PROEFHOOFDSTUK
NEDERLANDS Bovenbouw Leerwerkboek 4 vwo Naam: Klas:
Op niveau Bovenbouw
Paul Merkx Everlien Flier Ruud Alers Lieke Brakkee Eindredactie: Hanneke Molenaar-Wassinkmaat
ROOD 1 2 3 4 5 6
vmbo-BK vmbo-BK vmbo-B vmbo-B
ORANJE
GEEL
BLAUW
PAARS
vmbo-K vmbo-K
vmbo-GT/havo vmbo-GT vmbo-GT vmbo-GT
havo/vwo havo havo
vwo vwo vwo vwo
havo
vwo
Opmaak Crius Group
Vormgeving Studio Michelangela Omslagfotografie Studio Kluif
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2022 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
2
Zo werk je met Op niveau Op niveau tweede fase is een methode die je helpt taalvaardig te worden: je leert teksten te doorgronden en te analyseren, je leert goed te schrijven en te spreken. Je werkt ook verder aan je persoonlijke vaardigheden zoals bronnen kritisch lezen, argumenten herkennen en je leert je mening vormen over wat je leest. En je leert informatie goed onder woorden te brengen zodat je boodschap duidelijk overkomt. Taalvaardigheden Lezen, luisteren, schrijven, spreken
Vakoverstijgende vaardigheden Bijv. begrijpen, analyseren, interpreteren, discussiëren, samenvatten
Wij zijn taal
Ontwikkeling identiteit Bijv. kritisch denken, sociaal-culturele vaardigheden, samenwerking, motivatie, bewustzijn van de kracht van taal
Taalkennis Spelling, formuleren, woordenschat, taalbewustzijn
Je kunt de opdrachten op verschillende manieren doorwerken: modulair of lineair. Bij de lineaire route werk je per hoofdstuk en varieer je in de vaardigheden. Bij de modulaire route werk je langere tijd aan modules van één vaardigheid. Licentie Alle opdrachten en theorie staan ook in de online leeromgeving. Daar kun je ook extra oefenmateriaal vinden, bijvoorbeeld van andere niveaus en leerjaren. Ook vind je hier ingesproken leesteksten, leestips en powerpoints met uitleg bij de theorie. Ieder hoofdstuk is als volgt opgebouwd: Oriëntatie op thema en leerdoelen Module Lezen
Theorie
Extra online materiaal
Module Schrijven
Theorie
Rubrics
Extra online materiaal
Module Spreken, kijken, luisteren (SKL)
Theorie
Rubrics
Extra online materiaal
Reflectie op thema en leerdoelen
3
Een module bestaat uit: Opbouw module
Lezen
Schrijven
SKL
Introductie en leerdoelen: een overzicht van wat je gaat leren in deze module.
x
x
x
Instaptoets (online): een toets waarin je je kennis test van de theorie en leerdoelen die in deze module aan bod komen.
x
x
x
Woordenschat: een opdracht die je helpt om teksten beter te begrijpen en je schrijf- en spreekopdrachten te verrijken.
x
x
Taalverzorging: een opdracht om je schrijfvaardigheid te verbeteren.
x
x
Oefenen: een serie opdrachten die je stap voor stap meenemen naar het gewenste niveau.
x
x
x
Formatieve opdracht en reflectie: test of je op het gewenste niveau bent. Oefen online verder als dat nog niet zo is.
x
x
x
x
x
x
Eindopdracht: bij Lezen een examentekst waarop je de leerdoelen uit het hoofdstuk toepast en oefent met examenvragen. Bij Schrijven en Spreken, kijken, luisteren is dit de opdracht waarmee je laat zien dat je de leerdoelen beheerst.
Pictogrammen In de leerwerkboeken kom je de volgende pictogrammen tegen. 10
Een geel bolletje verwijst naar een theorie-onderdeel achter in het boek.
#
Een blauw bolletje geeft het leerdoel aan. Ga naar Op niveau online of zoek iets op internet op. Werk aan je persoonlijke vaardigheid én aan Nederlands. Werk in tweetallen. Werk samen met meer klasgenoten. Bewaar het resultaat van deze opdracht in je Taalportfolio. Examenvraag. Powerpoint met uitleg van de theorie beschikbaar in Op niveau online. Bij deze opdracht oefen je met meer vaardigheden tegelijk.
4
5
1 Informatie en media Ben jij je bewust van alle informatie die je op een dag verwerkt? Je schrijft, leest, appt, belt en snapchat waarschijnlijk heel wat af. In het dagelijks leven gebruik je taal op allerlei manieren. In dit hoofdstuk staan informatie en media centraal. Waar haal jij je informatie vandaan? Welke media gebruik je daarbij? Hoe onderscheid je echt nieuws van nepnieuws? En hoe zorg je dat je zelf duidelijk en betrouwbaar overkomt als je een tekst schrijft of presenteert?
6
Oriëntatie 1 Je oriënteert je op het thema van dit hoofdstuk. Bespreek de vragen met een medeleerling. a Hoe ga jij om met informatie en media? b Hoe gebruik jij taal? • Hoe communiceer jij? Spreek je meer of schrijf je meer? • Doe je dat online of offline? • Gebruik je alleen het Nederlands of ook andere talen? c Op welke sociale media ben jij te vinden? d Hoe volg jij het nieuws? e Vind jij het belangrijk om op de hoogte te zijn van het nieuws? Waarom wel/niet?
Oriëntatie 2 Bekijk het videofragment Historicus over 3000 jaar: 'Vroeger bestond de wereld uit bezorgers en verzamelaars' van De Speld. De Speld is een site waarop satirische nieuwsberichten worden geplaatst. Satire houdt in dat er door middel van humor kritiek wordt geleverd op de maatschappij of op bepaalde personen. a Wat wordt er bespot in dit fragment? b Noem twee elementen uit het fragment die gebaseerd zijn op feiten. c Wat is volgens jou het doel van dit fragment? d Op de site van De Speld vind je naast videofragmenten ook allerlei artikelen met een satirisch karakter. Vind je het goed dat De Speld dit soort artikelen publiceert? Waarom wel/niet?
LEERDOELEN Bekijk de tien overkoepelende leerdoelen van dit hoofdstuk. Deze leerdoelen pas je toe in leesteksten, zelf geschreven teksten en presentaties. Overkoepelende leerdoelen taalvaardigheid • de tekstsoort, de tekstvorm en het tekstdoel herkennen en bepalen • het publiek van een tekst of een presentatie bepalen • een tekst of een presentatie begrijpen • een tekst schrijven of een presentatie geven • feedback geven op een tekst of een presentatie • je eigen lees-, schrijf- en presentatiestijl ontwikkelen Overkoepelende leerdoelen persoonlijke vaardigheid • feiten en meningen van elkaar onderscheiden in de media • betrouwbare informatie verzamelen • informatie kritisch beoordelen • je bewust worden van de invloed van sociale media op je eigen leven Je werkt deze overkoepelende leerdoelen verder uit in Lezen, Schrijven en Spreken, kijken en luisteren.
7
1 MODULE
Lezen Tekstsoorten en tekstvormen 'Jongeren lezen aan de lopende band korte tekstjes op hun smartphone.' (Trouw) Zomaar een citaat uit een nieuwsbericht. Geldt dit ook voor jou? Nieuws is er altijd en overal, op papier en online. Daarnaast lees je nog allerlei andere en langere teksten, bijvoorbeeld voor school of hobby. En je leest boeken voor je literatuurlijst. Door veel te lezen word je beter in taal en heb je een grotere woordenschat. Daarnaast kun je je door het lezen van verhalen ook beter verplaatsen in andere mensen. In deze module van Lezen ga je met verschillende soorten teksten aan de slag. Je gaat na wat jij al weet over het onderwerp en wat je nog wilt weten. Daarna lees je de tekst aandachtig door. Je vraagt je daarbij af wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken. Je kijkt ook kritisch naar de bron. Hoe weet je of de informatie betrouwbaar is? Je vergelijkt teksten met elkaar. Je geeft je eigen mening erover. En je werkt opdrachten uit waarin je de informatie uit de teksten op jouw manier verwerkt. Maar je begint deze module met een test om te ontdekken wat voor soort lezer je bent!
INHOUD Start
Introductie Woordenschat Taalverzorging
opdracht 1, 2, 3 opdracht 4 opdracht 5
Oefenen
Verschillende manieren van lezen toepassen Teksten vergelijken Informatie begrijpen Informatie kritisch beoordelen Oefenen met alle leerdoelen
opdracht 6, 7 opdracht 8, 9, 10, 11 opdracht 12, 13, 14 opdracht 15, 16 opdracht 17, 18
Reflectie Eindopdracht
opdracht 19 opdracht 20
Reflectie en eindopdracht
8
1
Lezen
Introductie In deze opdrachten kijk je wat voor soort lezer je bent en hoe leesvaardig de Nederlandse scholieren zijn. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Lezen aan de orde komen.
Wat voor lezer ben jij?
1
Van jezelf weet je wel ongeveer wat je graag leest. Je gaat nu onderzoeken wat voor soort lezer je bent. a
Beantwoord de vragen om je eigen leesprofiel beter in kaart te brengen. Bij een vraag met vierkante hokjes mag je meer opties aankruisen. Bij een vraag met rondjes is er één antwoord mogelijk.
1 Waarom lees jij? □ om even te worden afgeleid van mijn alledaagse leven □ om iets te leren of te weten te komen □ om me te ontspannen □ omdat het moet □ omdat ik nieuwsgierig ben naar levensverhalen van anderen 2 Wat voor kranten of tijdschriften lees jij? □ de plaatselijke/regionale krant of een huisaan-huisblad □ een landelijke krant (de Volkskrant, Trouw) □ een populair-wetenschappelijk tijdschrift (Eos Magazine, Kijk, Psychologie Magazine) □ een tijdschrift over een hobby, mode of sport □ een tijdschrift van een vereniging of stichting (Natuurmonumenten, Greenpeace) □ geen 3 Hoe lees jij nieuwsberichten of achtergrondartikelen? □ vooral op papier □ vooral online via de website of de app van een krant of tijdschrift □ via nieuwssites (zoals NOS, RTL) □ zowel op papier als online □ Ik lees ze niet. 4 Wat voor boeken lees jij? □ biografieën of autobiografieën □ fictie (romans, verhalen, gedichten) □ informatieve boeken □ stripverhalen □ geen
5 Hoeveel boeken lees je per maand? ◯ drie of meer ◯ een of twee ◯ geen 6 Waar lees jij tijdschriften of boeken? □ onderweg op mijn telefoon of e-reader □ op school □ ‘s avonds in bed □ thuis 7 Wat maakt dat je een tekst in een krant, tijdschrift of boek graag leest? □ De tekst moet niet te lang zijn. □ De tekst moet overzichtelijk opgemaakt zijn. □ Het onderwerp moet me aanspreken. □ Ik begrijp de betekenis van de meeste woorden uit de tekst. □ Ik lees niet graag, ik kijk en luister liever (podcast, video, tv). 8 Wat doe je als een vriend of vriendin je een artikel of boek aanraadt? ◯ Ik ga het direct lezen. ◯ Ik bedank voor de tip, maar ik doe er niets mee. ◯ Ik ga bij mezelf na of het iets voor me is, want het onderwerp moet me wel aanspreken. ◯ Ik lees de eerste bladzijde en bepaal dan of ik doorlees. ◯ Dat is nog nooit gebeurd.
9
Informatie en media
9 Raadpleeg je weleens recensies of leestips van de bibliotheek of boekensites (als Hebban, Lezen voor de lijst, LitLab, Vlogboek)? ◯ vaak ◯ af en toe ◯ alleen als het voor school moet ◯ nooit
10 Wat doe jij om een (lastige) tekst te lezen en te begrijpen? □ Ik kijk de tekst eerst door om een idee te krijgen waarover die gaat. □ Ik omcirkel woorden in de tekst en onderstreep belangrijke zinnen. □ Ik maak aantekeningen bij de tekst en in de kantlijn. □ Ik beluister de ingesproken tekst tijdens het lezen. □ Ik doe mijn oortjes in en zet een rustig muziekje op om me beter te kunnen concentreren. □ Ik zet mijn telefoon uit.
b
Bekijk je antwoorden op de vragen 1 t/m 10. 1 Wissel je antwoorden uit met die van een medeleerling. 2 Vind jij de vragen over jouw leesprofiel nuttig? Waarom wel/niet? Licht je antwoord toe. 3 Geef elkaar minimaal drie leestips.
c
Nu je de test hebt gemaakt, weet je meer over jouw leesstijl. 1 Welk leesprofiel past het beste bij jou? Kies uit: leesfan – plezierlezer – af-en-toe-lezer – alleen-alshet-moet-lezer – leeshater. 2 Licht je keuze toe in een of twee zinnen. 3 Bewaar je leesprofiel in je leesdossier. Je leesdossier is een onderdeel van je taalportfolio. Lees in theorie-onderdeel [53] hoe je een taalportfolio maakt.
Hoe leesvaardig ben jij?
2
Bekijk een videofragment over de leesvaardigheid van Nederlandse scholieren. Je gaat ook na hoe leesvaardig je zelf bent. a
Lees eerst vraag 1 t/m 3. Dan weet je waar je vooral op moet letten tijdens het kijken. Bekijk daarna het videofragment Leesvaardigheid en leesplezier Nederlandse scholieren nog nooit zo laag. Maak tijdens het kijken aantekeningen die je helpen bij het beantwoorden van de vragen. 1 Welk probleem wordt in dit fragment gepresenteerd? 2 Hoe is dit probleem aangetoond? 3 Wat is de belangrijkste oorzaak van het probleem?
b
1 In het fragment worden adviezen gegeven over leesvaardigheid. Welk advies geeft de docent Nederlands aan leerlingen? 2 Zouden jullie dat advies opvolgen? Waarom wel/niet? 3 Hoe probeert schrijver Mano Bouzamour leerlingen aan het lezen te krijgen? Noem één tip. 4 Werkt die tip bij jullie? Waarom wel/niet?
c
Geef van de volgende stellingen aan of je ze juist of onjuist vindt. Licht je mening toe. 1 Jongeren lezen veel te weinig. 2 Dat boeken minder populair zijn, komt doordat jongeren veel bezig zijn met games, sociale media, YouTube en Netflix. 3 Tegenwoordig worden boeken alleen gelezen door leesfans, want met het gewone leven hebben boeken weinig te maken.
10
1
d
Lezen
Bedenk zelf tips om jullie leesplezier te vergroten. 1 Wat zou jouw school kunnen doen om het leesplezier van jullie te vergroten? Formuleer drie tips en zet ze in volgorde van belangrijkheid. Lees eventueel je leesprofiel in je leesdossier nog een keer door om ideeën op te doen. 2 Maak met de klas een online collage van tips, bijvoorbeeld met behulp van Mentimeter.
Met welke leerdoelen ga je oefenen?
3
In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Met de meeste daarvan heb je al kennisgemaakt in de onderbouw. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie. a
Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema hieronder in. = Ik kan dit uitleggen/voordoen.
= Ik kan dit een beetje.
= Ik kan dit goed.
= Ik kan dit nog niet.
Leerdoel 1 t/m 7 vormen de basiskennis om teksten goed te kunnen lezen. Leerdoel 8 t/m 10 vormen de kern van deze module.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 # b
Ik kan een tekst op verschillende manieren lezen afhankelijk van mijn leesdoel bij de tekst. 1 Verschillende manieren van lezen Ik kan woordraadstrategieën toepassen of een woordenboek gebruiken om mijn woordenschat uit te breiden. 2 Woordraadstrategieën, woordenboek en woordenschat Ik kan het onderwerp, de deelonderwerpen en de hoofdgedachte van een tekst bepalen en deze formuleren. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte Ik kan de functie van de titel, de ondertitel en de tussenkopjes bepalen. 4 Titel, ondertitel en tussenkopjes Ik kan de kernzinnen in de alinea's van een tekst herkennen. 5 Alinea en kernzin Ik kan citeren, in eigen woorden formuleren en in volledige zinnen antwoorden. 6 Citeren, met eigen woorden en in volledige zinnen Ik kan uit de tekst afleiden wat het schrijfdoel en de tekstsoort is. 7 Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen Ik kan verschillende feitelijke en waarderende uitspraken, standpunten en argumenten onderscheiden. 8 Feitelijke en waarderende uitspraken Ik kan de intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver uit de tekst afleiden. 9 Intentie van de schrijver
Ik kan het publiek waartoe de schrijver zich richt herkennen. 10 Publiekgerichtheid
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
Welke drie leerdoelen vind je het belangrijkst om jouw leesvaardigheid te vergroten?
11
Informatie en media
Woordenschat In deze opdracht oefen je met woorden uit de teksten van Lezen en woorden rond het thema Informatie en media. 2
Hoe oefen jij je woordenschat?
4 a
Als je een tekst leest, is het handig als je veel woorden kent. Een grote woordenschat helpt je om de tekst beter te begrijpen. Lees het tekstfragment. Rijke woordenschat Hoe meer woorden je kent, hoe gemakkelijker het is om een tekst te begrijpen. Onderzoekers schatten dat je zo'n 90 tot 95 procent van de woorden in een tekst moet kennen, wil je die tekst goed kunnen begrijpen. Ken je (veel) minder woorden, dan haak je als lezer af. Bea Ros, Amos van Gelderen, Kees de Glopper & Roel van Steensel Uit: Leer ze lezen
1 Haak jij weleens af als je in een tekst woorden leest die je niet begrijpt? 2 Kun je voorbeelden noemen van teksten die je moeilijk vindt om te lezen? 3 Werk jij aan het uitbreiden van je woordenschat? Zo ja, op welke manier? b
Vul in de zinnen het juiste woord in. Soms moet je de vorm van het woord veranderen. Er blijven drie woorden over. Kies uit: compassie – emotioneel – empathisch – excentriek – gêne – implicatie – latent – lucratief – ongenuanceerd – selectief 1 In de saaie wereld van ambtenaren wist zij zich te onderscheiden door haar haren groen te verven en
kleding te dragen.
2 Zij reageert erg
op situaties en barst bij het minste of geringste in
tranen uit. 3 Door zijn grove en
uitspraken over de islam vergrootte de
politicus de tegenstellingen in de stad. 4 Jij hebt een
geheugen, want je onthoudt alleen maar wat jou het
beste uitkomt. 5 Onderzoek toont aan dat minder bedeelden eerder
hebben met
mensen in nood dan welgestelde mensen. 6 Justitie eist celstraf voor een 40-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer handel in nepsigaretten. 7 Zij heeft een groot
vermogen en kan zich goed inleven in de
belevingswereld van anderen. c
Bij opdracht 4b blijven drie woorden over. Noteer deze woorden en maak met ieder woord een goedlopende zin zodat de betekenis duidelijk wordt. 12
1
Lezen
TIP
Belangrijke woorden Maak een lijst met woorden die volgens jou belangrijk zijn bij Nederlands. Doe deze lijst in het leesdossier van je taalportfolio. Het kan handig zijn om bij leesteksten of videofragmenten deze lijst te raadplegen.
Taalverzorging In deze opdracht oefen je met het maken van volledige zinnen.
5
Hoe antwoord je in volledige zinnen?
136
149
Je kent de volgende stijlregel: een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, uitroepteken of vraagteken. Je gebruikt ook komma's om de zinsopbouw te verduidelijken. Deze stijlregel geldt ook voor het beantwoorden van open vragen bij een (examen)tekst. Er staat dan: Geef antwoord in een of meer zinnen. Als je antwoordt in onvolledige zinnen of telegramstijl kost je dat punten. De volgende tekst gaat over het onderwerp 'doxing'. Zoals je ziet staan er in de tekst geen hoofdletters en leestekens (punten, komma's). Maak de tekst leesbaar door acht goed gespelde, volledige zinnen te vormen. Let op de signaalwoorden en de woorden die een nieuwe zin aankondigen. Markeer deze. Doxing 1 we laten allemaal een lang spoor van persoonsgegevens achter gegevens als naam adres leeftijd vakantiehuis e-mail foto's en tweets zijn over het algemeen online beschikbaar die data kunnen worden gebruikt om mensen te volgen of te intimideren het bij elkaar halen combineren en publiceren van persoonlijke informatie noemen we doxing in het begrip doxing is dox een informele verkorting van het engelse woord documents 2 doxing heeft vaak een negatieve lading omdat het een manier is om wraak op iemand te nemen zo kan je een persoonlijke vijand of iemand met een andere politieke overtuiging pesten door zijn privégegevens openbaar te maken of hem te bestoken met ongewenste e-mails het uiteindelijke doel van doxen is mensen zodanig intimideren dat ze hun activiteiten staken Uit: http://neologismen.ivdnt.org/article/doxing (bewerkt)
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen met woordenschat en spelling? Maak dan de extra opdrachten in Op niveau online. In het hoofdstuk Taalverzorging en taalbewustzijn vind je ook veel opdrachten over spelling.
13
Informatie en media
Verschillende manieren van lezen toepassen In deze opdrachten lees je een tekst op verschillende manieren.
Hoe neem je een tekst kort door?
6
1
4
7
Neem de tekst Appen en sociale media leiden niet tot taalverloedering kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. TIP Alle leesteksten kunnen voorgelezen worden in Op niveau online. Je kunt ze dus beluisteren tijdens het lezen, als je dat prettig vindt. Misschien helpt dit jou om je aandacht helemaal op de tekst te richten. a
Welk doel heeft de schrijver met de titel en de afbeelding, denk je?
b
Met wat voor tekst heb je te maken? Kies uit: anekdote – column – ingezonden brief – nieuwsbericht – recensie.
c
Waaruit leid je dat af? Noem twee punten. www.nu.nl
APPEN EN SOCIALE MEDIA LEIDEN NIET TOT TAALVERLOEDERING 1
5
Veelvuldig gebruik van WhatsApp en sociale media leidt niet tot taalverloedering, meldt de Radboud Universiteit Nijmegen dinsdag op basis van onderzoek door taalwetenschapper Lieke Verheijen.
20
5 25
Ik ben er uiter
13:50
6 30
2
3
10
4
15
Uit het onderzoek van Verheijen bleek dat de manier waarop jongeren op school schrijven niet wordt beïnvloed door chats, sms’jes, tweets en WhatsAppberichten. Bij tieners leidt veel chatten er juist toe dat ze op school minder spelfouten maken. ‘Jongeren die sociale media op een actieve en talig creatieve manier gebruiken, schrijven juist schoolteksten van hogere kwaliteit’, staat in het onderzoek. Alleen lezen van chatberichten en ze niet zelf versturen, kan echter wel leiden tot het schrijven van slechtere teksten op school. Vooral bij lager opgeleide jongeren is dat het geval. Jongeren die 14
7 35
40
op sociale media gebruikmaken van zogeheten woordvoorspellers en autocorrectie behalen op school eveneens slechtere resultaten met spelling. Verheijen bestudeerde teksten van verschillende sociale media. Ook liet ze honderden jonge ren een enquête invullen over hoe ze sociale media gebruiken. Daarnaast testte ze ook hun schrijfvaardigheid. Uit andere testen bleek dat jongeren die eerst een kwartier tekstberichten hadden verstuurd vervolgens minder spelfouten maakten bij een schrijfoefening dan jongeren die dat niet hadden gedaan. ‘Je kunt de digitaal [digitaal red.] ook zien als een vorm van taalverandering. We praten en schrijven nu ook niet allemaal hetzelfde als eeuwen geleden. Het is nu alleen zichtbaarder, omdat we veel meer informeel getypte teksten rondsturen’, aldus Verheijen. ‘Nieuwe media zijn niet per se de oorzaak, maar ze maken taal verandering zichtbaarder.’ Uit: www.nu.nl
1
Wat helpt je om een tekst aandachtig te lezen?
7
1
Lezen 2
6
Lees de tekst Appen en sociale media leiden niet tot taalverloedering aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kunt beoordelen. a
De schrijver van de tekst gebruikt signaalwoorden om zinnen en alinea's met elkaar te verbinden. Markeer zes (verschillende) signaalwoorden van een opsommend of tegenstellend verband.
b
Wat betekent 'informeel' (regel 37)? Let op de context.
c
Je hebt de tekst gelezen en gaat nu de inhoud ervan schematisch weergeven. Dit helpt je om een tekst beter te begrijpen. Vul het schema in. Formuleer je antwoorden in volledige zinnen. Stelling: Appen en sociale media leiden niet tot taalverloedering (titel). Het is zelfs zo dat ... Maar je kunt wel twee kanttekeningen (kritische opmerkingen) bij de stelling plaatsen: 1 2
d
Gebruik jij sociale media op een 'actieve en talig creatieve manier' (regel 12)?
e
Heeft chatten invloed op de teksten die je voor school schrijft, bijvoorbeeld voor Nederlands of geschiedenis? Waarom wel/niet?
Teksten vergelijken In deze opdrachten vergelijk je teksten over het sturen van berichten op sociale media met elkaar.
Welke technieken gebruik jij als je berichtjes stuurt?
8
1
Lees de tekst Sms en chat. a
Schrijf jij zelf ook sms'jes? Licht je antwoord toe.
b
Welke van de genoemde 'creatieve technieken' (regel 4-5) gebruik jij op sociale media?
c
Gebruik je nog andere technieken die niet in de tekst worden genoemd? Zo ja, welke?
d
Mensen maken tegenwoordig vaak gebruik van chatapps. Sms'en is minder populair geworden. Hoe zou dat komen, denk je?
e
Er zijn toch ook nog steeds mensen en (vooral) bedrijven en organisaties die sms'jes versturen. Waarom doen ze dat volgens jou? Geef ook voorbeelden van bedrijven of organisaties die gebruikmaken van sms-service.
f
Wat betekent 'fonetisch spellen' (regel 24)? Leid de betekenis af uit de context.
g
Wissel je antwoorden op vraag a t/m f uit met die van een medeleerling en bespreek overeenkomsten en verschillen met elkaar.
15
2
Informatie en media
www.taalcanon.nl
SMS EN CHAT 1
5
10
2
15
20 3
25
Anders dan twitteraars schuiven sms’ers en chatters graag woorden of zelfs hele zinsdelen in elkaar. Daar bestaat bovendien een behoorlijk aantal creatieve technieken voor. Ze schrijven aant voor ‘aan het’, hoest voor ‘hoe is het’, kwor voor ‘ik word’ en faka als afkorting voor het Surinaamse fa waka dat ‘hoe gaat het’ betekent. Van woorden of woordgroepen blijven soms maar enkele letters over: bf ‘best friend’, omg ‘o my god’ en m ‘me, mijn’. Cijfers vervangen woorden of klanken, zoals in: be2n ‘between’, 4u ‘for you/voor jou’, pr8ig ‘prachtig’, g1 ‘geen’, w817 ‘wacht eens even’, in ged88 ‘in gedachten’ en xq6 ‘excuses’. In de afkorting be2n levert het voluit gespelde twee het Engelse between op waarin het ele ment ‘twee’ dus niet de Nederlandse, maar de Engelse uitspraak krijgt. In xq6 gaat het juist om de Nederlandse uitspraak van ‘zes’ (maar wel gecom bineerd met de Engelse uitspraak van de x). In btj ‘beetje’, gn id ‘geen idee’, lfs ‘liefs’, lkr ‘lekker’ en gwldg ‘geweldig’ ontbreken simpel weg alle klinkers. Tot slot is in sms’ jes en chats het fonetisch spellen populair, zodat bijvoor beeld ‘verliefd’ verandert in flieft en ‘het’ in ut.
Dat gebeurt zelfs als het maar één letter scheelt, zoals in egt, sgatje, sgool en tog, of helemaal geen letterwinst oplevert: heej lachuh juh.
