijn vriendin dat ook gaat doen,’ stamelde hij, overvallen door het telefoontje en de vriendelijke stem aan de andere kant.

Het gesprek had maar kort geduurd. Cas mocht de villa niet alleen als achtergrond gebruiken, had Kees Hamers gezegd, maar Jenna zelfs op het terras de vraag stellen. De deur van de serre zou open zijn, dus bij slecht weer kon hij haar mee naar binnen nemen, naar de Rozenkamer, de mooiste ruimte van het huis. Cas wist dat hij het nooit zou durven, hij wilde geen inbreuk maken op iemands privacy, bovendien zou het droog blijven, maar het aanbod had hem verrast. Hij had een heel ander beeld bij stinkend rijke mensen.

Ze waren inmiddels aangekomen bij een hek dat er vroeger niet had gestaan. Er hing een geplastificeerd a4’tje op, met daarop de afbeelding van een stopbord. Verboden toegang, gebied afgezonderd voor bezoekers, stond er in grote letters op.

78
79

‘Wat is dit nou?’ Cas bukte om de kleine letters eronder te kunnen lezen. Fronsend kwam hij overeind. ‘Broedseizoen. We mogen niet verder hier.’

Jammer dat Kees Hamers hem dat niet verteld had. Hij zuchtte diep. Niets liep zoals hij het zich had voorgesteld. Eerst de regen, toen die hondenpoep en nu ook nog dit. Hij was van plan geweest Jenna het laar te laten zien dat hier zo mooi verborgen in de bossen lag, had al bedacht dat ze daar een paar romantische selfies zouden maken, maar dat ging dus niet gebeuren. ‘We moeten een andere route nemen naar het huis, laat me even nadenken.’

Al die wandelingen die hij hier vroeger met zijn ouders en broertje had gemaakt… Als hij eerlijk was, had hij vaak helemaal geen zin gehad om met zijn ouders te gaan wandelen, vooral toen hij ouder werd. Dat was iets voor bejaarden. En beukennootjes lustte hij niet. Maar dankzij al die zondagmiddagen kende hij het bos wel op zijn duimpje. ‘Ik denk dat we een klein stukje terug moeten en dan dat pad naar links moeten nemen. Dan komen we halverwege de parkweide uit.’

Dus liepen ze terug en sloegen ze links af.

‘Denk je dat Tom Boyard hier ook weleens heeft gelopen,’ zei Jenna met een twinkeling in haar ogen. ‘Zou het gek zijn als ik de grond hier zou kussen?’

Direct was Cas zijn chagrijn over het afgezette pad weer kwijt. ‘Ik zou nog even wachten,’ zei hij. ‘Misschien komen we hem nog wel tegen en dan wil je niet met je bek vol modder staan.’

Jenna lachte.

Cas haalde glimlachend zijn mobiel uit zijn broekzak om te zien hoe laat het was. Fuck. Het scherm was zwart en reageerde niet op zijn vingers. Vergeten vannacht aan de oplader te leggen.

‘Leeg?’ vroeg Jenna toen ze hem naar zijn dode mobiel zag kijken. Ze pakte haar eigen telefoon erbij. ‘Het is nu kwart voor elf, mocht je dat willen weten.’

Ja, dat wilde hij weten, maar nog meer had hij Floris een berichtje willen sturen dat ze wat later zouden zijn. Dat hij niet weg moest gaan, maar met de camera in de aanslag in de bosjes moest blijven zitten.

‘Als ik maar niet opgepakt word,’ had Floris gezegd toen hij hem gevraagd had het belangrijkste moment uit zijn leven onopgemerkt vast te leggen. ‘Man in bosjes met camera, dat is altijd de beste manier om argeloze voorbijgangers te verzekeren dat je geen pervert bent.’ Maar hij had beloofd het te doen. Hij dacht zelfs nog mee en opperde dat Cas iets te drinken en te eten mee zou moeten nemen om te vieren dat Jenna ja had gezegd.

‘Ik weet niet of ze ja zegt,’ wierp Cas tegen.

‘Ach jongen, die meid is gek op je. Ik durf een honderdje te wedden dat ze ja zegt.’

Die weddenschap had Cas niet aangenomen, wel Floris’ advies. Dus had hij een fles lauwe champagne in zijn rugzak zitten (hij had die thuis niet in de koelkast kunnen leggen, daar had Jenna nooit overheen gekeken), plastic champagneglazen en twee kleine gebakjes, die hij nog voordat Jenna wakker was bij de bakker had gehaald en extra goed had laten inpakken.

Fuckerdefuck. Gebaksvorkjes was hij ook vergeten.

Hij wist het nu zeker: dit zou helemaal gaan mislukken. Het romantische beeld dat hij in zijn hoofd had gehad toen hij dit voorbereidde zag er nu uit als een uitgelopen waterverfschilderij. Hij zou vandaag de vraag niet stellen, dat kon hij Jenna niet aandoen. Als hij het deed, moest het perfect zijn.

Maar Jenna liep naast hem alsof ze op het allerleukste schoolreisje waren. Kletsend over wat ze om zich heen zag en af en toe iets aanwijzend. Ze was opgegroeid in de stad en een uitje naar het bos, een écht bos, was voor haar altijd iets bijzonders geweest, en nog steeds.

‘Wat is dat?’ vroeg ze.

Tussen de bomen door was een zee aan kleur te zien.

‘Dat is de parkweide, die wilde ik je laten zien.’ Ze waren er dus bijna. Opgelucht haalde Cas adem. Misschien moest hij zijn plan toch doorzetten. Misschien was Floris op de afgesproken plek en niet door iemand aangezien voor een vieze man met camera in de bosjes. Was de parkweide romantisch genoeg om de sfeer te verhogen. Die gebakjes konden ze misschien wel gewoon uit de hand opeten. En dat die champagne lauw was, maakte eigenlijk helemaal

niet uit; ze hielden allebei niet van champagne, het ging om het effect.

Maar hij had het nog niet gedacht of hun pad werd versperd. Cas’ hart sloeg op hol en meteen brak het zweet hem uit.

Midden op het pad stond een hond. Een grote, loslopende hond.

Nee, geen hond, iets nog veel ergers.

Ook Jenna was blijven staan en legde nu haar hand op zijn arm. ‘Is dat… een wolf?’ fluisterde ze en hij hoorde in haar stem de angst die hij voelde.

Cas durfde zich niet te bewegen en staarde naar het dier een paar meter voor hem, dat net zo hard terug staarde. Er werd altijd gezegd dat je bij honden niet moest laten zien dat je bang was, en het was voor Cas altijd een raadsel geweest hoe je dat dan moest doen. Je zweetklieren uitschakelen door snelle meditatie? Stoppen met ademen, zodat je hart er ook mee op zou houden? En wat te doen als je een fucking wolf op je pad kreeg, had iemand daar al iets over te zeggen?

