D e U i t h of Cu ltu u r h is to ri sch o nderz o ek
De uithof
|
steenhuismeurs
|
juli 2017
p ro j e c t n u m m e r
329
 Maquette van het Basisplan, 1961. [HNI]
2
De uithof
‘De toekomst zal uitmaken, of het plan goed is geweest en of de plaats juist was gekozen. Het plan is goed geweest, indien men nog over 100 jaar een universiteit aantreft, welke zowel in de totaliteit als in onderdelen aan hoge functionele eisen voldoet.’
H. Alting, hoofd van het ‘Planbureau der Universiteit’ in 1961. STEENHUISMEURS
3
ďƒ˘ Luchtfoto met aanduiding van de in dit rapport genoemde clusters, objecten en wegen. [Bing Maps]
Leuvenlaan
Noordwest cluster
A27
4
De uithof
Fort Hoofddijk
Cambridgelaan
Uppsalalaan
Fort Rijnauwen
Medisch Centrum
Yalelaan
A28
Diergeneeskunde
Landgoed Oostbroek
INHOUD 7
3.
1. Ontwerpgeschiedenis
9
3.1 Kernwaarden en waardering per sfeer Kernwaarden Sfeer 1: Universiteitscluster Sfeer 2: Het fort Sfeer 3: Dynamisch hart Sfeer 4: Boerenbedrijf Sfeer 5: Medisch Cluster Sfeer 6: Cultuurlandschap Sfeer 7: Universiteitsweg
48 48 48 48 49 49 50 50 50
3.2 Cultuurhistorische waarderingskaart Noten & bronnen
51
Colofon
53
2.
Kernwaarden
33
2.1 Kernwaarde 1: een stapeling van landschappelijke en stedenbouwkundige systemen 2.1.1 Een organisch en strategisch landschap 2.1.2 Een geometrisch landschap 2.1.3 Een samenbindend plan 2.1.4 De huidige situatie
35
2.2 Kernwaarde 2: landschap en buitenruimte als verbindend element 2.2.1 Landschap in de campus 2.2.2 De ontworpen buitenruimte
39
2.3 Kernwaarde 3: architectonische tijdslagen en iconen 2.3.1 Historische gelaagdheid 2.3.2 Staalkaart van moderne architectuur
41 41 42
2.4 Kernwaarde 4: zeven sfeergebieden Kaart zeven sfeergebieden
44 45
35 36 37 38
39 40
Waardering
47
Inleiding
52
STEENHUISMEURS
5
Kaft van de brochure ‘De Uithof in Vogelvlucht, 1971. [HNI]
6
De uithof
Inleiding ‘Vanaf april 1961 graven driftige machines zich als reusachtige mollen een weg door de oude poldergrond, bulldozers egaliseren wallen en maken weggetjes onvindbaar. Nieuwe wegen worden aangelegd en nieuwe aanplant garandeert groen voor morgen. Al tien jaar lang bouwt de Utrechtse universiteit aan een gigantisch complex dat tussen 1980 en 1990 klaar moet zijn. Dan bestaat er geen Johannapolder meer. Dan ligt ten zuidoosten van Utrecht de grootste universiteitsstad van ons land en een van de grootste van West-Europa.’ Uit: De Uithof in
vogelvlucht, 1971. De ‘afdeling Public Relations – Voorlichting – Documentatie’ van de universiteit liet zich in 1971 in de brochure De Uithof in Vogelvlucht in lyrische bewoordingen uit over de vorderingen op het bouwterrein buiten de stad. Heroïsche beelden van hoge bouwkranen tegen een bewolkte lucht, veelbelovende maquettes en kunstzinnige fotocollages begeleiden de tekst. Het boekje ademt de geest van de Wederopbouwtijd en hanteert een zelfde pionierstoon. Hier verrees een ‘werkstad’, aldus de afdeling PR, die in 1980 25.000 studenten en 10.000 werknemers zou moeten herbergen. De ideeën over hoe deze universiteit zou moeten functioneren leken op dat moment klip en klaar, maar in realiteit waren ze in 1971, het jaar van verschijnen van dit promotieboekje, al aan het kenteren.
Thema’s als de menselijke maat, leefbaarheid, milieu, natuur en wonen moesten geadresseerd worden, net als de immer groeiende stroom studenten. Inmiddels zijn alle ooit voorspelde studentenaantallen overschreden, en is 1990 als afrondingsdatum ruim gepasseerd – en toch wordt er nog volop gebouwd. Het groen is volwassen, en de Johannapolder blijkt niet compleet te zijn weggevaagd: restanten van het historische polderlandschap zijn overal op het terrein te vinden. Onderwijsgebouwen uit zes decennia staan zij aan zij, op een stramien van rechte wegen en clusters dat zijn oorsprong vindt in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Aanleiding voor deze studie is de aanwijzing door de gemeente van nieuwe naoorlogse monumenten in De Uithof. De timing is goed vanwege de te ontwikkelen Campusvisie door de Universiteit Utrecht, waarvoor cultuurhistorische kaders een inspiratiebron zouden kunnen zijn. De opbouw van de rapportage is als volgt: 1. de rapportage start met het verhaal over het ontstaan en de ontwikkeling van De Uithof: wat waren door de tijd de achterliggende ideeën, ambities en landschappelijke en stedenbouwkundige concepten? 2. in het volgende hoofdstuk worden de vier kernwaarden benoemd, de essentiële ruimtelijke kenmerken van De Uithof. In de kernwaarden worden de ontwerpprincipes
(stedenbouwkundig en architectonisch) die ten grondslag hebben gelegen aan de realisatie van het complex en de afzonderlijke bouwdelen samengevat. Het zijn als het ware de ruimtelijke ingrediënten die (nog altijd) het karakter van het gebied bepalen. 3. in het laatste hoofdstuk van de rapportage zoomen we in op de historische waarden die zich in het gebied bevinden. De waardering bevat de conclusies van een cultuurhistorisch onderzoek. Hier wordt aangegeven waar de kernwaarden zich het meest zuiver in een gebied of gebouw manifesteren (en dus ook waar dat niet het geval is). Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de stedenbouwkundige structuur, architectonische objecten en immateriële waarden – die voor de toekomst zouden kunnen worden omgezet in het startpunt voor een nieuwe visie. Het gaat hierbij niet om het voorsorteren op behoud, maar op het kunnen maken van een bewuste keuze over ruimtelijke kwaliteit, in relatie tot cultuurhistorie. SteenhuisMeurs Juli 2017
STEENHUISMEURS
7
8
De uithof
ONTWERPGESCHIEDENIS
STEENHUISMEURS
9
EEN ACADEMISCHE POLDER Zestig jaar ontwerpen aan De Uithof ‘De plaats die voor de nieuwbouw van de universiteit ten oosten van de stad Utrecht werd uitgekozen, met een oppervlakte van zo’n 350 hectare was onderdeel van een oud cultuurlandschap, dat in zijn opbouw een samenspel liet zien van rechte en gebogen lijnen, van openheid en beslotenheid’, schreef landschapsarchitect Hein Otto in 1974.1 Otto – die in dat jaar al meer dan een decennium lang alle beplantingen op het Uithofterrein ontwierp – doelt op het gevarieerde landschap tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Kromme Rijn, waar vanaf 1960 in de uitgestrekte Johannapolder een van de grootste universiteitsterreinen in Europa in aanleg was.2 Het landschap dat hij beschreef was een resultante van verschillende tijdslagen en ruimtelijke systemen, waarvan het agrarische cultuurlandschap het eerste was. Twee abdijen fungeerden vanaf de twaalfde eeuw als spil van de grootschalige ontginning van de moeras- en veengebieden ten oosten van de stad. De kloosters hadden een aanzienlijk grondbezit dat geëxploiteerd werd door een reeks kloosterboerderijen of ‘uithoven’, waarvan boerderij De Uithof er één was. Tussen de gebogen lijnen van de Kromme Rijn en de Bisschopswetering – een restant van de Rijn zoals die rond de eeuwwisseling door het gebied liep – ontstond een rechtlijnig agrarisch landschap.3 De belangrijkste route was een kaarsrechte weg vanuit het hoofdklooster Sint Laurens in het moerassige Oostbroek richting het westen: de Steenweg of Hoofddijk. Toen landschapsarchitect Otto in 1963 bij de ontwikkeling van De Uithof betrokken raakte trof hij op de oude perceelsgrenzen en langs de wegen een struikachtige beplanting van meidoorns, elzen, essen, vlier of wilde rozen. Verder waren er weidse zichten tot aan de ‘krans van magnifieke landgoederen’ die het Uithofterrein omsloot: Nieuw- en 10
De uithof
Oud Amelisweerd, Rhijnauwen en Sandwijck, Oostbroek, Vollenhoven en Beerschoten. De laatste vier waren voormalige ‘uithoven’, boerderijen behorende bij de abdij die na de Reformatie gaandeweg verkocht waren aan de regionale elite. Mooie boombeplanting was er ook in en rondom de twee forten Hoofddijk en Rijnauwen, zo schreef Otto. De forten waren onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, een militair systeem van verdedigingswerken en inundatiegebieden dat in de negentiende eeuw over het agrarische landschap was gelegd. Rondom de forten lagen de ‘verboden kringen’, gebieden die vrijwel leeg moesten blijven – of waar bijvoorbeeld alleen makkelijk te slopen of te verbranden houten huizen gebouwd konden worden – om vrij schootsveld in de linie te hebben. De Kringenwet die in 1853 dit beleid wettelijk vastlegde werd pas in 1951 opgeschort (en in november 1963 definitief ingetrokken). Direct na de opschorting begon de universiteit met het maken van plannen voor de verplaatsing van de veel te krap behuisde Faculteit Diergeneeskunde, van een terrein aan het einde van de Biltstraat naar een poldergebied ten noordoosten van Fort De Bilt. Al snel breidde dit zich uit tot plannen om grote delen van de universiteit naar de Johannapolder te verplaatsen. Toen Otto in 1974 het oude cultuurlandschap aldaar beschreef werd dat inmiddels stap voor stap overschreven met een totaal nieuwe logica: die van een met een dik zandpakket opgehoogd universiteitsterrein met kaarsrechte wegen. Het campusconcept In 1940 bestonden er zes universiteiten, twee economische hogescholen, een landbouwhogeschool en een technische hogeschool in Nederland. Een na de Tweede Wereldoorlog ingestelde Staatscommissie tot reorganisatie van het hoger onderwijs onderzocht de mogelijkheden voor een