Hoest? Kun je me ff helpen?
Zeg ’t maar!
Heb een btje hulp nodig bij m’n huiswerk
4 30
35
13:21
13:21
Waar komt nu het verschil vandaan tussen tweets en sms’jes? De belangrijkste verklaring is dat berichten op Twitter meestal openbaar zijn, en niet bedoeld voor specifieke geadresseerden. Dat geldt in ieder geval voor de berichten die onderzocht zijn. Met sms, whatsapp en chats richt de schrijver zich over het algemeen op een meer specifieke partner of vriendengroep die letterlijk en figuurlijk aan een half woord genoeg heeft. Vivien Waszink en Marc van Oostendorp Uit: www.taalcanon.nl
1
2
Is leeftijd van invloed als je berichtjes stuurt?
9
13:20
6
81
92
10
a
Neem de tekst Appen kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. 1 Voor welk publiek is de tekst vooral geschreven? 2 Zou jij de site van dit tijdschrift af en toe raadplegen, bijvoorbeeld voor een werkstuk? Waarom wel/niet?
b
Lees de tekst Appen aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. 1 Leid uit de tekst de betekenis af van de volgende woorden. a digital natives (regel 10-11) b compassie (regel 19) 2 Wat bedoelt de schrijver met 'toen hij … liet neerdalen'? (regel 30-32) Geef antwoord in één volledige zin. 3 De schrijver, Sylvia Witteman, maakt in haar tekst gebruik van stijlmiddelen als overdrijving, zelfspot, beeldspraak en tegenstellingen. Waarom doet ze dat, denk je? 4 Noteer drie voorbeelden (zinnen of woordgroepen) waarin de schrijver gebruikmaakt van een stijlmiddel en zet erbij om welk stijlmiddel het gaat. Soms zijn op één voorbeeld twee stijlmiddelen van toepassing.
16
1
Lezen
5 Herken jij wat Sylvia Witteman schrijft over het appgedrag van ouderen en jongeren? Zo ja, geef een voorbeeld uit je eigen situatie. 6 Wissel je antwoord op vraag 5 uit met een medeleerling en bespreek jullie appgedrag. Bij opdracht 10 van Spreken, kijken en luisteren leer je hoe je een presentatie over dit onderwerp geeft.
Appen 1
5 2
10
3 15
20 4
25
5 30
6
35
Oud worden is niet zo erg, mits je het doet in gezelschap van generatiegenoten. Mijn broer en zus, bijvoorbeeld, allebei begin vijftig, net als ik. Ze gebruiken hun telefoon dan ook net als ik: ze appen met één wijsvinger. Dat is prettig en geruststellend om te zien, maar behalve mijn broer en zus heb ik aan de wat slordige levenswandel van mijn oude vader ook nog een halfzus en een halfbroer van 30 en 25 overgehouden. Millennials. Digital natives. Zij appen met twee duimen, en doen dat ongeveer twaalf keer zo snel als ik met die ene vinger. Wij appen heel wat af met elkaar, want wij zijn een gezellige familie. De jongelui maken daarbij weleens een spelfout. Daarmee pest ik ze uiteraard ongenadig, want we mogen dan een gezellige familie zijn, maar slappe begrippen als ‘mildheid’ of ‘compassie’ komen er bij ons niet in. “Wat eigenaardig dat ze jou indertijd een vwo-diploma hebben gegeven”, app ik dan naar mijn jongste broertje. “Wat zielig dat jouw baby moet opgroeien met een stamelende analfabeet als moeder”, app ik naar mijn jongste zusje. En dan appen we wat blozende en/of lachende emoji’s heen en weer. Maar van de week namen ze wraak. Ik had mijn kleine broertje weer eens gepest met een vergeten dan wel overbodige d of t toen hij de bijl op mijn zelfgenoegzaam hinnikende strot liet neerdalen: “Maar jij zet een punt aan het eind van je zin!”, appte hij. “Uiteraard doe ik dat”, antwoordde ik. “Zo hoort dat, snotneus!” “Nee”, antwoordde hij. “Bij het appen staat dat heel onaardig Een punt zetten aan het eind van een appje betekent dat je kwaad bent. Net zoiets als na een discussie tegen iemand zeggen ‘Fijne dag nog verder!’”
7 40
8 45
50
55 9
Ai. Dat ‘Fijne dag nog verder’ meestal juist betekent dat je iemand een rotdag gunt, wist ik wel. Waarom wist ik het dan niet van die punt? “Omdat je een bejaarde bent”, merkte mijn broertje fijntjes op. Mooie boel. Maar misschien lulde hij wel uit zijn nek? Ik legde het probleem voor aan mijn jongste zoon, 15, geboren met een smartphone in zijn hand: “Klopt het, dat je bij het appen geen punt hoort te zetten aan het eind van een zin?” Antwoord kreeg ik niet, althans niet in de vorm van een ‘ja’ of ‘nee’, met of zonder punt. Hij stuurde alleen een foto van een stokoud vrouwtje met een grijs permanentje en een leesbril, dat geschrokken naar een computerscherm staart. Snotneus. Sylvia Witteman Uit: Onze Taal
17
Informatie en media
Hoe vergelijk je teksten over het sturen van berichtjes?
10
7
a
De tekst Appen is in een andere stijl geschreven dan de tekst Appen en sociale media leiden niet tot taalverloedering én de tekst Sms en chat. Wat valt je op als je deze drie teksten met elkaar vergelijkt?
b
Noteer van elke tekst het schrijfdoel en de tekstvorm in het schema. Kies uit de gegeven opties. Schrijfdoel: activeren – amuseren – informeren – instrueren – overtuigen – uiteenzetten
Tekstvorm: artikel met uitleg – column – ingezonden brief – nieuwsbericht – verslag – recensie
Appen Appen en sociale media leiden niet tot taalverloedering Sms en chat
Hoe gebruik jij taal als je berichtjes stuurt?
11
Kies opdracht a, b of c om erachter te komen hoe jij taal gebruikt als je berichten via sociale media stuurt. a
Anekdote of dialoog in apptaal schrijven 1 Schrijf een kort amusant verhaaltje (anekdote) of een dialoog in apptaal. Denk bijvoorbeeld aan een schoolsituatie of een gesprekje met familie of vrienden. Maak in je tekst gebruik van 'creatieve technieken' van apptaal (zie de tekst Sms en chat) en stijlmiddelen (zie de tekst Appen). 2 Wissel je tekst uit met een medeleerling. Bespreek elkaars tekst aan de hand van de volgende vragen: • Komt de 'boodschap' over of is er iets niet duidelijk? • Welke 'creatieve technieken' van apptaal en stijlmiddelen kun je in de tekst aanwijzen?
b
Je mening geven over nieuwe media 1 Lees de tekst Veranderen nieuwe media de taal?. 2 Wat is jouw antwoord op de hoofdvraag, Veranderen nieuwe media de taal?, die in de tekst wordt gesteld? En welke argumenten kun je aanvoeren om je standpunt te onderbouwen? 3 Schrijf een korte tekst waarin je jouw beargumenteerde mening geeft. Maak daarbij gebruik van de teksten Appen, Appen en sociale media leiden niet tot taalverloedering en/of Sms en chat. Formuleer je antwoord in ongeveer vijf goede, volledige zinnen. 4 Wissel je tekst uit met een medeleerling. Bespreek elkaars tekst aan de hand van de volgende vragen: • Komt de 'boodschap' over of is er iets niet duidelijk? • Is de tekst in volledige zinnen geschreven? • Is er samenhang in de tekst? Denk bijvoorbeeld aan signaalwoorden van opsomming en reden (omdat, want, …). Bij opdracht 10 van Spreken, kijken en luisteren leer je hoe je een presentatie over dit onderwerp geeft.
c
Een minicolumn schrijven over appen 1 Schrijf een korte column over je eigen ervaring met appen of chatten. Zie hiervoor ook de tekst Appen.
18
1
Lezen
2 Wissel je column uit met een medeleerling. Bespreek elkaars tekst aan de hand van de volgende vragen: • Komt de 'boodschap' over of is er iets niet duidelijk? • Waaraan kun je zien dat het een column is? www.taalcanon.nl
VERANDEREN NIEUWE MEDIA DE TAAL? 1
5
2 10
De mobiele telefoon en het internet hebben ons allerlei nieuwe manieren van communiceren gebracht. Betekent dit ook dat we de taal op een andere manier gaan gebruiken of zelfs dat de taal daardoor verandert? Veel mensen lijken dat te denken, maar uit onderzoek blijkt dat het nog maar helemaal de vraag is. Niemand zou het twintig jaar geleden hebben durven voorspellen, maar er wordt tegenwoor dig meer geschreven dan ooit tevoren. Iedereen lijkt eraan mee te doen. In bus en trein zit al snel de helft van de mensen op een schermpje te kijken en berichten in te tikken.
3 15
20
Veel mensen denken dat dit grootschalig gebruik van moderne media de taal wel moet veranderen – al is niet iedereen het erover eens of dat nu een gunstige ontwikkeling is of juist niet. Betekent het een uitbarsting van taalcreati viteit, of het begin van een totale taalregelloos heid die alleen maar kan eindigen in een totale taalchaos? Vivien Waszink en Marc van Oostendorp Uit: www.taalcanon.nl
Informatie begrijpen In deze opdrachten ga je twee teksten aandachtig lezen: een tekst over het nut van lezen én een tekst over de invloed van het lezen van (nieuws)berichten. 1
Wat is het nut van lezen?
12
3
4
5
6
7
a
Neem de tekst Wie leest, is slim, begripvol en vrolijk kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. 1 Weet je al iets over het onderwerp (zie titel en inleiding)? 2 Vind je dat de afbeelding bij de tekst past? Licht je antwoord toe. 3 Lees alinea 1. Wat denk je dat een 'neuropsycholoog' (regel 3) onderzoekt?
b
Lees de tekst Wie leest, is slim, begripvol en vrolijk aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. De tussenkopjes ontbreken in deze tekst. 1 Formuleer vijf tussenkopjes in korte zinnen. Let erop dat de zinnen de inhoud van het tekstdeel goed weergeven. 2 Wat is het nut van het formuleren van tussenkopjes? 3 Met welk doel heeft de schrijver de tekst Wie leest, is slim, begripvol en vrolijk geschreven? Licht je antwoord toe. Ga daarbij in op de inhoud van de tekst. 4 Volgens Erik Scherder word je van lezen slimmer, terwijl veel achter een beeldscherm zitten je hersenen passief maakt. (regel 20 en regel 83) Ben je het met hem eens? Licht je mening toe in een of meer volledige zinnen. Bij opdracht 10 van Spreken, kijken en luisteren leer je hoe je een presentatie over dit onderwerp geeft.
19
Informatie en media
Wie leest, is slim, begripvol en vrolijk Lezen is goed voor je, hoor je vaak. Maar
1
het tegenovergestelde: het geeft meer invloed
waarom dan precies? Aan het begin van de Boekenweek legt neuropsycholoog Erik
op hoe je je gedraagt. Vandaar dat gedetineerden in sommige gevan-
6
Scherder uit hoe het werkt.
genissen in Brazilië strafvermindering krijgen 50 als ze boeken gaan lezen. Doorgaans zijn die
5 2
Tussenkopje 1
netwerken bij gedetineerden zwakker en lezen
“Zenuwcellen hebben het nodig om geactiveerd
geeft ze de kans om meer controle te krijgen
te worden. Als je elke dag precies dezelfde din-
over hun emoties en daarmee hun gedrag. Dat
gen doet, worden de hersenen luier, minder ac-
verkleint de kans op terugval als ze uit de ge-
tief. Dan werken ze minder goed. Lezen biedt
55 vangenis zijn. Daarom is het ook goed om kin-
10 steeds weer iets nieuws aan de hersenen, iets
deren veel te laten lezen. Kinderen zijn vaak
waar ze moeite voor moeten doen. Lezen ver-
nog heel impulsief, maar door veel te lezen
bindt horen, zien en voelen: elke zin is anders,
gaan ze beter nadenken over wat ze doen.”
je moet de betekenis van de woorden begrijpen, zinnen en grotere tekstdelen met elkaar ver15 binden, je hoort de klank van de woorden, de
fantasie wordt geprikkeld en het verhaal roept gevoelens op. Dat activeert je hersenen en stimuleert de groei. Je wordt er dus slimmer van, in tegenstelling tot veel achter een beeldscherm 20 zitten. Dat maakt je hersenen passief.”
Tussenkopje 2 3
“Het leren begrijpen van taal stimuleert dezelfde hersengebieden die een rol spelen bij het ontwikkelen van invoelend vermogen. Met 25 andere woorden: hoe beter je leert lezen, hoe
beter je snapt wat iemand bedoelt en hoe em-
Tussenkopje 4
pathischer je wordt. Kinderen in de jeugdcriminaliteit hebben er vaak last van dat ze niet
7 60 “De emotionele netwerken spelen ook een rol
zo goed begrijpen wat een ander bedoelt en dat
bij angst, depressie en somberheid. Als je iets
30 kan een rol gespeeld hebben bij het ontstaan
hoort wat je stress oplevert, word je tegelijk
van het delict. Bijvoorbeeld omdat een misver-
misschien angstig of verdrietig. De contro-
stand heeft geleid tot geweld. 4
lerende netwerken die door lezen beter gaan
De betekenis van taal leren is dus belangrijk
65 functioneren, zorgen ervoor dat die gevoelens
voor een goede ontwikkeling van een mens.
onder controle blijven. Om die reden, zo bleek
35 Bovendien luistert een kind dat meer leest, be-
ook uit een groot onderzoek, voelden kinderen
ter naar iemand die een verhaal vertelt. Ook
die lazen zich tijdens de corona-lockdown be-
doet dat kind het beter op school.”
ter dan kinderen die dat niet deden.”
Tussenkopje 3 5
70
“Lezen activeert netwerken in je brein, ook
8
Tussenkopje 5 “De verbindingen in je hersenen groeien door
40 die het reguleren van emoties als functie heb-
tot je 30ste levensjaar. Als je daar een optimale
ben. Hoe meer je die gebieden traint, hoe beter
stimulans aan wilt geven, is lezen een geweldig
je controle houdt over je emoties en de mate
middel, net als bewegen en muziek maken. Het
waarin je in de stress schiet. Als iemand te
75 is niet zomaar vervangbaar door iets anders,
veel alcohol drinkt, zegt of doet hij weleens
juist omdat lezen een beroep doet op zo veel
45 iets waar hij later spijt van heeft. Lezen doet
20
vaardigheden van je brein.
1
9
Lezen
Onderzoek heeft uitgewezen dat het verschil
dat lezen, bewegen en muziek veel aandacht
in hersenactiviteit met achter een beeldscherm
krijgen in het onderwijs.”
80 zitten enorm is. Hoe meer tijd je doorbrengt
Hersenen willen lezen. Waarom lezen goed is voor
achter een scherm, hoe zwakker de connecties
90 je brein van Erik Scherder is verschenen bij
tussen visuele informatieverwerking en cogni-
Athenaeum (€7,50).
tieve controle. Je hersenen worden er passief Vivian de Gier
van. Gamen kan een goede training zijn voor je 85 brein, maar dat moet je maar een uurtje doen,
niet úren zoals veel kinderen. Het is belangrijk
Uit: Algemeen Dagblad
1
4
Wat voor invloed heeft het lezen van nieuwsberichten?
13
6
7
a
Neem de tekst Waarom nieuws niet goed voor je is kort door en vergelijk die met de tekst Wie leest, is slim, begripvol en vrolijk. 1 Noem vier overeenkomsten. Let op schrijfdoel, tekstvorm, opbouw en lay-out. 2 Welke inhoudelijke overeenkomst is er tussen beide teksten? 3 Vergelijk de titel van de tekst Waarom nieuws niet goed voor je is met die van de tekst Wie leest, is slim, begripvol en vrolijk. Wat valt je op?
b
Lees de tekst Waarom nieuws niet goed voor je is aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. 1 De titel 'Waarom nieuws niet goed voor je is' is, gelet op de inhoud van de tekst, wat misleidend. Geef aan waarom de titel misleidend is. Formuleer je antwoord in een of meer volledige zinnen. 2 Je gaat de informatie van de tekst Waarom nieuws niet goed voor je is indelen aan de hand van drie punten. Zet de tekens uit het schema in de kantlijn bij de tekst. ✔
Wat je bekend voorkomt.
Wat weet je al over het onderwerp van de tekst?
?
Waar je benieuwd naar bent.
Je wilt er meer van weten. Of je twijfelt erover: klopt het wel?
!
Wat bewaard moet worden.
Het is voor jou waardevolle informatie.
3 Vergelijk jouw notities bij de tekst Waarom nieuws niet goed voor je is met die van een (of meer) medeleerling(en). Bespreek de overeenkomsten en verschillen.
Waarom nieuws niet goed voor je is 5
Een busongeluk in Australië. Actrice C gaat scheiden van D. Elke dag komt er een vloedgolf aan nieuws op ons af. Maar al dat snacken van korte (online) nieuwsberichten is niet goed voor ons, schrijft filosoof Rolf Dobelli in zijn nieuwste boek ‘Het nieuwsdieet’. Waarom niet?
15
20
10
1 NIEUWS MAAKT GESTREST Om te kunnen overleven, is ons brein heel gevoelig voor negatieve informatie. In de psychologie heet dit ook wel de negativity bias. Nieuwsmedia spelen hier handig op in en leveren een
stroom choquerende verhalen waarop ons bezorgde brein direct aanslaat. Bij elk aangrijpend verhaal wordt er cortisol aangemaakt, waardoor het lichaam onder stress komt te staan. Uit onderzoek van de American Psychological Association blijkt dat de helft van alle volwassenen last heeft van stresshormonen die worden veroorzaakt door de consumptie van nieuws. 2 NIEUWS MAAKT SOMBER Op 99 procent van alles wat in het nieuws komt, hebben we geen invloed. Bovendien is
21
Informatie en media
25
30
het meestal negatief. Daardoor vallen we in een psychologisch gat, dat ‘aangeleerde hulpeloosheid’ wordt genoemd. Het machteloze gevoel over de ellende in de wereld maakt somber en passief, ook in ons eigen leven waarin veel dingen wel beïnvloedbaar zijn.
40
45
50
55
35
3 NIEUWS VERSLAPT JE BREIN Hoe meer nieuws je snackt, hoe meer je de hersengebieden traint die een rol spelen bij het vluchtig doornemen van informatie en multitasking. Tegelijkertijd gaan de hersengebieden die nodig zijn om diepgaand na te denken achteruit. Met als gevolg dat je je niet meer kunt concentreren op achtergrondverhalen en goede boeken – die je wél iets leren
over de wereld. Dat het brein van nieuwsjunkies verandert, blijkt uit een studie van de universiteit van Tokio. Hoe vaker iemand verschillende media tegelijk consumeert, hoe minder hersencellen zich in de cortex cingularis anterior bevinden. Dat deel van het brein is verantwoordelijk voor aandacht, morele overwegingen en impulscontrole. 4 NIEUWS IS TIJDVERSPILLING Als je elk jaar een hele maand tijd cadeau wil krijgen – voor je gezin, hobby’s, carrière – zie dan af van nieuws. Niet alleen het lezen, verder klikken en afdwalen slurpt zo’n 58 tot 96 minuten van je dagelijkse tijd, blijkt uit cijfers van het Pew Research Center, maar je hebt ook tijd nodig om je opnieuw te focussen – de zogeheten omschakelkosten. Daar komt bij dat verhalen en beelden uit het nieuws vaak nog urenlang door je hoofd rondspoken. Rolf Dobelli – Het nieuwsdieet, omgaan met de overload aan informatie, Uitgeverij Het Spectrum Uit: Psychologie Magazine
Hoe ga je om met (nieuws)berichten?
14
1
6
Lees de tekst Een half kapot telefoonhoesje. a
Word jij ook weleens, net als Paulien Cornelisse, 'getarget door een bedrijf' (regel 1)? Licht je antwoord toe.
b
Wat vind jij van deze marketingtechniek van pushberichten?
c
Leg uit hoe de tekst Een half kapot telefoonhoesje inhoudelijk aansluit bij de tekst Waarom nieuws niet goed voor je is. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
22
1
Lezen
Een half kapot telefoonhoesje 1
Ik word getarget door een bedrijf dat milieu-
voor iets nieuws? Waarna ik me realiseer: nee,
vriendelijke telefoonhoesjes maakt, vervaardigd
écht milieuvriendelijk is het pas om dat hoesje
uit gerecyclede drinkwaterflesjes, bamboesnip-
niet te kopen. En om, wanneer het oude hoesje
pers en schuldgevoel. Ik kan mij niet online
van ellende van mijn telefoon valt, te besluiten
5 begeven of daar is die reclame weer. Dit bete-
20 dat een hoesje sowieso niet echt nodig is.
kent dat het internet heeft gezien dat ik inder-
Dit lijkt me het moeilijkste voor producen-
3
daad een half kapot telefoonhoesje heb. En dat
ten van milieuvriendelijke spullen: dat ze niet
ik daarnaast iemand ben die pre-
alleen ‘koop dit!’ moeten overbrengen, maar
cies in de milieuvriendelijke-
ook ‘of nee liever niet!’.
10 telefoonhoesjes-groep valt.
Paulien Cornelissen
Zoals dat dan gaat, word
2
ik hoe langer hoe meer aangetrokken door dat
Uit: de Volkskrant
milieuhoesje. En wordt 15 het sowieso niet eens tijd
Informatie kritisch beoordelen In deze opdrachten lees je een tekst over wetenschap en maak je vragen om erachter te komen wat complottheorieën inhouden en wat nepnieuws is. 1
Spreken feiten voor zich?
15
2
3
4
5
6
7
8
9
10
a
Neem de tekst Waarom wantrouwen steeds meer mensen de wetenschap? kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. 1 Wat is het onderwerp van de tekst? Geef antwoord in maximaal vijf woorden. 2 Ken jij het onderwerp uit het nieuws? Zo ja, wat weet je al? 3 Sluit de afbeelding goed aan bij het onderwerp? Waarom wel/niet? 4 Met wat voor tekst heb je te maken? a Kies uit: beschouwing – betogende tekst – column – nieuwsbericht – uiteenzetting. b Licht je keuze toe. Noem drie punten.
b
Lees de tekst Waarom wantrouwen steeds meer mensen de wetenschap? aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. 1 Noteer drie woorden uit de tekst waarmee mensen worden aangeduid die geen vertrouwen hebben in de wetenschap. Schrijf bij elk woord om welke tak van wetenschap het gaat 2 Kun jij een tak van wetenschap noemen die bij jou wantrouwen oproept? Licht je antwoord toe. 3 Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context. a implicaties (regel 34) b selectief (regel 55) c excentrieke (regel 72) 4 Wat bedoelt de schrijver met: 'Persoonlijke meningen kleuren je blik op de bevindingen van wetenschap.'? (regel 52-54) Geef antwoord in één volledige zin. 5 Markeer in de tekst minstens twee redenen waarom mensen de wetenschap wantrouwen.
23
Informatie en media
6 Vul het schema in. Geef antwoord op de centrale vraag die de schrijver in de tekst stelt: 'Waarom wantrouwen steeds meer mensen de wetenschap?' Noteer de redenen die hiervoor die in de tekst worden genoemd en geef ook aan in welke alinea de verschillende redenen staan. Waarom wantrouwens steeds meer mensen de wetenschap? Reden 1
alinea
Reden 2
alinea
Reden 3
alinea
7 Vergelijk jouw schema met dat van een medeleerling. Bespreek de overeenkomsten en verschillen. 8 Kijk nog eens naar de centrale vraag, de titel van de tekst, in het schema van vraag 6. Past de titel bij de inhoud van de tekst? Formuleer je antwoord in een of meer volledige zinnen.
Waarom wantrouwen steeds meer mensen de wetenschap? 1
5
Boeren die stikstofcijfers afwijzen, klimaat sceptici die de aarde niet warmer zien worden, antivaxers die denken dat je autisme ingespoten krijgt. Het lijkt wel alsof steeds meer mensen geen bal geloven van wetenschappelijke inzichten. Hoe kan dat, want de feiten spreken toch voor zich?
25
3 30
35 2 10
15
20
Mensen kunnen zich om allerlei redenen afkeren van de wetenschap. Bijvoorbeeld vanwege de steeds sterkere verwevenheid van de wetenschap met overheid en bedrijfsleven, zoals de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen waarschuwde. Volgens een onderzoek uit 2013 stuit vermenging van wetenschap met commerciële of politieke belangen vaak op weerstand bij het publiek, dat denkt dat het bedrijfsleven of de overheid de wetenschappelijke feiten vervolgens selectief gebruikt om de eigen plannen te verantwoorden. De Eurobarometer, een opiniepeiling van de Europese Commissie, 24
4 40
45
liet in 2010 zien dat mensen vinden dat de wetenschap het leven te snel verandert en zich er daarom tegen keren. De constante stroom van nieuwe kennis en technologieën zien zij als een aanval op hun oude, vertrouwde zekerheden. Vooral als ze innovaties als 5G-masten en genetische modificatie opgedrongen krijgen zonder daar een stem in te hebben. Selectief ongeloof Volgens Sander van der Linden, hoogleraar sociale psychologie aan de University of Cambridge, is de wetenschap op zich het probleem niet. ‘Waar mensen moeite mee hebben zijn de implicaties ervan. Ze klagen niet over de studies die aantonen dat de CO2-uitstoot te hoog is, maar dat ze duurzamer moeten gaan leven en daarom minder kunnen vliegen en minder vlees kunnen eten.’ Ook wekt niet elke tak van wetenschap dezelfde mate van wantrouwen op. Als astronomen ontdekken dat Jupiter zo’n 600 manen heeft in plaats van 79, kraait daar geen haan naar. Onderwerpen die raken aan je eigen leven en wat je als goed of slecht ziet, doen dat wel. ‘Neem iemand die sceptisch tegenover big pharma staat en denkt dat medicijnontwikkelaars allemaal boeven zijn’, zegt Van der Linden. Zo iemand wil zich waarschijnlijk niet laten inenten met een covid-19-vaccin. En omdat
1
50
55
5 60
65
70
wetenschappelijke onderzoeken die aantonen dat een vaccin werkt, niet stroken met zijn overtuigingen, gaat hij die betwijfelen. ‘Persoonlijke meningen kleuren je blik op de bevindingen van wetenschap. Ze zorgen ervoor dat mensen selectief met de feiten omgaan en wetenschappelijk bewijs niet zien voor wat het is.’ Angst regeert Wat bepaalt of iemand gelooft dat de aarde plat is, of dat stikstofcijfers zijn bedacht om boeren dwars te zitten? Geslacht en leeftijd blijken geen rol van betekenis te spelen in vertrouwen in de wetenschap. Maar opleidingsniveau en politieke voorkeur zijn wel van invloed. Lager opgeleiden hebben minder wetenschappelijke kennis en begrip, waardoor hun vertrouwen afneemt. En mensen die op rechts-conservatieve partijen stemmen vertonen ook een grotere neiging tot wantrouwen. Verder blijkt uit onderzoek naar complotdenkers die wetenschappelijke inzichten wegwuiven als klinkklare onzin, dat zij vaker
Lezen
angstiger in het leven staan en in excentrieke ideologieën geloven.