Vanuit zijn ooghoek zag hij Jenna voorzichtig haar hand naar haar mobiel in haar kontzak bewegen. ‘Wat ga je doen?’ fluisterde hij.

‘Opzoeken wat je moet doen als je een wolf tegenkomt,’ fluisterde ze terug, terwijl haar duimen over het scherm gingen.

De wolf bleef ondertussen staan, alsof hij ook benieuwd was naar waar Google mee zou komen.

‘Ik heb het: blijf kalm.’ Ze zei het zo zacht dat hij het bijna niet verstond. ‘Geef de wolf ruimte. Neem langzaam afstand.’

Ze zetten allebei een stap naar achteren en op dat moment hoorden ze beweging in het struikgewas. Er stapte nog iets op het pad.

‘Holy fuck’, zei Jenna. ‘Het is een heel gezin.’

Ze richtte haar mobiel op het groepje wolven dat nu een paar meter verderop voor ze stond. Een vader en moeder, met twee welpjes. Heel even leken ze allemaal bevroren en Cas vroeg zich af wie er het bangst waren: zij of de wolven.

Toen sjokte een van de volwassen dieren het pad af, het bos in, gevolgd door de rest van het gezin.

Het duurde een paar seconden voordat ze allebei weer iets konden zeggen. ‘Mijn god, wat een ervaring!’ riep Jenna toen uit. ‘En ik heb het op beeld!’

Cas stond nog steeds te trillen, het shirt onder zijn jas voelde doorweekt. Deze ontmoeting had hem alle moed ontnomen die hij nodig had om verder te gaan. ‘Zullen we maar naar huis gaan?’ vroeg hij daarom. ‘Wie weet zitten er nog meer wolven hier. Of leeuwen.’

Maar Jenna, die het filmpje dat ze zojuist gemaakt had met een paar duimbewegingen op Instagram zette, schudde haar hoofd. ‘Je hebt me een villa beloofd, dus die gaan we zien. Kom.’ Ze trok hem mee het pad op, haakte haar arm door de zijne, terwijl hij nog even over zijn schouder naar de plek keek waar de wolven in het bos waren verdwenen. Er was niets of niemand meer te zien.

Jenna wist precies wat er nu in het hoofd van Cas omging. Die had zich natuurlijk al helemaal voorgesteld hoe deze dag zou verlopen: een wandeling op een stralende lentedag, een picknick (want waarom had hij anders zo’n grote rugzak bij zich) en een heleboel romantiek. Als ze hem nu zijn zin zou geven, dan zouden ze naar huis gaan, en dan zou Cas niet datgene doen waarvoor hij haar hier mee naartoe had genomen. De ring die ze achter in een la was tegengekomen (toen ze op zoek was naar haar paspoort omdat ze een pakketje moest ophalen) zou daar weer in verdwijnen totdat Cas voldoende moed had verzameld voor een volgende poging. No way dat ze dat zou laten gebeuren. Ze was er klaar voor, en hij ook. Wolven of niet, ze ging pas naar huis als ze die ring om haar vinger had. ‘O, wauw.’ Deze dag bleef verrassingen brengen. Ze waren aan het eind van het bospad gekomen bij een open veld dat bezaaid was met ontelbaar veel bloemen in allerlei kleuren. Als ze iets van bloemen had geweten, had ze er misschien wat namen bij gehad, maar nu kon ze alleen maar genieten van het effect. Jenna bleef abrupt staan en dwong daarmee Cas ook tot stilstand. ‘Wat mooi!’ Even stonden ze zwijgend over de parkweide uit te kijken, alle kleuren in zich opnemend. De harde druppels van eerder waren inmiddels overgegaan in een dromerige motregen, die overal een soft-focusfilter overheen legde. Jenna pakte

80
81

haar mobiel, maakte een foto en zette die op Insta, de vele meldingen op haar video van de wolven negerend. Die zou viral gaan, dat wist ze nu al. ‘Wat is dat?’ vroeg ze toen ze weer opkeek en aan de rand van de parkweide een bouwwerkje in steigers zag staan.

‘Daar wordt een theekoepel gebouwd,’ zei Cas. ‘Die stond er vroeger ook, maar is in de jaren zestig afgebrand. De huidige eigenaar heeft een paar foto’s gevonden en laat nu een exacte replica bouwen. Ik geloof dat er ook studenten van de kunstacademie bij betrokken zijn, want ze willen ook het interieur precies zo maken als het was.’

‘Mmm.’ Jenna probeerde zich het gebouwtje met koepeldak zonder steigers voor te stellen. ‘Wat denk je, wordt het kunst of kitsch?’ Het was een spelletje dat ze speelden als ze een twijfelachtig bouwwerk zagen. Soms was de grens maar lastig te trekken, vooral wanneer oude ontwerpen voor nieuwe gebouwen werden gebruikt.

‘Kunst,’ vond Cas. ‘Het wordt echt met veel aandacht voor historie gedaan. Ik denk dat het mooi wordt.’

Zijn antwoord verbaasde Jenna. Meestal hield hij niet van dit soort dingen. Blijkbaar had Rosaville een speciale plek in zijn hart. ‘Aangezien jij zoveel weet over dit landgoed, vertel me eens welke architecten hiervoor verantwoordelijk zijn.’

Cas begon te vertellen over architect Samuel Adrianus van Lunteren, voor wie Rosaville het hoogtepunt van zijn oeuvre was, en wat voor villa’s hij allemaal nog meer had ontworpen in deze omgeving.

Jenna vond het altijd heerlijk om naar Cas te luisteren, naar de weetjes en feitjes die hij in zijn hoofd meedroeg en af en toe als pepernoten rondstrooide. Ze vond het zelfs enorm sexy, die intelligentie van hem. Daar was een term voor, voor mensen die opgewonden worden van de slimheid van anderen. Ze was het ooit ergens tegengekomen, maar in tegenstelling tot Cas had ze geen fotografisch geheugen en was ze het weer vergeten zodra ze het artikel had weggeklikt. Ze wist dat haar ouders zich afvroegen wat ze met Cas deed, waarom ze niet voor een wat flamboyanter en fantasierijker type was gegaan. Maar juist Cas’ voorspelbaarheid, nuchterheid

en betrouwbaarheid hadden haar zo aangetrokken. En dat brein, natuurlijk. Chaos had ze dankzij haar ouders al genoeg gehad. Ze kon pas echt ademhalen toen ze in Cas’ wereld was binnengestapt, waar orde heerste en plannen werden gemaakt en uitgevoerd. Waar beloftes gehouden werden en dingen duidelijk waren. Ze had hem nodig om de maalstroom in haar hoofd beheersbaar te houden. En ze wist dat hij haar nodig had om het leven een beetje luchtiger te maken en al die planningen soms even los te laten. Ze keek naar Cas die haar uitgebreid vertelde over hoelang er gebouwd was aan Rosaville en wat de villa zo bijzonder maakte. Gek hoe je zoveel van iemand kon houden dat het soms zelfs een beetje pijn deed.