wetenschappelijke inhaalslag en vernieuwing na een achterstand van vijf jaar, bijvoorbeeld door herindeling van faculteiten en het toegankelijk maken van de universiteiten voor een bredere groep studenten. Direct gevolg was een grote toename van het aantal studenten.4 Dit betekende dat de vooroorlogse universiteiten en hogescholen, veelal gevestigd in de historische centra van steden, uit hun jasje groeiden en op zoek moesten naar uitbreidingslocaties erbuiten. Bij een aantal onderwijsinstellingen verhuisden slechts de faculteiten met ruimtegebrek naar een terrein buiten het centrum, met name bètafaculteiten met steeds hogere eisen voor hun laboratoria. Voorbeelden zijn de Rijksuniversiteit Groningen, waar de bètafaculteiten zijn opgenomen in het uitbreidingsplan Paddepoel, en de Universiteit Utrecht, waar De Uithof in de beginfase vooral bedoeld was voor de faculteit Diergeneeskunde, die naast lesruimten uitgestrekte weiden en stallen verlangde. De toename van het aantal studenten, vooral in verhouding tot de beschikbare huisvesting, was het grootst bij de jongste (en katholieke) onderwijsinstellingen in Nijmegen en Tilburg. De Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit Nijmegen) had bovendien te kampen met oorlogsverwoestingen. In beide steden werd het onderwijs in zijn geheel verplaatst naar een terrein buiten de stad. Samen met de architect J. Bedaux maakte J.A. van der Laan het stedenbouwkundig plan voor de Tilburgse hogeschool, waarvoor Bedaux verder verantwoordelijk was voor de architectuur. Het compacte complex ligt aan het einde van de Professor Cobbenhagenlaan, in een parkachtige omgeving die aansluit op het achterliggende bosgebied De Oude Warande. Binnen het complex is een grote eenheid in architectuur, gebouwd volgens de ontwerpprincipes van de Bossche School. Voor de
Maquette van het campusterrein van de (destijds) TH Delft. [Bouw 1971]
De campus van de universiteit Twente op het voormalige landgoed Drienerlo, omstreeks 1965. [Vereniging Oudheidkamer Twente]
Het hoofdgebouw van de universiteit van Tilburg, omstreeks 1970. [Stichting Jos. Bedeaux]
STEENHUISMEURS
11
universiteit van Nijmegen werd op het voormalige landgoed Heyendaal een nieuw universiteitscomplex ontworpen. Het stedenbouwkundig plan was een samenwerking tussen M.J. Granpré Molière, J. van der Laan, J.G. Deur en C. Pouderoyen, allen van katholieke komaf. De architectonische uitwerking was het werk van verschillende architecten, onder andere Van der Laan, Dijkema, Croonen, Peutz en Kraaijvanger. Ook hier zijn de ontwerpprincipes van de Bossche School herkenbaar. Tijdens de wederopbouw steeg de vraag naar hoogopgeleide ingenieurs om de industriële groei en daarmee een stijgende welvaart te garanderen. Het aantal studenten in Delft, de enige technische hogeschool in Nederland, nam sterk toe. De huisvesting in het centrum was te klein en er werd besloten tot de bouw van een nieuwe TH-wijk buiten het centrum. C. van Eesteren maakte een stedenbouwkundig plan met de Mekelweg als centrale as, waaraan iedere faculteit een eigen gebouw kreeg. De supervisie over de architectonische uitwerking lag bij J.H. van den Broek. De TH in Delft (nu TU Delft) kon niet voldoen aan de vraag naar ingenieurs en vanuit het bedrijfsleven kwam een lobby op gang voor de oprichting van een tweede TH. In 1956 werd deze in Eindhoven opgericht en 1961 zelfs een derde TH in Twente. Een nieuwe hogeschool betekende ook nieuwe onderwijshuisvesting. In Eindhoven was S.J. van Embden verantwoordelijk voor zowel het stedenbouwkundig plan als de architectonische uitwerking, op een terrein nabij het treinstation en het centrum. Het complex was hierdoor zowel stedenbouwkundig als architectonisch een sterke eenheid. Ook in Twente was Van Embden betrokken bij de bouw van de TH, maar hier was W. van Tijen 12
De uithof
verantwoordelijk voor de architectuur. In tegenstelling tot de andere universiteiten en hogescholen was het uitgangspunt in Twente het Amerikaanse campus-model. Dit betekende studentenhuisvesting en onderwijshuisvesting op het zelfde terrein, het voormalige landgoed Drienerlo, op de weg tussen Enschede en Hengelo.5 Utrechtse eisen Terwijl voor de meeste hogescholen en universiteiten hun nieuwe universiteitsterrein van grote betekenis was – in Eindhoven was de TH van belang voor de identiteit van de stad als centrum van kennis en technologie – was de situatie in Utrecht anders. Het eeuwenoude Academiegebouw aan het Domplein, in het hart van de stad, stond symbool voor de hechte verwevenheid van stad en universiteit. Veel hoogleraren waren faliekant tegen ‘verbanning naar de wei’, zoals ze het kilometers buiten de stad gelegen Uithof-terrein typeerden.6 En terwijl de burgemeester van Enschede in 1962 vol trots de ruimtelijke achtergronden van ‘zijn’ nieuwe Twentse campus uiteenzette in dagblad Het Vrije Volk, en de architectuurbladen veelvuldig publiceerden over de ontwerpen voor de TH’s in Eindhoven en Delft, bleef het rond De Uithof opvallend stil, vooral als het ging om uitspraken over ruimtelijke uitgangspunten, idealen, of vormgevingsprincipes. In 1961 verscheen er bij uitzondering een groot artikel over het hoe en waarom van het universiteitterrein, geschreven door ingenieur H. Alting, hoofd van het in 1955 speciaal voor de nieuwbouw opgerichte ‘Planbureau der Universiteit’.7 De kop van het stuk was veelzeggend neutraal: ‘Utrecht bouwt een universiteit’. Alting was de geëigende persoon voor deze taak: vanaf 1947 was hij directeur van het Planbureau van de TH Delft geweest, waar hij voor een vergelijkbare opdracht had gestaan, alleen op kleinere
schaal. Van het College van Curatoren – het bestuur van de Universiteit – kreeg Alting zeven richtlijnen mee, zo schreef hij. De universiteit zou gebouwd moeten worden op een aaneengesloten terrein, in de onmiddellijke nabijheid van de stad, op een plek die niet doorsneden werd door snelwegen of spoorlijnen. Het moest berekend zijn op de komst van 7500 studenten. Daarnaast zou op het terrein plaats ingeruimd moeten worden voor zowel hoofdgebouwen als de A- en de B-faculteiten, ook al zouden de eerste twee misschien wel nooit naar De Uithof komen. De hoogste prioriteit bij het bouwen moest gegeven worden aan Diergeneeskunde en Fysica. De laatste richtlijn luidde als volgt: ‘De campus-idee behoeft niet te worden nagestreefd’, wat betekende dat het wonen en het verenigingsleven plaats zou blijven hebben in de binnenstad, ‘om de verbondenheid van de universiteit met de stad’ te onderstrepen, aldus Alting. Dit punt zou tot op de dag van vandaag een discussiepunt blijven en gold voor velen als de oorzaak van het gemis aan levendigheid. Het meest geschikte terrein voor de nieuwe universiteit werd uiteindelijk gevonden in het oosten van de stad, in de oksel van twee geprojecteerde Rijkswegen, die Alting op de bijgaande situatietekening met F en G aangaf. Het enige ‘obstakel’ was het fort Hoofddijk, dat echter in overleg met de militaire autoriteiten aan de universiteit werd overgedaan, mits de gebouwen en wallen niet gesloopt werden. Dat was geen probleem: de vakgroep Biologie had grote belangstelling in het fort in de staat zoals het was, vol interessante boom- en kruidenbeplanting.
In 1961 verscheen een artikel over het hoe en waarom van het universiteitterrein, geschreven door ingenieur H. Alting, hoofd van het in 1955 speciaal voor de nieuwbouw opgerichte ‘Planbureau der Universiteit’. [Algemeen Handelsblad 8 april 1961]
Fort Hoofddijk werd in overleg met de militaire autoriteiten aan de universiteit overgedaan, mits de gebouwen en wallen niet gesloopt werden. Langzaam kreeg het vorm als botanische tuin. Op de voorgrond zijn de eerste paden naar ontwerp van Hein Otto reeds aangelegd, foto omstreeks 1970. [Het Utrechts Archief]
STEENHUISMEURS
13
Schemadenken De volgende stap was het proberen grip te krijgen op de mogelijke indeling van het terrein en het bepalen van de vierkante meters die elke faculteit vereiste. Alting en zijn medewerkers stelden een zogenaamd relatieschema op, waarbij de faculteiten zodanig naast elkaar geschikt waren, als voor de onderlinge samenwerking het meest gewenst was. Ze werden daarin ondersteund door architect Sj. Wouda, mededirecteur van het Utrechte bureau Dingemans en Wouda, die op dat moment in beeld was als de ontwerper van het stedenbouwkundig plan.8 Alting had het relatieschema eerder toegepast in Delft, waar ingenieur B.H. Zweers, hoogleraar in de utiliteitsbouw, deze methode had uitgedacht.9 Aan de faculteiten waren vervolgens 1e,2e en 3e orde relaties gekoppeld. Een eerste orde relatie betekende dat de faculteiten in hetzelfde gebouw, dan wel in twee gebouwen moesten zitten, verbonden door een overdekte gang. Een tweede orde relatie wilde zeggen: de faculteiten zijn gevestigd in twee gebouwen aan hetzelfde plein of tegenover elkaar in eenzelfde straat, terwijl een derde orde relatie aangaf dat de faculteiten in ieder geval in dezelfde wijk moesten staan. Het vooronderzoek resulteerde in de situatietekening waar al eerder naar verwezen is. In het hart zouden wellicht de A-faculteiten en hoofdgebouwen een plaats kunnen vinden (vak 8), daaromheen waren vakken gereserveerd voor de B-faculteiten (2, 3, 6, 7, 9 en 10). Geheel in het zuiden was een omvangrijk gebied gedacht voor geneeskunde en het academisch ziekenhuis (vak 10), terwijl diergeneeskunde met haar weiden en uitloopgebieden geheel vrij in het landschap kwam te staan (vak 11).