6
75
80
7 85
Verkeerd beeld Maar terwijl er 5G-masten in de fik vliegen en de virussceptici blijven protesteren, tonen cijfers nog niet dat het vertrouwen in de wetenschap daalt. In de laatste meting van het Rathenau Instituut uit 2018 geven Nederlanders hun vertrouwen in de wetenschap een dikke 7, en dat is al sinds de jaren 70 zo. Ook bleek dat bijna vier op de vijf Nederlanders denken dat wetenschappers zorgvuldig werken, deskundig zijn op hun gebied en te vertrouwen zijn. Bovendien verwachten meer mensen dan in het voorlaatste onderzoek in 2015 dat de wetenschap zal bijdragen aan het oplossen van problemen. Daarmee levert de wetenschap zelf het bewijs dat het wel meevalt met dat wantrouwen. Carlijn Simons Uit: Quest Psychologie
Kun jij informatie kritisch beoordelen?
16
Kies opdracht a of b om erachter te komen wanneer er sprake is van een complottheorie of nepnieuws. a
Stellingen over complottheorieën bespreken 1 Lees eerst de stellingen. Dan weet je waar je vooral op moet letten bij het bekijken van het fragment. • Complottheorieën zijn niets nieuws. • Voor het ontstaan van complottheorieën is eigenlijk geen eenduidige verklaring te geven. • Complottheorieën verspreiden zich altijd snel. • Of iets nepnieuws is, is lastig vast te stellen. 2 Kijk en luister naar het videofragment Complottheorieën: Waarom geloven mensen erin? (1.01 5.56) en maak aantekeningen tijdens het kijken. 3 Bespreek nu de stellingen met een medeleerling. Zijn jullie het er mee eens of niet? Motiveer jullie mening met gegevens uit het videofragment en uit de tekst Waarom wantrouwen steeds meer mensen de wetenschap? én betrek ook jullie eigen ervaring met complottheorieën erbij.
b
Zelf een nepbericht opzoeken, analyseren en bespreken 1 Zoek een bericht waarin nepnieuws (onware of onnauwkeurige informatie) wordt verspreid. Print de tekst of sla deze op. Doe dit samen met een medeleerling. 2 Waaraan kunnen jullie zien dat het om een nepbericht gaat? Markeer woorden en zinnen in de tekst waaruit dat blijkt. 3 Is het direct duidelijk dat het bericht nep is of wordt dat op een of andere manier verborgen? Licht jullie antwoord toe. Ga daarbij in op het onderwerp van de tekst. 4 Wissel jullie bericht uit met dat van een ander tweetal. Bespreek de manier waarop het nepnieuws wordt gepresenteerd. Zien jullie overeenkomsten of verschillen? 25
Informatie en media
Oefenen met alle leerdoelen In deze opdrachten lees je een tekst over het gedrag van mensen op internet. Verder oefen je nog een keer met de theorie en alle leerdoelen van deze module. 1
2
3
4
5
6
7
8
Wat is de invloed van sociale media op ons taalgebruik?
17 a
3 49# 2
9
10
Neem de tekst Online uit de bocht kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. 1 Hoe kun je snel bepalen wat het onderwerp van de tekst is? Noem twee punten. 2 Formuleer het onderwerp in maximaal vijf woorden. 3 De schrijver gebruikt tussenkopjes in haar tekst. Waarom doet ze dat? Noem twee punten. 4 De tekst Online uit de bocht komt uit het tijdschrift Quest. De volgende tekst staat op de site van dit tijdschrift: In Quest vind je elke maand weer een spannende mix van kennis en vermaak. We noemen het braintainment. Je krijgt antwoord op fascinerende, verrassende vragen over psychologie, gezondheid, voeding, natuur, wetenschap, techniek, sport en reizen. Uit: www.magazin.quest.nl
Uit welke woorden is 'braintainment' samengesteld? Leg ook uit wat dit woord volgens jou betekent. 5 Wat voor soort blad is Quest, denk je? ◯ magazine voor scholieren ◯ onderwijsmagazine ◯ opinieblad ◯ populair-wetenschappelijk blad ◯ tijdschrift voor journalisten
1#
Online uit de bocht Waarom we op internet sneller asociaal zijn 1
5
2 10
15
Waar we in het echte leven nog tot tien kunnen tellen of op onze tong bijten, slingeren we vanachter ons scherm de uitvoerigste scheldkanonnades de wereld in. Zonder schaamte, en zonder ons maar een seconde te bekommeren om de ontvangende partij. Waarom toch? ‘Deze heeft een serieuze therapeut nodig... Wish her luck.’ ‘Kan hier echt boos om worden. Arme baby. Wat een *leven krijgt zij. Echt te triest dit.’ ‘Dit zijn pas gestoorde wijven, ik had der afmaakt.’ Het zijn zomaar wat commentaren op Facebook. Afgaande op het vuur waarmee ze zijn geformuleerd, zou je vermoeden dat het reacties zijn op grove kindermishandeling, of erger. Maar 26
20 3
25
30
het gaat over een artikel op een moederplatform van een vrouw die uit hygiënische overwegingen niet wil dat andere kinderen aan haar baby zitten. Dat kun je overdreven vinden, of prima, maar er zijn weinig vrouwen die zich in dit soort gematigde termen uitdrukken. De ongenuanceerde en grove reacties zijn niet bepaald een uitzondering. Op sociale media schreeuwen we graag. Hard, meedogenloos en zonder schaamte. Niet alleen moeders buitelen over elkaar heen, maar ook milieubetogers, mannen in pak, gepensioneerden en studenten. Ze winden zich op over uitspraken van politici, gedrag van BN’ers of de eventuele afschaffing van de wintertijd. Het woord ‘kanker’ wordt online zelfs zo vaak gebruikt, dat Twitter
1
35
4
40
45
50
55
en Facebook het niet als schelden opmerken en dus niet verwijderen. Waarom verdwijnen onze moraal en gêne zodra wij achter een scherm gaan zitten? Scherm staat in de weg Om te beginnen schept een scherm afstand met je gesprekspartner. ‘Als wij face to face interacteren, dan stemmen we ons gedrag af op elkaar’, legt hoogleraar sociale psychologie Kees van den Bos van de Universiteit Utrecht uit. Dat afstemmen wordt ook wel sociale coördinatie genoemd. Van den Bos: ‘Je zegt iets, je ziet dat het die ander raakt of kwaad maakt en je past je aan. Als de communicatie via de computer of telefoon gaat, dan is de ontvanger abstracter: het is niet meer een concreet mens van vlees en bloed.’ Voor mensen die boos worden over iets wat ze lezen op internet, voelt het alsof het helpt om commentaar te leveren. ‘Ze hebben het idee dat ze daadwerkelijk iets kunnen doen tegen datgene waar ze zich over opwinden: het internet geeft hen als het ware een handelingsperspectief’, zegt Van den Bos. ‘Dat zie je trouwens ook in positieve zin, bijvoorbeeld als mensen berichten delen voor een goed doel.’
80
85
90
95 7
100
8
105 5 60
65
70
75 6
Ga weg uit mijn huis Al merk je het misschien niet zelf, op internet loop je ook het risico dat je mening uitvergroot raakt. Techniekfilosoof Jan Bats promoveerde in 2019 aan de Universiteit Twente op onderzoek naar ons extreme onlinegedrag. ‘Die polarisatie ontstaat doordat er zoveel informatie beschikbaar is die je mening kan bevestigen. Vond je vroeger met moeite sites voor anti- vaxxers1 , tegenwoordig heb je er honderden met een paar klikken.’ Wat ook niet meewerkt, is dat zoekmachines en sociale media ervoor zorgen dat soortgelijke sites blijven verschijnen. Zo kom je terecht in een filterbubbel. Bats: ‘Mensen hebben de neiging om te trekken naar de meest extreme info die hun ideeën bevestigt. Dit delen ze dan weer met gelijkgestemden, die hun ideeën bevestigen en weer verder aanscherpen.’ Bats noemt ook een andere verklaring voor het feit dat we online uit de bocht vliegen. Volgens
110
115 9
120
125
1 anti-vaxxers: mensen die tegen vaccineren zijn
27
Lezen
hem is internet inmiddels meer dan een doorgeefluik van informatie, het is ook een persoonlijke ruimte die we naar eigen smaak inrichten. We kiezen immers op sociale media wie onze vrienden zijn, richten onze profielpagina’s in, plaatsen foto’s en volgen sites die onze feed bepalen. Je eigen online ruimte voelt een beetje zoals thuis, aan de eigen keukentafel. Ondertussen ben je ook onderdeel van een publieke ruimte waar iedereen kan komen. Bats: ‘Stel je nu voor dat iemand in jouw huis ineens agressieve opmerkingen gaat maken. Dan spreek je die persoon daarop aan: ‘Zeg, je bent hier te gast, houd die taal voor je of ga weg’. Diezelfde reactie hebben we als iemand in onze persoonlijke online ruimte iets zegt waarmee we het niet eens zijn. Alleen doet die andere partij die uitlatingen ook in de sfeer van zijn eigen ruimte. Kortom: jij voelt je aangevallen in je vertrouwde omgeving, maar die ander ervaart precies hetzelfde. Dat heeft invloed op hoe we dat gesprek verder aangaan en hoe we het ervaren.’ Eigen huis eerst Bats testte deze theorie onder studenten. De ene groep mocht zelf een online platform inrichten met bijvoorbeeld een avatar en een achtergrond en ze mochten hun hobby’s opgeven. De andere groep kreeg een platform voorgeschoteld waaraan ze niets meer konden veranderen. In die omgeving kregen ze morele dilemma’s voorgelegd, bijvoorbeeld: betaalt iedereen evenveel collegegeld, of krijg je korting bij hogere studieresultaten? Bats: ‘De groep met de gepersonaliseerde online omgeving koos vaker voor de laatste, meer individualistische optie, en dus voor het eigen belang. Ook bij andere dilemma’s maakten ze vaker keuzes die hen zelf bevoordeelden.’ Nog een interessant resultaat: de persoonlijke onlineplek bepaalt ook hoe je discussieert. ‘De proefpersonen waren in discussies in een persoonlijke omgeving aardiger voor vrienden en gunden elkaar meer.’ Maar het werd veel minder gezellig als een vreemde de persoonlijke ruimte betrad. In de neutrale ruimte was het, nou ja, neutraler. ‘Tegen vrienden waren ze iets minder aardig en tegen vreemden minder streng. Dat zou je kunnen vergelijken met de sfeer in een fysieke openbare ruimte, waar je ook niet snel heel extreem reageert.’ Vertalen
Informatie en media
130
135
we dit naar ons online gedrag, dan zou dat betekenen dat we ons extremer uiten als we het gevoel hebben ‘thuis’ te zijn, in de bekende omgeving van Facebook of Twitter. Dat verklaart ook waarom onze meningen zo polariseren online: van vrienden of gelijkgestemden nemen we graag wat aan, maar we schuiven onbekenden en andersdenkenden al snel bruut aan de kant.
155
160
165
170 10 140
145
150
b
1 15
Luchtige doodsbedreiging Geen wonder dat onze online lontjes zo kort zijn. En ontplof je achter het toetsenbord, dan heb je meestal geen idee wat het effect is. Dat blijkt ook wel als mensen geconfronteerd worden met hun woorden, bijvoorbeeld als ze aangeklaagd worden door de BN’er die hun doodsbedreiging toch iets minder luchtig opnam. ‘Het was een opwelling’, zei een verdachte die een video maakte van Sylvana Simons waarbij haar gezicht op de hoofden van opgehangen lijken was gephotoshopt. Scholier Rico schreef dat Lodewijk Asscher beter de echte
175
zwarte pieten het land uit kon gooien en vulde dat aan met de nodige scheldwoorden. Nadat Asscher hem met naam en toenaam op sociale media noemde, beloofde de scholier in de Leeuwarder Courant voortaan wel tien keer na te denken voordat hij iets op Facebook zou zetten. Berouwvol maakte hij zijn excuses. ‘Het is niet mijn bedoeling geweest hem zo te kwetsen met die woorden. Ik heb ontzettend veel spijt. Ik zal het echt nooit meer doen.’ Zou dat dan de oplossing zijn? De grootste schreeuwers bij kop en kont pakken en publiekelijk op de vingers tikken? Bats gelooft niet in zo'n public shaming-tactiek. ‘Internet onthoudt alles, dus is de straf voor de dader wel erg lang.’ Iemand zelf aanspreken zal ook weinig uithalen, denkt Bats. Dat is olie op het vuur. Zijn oplossing: niet zelf aan de slag gaan, maar als het strafbaar is Justitie het werk laten doen. ‘Zij mogen daarbij meer naar buiten treden met hun straffen, bijvoorbeeld in de media, en meer voorbeelden van strafzaken publiceren. De boodschap moet worden: je opmerkingen worden door veel mensen gelezen en dus ook door de politie. We moeten af van het idee dat we achter onze voordeur mogen zeggen wat we willen. Zo voelt internet misschien, maar het blijft een publieke ruimte. En daar horen regels bij, net als in de echte wereld.’ Nienke Blokhuis Uit: Quest
Lees nu de tekst Online uit de bocht aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. 1 De schrijver maakt de opbouw van de tekst duidelijk door onder andere opsommende signaalwoorden te gebruiken. Omcirkel vier signaalwoorden in alinea 3 t/m 6. Let vooral op het begin van de alinea's. 2 Markeer vier kernzinnen in hetzelfde tekstgedeelte (alinea 3 t/m 6). Let op de hoofdzaken en sla de voorbeelden over. 3 Wissel jouw markeringen uit met die van een medeleerling. Hebben jullie dezelfde signaalwoorden omcirkeld en vinden jullie dezelfde zinnen belangrijk? Bespreek de overeenkomsten en verschillen. 4 Helpt het markeren van signaalwoorden en kernzinnen jou bij het begrijpend en kritisch lezen van de tekst? Licht je antwoord toe.
28
1
2
5 Combineer de woorden uit de tekst met de juiste betekenisomschrijving. Let op de context. Er blijven zes woorden over. ongenuanceerde (regel 22) moraal (regel 34) gêne (regel 34) polarisatie (regel 63-64) feed (regel 84) dilemma’s (regel 109)
6 29 36 68
Lezen
• • • • • •
• • • • • • • • • • • •
lastige keuzes tussen twee zaken schaamte verscherpen van tegenstellingen fatsoensnormen ruzie zoeken ondoordachte opvattingen korte inhoud van een site ergernis onoplosbaar probleem oneerlijk aandachttrekker
6 Op welke vraag wil de schrijver antwoord geven in de tekst, denk je? Formuleer deze vraag in eigen woorden. 7 Alinea 2 is een goede aanvulling op alinea 1. Leg deze uitspraak uit. 8 Wat maakt alinea 3 duidelijk over het onderwerp? Geef antwoord in één korte, samenvattende zin. 9 Vul de zinnen aan met gegevens uit alinea 4. a Het effect van het scherm is b Het gevolg daarvan is c En dat verklaart dat
68 35
5
10 Hoe komt het dat je mening op internet versterkt wordt? Geef twee verklaringen. Baseer je antwoord op alinea 5. 11 Welke zin geeft de inhoud van alinea 6 en 7 het beste weer? ◯ Doordat mensen vanuit hun persoonlijke ruimte op internet reageren, voelen ze zich eerder aangevallen en reageren ze heftiger. ◯ In je vertrouwde omgeving op internet stem jij je gedrag niet meer af op anderen, zodat je snel geïrriteerd reageert als iemand iets zegt wat je niet bevalt. ◯ Je eigen online ruimte voelt als thuis, maar je bent ook onderdeel van een publieke ruimte waar iedereen kan komen. ◯ We richten internet in als een persoonlijke ruimte, waardoor we alleen nog vrienden accepteren. 12 Onderstreep de kernzinnen van alinea 8 en 9.
29
Informatie en media
13 Geef van de volgende stellingen aan of ze juist of onjuist zijn.
134 5
Juist
Onjuist
a Het tussenkopje 'Eigen huis eerst' past alleen bij alinea 8.
◯
◯
b Het tussenkopje 'Eigen huis eerst' past zowel bij alinea 8 als bij alinea 9.
◯
◯
c Alinea 8 en 9 bevatten een beknopt verslag van het onderzoek.
◯
◯
d Alinea 8 gaat over een test onder studenten; alinea 9 gaat over een test onder andere proefpersonen.
◯
◯
e Eigenlijk bevat het onderzoeksverslag niets nieuws, dus alinea 8 en 9 kun je net zo goed weglaten
◯
◯
f Het onderwerp van de tekst wordt belicht door meerdere deskundigen en er is onderzoek naar gedaan, waardoor de tekst geloofwaardige informatie bevat.
◯
◯
7
14 In alinea 10 lees je over mogelijke oplossingen om online schelden aan te pakken. Markeer die oplossingen. 15 Met welk doel heeft Nienke Blokhuis de tekst geschreven, denk je?
18
Hoe schrijf je een reactie op een tekst over sociale media?
13
a
Schrijf een korte reactie op de laatste alinea van de tekst Online uit de bocht. Richt je tot medeleerlingen. Ga in op de vraag: Wat kun je het beste doen tegen online schelden en waarom? Formuleer je reactie in ongeveer vijf volledige zinnen. Onderbouw je standpunt met argumenten en maak daarbij gebruik van signaalwoorden als want, omdat, namelijk.
b
Wissel jouw reactie uit met die van een medeleerling. Bespreek elkaars tekst aan de hand van de volgende vragen: • Is het standpunt duidelijk geformuleerd? • Is de argumentatie bij het standpunt overtuigend? • Is de tekst in volledige zinnen geschreven?
c
Herschrijf je tekst aan de hand van de feedback bij opdracht 18b en neem je tekst op in je leesdossier.
Reflectie In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.
Heb je de leerdoelen behaald?
19 a
Bij opdracht 17 en 18 zie je bij bijna iedere vraag een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen had je goed en welke vond je lastig?
b
Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 3. Bekijk dit schema opnieuw. 1 Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? 2 Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien. 30
1
Lezen
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.
Eindopdracht Aan het eind van iedere module Lezen oefen je alvast met een examentekst. Zo weet je wat je volgend jaar te wachten staat en kun je je goed voorbereiden. Doe de resultaten van deze eindopdracht in je leesdossier. Zo krijg je inzicht in je leesontwikkeling.
Ben je een betere lezer geworden?
20 a
Bij elke examentekst krijg je een aantal tips die je helpen om de examenvragen goed te beantwoorden. Bekijk de examentips. TIPS
Examentips
• • •
b
Het onderwerp van de tekst vind je snel door de titel en de inleiding te lezen. Bij een examentekst bestaat de inleiding vaak uit een lange alinea of uit meerdere alinea's. Lees dan even door tot het middenstuk om achter het onderwerp van de tekst te komen. Een open vraag moet je vaak in een volledige zin beantwoorden. Neem dan enkele woorden uit de vraag in je antwoord over als antwoordstarter. Zo kom je eerder tot het goede antwoord. Bijvoorbeeld: Ik verwacht vooral feitelijke (of: waarderende) uitspraken te lezen, want …
Lees de tekst Het beeldscherm: mijn grote liefde en mijn tiran. 1 Formuleer het onderwerp van de tekst in maximaal vijf woorden. 2 Spreekt het onderwerp jou aan? Waarom wel/niet? 3 Verwacht je in de tekst vooral feitelijke of vooral waarderende uitspraken te lezen? Licht je antwoord toe. Formuleer je antwoord in één volledige zin. 4 Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context. a latente (regel 1) b lucratief (regel 16) c kornuiten (regel 37) 5 Wat hielp volgens de tekst de ik-figuur om van zijn verslaving af te komen? 6 De tekst Het beeldscherm: mijn grote liefde en mijn tiran suggereert een aantal nadelen die de ik-figuur ondervond of had kunnen ondervinden van zijn beeldschermverslaving. Noem vier van deze mogelijke nadelen. 7 Wat is volgens de tekst voor de ik-figuur tegenwoordig een plezierige bijkomstigheid van diens beeldschermgevoeligheid? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. Geef geen voorbeelden. 8 In het tekstgedeelte dat bestaat uit alinea 1 t/m 3 worden uitspraken gedaan waarmee de ik-figuur de ernst van zijn beeldschermverslaving relativeert. Noem vijf van deze relativerende uitspraken. Geef antwoord in volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 60 woorden. 9 '(Bij zijn moeder hoeft hij daar niet mee aan te komen, dat is een vrouw namelijk.)' (regel 91-94) Leg uit welke opvatting blijkt uit bovenstaande uitspraak. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. 31
Informatie en media
10 In de tekst wordt regelmatig gebruikgemaakt van overdrijvingen. Citeer uit alinea 4 t/m 6 drie afzonderlijke zinnen waarin deze stijlfiguur sterk naar voren komt. 11 Wat bedoelt de auteur met de slotzin (alinea 6)? 12 Met welke beschrijving is de toonzetting van de tekst het beste te typeren? ◯ arrogant en moraliserend ◯ humoristisch en met zelfspot ◯ laconiek en zonder tact ◯ streng maar begripvol 13 Richt de auteur zich tot een algemeen publiek of tot een specifieke doelgroep? Licht je antwoord toe. 14 Wat is het belangrijkste schrijfdoel van de tekst? 15 Leg uit waarom de titel goed bij het onderwerp van deze tekst past. Geef antwoord in een of twee volledige zinnen. c
Je gaat een aanrader/afrader schrijven aan een vriend(in). 1 Vraag jezelf af of de tekst Het beeldscherm: mijn grote liefde en mijn tiran voor jou van belang is. Waarom wel/niet? 2 Schrijf een korte e-mail over de tekst aan een vriend(in). Vertel daarin waar de tekst over gaat en leg uit waarom je de tekst aanraadt/afraadt. Schrijf een e-mail van twee of drie alinea's. 3 Bekijk je e-mail kritisch aan de hand van de volgende vragen. • Is het duidelijk waar de tekst over gaat? • Komt je standpunt duidelijk over? • Is de argumentatie bij jouw standpunt overtuigend? • Heeft je tekst een duidelijke alineaverdeling? • Is de tekst in volledige zinnen geformuleerd? 4 Wissel jouw aanrader/afrader uit met die een medeleerling. Lees elkaars tekst aandachtig en kritisch door. 5 Geef elkaar feedback aan de hand van de vijf vragen van vraag 3. 6 Doe de resultaten van je eindopdracht in je leesdossier.
Het beeldscherm: mijn grote liefde en mijn tiran 1
Iedereen heeft wel een latente verslaving. Als je
graphics waren in die tijd, voordat de thuis-
boft, is het er een die iedereen toejuicht, zoals
computer bestond, niets minder dan magisch
het bellen met vrienden of hard werken. Als je
en ik verbraste er al mijn zakgeld aan. Honder-
pech hebt, is het cocaïne en als je nog grotere
20 den guldens joeg ik erdoorheen. Echte scha-
5 pech hebt, is het alcohol. 2
de leverde dat niet op, want ik had geen werk
Mijn zwakke plek is dat ik beeldschermgevoe-
of gezin en op het gymnasium haalde ik braaf
lig ben. Televisie was mijn eerste verslaving,
mijn zesjes.
en wat voor een. Mijn troost, mijn opvoeder,
3
Maar vroeg of laat breekt zoiets je op. Er is
mijn grote liefde en uiteindelijk mijn tiran, die
25 een foto van mij met mijn pasgeboren baby op
ater 10 mijn leven zowel verrijkte als saboteerde. L
schoot, mijn armen om hem heen en in mijn
kwam er gamen bij. Lang voor de Playstation,
handen de Playstationbediening. Hij brult en
de Nintendo, ja, zelfs vóór de Atari had je de
ik probeer me te concentreren op het spelen
speelhallen, met fantastische 'videogames'. In
van Grand Theft Auto: Vice City. Ik zit in een
Utrecht had je een speelhal aan de Oudegracht
30 verdomd moeilijke missie, want ik moet een
15 die zijn fruitmachines één voor één verving door
bende die een pakhuis beschermt neerknallen
gamekasten, zo lucratief waren ze. Computer-
vóór de politie arriveert en ja, dan kan men zich
32
1
Lezen
niet veroorloven te stoppen voor een poeplui-
55 stootwapen en traangas nodig hebben. Of ik
er, flesje of wat het ook is dat de baby wil. In
moet hem op zijn twaalfde aan een gezin en
35 de film Trainspotting zit een scène waarin ac-
een baan helpen – er zijn landen waar dat pri-
teur Ewan McGregor en zijn heroïneverslaafde
ma kan – want dat was uiteindelijk wat mij op het rechte pad bracht.
kornuiten een baby laten doodgaan omdat ze te druk zijn met trippen. Deze foto lijkt daar iets
5 60 Tot nu. Laatst pakte ik de iPad, opende een
te veel op. Misschien vindt u dat ik overdrijf.
spelletje uit zijn mapje en weg was ik. Ik sliep
40 Maar bedenk dat het met Kerstmis was. Zijn
niet die nacht en krikte zijn highscores zo ver
eerste kerst. Die nieuwjaarsdag heb ik dan ook
op dat ik onmiddellijk werd gesnapt. Niet dat hij
de Playstation en alle games die erbij zaten bij
boos was. Hij vond het geweldig dat hij eindelijk
het vuilnis gekwakt, want wie zichzelf te dik
65 iemand in huis had met wie hij over games kon
vindt, moet geen chips in huis hebben, niet-
praten, bijvoorbeeld over de ideale plaatsing van
45 waar? Ik troostte mij met de gedachte dat er nu
kanonnen in zijn Clash of Clans-dorp of over
ergens iemand kraaiend van pret gratis zat te
welke held hij het beste in dit of dat level van
genieten van mijn duurbetaalde computergame
Kingdom Rush moest inzetten. (Bij zijn moeder
Ratchet & Clank: Locked & Loaded.
70 hoeft hij daar niet mee aan te komen, dat is een
vrouw namelijk.) Ik heb nu een paar oude Kuifjes en Guust
6
Flaters1 gekocht – mijn methadon2. Thomas van Luyn 1 Kuifje
en Guust Flater zijn Belgische stripboeken-
reeksen met gelijknamige hoofdfiguren. 2 Methadon
4
De baby op die foto is inmiddels negen jaar en
is vooral bekend als afkickmiddel voor
heroïneverslaafden, aan wie het als vervangings-
50 blijkt hetzelfde verslavingsgen te dragen. Hem
middel voor heroïne wordt aangeboden.
losscheuren van televisie of iPad gaat gepaard met veel geschreeuw en gedreig – en dan heb ik
Uit: de Volkskrant. Thomas van Luyn (1968) is cabaretier en schrijver.
het niet over mij. Ik kan hem fysiek nog net de baas, maar over een paar jaar zal ik een stroom-
33
1 MODULE
Schrijven Informerende en uiteenzettende teksten Schrijf jij vaak berichten op sociale media of chats aan vrienden en familie? Dat zijn persoonlijke, informele berichten. Die schrijf je meestal gemakkelijk. Maar een formele, zakelijke tekst schrijven is voor veel mensen een uitdaging. Denk aan het maken van een verslag van een vergadering of het schrijven van een brief of e-mail aan de gemeenteraad. In deze module leer je informerende teksten te schrijven, zoals een krantenbericht, een verslag of een uiteenzetting (een langere tekst met uitleg). Nu is dat handig voor bijvoorbeeld het schrijven van schoolopdrachten of je PWS. Maar ook later voor je vervolgstudie en in werksituaties moet je vaak informerende teksten schrijven.
INHOUD Start
Introductie Woordenschat Taalverzorging
opdracht 1, 2, 3 opdracht 4 opdracht 5
Oefenen
Informerende teksten: nieuwsbericht Informerende teksten: instructie Informerende teksten: verslag Uiteenzettende tekst
opdracht 6, 7 opdracht 8 opdracht 9 opdracht 11, 12
Reflectie en eindopdracht
Reflectie Eindopdracht
opdracht 13 opdracht 14
34
1
Schrijven
Introductie In deze opdrachten bekijk je tips voor het schrijven van een tekst en ga je na wat voor schrijver je zelf bent. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Schrijven aan de orde komen.