‘En het park werd ontworpen door Hendrik Copijn, maar die zomereik die je daar ziet staan, is een latere toevoeging.’ Cas wees naar de enorme boom die midden op de parkweide stond. ‘Die had Copijn er nooit neergezet, omdat hij de zichtlijn van het huis naar de theekoepel doorbreekt.’ Hij keek haar aan. ‘Ben ik je aan het vervelen?’

Jenna glimlachte. ‘Nooit. Wat gaan we nu doen?’

Cas leek te aarzelen. ‘Zullen we naar huis gaan?’ zei hij toen. ‘Dat die wolven hier rondlopen zit me toch niet lekker.’

Hij keek achterom, alsof hij ieder moment verwachtte in de rug aangevallen te worden.

‘Ach nee joh, die zijn allang weer weg. Kom, laten we het huis van dichterbij bekijken. Ik ben nu wel benieuwd.’

Ze zette een paar stappen op het pad richting de villa, die aan de andere kant van de parkweide te zien was, maar Cas bleef staan. ‘Het is echt kutweer. Tegen de tijd dat we daar zijn, zijn we doorweekt. Ik wil echt liever gaan.’ Hij keek haar smekend aan.

Jenna zuchtte. Geen ring dus vandaag. ‘Oké, dan gaan we naar huis.’

Ze draaiden zich allebei om. In de verte op het pad waar ze eerder hadden gelopen, waren inmiddels andere wandelaars verschenen. Wandelaars met honden.

Loslopende honden. Jenna herkende het hondenras meteen. Ze zag Cas verstijven. ‘Kom, ze doen niks, ik ben bij je.’

Maar hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ga echt niet langs die

beesten. We lopen wel naar de villa.’

Ze passeerden bordjes waarop stond dat ze vanaf hier privéterrein betraden en niet verder mochten. Zo’n bordje zou Cas normaal gesproken nooit negeren. Blijkbaar was zijn angst voor honden echt veel groter dan die voor boze landgoedeigenaren. Zwijgend liepen ze verder. De regen was inmiddels van mot naar hard gegaan en Jenna’s dunne jasje hield geen druppel meer tegen. Het was koud, het was vies en als ze eerlijk was, wilde zij ook naar huis. Nog heel even de villa bekijken en daarna naar droge kleren en een kop hete thee.

Rosaville was zeker geen kitsch, concludeerde ze nu ze steeds dichter bij de achtergevel van de villa kwamen. Het strakke neoclassicistische ontwerp werd afgewisseld met halfronde erkers en samen met de blauweregen die tegen de witte muren groeide en de siertuin ervoor, had het zelfs iets frivools. Of in ieder geval iets vrolijks. ‘Ik denk dat Tom Boyard dit ook heel mooi vindt,’ zei ze.

Cas glimlachte, precies waar Jenna op gehoopt had. ‘Je kunt het terras wel even kussen, als je wilt. Die tegels lijken me best schoon.’

Of het zijn woorden waren, of dat het idee de hele ochtend al in haar hoofd had gezeten en zich nu ineens openbaarde, wist Jenna eigenlijk niet. Maar wat een ingeving! Waarom was ze daar niet eerder opgekomen! Dan hadden ze al lang en breed ergens in een warm café droog aan een drankje kunnen zitten.

Ze ging er niet langer over nadenken, ze ging het gewoon doen. Ze deed haar capuchon af, trok het elastiekje uit haar haar en frommelde het zo dat het de maat van een ring had. ‘Cas, ik wil je iets vragen,’ zei ze toen.

Cas stond ondertussen de gevel van de villa te bewonderen. Hij had zijn hoofd in zijn nek gelegd om ook de bovenkant in zich op te nemen. ‘Wat wil je weten?’ vroeg hij, zonder haar aan te kijken.

‘Kun je misschien even naar me kijken?’

Pas toen maakte hij zijn blik van het gebouw los en keek haar aan. ‘Wat is er?’

Zonder aarzeling liet Jenna zich op één knie zakken en hield het elastiekje tussen duim en wijsvinger. Als ze zich

had kunnen voorbereiden, had ze iets poëtisch gezegd, of inspiratie opgedaan uit wat romcoms op Netflix. Maar aangezien dit een spontane actie was, kon ze alleen maar zeggen wat spontaan in haar opkwam. ‘Lieve Cas, ik wil heel graag met je trouwen. Wil je mijn echtgenoot worden?’

Met open mond staarde Cas haar aan en heel even was ze bang dat hij nee ging zeggen. Toen liet hij zich ook op één knie zakken en pakte haar handen, met daarin het elastiekje, trillend vast. ‘Ja, natuurlijk wil ik dat,’ fluisterde hij. ‘Wat denk je zelf?’

Op dat moment hoorden ze beweging in de rododendrons die naast het terras stonden. Dat was geen vogeltje dat daar tekeerging, zelfs geen konijn. Dat moest iets groots zijn, een hond, of misschien wel iets wilders.

Jenna zag Cas’ pupillen groter worden, terwijl hij haar handen bijna tot moes kneep. Wegrennen kon niet meer, daarvoor zaten ze hier te ongemakkelijk op hun knieën op het natte terras.

Maar uit de struiken kwam geen hond en ook geen wolf. Het was een tot op het bot doorweekte en verkleumde man, met een camera in zijn hand.

‘Floris?’ zei Jenna. ‘Wat doe jij nou hier?’ Floris keek nog verbaasder dan zij. ‘Cas, jongen, jij zou háár toch vragen?’

82
83

Karin Quint

Karin Quint is freelancejournalist en fotograaf. Ze schreef eerder onder andere de reisgids Het Engeland van Jane Austen, in het Engels verschenen als Jane Austen’s England: A Travel Guide. In het najaar verschijnt De ijskelder, het derde deel van Landgoed Rosaville, een historische feelgoodserie over een landgoed en de bewoners.

Instagram: @karin.quint

‘Kenya!’

Het geluid van mijn vaders diepe stem galmt over het terrein, en het komt uit de richting van mijn trailer. Ik was nog snel mijn handen in het fonteintje van het mobiele toiletgebouwtje en droog ze af aan mijn jurk. Dan zet ik het op een lopen voor hij nog een keer zijn ‘spreekstalmeesterstem’ opzet. Hij is geen normale vader.

Mijn ouders zijn de eigenaren van Circus Poppy, een klein circus dat al veel generaties lang in de familie is. Mijn over-, over-, over-, over- – ik weet niet of er nog een keer ‘over’ bij moet, als ik eerlijk ben – grootvader is het lang geleden begonnen met een paar dieren, wat Poolse clowns en een paar Russische acrobaten. Op dit moment trekken we rond met een kleurrijk gezelschap uit alle windstreken, en als je het nog niet wist: het is fantastisch om op te groeien in een circus. Op dit moment ben ik met mijn negentien jaar het jongste ‘familielid’ en het enige vrouwelijke lid met een trailer die ik met niemand hoef te delen. Mijn trailer staat tussen die van Tim en Olaf, een vuurspuwer en een clown, in en schuin tegenover de trailer van Marina en Kevin, ons magische duo.