14
De uithof
De ambitie groeit? Inmiddels was ook de terreinbehoefte opgeschroefd van 200 naar maar liefst 300 hectare, net als het verwachte studentenaantal, dat op tienduizend kwam te staan. Ook de ambitie groeide, schreef Alting in 1961. Steeds meer werd ingezien dat Utrecht de unieke kans kreeg om vanuit het niets een geheel nieuwe universiteit te bouwen, die, aldus Alting, ‘tientallen jaren [moest] blijven voldoen aan de eis van te zijn een harmonische eenheid’.10 Om die eenheid ook in de toekomst te waarborgen kwamen er een drietal eisen bij. De gebouwen moesten allereerst een grote interne flexibiliteit hebben, zodat aanpassing relatief makkelijk zouden zijn. Daarnaast moest er voldoende ruimte bij alle gebouwen gereserveerd worden, zodat de gebouwen 50% van hun netto vloeroppervlak konden uitbreiden. Als laatste moest er in het plan een extra reserve opgenomen worden voor onvoorziene ontwikkelingen, dat zich uitte in zes ‘lege’ plekken in het stedenbouwkundig plan. Architectenbureau Dingemans en Wouda hield vanwege ruzie op te bestaan in 1957, waarna Alting op zoek moest naar een alternatieve ontwerper voor het stedenbouwkundig plan. Het Nijmeegse ‘Ingenieurs- en Architectenbureau voorheen J. van Hasselt en De Koning’ (nu Royal HaskoningDHV) werd in 1958 ingehuurd, met J.A.G. van der Steur jr. – lid van de befaamde Rotterdamse architectenfamilie – als hoofdontwerper en supervisor voor de bouw. Waarschijnlijk kwam het bureau bij Alting in beeld omdat het op dat moment betrokken was bij het ontwerp van het TNO-complex op de Delftse campus, het onderzoeksinstituut waar Alting – naast zijn baan als hoofd van het Planbureau – sinds 1944 directeur was van de Technisch Physische Dienst. De keuze is echter opmerkelijk. Waar in andere universiteitssteden prominente namen tekenden voor de campusontwerpen
– C. van Eesteren, M.J. Granpré Molière, J. van der Laan, C. Pouderoyen en S.J. van Embden – koos men hier voor een van oorsprong civieltechnisch bureau plus. Bureau Van Hasselt en De Koning had zich met de aanstelling van Van der Steur als compagnon in 1930 en de associatie met architect A.P. Wesselman van Helmond in 1946 echter steeds meer ontwikkeld tot een gecombineerd architectenen ingenieursbureau. De combinatie van architect en ingenieur was een aantrekkelijke, waardoor het bureau na de oorlog werkte aan talloze utiliteitsbouwprojecten.11 Het bureau ontwierp aan een aantal industriële symbolen van de wederopbouw, zoals de elektriciteitscentrale bij Geertruidenberg, de Organonfabriek in Oss en het al genoemde TNO-complex in Delft . Een groot project was het verbeteringsplan voor de uitgeveende gronden in het Land van Vollenhove (rond 1943), waar naast de civieltechnische uitdagingen samen met landschapsarchitect J.T.P. Bijhouwer gewerkt werd aan het aanhechten van de dorpsuitbreidingen aan het bestaande landschap.12 Een flexibel raamwerk Er zijn verschillende maquettes en plantekeningen van het stedenbouwkundig plan bekend, maar een toelichting is nooit gevonden. Voor zover bekend publiceerde Van der Steur nergens over deze voor het bureau toch wel prestigieuze opdracht. Ook Alting is vrij kort in zijn beschrijving van het ontwerp: ‘[…] er zijn enkele centrale groene groepen en een groot aantal groensingels ontworpen […]. Zoals uit deze tekening verder blijkt, is een streng wegenstramien aangehouden. De hoofdtoegangsweg (met dubbele rijbaan) loopt hier enigszins scheef doorheen, omdat op verzoek van de Stedenbouwkundige Dienst van Utrecht deze weg gericht werd op de Domtoren’.13 Ondanks het ontbreken van een uitgebreide toelichting, is veel af
ďƒ˘ Situatie van de Rijksuniversiteit Utrecht in 1963, getekend door het Ingenieurs- en architectenbureau Van Hasselt en De Koning. Opvallend is het onderliggende grid, de duidelijke tweedeling tussen een oostelijk en een westelijk deel en de prominente toegangsroute vanaf de stad als schuine lijn. [Het Nieuwe Instituut]
STEENHUISMEURS
15
Transitorium I in aanbouw, 1963. Architect Sj. Wouda ontwierp het gebouw als tijdelijk onderkomen voor fysica, wiskunde en sterrenkunde. De ‘overdekte straat’ functioneert echter nog altijd als onderwijsgebouw. [Universiteit Utrecht].
16
De uithof
De noordwest hoek van De Uithof vulde zich met gebouwen voor Natuurkunde en Wiskunde, vrijwel allemaal naar ontwerp van architecten van Bureau Van Hasselt en De Koning, waardoor dit kwadrant een in opzet en architectuurbeeld hechte samenhang vertoonde. Luchtbruggen verbonden de gebouwen op het niveau van de eerste verdieping. Maquette uit 1961. [Het Utrechts Archief]
Het Caroline Bleeker gebouw in aanbouw, omstreeks 1965. [Het Utrechts Archief]
STEENHUISMEURS
17
te lezen van een niet eerder gepubliceerde tekening, die in de archieven is teruggevonden. Meer dan een statisch stedenbouwkundig plan lijkt het ontwerp een raamwerk, flexibel en met de mogelijkheid onvoorziene ontwikkelingen op te nemen. Opvallend is allereerst het grid dat onder de verkaveling is getekend. Blijkbaar werd er gezocht naar een logische maatvoering, waar zowel gebouwen als wegen en openbare ruimte zich toe verhielden. Het doet denken aan de Lijnbaan, het ultramoderne openluchtwinkelcentrum in Rotterdam, dat in de jaren vijftig met een maatmodule van 1.10 meter werd opgezet om zowel buiten als binnen een voelbare eenheid te maken. In het plan valt vervolgens een duidelijke tweedeling op. In het oosten was de faculteit Diergeneeskunde gedacht, een volledig door weidevelden omzoomde laagbouwenclave, doorsneden door een monumentale laan. Twee groene windsingels steken tientallen meters het landschap in. In het westen tekenden Van der Steur en zijn collega’s de bouwvelden voor de overige faculteiten. Het karakter zou stedelijker zijn, met meer hoogbouw – op de kaart aangegeven door middel van de grijze vlakken: hoe donkerder, hoe hoger – oplopend van 9 tot 13 meter (lichtgrijs), 30 tot 40 meter (gestreept) tot hoger dan 50 meter (donkergrijs gestippeld). Slechts één gebouw was in deze laatste categorie gedacht, als modern antwoord op de Domtoren een beëindiging van de monumentale toegangsweg die genoemd was naar een van de oudste universiteitssteden ter wereld, de ‘Oxfordlaan’ (nu enkel nog bekend als het Oxfordpad, een smal fietspad). Geen ‘dorpse plantsoenigheid’ Volgens de bronnen was het landschapsarchitect J.T.P. Bijhouwer – die vaker samenwerkte met bureau Van Hasselt en De Koning – die Hein Otto in 1963 voordroeg als tuinen landschapsarchitect voor De Uithof.14 Bijhouwer kende 18
De uithof
Otto goed, het was zijn student geweest in Wageningen. Bijhouwer drukte een stempel op de vorming van veel tuinen landschapsarchitecten; ook Otto sprak lovend over hem. Volgens Bijhouwer lagen vanzelfsprekendheid, helderheid en onopzettelijkheid aan de basis van een goed ontwerp. Die visie was passend bij het cultuurlijke Nederlandse landschap waarin bomen en struiken fungeerden als toevoeging aan en onderstreping van structuren en ruimtes. Vanaf 1941 had Otto bij de afdeling Landschapsverzorging van Staatsbosbeheer gewerkt aan wegbeplantingen voor provinciale wegen en rijkswegen en vanaf 1946 werkte hij bij de afdeling Stedebouw van NS aan het vormgeven van stationsomgevingen. Otto deelde een voorkeur voor functionele vormgeving en heldere logische ruimten met zijn tijdgenoten, maar hij onderscheidde zich door zijn tijdens de specialisaties plantensociologie en plantenziektenkunde in Wageningen opgedane, meer dan gebruikelijke kennis van de eigenschappen van het plantmateriaal, die hij inzette om het concept van ontwerpen te versterken. De erfenis van zijn dienstperiode bij Staatsbosbeheer is terug te zien in de grote schaal van zijn ontwerpen, langs lange lijnen in het landschap. Toen Otto in 1963 startte als adviseur voor De Uithof was het stedenbouwkundig raamwerk voor hem een gegeven, het plan van Van der Steur was eind 1960 goedgekeurd.15 In 1974, wanneer hij terugblikt op tien jaar ontwerpen aan De Uithof, schrijft Otto dat er voor de beplanting een hoofdopzet werd gemaakt, waarbij hij ‘stadse of dorpse plantsoenigheid’ vermeed. Op basis van plantsociologische ideeën – kortweg het kiezen van bomen en struiken die passen bij het landschap en bij elkaar – projecteerde Otto de monumentale boomsingels in het veterinair complex (linden, schietwilgen, populieren), rijen populieren langs de westrand (de Sorbonnelaan), bomen langs de
centrale waterloop en de Universiteitsweg. Kortom: de stedenbouwkundige structuur werd benadrukt met een forse boombeplanting. In de directe omgeving van de gebouwen paste Otto een ander uitgangspunt toe. Hier streefde hij naar het aansluiten bij de menselijke maat door een fijnere detaillering en een ruimere toepassing van sierheesters- en bomen. Naast de ideeën van Bijhouwer en de plantensociologie was een andere belangrijke inspiratiebron de Scandinavische landschapsarchitectuur. In 1966 reisde hij bijvoorbeeld naar Denemarken, waar zojuist de universiteit in Odense was geopend. Het is niet zeker of het terrein onderdeel was van Otto’s trip, maar de verdiept gelegen parkeerterreinen, de gazons tot aan de gevels en de informele binnenterreinen zijn niet lang daarna ook door Otto op de Utrechtse Uithof geïntroduceerd. Van boerenhofstede tot bunzenbrander De invulling van het terrein met gebouwen startte, zoals gepland, met de bètafaculteiten, die om ruimte verlegen zaten. De veterinaire faculteit in het oosten, ter weerszijden van de Yalelaan, werd ontworpen door Van Hasselt en De Koning en geprezen om het landelijk karakter: ‘het gehele complex doet aan als een royale boerenhofstede, omlijnd door Canadese populieren’, aldus een journalist in 1970.16 Gekozen was om alle gebouwen met een moduulmaat van 1.60 te ontwerpen, om een zekere eenheid in het uitgestrekte terrein te krijgen. De lage gebouwen, uitgevoerd in een fors formaat baksteen en met gecarbolineerd hout, moest aansluiten bij de belevingswereld van studenten uit de sector veeteelt en landbouw. De uitgestrekte uitloopvelden en de drafbaan kregen een plaats in een volledig ruilverkaveld landschap, dat de middeleeuwse verkaveling overschreef. Zo’n twee kilometer naar het westen vulde de andere hoek van het universiteitsterrein