Hoe breng je informatie over?
1
Als je een tekst schrijft, wil je dat de lezer de informatie goed begrijpt. Om dit te bereiken, moet je op verschillende aspecten van de tekst letten, bijvoorbeeld het taalgebruik en de opbouw van de tekst. Bekijk het videofragment 4 tips voor effectief schrijven (0.05 – 1.38). a
De spreker zegt dat lezers snel afhaken bij het lezen van een tekst. Welke oorzaak noemt ze?
b
Wat is de belangrijkste tip voor het schrijven van een tekst?
c
Wat bedoelt de spreekster met de term 'piramide-opbouw'?
d
Welke tip geeft ze voor het taalgebruik?
e
Voor welk publiek is deze video gemaakt?
f
Heb jij weleens een tekst ontvangen die niet goed op jou als lezer was afgestemd? Zo ja, noteer een concrete situatie en geef aan hoe de schrijver zijn boodschap beter had kunnen overbrengen.
Wat voor schrijver ben jij?
2
Schrijven doe je vast elke dag. De lengte van de teksten zal verschillen. Ook je taalgebruik en het publiek zullen per tekst niet hetzelfde zijn. a
Maak een schrijfprofiel van jezelf door de vragen over informerende teksten te beantwoorden. Bij een vraag met vierkante hokjes mag je meer opties aankruisen. Bij een vraag met rondjes is één antwoord mogelijk.
1 Schrijf je weleens korte berichten in apps of op sociale media? ◯ heel vaak ◯ soms ◯ als het noodzakelijk is ◯ nooit 2 Gebruik je vaak foto’s, plaatjes of emoji’s bij je online berichten? ◯ ja ◯ nee 3 Bedenk je vooraf wat je wilt schrijven? □ Ik kies mijn woorden zorgvuldig. □ Ik reageer vooral op de ander. □ Ik schrijf snel op wat ik denk. □ nee
4 Schrijf je weleens lange, informerende teksten (van 300 woorden of meer) zoals een verslag of nieuwsbericht? ◯ vaak ◯ af en toe ◯ alleen voor school ◯ nooit 5 Heb je weleens voor je (sport)club, hobby of werk een verslag of bericht geschreven dat is gepubliceerd? ◯ ja ◯ Nee, dat vind ik te lastig. ◯ Nee, daar heb ik geen zin in. 6 Bedenk een situatie buiten school waarbij je een lange, informerende tekst zou moeten schrijven.
35
Informatie en media
7 Hoe bepaal je welke woorden en zinnen je schrijft in een tekst? □ Ik denk er nooit over na welke woorden ik gebruik. □ Ik gebruik woorden die het publiek kent. □ Ik schrijf mijn tekst in mijn eigen woorden.
9 Welk(e) hulpmiddel(en) gebruik je bij de opbouw van je tekst? □ schrijfplan □ signaalwoorden □ tekststructuur □ geen
8 Hoe bepaal je de inhoud van je tekst? □ Ik bedenk zelf de inhoud. □ Ik neem delen van andere teksten over. □ Ik zoek vooraf informatie over het onderwerp (op internet) en verwerk deze in eigen woorden in mijn tekst.
10 Je gaat in deze module aan de slag met het schrijven van informerende teksten. Welke onderdelen beheers je al? □ afstemming op het publiek □ inhoud □ omgaan met deadlines □ opbouw □ taalgebruik
b
Wissel je antwoorden uit met een medeleerling. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er?
c
Bewaar je schrijfprofiel in je schrijfdossier. Zo kun je zien hoe je je als schrijver ontwikkelt. Het schrijfdossier is een onderdeel van je taalportfolio. Lees in theorie-onderdeel [53] hoe je een taalportfolio maakt.
Met welke leerdoelen ga je oefenen?
3
In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Met de meeste daarvan heb je al kennisgemaakt in de onderbouw. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie. a
Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema hieronder in.
1
2 3 4 5
= Ik kan dit uitleggen/voordoen.
= Ik kan dit een beetje.
= Ik kan dit goed.
= Ik kan dit nog niet.
Ik kan informerende en uiteenzettende teksten onderscheiden: nieuwsbericht, verslag, instructie, uiteenzetting. 54 Nieuwsbericht 55 Verslag 56 Instructie 56b Uiteenzetting Ik kan het doel en publiek van een tekst bepalen. 7 Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen 11 Publiek in kaart brengen 12 Inhoud afstemmen op publiek Ik kan een schrijfplan maken. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 48 Voorbereiding en schrijfplan Ik kan vormgeving en beeld bepalen. 49 Vormgeving 50 Beeld Ik kan een bronvermelding maken. 47 Informatiebronnen en bronvermelding
36
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
1
6
7
b
Ik kan een informerende en uiteenzettende tekst schrijven. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 32 Manieren om alinea’s of deelonderwerpen met elkaar te verbinden 54 Nieuwsbericht 55 Verslag 56 Instructie 56b Uiteenzetting Ik kan feedback geven op een geschreven tekst, deze verbeteren en aangeven wat ik wil leren. 25 Feedback geven en krijgen 51 Feedback geven op een tekst 52 Herschrijven van een tekst
Schrijven
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
Welke drie leerdoelen zijn het belangrijkst om jouw schrijfvaardigheid te vergroten?
Woordenschat In deze opdracht oefen je met woorden rond het thema Informatie en media. 2
Hoe oefen jij je woordenschat?
4 a
De volgende woorden hebben te maken met informatie en media. Kies het juiste woord in elke zin. Soms moet je de vorm van het woord veranderen. Kies uit: beargumenteren – dopamine – feedback – getalenteerd – infographic – platform – portfolio – reflecteren – reportage – review 1 Effectieve
kan leiden tot een beter resultaat van de werknemer en
verbetering van de samenwerking. 2 Bij haar toelatingsgesprek voor de hogeschool voor de kunsten wilde zij een zo goed mogelijk beeld van haar capaciteiten en ideeën geven, daarom had zij een samengesteld. 3 Alleen de meest
kandidaten worden toegelaten tot de opleiding
die bekend staat om haar kwaliteit. 4
zorgt voor communicatie in de hersenen en is belangrijk voor bepaalde functies van het zenuwstelsel, zoals motivatie, beweging, genot en aandacht.
5 De presentatie bevat een schematische
over de vervaardiging
van biodiesel uit olie van algen. 6 Als je wil weten welke wasmachine of vaatwasser goed is, welke webwinkel betrouwbaar is en waar je lekker kunt eten, kijk dan bij de
.
7 Op je werk in vergaderingen of tijdens je opleiding in projectgroepen, zul je het regelmatig oneens zijn met anderen. Als je de ander voor jouw standpunt wil winnen, moet je dit goed
37
Informatie en media
8 Drie leerlingen kregen de opdracht om samen een
te schrijven
over alle activiteiten die tijdens de Goede Doelen Dag werden georganiseerd. 9 Regelmatig
leert je veel over jezelf: je houdt jezelf een spiegel voor
en je staat even stil bij je eigen gedrag. Deze zelfkennis is ontzettend waardevol om verder te komen in het leven. 10 Veel bedrijven plaatsen dezelfde content op verschillende sociale media , maar het is beter om de informatie af te stemmen op de kenmerken van het kanaal en de gebruikers ervan. b
Bedenk de informele variant van het woord dat je hebt ingevuld bij zin 3, 5 en 7 van opdracht 4a. TIP
Belangrijke woorden Maak een lijst met woorden die volgens jou belangrijk zijn bij Nederlands. Doe deze lijst in het leesdossier van je taalportfolio. Het kan handig zijn om bij leesteksten of videofragmenten deze lijst te raadplegen.
Taalverzorging In deze opdracht oefen je met het vervoegen van werkwoorden en let je op congruentiefouten.
5
Hoe vervoeg je werkwoorden?
117
118
150
TIP In deze module ga je teksten schrijven en hierop feedback geven. Dit doe je met behulp van de Rubrics Schrijven en de feedbackformulieren. Deze vind je achter in je boek en in Op niveau online. Taalverzorging is een onderdeel van de Rubrics Schrijven. Het uitgangspunt van je schrijfstijl is helder en correct taalgebruik. Maar soms ben je zo gefocust op de inhoud van je tekst, dat er taalfouten insluipen. Lees daarom altijd je tekst nog eens door en controleer deze op spelling en formulering.
Noteer de vervoeging van de werkwoorden die tussen haakjes staan. De tijd waarin je het werkwoord vervoegt, leid je af uit de context. Activisme bij topsporters Je kent hem wel, Lebron James, de basketballer die in de afgelopen jaren veel roem (1)
(verwerven). Hij is niet alleen vanwege zijn imago bekend,
maar James is ook befaamd doordat hij twee keer NBA-kampioen is geworden en zelfs vier keer werd (2)
(benoemen) tot meest waardevolle speler van
de league. Toch (3)
(vinden) James dat hij niet alleen moet
laten zien dat hij goed is in basketbal, hij (4) 38
(communiceren)
1
Schrijven
ook zijn standpunt met betrekking tot iets wat los van de sport staat, namelijk racisme. Het verzet tegen racisme (5)
(starten) nadat Eric Garner om het
leven kwam. Politieagenten (6)
(houden) hem minutenlang in
een nekgreep. Hierdoor kwamen veel afro-Amerikanen in opstand. De media (7)
(besteden) hier veel aandacht aan. Tegenwoordig
(8)
(stijgen) de onrust tussen witte politieagenten en zwarte
Amerikanen. Die laatste groep (9)
(hebben) vaak het idee dat
ze zonder een verklaarbare reden (10)
(worden)
(11)
(discrimineren), omdat ze verdacht
(12)
(worden) van strafbare feiten. Een voorbeeld hiervan is de
protestbeweging na de dood van George Floyd. Hij werd ervan (13) (verdenken) met een vals briefje van 20 dollar te hebben (14) (betalen). Vier agenten (15)
(werken) hem tegen de grond,
waarna hij schreeuwde dat hij geen lucht kreeg. Hij (16) (overlijden) op de plek waar hij werd aangehouden. Hierna ontstond de Black Lives Matterbeweging. Ook in de sport zijn er veel bekende protestvoorbeelden (17)
(zijn). Zo (18)
(zetten)
Ronaldo op #blackoutuesday z'n instagrampagina op zwart. Ook in Nederland werd er meegedaan door onder andere sportatlete Dafne Schippers. Bijna alle statements van sporters worden (19)
(delen) via sociale media. Je
ziet vaak een onderschrift bij de foto's die sporters plaatsen, waarbij ze een bepaald statement maken. Een sporter kan in een paar zinnen precies vertellen wat die (20)
(vinden) en daarna op het knopje 'foto plaatsen' klikken
en iedereen (21)
(ontvangen) vervolgens zijn visie op racisme
of een ander belangrijk item zoals het gendervraagstuk. Kortom, er is de laatste tijd veel ophef wat (22)
(betreffen) discriminatie en racisme. Veel
topsporters stellen zich activistisch op. Ze brengen het onderwerp onder de aandacht door middel van sociale media en de tv.
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen met woordenschat en spelling? Maak dan de extra opdrachten in Op niveau online. In het hoofdstuk Taalverzorging en taalbewustzijn vind je ook veel opdrachten over spelling.
39
Informatie en media
Informerende teksten: nieuwsbericht In deze opdrachten analyseer je een nieuwsbericht en schrijf je zelf een bericht.
Hoe analyseer je een nieuwsbericht?
6
50
54
Een nieuwsbericht is een informerende tekst met een vaste opbouw. Het bevat zakelijke mededelingen over iets wat is gebeurd of gaat plaatsvinden. Lees de tekst Meerdere aanhoudingen voor grootschalige WhatsApp fraude. a
Welke drie delen herken je in de tekst?
b
Hoe noem je het vetgedrukte gedeelte van de tekst?
c
Bedenk een tussenkopje boven alinea 2 en alinea 4.
d
Formuleer één kernzin die de inhoud van alinea 2 samenvat.
e
Schrijf twee aanvullende zinnen die passen bij alinea 3 Topje van de ijsberg. We vermoeden dat ...
f
De tekst eindigt met een advies. Past dat bij deze tekstvorm? Licht je antwoord toe.
g
Vind je de afbeelding bij de tekst passen en voegt deze iets toe aan de inhoud? Licht je antwoord toe.
Meerdere aanhoudingen voor grootschalige WhatsApp fraude AD 30-12-2020 | 13:45
nummer, maar ik kan nu dus ook niet bij mijn internetbankieren. Kun jij me even uit de brand
Rotterdam - Drie verdachten gebruikten mi-
helpen en wat geld overmaken naar …’ Met dit
nimaal tien telefoons en per telefoon vele
soort teksten wisten de mannen alleen in de
verschillende simkaarten. En met al die ver-
15 maand oktober al minimaal 45.000 euro van
schillende nummers en telefoons hebben ze
veelal oudere mensen af te troggelen. De man-
5 waarschijnlijk een groot aantal mensen op-
nen haalden 06-nummers van internet. ‘Ze
gelicht. Dat is in ieder geval de verdenking
zochten bijvoorbeeld naar therapeuten,’ vertelt
waarop de drie mannen zijn aangehouden.
een van de rechercheurs. ‘Die hebben als een20 manszaak vaak een 06-nummer op hun web-
site staan. En vaak staan er op zo’n site nog meer persoonlijke gegevens.’ Dankzij deze informatie en gegevens van Facebook beschikten zij over alle namen en feitjes om geloofwaardig 25 over te komen. Veel slachtoffers wisten zelf
niet dat zij met zo veel gegevens op internet te vinden waren. ‘Eén mevrouw hadden ze gevonden omdat zij op een personeelslijst van een kinderboerderij stond, die in zijn geheel 30 op internet stond. Met adressen en telefoon-
[…]
nummer.’ Personeelslijsten, lijsten met leden
‘Hoi pap, ik heb een ongelukje gehad met mijn
van lokale sportverenigingen, het zijn bronnen
10 telefoon. Daarom heb ik nu even tijdelijk dit
van informatie voor deze oplichters. ‘Maar ze
40
1
kochten ook van die marketingbellijsten van 35 bedrijven op,’ licht de rechercheur toe.
Schrijven
is dat maar het topje van de ijsberg. We ver50 moeden dat …’
Groot onderzoek
[…]
De zaak kwam aan het rollen toen in een ho-
‘Het liefst zou ik elke avond op tv van die
telkamer een mobiele telefoon werd gevon-
spotjes willen laten uitzenden om mensen te
den. Een blik in die telefoon maakte duidelijk
waarschuwen,’ zegt de rechercheur. ‘Mensen
40 dat met het toestel WhatsApp fraude was ge-
55 er zo vaak mee bestoken, dat wanneer er via
pleegd. Ook lag er een vuurwapen op de hotel-
WhatsApp om geld wordt gevraagd, meteen alle
kamer. Het was de start van een groot onder-
alarmbellen afgaan, zodat niemand meer zo-
zoek waarna drie verdachten konden worden
maar geld overmaakt, maar altijd eerst even
aangehouden.
warm contact zoekt met de vragende persoon. 60 Zorg dat je iemand live spreekt en vraag of het
45
Topje van de ijsberg
klopt. Checken, checken, checken. Dat zou ik
‘Zo ver we hebben kunnen vinden, hebben ze
iedereen op het hart willen drukken.’
in die maand 45.000 euro binnen gehaald met hun oplichtingspraktijken. Naar verwachting
Uit: AD
3
Hoe schrijf je een nieuwsbericht?
7
11
12
25
32
50
51
54
In opdracht 6 heb je een nieuwsbericht geanalyseerd. Je gaat nu zelf een nieuwsbericht schrijven. a
Bekijk de krantenkoppen goed en zoek aanvullende informatie op internet. 1 Supermarktkip krijgt beter leven dankzij Wakker Dier 2 Museum alert na mislukte roof schilderij.
b
Kies een krantenkop en beantwoord in steekwoorden de volgende vragen: • Wat gebeurde er? • Waar gebeurde het? • Wie waren erbij betrokken? • Wanneer gebeurde het? • Waarom/waardoor gebeurde het? • Hoe gebeurde het?
c
Je schrijft het nieuwsbericht voor een digitale regionale krant bij jou in de buurt. Met wat voor publiek heb je te maken en wat is je schrijfdoel?
d
Schrijf de lead van het nieuwsbericht. Houd hierbij rekening met het publiek
e
Schrijf het nieuwsbericht (maximaal 100 woorden) bij de krantenkop die je gekozen hebt. Gebruik minstens drie signaalwoorden.
f
Zoek online een afbeelding die je bij het bericht wilt plaatsen.
g
Wissel je nieuwsbericht uit met dat van een medeleerling. Geef elkaar feedback en gebruik hierbij het Feedbackformulier Schrijven: nieuwsbericht.
h
Verbeter je tekst met een andere kleur aan de hand van de feedback. Neem het nieuwsbericht en het feedbackformulier op in je schrijfdossier.
41
Informatie en media
FEEDBACKFORMULIER SCHRIJVEN: NIEUWSBERICHT 4 VWO | HOOFDSTUK 1 | INFORMATIE EN MEDIA Naam:
Klas: Datum:
Opdracht:
Totaalscore:
Soort tekst: Naam beoordelaar: onvoldoende | twijfelachtig | voldoende | goed Score rubric
De schrijver ... 1. Voorbereiding
(1)
heeft betrouwbare bronnen gezocht die passen bij het onderwerp, publiek en doel. 2. Inhoud
(4)
heeft de tekst afgestemd op het schrijfdoel.
(7)
begint de tekst op een pakkende manier (lead), noemt onderwerp en hoofdgedachte.
(10)
geeft informatie die klopt en waarde heeft voor het publiek. 3. Structuur
(11)
bouwt zijn tekst op volgens inleiding (lead), middenstuk (toelichting), slot en geeft tekstverbanden aan.
(12)
geeft een korte, aansprekende titel passend bij de inhoud van de tekst.
(13)
gebruikt passende signaalwoorden en/of -zinnen. 4. Publiekgerichtheid
(18)
stemt schrijfstijl, woordgebruik en toon af op het publiek. 6. Taalverzorging
(21)
gebruikt interpunctie en hoofdletters op een juiste manier.
(22)
formuleert begrijpelijke en grammaticaal goed opgebouwde zinnen.
(23)
schrijft woorden en werkwoorden 100% volgens de spellingsregels. Feedback/opmerkingen:
42
O 0
T 1
V 2
G 3
1
Schrijven
Informerende teksten: instructie In deze opdracht maak je een instructie. 25
Hoe maak je een instructie?
8
51
56
Niet alleen nieuwsberichten, maar ook instructies horen bij informerende teksten. Als je iets moet doen of maken en je weet niet precies hoe, kun je een instructie raadplegen. Een instructie kun je lezen of je kunt een instructiefilmpje (tutorial) bekijken. Als je een gerecht bereidt of je gebruikt een nieuw apparaat moet je vaak een instructie raadplegen. a
Waarvoor heb jij weleens een instructiefilmpje bekeken?
b
Wat vind je handiger: een geschreven instructie of een instructiefilmpje? Licht je antwoord toe.
c
Bekijk het instructiefilmpje Handen wassen – Doe het goed en vaak. Welke handelingen noemt de spreker in de instructie?
d
Wat is kenmerkend voor de wijze waarop de zinnen zijn geformuleerd?
e
Wat is het nut van de samenvatting aan het einde van de instructie?
f
Wat zou jijzelf nog toevoegen aan de instructie?
g
Schrijf nu zelf een duidelijke instructie voor een medeleerling. Dit kan een opruiminstructie voor je slaapkamer, een routebeschrijving of een leertip zijn. Verwerk de volgende punten in je instructie: • Zet er een titel boven. • Schrijf een inleidende zin. • Schrijf de inhoud van de instructie: de aanwijzingen. • Sluit de instructie af met een aanmoedigende opmerking. • Zoek een bijpassende afbeelding.
h
Wissel je instructie uit met een medeleerling. Geef elkaar feedback en gebruik hierbij het Feedbackformulier Schrijven: instructie.
i
Neem de instructie en het feedbackformulier op in je schrijfdossier.
Informerende teksten: verslag In deze opdracht oefen je met het schrijven van een verslag. 3
Hoe schrijf je een verslag?
9
25
32
51
Een derde vorm van een informerende tekst is een verslag. Een verslag kun je met verschillende doelen schrijven. Zo kun je verslag uitbrengen van iets wat je hebt meegemaakt of je schrijft een verslag over de handelingen en het resultaat van een proef. Bij je PWS-presentatie doe je verslag van het onderzoek dat je hebt gedaan. a
Voor welke vakken op school heb jij een verslag geschreven?
b
Wat lukt je goed bij het schrijven van een verslag? Wat vind je lastig?
43
55
Informatie en media
c
Bekijk het videofragment over een sportverslag van de NOS. In het schema staan de belangrijkste punten van een verslag. Vul het schema met behulp van de informatie uit het sportverslag. Inleiding: onderwerp, plaats, tijd Waarover gaat het? Wie zijn erbij betrokken? Waar en wanneer gebeurde het? Middenstuk: werkwijze, gang van zaken Hoe gebeurde het? Wat waren de belangrijkste gebeurtenissen? Slot: resultaat Wat is het resultaat? Hoe wordt erop gereageerd?
d
Dit sportverslag is niet volledig objectief. Noteer drie woorden of woordgroepen die subjectief zijn.
e
Wat is het effect van deze subjectieve woorden in het sportverslag?
f
Maak nu een objectief verslag van ongeveer 80 woorden over het videofragment. Gebruik hiervoor de punten die je hebt ingevuld hebt in het schema van opdracht 9, vraag c. Houd de volgorde van het schema aan in je verslag. Verwerk de volgende punten in je verslag: • Bepaal je schrijfdoel. • Schrijf een informatieve titel boven je verslag. • Maak minimaal twee tussenkopjes. • Gebruik minstens drie signaalwoorden en/of -zinnen om samenhang te brengen in je verslag.
g
Wissel je verslag uit met een medeleerling. Geef elkaar feedback met behulp van Feedbackformulier Schrijven: verslag.
h
Herschrijf je verslag met behulp van de aanwijzingen uit het feedbackformulier.
i
Doe de eindversie van het verslag en het feedbackformulier in je schrijfdossier.
Uiteenzettende tekst In deze opdrachten ga je een uiteenzetting schrijven. Je kijkt eerst wat een uiteenzetting inhoudt, daarna maak je een schrijfplan voor een uiteenzetting en vervolgens schrijf je zelf een uiteenzetting.
Wat is een uiteenzetting?
10
56b
Een uiteenzetting is een langere, objectieve, informerende tekst waarin je uitleg geeft. In een uiteenzetting neemt de schrijver veel feiten op en licht hij deze toe. Toelichting, uitleg en voorbeelden vormen het middenstuk van de uiteenzetting. Denk bijvoorbeeld aan een verdiepend krantenartikel waarin het verschijnsel matchfixing wordt beschreven. a
Een uiteenzetting hoeft niet te bestaan uit een droge opsomming van feiten. Waarmee kan de schrijver het publiek boeien?
b
Waaruit bestaat de inleiding van een uiteenzetting?
c
Waaruit bestaat het slot van een uiteenzetting?
44
1
3
Hoe maak je een schrijfplan?
11
Schrijven 48
In opdracht 12 ga je een uiteenzetting schrijven over cyberpesten. Voordat je deze uiteenzetting schrijft, neem je informatie door over dit onderwerp, probeer je dit verschijnsel te verklaren en maak je een schrijfplan.
123 45
a
In de tekst Online uit de bocht, opdracht 17 van Lezen, gaat het over ons gedrag op internet. Uit de tekst blijkt dat we online makkelijker schelden op elkaar. Dit kan leiden tot cyberpesten. Lees deze tekst nog een keer door. Zoek verder op Wikipedia naar informatie over cyberpesten én wie hierbij betrokken zijn. Zoek nog één andere betrouwbare bron over cyberpesten. Lees de bronnen en markeer informatie die je wilt gebruiken. Maak een bronvermelding van de bronnen die je hebt gebruikt.
b
Bekijk het schrijfplan over cyberpesten en vul het aan met de informatie die je hebt gevonden bij vraag a. Schrijfplan Onderwerp
cyberpesten
Vraagstelling
Wat is cyberpesten en wie zijn erbij betrokken?
Schrijfdoel
informeren/uiteenzetten (uitleggen)
Tekstsoort
uiteenzettende tekst
Publiek
jongeren
Tekststructuur
verschijnsel-en-besprekingstructuur
Bronvermelding Alinea
Functie
Inhoud
1
Inleiding: aandacht van de lezer trekken en verschijnsel beschrijven (onderwerp/ hoofdgedachte)
Overgangszin met verwijzend woord
2
Middenstuk: Bespreking aspect 1
Overgangszin met herhalend woord
3
Bespreking aspect 2
Signaalwoord
4
Bespreking aspect 3
Signaalwoord
5
Gevolg
Overgangszin met verwijzend woord
6
Slot: samenvatting
Signaalwoord voor samenvatting
45
Alineaverband
Informatie en media 3
Hoe schrijf je een uiteenzetting?
12
11
12
25
32
51
52
56b
a
Schrijf een uiteenzetting van vijf alinea's en minimaal 400 woorden. Het schrijfplan van opdracht 11b is je uitgangspunt. Daarin staat de opbouw van je uiteenzetting. De zinnen die bij de kolom Inhoud staan breid je uit tot een alinea. Verwerk de volgende punten in je uiteenzetting: • Zet er een titel boven. • Gebruik de genoteerde signaalwoorden om de alinea's te verbinden. • Zorg ervoor dat je taalgebruik objectief is. • Maak de tekst interessant voor jongeren door met een aantrekkelijke inleiding te beginnen en boeiende voorbeelden toe te voegen in het middenstuk.
b
Wissel je uiteenzetting uit met een medeleerling. Lees elkaars tekst door en markeer de tekstgedeeltes die verbeterd moeten worden.
7
c
Geef elkaar feedback met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting. Noteer een top en een tip voor je medeleerling.
7
d
Herschrijf je eigen uiteenzetting aan de hand van de feedback. Gebruik een andere kleur voor de verbeteringen in de tekst.
7
e
Kijk nog eens naar je verbeteringen. Noteer op het feedbackformulier waarop je gaat letten bij de volgende schrijfopdracht.
f
Doe de eindversie van je uiteenzetting en het feedbackformulier in je schrijfdossier.
6
7
Reflectie In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.
Heb je de leerdoelen behaald?
13 a
Bij opdracht 11 en 12 zie je bij bijna iedere vraag een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen had je goed en welke vond je lastig?
b
Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 3. Bekijk dit schema opnieuw. 1 Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? 2 Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.
c
Is het je gelukt om aan de slag te gaan met de schrijfopdrachten? Denk hierbij aan het zoeken naar bronnen en het schrijven van de teksten. Noteer je antwoord in maximaal 25 woorden.
d
Geef in maximaal 25 woorden aan hoe de samenwerking met je medeleerlingen in deze module verliep. De samenwerking kan per opdracht verschillen. Noteer één positief punt en één verbeterpunt.
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.
46
1
Schrijven
Eindopdracht In deze eindopdracht maak je een schrijfplan en ga je een uiteenzetting schrijven.
Ben je een betere schrijver geworden?
14 a
Lees wat je nodig hebt voor deze opdracht en hoe je beoordeeld wordt.