Als ik bij mijn trailer aankom zit mijn vader ongeduldig op en neer te wippen op het trapje voor mijn deur. Hij is helemaal klaar voor de eerste voorstelling vanavond, en omdat het pas de tweede stad is waar we neerstrijken sinds de winterstop is hij nog een beetje gestrest.

‘Kenya, het is onvergeeflijk!’ kreunt hij, met zijn hoofd in zijn handen. Mijn vader is niet alleen een circusman in hart en nieren, hij is ook best wel een dramaqueen af en toe. Ik leg mijn hand op zijn schouder, net als hij een diepe zucht slaakt en zijn handen naar de hemel heft. Wat het ook is, het is, mijn vader kennende, vast heel makkelijk op te lossen.

‘Ze gaat me vermoorden. In stukjes hakken. Afschieten in het kanon! Aan de tijgers voeren!’ Allemaal scenario's die zelfs in een circus wat vergezocht zijn, en we hebben niet eens tijgers.

‘Rustig papa, wat is er aan de hand?’ Hij draait aan de punten van zijn indrukwekkende witte snor, en als hij dat doet dan moet het wel heel ernstig zijn.

‘Ik ben het vergeten! Helemaal vergeten! Ik wist niet dat het vandaag was, wat moet ik nu doen?’ Wat kan hij in godsnaam vergeten zijn, dat zo erg is dat hij hier bijna zit te huilen?

‘Wat bent u vergeten, papa?’ Het is in elk geval iets wat ik dan ook vergeten ben.

‘Onze tróúwdag!’ kreunt hij.

O jee. Als er één ding is waar mijn moeder echt heel erg veel waarde aan hecht, dan zijn dat dit soort dingen. Een trouwdag, verjaardag, jubileum, ze onthoudt ze allemaal. In tegenstelling tot mijn vader, die zelfs zijn eigen verjaardag weleens vergeten is.

‘Oei,’ is het enige wat me invalt. ‘Als ik een bloemisterij moet opzoeken op internet, moet u het maar zeggen.’ Mijn vader is niet heel goed met mobiele telefoons, en iedereen hier in het circus is eraan gewend dat ze hem moeten helpen met online shoppen of dingen opzoeken. Aan zijn gezicht te zien is dat niet helemaal wat hij in gedachten had.

‘Ja, ja, dat is lief,’ zegt hij afwezig. ‘Maar de dag is nog jong en ze weet gelukkig nog niet dat ik het vergeten ben. Jij bent hier goed in. Jíj moet iets bedenken.’

Dat is typisch mijn vader. Kenya, de kassa gaat niet open. Doe er iets aan. Kenya, de popcornmachine doet het niet. Kenya, er is niemand om de plaatsbewijzen te controleren. Kenya, waar zijn de dozen met lolly’s, Kenya, Kenya, Kenya. Soms zou ik willen dat ik niet zo’n people pleaser was.

Maar ik kan er niets aan doen, het zit gewoon in me, in mijn opvoeding en in onze cultuur. En dus knik ik gelaten. Mijn vader staat met een tevreden grijns op en klopt wat onzichtbaar vuil van het zitvlak van zijn nette zwarte broek af. Als een soort 007 gluurt hij om mijn trailer heen, en als hij zich ervan heeft verzekerd dat mijn moeder nergens te zien is, draait hij zich nog een keer om naar mij.

‘O ja, Marina is ziek, dus jij moet zo meteen invallen

Foto © Ineke Oostveen 84
85

tijdens de goochelshow.’ Ik doe mijn mond open om te protesteren maar nog voordat ik een woord kan zeggen, legt hij zijn vinger op mijn lippen en bromt: ‘Je weet dat jij de enige bent die in dat ding past, dus het heeft geen zin om tegen te stribbelen, we hebben niemand anders. Of verwacht je van Olga dat zij in die kist kruipt?’ Eerlijk is eerlijk, ik zou het haar willen zien doen, aangezien Olga ongeveer drie keer zo groot is als die hele kist.

‘We kunnen het haar vragen?’ grap ik, maar mijn vader wuift het weg en maakt zich uit de voeten. Ik zou er op dit moment ook aardig wat voor overhebben om me uit de voeten te kunnen maken.

Het is in onze kleine gemeenschap normaal dat we allemaal voor elkaar klaarstaan. Het is ook normaal dat we elkaars werkzaamheden waar mogelijk overnemen. Maar er is niets zo erg als de assistente van onze goochelaar zijn. Er is niets mis met Kevin, hoor, hij kan goochelen als de beste en kan je urenlang vermaken met zijn trucs, maar tijdens de voorstelling zaagt hij zijn assistente in tweeën en dát is waar ik dus geen zin in heb. Je vouwt je in een onmogelijke positie, en meestal heb ik drie dagen later nog spierpijn.

Misschien is het niet alleen het feit dat ik moet invallen dat me zo chagrijnig maakt. Het is ook nog eens zo’n typische lentedag. En ik ben volgens mij een van de weinige mensen op aarde die de lente haat. Niet dat alles aan de lente verkeerd is, hoor: de winterstop is voorbij en we gaan weer reizen, de zon komt tevoorschijn en de verwarming in mijn trailer kan bijna worden omgewisseld voor een ventilator, maar helaas begint die rottige hooikoorts ook altijd. Tranende ogen, een bijna constante kriebel, mezelf drie keer per dag een whiplash niezen. Nee, die lente is niet aan mij besteed.

Ik geef net een wortel aan Marieke, mijn lievelingspaard, als ik de stem van mijn moeder achter me hoor. ‘Kenya, heb jij je vader ergens gezien?’ Shit. Ik hoop maar dat niet van mijn gezicht af te lezen is dat ik weet dat hij zich ergens verstopt tot ik zijn probleem heb opgelost. Ik draai me naar haar om met een grote glimlach op mijn gezicht.

‘Voor een waarzegster ben je wel verdomd slecht in je

werk, mam.’ Zo te zien is ze al in vol ornaat om bezoekers te entertainen. Haar lange zwarte haar hangt in golven over haar rug en ze heeft een zilveren sjaaltje eromheen geknoopt. De donkerpaarse jurk zwiert alle kanten op in het lentebriesje en de belletjes om haar enkels rinkelen, net als de vele armbanden en oorbellen die ze draagt. Straks, als de eerste vroege bezoekers komen, gaat ze hen vermaken met kleine voorspellingen, gaat ze hun handpalmen lezen en mogen we haar alleen nog maar Madame Griselda noemen als we haar roepen. Dat klinkt toch een stuk spannender dan Marjan, als je het mij vraagt. Ik zou qua uiterlijk, met mijn zwarte haar en lichte ogen, zonder problemen in kunnen vallen voor haar als ze ziek was, maar helaas is mijn moeder net zo wonderbaarlijk als haar personage, en is zij zelfs nooit maar een beetje verkouden. En laten we wel wezen, mijn voorspellingen zouden eerder afkomstig zijn uit mijn duim dan uit de handpalm van haar klanten. Ik zou willen zeggen dat ik die gave nou eenmaal niet heb, maar ik denk dat mijn moeder die gave ook niet bezit en gewoon heel goed kan toneelspelen. Toen zij en mijn vader elkaar leerden kennen, en hij nog maar gewoon het zoontje van de circusbaas was, was zij ook maar gewoon Marjan van de visboer. Gave of niet, ze weet het leuk te brengen en bezoekers genieten van haar.