ďƒ˘ Foto’s van de beplantingen op het Uithofterrein uit het persoonlijk archief van Hein Otto, jaartal onbekend, waarschijnlijk eind jaren zeventig: (1) Princetonlaan, (2) Yalelaan, (3) beplanting langs de Genevelaan, (4) zicht op Transitorium II vanaf de Leuvenlaan, (5) Transitorium II vanaf de hoek Genevelaan/Heidelberglaan, (6) zicht op Transitorium II vanaf de Leuvenlaan. [Wageningen Universiteit, Speciale Collecties] 1
2
3
4
5
6
STEENHUISMEURS
19
zich met gebouwen voor Natuurkunde en Wiskunde, vrijwel allemaal naar ontwerp van architecten van Bureau Van Hasselt en De Koning, waardoor dit kwadrant een in opzet en architectuurbeeld hechte samenhang vertoonde. De meest tot de verbeelding sprekende gebouwen uit deze eerste bouwstroom zijn van de hand van architect Sj. Wouda, die maar liefst vier gebouwen toegewezen kreeg, misschien wel ter compensatie van het mislopen van het ontwerp voor het stedenbouwkundig plan. De twee ketelhuizen met hun iconische vorm van een bunzenbrander bijvoorbeeld, en het Transitorium I (nu Marinus Ruppertgebouw) zijn originele en architectonische hoogstandjes. Turbulente tijden In 1966 stierf Van der Steur, een gebeurtenis die de meeste Uithof-chroniqueurs als een omslagmoment zien. De stedenbouwkundige koers werd schijnbaar losgelaten nu de centrale regie plots wegviel. De verandering werd echter al eerder ingezet. In 1960 was namelijk het Planbureau opgeheven, waarna het Bureau Bouwzaken De Uithof werd ingesteld, met M. Ruppert als machtige curator Bouwzaken die jarenlang de bouwstroom zou bepalen. Daarnaast waren de jaren zestig ook voor De Uithof een turbulente tijd. Het verkeer nam toe, er was een exponentiële toename van de studentenaantallen te verwachten (studies kwamen nu al uit op 15.000 tot 25.000 studenten) en de plannen voor een medisch centrum op het terrein werden steeds concreter. Plots moest nagedacht worden over alternatieve vervoerstechnieken zoals de lightrail, de aanleg van fietspaden en parkeerterreinen. De ruimteberekeningen van de verschillende faculteiten, vooral de bètarichtingen, wijzigden om de haverklap, zodat een toekomstbeeld moeilijk te voorspellen was. Een 20
De uithof
zestal architectenbureaus die op dat moment in het gebied werkzaam was – Duintjer en Istha, Van der Grinten, Lucas & Niemeyer, Hasselt en de Koning, Wouda en Groosman – besloot zich na de dood van Van der Steur te verenigen, met als doel in deze turbulente tijden een ‘harmonische ontwikkeling van het universiteitscomplex’ te kunnen blijven garanderen.17 Ze riepen de hulp in van ir. N.J. Habraken, een progressief architect en de directeur van de Stichting Architecten Research (SAR), die voor die tijd vernieuwend architectuuronderzoek uitvoerde. Habraken bedacht een werkwijze die zou garanderen dat de architecten hun individuele ontwerpvrijheid behielden, maar er voor universiteitsgebruikers wel een herkenbare, prettige en gebruiksvriendelijke ruimte ontstond.18 Habraken kwam met het idee het verkeerssysteem – zowel de openbare wegen als intern in de gebouwen – eenvormig en herkenbaar te maken door er een maatsysteem op los te laten. In de buitenruimte moest er een duidelijke hiërarchie komen, van de grootste open ruimte tot het kleinste binnenhof, omdat, aldus Habraken, die eenheid belangrijker was dan een uniformiteit in architectuur. De architectenclub schoof met hun ideeën aan bij de overleggen van het Bureau Bouwzaken van De Uithof, die daar voor open stond. Het mondde uit in een samenwerking die tot ver in de jaren zeventig de ontwikkelingsrichting van De Uithof zou blijven bepalen. Van schema- naar moduledenken De kaders van het plan Van der Steur bleven de leidraad in de ontwerpen, in feite als het flexibele kader zoals het vanaf het begin gedacht was. Toch wijzigde er het een en ander.19 In samenwerking met verkeerskundig bureau Goudappel werd een verkeersconcept bedacht van een centrale ring met daaraan zoveel mogelijk parkeermogelijkheid. De
Universiteitsweg, het verlengde van de Bolognalaan, die met een knik aansloot op de Rijksweg, nam de rol als belangrijkste toevoerroute over, waardoor de Oxfordlaan in de plannen aan waarde inboette en ingekort werd (het is nu enkel nog herkenbaar als fietspad). Het verhoogde niveau met loopbruggen, in het noordwestcluster al begin jaren zestig geïntroduceerd door Van Hasselt en de Koning en in deze periode ‘het 0-niveau’ genoemd, kreeg een aanzienlijke betekenis als hoofdverbinding tussen de gebouwen onderling, terwijl het begane grond-niveau vooral een rol moest spelen als ontmoetingsplaats. Voor de bouwwerken zelf ontwikkelde de architectenclub een gemeenschappelijk maatstelsel en een grondmodule, zowel horizontaal als vertikaal. Concreet resulteerde het in ontwerpen voor grote bebouwingsvelden, bestaande uit een schakeling en herhaling van gebouwmodules. De tekeningen illustreren de zoektocht naar een systeem in plaats van een architectuurbeeld, flexibel en groot genoeg om de duizelingwekkende studentenaantallen en uitdijende onderwijsvoorzieningen te herbergen, maar tegelijkertijd de menselijke maat niet uit het oog verliezend. Bureau Groosman richtte zich bijvoorbeeld op het bebouwingsvoorstel van de subfaculteit Chemie, een aaneenschakeling van vijf kruisvormige torens, elk ongeveer 8 lagen hoog, waarvan er uiteindelijk maar één werd uitgevoerd (Transitorium 3/H.R. Kruytgebouw). Tientallen laboratoria vonden hier hun huisvesting, terwijl in de onderbouw voorzieningen als les- en docentruimten lagen en de bibliotheek. Het complex oogde als een wereld in een wereld. Het bureau van Van der Grinten maakte een bebouwingsplan voor de faculteit Geneeskunde in het meest zuidelijke bebouwingsveld. Bureau Lucas en Niemeyer werkten aan het zogenaamde Alpha-carré. Uit deze plannen resteert enkel het Transitorium II (Willem C.
Verzamelkaart met de bebouwingsvoorstellen voor het Alpha-kwadrant van architecten Lucas en Niemeyer (midden, rechts) en de subfactulteit Chemie van bureau Groosman (midden, links), 1967. [Het Nieuwe Instituut]
Gevelaanzicht van het Transitorium II, gebouwd volgens het Jackblocksysteem, naar ontwerp van bureau Lucas en Niemeyer, omstreeks 1965. [Het Utrechts Archief]
STEENHUISMEURS
21
van Unnikgebouw) – de al eerder in Rijswijk en Den Haag gebouwde en door het bureau zelf ontworpen hoogbouw in jackblocksysteem – en de laagbouw ernaast (Laagbouw Zuid) met een luchtbrug die jarenlang vergeefs wachtte op aansluiting. Eind jaren zestig ontstond het idee om tussen die drie grote faculteitsvelden plaats te maken voor een centraal Uithofpark, een groene wereld tussen de verschillende bouwvelden in. Landschapsarchitect Hein Otto maakte er eind jaren zestig verschillende plannen voor, maar tot uitvoer kwam het niet.20 Van cultuurlijk naar natuurlijk In 1973 tekende Hein Otto een kaart met daarop alle gebouwen en beplantingen die op dat moment waren gerealiseerd.21 Het is een interessante tekening, omdat deze laat zien dat het gebouwde resultaat van het voorgaande decennium plannen maken minimaal was. Her en der verspreid staan gebouwen, daartussen fragmenten van weilanden, slootjes en polderweggetjes. Het rechthoekige wegenstramien lijkt een te grote jas en de afstanden tussen de faculteiten groot, met klagende studenten en universiteitsmedewerkers tot gevolg. Het onsamenhangende beeld was debet aan de slinkende budgetten en een toekomstbeeld dat vanuit de universiteit continu bijgesteld werd. De kaart is om nog een reden interessant. Otto inventariseerde namelijk niet alleen de nieuwbouw en nieuwe aanplant, maar ook, en dat was voor het eerst, de restanten van historische boomstructuren, hooiland, weiland en boomgaarden. Hij maakte die kaart niet voor niets. Er was inmiddels kritiek te horen op de onherbergzaamheid van het universiteitsterrein. ‘De grofheid waarmee de natuurlijke elementen in De Uithof worden weggevaagd, kan wedijveren met die van grote industrievestigingen. De achteloosheid waarmee 22
De uithof
levend water gedempt, bosresten en oude boomgaarden gerooid worden, duidt op een schrikbarend gebrek aan besef van wat men doet en op een totaal onbegrip voor de cultuurhistorische waarde van dit oude landschap’, schreef ene J.T de Smidt in het U blad van 10 april 1970.22 De kritiek paste in deze tijd. De Raad van Europa riep 1970 uit tot Europees natuurbeschermingsjaar: het besef dat de mens bezig was zijn eigen leefmilieu te bederven, was in alle lagen van de bevolking aan het doordringen. Dat gevoel werd versterkt door het Rapport van de Club van Rome (1972) en het uitbreken van de oliecrisis in 1973. In 1974 werd er een ‘Bestuurcommissie voor de Groenvoorzieningen in De Uithof’ geïnstalleerd, waar Otto als enige ontwerper deel van uitmaakte, de resterende leden waren plantkundigen en biologen. Ze pleitten voor handhaving van het bestaande groen, het volgen van de historische landschapspatronen als stroomdalen en Kromme Rijnkommen en nieuwe beplanting in inheemse soorten uit te voeren, een radicale breuk met het ‘tabula rasa’ denken van de voorgaande decennia. Otto was het eens met deze uitgangspunten, zo vertelde hij, maar hij waarschuwde voor een te kleinschalige groenvoorziening, niet passend bij de forse schaal van de gebouwen.23 Een voorbeeld van een uitgevoerd groenproject uit deze periode was het ontwerp voor de noordwesthoek van het terrein, waar enerzijds restanten van het oorspronkelijke landschap werden ingepast en anderzijds een dichte groenbuffer langs de snelweg werd aangeplant in vijf grote bosvakken, nog altijd herkenbaar. De taak van de commissie was groter dan enkel het groen. Ze bemoeide zich ook met de plaatsbepaling en inpassing van nieuwe gebouwen en was faliekant tegen de bouw van het Academisch Ziekenhuis in de weilanden ten noorden van het veterinaire complex. Het bebouwen van deze groene barrière maakte een