•
Onderwerp: De informatie die je nodig hebt voor je onderwerp haal je uit teksten die je hebt gelezen in Lezen of uit teksten die je zelf interessant vindt. Je kunt ook een videofragment gebruiken. Deze teksten of fragmenten zijn je bronnen. Kies uit: - Complottheorieën (zie onder andere de tekst Waarom wantrouwen steeds meer mensen de wetenschap? uit Lezen) - Omgaan met een overdaad aan nieuws (zie onder andere de tekst Waarom nieuws niet goed voor je is uit Lezen) - Pushberichten van reclame (zie onder andere de tekst Een half kapot telefoonhoesje uit Lezen)
• • • •
Publiek: zelf bepalen Schrijfdoel: uiteenzetten Omvang: 500 woorden Bronnen: drie (tekst van Lezen en zelfgevonden bronnen)
Wat lever je in? een volledig ingevuld schrijfplan een eindversie van je uiteenzetting een bronvermelding
• • •
Beoordeling De uiteenzetting, het schrijfplan en de bronvermelding worden beoordeeld door je docent met behulp van van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting. b
Volg de stappen. 1 Kies of zoek de bronnen. 2 Bepaal welke informatie je wilt gebruiken en markeer deze in de teksten. 3 Bepaal welke tekststructuur je gaat gebruiken. 4 Maak een schrijfplan voor de uiteenzetting waarin je in telegramstijl de geselecteerde informatie opneemt. 5 Maak een volledige bronvermelding. 6 Schrijf de uiteenzetting en volg hierbij de opbouw van het schrijfplan. Zet er ook een titel boven. 7 Controleer je tekst aan de hand van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting en de aandachtspunten die in de theorie worden genoemd. 8 Verbeter je uiteenzetting. 9 Laat een medeleerling feedback geven op je uiteenzetting met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting. 10 Herschrijf je uiteenzetting aan de hand van deze feedback. 11 Laat je uiteenzetting beoordelen door je docent. 12 Doe de verschillende versies van je uiteenzetting en het feedbackformulier in je schrijfdossier.
47
1 MODULE
Spreken, kijken en luisteren Publiek en presentatie Als je praat, wil je dat anderen jou goed begrijpen. Ook als je een presentatie geeft, wil je dat je toehoorders jou kunnen volgen. Je wilt ze informeren, ergens van overtuigen of activeren, of misschien wel aan het denken zetten. Op school, tijdens je studie en later in je beroep zul je regelmatig presentaties geven. Je bent de hele tijd alleen aan het woord als je presenteert. Je voert een monoloog. Het succes van je presentatie begint met de voorbereiding en hangt af van hoe je overkomt op je publiek. In deze module leer je hoe je een informerende presentatie voorbereidt en geeft.
INHOUD Start
Introductie
opdracht 1, 2, 3
Oefenen
Een presentatie begrijpen Je publiek kennen Het belang van non-verbale communicatie Een spreekplan maken Feedback geven
opdracht 4 opdracht 5
Reflectie Eindopdracht
opdracht 9 opdracht 10
Reflectie en eindopdracht
48
opdracht 6 opdracht 7 opdracht 8
1
Spreken, kijken en luisteren
Introductie In deze opdrachten bekijk je hoe je contact maakt met het publiek als je presenteert en wat voor spreker je zelf bent. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Spreken, kijken en luisteren aan de orde komen.
Hoe maak je contact met het publiek?
1
Je wilt met jouw presentatie je publiek boeien, contact met je publiek maken, interactie hebben. Hoe krijg je dat voor elkaar? In het videofragment Het geheim van presenteren wordt dit uitgelegd. Bekijk dit fragment. a
Herken jij de spreekangst waar de spreker het over heeft? Licht je antwoord toe.
b
Waarom is interactie met het publiek belangrijk volgens de spreker? Leg je antwoord uit.
c
Formuleer in je eigen woorden in één zin de hoofdgedachte van deze presentatie.
d
Het fragment is op zichzelf ook een presentatie. De boodschap (hoofdgedachte) wordt overgebracht door een verhaal te vertellen. Wat is volgens jou de reden dat de makers van deze video hebben gekozen voor deze vorm, een verhaal? Licht je antwoord toe.
e
De video is een promotiefilmpje van ICM Opleidingen & trainingen. Welke spreekdoelen combineert de spreker in zijn presentatie?
Wat voor spreker ben jij?
2
Elke dag kom je mensen tegen die presenteren: docenten, nieuwslezers, ondernemers, vloggers, influencers. Hun manier van presenteren verschilt en ook hun taalgebruik en non-verbale communicatie zijn niet hetzelfde. Iedere presentator heeft zijn eigen stijl. In de onderbouw heb je zelf ook presentaties gegeven. Wat is jouw manier van presenteren? a
Maak een spreekprofiel van jezelf door de volgende vragen te beantwoorden. Denk daarbij terug aan presentaties die je gaf toen je nog in de onderbouw zat. Bij een vraag met vierkante hokjes mag je meer opties aankruisen. Bij een vraag met rondjes is er één antwoord mogelijk.
1 Geef jij ook buiten school presentaties, bijvoorbeeld voor je sportclub of vereniging, bijbaantje, vrienden of familie? ◯ heel vaak ◯ soms ◯ alleen als het noodzakelijk is ◯ nooit
2 Hoe bereid je een presentatie voor? □ Ik bedenk een onderwerp en begin gewoon. □ Ik maak een PowerPoint, Keynote of Prezi van mijn presentatie. □ Ik maak een spreekplan. □ Ik noteer voor mezelf het begin, de deelonderwerpen en het slot.
49
Informatie en media
3 Welke informatiebronnen gebruik je als je een presentatie geeft? □ boeken □ Instagram □ kranten en tijdschriften □ nieuwsplatforms □ persoon/deskundige □ websites □ YouTube □ geen 4 Hoe begin jij een presentatie? Ik begin met een ... ◯ actuele gebeurtenis ◯ anekdote ◯ citaat ◯ grapje ◯ opsomming van de opbouw ◯ retorische vraag ◯ stelling over het onderwerp ◯ vraag
6 Houd je rekening met je publiek als je een presentatie voorbereidt?
7 Hoe betrek je je publiek bij je presentatie? □ Ik betrek mijn publiek niet bij mijn presentatie. □ Ik ga in discussie met het publiek. □ Ik laat het publiek vragen stellen na afloop. □ Ik laat het publiek vragen stellen tijdens de presentatie. □ Ik maak gebruik van digitale hulpmiddelen voor interactie. □ Ik stel zelf vragen aan het publiek. 8 Hoe sluit je je presentatie af? □ Ik bedank het publiek. □ Ik doe een aanbeveling of oproep. □ Ik eindig met een uitsmijter, een opvallende of verrassende uitspraak. □ Ik trek een of meer conclusies. □ Ik vat de belangrijkste zaken van mijn presentatie samen.
5 Welke hulpmiddelen gebruik je bij je presentatie? □ digibord □ filmpjes □ geluidsfragmenten □ grafieken en/of schema’s □ PowerPoint, Keynote of Prezi □ stemapparatuur □ voorwerpen
9 Hoe bepaal je welke woorden je gebruikt in een presentatie? ◯ Ik denk er nooit over na welke woorden ik gebruik. ◯ Ik gebruik woorden die het publiek kent. ◯ Ik geef eerst een presentatie voor iemand anders als proef om te kijken of ik de juiste woorden gebruik. ◯ Ik vertel een verhaal in mijn eigen woorden.
b
Wissel je antwoorden uit met een medeleerling. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er?
c
Bewaar je spreekprofiel in je dossier Spreken, kijken en luisteren. Doe ook steeds de ingevulde feedbackformulieren in je dossier en noteer daarop de positieve punten en de verbeterpunten. Zo zie je hoe je je als spreker ontwikkelt. Het dossier Spreken, kijken en luisteren is een onderdeel van je taalportfolio. Lees in theorie-onderdeel [53] hoe je een taalportfolio maakt.
50
1
Spreken, kijken en luisteren
Met welke leerdoelen ga je oefenen?
3
In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Met de meeste daarvan heb je al kennisgemaakt in de onderbouw. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie. a
Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema hieronder in.
1 2 3
4
5 6 b
= Ik kan dit uitleggen/voordoen.
= Ik kan dit een beetje.
= Ik kan dit goed.
= Ik kan dit nog niet.
Ik kan een informerende en uiteenzettende presentatie begrijpen. 23 Stemgebruik en lichaamstaal 57 Presentatie 61 Kijken en luisteren 104 Aantekeningen maken Ik kan het doel en publiek van een presentatie bepalen. 7 Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen 11 Publiek in kaart brengen 12 Inhoud afstemmen op publiek Ik kan een spreekplan maken. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 47 Informatiebronnen en bronvermelding 59 Voorbereiding en spreekplan Ik kan een informerende of uiteenzettende presentatie geven. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 23 Stemgebruik en lichaamstaal 32 Manieren om alinea’s of deelonderwerpen met elkaar te verbinden 54 Nieuwsbericht 57 Presentatie 58 Interactie Ik kan passende hulpmiddelen bij een presentatie gebruiken. 60 Hulpmiddelen bij een presentatie Ik kan feedback geven op een presentatie. 25 Feedback geven en krijgen 62 Feedback geven op een presentatie
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
Welke drie leerdoelen vind je het belangrijkst om jouw spreekvaardigheid te vergroten?
Een presentatie begrijpen In deze opdracht bekijk je een presentatie en probeer je deze te begrijpen. 3
Hoe goed begrijp jij een presentatie?
4
11
12
32
60
61
104
Het onderwerp van een presentatie moet jou als toehoorder aanspreken: je bent nieuwsgierig naar wat erover gezegd wordt. Daarnaast is het ook belangrijk dat een spreker het onderwerp duidelijk uitlegt, zodat je goed begrijpt waar de presentatie over gaat. Hoe goed begrijp jij een presentatie over 'verslaving aan online media'? a
Theo Compernolle is een Vlaamse wetenschapper die onderzoek heeft gedaan naar verslavingsgedrag. Je gaat een videopresentatie van hem bekijken. Lees eerst de vragen door. Bekijk het fragment Waarom zijn we verslaafd aan online?. Maak aantekeningen met behulp van het schema.
51
Informatie en media
Inhoud
Opmerkingen
Spreker/presentator Onderwerp Inhoud/deelonderwerpen
1 2 3 4 5 6 7
b
Compernolle legt uit wat verslavingsgedrag inhoudt en wat de oorzaken ervan zijn. 1 Wat bedoelt Compernolle met 'altijd verbonden zijn'? 2 Compernolle noemt twee soorten oorzaken van verslaving aan internet en sociale media. Welke soorten noemt hij? 3 Leg in je eigen woorden uit waarom volgens Compernolle vooral jonge mensen actief op sociale media willen zijn. 4 Formuleer in één zin de hoofdgedachte van het videofragment.
c
In het fragment worden verschillende manieren gebruikt om het publiek erbij te betrekken. 1 De presentatievorm is een YouTubefilmpje. Past deze presentatievorm van Compernolle bij het publiek? Leg je antwoord uit. 2 Welk verschil heeft deze vorm van presenteren in vergelijking met een livepresentatie voor het publiek? Licht je antwoord toe. 3 Compernolle structureert zijn presentatie goed. Zo gebruikt hij verbindings- en signaalwoorden. Hierdoor kan het publiek zijn verhaal beter volgen. Geef uit de presentatie drie voorbeelden van signaalwoorden met een verschillend tekstverband. Vul de tabel in. Signaalwoord
(Deel van) zin
Tekstverband
4 In het videofragment Het geheim van presenteren van opdracht 1 wordt duidelijk gemaakt hoe belangrijk interactie met het publiek is. Als je het fragment Waarom zijn we verslaafd aan online? van Compernolle bekijkt, ben jij het publiek van deze presentatie en heb je er waarschijnlijk ook een mening over. Wat vind jij van deze presentatie? Vind je dit wel of geen goede presentatie? Licht je antwoord toe.
52
1
d
Spreken, kijken en luisteren
Je gaat nu na hoe je eigen mediagedrag eruitziet. 1 Aan het eind van de presentatie spreekt Compernolle over de werkwijze van productaanbieders. Deze werkwijze sluit vaak aan bij ons mediagedrag. Herken je deze werkwijze van productaanbieders? Geef een voorbeeld uit je eigen mediagedrag. 2 Voer met een medeleerling een kort gesprek waarin je elkaar vragen stelt. Je wilt erachter komen of je medeleerling verslaafd is aan internet en sociale media, en zo ja, in welke mate. De een begint met vragen stellen, de ander geeft antwoord. Wissel daarna van rol.
Je publiek kennen In deze opdracht ga je het publiek van een presentatie bepalen, een presentatie voorbereiden en geven. 3
Ken jij je publiek?
5
11
12
25
54
57
In NOS Stories worden nieuwsberichten in een video vaak door twee presentatoren gepresenteerd. De presentatoren richten zich speciaal tot jongeren.
a
Wat is een voordeel voor het publiek als een nieuwsbericht door twee presentatoren wordt gepresenteerd?
b
Je gaat nu zelf een presentatie voorbereiden. Werk samen met twee medeleerlingen. Twee van jullie presenteren een nieuwsbericht van maximaal twee minuten. De derde filmt de presentatie en geeft regieaanwijzingen. Maak alle drie gezamenlijk eerst vraag 1 t/m 5. 1 Zoek online naar een actueel nieuwsbericht voor jullie presentatie. Je nieuwsbericht kan bijvoorbeeld gaan over een onderzoek dat pas heeft plaatsgevonden. Je kunt ook een tekst uit Lezen als bron gebruiken. Let er wel op dat het bericht of de tekst nieuws bevat en een informerend doel heeft. 2 Is het publiek bepaald of onbepaald? Kies een doelgroep (het publiek) voor je presentatie en vul de tabel in. Doelgroep: publiek
Bepaald of onbepaald?
Wat vindt het publiek?
Wat weet het publiek al?
3 Bedenk een inleiding waarmee je de presentatie begint.
53
Welke informatie wil het publiek?
Wat is het niveau van het publiek?
Informatie en media
4 Jullie presentatie is opgebouwd uit deelonderwerpen waarin je meer gedetailleerde informatie geeft over het nieuws dat je presenteert. Noteer de deelonderwerpen en zet ze in de volgorde waarin jullie ze willen presenteren. 5 Hoe sluit je de presentatie af? Formuleer één krachtige zin waarmee je je presentatie afsluit en ook de aandacht van het publiek trekt. c
Geef de presentatie en film deze.
d
Bekijk na afloop met elkaar het resultaat van de presentatie. Is het nieuwsbericht duidelijk voor het publiek? Zijn jullie er tevreden over? Zijn er verbeterpunten? Licht je antwoord toe.
Het belang van non-verbale communicatie In deze opdracht bekijk je een videofragment over non-verbale communicatie. 23
Hoe communiceer je?
6
25
57
Als je presenteert, let het publiek niet alleen op wat je zegt, het pikt ook op hoe jij non-verbaal communiceert. Dat is een groot verschil met schrijven. Als je een verslag, e-mail of WhatsApp schrijft, ben jij als schrijver onzichtbaar voor je publiek. Bij het presenteren is het daarom belangrijk dat je op je non-verbale communicatie let. a
Bekijk de videopresentatie Wat is een goede houding bij een presentatie? van presentatiecoach Lies Martens. 1 Leg in je eigen woorden uit waarom het volgens de spreker belangrijk is dat je met open handen voor het publiek staat. 2 De spreker eindigt op een goede, bij het onderwerp passende manier. Leg dit uit. 3 Noteer ten minste drie praktische tips over je lichaamshouding die je uit deze presentatie haalt. Bewaar deze tips in je dossier Spreken, kijken en luisteren. Je kunt de tips namelijk ook gebruiken bij je eigen presentaties.
b
In het videofragment wordt Vlaams gesproken. Vlaams behoort tot de Nederlandse taal, maar er zijn wel verschillen met het Nederlands. 1 In het Standaardnederlands zou je bijvoorbeeld het woord 'amper' niet zo snel gebruiken. Geef van deze twee woorden een synoniem in het Standaardnederlands. 2 Ook wijkt het Vlaams soms grammaticaal af van het Standaardnederlands. Lies Martens zegt: '... waarmee ik niet wil zeggen dat ik niet mag gaan rondwandelen.' Wat valt je op als je deze zin vergelijkt met het Standaardnederlands?
Een spreekplan maken In deze opdracht bereid je een presentatie voor met behulp van een spreekplan.
7
Hoe bereid je een presentatie voor?
3
7
11
12
47
59
60
Als je een langere presentatie (meer dan twee minuten) geeft, moet je je goed voorbereiden. Door je voorbereiding krijg je een duidelijk overzicht van je verhaal en ben je minder zenuwachtig als je de presentatie geeft. En dat heeft weer een positieve uitwerking op het publiek. Het publiek merkt het meteen als je je niet goed hebt voorbereid. Het gevolg? Je publiek haakt af.
54
1
2
a
Spreken, kijken en luisteren
Bereid een presentatie van ongeveer 7 minuten voor. Bepaal eerst in grote lijnen wat het onderwerp, spreekdoel, en publiek van je presentatie is. 1 Kies een van de volgende onderwerpen of een eigen onderwerp: • Computeren en je hersenen • Nepnieuws • Webshop 2 Noteer in kernwoorden wat je al weet over het onderwerp. 3 Kies een doelgroep en breng je publiek in kaart. Vul de tabel in. Doelgroep: publiek
Bepaald/ onbepaald?
Wat vindt het publiek?
Wat weet het publiek al?
Welke informatie wil het publiek?
Wat is het niveau van het publiek?
4 Bepaal het spreekdoel van je presentatie. Het spreekdoel is afhankelijk van het publiek en het onderwerp. Kies uit: • informeren • instrueren • uiteenzetten
3
b
Bedenk wat je gaat vertellen in je presentatie. 1 Zoek online of in de teksten van Lezen naar aanvullende informatie. Besteed hier niet meer dan 15 minuten aan. Bepaal steeds of de informatie uit een betrouwbare bron komt en maak een bronnenlijst met bronvermelding. De bronnenlijst doe je als bijlage bij je spreekplan (opdracht 8c). 2 Noteer vijf deelonderwerpen bij je onderwerp en vermeld bij elk deelonderwerp een signaalwoord. 3 Noteer hoe je je presentatie gaat inleiden. 4 Noteer hoe je je presentatie gaat afsluiten. Neem ook in je slot de hoofdzaken uit de presentatie op. 5 Bedenk een titel voor je presentatie die aantrekkelijk is voor je publiek. 6 Noteer hoe je de interactie met je publiek wilt aangaan. De keuze van je hulpmiddelen stem je hierop af. Bijvoorbeeld: 'vraag stellen: ...' of 'grafiek tonen van ...'.
c
Maak een spreekplan van je presentatie. Neem in je spreekplan de antwoorden op vraag 8a en 8b over. Noteer in de kolom 'Aanwijzingen/hulpmiddelen' ook passende signaalwoorden. Spreekplan Onderwerp Hoofdgedachte (kernboodschap) Spreekdoel Publiek/doelgroep Tekstsoort Tekststructuur
55
Informatie en media
Spreekplan Opbouw
Onderdeel/ functie
Inhoud
Aanwijzingen/ hulpmiddelen
Inleiding Deelonderwerp 1
Middenstuk
Slot Afsluitende zin
Feedback geven In deze opdracht geef je feedback met behulp van een feedbackformulier. De punten die in het feedbackformulier staan, komen uit de Rubrics Spreken achter in je boek. 25
Hoe geef je feedback?
8
57
62
Het publiek vindt iets van wat je hebt gepresenteerd. Dat kan heel algemeen zijn, bijvoorbeeld 'goed verhaal, is duidelijk', maar ook kritisch, bijvoorbeeld 'opbouw was goed, inhoud slordig en niet altijd duidelijk'. Je publiek geeft vaak de feedback die jij nodig hebt om je presentaties te verbeteren.
145 6
a
Voor het feedback geven op presentaties gebruik je het Feedbackformulier Spreken: presentatie. Bekijk dit formulier.
b
Werk in deze opdracht samen met een medeleerling. Je gaat de presentatie die je in opdracht 8 hebt voorbereid geven. Daarna geef je feedback op de presentatie van je medeleerling. 1 Geef de presentatie. 2 Geef elkaar feedback en gebruik het Feedbackformulier Spreken: presentatie daarbij. Noteer de positieve punten en een of meer verbeterpunten in het vak 'Feedback/opmerkingen'. 3 Wissel van rol. 4 Doe het feedbackformulier in je dossier Spreken, kijken en luisteren.
56
1
Spreken, kijken en luisteren
FEEDBACKFORMULIER SPREKEN: PRESENTATIE 4 VWO | HOOFDSTUK 1 | INFORMATIE EN MEDIA Naam:
Klas: Datum:
Opdracht:
Totaalscore:
Soort presentatie: Naam beoordelaar: onvoldoende | twijfelachtig | voldoende | goed Score rubric
De spreker ... 2. Inhoud
(5)
blijft bij het onderwerp en geeft passende voorbeelden.
(7)
begint op een pakkende manier en noemt het onderwerp.
(8)
noemt hoofdzaken in het slot.
(10)
geeft informatie die klopt en waarde voor het publiek heeft. 3. Structuur
(11)
bouwt zijn presentatie op volgens inleiding, middenstuk, slot.
(12)
gebruikt passende signaalwoorden en -zinnen.
(13)
deelt zijn presentatie in deelonderwerpen in.
(15)
houdt rekening met de beschikbare tijd. 4. Publiekgerichtheid
(16)
spreekt het publiek op een passende manier aan en maakt contact.
(19)
presenteert aantrekkelijk en uitnodigend. 6. Taalverzorging
(22)
spreekt verstaanbaar.
(24)
heeft goede een zelfverzekerde houding en spreekt rustig. Feedback/opmerkingen:
57
O 0
T 1
V 2
G 3
Informatie en media
Reflectie In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.
Heb je de leerdoelen behaald?
9 a
Bij opdracht 8 en 9 zie je bij bijna iedere vraag een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen had je goed en welke vond je lastig?
b
Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 3. Bekijk dit schema opnieuw. 1 Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? 2 Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.
c
Geef in maximaal 25 woorden aan wat je vond van je eigen inzet. Geef ook een verbeterpunt voor jezelf aan.
d
Geef in maximaal 25 woorden aan hoe de samenwerking met je medeleerlingen in deze module verliep. De samenwerking kan per opdracht verschillen. Noteer één positief punt en één verbeterpunt.
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.
Eindopdracht In deze eindopdracht ga je een presentatie voorbereiden en geven.
Ben je een betere spreker geworden?
10 a
Bekijk eerst wat je gaat doen, wat je nodig hebt, wat je moet inleveren en hoe je beoordeeld wordt. Wat ga je doen? Werk samen met drie medeleerlingen. Jullie gaan ieder een informerende of uiteenzettende presentatie van acht minuten voorbereiden, geven, filmen en er feedback op geven. Twee medeleerlingen spelen het publiek, de ander filmt je presentatie. Na afloop van je presentatie geef je het publiek de gelegenheid tot het stellen van vragen. Wat heb je nodig? een smartphone of camera een internetverbinding oortjes, pen en papier eventuele hulpmiddelen een leeg spreekplan twee lege Feedbackformulieren spreken: presentatie
• • • • • •
Wat lever je in? • een ingevuld spreekplan • de gefilmde presentatie
58
1
• •
Spreken, kijken en luisteren
twee ingevulde feedbackformulieren een bronnenlijst met bronvermelding van de informatiebronnen die je hebt gebruikt
Hoe wordt je presentatie beoordeeld? Twee medeleerlingen beoordelen je presentatie met behulp van het Feedbackformulier Spreken: presentatie. • Je docent geeft de eindbeoordeling.
•
b
Bepaal het onderwerp, het doel en de vorm van de presentatie. Doe deze opdracht samen met je medeleerlingen. 1 Kies een van de volgende onderwerpen. Als je wilt, mag je hetzelfde onderwerp als je medeleerling kiezen. • Taal in sociale media (zie onder andere de tekst Veranderen nieuwe media de taal? uit Lezen) • Sociale media en leeftijd (zie onder andere de tekst Appen uit Lezen) • Lezen en je hersenen (zie onder andere de tekst Wie leest is slim, begripvol en vrolijk uit Lezen) 2 Bepaal of je een informerende of uiteenzettende presentatie over het onderwerp gaat geven. 3 Bepaal de vorm van je presentatie.
c
Bereid de presentatie voor. Verwerk stap 1 t/m 7 in je spreekplan. Doe deze opdracht individueel. 1 Noteer wat je al weet over het onderwerp dat je hebt gekozen. 2 Breng je publiek in kaart. 3 Zoek online en/of in de teksten van Lezen naar informatie over je onderwerp. 4 Noteer vijf deelonderwerpen bij je onderwerp. 5 Noteer hoe je je presentatie gaat inleiden en afsluiten. Neem ook in je slot de hoofdzaken uit je presentatie op. 6 Noteer enkele signaalwoorden en kernwoorden die je in je presentatie gaat gebruiken. Stem je woordkeus af op het publiek. 7 Noteer welke hulpmiddelen je gaat gebruiken. 8 Maak een spreekplan van je presentatie.
d
Geef de presentatie. Doe deze opdracht samen met je medeleerlingen. 1 Verdeel de taken. • Drie medeleerlingen zijn het publiek. • Een van de drie medeleerlingen zorgt ervoor dat de presentatie wordt gefilmd. • De twee andere medeleerlingen beoordelen de presentatie met behulp van het Feedbackformulier Spreken: presentatie. 2 Geef je presentatie. Let op de tijd. 3 Geef na afloop het publiek (je medeleerlingen) de gelegenheid om vragen te stellen. Let op: laat dit niet te lang duren. Spreek met elkaar af dat iedere medeleerling bijvoorbeeld één vraag mag stellen. Als er geen vragen zijn, dan ben je klaar met jouw presentatie.
e
Geef feedback op de presentatie. Doe dit samen met je medeleerlingen. 1 Bespreek de presentatie aan de hand van de twee ingevulde feedbackformulieren. Je medeleerlingen lichten hun feedback kort toe. 2 Welke feedback neem je mee als je een volgende keer gaat presenteren? Noteer de positieve punten en de verbeterpunten. 3 Wissel van rol en herhaal de stappen van opdracht 11d en 11e.
f
Geef je gefilmde presentatie en de feedbackformulieren aan je docent voor de eindbeoordeling. Als je docent deze beoordeeld heeft, doe je de feedbackformulieren en je eindbeoordeling in je dossier Spreken, kijken en luisteren.
59
Informatie en media
Terugblik op het thema Terugblik 1 In dit hoofdstuk stond het thema Informatie en media centraal. Je hebt teksten gelezen over sociale media en de manier waarop we met informatie omgaan. Je weet nu hoe je de aandacht kunt trekken van je publiek als je een presentatie geeft en je hebt verschillende teksten geschreven waarbij je informatie en beeld goed op je publiek moest afstemmen. Je hebt geoefend met de volgende overkoepelende leerdoelen: Overkoepelende leerdoelen taalvaardigheid • de tekstsoort, de tekstvorm en het tekstdoel herkennen en bepalen • het publiek van een tekst of een presentatie bepalen • een tekst of een presentatie begrijpen • een tekst schrijven of een presentatie geven • feedback geven op een tekst of een presentatie • je eigen lees-, schrijf- en presentatiestijl ontwikkelen Overkoepelende leerdoelen persoonlijke vaardigheid • feiten en meningen van elkaar onderscheiden in de media • betrouwbare informatie verzamelen • informatie kritisch beoordelen • je bewust worden van de invloed van sociale media op je eigen leven
Terugblik 2 Bekijk de overkoepelende leerdoelen nog een keer en kijk het hoofdstuk nog eens door. Bespreek de vragen met een medeleerling. a Welke tekst vond je het meest interessant om te lezen en/of welk videofragment vond je het meest interessant om te bekijken? b Vind je het belangrijk om kritisch te kijken of informatie betrouwbaar is? Licht je antwoord toe. c Waarom is het belangrijk om feiten en meningen van elkaar te kunnen onderscheiden? d Spelen sociale media een belangrijke rol in jouw leven? Waarom wel/niet? e Heb je ook te maken met sociale media bij andere schoolvakken? Zo ja, licht je antwoord toe.