‘Maar, eh, ik heb pap nog niet gezien. Ik ben de hele ochtend bezig geweest en ik hoorde net dat ik moet invallen voor Marina, dus ik moet snel op zoek naar Kevin.’ Zo gauw ik mijn blik neersla, weet ik dat ik een fout heb gemaakt, want mijn moeder knijpt haar ogen tot spleetjes.

‘Hmm-mm. Over slecht gesproken, jij bent ook een behoorlijk slechte leugenaar, Kenya.’ Ze draait zich om, rinkelend en wapperend in de wind, terwijl ze mijn vaders naam schreeuwt, die hopelijk wel beter weet dan tevoorschijn te komen op dit moment. Een van de honden begint uit zijn hok mee te janken, en al snel volgen er nog drie. Ik gniffel. Het is te hopen dat mijn vader zich lang genoeg voor haar kan verbergen, want ik heb eerst nog iets anders te doen voor ik voor hem aan de slag kan.

Twintig meter van mijn trailer vandaan staat alweer de volgende verrassing op me te wachten: Magic Kevin.

Hij staat bij de deur van hun trailer, geheel overbodig op zijn pols te tikken ten teken dat ik laat ben, waarna hij ergens mee lijkt te zwaaien. Ik kreun. Dat stuk stof herken ik uit duizenden. Het kostuum van zijn assistente bestaat uit een veel te kort, veel te strak jurkje, en ik weet dat ik eruitzie als een discobal als ik het aantrek. Het jurkje is deel van de illusie en de act kan ook niet gedaan worden met een ander kostuum. De reden daarvan wil Kevin niet vertellen, toch probeer ik het elke keer weer als ik het moet dragen.

‘Kevin, dit kan echt niet,’ zucht ik als ik voor hem sta en het jurkje in me opneem. Het lijkt wel of het nog erger en korter is dan de laatste keer. ‘Als ik in die kist moet stappen wordt de eerste rij getrakteerd op een heel andere show dan het gezinsvriendelijke circus waar ze voor betaald hebben…’ Toch is Kevin onverbiddelijk.

‘Het hoort bij de act,’ zegt hij streng, net zoals hij elke keer zegt als ik klaag. ‘En Marina draagt het ook elke voorstelling, dus dat valt best wel mee.’ Hij vergeet alleen dat Marina één meter zestig is en dat het jurkje op mij, omdat ik zeker vijftien centimeter langer ben, er eerder uitziet als een groot uitgevallen topje dan als een showjurk.

‘Ik moet eerst even mijn vader zoeken, want…’

‘Daar hebben we geen tijd voor! Hup, ga je omkleden. Je hebt nog een kwartier voor we op moeten.’ Terwijl ik hem vertel over het grote trouwdagdrama van mijn ouders, duwt hij het jurkje in mijn handen en dirigeert me in de richting van mijn trailer.

Even later heb ik me in het onmogelijk strakke en toch echt te korte jurkje gewurmd, heb ik snel wat rode lippenstift opgedaan en mijn haar getoupeerd tot iets waar Tina Turner jaloers op zou zijn. Met de zilveren schoentjes die bij de jurk horen in mijn hand, kom ik bij de tent aan met nog vier minuten voor we op moeten. Ik plak mijn mooiste, charmantste en lieflijkste circuslach op mijn gezicht en loop zuchtend naar het gordijn. Showtime.

‘Mag ik een applaus voor Kevin en Kenyaaaaaa!’

Daar gaan we. We lopen met een belachelijk circusmuziekje op de tent binnen, en zoals ik al tientallen keren eerder

gedaan heb, laat ik me door Kevin in de kist helpen, wacht ik netjes af tot hij de clipjes gesloten heeft, laat ik me in tweeën zagen, doe ik de verraste blik, de wijd open mond en trek ik een gepijnigd gezicht terwijl hij de truc uitvoert. Als hij de twee delen van het kistje ronddraait, raakt hij per ongeluk een van de vazen met bloemen – die alleen maar naast de kist staan om sommige delen van de truc aan het zicht van het publiek te onttrekken – en vliegt er een wolk stuifmeel mijn kant op. O, nee hè. Een verschrikkelijke niesbui is het gevolg. Zelfs zo erg dat mijn knieën omhoogschieten en mijn hoofd loskomt van het plankje waar het op rust. Ik voel hoe de clipjes aan de bovenkant van de kist losschieten – gelukkig ziet Kevin het ook voor de hele plaat eraf valt en laat zien hoe deze truc in elkaar zit. Alsof hij nooit anders doet, trekt hij een kleedje tevoorschijn, legt het over de halve kist, past de clipjes weer aan en doet alsof er nooit iets is misgegaan.

Ik gluur naar het publiek om te zien of iemand iets door heeft gehad, en ik zie gelukkig alleen maar blije kindergezichtjes, vol verwondering over die man in die smoking die zojuist de mevrouw in de glitterjurk in tweeën heeft gezaagd. Als Kevin de twee delen van de kist weer tegen elkaar zet om weer één persoon van mij te maken, zie ik hem ineens zitten op de buitenste stoel van de tweede rij: een blonde jongen, qua formaat ver voorbij de leeftijd dat hij nog zou geloven in doormidden gezaagde vrouwen, die naar me grijnst. Deze jongen heeft overduidelijk gezien wat er misging, maar door de bewegende schijnwerpers zie ik niet meer van zijn uiterlijk dan af en toe een flits van een paar seconden als de lamp toevallig even zijn gezicht verlicht. Ik probeer er verder geen aandacht aan te besteden, maar als Kevin me aan het eind van ons optreden helpt om uit de kist te stappen, moet ik toch denken aan wat ik eerder tegen Kevin zei over het publiek op de eerste rijen en trek ik het zo goed en kwaad als het gaat naar beneden. Ik slaak een zucht van opluchting als de voorstelling erop zit en ik weer achter het gordijn kan verdwijnen, waar ik de andere taken van Marina overneem: de hondjes vasthouden voor ze de piste in mogen, de fakkels van Tim aansteken en de ballen voor de clownsact naar binnen

86
87

gooien als het tijd is. Als ik van achter het gordijn een glimp van de jongen probeer op te vangen, is zijn plek leeg en is hij verdwenen. Zeker geen circusfan.