geleidelijke overgang van De Uithof naar het omringende landschap onmogelijk, aldus de commissie. Het ziekenhuis kwam er toch, een van de grootste toevoegingen aan het Uithof terrein in jaren. Het bureau van de universiteit (nu het Bestuursgebouw), het gebouw voor de Sociale wetenschappen (Centrumgebouw Noord) en het Martinus Langeveldgebouw waren pogingen om nu eindelijk een levendiger centrumgebied te creëren. De universiteit in het landschap Zowel het moduledenken uit de jaren zestig als de ‘zachtere’ ideeën uit de jaren zeventig hadden weinig samenhang aan kunnen brengen, laat staan een overkoepelende visie neergezet. Ondertussen woedde er een koude oorlog tussen gemeentebestuur en universiteit. De eerste had een woonfunctie in het ontwerpbestemmingsplan gezet, de universiteit wilde dat beslist niet. Woningbouw in De Uithof zou volgens de universiteit haar ontwikkelingsvrijheid belemmeren. In 1989 kreeg de universiteit na een langlopend geschil haar officiële gelijk en werd de woonfunctie geschrapt. Vijf jaar eerder was Aryan Sikkema aangesteld als hoofd van de afdeling huisvesting, het oude Bouwbureau van de universiteit. Sikkema gaf Rem Koolhaas en zijn bureau Office for Metropolitan Architecture (OMA) de opdracht een studieplan te maken, voornamelijk bedoeld als ‘eyeopener’ voor zowel gemeente als universiteit wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden van De Uithof. Het resulteerde in 1986 in de visie ‘Uithof 2000?’. Hetzelfde jaar besloot het Ministerie van Onderwijs dat de hogescholen uit de regio Utrecht in De Uithof geconcentreerd moesten worden, wat een aanvullende bouwgolf zou betekenen. Deze ontwikkelingen vormden voor de universiteit, en met name Aryan Sikkema, gesteund door collegevoorzitter Van Ginkel, aanleiding OMA in 1988
ďƒ˘ Hein Otto tekende in 1973 een kaart met daarop alle gebouwen en beplantingen die op dat moment waren gerealiseerd. Opvallend zijn de ver uit elkaar liggende gebouwen en de aanwezigheid van veel restanten van het historische polderlandschap. [Wageningen Universiteit, Speciale Collecties]
STEENHUISMEURS
23
de opdracht te verlenen voor het opstellen van een geheel nieuw stedenbouwkundig plan voor De Uithof – uiteraard zonder woonfunctie. Bij OMA kreeg architect Art Zaaijer de leiding over het ontwerpproces – hij is nog altijd supervisor – zodat de visie bekend is komen te staan als het ‘Plan Koolhaas-Zaaijer’. Voor het eerst probeerden ontwerpers niet tegen de logica van het gebied in te gaan, maar het te omarmen en er op voort te bouwen. Het plan uit de jaren vijftig had immers al dertig jaar lang alle ontwikkelingen op kunnen vangen en had volgens OMA haar kwaliteit daarom ruimschoots bewezen. En ook al had De Uithof een negatief imago, iedereen had er wel eens van gehoord. Koolhaas vertelt in 1989: ‘De Uithof bezit een merkwaardige onwelsprekende aanwezigheid. De gebouwen hebben stuk voor stuk weinig uitstraling. Maar tegelijkertijd heeft het gebied, vooral sinds de aanleg van de A27 door Amelisweerd, een verbluffende aanwezigheid in het Nederlandse collectieve onderbewustzijn’24 De ontwerpers zagen in het terrein twee kwaliteiten. Allereerst het parklandschap dat zo typisch is voor dit gebied ten oosten van Utrecht en ten tweede de nog aanwezige planopzet uit de periode van Van der Steur, die, zoals Art Zaaijer het in 1999 formuleerde, ‘in zijn absolute orthogonaliteit een aanzet tot ordening vormt en contrasteert met het oude, scheve landschap’.25 De clusters, zowel oude als nieuwe, werden aangegrepen om te verdichten. Volgens de plantoelichting uit 1989 werd ‘het principe van functionele organisatie in verschillende clusters expliciet gemaakt door uitbreidingen de vorm van die clusters te laten aanvullen en benadrukken. Zo blijven de clusters als ruimtelijke en functionele éénheden herkenbaar. Tegelijkertijd wordt de openheid van het gehele gebied gehandhaafd en blijft het landschap het scheidende en bindende element’. Binnen de clusters heerst (architectonische) vrijheid, maar 24
De uithof
de clustergrenzen zijn strikt, daarbuiten is bouwen niet toegestaan. Kortom: verdichting was het credo, maar wel door de grootste ruimtelijke kwaliteit in stand te houden: dat van ‘de universiteit in het landschap’.26 OMA onderscheidde een aantal clusters en routes. Diergeneeskunde, het medisch cluster, het scheikundecluster en wis- en natuurkunde bleven in stand en konden verdicht worden. In het hart van De Uithof werd aan weerszijde van de Padualaan/Heidelberglaan een nieuw ‘Centrum Cluster’ voorgesteld. De plantoelichting uit 1989 stelde: ‘Door op deze twee terreinen de hogescholen, de bibliotheek en de verschillende voorzieningen te concentreren ontstaat een dichtheid en critische massa die Padualaan en Heidelberglaan tot een volwaardige centrumas kunnen transformeren’. Aan de zuidzijde van de centrale as werd een zogenaamde ‘kasbahzone’ voorgesteld met de gebouwen van de Hogeschool Utrecht, wat een toename betekende van nog eens 15.000 studenten. De centrumas werd gezien als voetgangerspromenade, met steentjes zoals in Franse steden en banen gekleurd asfalt voor de busbanen en fietspaden. Haaks op de centrum-as stond de noordzuid as, gevormd door de Bolognalaan, Universiteitsweg en Uppsalalaan. Het werd de hoofdverkeersroute, met daarlangs een ritme van gebouwen en hoge bomenrijen. Restanten van het oude landschap werden zoveel mogelijk bewaard en hersteld en zorgen voor bijzondere accenten. Openluchtmuseum voor moderne architectuur Het Plan Koolhaas-Zaaijer was in de eerste plaats bedoeld als een kader, net zoals het plan Van der Steur, een raamwerk voor ontwikkelingen die nu nog niet voorzien konden worden. Koolhaas noemde het ‘een
scenario met onbekende afloop’.27 Zaaijer beschreef in 1999 een paar van de onvoorziene ontwikkelingen die toch in het plan opgenomen konden worden, zoals de komst van studentenhuisvesting aan de zuidzijde van de Cambridgelaan, het sterk toenemende autoverkeer en de komst van de sneltram en de vestiging van de Universiteitsbibliotheek. Dat wonen in De Uithof begin jaren negentig toch door de universiteit werd omarmd was uit concurrentieoverwegingen; andere Nederlandse universiteiten lieten ook wonen toe. Nog altijd vormen de uitgangspunten van toen de kaders van nu. De continuïteit van ontwerper en opdrachtgever heeft zijn vruchten afgeworpen. Het terrein vulde zich met architectonische iconen: de Faculteit voor Economie en Management van de Hogeschool Utrecht van Mecanoo, de warmtekrachtcentrale van Liesbeth van der Pol, Casa Confetti van Marlies Rohmer, de Universiteitsbibliotheek van Wiel Arets, de Basketbar van NL Architects, het Minnaertgebouw van Neutelings Riedijk en het Educatorium van OMA. In 2004 was de Universiteit Utrecht genomineerd voor ‘De Gouden Piramide’, een prijs voor excellent opdrachtgeverschap. Ook al werd niet gewonnen, het juryrapport was lovend en prees De Uithof als ‘een openluchtmuseum van de moderne Nederlandse architectuur’. De kwaliteit van de openbare ruimte, vanaf de jaren vijftig een speerpunt, bleef echter achter, zo merkte ook de jury op. Een belangrijke uitdaging voor de toekomst is dan ook de aandacht voor de openbare ruimte, net als het versterken van de vitaliteit van het gebied, bijvoorbeeld door de komst van kennisgerelateerde bebouwing. Een belangrijke ontwikkeling die dit al inzet is de ontwikkeling van universiteitsterrein tot ‘Utrecht Science Park, wat de komst van grote bedrijven naar het gebied betekent.
 Diagram voor het stedenbouwkundig plan De Uithof door OMA, 1989. [Zaaijer]
STEENHUISMEURS
25
ďƒ˘ Collage landmark Universiteit Utrecht, horend bij Plan Koolhaas Zaaijer voor de Uithof, 1989. [Zaaijer]
26
De uithof
ďƒ˘ Isometrie van het centrum cluster met Kasbahzone, horend bij plan Koolhaas Zaaijer voor de Uithof, 1989. [Zaaijer]
Maquette van het plan Koolhaas Zaaijer voor de Uithof, 1989. [Zaaijer]
Luchtfoto Centrum Cluster, 2008. [Zaaijer]
Diagram van het plan Koolhaas Zaaijer voor De Uithof, 1993. [Zaaijer]
STEENHUISMEURS
27
ďƒ˘ Bewerkte luchtfoto, een bijlage bij het concept bestemmingsplan uit 1980 die de situatie in dat jaar weergeeft. [Het Utrechts Archief]
28
De uithof
 Luchtfoto van De Uithof, 1988. [Zaaijer]
STEENHUISMEURS
29
De Uithof gezien vanaf het westen, 2009. [Zaaijer]
30
De uithof
Luchtfoto Centrum Cluster, 2010. [Zaaijer]
 Luchtfoto Uithof vanuit het noorden, 2016. [Your Captain]
STEENHUISMEURS
31
32
De uithof
KERNWAARDEN
STEENHUISMEURS
33
De kernwaarden zijn de belangrijkste ruimtelijke kenmerken van De Uithof. Ze bepalen het karakter van het gebied bepalen en kunnen ook bij toekomstige ontwikkelingen een leidraad zijn. In de kernwaarden worden de stedenbouwkundige en architectonische ontwerpprincipes samengevat die door de tijd heen ten grondslag hebben gelegen aan de realisatie van het complex en de afzonderlijke bouwdelen.