60
Theorie
Theorie OVERZICHT THEORIE-ONDERDELEN Thema
Module
A Strategieën
Lezen
B Structureren
C Publiekgerichtheid
D Tekstsoorten en tekstvormen
E Teksten schrijven
F Presenteren en gesprek voeren
Onderdeel
Nummer
H1
Verschillende manieren van lezen
1
Lezen
H1
Woordraadstrategieën, woordenboek en woordenschat
2
Lezen/Schrijven/ SKL
H1
Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte
3
Lezen
H1
Titel, ondertitel en tussenkopjes
4
Lezen
H1
Alinea en kernzin
5
Schrijven/SKL
H1
Manieren om alinea’s of deel onderwerpen met elkaar te verbinden
32
Lezen/Schrijven/ SKL
H1
Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
7
Lezen
H1
Feitelijke en waarderende uitspraken
8
Lezen
H1
Intentie van de schrijver
9
Lezen
H1
Inhoud afstemmen op publiek
10
Schrijven/SKL
H1
Publiek in kaart brengen
11
Schrijven/SKL
H1
Inhoud afstemmen op publiek
12
Schrijven/SKL
H1
Nieuwsbericht
54
Schrijven
H1
Verslag
55
Schrijven
H1
Instructie
56
Schrijven
H1
Uiteenzetting
56B
SKL
H1
Presentatie
57
SKL
H1
Interactie
58
Schrijven
H1
Voorbereiding en schrijfplan
48
Schrijven
H1
Vormgeving
49
Schrijven
H1
Beeld
50
Schrijven
H1
Feedback geven op een tekst
51
Schrijven
H1
Herschrijven van een tekst
52
Schrijven
H1
Hoe maak je een Taalportfolio?
53
SKL
H1
Stemgebruik en lichaamstaal
23
SKL
H1
Presentatie
57
SKL
H1
Kijken en luisteren
61
SKL
H1
Aantekeningen maken
104
SKL
H1
Informatiebronnen en bronvermelding
59
SKL
H1
Hulpmiddelen bij een presentatie
60
Schrijven/SKL
H1
Feedback geven en krijgen
25
SKL
H1
Feedback geven op een presentatie
62
61
Theorie Thema
Module
G Informatie zoeken, beoordelen en verwerken
Schrijven/SKL
Lezen
Onderdeel
Nummer
H1
Informatiebronnen en bronvermelding
47
H1
Citeren, met eigen woorden en in volledige zinnen
6
H Argumenteren I Debatteren J Discussiëren K Taalverzorging L Formuleren
1
VERSCHILLENDE MANIEREN VAN LEZEN Er zijn verschillende manieren waarop je een tekst kunt lezen. 1 De tekst kort doornemen • Voorspellen waar de tekst over gaat Leesdoel
Je wilt een eerste indruk krijgen van de tekst en je voorkennis activeren.
Aanpak
• • • • • • •
Neem de tekst kort door (een paar minuten). Bekijk de titel, tussenkopjes en illustraties. Let op cursief- of vetgedrukte en onderstreepte woorden. Voorspel waar de tekst over gaat. Bepaal de bron en het leespubliek. Lees de inleiding. Bedenk bij het doornemen wat je al weet over het onderwerp.
Resultaat
• • • •
Je weet wat het onderwerp van de tekst is. Je weet of je de tekst helemaal wilt lezen. Je hebt een idee of de tekst bruikbaar is voor een werkstuk of verslag. Je hebt een idee van het leespubliek en de bron.
2 De tekst aandachtig doorlezen • Informatie begrijpen Leesdoel
Je wilt de tekst helemaal begrijpen, verbanden tussen teksten en tekstdelen zien, hoofdzaken en bijzaken onderscheiden.
Centraal staan
de taken begrijpen, interpreteren en samenvatten.
Aanpak
• Je leest de tekst alinea na alinea aandachtig door. • Je probeert de betekenis van moeilijke woorden uit de context af te leiden. Zoek de betekenis van moeilijke woorden alleen op als je anders de tekst niet kunt volgen. • Je vraagt je af wat de schrijver met passages in de tekst bedoelt. • Let op verbindingswoorden (verwijs- en signaalwoorden). Deze kun je markeren als je dat handig vindt. • Let ook op de kernzinnen. Ook deze kun je markeren.
Resultaat
• • • • •
Je hebt een beeld van de opbouw of structuur van de tekst. Je kunt een beter onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken. Je kunt de hoofdgedachte van de tekst bepalen. Je weet wat het schrijfdoel is. Je weet wat woorden, woordgroepen en zinnen betekenen en wat de schrijver ermee bedoelt.
62
Theorie • Informatie beoordelen Leesdoel
Je wilt de informatie en argumentatie in de tekst analyseren en beoordelen. Op basis daarvan kun je ook je mening geven.
Centraal staat
de taken reflecteren en evalueren.
Aanpak
• Je vraagt je af of de informatie in de tekst juist, volledig en actueel is. • Je vraagt je af of de argumenten die de schrijver bij zijn standpunten geeft logisch en overtuigend zijn. • Lees de tekstfragmenten die vragen bij je oproepen nog eens aandachtig door. • Je vraagt je af of de schrijver deskundig is. • Je beoordeelt het taalgebruik. Wat zegt dit over de schrijver? • Je onderzoekt de bron. Biedt die betrouwbare informatie?
Resultaat
• Je kunt de kwaliteit van de tekst beter inschatten. • Je kunt de deskundigheid van de schrijver en de betrouwbaarheid van de bron inschatten. • Je kunt zo beter echt nieuws van nepnieuws onderscheiden. • Je kunt je mening over de betrouwbaarheid van de tekst geven. • Je kunt bepalen of de tekst bruikbaar is voor een werkstuk of verslag. Je kunt je eerste indruk (na het kort bekijken van de tekst) zo nodig corrigeren.
• Naar specifieke informatie zoeken in een tekst Leesdoel
Je wilt antwoord op een bepaalde vraag krijgen of iets specifieks te weten komen van de tekst. Je kunt ook aanvullende informatie van goede kwaliteit zoeken in een andere bron.
Centraal staat
de taak opzoeken.
Aanpak
• Laat je ogen over de tekst gaan. Onder welk tussenkopje zal de informatie waarschijnlijk staan? • Let ook op cursief- en vetgedrukte of onderstreepte woorden. • Lees het tekstgedeelte dat je vraag beantwoordt, nauwkeurig door.
Resultaat
• Je vindt snel de gewenste informatie. • Soms kom je erachter dat je op zoek moet naar aanvullende informatie om antwoord op je vraag te krijgen.
3 Verwerkingsopdrachten over de tekst maken • De tekst samenvatten. • De tekst vergelijken met een andere tekst. • De tekst toepassen op je eigen situatie.
Een boek kun je ook op bovenstaande manieren lezen, maar let dan ook op: • de inhoudsopgave; • het voorwoord; • het register (de alfabetische begrippenlijst met paginaverwijzing); • de flaptekst; • de uitgever.
63
Theorie 2
WOORDRAADSTRATEGIEËN, WOORDENBOEK EN WOORDENSCHAT Een tekst, geschreven of gesproken, kan veel moeilijke woorden bevatten. Een grote woordenschat is dan ook onmisbaar om een tekst goed te begrijpen. De betekenis van woorden die je niet kent, kun je vaak achterhalen door de woordraadstrategieën toe te passen. Ga na wat je al van het onderwerp weet.
Je activeert je voorkennis. Dan begrijp je vaak wat een moeilijk woord in verband met het onderwerp betekent.
Kijk naar de afbeelding bij de tekst.
Uit de illustratie kun je dikwijls de betekenis van het woord afleiden.
Zoek een synoniem in de tekst.
In de tekst wordt bijvoorbeeld eerst het woord nuanceren gebruikt en verderop het synoniem afzwakken.
Zoek een antoniem in de tekst.
Bijvoorbeeld: 'Chris zit apathisch voor zich uit te kijken. Vroeger was hij altijd erg energiek.' De woorden apathisch en energiek hebben een tegengestelde betekenis.
Leid de betekenis af uit de context.
Soms staat een uitleg of omschrijving van het woord in de zinnen rondom het woord. Bijvoorbeeld: 'Motorische activiteiten, zoals lopen, fietsen of autorijden …' De voorbeelden en je kennis van het woord motor of motoriek maken je duidelijk dat motorisch iets met 'bewegen' te maken heeft.
Kijk naar de delen waaruit het woord is opgebouwd. Vergelijk de woorden: • automaat en autobiografie: auto- betekent (van) zelf. • hyperactief en hypersensitief: hyper- betekent heel erg, over. Ga na of je het woord in verband kunt brengen met een andere taal.
Bijvoorbeeld: je begrijpt de betekenis van het woord protectionisme in de tekst, omdat je het Engelse werkwoord to protect kent.
Aandachtspunten Lezen: Voor je eindexamen moet je beschikken over een ruime woordenschat, voldoende kennis van begrippen die in (examen)vragen voorkomen en over een goede aanpak om met de beperkte tijd om te gaan. Je mag tijdens het examen een woordenboek gebruiken. Dat is handig als je vastloopt bij het lezen doordat je een moeilijk woord niet begrijpt. Maar zoek je te veel woorden op, dan kun je in tijdnood komen. Meestal is het voldoende als je alleen die woorden opzoekt die je nodig hebt om de vragen bij de tekst te kunnen beantwoorden. Soms ken je enkele woorden niet, maar begrijp je de tekst toch. In zo'n geval kun je gewoon doorlezen. Door regelmatig te lezen vergroot je spelenderwijs je woordenschat. Lees wat jij leuk vindt. Maak leeskilometers. Lees ook af en toe een langer achtergrondartikel uit een krant of tijdschrift. Zulke teksten lees je meestal op het eindexamen. Naar het journaal kijken kan ook helpen. Daar worden immers allerlei actuele ontwikkelingen uitgelegd en toegelicht. Het is handig om tijdens de lessen een woordenlijst bij te houden van woorden die je op moet zoeken. Zo werk je aan de uitbreiding van je woordenschat.
64
Theorie 3
ONDERWERP, DEELONDERWERP EN HOOFDGEDACHTE Een tekst, geschreven of gesproken, gaat over een bepaald onderwerp. Dat onderwerp kun je kort beschrijven. Meestal bestaat het uit één woord (over het algemeen een zelfstandig naamwoord) of uit enkele woorden (een zelfstandig naamwoord en een of meer bepalingen), bijvoorbeeld 'Cultuur', 'Cultuur in Nederland' of 'Cultuur in de achttiende eeuw'. Het onderwerp wordt uitgewerkt in een aantal deelonderwerpen. Hierin worden de verschillende kanten van een onderwerp behandeld. Een deelonderwerp staat in een alinea of een reeks samenhangende alinea's. De schrijver kan de deelonderwerpen ook door middel van tussenkopjes aangeven. De hoofdgedachte van een tekst is de kortst mogelijke samenvatting van een tekst. Dit is niet hetzelfde als het onderwerp. De hoofdgedachte geeft in één goed gestructureerde zin weer wat er over het onderwerp wordt gezegd. Let op: de hoofdgedachte is altijd een mededelende zin, nooit een vraag. Aandachtspunten Lezen: Als je het onderwerp van een tekst wilt bepalen, neem je een tekst kort door. Je let dan vooral op de titel en de inleiding. Door het begin van de alinea's nauwkeurig te lezen, bepaal je de deelonderwerpen. De hoofdgedachte van een tekst bepaal je pas nadat je de hele tekst aandachtig hebt doorgelezen. Daarbij kun je de kernzinnen markeren. Vervolgens bestudeer je nog eens de titel, de inleiding en, vooral, het slot. De hoofdgedachte staat immers vaak in het slot. Als je de hoofdgedachte zelf moet formuleren, wordt vaak een maximaal aantal woorden vermeld. Houd je strikt aan dat aantal. voorbeeld Bank past plannen aan vanwege antihomowet in North Carolina In de Amerikaanse staat North Carolina is een antihomowet aangenomen. Deze omstreden ‘HB2wet’ verbiedt werknemers om juridische stappen te ondernemen als zij op de werkplaats worden achtergesteld of gepest omdat zij homoseksueel, biseksueel of transgender zijn. De staat verbiedt het lokale overheden ook wetten aan te nemen die LHBT (lesbisch, homo-, biseksueel, transgender, red.) beschermen en discriminatie tegengaan. Bovendien verplicht de nieuwe wet transgenders gebruik te maken van het openbare toilet dat overeenkomt met het geslacht dat in hun paspoort staat. John Cryan, de Britse topman van Deutsche Bank, nam dinsdag nadrukkelijk afstand van de wet en zei dat de wet op dit moment verdere investeringen in de Amerikaanse staat in de weg staat. “Wij nemen onze belofte om een werkomgeving te creëren waarin iedereen zich welkom voelt, serieus”, zei hij. Uit: www.nu.nl
Onderwerp van de tekst:
antihomowet (of: antihomowet in North Carolina)
Hoofdgedachte van de tekst:
De nieuwe antihomowetgeving in North Carolina leidt tot aanpassing van de plannen van de Deutsche bank.
65
Theorie 4
TITEL, ONDERTITEL EN TUSSENKOPJES De titel is een van de belangrijkste onderdelen van een geschreven of gesproken tekst. Een goede titel heeft twee functies: enerzijds informeert een titel de lezer of luisteraar en maakt hij duidelijk waar de tekst of presentatie over gaat, anderzijds motiveert de titel om verder te lezen of te luisteren. Als de titel je niet aanspreekt, ga je een tekst niet zo snel lezen of haak je af als je naar een presentatie luistert. Een titel moet dus nieuwsgierig maken. Bij korte(re) teksten kan een titel een beetje raadselachtig zijn, maar bij langere teksten is een informatieve titel die direct duidelijk aangeeft waar de tekst over gaat beter. Aandachtspunten Lezen: Sommige teksten hebben ook een ondertitel of een chapeau. Deze kopjes of korte zinnen vormen een aanvulling op de titel. Ze zijn meestal wat langer dan de titel zelf. De ondertitel staat onder de titel, de chapeau (letterlijk: hoed) erboven. Ook boeken hebben soms een ondertitel. Deze geeft extra informatie over het boek. Zie de afbeelding van het beroemde boek van Multatuli. In een langere tekst staan vaak ook tussenkopjes. Een tussenkopje kan bij één alinea horen, maar ook bij meerdere. Tussenkopjes hebben een aantal functies: • ze geven structuur; • ze moeten – net als de titel – de lezer motiveren om verder te lezen; • ze kondigen een deelonderwerp aan én stellen de lezer in staat een tekst snel te bekijken. Tussenkopjes helpen je zo te bepalen waar de tekst over gaat en of deze interessant genoeg is om verder te lezen. Het bekijken van tussenkopjes maakt deel uit van voorspellingen doen [1].
5
ALINEA EN KERNZIN Elke tekst is verdeeld in een aantal alinea's. In een geschreven tekst zijn de alinea's zichtbaar in de lay-out: aan het begin van een alinea springt de tekst meestal iets in en de laatste regel van een alinea wordt niet helemaal opgevuld. Ook kun je een witregel plaatsen tussen de alinea's. Wordt een tekst uitgesproken, dan kun je de alinea's herkennen doordat de spreker na elke alinea een korte pauze houdt. Een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid. Je snijdt maar één deelonderwerp aan. De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft, noem je de kernzin. De kernzin staat meestal aan het begin of aan het eind van de alinea; de rest van de alinea is een uitwerking (een verduidelijking of toelichting). Een spreker kan de kernzin extra aandacht geven door op die zin de nadruk te leggen. Soms, vooral bij wat langere alinea's, wordt een kernzin ingeleid door een aankondigende signaalzin die het verband legt tussen de alinea's. De kernzin staat dan vaak direct na deze overgangszin. De kernzin is dus meestal de eerste, tweede of laatste zin van de alinea. Waar staan de kernzinnen in het volgende tekstfragment? 1
De laatste weken lijkt het monumentale Vondelpark soms wel een afgeleefd festivalterrein. De grasvelden liggen bezaaid met lege verpakkingen, rottende etenswaren en uitgebrande barbecues. Meerkoetjes zwemmen tussen het afval op zoek naar nestmateriaal. Muizen eten spicy spareribs. De ooievaar vangt vissticks. Het Vondelpark wordt weer grof misbruikt, al moet de zomer nog beginnen.
66
Theorie
2 Er is gelukkig één effectieve maatregel die politici kunnen nemen én handhaven: een barbecueverbod. Daarmee wordt de belangrijkste afvalbron aangepakt en zal het Vondelpark aanmerkelijk schoner zijn na een zwoele zomeravond en -nacht. Uit: havo-examen 2017-II, tekst 3 (bewerkt)
De kernzin van alinea 1 is de laatste zin. De zin bevat het probleem: het Vondelpark wordt weer grof misbruikt. Dit probleem wordt toegelicht in de voorafgaande zinnen. De kernzin van alinea 2 is de eerste zin. De zin bevat de oplossing van het probleem: politici kunnen een barbecueverbod instellen. Niet alle alinea's bevatten een kernzin. Lees de volgende beginalinea. In 'De verhalenmachine' (1953), een verhaal van Roald Dahl, ontwerpt de hoofdpersoon een machine die in een kwartier tijd een volledige roman produceert. Daarna wordt 'minstens de helft' van alle Engelse romans door deze verhalenmachine gemaakt. Pure fictie? Uit: havo-examen 2019-II, tekst 1
Deze alinea is een voorbeeld dat de schrijver geeft ter inleiding van de vraag die hij gaat beantwoorden: Kunnen slimme computers straks ook kunst maken?
6
CITEREN, MET EIGEN WOORDEN EN IN VOLLEDIGE ZINNEN Bij tekstbegrip krijg je vragen waarbij je een (gedeelte van een) zin uit een tekst moet citeren. Dit betekent: letterlijk overnemen. Bij langere zinnen of zinsgedeeltes is het niet nodig om dan het hele citaat over te nemen. De eerste en laatste twee woorden volstaan ook voor een goed antwoord. voorbeeldvraag In de alinea's 1 tot en met 3 van de tekst 'De terreur van de like-knop' staat een zin die de belangrijkste conclusie bevat over de betekenis van Henny Huismans Soundmixshow voor het onderwerp van deze tekst. Citeer deze zin. Uit: havo-examen 2015-II
In de tekst staat de zin: 'Het heeft er alle schijn van dat het like-tijdperk in Nederland die avond in 1988 is begonnen.' (regel 32-34) Deze moet je citeren, maar je hoeft de zin niet helemaal over te schrijven. Je kunt volstaan met: 'Het heeft … is begonnen.' (regel 32-34) Een citaat – al dan niet verkort – zet je altijd tussen aanhalingstekens. En vergeet niet de regelnummers bij je antwoord te zetten. Let op: als je een zin moet citeren, weet dan dat een zin altijd met een hoofdletter begint en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken. Wordt er gevraagd naar een zinsgedeelte, citeer dan niet de hele zin. Doe je dat wel (mét daarin weliswaar het zinsgedeelte waar het om gaat) dan is je antwoord fout. Het komt ook voor dat je een woord of woordgroep (meerdere woorden) moet noteren. Lees de vraag vooral goed: wordt er één woord gevraagd, geef dan ook maar één woord.
67
Theorie
Soms moet je iets met eigen woorden uitleggen. Dan mag je dus niet citeren. Wel is het slim belangrijke woorden uit de tekst over te nemen. Blijf in je formulering zo dicht mogelijk bij de tekst. Bij een open vraag staat vaak dat je in een of meer volledige zinnen moet antwoorden. Je mag dan niet met een woordgroep of een bijzin antwoorden. Fout is dus: 'Dat er een barbecueverbod komt in het Vondelpark.' De goede zin is: 'Er moet een barbecueverbod in het Vondelpark komen.'
7
SCHRIJFDOELEN, TEKSTSOORTEN EN TEKSTVORMEN Elke tekst, geschreven of gesproken, heeft een bepaald doel. De schrijver of spreker wil met de tekst iets bereiken. Er zijn de volgende schrijfdoelen: 1 informeren (informatie geven, iets nieuws vertellen); 2 uiteenzetten (iets uitleggen, beschrijven of verklaren); 3 overtuigen (iets betogen, een standpunt innemen en dat met argumenten onderbouwen; proberen aan te tonen dat dit standpunt juist is); 4 beschouwen (iets van verschillende kanten belichten, de lezer aan het denken zetten; mogelijkheden ter overweging aanbieden); 5 activeren (de lezer tot actie laten overgaan, aanzetten iets te doen); 6 amuseren (de lezer vermaken, entertainen); 7 instrueren (aanwijzingen geven in het gebruik). Sommige teksten hebben meerdere doelen, waarvan er een het belangrijkste is. Een betogende tekst kan bijvoorbeeld uiteenzettende elementen bevatten. In zo'n geval is er één hoofddoel, ondanks dat je meerdere doelen kunt herkennen. Bij elk schrijfdoel hoort een tekstsoort. De belangrijkste tekstsoorten zijn: 1 Uiteenzetting: een uiteenzetting is een informatieve tekst. Deze bevat vooral feiten. De schrijver geeft geen eigen mening, maar legt iets uit, beschrijft iets, verklaart iets of deelt iets mee. Een uiteenzetting is bedoeld om de lezers iets te laten begrijpen. 2 Betoog: een betoog is een tekst waarin de schrijver zijn standpunt met argumenten ondersteunt. Zijn doel is de lezer te overtuigen. 3 Beschouwing: een beschouwing is een tekst waarin de schrijver de lezer interpretaties, verklaringen of opinies voorlegt. Een beschouwing heeft als doel je over een kwestie te laten nadenken, zodat je je eigen mening kunt vormen. Er kunnen ook argumenten voor en tegen een standpunt of meerdere standpunten naar voren komen, maar de schrijver is er niet op gericht de lezer te overtuigen. De tekstvorm is de vorm van de tekst, dus hoe de tekst eruitziet. Denk aan een indeling in alinea's of een titel erboven, de lengte en lay-out. Sommige tekstvormen hebben een (min of meer) vaste vorm, zoals een zakelijke brief of een recept. Een tekstvorm is niet gekoppeld aan één schrijfdoel. Je kunt een artikel bijvoorbeeld gebruiken om je publiek te informeren (informerende tekst), maar ook om je publiek ergens van te overtuigen (overtuigende tekst). En een folder kan informatie geven, maar ook activeren. In het volgende schema vind je alles nog eens overzichtelijk weergegeven.
68
Theorie
8
Schrijfdoel
Uitgangspunt
Tekstsoort
Tekstvorm (voorbeelden)
Informeren
Gegevens leveren, feiten opsommen. (objectief)
Informerende tekst
• • • • • •
Uiteenzetten
Uiteenzettende tekst Feiten en hun (uiteenzetting) samenhang. Uitleg geven, zodat de lezer het begrijpt. (objectief)
Overtuigen
Vooral argumenteren, om de lezer voor het standpunt te winnen. (vooral subjectief)
Betogende tekst (betoog)
• commentaar of opiniestuk in krant, tijdschrift of online • recensie • column of blog • ingezonden brief
Beschouwen
Van verschillende kanten belichten, de lezer laten nadenken over een bepaalde kwestie; uitleggen en argumenteren. (deels subjectief, deels objectief)
Beschouwende tekst (beschouwing)
• achtergrondartikel in krant, tijdschrift of online • recensie • column of blog
Activeren
Aanzetten tot een handeling of gedrag; gericht op beïnvloeden. (vooral subjectief)
Activerende tekst
• • • • • •
advertentie, advertorial folder, flyer, brochure, pamflet ingezonden brief sollicitatiebrief recensie blog
Amuseren
Amusement, vermaak bieden, vertellen. (vooral subjectief)
Amuserende tekst
• • • •
roman artikel in tijdschrift stripverhaal column of blog
Instrueren
Aanwijzingen geven voor het gebruik.
Instruerende tekst (instructie)
• gebruiksaanwijzing • routebeschrijving • recept
nieuwsbericht verslag notulen voorlichtingsfolder werkstuk zakelijke brief
• overzichts- of achtergrondartikel in krant of tijdschrift • tekst in schoolboek • naslagwerk • zakelijke brief
FEITELIJKE EN WAARDERENDE UITSPRAKEN Een feitelijke uitspraak is een uitspraak waarvan de schrijver of spreker meent dat deze waar, waarschijnlijk of aannemelijk is. Als een feitelijke uitspraak inderdaad waar is, is het een feit. Je kunt zo'n uitspraak controleren. voorbeeld De gemiddelde tijd die voor het televisiescherm werd doorgebracht in mei was gemiddeld 198 minuten per dag. Uit: kijkonderzoek.nl
69
Theorie
Een waarderende uitspraak is een niet-feitelijke uitspraak. Het is een uitspraak waarmee de schrijver of spreker aangeeft of hij iets goed of slecht, mooi of lelijk, gepast of ongepast, wenselijk of onwenselijk, waardevol of waardeloos vindt. Hij geeft dus zijn waardering of zijn mening. voorbeeld Het EK-duel tussen Zweden en België was enorm spannend (waarderend). Alleen al in de eerste tien minuten moest de Zweedse doelman twaalf keer in actie komen om te voorkomen dat België de Zweden op achterstand zou zetten (feitelijk).
Om te kunnen bepalen of er sprake is van een feitelijke of een waarderende uitspraak, is het van belang dat je weet wat het doel van de schrijver of spreker is. Iemand die alleen wil informeren, zal eerder feitelijke uitspraken doen, terwijl iemand die zijn publiek wil overtuigen sneller waarderende uitspraken zal doen.
9
INTENTIE VAN DE SCHRIJVER Je krijgt bij teksten niet alleen vragen over schrijfdoel en tekstsoort. Er zijn ook vragen over de intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver. Hoe staat de schrijver tegenover zijn onderwerp? De intentie van de schrijver kun je afleiden uit de manier waarop hij over het onderwerp schrijft en hoe hij zich opstelt. Hij kan bijvoorbeeld emotioneel, kwaad, enthousiast, geïrriteerd of betrokken zijn, maar ook juist neutraal, zoals in een nieuwsbericht en een wetenschappelijk onderzoek. Om de gevoelens en opvattingen van de schrijver te ontdekken let je op de toon die hij gebruikt. Is hij ironisch, sarcastisch of juist heel serieus en to-the-point? De woordkeus en de schrijfstijl zeggen veel over de wijze waarop de schrijver tegen zijn onderwerp aankijkt. Overdrijft hij heel erg, gebruikt hij veel beeldspraak, maakt hij iets of iemand belachelijk? Of schrijft hij op een zakelijke manier? Zo kun je uit de stijl en het woordgebruik van de schrijver opmaken wat de intentie van de schrijver is. voorbeeld van een examenvraag die hiermee samenhangt Hoe kan de houding van de auteur ten opzichte van het onderwerp van de tekst het beste getypeerd worden? a kritisch en betrokken b bezorgd, maar weinig kritisch c neutraal en afstandelijk d zakelijk en professioneel
nog een voorbeeldvraag Wat voor toon kenmerkt de stijl van alinea's 3 en 5 vooral? Een a hoogdravende toon b ironische toon c neerbuigende toon d positieve toon
Meer over schrijfstijl, toon en bijzonder taalgebruik vind je in 73-76 .