Terwijl mijn vader na de voorstelling aan de ingang staat te poseren in zijn spreekstalmeesterkostuum en kortingsbonnen uitdeelt, glip ik aan de achterkant de tent uit. Het is een halfuur fietsen naar het dorp waar we zijn neergestreken. Gelukkig is vandaag de enige dag van de week dat we geen avondvoorstelling hebben. Het kost me drie minuten om weer in mijn normale kloffie te schieten en mijn fiets uit het rek te halen.

De vervelende kriebel in mijn neus blijft maar aanhouden en ik vervloek mezelf voor de tiende keer vandaag dat ik er niet voor heb gezorgd dat ik die medicatie in huis had vóór de pleuris uitbrak in Pollenland. Het is niet voor het eerst dat ik hier te laks in ben geweest.

Gelukkig, blijkt een halfuur later, is de drogisterij in het dorp goed voorzien en heb ik binnen een paar minuten tissues, neusspray en allergietabletten bij elkaar verzameld. Ik slik twee van de pillen door, spuit wat van de spray in allebei mijn neusgaten en ga dan op zoek naar een bakker, in de hoop dat hij iets heeft wat door kan gaan voor een trouwdagtaart.

Even later trap ik meer dan tevreden weer over het fietspad op weg naar huis. Of nou ja, het veld waar mijn rijdende huis de komende twee weken op staat. In mijn fietsmand ligt een schuimtaartje waar de bakker een paar chocoladehartjes in heeft gestoken en een tekst op heeft gespoten toen hij hoorde waar het voor was. Ik heb ook een flesje van mijn moeders favoriete parfum weten te bemachtigen en een boeketje bloemen met een kaartje eraan waar mijn vader straks hopelijk een trouwdagwens op kan schrijven voordat mijn moeder het ziet. Het was een kleine domper dat het centrum van dit dorp geen winkel had waar ik wat feestelijke papieren bordjes en slingers of zo kon kopen, maar mijn vader mag al blij zijn dat ik dit nog voor elkaar heb gekregen, op zo’n korte termijn. Ik baal van mijn routekeuze voor de terugweg, want in tegenstelling tot de polder waar het fietspad op de heenweg

doorheen liep, loopt dit fietspad parallel aan een bos met een rand vol berkenbomen. En ineens is hij daar weer, die verschrikkelijke kriebel in mijn neus.

‘Hatsjoe!’ En nog eens. ‘Hatsjoe!’ Bij de derde keer sla ik in een reflex mijn hand voor mijn mond en vergeet het gewicht van het mandje aan mijn stuur te corrigeren. De zilveren showschoentjes, die ik eigenlijk had moeten omwisselen voor echte schoenen, glippen van de trappers en glijden weg als ik ze op de grond zet. Voor de echo van die derde nies is weggestorven, lig ik onder mijn fiets op de grond op het fietspad. Met mijn ogen dicht blijf ik even liggen om van de schrik te bekomen en wat op adem te komen.

‘Gaat het?’ roept een mannenstem vanaf de bosrand in de verte en dan hoor ik voetstappen die dichterbij komen. Ik schud een paar keer met mijn hoofd en kijk dan naar waar het geluid vandaan komt. Het is een man met een camera in zijn hand, die op een drafje op me af komt rennen. Als hij bij me is, tilt hij mijn fiets van me af en steekt me zijn hand toe om me overeind te helpen. Hij trekt me rechtop alsof ik zo licht als een veertje ben.

‘Dat was een flinke klap,’ zegt hij nadat hij zich ervan verzekerd heeft dat ik overeind blijf staan. Hij wijst naar mijn knie. ‘Je bent gewond,’ zegt hij. Daarna kijkt hij vragend naar mijn gezicht en wijst naar mijn rode neus. ‘En ik weet niet hoe je dat voor elkaar hebt gekregen, maar je neus ziet er ook niet goed uit.’ Ik ga met mijn vinger over de schaafwond op mijn knie, die inderdaad een beetje pijnlijk voelt, en voel daarna aan mijn neus.

‘O, die knie valt wel mee, en die neus heeft niets met mijn val te maken, dat is gewoon hooikoorts.’

Inmiddels heeft hij mijn fiets weer rechtop gezet en loopt hij eromheen. Nu ik hem beter kan bekijken, zie ik dat hij een stuk jonger is dan ik dacht. Hij is geen man, maar een jongen van mijn leeftijd, misschien iets ouder.

‘Ik ben Vic, trouwens.’ Hij steekt zijn hand uit.

‘Kenya,’ zeg ik en ik neem zijn hand aan.

‘Zo te zien kun je hier gewoon op verder fietsen, maar als je denkt dat dat niet lukt omdat je nog duizelig bent kan ik wel even mijn auto daar op de parkeerplaats ophalen

en je naar huis brengen.’ Als hij denkt dat ik zomaar bij hem, een vreemde, in de auto stap, dan zit hij er flink naast. Ik wijs naar de rood-paarse top van de circustent in de verte, die nog net te zien is en hij volgt mijn vinger met mijn ogen.

‘Nee, hoor, dat hoeft niet. Ik kom daar vandaan. En daar moet ik ook weer heen. Het is niet meer ver, dat lukt wel.’ Inmiddels zie ik de dingen weer helemaal helder. Het grote nadeel van dingen weer helder zien, is dat ik nu ook zie dat de taart en de bloemen uit het mandje gevallen zijn en zo te zien heel ongelukkig terechtkwamen. Dat de taart verpest is kan ik zo al zien, door de doorzichtige bovenkant van de doos heen, en de bloemen zijn zo ongelukkig terechtgekomen dat ze geknakt zijn. De rozenblaadjes liggen verspreid over het fietspad. En ik zie hoe ik op mijn gezicht ben gegaan, vlak voor een ontzettend knappe jongen. Tuurlijk. Vic lijkt gelukkig niet door te hebben dat ik me daar druk over maak, want hij wijst naar de taart.

‘Daar heb je niets meer aan,’ leest hij mijn gedachten. ‘Ik zou hem uit de doos halen en in het gras laten liggen voor de vogeltjes.’ Gelukkig was het parfum goed verpakt, maar de rest van de trouwdagverrassing kunnen ze op hun buik schrijven.

‘Ik denk dat het wel lukt,’ zeg ik. ‘Misschien heb ik nog tijd om terug naar het dorp te rijden en het opnieuw te kopen.’ Vic schudt zijn hoofd.

‘Dat ga je nooit meer redden. Het is nog minimaal twintig minuten fietsen en over een kwartier zijn de winkels gesloten. Ik zou het er niet op wagen.’ Ik zucht verslagen voor ik de doos met de taart pak, het deksel opendoe en de taart zoals hij voorstelde met een zwaai in het gras terecht laat komen, zodat tenminste de vogeltjes er nog iets aan hebben. Natuurlijk plakt de helft aan mijn handen voor het uit de doos is. Ik veeg mijn handen geïrriteerd af aan mijn jurkje voor ik mijn rechterhand naar Vic uitsteek en hem als een bezetene op en neer rammel om te voorkomen dat ik in tranen uitbarst.