1. Een stapeling van landschappelijke en stedenbouwkundige systemen 2. Landschap en buitenruimte als verbindend element 3. Architectonische tijdslagen en iconen 4. Zeven sfeergebieden
34
De uithof
2.1 kernwaarde 1: een stapeling van landschappelijke en stedenbouwkundige systemen 2.1.1 Een organisch en strategisch landschap (voor 1900)
De Uithof ligt op een gradiënt, een overgangszone van polderlandschap naar de Utrechtse Heuvelrug. Het landschap is een resultante van verschillende tijdslagen en ruimtelijke systemen: een agrarisch cultuurlandschap, kloosters en hun boerderijen (‘uithoven’), het negentiende-eeuwse militaire systeem van verdedigingswerken, verboden kringen en inundatiegebieden (de Nieuwe Hollandse Waterlinie). In rood het gebied dat nu tot het universiteitsterrein behoort.
grens De Uithof Hoofddijk weg waterloop verboden kring inundatiegebied bos Landgoed Oostbroek Fort aan de Hoofddijk
Landgoed Amelisweerd
bebouwing
ijk
fdd
hoo
Fort bij Rijnauwen
STEENHUISMEURS
35
2.1.2 EEN geometrisch raamwerk (Jaren vijftig en zestig)
Het allereerste ontwerp voor de universiteit in De Uithof werd eind jaren vijftig ontworpen door Van Hasselt en De Koning. Het was een raamwerk, flexibel en met de mogelijkheid onvoorziene ontwikkelingen op te nemen. In het plan valt een duidelijke tweedeling op. In het oosten was de faculteit Diergeneeskunde gedacht, ontworpen als laagbouwenclave, omzoomd door weidevelden en doorsneden door een monumentale laan. Twee groene windsingels steken honderden meters het landschap in en ook de hoeken zijn beplant een afgeschutte wereld zou ontstaan. In het westen tekenden de ontwerpers de bouwvelden voor de overige faculteiten. Het karakter zou stedelijker zijn, met meer hoogbouw. Twee bosvlakken zorgden voor afwisseling. Het Oxfordpad was toen gedacht als brede monumentale toegangsweg vanuit de stad, met een zichtlijn op de Domtoren. 36
De uithof
weg snelweg waterloop groenstructuur bebouwing
Landgoed Oostbroek Fort aan de Hoofddijk
Oxf o
rdp ad
Landgoed Amelisweerd
Fort bij Rijnauwen
2.1.3 Een samenbindend plan (1989)
historische weg weg snelweg stedelijke as waterloop groenstructuur bebouwing
ijk
Landgoed Oostbroek
fdd
hoo
Fort aan de Hoofddijk
Bi
Oxf o
sc
rdp ad
p ho te
ss eg nd
Za n
laa
Jarenlang waren slechts fragmenten van visies en plannen uitgevoerd met een onsamenhangend beeld tot gevolg. In 1989 kwam het ‘Plan Koolhaas-Zaaijer’ tot stand, dat tot op de dag van vandaag de leidraad vormt voor de ontwikkeling van het Uithofterrein. Voor het eerst probeerden ontwerpers niet tegen de logica van het gebied in te gaan, maar het te omarmen en er op voort te bouwen. Zowel het geometrische plan uit de jaren vijftig als het historische parklandschap werden als kwaliteiten beschouwd, die door nieuwe ingrepen versterkt konden worden. Net als het plan van ingenieursen architectenbureau Van Hasselt en De Koning biedt dit plan een structuur waarin toekomstige veranderingen en uitbreidingen kunnen worden opgenomen. De Universiteitsweg is een nieuw element, dat aan de noordzijde een aansluiting op de A28 mogelijk maakte.
Landgoed Amelisweerd
Fort bij Rijnauwen
STEENHUISMEURS
37
2.1.4 De huidige situatie (2020)
historische weg weg snelweg waterloop groenstructuur ondergeschikte bomenrij ijk
dd oof
h
Fort aan de Hoofddijk
Bi
Oxf o
sc
rdp ad
p ho te
ss eg nd
Za n
laa
De huidige situatie is de optelsom van de drie hiervoor beschreven lagen, waarbij geen van de drie de andere lagen domineert. De open ruimte, de weilanden en schuine lijnen van het organische/ strategische landschap, de heldere ordening met lange bomenlijnen en forse boomgroepen van het geometrische plan en de rijke architectuur van het samenbindende plan kunnen allen naast elkaar bestaan en samensmelten tot een intrigerend universiteitsterrein met een grote rijkdom aan belevingen. Op sommige plekken versterken de lagen elkaar en leidt dit tot een omgeving met een tijdsdiepte. Op andere plekken liggen de lagen koud tegen elkaar, wat soms fricties oplevert.
Landgoed Amelisweerd
38
De uithof
Fort bij Rijnauwen
Landgoed Oostbroek
bebouwing
2.2 kernwaarde 2: landschap en buitenruimte als verbindend element 2.2.1 landschap in de campus
De Uithof werd in de jaren vijftig ontworpen als een universiteit in het landschap, met een duidelijke begrenzing tussen stad en ommeland. Tot aan de jaren tachtig was de opeenvolging van niet gerealiseerde plannen en visies is er de oorzaak van dat fragmenten van het oude cultuurlandschap tot diep in het bebouwd gebied sneden. De waardering voor historische landschapsstructuren midden jaren zeventig werd in 1989 in het plan Koolhaas Zaaijer opnieuw geĂŻntroduceerd en samen met het geometrische plan uit de jaren vijftig erkend als kwaliteit. De openheid van het gehele gebied bleef gehandhaafd en het landschap bleef het scheidende en bindende element. Verdichting was het credo, maar wel door de grootste ruimtelijke kwaliteit in stand te houden: dat van een universiteit in het landschap. De historische landschapsstructuur is ook nu een belangrijke kernwaarde van De Uithof. Deze wordt onder meer zichtbaar in het contrast tussen de rechte wegen en de landschapsdiagonalen. Het huidige Basislandschapsplan staat voor het sterker en leesbaarder maken van het landschap in De Uithof. De cultuurhistorische relicten geven weer betekenis aan de onbebouwde plekken, en verwerven daarmee bestaansrecht in het stedenbouwkundig beleid. Cultuurhistorie reikt tot over de eigen grenzen. De Universiteit Utrecht werkt daarom samen met onder andere het Utrechts Landschap en de gemeente Utrecht. Hierbij wordt bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt steeds meer zichtbaar. [Uit het Basislandschapsplan]
STEENHUISMEURS
39
2.2.2. de ontworpen buitenruimte
De in de jaren zestig ontworpen buitenruimte was bedoeld als begeleiding van een monumentale as of aanduiding van een verblijfsplek of hoek. Het doel was om een verbinding te leggen tussen De Uithof en het omringende landschap en de grote schaal van de ruimte naar de menselijke maat terug te brengen. Het zijn de bomenlanen en de beplantingen langs de singels, de boomgroepen, gazons tot aan de gevel, het verdiepte parkeren en de dichte bomenrijen langs de snelweg. Deze beplanting is tegenwoordig fors, met een rustig karakter en inheemse beplanting. Latere beplanting is wat gefragmenteerder uitgevoerd, soms ook met een kleinschaliger karakter. Het huidige Landschapsplan voor De Uithof (2016) richt zich vooral op de sterkere hechting van het universiteitsterrein aan het landschap van de Kromme Rijn. Uitgangspunten zijn het beter zichtbaar maken van de historische structuur en herstel van de historische oriĂŤntatie op de (in het zuiden gelegen) Kromme Rijn door middel van het maken van routes naar en zichtrelaties met het omliggende landschap.
1
2
3
4
1. Bomenlaan langs de singel, Genevelaan. 2. Verdiept parkeren, Budapestlaan. 3. Verlengde Zandlaan, fietsroute naar Bunnik. 4. Inrichting van de Heidelberglaan.
40
De uithof
2010
2000
1990
1980
1970
1960
2.3 Kernwaarde 3: architectonische tijdslagen en iconen 2.3.1 historische gelaagdheid
Het landschap in en om De Uithof is te lezen als een stapeling van systemen. Op het agrarisch- militaire landschap is een geometrisch basisplan uit de jaren vijftig geprojecteerd. Samen met het plan uit 1989 resulteerde het in het huidige Science Park, waar je de auto parkeert op een verdiepte parkeerplaats uit de jaren zestig en werkt in een hypermodern laboratorium met uitzicht op een twaalfde-eeuws polderlandschap. Tussen de moderne universiteitsgebouwen blijkt ook nog een oud fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie schuil te gaan. De verschillende tijdslagen zijn nog allen afleesbaar en geven het gebied tijdsdiepte.
1879 1960-1969 1970 - 1979 1980 - 1989 1990 - 1999 2000 - 2009 2010 - heden * gereed in 2018
0162
* gereed in 2018
* gerenoveerd in 2000
STEENHUISMEURS
41
2.3.2 staalkaart van moderne architectuur
Op het terrein is een staalkaart aan moderne architectuur te vinden, van de sterrentoren (1) en twee bijzondere ketelhuizen van architect Sjoerd Wouda (3, rechts), de drie transitoria met elk hun eigen karakter tot de iconen die vanaf de jaren negentig het terrein vulden: de Faculteit voor Economie en Management van de Hogeschool Utrecht van Mecanoo (2), de warmtekrachtcentrale van Liesbeth van der Pol (3, links), Casa Confetti van Marlies Rohmer (4), de Universiteitsbibliotheek van Wiel Arets (5), de Basketbar van NL Architects (6), het Minnaertgebouw van Neutelings Riedijk (7) en het Educatorium van OMA (8).