70
Theorie 10
PUBLIEKGERICHTHEID Om publiekgericht te zijn, moet de inhoud van een geschreven of gesproken tekst: 1 aansluiten bij de leeftijd en het niveau van de lezer of toehoorder; 2 uitnodigend zijn; 3 interessant en boeiend zijn; 4 betrouwbaar zijn. Niveau (begrijpelijkheid) De lezer of de luisteraar moet de tekst kunnen begrijpen: het onderwerp moet geschikt zijn voor de doelgroep. Aan kinderen van de basisschool vertel je over andere onderwerpen dan aan bovenbouwleerlingen van de middelbare school. Het onderwerp dient dus te passen bij het publiek, anders leest het publiek je tekst niet, of lopen de luisteraars weg. Informatie bied je ook gedoseerd aan, zodat die aansluit bij de kennis van de lezer. Als je te veel of te moeilijke informatie aanbiedt over een onderwerp, haakt je publiek af. Uitnodigend Je moet ervoor zorgen dat de inhoud van je tekst of presentatie uitnodigend is. Daar zijn verschillende middelen voor. Bijvoorbeeld: • een pakkend begin bedenken; • een opvallende titel of ondertitel kiezen; • een uitdagende lead (inleiding) schrijven; • een grapje of verhaaltje bij je tekst plaatsen; • beeld gebruiken dat de inhoud ondersteunt. Aantrekkelijkheid (voldoende nieuwswaarde, boeiend, interessant) Als een tekst saai van toon en stijl is of omslachtig is geschreven, zal het publiek de aandacht verliezen. Saaiheid kan niet alleen ontstaan door een droge toon of omslachtige stijl, maar ook door de inhoud. Als schrijver trek je de aandacht als je iets nieuws vertelt of op een nieuwe manier over een onderwerp schrijft en aansprekende voorbeelden geeft. Betrouwbaarheid Het publiek let ook op de betrouwbaarheid van de tekst. Je tekst wordt betrouwbaarder als: • je veel (controleerbare) feiten noemt; • je ook je bronnen noemt en dus aangeeft hoe je aan die feiten komt; • je meer kanten van de zaak belicht. Als je maar één kant van de zaak belicht, kan je publiek de indruk krijgen dat je iets verzwijgt. • je duidelijk maakt of je een feit weergeeft ('Nu is het zo dat ...') of dat het om een persoonlijke mening gaat ('Ik vind dat ...'). In betogen kun je de betrouwbaarheid vergroten door je mening te ondersteunen met steekhoudende argumenten. In dit soort teksten vergroot je de betrouwbaarheid als je eerst de mening van de tegenstander naar voren brengt en die vervolgens weerlegt. Voorbeelden van publiekgerichte teksten • De tekst Zonne-energie is bedoeld voor basisschoolleerlingen. Let op de manier waarop de informatie wordt aangeboden: in korte zinnen en stapje voor stapje. • De tekst Zo werkt zonne-energie is bedoeld voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. De schrijver geeft meer uitleg en sluit aan bij de leeftijd en belangstelling van leerlingen die een eigen mobieltje hebben. • De tekst Zonnepanelen kopen, top 3 waar u op moet letten is bedoeld voor volwassenen. Zij krijgen informatie die nodig is bij de aanschaf van zonnepanelen. Het publiek wordt aangesproken met 'u'.
71
Theorie
Zonne-energie De zon geeft ons licht en warmte. Zonne-energie is stroom die komt van de zon. De energiebron is waarschijnlijk onuitputtelijk. Zonlicht wordt gebruikt om energie op te wekken. Daar gebruiken we zonnepanelen voor. Je ziet ze op daken van huizen, maar ook op lantaarnpalen. Zonnepanelen bestaan uit rijen zonnecellen en elke zonnecel bestaat uit twee laagjes. Als de zon op de zonnecel schijnt, gaat er tussen de twee laagjes een elektrische stroom lopen. Zo wordt zonlicht omgezet in elektriciteit. De warmte van de zon wordt ook gebruikt. Namelijk via zonnecollectoren. De collectoren vangen de warmte van de zon op en met deze warmte wordt water verwarmd. Dat water wordt bijvoorbeeld gebruikt om het huis te verwarmen. Wetenschappers zijn steeds op zoek naar nieuwe manieren om de zon als energiebron te gebruiken. Uit: www.bibliotheek.nl
Zo werkt zonne-energie Om elektriciteit van zonlicht op te wekken, gebruiken we zonnepanelen. Je ziet ze veel op daken, bij lantaarnpalen en misschien heb je zelf ook wel een oplader voor je telefoon met een zonnepaneeltje. Zonnepanelen bestaan uit rijen zonnecellen. Een zonnecel bestaat uit twee laagjes silicium, een stof die in zand zit. Als er licht op de zonnecel schijnt, gaat er tussen de twee laagjes een elektrische stroom lopen. Het is moeilijk om al het zonlicht dat op de zonnecel valt, om te zetten in elektriciteit. Dat lukt maar met hooguit 20% van het zonlicht. Er zijn wel betere zonnecellen ontwikkeld, maar die zijn nog erg duur. De Nuna zonneauto heeft bijvoorbeeld zonnecellen met een hoger rendement. Samen met andere zonneauto's rijdt de Nuna elke twee jaar een wedstrijd in Australië. Uit: www.energiegenie.nl
Zonnepanelen kopen, top 3 waar u op moet letten Zonnepanelen kopen, waar moet u op letten? Zonnepanelen.net stelde de volgende top 3 samen om voorbereid te zijn bij het kopen van zonnepanelen. 1 Zwarte of donkerblauwe zonnepanelen kopen Wilt u zwarte of donkerblauwe zonnepanelen kopen? Bij de donkerblauwe heeft u te maken met een aluminium rand. Sommige mensen vinden dit minder mooi dan de volledig zwarte zonnepanelen. Hier zit overigens ook nog een technisch verschil in. De zwarte hebben monocellen, de donkerblauwe hebben polycellen. 2 Efficiency van het zonnepaneel Een van de belangrijkste eigenschappen van een zonnepaneel is de efficiency. Er zijn zonnepanelen met een efficiency van 17%, maar ook met 15%. Kies zonnepanelen met een hoge efficiency. 3 Capaciteit van het zonnepaneel De capaciteit van zonnepanelen wordt uitgedrukt in Wattpiek, afgekort Wp. Een zonnepaneel met een capaciteit van bijvoorbeeld 280 Wp levert meer op dan een zonnepaneel van 240 Wp. Uit: www.zonnepanelen.net
72
Theorie 11
PUBLIEK IN KAART BRENGEN Als je een tekst of een presentatie afstemt op het publiek, moet je eerst de kenmerken van het publiek bepalen. Je kunt het publiek als volgt indelen: Een individu (je weet wie het is)
Een groep
• Je kent de persoon goed. • Je kent de groep. Bepaald • (met duidelijke kenmerken) Bijvoorbeeld je vriendin, je docent ... • Bijvoorbeeld de leerlingen uit de examenklassen, de leden van de voetbalclub ... Onbepaald (met vage, onduidelijke kenmerken)
• Je kent niet de persoon, maar wel zijn of haar functie. • Bijvoorbeeld de decaan van een opleiding, de directeur van een bedrijf ...
• De groep is te groot om veel gemeenschappelijke kenmerken te hebben. • Bijvoorbeeld jongeren, inwoners van Zeeland...
Publiekgericht schrijven of spreken betekent dat je je tekst of presentatie zo goed mogelijk laat aansluiten bij de personen die de tekst ontvangen, je publiek. Als je je publiek goed kent en er een nauwkeurig beeld van hebt, is de kans dat je je doel bereikt het grootst. Wéét dus tot wie je je richt. Als hulpmiddel kun je daarbij het volgende schema gebruiken.
12
Kernwoord Hoofdvraag
Voorbeelden van deelvragen
Vinden
Wat vinden de personen van het onderwerp?
• Zijn ze geïnteresseerd? • Staan ze er neutraal tegenover? • Moeten ze er al bij voorbaat niets van hebben?
Weten
Wat weten de personen al van het onderwerp? Wat is hun voorkennis?
• Hebben ze veel of weinig voorkennis?
Willen
Welke informatie willen de personen?
• • • •
Kunnen
Wat is het niveau van de personen?
• Kunnen ze een theoretisch verhaal volgen of presenteer je de inhoud stapsgewijs met veel voorbeelden? • Kunnen ze lange teksten volgen? • Kunnen ze lange zinnen aan? • Begrijpen ze moeilijke woorden en beeldend taalgebruik?
Willen ze een antwoord op een vraagstuk? Willen ze alleen de belangrijkste zaken (de hoofdlijnen)? Willen ze achtergronden? Willen ze verschillende meningen?
INHOUD AFSTEMMEN OP PUBLIEK Als je een tekst schrijft of een presentatie geeft, moet je rekening houden met je publiek. Doe je dat niet, dan is de kans groot dat je je doel niet bereikt. Je tekst pas je aan de groep aan: als je een training geeft aan jonge sporters zullen je taalgebruik, je toon en de inhoud anders zijn dan wanneer je je PWS presenteert aan een groep ouders. Bij een schriftelijke tekst kies je een medium waarmee je de doelgroep het beste bereikt.
73
Theorie Aandachtspunten inhoud afstemmen op het publiek De inhoud
• • • •
De opbouw
• Is er een duidelijke alineaverdeling? • Begint de nieuwe alinea met een signaalwoord of overgangszin? • Bestaat de tekst uit inleiding, middenstuk, slot? • Zijn er tussenkopjes aanwezig? Lees deze nooit zomaar op als je de tekst mondeling presenteert. Maak er een overgangszin van.
Is de inleiding duidelijk en boeiend voor het publiek? Is het niveau van de informatie goed afgestemd op het publiek? Heeft de inhoud voldoende informatiewaarde? Houd rekening met de voorkennis. Zijn de voorbeelden interessant voor het publiek?
Het taalgebruik, Gebruik je: • moeilijke of eenvoudige woorden? de toon en de • wel of geen vaktaal? houding • lange of korte zinnen? • ingewikkelde of eenvoudige zinsbouw? • figuurlijk of concreet taalgebruik? • formele of informele woordkeuze? Bij spreken: • Ben je goed verstaanbaar? Let op je volume en articulatie. • Heb je een uitnodigende lichaamshouding? • Maak je oogcontact? • Is je toon afwisselend en past deze bij de presentatie?
23
De vorm
• Past de vorm van je tekst of presentatie bij het publiek? Let hierbij o.a. op lettertype, lettergrootte, kleur, vlakverdeling, witregels, tussenkopjes, passende illustraties.
Het medium
• Is het medium (het internetplatform, de krant, het tijdschrift) dat je hebt gekozen voor publicatie van je tekst, de beste plek om je doelgroep te bereiken?
STEMGEBRUIK EN LICHAAMSTAAL Als je met iemand praat of een presentatie geeft, wordt er naar je gekeken en geluisterd. Je gesprekspartner of publiek is gevoelig voor hoe je iets zegt. Tegelijkertijd geef je met je houding signalen af. Stemgebruik en lichaamstaal zijn vormen van non-verbale communicatie. Ze bepalen onder andere hoe jij op anderen overkomt. Stemgebruik Je stem goed gebruiken begint met een rustige, gecontroleerde ademhaling. En een rustige ademhaling begint met een goede lichaamshouding. Tips voor een goede lichaamshouding: • Sta of zit met beide voeten stevig op de grond. • Houd je knieën recht, druk ze niet tegen elkaar aan, zet ze niet op slot. • Ontspan je schouders en armen. • Houd je hoofd rechtop. • Adem naar je buik. Als je naar je buik ademhaalt, zorg je ervoor dat je meer lucht inademt. Je stem klinkt daardoor voller en vaster. Je ademhaling wordt rustiger, zodat je jezelf ook rustiger voelt. Tips voor je stemgebruik: • Varieer de toonhoogte van je stem. Dit is zeker van belang als je presenteert, omdat je zo de aandacht van het publiek beter vasthoudt. • Benadruk soms woorden sterk of juist minder sterk (intonatie). Spreek daarom afwisselend wat hoger en lager. Een lage stem is prettiger om naar te luisteren dan een hoge stem.
74
Theorie
• • •
Zorg ervoor dat iedereen je goed kan horen. Wissel het volume van je stem af. Praat je te zacht, dan zal niet iedereen je verstaan. Praat je te hard, dan schrikt dat de luisteraar af. Praat in een rustig tempo. Het is vermoeiend voor jezelf en voor het publiek of je gesprekspartner als je te snel praat. Spreek de klanken van de woorden goed uit (articulatie). Zo zorg je ervoor dat je luisteraar goed kan volgen wat je zegt.
Lichaamstaal Lichaamstaal is de taal die je spreekt met je lichaam: via je houding, je handen, je gezicht en je ogen (oogcontact). Kijk je gesprekspartner aan, kijk niet weg. Je lichaamshouding is hierbij ook erg belangrijk. Als je een presentatie geeft, kun je meestal wel rustig heen en weer lopen. Gebruik je gezichtsuitdrukking door bijvoorbeeld te glimlachen of je wenkbrauwen te fronsen bij een vraag of als je verbaasd bent. Gebruik je handen door bijvoorbeeld zaken aan te wijzen of gebaren te maken die bij je verhaal passen. Pas op dat je niet gaat wapperen met papieren die je in je hand hebt. Laat door je houding aan je publiek zien dat je geïnteresseerd bent. Praat tegen de mensen in het publiek tot wie je je richt en kijk hen aan. Kijk niet steeds één persoon aan, want daarmee sluit je anderen buiten, terwijl die ene persoon zich ongemakkelijk kan gaan voelen. Bij een formeel gesprek luister je actief naar je gesprekspartner. Ga rechtop zitten en leg je armen losjes op tafel, de stoelleuning of in je schoot. Gebruik je gezichtsuitdrukking. En ga ondertussen niet wat anders te doen.
25
FEEDBACK GEVEN EN KRIJGEN Feedback is een vorm van actieve communicatie. Jij zegt iets, je gesprekspartner reageert. Jij schrijft iets, je lezer reageert – ook als je zijn reactie niet live meekrijgt. Als je beoordeelt hoe iemand presenteert, een gesprek voert of schrijft, geef je feedback. De ander krijgt feedback en kan daarmee zijn presentatie of schrijfproduct verbeteren. Feedback krijgen is moeilijk, maar feedback geven is soms nog moeilijker. Je wilt iemand niet aanvallen en toch vind je dat er wel iets verbeterd kan worden aan zijn presentatie of schrijfproduct. Als je feedback geeft, zorg er dan voor dat je goed weet waarover je het hebt en wat je met je opmerkingen wilt bereiken. Speel niet op de man: je feedback is nooit op de persoon gericht. Geef feedback in heldere bewoordingen, neutraal geformuleerd en zonder beschuldigingen. Noem altijd eerst de positieve punten. Daarna geef je tips voor verbeteringen. Zo geef je positief geformuleerde feedback. In de lessen Nederlands baseer je de feedback die je geeft op de aandachtspunten van een feedbackformulier of de Rubrics. Als je feedback krijgt, noteer dan een of meer verbeterpunten. Deze verbeterpunten verwerk je als je een volgende keer iets schrijft, een presentatie geeft of een gesprek voert. Zo word je steeds beter in schrijven, presenteren en gesprekken voeren. In je taalportfolio [53] bewaar je de feedback die je krijgt als lezer, schrijver en spreker.
75
Theorie
voorbeelden Negatief geformuleerde feedback
Positief geformuleerde feedback
'De opbouw was slecht.'
'De opbouw zal duidelijker worden als je eerst de hoofdpunten noemt.'
'Je mompelde maar wat en niemand kon je verstaan.'
'Ik weet niet of je achterin goed verstaanbaar was. Probeer de woorden duidelijk uit te spreken.'
'Je zei voortdurend "ehhh" en dat was super irritant.'
'Als je even niet weet hoe je verder moet, laat dan gewoon een stilte vallen. Dat is minder erg dan steeds "ehhh".'
'Er zitten heel veel spelfouten in je verslag.'
'Je kunt de spelling verbeteren door alles nog eens goed te controleren op fouten.'
'Je schrijft vreselijk saai.'
'De inhoud is goed. Je kunt je verhaal levendiger maken door voorbeelden te geven of beeldspraak te gebruiken.'
Feedback krijgen is soms moeilijk, omdat het lijkt of het om jou als persoon gaat. Maar goed gegeven feedback is niet bedoeld om jou persoonlijk aan te vallen. Luister goed naar de feedback of lees deze goed door. Ga niet in de verdediging. Vraag om een toelichting of een voorbeeld als iets je niet duidelijk is. Weeg voor jezelf af wat je met de feedback wilt doen. Als je feedback accepteert, gebruik deze dan om nog beter te schrijven, te presenteren en gesprekken te voeren.
32
MANIEREN OM ALINEA’S MET ELKAAR TE VERBINDEN De alinea’s van een tekst staan uiteraard niet zomaar los onder elkaar. Tussen die alinea’s bestaat een logisch verband. Je noemt dat alineaverbanden of tekstverbanden. Ook staan inleiding en slot niet los van het middenstuk, maar ze zijn ermee verbonden. Die verbanden tussen alinea’s kun je op een aantal manieren aangeven, namelijk door: 1 Herhaling van woorden of woordgroepen Aan het begin van een nieuwe alinea herhaal je woorden of woordgroepen, of synoniemen uit de vorige alinea. We noemen dat overlappers. voorbeeld (...) Sportartsen constateerden ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en de conditie en het uithoudingsvermogen van de sporters. Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters kun kansen op succes. Koolhydraten zitten voornamelijk in pasta’s, zoals (...)
2 Signaalwoorden Signaalwoorden zijn woorden of woordgroepen die alinea’s verbinden. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar uit het signaalwoord kun je ook opmaken om welk verband het gaat. Zo’n woord heeft dus een duidelijke functie in de logische opbouw van de tekst. voorbeeld Het aanleggen van een extra sportveldje levert veel voordelen op. Maar veel buurtbewoners zijn bang voor overlast.
76
Theorie
3 Signaalzinnen Er zijn twee soorten signaalzinnen: aankondigende en terugblikkende. voorbeeld Ik zal verderop in de tekst een reeks bezwaren noemen (aankondigend). Eerder noemde ik al een reeks bezwaren (terugblikkend).
Een combinatie van dergelijke zinnen is ook mogelijk. voorbeeld De oplossingen die ik hiervoor noemde, zal ik later nog toelichten. Welke conclusie kunnen we uit genoemde onderzoeksresultaten trekken?
4 Overgangszinnen met een verwijzend woord Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of aan het eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord zoals deze, die, dit, dat, dergelijke, zulke. voorbeeld Het is beter voor het lichaam dat glucose mondjesmaat beschikbaar komt dan plotseling in een grote golf. Dat laatste doet zich voor na het eten van suiker en zetmeelhoudende producten, zoals aardappelen, witte rijst en wit brood.
47
INFORMATIEBRONNEN EN BRONVERMELDING Als je een tekst gaat schrijven of een presentatie gaat geven, is het belangrijk om informatie te verzamelen over je onderwerp. Je kunt hiervoor verschillende informatiebronnen gebruiken. De bronnen moeten betrouwbare informatie bevatten. Informatie over de betrouwbaarheid van een brond vind je in [77]. Is de informatie goed, let er dan op dat je gegevens van je bronnen verwerkt in je eigen tekst. Neem nooit hele zinnen van je bron over in je eigen tekst, tenzij het een citaat is. Beoordelaars van werkstukken gebruiken programma’s om plagiaat te herkennen. Maak een bronvermelding in en/of na je tekst. Informatiebronnen internet
Internet is als informatiebron onuitputtelijk, maar let er wel op dat je de juiste informatie kiest. Gebruik zoekmachines als je naar specifieke informatie zoekt. Typ kernwoorden in; dan weet de zoekrobot wat echt belangrijk is. Wanneer je de informatie niet vindt, kun je het in het Engels proberen. Vergeet de gratis online encyclopedie Wikipedia niet. Deze geeft echter geen garantie voor de juistheid van de informatie. Raadpleeg daarom ook altijd andere bronnen en vergelijk de informatie. Bepaal de betrouwbaarheid van een internettekst door te letten op de informatie, de plek waar deze is gepubliceerd (de bron), de auteur en het taalgebruik.
audiovisuele media
Ook audiovisuele media kunnen als informatiebron dienen. Denk aan documentaires of podcasts. Let ook hierbij weer op de betrouwbaarheid van de informatie.
77
• internet (documentaires, podcasts), YouTube, Netflix, NOS op 3, NPO Start • televisie
Theorie informatieve boeken
Informatieve boeken zijn vaak uitgebreide en betrouwbare informatiebronnen. Als je in de bibliotheek de kast voor het juiste onderwerp gevonden hebt (meestal geordend volgens het universele SISO-systeem en met bijbehorende codes), vind je daar boeken die verschillende kanten van je onderwerp belichten, handig bij elkaar gezet. Sommige boeken zijn ook online beschikbaar.
kranten en tijdschriften
In de meeste bibliotheken is een leeszaal of -afdeling waar je kranten en tijdschriften kunt raadplegen. Je kunt ook kranten of tijdschriften van enkele jaren geleden inzien, want die worden vaak gebundeld en een tijdlang bewaard. De digitale editie van de kranten en tijdschriften is meestal slechts voor een deel vrij te raadplegen. Voor onbeperkte toegang tot de volledige editie en tot het archief (en soms tot een online encyclopedie) moet je meestal een abonnement nemen. Beoordeel de informatie die je wilt gebruiken altijd op betrouwbaarheid.
rapporten
• rapport Democratie en In een rapport wordt verslag gedaan van een activiteit, gebeurtenis, onderzoek of iets dergelijks. Ook staan jongeren er in rapporten meestal schema's die gegevens en onderzoeksresultaten op een toegankelijke manier presenteren. Kijk altijd kritisch naar de bron van het rapport en het mogelijke doel of belang dat deze bron kan hebben met de informatie in het rapport.
folders en brochures (deze informatie vind je vaak ook online)
• informatiefolder van een Folders en brochures geven informatie over bijvoorbeeld producten, activiteiten en diensten. Sommige zijn zuiver patiëntenvereniging • stemwijzer informatief en objectief, maar veel folders en brochures zijn gericht op het overhalen en activeren van lezers en zijn • brochure van een opleiding dus (deels) subjectief. Kijk goed naar de afzender en het doel van een folder en beoordeel informatie die je wilt gebruiken op betrouwbaarheid. [77]
deskundigen
Deskundigen kunnen je heel goed van bruikbare informatie voorzien. Je kunt informatie van hen verkrijgen via interviews, maar je kunt ook terecht bij voorlichtingsbureaus, publieksvoorlichters en helpdesks van bedrijven of organisaties. Houd er rekening mee dat voorlichters die in dienst zijn van een bedrijf of organisatie vaak niet geheel objectief zijn.
eigen onderzoek
Je kunt ook gegevens verkrijgen door een interview [102] of • interview over aankoop van enquête [106]. bitcoins door studenten • enquête over het gebruik van sociale media bij jongeren
naslagwerken Hierin vind je algemene informatie van goede kwaliteit over allerlei onderwerpen. Ze bevatten meestal een verwijzing naar andere betrouwbare informatiebronnen, waarmee je op zoek kunt naar aanvullende informatie. Naslagwerken vind je in de bibliotheek of online.
• • • • • • • • • •
de Volkskrant NRC Handelsblad/nrc.next Trouw De Telegraaf Algemeen Dagblad HP/De Tijd De Groene Amsterdammer Elsevier Opzij Kijk
• een decaan • een journalist • iemand die het beroep uitoefent waarover jij meer wilt weten • de docent (van een vervolgopleiding) • een voorlichter van de gemeente
• • • •
encyclopedieën woordenboeken overzichtswerken jaarboeken/almanakken
Bronvermelding Van de bronnen die je raadpleegt, maak je een vermelding. De lezer wil namelijk soms meer weten of de inhoud van je werk controleren aan de hand van de teksten die je hebt 78
Theorie
gebruikt. Aan het eind van je tekst of achterin je werkstuk voeg je een bronnenlijst (lijst van geraadpleegde boeken, documentaires, artikelen, verslagen e.d.) toe. Enkele aandachtspunten: • Vermeld bij alle boeken de plaats van uitgave en de uitgever. • Vermeld altijd jaar én datum: - bij een artikel uit een krant of tijdschrift; - bij een geluidsopname of audiovisuele bron. • Vermeld bij online artikelen en websites de vindplaats (url). De bronvermelding bestaat uit twee delen: 1 Je noteert de bron in de tekst 2 Je noteert de bron in de bronnenlijst (of literatuurlijst) Het noteren van de bron in de tekst De verwijzing in de tekst bestaat uit de auteur plus het jaartal. Je kunt ze op de volgende manieren verwerken in de tekst: • In de zin: auteur (jaartal) toont aan dat steeds minder jongeren koffie drinken. • Na de zin: Steeds minder jongeren drinken koffie (auteur, jaartal). • Na een citaat: ‘Met elkaar koffiedrinken is een laagdrempelige manier om in gesprek te komen.’ (Boerland, 2021). Als het een boek betreft, voeg je ook het paginanummer toe (Maes, 2022, p.18). De complete titelbeschrijvingen vindt de lezer in de bronnenlijst. Enkele voorbeelden van bronvermeldingen in een bronnenlijst volgens APA: Bronnenlijst
Soort tekst
van Hal, G. (2021, 11 juni). Komt er ooit een medische scanner die binnen een artikel op internet paar seconden diagnoses kan stellen? de Volkskrant, www.volkskrant.nl Keulards, V. (2021, 25 juni). Online flirten voor tieners. Is dat oké? Trouw, pp. 6–7.
krantenartikel
Drogreden. (z.j.). Op Wikipedia. https://nl.wikipedia.org/wiki/Drogreden
lemma van een encyclopedie
Rijksoverheid. (2021). Coronazelftest [brochure]. https://www.rijksoverheid. nl/documenten/brochures/2021/06 /14/corona-zelftest-uitleg
voorlichtingsbrochure
Reijmerink, M. (2020). Niet je moerstaal. Anderstaligen in Nederland. Utrecht: Uitgeverij de Graaff.
informatief boek
Rosman, C., & Verhaar, J. (2021). Managementvaardigheden voor projectleiders (6e druk). Amsterdam: Boom uitgevers.
informatief boek met meerdere auteurs
Persoonlijke communicatie kan door de lezer niet worden achterhaald en verslag van een zelf wordt daarom alleen genoemd in de tekst. Een referentie in de literatuurlijst afgenomen interview is niet nodig. Bijvoorbeeld: De resultaten zullen eind 2022 beschikbaar worden gemaakt (L. Blaauw, persoonlijke communicatie, 15 maart 2022). NTR Het uur van de wolf, Sinatra: All or Nothing at All, december 2015.
tv-documentaire
Schumacher, E. (2019, oktober). Vegaburgers en blije kippen. Woorden voor artikel in maandblad (geen) vlees. Onze Taal, 10, 14–15.