‘Bedankt dat je me overeind hebt geholpen, Vic. Het was leuk kennis met je te maken, maar nu moet ik echt terug naar het circus om mijn vader te vertellen dat ik zijn

trouwdagverrassing verpest heb.’ Ik haal het plastic van de zielige steeltjes die vroeger een boeket waren, stop het in mijn tas en smijt de stelen zo ver mogelijk de groenstrook naast het fietspad op. Dan stap ik op mijn fiets en kijk niet meer om terwijl ik Vics ogen nog minutenlang in mijn rug voel branden.

Mijn aankomst met taartvegen op mijn jurkje, een bloedende knie en een gezicht op onweer gaat als een lopend vuurtje over het terrein terwijl ik een van de picknicktafels sta te bekijken alsof daar op wonderbaarlijke wijze ineens taart uit groeit. Tot overmaat van ramp is het zilveren Marina-jurkje het enige kledingstuk dat ik aan kan trekken omdat de schaafwond verschrikkelijk schuurt en mijn eigen kleren te lang zijn. Ik heb het nog steeds warm, en weet niet of dat nou komt omdat ik maar weinig contact met leeftijdsgenoten heb, of omdat ik me schaam voor wat er net gebeurd is. En laten we wel wezen: ik heb het verpest. Ik stond voor lul voor Vic, heb mijn vader teleurgesteld, en als mijn moeder erachter komt, is zij weer teleurgesteld in mijn vader. Er loopt een traan over mijn wang, en deze is eens een keer niet van de hooikoorts.

‘Hier, neem deze maar.’ Kevin staat ineens achter me en trekt een bosje kunstbloemen uit zijn linkermouw, en een paar servetten uit de rechter. Olaf de clown komt aan met de rode doek die hij normaal gebruikt om een matador te spelen, en die groot genoeg is om een tafelkleed voor te stellen. De Bulgaarse danseres knoopt een paar van haar sjaaltjes om het zitgedeelte, en de Spaanse acrobaat komt met vier delen van zijn prachtig gedecoreerde servies uit Spanje. De degenslikker legt twee van zijn prachtig versierde oefenmessen naast de borden bij wijze van bestek. Allemaal proberen ze op hun manier iets bij te dragen aan de vergeten trouwdag. Als laatste komt Tim, die we allemaal De Draak noemen omdat hij de beste vuurspuwer van Nederland is, en hij zet een van zijn fakkels op tafel bij gebrek aan een kaars. Het lijkt erop dat Kevin iedereen verteld heeft wat er aan de hand is. Ik zet het ingepakte doosje met het parfum op mijn moeders bord, en ik moet eerlijk zeggen, het ziet er fantastisch uit. Het is geen

88
89

diner in een sterrenrestaurant, maar dit is honderd keer beter. Deze tafel is gedekt door familie . Alleen, realiseer ik me tot mijn schrik als ik de borden bekijk, heeft in die hele familie niemand eraan gedacht wat we ze moeten voorzetten, aan die prachtig gedekte tafel. Het enige wat we hier verkopen is popcorn en suikerspinnen en dat is toch iets minder trouwdagwaardig.

‘Pardon, ik zoek Kenya, en…’ Ik draai me met een zwaai om. Voor me staat Vic, een scheve grijns om zijn lippen, en een kopie van de taart die twee kilometer verderop in het bos als vogelvoer dient. In zijn andere hand heeft hij een bijna identiek boeket als het boeket dat in potpourri is veranderd.

‘Nog net op tijd zie ik,’ zegt hij lachend. ‘Ik ben zo snel als ik kon naar de bakker en bloemist gereden om te kopen wat jij net had gehaald.’ Iedereen begint te joelen en te klappen, en dat geluid lokt mijn moeder uit hun trailer, op de voet gevolgd door mijn vader. En óf hij op tijd was. Op het níppertje.

‘Mooie jurk,’ fluistert Vic in mijn oor, als mijn vader met zijn diepe, bulderende stem luid verkondigt dat hij het écht niet vergeten was en dat hij deed alsof om haar te verrassen. Mijn moeder met haar enge, alwetende blik en opgetrokken wenkbrauw kijkt me aan alsof ze er niets van gelooft.

Een paar uur later zitten Vic en ik naast elkaar op een van de hekken om het terrein. De grote schijnwerpers zijn al uit en alleen de vuurkorven verlichten het hier nog enigszins. Mijn vader zit op een hooibaal, met een gitaar in zijn handen, terwijl mijn moeder met wilde handgebaren iets duidelijk probeert te maken boven zijn muziek uit. Iedereen is blij en vrolijk, ze dansen en zingen en lachen.

‘Je ziet wel van wie jij het hebt,’ zegt Vic, en hij glimlacht.

‘Van wie ik wat heb?’

‘Dat expressieve gezicht. Dat heeft je moeder ook heel erg. Ik kon aan haar gezicht zien wat ze dacht toen ze die versierde tafel zag, en dat ze geen seconde geloofde dat je vader alleen maar dééd alsof hij het vergeten was. Ik zag wel hoe ze naar jou keek, ze weet donders goed dat jij erachter

zat. En ik zag vanmiddag ook wat jij dacht toen ik vroeg of ik je thuis moest brengen.’

Het is maar goed dat het te donker is om te zien welke kleur mijn wangen hebben.

Hij buigt zich voorover en zijn gezicht komt zo dicht bij het mijne, dat ik de zoete geur ruik van de taart die hij net gegeten heeft.

‘Heb je eigenlijk een vriend?’

Als hij goed om zich heen had gekeken terwijl we die taart zaten te eten, had hij dat antwoord zelf ook wel kunnen bedenken. Tenzij ik natuurlijk iemand zou zijn die zou vallen op felblauwe pruiken, flapperschoenen en zuurstokbroeken met bretels.

‘Nee. We zijn één grote familie en dat zou echt heel raar voelen. En we blijven nooit lang in dezelfde stad. Ik ben nooit ergens lang genoeg om iemand buiten het circus te leren kennen, laat staan dat ik genoeg tijd met iemand kan doorbrengen en iets kan opbouwen tussen het kaartjes verkopen, kaartjes scheuren, popcorn verkopen en het invallen voor artiesten door. Misschien later, als ik dit leven zat ben, als ik op zoek ga naar wat ik zelf wil. Maar op dit moment ben ik nog volkomen tevreden.’ Hij knikt, bijna alsof hij me begrijpt.