ďƒ˘ Faculteit Economie & Management (1995) [foto Mecanoo]
1
2
3
4
^ Casa Confetti (2008) [foto Jeroen Komen, via Wikimedia Commons]
42
De uithof
Universiteits bibliotheek Uithof (2002) [foto via Wikimedia Commons]
Basketbar (2000) [foto Michiel de Roo, via Wikimedia Commons]
5
6
7
8
STEENHUISMEURS
43
2.4 kernwaarde 4: zeven sfeergebieden
Het gebied De Uithof is ontworpen als geheel, als een universiteit in het landschap en als een campus met daarin een landschap. In de uitvoering en ontwikkeling van dit ontwerp zijn er wel verschillen ontstaan, waardoor in De Uithof verschillende sferen zijn aan te duiden. Soms is dat heel uitgesproken, bijvoorbeeld in de directe omgeving van een oud fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Soms is dat iets minder manifest, omdat gebieden in zichzelf gelaagd en divers zijn. Hier en daar zijn de overgangen van de ene sfeer naar de andere sfeer abrupt. Meestal lopen de sferen ongemerkt in elkaar over. -- Sfeer 1 is het universiteitscluster, waar de idealen uit de jaren vijftig herkenbaar zijn gebleven in zowel de stedenbouwkundige opzet, als de architectuur en de beplanting. -- Sfeer 2 is het fort, met bijbehorende gebouwen, tankgracht en de historische Hoofddijk. -- Sfeer 3 is te typeren als het dynamische hart van de campus, waar de ontwikkelingen ter weerszijden van de Heidelberglaan een stedelijk en dynamisch gebied hebben opgeleverd. Kenmerkend voor dit gebied is de menging van functies en de Kasbahzone. -- Sfeer 4 is de open boerenhofstede, landelijk van karakter met lage bebouwing in een open en groene setting. -- Sfeer 5 is het Medische Cluster, een wereld in een wereld, met eigen regels en wetten. -- Sfeer 6 is het cultuurlandschap waarin bovengenoemde sfeergebieden hun plek hebben. -- Sfeer 7 is de Universiteitsweg, de grote hoofdverkeersweg die vanaf de A28 De Uithof ontsluit.
44
De uithof
ďƒ˘ Luchtfoto Uithof vanuit het oosten, 2016. [Your Captain]
6 1
7 2
6
5
3 4 6
STEENHUISMEURS
45
46
De uithof
WAARDERING
STEENHUISMEURS
47
3.1 kernwaarden en waardering per sfeer
Kernwaarden Kernwaarde 1 is de stapeling van systemen. Het onderliggende organische en strategische landschap, het ontworpen geometrisch raamwerk uit de jaren vijftig en zestig en het samenbindende plan uit het eind van de jaren tachtig. De huidige situatie is de optelsom van deze drie lagen, waarbij geen van de drie de andere lagen domineert. Kernwaarde 2 is het landschap en de buitenruimte als verbindende element. De Uithof als campus in het landschap is ontworpen aan de hand van de verbinding met het omliggende landschap, dat voelbaar is tot in de openbare ruimte in het gebied zelf. Kernwaarde 3 is de aanwezigheid van verschillende architectonische tijdslagen en iconen. De contrasten en tijdsdiepte zijn voelbaar en kenmerkend voor De Uithof. Kernwaarde 4 is de verscheidenheid aan sferen in het gebied. Aan de hand van zeven sferen kunnen de cultuurhistorische waarden vastgesteld worden en de koers bepaald richting de toekomst.
sfeer 1: Universiteitscluster Terwijl er ook in de afgelopen decennia een aantal gebouwen is toegevoegd, gesloopt en vervangen, wordt de sfeer in dit gebied bepaald door de logica van de jaren zestig. Voorbeelden zijn de stedenbouwkundige opzet, maar ook het gebouw Natuurkunde en Wiskunde, ontworpen door architecten van Bureau Van Hasselt en De Koning. Opvallend is dat de latere toevoegingen in opzet en architectuur goed aansluiten en de ruimtelijke samenhang groot is. De idealen uit de jaren vijftig en zestig zijn daarnaast zichtbaar in de openbare ruimte, ook al zijn sommige bomenrijen in een latere fase aangeplant. Cultuurhistorische waarden: -- de samenhang tussen stedenbouw, architectuur en openbare ruimte -- de orthogonale compositie van wegen en gebouwen -- het ensemble van de oorspronkelijke bebouwing van wis- en natuurkunde (Caroline Bleekergebouw, BuysBallotgebouw, L.S. Ornsteinlaboratorium), een eenheid in architectuur en compositie -- de luchtbruggen tussen de gebouwen -- de gazons die op een aantal plekken tot een de gevels lopen (zoals overal in De Uithof) -- het ketelhuis (Warmekrachtcentrale 2) als architectuurhistorisch icoon -- de verdiepte ligging van het parkeerterrein op de hoek van de Princetonlaan en Budapestlaan -- het Minnaertgebouw: door zijn goede inpassing en zorgvuldige architectuur een eigentijds icoon Koers vanuit cultuurhistorie: Houd bij ontwikkelingen de samenhang tussen stedenbouw, architectuur en openbare ruimte in het oog.
48
De uithof
Toekomstige gebouwen zouden zich moeten verhouden tot bovenstaande waarden. sfeer 2: Het fort Het overgroeide Fort Hoofddijk werd in de jaren zestig overgenomen van de militaire autoriteiten, mits de gebouwen en wallen behouden zouden blijven. Dit deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie – onderdeel van de aanstaande nominatie als UNESCO Werelderfgoed – werd ingekapseld en onderdeel van de universiteit. De locatie groeide uit tot een botanische tuin. In de oorspronkelijke plannen was het gedacht als een sterk samenhangend geheel, omgeven door een bosgebied. Nu ontbreekt echter een duidelijke begrenzing en is de inrichting van het terrein met name aan de noordoostzijde rommelig, ook al is het terrein de afgelopen jaren meer leeggeruimd . Dit is bij uitstek de plek waar het historische waterlinielandschap – een fort gelegen in een leeg poldergebied – nog goed zichtbaar zou kunnen zijn. Cultuurhistorische waarden: -- de gebouwde en onbebouwde elementen van het fort (wallen, muren, houten entreegebouw) -- het fort als draaipunt tussen de geometrische wereld van De Uithof en het historische polderlandschap -- de Hoofddijk met bomenrijen die deze sfeer doorsteekt -- de tankgracht, een aaneensluiting van grotendeels bestaande poldersloten -- de nog herkenbare verkavelingsrichting van het agrarische polderlandschap Koers vanuit cultuurhistorie: Zet in op het versterken van de eenheid en herkenbaarheid van het gebied, waarbij de elementen van het fort, de
historische schuine waterlopen en de botanische tuin contrasteren met het orthogonale patroon van De Uithof. Zet in op een inrichting van de tuin die recht doet aan de botanische waarde, maar ook aan de cultuurhistorische waarde van het fort. Vooral het gebied ten noordoosten van het fort zou door een meer heldere inrichting het idee van een fort in een open landschap kunnen versterken, waarschijnlijk van belang bij de toekomstige aanwijzig als UNESCO werelderfgoed.
sfeer 3: dynamisch hart Sfeergebied 3 is te typeren als het dynamische hart, waar de ontwikkelingen ter weerszijden van de Heidelberglaan/ Padualaan een stedelijk en dynamisch gebied hebben opgeleverd, dat uit elke bouwfase kenmerkende gebouwen herbergt. Hier is plaats voor architectonische vrijheid binnen de streng geometrische stedenbouwkundige structuur. Kenmerkend voor dit gebied is de menging van functies en de stedelijke sfeer die dat oproept. Cultuurhistorische waarden: -- de orthogonale wegenstructuur -- de centrale waterloop en bomen langs de Genevelaan -- een rijk palet aan architectuur uit diverse tijdsperioden -- de Transitoria I, II en III als architectuurhistorische iconen -- de Bisschopssteeg en de Zandlaan als herinneringen aan het cultuurlandschap (hoewel de laatste voorheen slechts een poldersloot was) -- historische sloten -- het Oxfordpad, restant van de oorspronkelijk bedachte monumentale toegangsweg tot De Uithof -- het contrast tussen de compacte bebouwing (centrum van het cluster) en het open landschap Koers vanuit cultuurhistorie: Zet in op het in stand houden van de orthogonale structuur bij nieuwbouw en verbouw. Geef de lijn Padualaan Heidelberglaan een eenduidige uitstraling, passend bij de overige lanen in het gebied zoals de Universiteitsweg en de Yalelaan.
sfeer 4: boerenbedrijf Dit sfeergebied is te karakteriseren als boerenhofstede, landelijk van karakter met lage bebouwing in een groene setting. De open ruimte rondom is belangrijk, net als de verbinding van landschap aan faculteit door de haaks geplaatste bomenlanen. Cultuurhistorische waarden: -- de beplanting: de monumentale bomenrijen, de boomgroepen op hoeken en de hagen -- het ketelhuis (Warmtekrachtcentrale 1) als historisch icoon -- de warmtekrachtcentrale van Liesbeth van der Pol als modern icoon -- het architectonisch beeld: een lage aaneengesloten bebouwing met traditionele materialen (baksteen, hout) -- de open ruimte rondom de faculteit -- de boerderij op de hoek van de Hoofddijk en de Bunnikseweg Koers vanuit cultuurhistorie: Zet in op architectuur die een eigentijdse vertaling is van de boerenhofstede. Behoud lucht in en om het complex. Verbind de faculteit met het omliggende landschap door behoud van de bomenlanen en -groepen.
STEENHUISMEURS
49
sfeer 5: medisch cluster Sfeergebied 5 is het medische eiland, een wereld in een wereld, met eigen regels en wetten. Het is ongunstig voor de helderheid van het universiteitsterrein, omdat het de oorspronkelijke opbouw (met een stedelijk en een landelijk deel, van elkaar gescheiden door een groengebied) van De Uithof heeft aangetast. Er is een veelheid aan vormen en architectuur, en er ontbreekt een sterke openbare ruimte die alles verbindt. Cultuurhistorische waarden: -- de historische Hoofddijk die door het gebied snijdt Koers vanuit cultuurhistorie: De Hoofddijk vormt nu een barrière tussen de verschillende delen van dit sfeergebied. Ontwerp deze route zodanig dat enerzijds de functionaliteit voor het ziekenhuis gefaciliteerd wordt, en de dijk anderzijds over de gehele lengte (dus ook in sfeergebied 2) een eenduidige uitstraling krijgt, waar niet aan te tornen valt.
sfeer 6: Het cultuurlandschap Ten oosten ligt het landgoed Oostbroek en de historische verkaveling rondom de Zeister Grift en Hakswetering, een groenbuffer tussen Zeist en De Uithof. Vooral het landschap aan de zuidzijde is waardevol als overgang naar het buitenplaatsenlandschap langs de Kromme Rijn. De hoofdroute Universiteitsweg/Bolognalaan wordt begeleid door dichte bomenrijen. Op het kruispunt Heidelberglaan/ Universiteitsweg worden deze onderbroken, waardoor de route continuïteit mist. De Leuvenlaan is een hoofdroute die langs gebouwen uit elke bouwfase leidt, en grotendeels slechts aan één zijde bebouwd is.
sfeer 7: Universiteitsweg De ontsluiting van de campus vanaf de A28 heeft een nieuwe sfeer opgeleverd, een landschap van mobiliteit. De vele rijstroken, OV-haltes, op- en afritten hebben gezelschap gekregen van mobiliteitsgebouwen, zoals een transferium en parkeergarages. De sfeer van het verkeer (inclusief de files in de ochtend en avond) doorsnijdt het medisch cluster en vormt de oostelijke begrenzing van het fort en het dynamische hart.