‘Zo is het met mij ook, hoor. Ik wil iets met fotografie gaan doen. Ik weet nog niet wat. De foto’s die ik vanmiddag in het bos maakte zijn voor mijn portfolio. Ik probeer een stageplek te krijgen bij een van de beste fotografen van het land, en als ik die krijg zal ik ook het hele land door gaan reizen. Ik begrijp het als geen ander.’ Hij grinnikt, en als ik naast me kijk, kijkt hij net terug met een glimlach, die wel ondeugend lijkt.

‘Wát?’

‘Laat jij je trouwens vaker in tweeën zagen, en krijg je dan ook dubbel betaald?’ Hij wiebelt met zijn wenkbrauwen. Het duurt even voor tot me doordringt wat hij zegt. ‘Goed opgelost met dat kleedje,’ zegt hij. Hij probeert zijn gezicht in de plooi te houden, wat jammerlijk mislukt. En door die grijns, op een in het halfdonker verborgen gezicht, zie ik het ineens.

‘Jij zat daar vanmiddag!’ zeg ik.

‘Ik heb mijn zusje en haar vriendinnen afgezet en ben even mee naar binnen gelopen. De voorstelling begon net en ik kon de verleiding niet weerstaan om even te kijken voor ik aan het werk ging. En dat was maar goed ook.’

Laat hem alsjeblieft niets zeggen over dat jurkje. Alsjeblieft, laat hem niets…

‘Volgende keer misschien wel een iets langer jurkje aantrekken, want toen die man je een hand gaf om je uit die kist te helpen…’

‘Bedankt, ik weet het. Maak die zin maar niet af,’ zeg ik blozend. ‘En ik had ook liever voor een van de clowns ingevallen. Daar is het tenminste de bedóéling dat ze mensen aan het lachen maken.’

‘De rode neus heb je al!’ Hij proest het uit en ik lach zo hard met hem mee dat ik er bijna buikpijn van krijg.

‘Zonder gekheid,’ zeg ik ‘het was echt heel erg lief wat je vandaag hebt gedaan. Laat me maar weten wat je van me krijgt voor de taart en de bloemen. Je hebt me echt gered, en mijn vader ook.’

Ik kijk hem doordringend aan. ‘Hoe kan ik je bedanken?’ Zijn gezicht zo dicht bij het mijne maakt me nerveus.

‘Een kus,’ zegt hij. ‘Dat zou ik willen voor die taart.’

Zelfs in het donker kan ik zien dat zijn ogen op mijn lippen gericht zijn.

‘Dat is niet duur,’ mompel ik, een seconde voor ik mijn hoofd naar voren buig en hem zoen. Het is niet dat ik nog nooit gezoend ben, maar aan deze klopt gewoon alles. Als we ons van elkaar losmaken, kijkt hij me eerst een lange tijd aan, voor hij iets zegt.

‘Misschien kan ik je af en toe eens opzoeken als jullie in de buurt zijn, of als ik ergens ben waar jullie ook zijn.’

‘Dat zou ik heel erg leuk vinden.’

Misschien is de lente tóch zo slecht nog niet.

Tamara Haagmans

Voor Tamara Haagmans is schrijven net als ademen: ze doet het al haar hele leven. Haar onverbeterlijke romantische inslag zie je altijd terug in haar verhalen. Met haar debuut De mooiste dag van je leven veroverde ze de harten van menig feelgoodlezer. Ze schreef onder andere Uit onverwachte hoek, Met een beetje geluk, Plankenkoorts en de Sprookjes bestaanserie.

Instagram: @tamarahaagmans

90
Foto © Ineke Oostveen 91

Wanneer Nisha en Sam per ongeluk elkaars gymtas mee nemen uit de sportschool, is dat het onwaarschijnlijke begin van een vriendschap

VERSCHIJNT 2 AUGUSTUS 2023

Engeland, 1940. Een groep codebrekers werkt aan het ontcijferen van de Duitse militaire codes. Onder hen drie beste vriendinnen: Osla, Mab en Beth. Maar een van hun collega’s is een verrader…

www.uitgeverijdefontein.nl Foto © Claudia Janke
Jojo Moyes

Leef, lach, loch

Vanessa Gerrits

Stage

Herberg Schotland

Verliefd, verloofd, verkleumd

Vanessa Gerrits

Kerst

Familiegeheim

Schotland

Uit onverwachte hoek

Tamara Haagmans

Hilarische feelgood (Ontroerende) plottwist Bijzondere setting

Van je familie moet

je het hebben Anna Thomas

Humor Familieperikelen Bloemendaal

Een onverwachte zomer Marjoleine Tel

Camping Tegenpolen Herkenbaar

Met een korreltje zand

Danielle van Helden

Strand Mantelzorger

Meeslepend

Te grazen

Lisette jonkman

Minischaapjes

Chaos

Enemies to lovers

Bestemming Parijs

Mirjam Mieserius

Parijs Zelfontdekking vriendschap

De theekoepel Karin

Historisch Nederlands landgoed Geheimen

Hazels droom

Olga Ponjee

Spicy

Feministisch Humoristisch

Moeders en dochters

Erica James

Weduwe

Tweede liefde

Familie

Door een roze bril

Vannessa Thuyns

Amsterdam

Tweestrijd Coachen

Puur zakelijk Marloes Berghege

Enemies to lovers

Daten

Werkvloer

Het perfecte plaatje Jane

Catfish

Online daten

Wraak

De liefdesdeal

Spicy

Honden

Beste vrienden

De tijd van mijn leven Rosie

Time loop

Vrijdag de 13e Leven beteren

Bikini’s & kites

Anja Janssen

Humor

Beach read

Enemies to lovers

Een zomer om van te dromen

Holly Martin

Avontuur

Feelgood

Romance

Samen

Olivia Lewis

Derde deel

Spicy

Humor

Mag ik bij jou

Sanne Hillemans

Vriendschap

Misdaad

Oude liefde

Foodtruck Fiësta

Saskia M.N. Oudshoorn

Zoektocht

Foodtruck

Liefde

Bij jou ben ik echt

Gaby Rasters

Huwelijkscrisis

Dierenliefde

Autisme

Carrie Soto is back Taylor Jenkins Reid

Comeback

Pageturner Vader-dochter

De kluts kwijt

Vannessa Thuyns

Onmogelijk voorstel Nieuwe liefde

Alzheimer

Scones & spotlights

Susan Muskee

Vier vriendinnen

Muzikant

Beroemd

De Spaanse liefdesleugen

Elena Armas

Fake dating Sexy Slow burn

The seven husbands of Evelyn Hugo Taylor Jenkins Reid

Hollywood-legende Liefde

Geheimen

DE BOEKEN OP DEZE PAGINA’S ZIJN VERKRIJGBAAR ALS PAPERBACK, E-BOOK EN AUDIOBOOK, TENZIJ ANDERS AANGEGEVEN.
E-ONLY E-ONLY E-ONLY
Fallon Mullender Quint
E-ONLY E-ONLY E-ONLY E-ONLY E-ONLY E-ONLY
Lydian Coppus
Vanaf 18 april in de (online)boekwinkel LIMITED EDITION OP=OP