Cultuurhistorische waarden: -- de restanten van het historische landschap (sloten- en wegenpatronen, kavelrichtingen, beplanting) -- boerderij De Uithof, naamgever van het gebied -- elementen en relicten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
Koers vanuit cultuurhistorie:
Koers vanuit cultuurhistorie: Houdt dit gebied zo open mogelijk, zonder bebouwing, om het idee van een universiteit in het landschap te behouden.
50
De uithof
Cultuurhistorische waarde: -
3.2 cultuurhistorische waarderingskaart
7
6 1
2
6
5
3 4 6
1
Het universiteitscluster
2
Het fort
3
Dynamisch hart
4
Het boerenbedrijf
5
Medisch cluster
6
Cultuurlandschap
7
Universiteitsweg
begrenzing sfeer waardevolle waterstructuur waardevolle wegstructuur waardevolle groenstructuur waardevolle bebouwing moderne iconen overige bebouwing
STEENHUISMEURS
51
noten & bronnen 1. Wageningen Universiteit, afdeling Speciale Collecties, archief Hein Otto, inventarisnummer 39.505B.13, ‘Beplanting in de Uithof’, 24 april 1974. 2. Rijksuniversiteit Utrecht, Afdeling Public Relations – Voorlichting – Documentatie, De Uithof in Vogelvlucht, Utrecht 1971. 3. Wageningen Universiteit, afdeling Speciale Collecties, archief Hein Otto, inventarisnummer 39.505B.13, ‘Beplanting in de Uithof’, 24 april 1974. 4. M. de Korte, Universiteiten en hogescholen, Categoriaal onderzoek wederopbouw 1940-1965, Zeist 2006, pp. 20-21. 5. M. de Korte, Universiteiten en hogescholen, Categoriaal onderzoek wederopbouw 1940-1965, Zeist 2006, pp. 20-21. 6. A.W. Reinink, Van Johannapolder tot Uithof. Ontstaan en ontwikkeling van een universitaire vestiging, Utrecht 1984, p. 10. 7. H. Alting, ‘Utrecht bouwt een universiteit’, in: Algemeen Handelsblad, zaterdag 8 april 1961. 8. A.W. Reinink, Van Johannapolder tot Uithof. Ontstaan en ontwikkeling van een universitaire vestiging, Utrecht 1984, p. 13. 9. A.W. Reinink, Van Johannapolder tot Uithof. Ontstaan en ontwikkeling van een universitaire vestiging, Utrecht 1984, p. 13 10. H. Alting, ‘Utrecht bouwt een universiteit’, in: Algemeen Handelsblad, zaterdag 8 april 1961. 11. Royal Haskoning, 100 jaar Haskoning. Jubileumboek verschenen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het ingenieurs- en architectenbureau Van Hasselt en De Koning, HASKONING B.V., te Nijmegen, Nijmegen 1981. 12. G. Andela, J.T.P. Bijhouwer: grensverleggend landschapsarchitect, Rotterdam 2011, p. 75. 52
De uithof
13. H . Alting, ‘Utrecht bouwt een universiteit’, in: Algemeen Handelsblad, zaterdag 8 april 1961. 14. Vakgroep tuin- en landschapsarchitectuur LH Wageningen, Hein Otto. Beschrijving en documentatie van zijn beroepspraktijk, Wageningen 1985. 15. Begin jaren zestig lag er overigens al een groenplan van professor Lanjouw ,een bioloog die van 1967 tot 1969 rector was. De hele Uithof zou één grote botanische tuin worden, waarvoor zelfs als een kwekerij van houtgewassen was opgezet nabij de faculteit diergeneeskunde. 16. H. van Twisk,’De Uithof’, in: Baksteen, 12 (1970) 3, pp. 22-25. 17. Het Nieuwe Instituut, Archief Stichting Architecten Research, inv.nr. SARE0071 en SARE0066. 18. Het Nieuwe Instituut, Archief Stichting Architecten Research, inv.nr. SARE0071 en SARE0066. 19. Het Nieuwe Instituut, Archief Stichting Architecten Research, inv.nr. SARE0071 en SARE0066. 20. Wageningen Universiteit, afdeling Speciale Collecties, archief Hein Otto, inventarisnummer 39.089. 21. Wageningen Universiteit, afdeling Speciale Collecties, archief Hein Otto, inventarisnummer 39.142. 22. U blad, 10 april 1970. 23. R. Dettingmeijer en K. Blase, ‘Groenadviseur ir Hein Otto: ‘Ben ik de vlag die de lading moet dekken’, in U Blad, 16 november 1973 en Wageningen Universiteit, afdeling Speciale Collecties, archief Hein Otto, inventarisnummer 39.505B.13, ‘Beplanting in de Uithof’, 24 april 1974. 24. E. Hardeman, ‘Stedenbouwkundige Visie’, in: U Blad, 21september 1989. 25. A. Zaaijer, ‘Beheersing van het onvoorspelbare’ in: Archis, (1999) 1, p. 33. 26. OMA, Planboek Stedebouwkundig plan De Uithof,1989.
27. E. Hardeman, ‘Stedenbouwkundige Visie’, in: U Blad, 21 september 1989 en Plantoelichting Stedebouwkundig plan De Uithof, 2011.
Literatuur Andela, G., J.T.P. Bijhouwer: grensverleggend landschapsarchitect, Rotterdam 2011. Alting, H., ‘Utrecht bouwt een universiteit’, in: Algemeen Handelsblad, zaterdag 8 april 1961. Architectenbureau Wouda te Utrecht, ‘Onderwijsgebouw te Utrecht’, in: Bouw (1977) 25, pp.702-704. Blijstra, R., 2000 jaar Utrecht: stedebouwkundige ontwikkelingen van castrum tot centrum, Utrecht/Antwerpen 1969. Damsté P.H., ‘De Uithof’ In: Campen, J.W.C., van en A.J. van de Ven (red.), Jaarboekje van Oud-Utrecht, Utrecht 1968, pp. 143-161. Dansik, D., van, ‘Bijlmer en Uithof door het O.M.A. geanalyseerd. Studies voor de vitalisering van stedebouw’, in: De Architect-thema (1986) 25, pp. 25-31. Dettingmeijer, R., en K. Blase, ‘Groenadviseur ir Hein Otto: ‘Ben ik de vlag die de lading moet dekken’, in U Blad, 16 november 1973. DUB, UMCkrant en Trajectum, 50 jaar De Uithof (eenmalige uitgave), Utrecht 2011. Dunk, H.W., van der, W.P. Heere, A.W. Reinink (red.),
colofon Tussen ivoren toren & grootbedrijf: de Utrechtse universiteit, 1936-1986 (Gedenkboek ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan, uitgegeven in samenwerking met de Rijksuniversiteit Utrecht), Utrecht 1986. Hardeman, E., ‘Uithof 2000’ In: U Blad, 11 april 1986. Hardeman, E., ‘Stedenbouwkundige Visie’, in: U Blad, 21 september 1989. Ingenieurs- en architectenbureau Van Hasselt en De Koning ‘Wiskundegebouwen voor de Rijksuniversiteit te Utrecht’, in: Bouw (1970) 24, pp. 1030-1035. Korte, M., de, Universiteiten en hogescholen, Categoriaal onderzoek wederopbouw 1940-1965, Zeist 2006. Lieshout, M. van et.al. (red.), Themanummer Oud Utrecht ‘50 jaar De Uithof 1961-2011’, Utrecht 2011.
Royal Haskoning, 100 jaar Haskoning. Jubileumboek verschenen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het ingenieurs- en architectenbureau Van Hasselt en De Koning, HASKONING B.V., te Nijmegen, Nijmegen 1981. Twisk, H., van, ‘De Uithof’, in: Baksteen, 12 (1970) 3, pp. 22-25.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van Universiteit Utrecht door SteenhuisMeurs.
Vakgroep tuin- en landschapsarchitectuur LH Wageningen, Hein Otto. Beschrijving en documentatie van zijn beroepspraktijk, Wageningen 1985.
SteenhuisMeurs BV, Paterswolde - Rotterdam Hoofdweg 255 9765 CH Paterswolde 050 3080100 www.steenhuismeurs.nl
‘Universiteitsbouw 1950-1980 van geïsoleerde wetenschapsburcht naar inpassing in de stad’, in: Wonen TA/BK (1979) 3, pp. 5-21. Visser, P., ‘Open dag in De Uithof. Educatief’, in: Bouw (1998) 1, pp. 17-22.
OMA, Planboek Stedebouwkundig plan De Uithof, 1989. OMA, Uithof 2000?, Rotterdam, 1986.
Visser, K. i.s.m. Stichting Geschiedschrijving Utrechtse Stadsontwikkeling, Dertig jaar stadsontwikkeling in Utrecht 1970 - 2000 : zo’n onbeschrijfelijke stad, Utrecht 2001.
Reinink, A.W., Van Johannapolder tot Uithof. Ontstaan en ontwikkeling van een universitaire vestiging, Utrecht 1984.
Zaaijer, A., ‘Beheersing van het onvoorspelbare. De geschiedenis van de Uithof in Utrecht’ in: Archis, (1999) 1, pp. 26-36.
Renes, H., Historische atlas van Utrecht : twintig eeuwen ontwikkeling in kaart gebracht, Amsterdam 2005. Rijksuniversiteit Utrecht, Afdeling Public Relations – Voorlichting – Documentatie, De Uithof in Vogelvlucht, Utrecht 1971.
Zaaijer, A., Plantoelichting stedenbouwkundig plan De Uithof, Utrecht 2011.
Projectteam SteenhuisMeurs: Prof. dr. ir. Paul Meurs, drs. Lara Voerman, Marit Ligtenberg BA en ir. Joost Emmerik.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SteenhuisMeurs. © SteenhuisMeurs BV, Paterswolde - Rotterdam
Archieven Het Nieuwe Instituut (HNI) Het Utrechts Archief (HUA) Speciale Collecties - Wageningen Universiteit (WUR)
STEENHUISMEURS
53
© SteenhuisMeurs, juli 2017