Ga bij het samenstellen van een bronnenlijst zorgvuldig te werk. Besteed aandacht aan de volledigheid van de gegevens, een consequente interpunctie en correcte spelling en een overzichtelijke opmaak. Een bronnenlijst stel je samen op basis van de achternamen in alfabetische volgorde. Als er geen achternaam genoemd kan worden, neem je de eerste letter van de bron of het programma: College van Examen, NTR. 79
Theorie
“De jeugd van tegenwoordig is lui door al die computers.” BRO, WEET GIJ HOEVEEL WERK HET IS OM EEN CORRECTE BRONVERMELDING TE MAKEN? Bron: @DieBroodtGuy
48
VOORBEREIDING EN SCHRIJFPLAN Als je een tekst gaat schrijven, moet je je goed voorbereiden. Eerst bepaal je het onderwerp [3] waarover je gaat schrijven. Ga na wat je al over het onderwerp weet en zoek er informatie over. Bedenk dan wát je over het onderwerp aan je publiek [11] kwijt wilt door de hoofdgedachte [3] en vraagstelling te formuleren. Daarna bepaal je het schrijfdoel [7] en op basis daarvan kies je de meest passende tekstvorm. [7] Tot slot bepaal je volgens welke structuur je je tekst gaat schrijven. [40] Neem de tijd voor het bedenken van een logisch samenhangende structuur. De kwaliteit van je tekst hangt er voor een groot deel van af. Als je een tekst opbouwt volgens een vaste structuur, wordt deze duidelijker en begrijpelijker voor de lezer. De structuur neem je op in een schrijfplan dat je maakt voordat je de tekst schrijft. Welke stappen zet je bij het maken van een schrijfplan? 1 Noteer de opdracht: • onderwerp en (vraag)stelling; • schrijfdoel; • tekstsoort (eventueel tekstvorm). 2 Bepaal een tekststructuur die past bij het schrijfdoel. 3 Formuleer een (voorlopige) titel. 4 Maak een kolommenschema waarin je van elke alinea noteert: • de functie; • de inhoud in telegramstijl; • het alineaverband. voorbeeld van een schrijfplan Onderwerp: invloed van muziek maken op het brein Vraagstelling: Heeft muziek maken invloed heeft op het brein? Schrijfdoel: uiteenzetten,informeren Tekstsoort: uiteenzetting Publiek: jongeren Tekststructuur: verschijnsel-en-verklaringstructuur Bronvermelding: ... Titel: Alinea
Functie
Inhoud (kort)
1
inleiding (voorbeeld)
Korte anekdote van een meisje dat dagelijks viool speelt
(vraagstelling)
Heeft muziek maken invloed op het brein? Ja, het beïnvloedt het werkgeheugen
80
Alineaverband (manier en signaalwoord)
Theorie
49
2
verklaring 1
Inzet verschillende zintuigen traint het werkgeheugen
overgang met een verwijzend woord (Er zijn verschillende verklaringen te geven voor dit positieve effect.)
3
verklaring 2
Dagelijkse oefening
opsommend signaalwoord (verder/daarnaast)
4
verklaring 3
Langdurige training
opsommend signaalwoord (ook/bovendien)
6
slot (samenvatting)
Veelvuldig muziek maken over een lange periode (zoals bij muzikanten) vergroot het werkgeheugen.
samenvattend signaalwoord (kortom)
VORMGEVING De functie van vormgeving (ook wel opmaak of lay-out genoemd) is een tekst toegankelijk te maken voor je publiek. Enkele tips: • Ondersteun de inhoud door belangrijke onderdelen, zoals de lead, kopjes, tussenkopjes of belangrijke woorden een opvallende vorm te geven. Denk daarbij aan lettervormgeving (vet, cursief, kleur, grootte, lettertype) en gebruik van kleurvlakken, kaders en dergelijke. • Zorg voor een duidelijke alinea-indeling. Geef alinea’s aan door op een nieuwe regel te beginnen of plaats een witregel. Witregels maken je tekst overzichtelijk en prettig leesbaar. • Maak gebruik van tussenkopjes om deelonderwerpen aan te geven. Houd de tussenkopjes kort en zorg ervoor dat ze de inhoud van de tekst eronder goed weergeven. • Plaats voorbeelden, toelichtingen of andere afwijkende teksten in een kader. Je kunt ook vet en cursief gebruiken om iets te accentueren, bijvoorbeeld de titel en tussenkopjes. • Gebruik aantrekkelijke, passende illustraties om je tekst te ondersteunen. [51] • Zorg ervoor dat de vormgeving in dienst staat van de inhoud. Dat geldt niet alleen voor teksten op papier, maar ook voor websites: een site die te druk is, doordat er bijvoorbeeld te veel bewegende elementen in zitten of slecht leesbare lettertypes, wordt sneller weggeklikt.
50
BEELD Met beelden kun je een gesproken of geschreven tekst verduidelijken, aanvullen of verlevendigen. Functioneel en illustratief beeld Beeld maakt een tekst aantrekkelijker. Bij het gebruik van beeld kun je onderscheid maken in functioneel beeld en illustratief beeld. Functioneel beeld heeft een duidelijke functie bij of in de tekst. De functie kan zijn: • Het beeld maakt in één oogopslag duidelijk waar de tekst over gaat. Bij een artikel over een bepaalde popzanger maakt een foto de lezer meteen duidelijk over wie het gaat. • Het beeld laat (een deel van) de inhoud op een andere manier zien. • Het beeld vervangt (een deel van) de tekst. Illustratief beeld heeft geen duidelijke functie, maar is meer bedoeld om: • Een bepaalde sfeer te geven bij de tekst. Bijvoorbeeld bij een artikel over zware sporten staat een close-up van bergsportmateriaal. Het artikel gaat daar niet over, maar het beeld roept wel een sfeer op. • De tekst aantrekkelijker en toegankelijker te maken. Een kleurrijk beeld trekt de lezer de tekst binnen. Ook kan een beeld rust op de pagina geven: alleen tekst is te inspannend voor veel lezers. 81
Theorie
Soorten beeld Er zijn verschillende soorten beeld: • Foto’s. Dit kunnen foto’s zijn van een gebeurtenis, maar ook zwaar bewerkte (sfeer)foto’s. • Realistische tekeningen. Deze tekeningen geven de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer. Dit soort tekeningen zie je vaak in jeugdboeken of informatieve boeken.
•
Technische tekeningen. Dit soort tekeningen zie je veel in schoolboeken. Ze geven de werkelijkheid zo weer, dat de lezer inzicht krijgt in de werking van een apparaat of verschijnsel, bijvoorbeeld een tekening van de werking van een vulkaan, of de werking van een windturbine. Vaak vereenvoudigt de tekenaar de werkelijkheid. Inschriften (tekst in de tekening) en bijschriften (tekst onder, boven of naast de tekening) geven uitleg en toelichting.
•
Pictogrammen. Dit zijn kleine tekeningen of symbolen die een tekst vervangen. Pictogrammen of iconen zie je veel in openbare gebouwen als treinstations en ziekenhuizen. Ook verkeersborden zijn pictogrammen. Je kunt ze zien als een soort universele beeldtaal: de symbolen zijn door mensen van verschillende talen en culturen te begrijpen.
82
Theorie
•
Cartoons. Een cartoon (ook wel spotprent genoemd) is een humoristische tekening, die meestal politiek getint is. Het kan bijvoorbeeld een karikatuur zijn van een bekend persoon of een tekening waarmee de tekenaar een actuele situatie belachelijk wil maken. Ook kan het een tekening zijn van een komische situatie. Je vindt cartoons voornamelijk in kranten en tijdschriften. Vooral in kranten zijn cartoons meestal politiek getint. Cartoonisten zijn soms ook aanwezig bij lezingen of grote vergaderingen. Zij maken dan heel snel een tekening, die een samenvatting geeft van de bijeenkomst, of die de discussiepunten van de bijeenkomst weergeeft. Soms komt er ook een slogan bij om er een compleet plaatje van te maken.
•
Schema’s en grafieken. Grote hoeveelheden gegevens, die bijvoorbeeld door een enquête of ander onderzoek zijn verzameld, worden overzichtelijk gepresenteerd in een schema of grafiek. [107] Een schema bestaat vaak uit tekst (woorden en getallen), een grafiek meestal uit lijntekeningen, blokjes of andere vormen. Soms staan er symbooltjes in zoals pijltjes. Er zijn allerlei soorten grafieken, bijvoorbeeld de lijngrafiek, de cirkelgrafiek (ook wel cirkeldiagram genoemd) en de staafgrafiek (staafdiagram). U maakt van verschillende social media platformen gebruik. Welk platform is voor u op dit moment het meest belangrijk? 70%
50%
64%
63%
60%
61% 47%
46%
40%
35%
30% 20% 10%
14%
18%
21% 14%
3%
4%
15% 7% 8% 1%
0% 15-19 jaar Whatsapp
•
•
25%
20-39 jaar Facebook
9%
9%
6%
3% 2%
0%
40-64 jaar YouTube
12%
3% 1%
4% 2%
65-79 jaar
80 jaar of ouder
Snapchat
Anders
Infographics. Een infographic of infografiek is een combinatie van beeld en tekst. Tekst is niet alleen maar een inschrift of een bijschrift, maar is een belangrijk onderdeel van de illustratie. Het beeld kan een foto, een tekening of een grafiek zijn. Veel kranten, maken gebruik van infographics om het nieuws kort en aantrekkelijk weer te geven. De infographic kan een tekst helemaal vervangen, maar soms staat er naast of onder de infographic een artikel met achtergronden en extra toelichting. De lezer kan de infographic als een soort stripverhaal lezen en krijgt zo de hoofdlijnen van een verhaal, verschijnsel of gebeurtenis aangereikt. Animaties. Een animatie is een serie tekeningen of foto’s die na elkaar worden afgespeeld op bijvoorbeeld een computer. Hierdoor ontstaat er beweging. Animaties zie je in ‘gewone’ tekenfilms, maar je ziet ze ook veel op websites. Ze leggen bijvoorbeeld een bepaald verschijnsel 83
Theorie
• 51
of bepaalde gebeurtenis uit. Een interactieve infographic (een infographic waarop je delen kunt aanklikken) heeft dezelfde functie. Filmpjes. Bij een gesproken tekst kun je een filmpje laten zien. Een film bestaat uit bewegende beelden. Bij een digitale tekst kun je met een link een filmpje in de tekst opnemen.
FEEDBACK GEVEN OP EEN TEKST Je geeft feedback door verschillende aspecten van een tekst kritisch te bekijken. In de Rubrics Schrijven (achterin je boek) zie je op welke punten je feedback geeft. De rubrics vormen de basis van de feedbackformulieren die je bij de opdrachten gebruikt. De volgende formulieren gebruik je bij het feedback geven op een tekst: Feedbackformulier Schrijven: nieuwsbericht, Feedbackformulier Schrijven: instructie, Feedbackformulier Schrijven: verslag en Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting.
52
HERSCHRIJVEN VAN EEN TEKST Door je tekst te herschrijven verbeter je de kwaliteit ervan. Schrijven is een complexe bezigheid omdat je op veel verschillende punten moet letten. Hier volgen wat tips om je eerste versie te verbeteren: 1 Kijk nog eens kritisch naar het schrijfplan en de bronvermelding. Heb je het schrijfplan goed ingevuld en is je bronvermelding volledig? 2 Bekijk de inhoud nogmaals. Kloppen de feiten? Bij een betogende tekst controleer je jouw standpunt en de argumenten. Spreek je jezelf niet tegen? 3 Controleer de structuur. Kijk eerst naar de hoofdstructuur (inleiding, middenstuk en slot) en de gekozen tekststructuur. Staat er een pakkende titel boven de tekst? Kijk dan naar de substructuur: alinea’s, kernzinnen en signaalwoorden en -zinnen. 4 Let op de aansluiting met je publiek. Is de inleiding aantrekkelijk voor de lezer? Past het taalgebruik bij je de lezer? 5 Kijk kritisch naar de spelling en de formuleringen die je hebt gebruikt. Zijn de werkwoorden goed gespeld? Is duidelijk geformuleerd wat je bedoelt? Is de tekst prettig leesbaar? Let bijvoorbeeld goed op je woordkeus, de schrijfstijl, de zinsbouw en verwijswoorden. 6 Bekijk de opmaak. Bevat de tekst witregels en springt de tekst in bij een nieuwe alinea? Past er een beeld of grafiek bij de tekst? Vervolgens laat je een medeleerling feedback geven op je tekst [51]. De aandachtspunten vind je in de feedbackformulieren die je bij Schrijven gebruikt en in de Rubrics Schrijven. Pas als je alle feedback van anderen hebt ontvangen, kun je je tekst herschrijven en ga je de eindversie schrijven. Je verwerkt puntsgewijs de opmerkingen van je medeleerling(en) en/of docent.
53
HOE MAAK JE EEN TAALPORTFOLIO? In een taalportfolio laat je zien welke leeractiviteiten op het gebied van taal (lezen, schrijven, spreken, kijken en luisteren) je hebt uitgevoerd, welk niveau je hebt bereikt en welke (deel) vaardigheden je nog wilt ontwikkelen. Het taalportfolio laat zien hoe je je als lezer, schrijver en spreker ontwikkelt. Hoe maak je een taalportfolio? 1 Maak een (digitale) map aan. Overleg met je docent op welke plek je deze opslaat. Dat kan in je leerlingvolgsysteem of bij je eigen documenten. 2 Geef aan dat het gaat om het vak Nederlands en vermeld het schooljaar. 3 Maak een submap voor Lezen (leesdossier), Schrijven (schrijfdossier) en Spreken, kijken en luisteren (dossier Spreken, kijken en luisteren). 4 Bij de teksten die je hierna opneemt, vermeld je steeds: de titel van de module (Lezen, Schrijven, Spreken, kijken en luisteren), het nummer van het hoofdstuk en het nummer van de opdracht. 84
Theorie 54
NIEUWSBERICHT In een nieuwsbericht doet de schrijver of spreker op zakelijke wijze mededelingen over nieuws. Op de voorpagina van een krant of op een nieuwssite zoals Nu.nl vind je bijvoorbeeld berichten over: 1 toename van de zorgkosten; 2 een uitspraak van de rechtbank over het gebruik van bestrijdingsmiddelen; 3 de winnaar van de Tour de France. Ook veel tijdschriften bevatten een rubriek (afdeling op een vaste plaats) met nieuwsberichten. Het doel van een nieuwsbericht is informatie geven met nieuwswaarde. Een bericht bevat controleerbare feiten die nuchter en zakelijk worden gepresenteerd. De mening van de schrijver komt niet naar voren: de tekst is objectief. Veel nieuwsberichten beginnen met een lead, dat is een eerste (vaak vetgedrukte) alinea waarin het voornaamste nieuws staat. De lead is een beknopte samenvatting van wat de schrijver in de rest van het bericht uitwerkt. In de uitwerking staat wat er is gebeurd, wie erbij betrokken zijn, waar, wanneer, hoe of waarom het is gebeurd. voorbeeld van een nieuwsbericht met een lead
•
55
Britney Spears smeekt de rechter: Geef me mijn leven terug
VERSLAG In een verslag schrijf je over een gebeurtenis of een activiteit (of een reeks van gebeurtenissen en activiteiten). Zo kun je verslag doen van een sportwedstrijd, onderzoek, stage, werkweek, discussie, vergadering of spreekbeurt. Een verslag is gebaseerd op feiten; je wilt betrouwbare informatie geven. Dat doe je op objectieve wijze: je laat je eigen mening weg. Als je als (sport)verslaggever in bepaalde gevallen wel je eigen mening geeft of tips toevoegt, moet je dat duidelijk aangeven. Je zet dan bijvoorbeeld een duidelijk kopje boven de desbetreffende alinea. Je kunt het volgende schema gebruiken als je een verslag gaat schrijven. Inhoud
tekstdeel
Onderwerp, plaats en tijd Waarover gaat het? Wie zijn erbij betrokken? Waar en wanneer gebeurde het?
inleiding
Werkwijze, gang van zaken Hoe gebeurde het? Wat waren de belangrijkste gebeurtenissen?
middenstuk
Resultaat Wat is het resultaat? Hoe wordt erop gereageerd? Eventueel: eigen mening (apart vermelden)
slot
85
Theorie 56
INSTRUCTIE Een instructie is een handleiding, een werkwijze of gebruiksaanwijzing die met een product wordt meegeleverd. Het kan gaan om een schriftelijke tekst of een filmpje. Denk hierbij aan een recept of een tekst om een kast in elkaar te zetten. Vaak staat er beeld bij om de tekst te verduidelijken. De instructie geeft stapsgewijs en kort informatie over: • hoe je het moet maken of in elkaar moet zetten; • hoe je het moet repareren; • hoe je het moet installeren; • hoe je het moet gebruiken; • hoe je het moet onderhouden; • enzovoort. Een instructie begint doorgaans met een of meer voorwaarden waaraan je moet voldoen voordat je begint. Zo moet je voor een recept alle ingrediënten in huis hebben en bij een instructie voor een bouwpakket moet je de juiste gereedschappen klaarleggen voordat je kunt beginnen. De tekst van de instructie staat in de gebiedende wijs. voorbeeld van een instructie Hoe lak ik mijn nagels 1 2 3 4 5 6 7
56B
Maak je nagels goed schoon. Nagellak pakt niet goed als je nagels vettig zijn. Vijl je nagels in vorm. Bescherm en verzorg je nagelriemen. Bij mooi gelakte nagels horen ook mooie nagelriemen. Breng een basislaag aan. Breng de kleurlak aan. Werk foutjes bij. Breng een topcoat aan.
UITEENZETTING De tekstsoort uiteenzetting kom je veel tegen als achtergrondartikel. Het doel van deze tekstsoort is uitleg geven. Dit lijkt op het tekstdoel informeren, maar het gaat iets verder: in een uiteenzetting geef je niet alleen informatie, maar licht je ook iets toe. Je bespreekt een verschijnsel, hoe iets in elkaar zit of hoe iets werkt. Een uiteenzetting is objectief. Er is geen plaats voor de mening van de schrijver. Als schrijver (of spreker) van een uiteenzetting gaat het je er in de eerste plaats om dat anderen iets begrijpen. Om dit te bereiken gebruik je voorbeelden. Het slot bevat een samenvatting van het middenstuk. Een uiteenzetting heeft vaak een van de volgende tekststructuren [15]: • verschijnsel-en-besprekingstructuur • verschijnsel-en-verklaringstructuur • voordelen-en-nadelenstructuur • vroeger-en-nu-structuur • vroeger-nu-toekomststructuur • probleem-en-oplossingstructuur voorbeeld van een uiteenzetting Bij deze uiteenzetting is de verschijnsel-en-besprekingstructuur gebruikt.
•
Steeds meer studenten worstelen met studiestress
86
Theorie 57
PRESENTATIE Een presentatie of voordracht is een monoloog: een spreker presenteert aan een publiek. Het publiek kan één persoon zijn, maar meestal bestaat het publiek uit meerdere personen. Soms wordt een presentatie door meerdere sprekers gegeven. De meeste sprekers maken gebruik van hulpmiddelen bij de presentatie [60] om hun verhaal te ondersteunen. Bij een presentatie ben jij als spreker aan het woord, maar je publiek kan vragen stellen of antwoord geven op vragen die jij stelt. Dan ontstaat er interactie [58]. Je publiek kan ook nonverbaal reageren. Let daar tijdens het presenteren op. Hoe de boodschap of inhoud van je verhaal op het publiek overkomt, hangt vooral af van hoe je presenteert. Geoefende sprekers passen heel bewust taal en technieken toe om goed op hun publiek over te komen, zeker als ze de toehoorders moeten overtuigen. Zie beeldspraak [74], stijlfiguren [75], bijzondere woordkeus [76], gesprekstechnieken [24] en vraagtechnieken [100]. Een goede voorbereiding [59] op je presentatie met een uitgewerkt spreekplan is daarom erg belangrijk, zeker bij een langere presentatie (5 minuten of meer). Daar hoort bij dat je je verdiept in je publiek (publiek in kaart brengen [11]) om de inhoud en taal van je presentatie goed af te stemmen op je toehoorders. Soorten presentaties Er zijn verschillende soorten presentaties, afhankelijk van je doel. • Je geeft een informerende presentatie als je je publiek wilt informeren. Een informerende presentatie bevat feiten of constateringen, of informatie over een onderwerp. Je geeft niet je mening; een informerende presentatie is objectief. Een nieuwsbericht [54] is de eenvoudigste vorm van een informerende presentatie. Ook een persconferentie en een presentatie over je PWS zijn informerende presentaties. • Als je niet alleen het publiek informeert, maar ook iets uitlegt of verklaart, is dat een uiteenzettende presentatie. Je beschrijft bijvoorbeeld hoe een apparaat of proces werkt, of je geeft een verklaring voor een situatie of verschijnsel. Ook een uiteenzettende presentatie is objectief. • Als je doel is je publiek te overtuigen, dan geef je een betogende presentatie, de mondelinge versie van een betoog [80]. Je wilt dat je publiek je standpunt of mening overneemt. In een betogende presentatie zul je met argumenten moeten komen om het publiek te overtuigen. Sta in je voorbereiding ook stil bij de tegenargumenten en weerleggingen. • Wil je het publiek aanzetten tot actie, dan geef je een activerende presentatie. Je probeert het publiek te motiveren om iets (niet) te gaan doen. Een reclame is een vorm van een activerende presentatie. • Een pitch (letterlijk vertaald: ‘verkooppraatje’) is een bijzondere vorm van een activerende presentatie. Het sprekersdoel van een pitch is dat je het publiek in één of anderhalve minuut ervan overtuigt iets te kopen en te doen. Je geeft meestal ook kort informatie over jezelf, het idee of product of de actie. • Wil je het publiek vermaken, dan geef je een amuserende presentatie. Het gaat je als spreker dan niet zozeer om informatie of je standpunt met argumenten, als wel om de amusementswaarde van je verhaal. Een speech op een bruiloft of een (oudejaars)conference zijn voorbeelden van een amuserende presentatie. Taalgebruik en techniek Als je een presentatie geeft, houd je altijd rekening met het doel van je presentatie en met je publiek. Je stemt je taalgebruik en techniek van presenteren hierop af. Zie publiekgerichtheid [10] en inhoud afstemmen op publiek [12].
87
Theorie
Tips voor taalgebruik en techniek bij je presentatie: • Deel je presentatie duidelijk in: inleiding [36] – middenstuk [37] – slot [38]. • Doseer je informatie: breng niet alles wat belangrijk is in één keer. Splits je presentatie op in deelonderwerpen [3]. • Bij een langere presentatie is het handig voor je publiek dat je de opbouw met deelonderwerpen van je presentatie op een dia zet of op een digibord toont. Deze opbouw heb je tijdens de voorbereiding [59] in je spreekplan vastgelegd. • Trek meteen de aandacht van het publiek in je inleiding [36]. • Zorg voor een goede zinsbouw en gevarieerde woordkeus. In helder en afwisselend formuleren [137] vind je aanwijzingen hoe je met je taalgebruik en woordkeus je presentatie aantrekkelijker kunt maken voor je publiek. • Vermijd populair taalgebruik, tenzij je publiek juist verwacht dat te horen. • Vermijd stopwoordjes en vage woorden als ‘gewoon’, ‘dus’, ‘die dingen’, ‘echt wel’, ‘toch’, ‘eh’, ‘nou’, ‘of zo’, ‘weet je wel’, ‘en toen’, ‘inderdaad’, ‘soort van’. • Vermijd nietszeggende uitspraken als ‘ik heb zoiets van’, ‘dat kan natuurlijk ook’, ‘zal ik maar zeggen’. • Gebruik signaalwoorden en -zinnen, bijvoorbeeld: ‘Ik wil het gaan hebben over ...’ ‘De eerste verklaring is ...’ ‘De oplossing van het probleem zou kunnen zijn ...’ ‘Tot slot wil ik nog zeggen ...’ • Je publiek zal zeker onthouden wat je aan het eind van je presentatie zegt. Zorg daarom voor een duidelijk slot [38]. Sluit af met een goede zin en vermijd clichématige slotzinnetjes als ‘Dat was het dan zo ongeveer’, ‘Ik hoop dat jullie er wat aan hebben gehad’, ‘Bedankt voor je aandacht’, ‘Meer valt er niet over te zeggen’.
58
INTERACTIE Interactie vindt plaats wanneer mensen bij een presentatie, in een gesprek, discussie of debat op elkaar reageren. Interactie tijdens of na een presentatie zorgt ervoor dat je je publiek meer betrekt bij het onderwerp. Je kunt op verschillende manieren meer interactie bij je presentatie krijgen: • Laat je publiek vragen stellen. Je verhaal wordt dan levendiger. Houd wel de tijd in de gaten. Heb je te weinig tijd, laat je publiek dan vragen stellen na afloop van je presentatie. Geef altijd duidelijk aan of je publiek na afloop van je presentatie of tussendoor vragen kan stellen. Je publiek kan vragen om verheldering (je licht dan iets toe of legt iets nog eens uit) of vragen om extra informatie (je geeft aanvullende informatie over een deelonderwerp). Je kunt ook kritische vragen krijgen: de vraagsteller wil jou confronteren met je eigen uitspraken, bijvoorbeeld ‘Dat zeg je nu wel, maar is het niet zo dat ...?’ of ‘Kun je daar argumenten voor geven?’ of ‘Zijn daar bewijzen voor?’ • Reageer rustig op vragen of opmerkingen uit je publiek. Herhaal een vraag of opmerking, of formuleer die even opnieuw, zodat iedereen weet waarover het gaat. Ondertussen win jij als spreker wat tijd om over het antwoord na te denken. • Je kunt ook zelf vragen stellen aan je publiek. Daarmee ontstaat er veel interactie. Doe ook dit alleen als er voldoende tijd voor is. • Als je een retorische vraag aan je publiek stelt, zal het gaan nadenken over wat je zegt. • In een niet te groot gezelschap kun je één of twee personen laten antwoorden op je vraag. Bestaat je publiek uit vijftien of meer personen, stel dan een gesloten vraag waarbij de toehoorders hun hand kunnen opsteken, bijvoorbeeld: ‘Wie van jullie …?’. • Het is leuk en activerend voor je publiek als je digitale interactie mogelijk maakt. Vraag het publiek tijdens je presentatie om digitaal te reageren op meerkeuzevragen bij bepaalde uitspraken. Maak gebruik van apps of webtools zoals Mentimeter of Kahoot! Soms is in de zaal stemapparatuur aanwezig waarmee je publiek kan reageren. Digitale interactie moet je inhoudelijk goed voorbereiden. Bedenk goede vragen die je aan je publiek stelt (vraagtechnieken [100]).
88
Theorie
•
59
Merk je tijdens je presentatie dat iets niet duidelijk is of verkeerd overkomt, vraag dan wat niet duidelijk is, of herformuleer wat je hebt gezegd. Stel eventueel controlevragen als: ‘Kun je mij ook achter in de zaal goed verstaan?’ of: ‘Begrijp je wat ik bedoel?’ of ‘Is dit duidelijk genoeg?’
VOORBEREIDING EN SPREEKPLAN Een presentatie staat of valt met de voorbereiding. De voorbereiding pak je aan in een vaste volgorde: eerst bepaal/kies je het onderwerp, het publiek en het doel, vervolgens ga je informatie over je onderwerp zoeken, deze informatie ordenen, het publiek in kaart brengen en de structuur/opbouw van je presentatie bepalen. Al die gegevens zet je in een spreekplan. Zorg ervoor dat je weet hoelang je presentatie mag duren en houd je aan die tijd. Tips voor de voorbereiding: • Ga na waar je de presentatie gaat geven, zodat je geschikte hulpmiddelen [60] kunt kiezen. Als je digitale interactie met je publiek wilt, of filmpjes wilt laten zien, zullen de apparatuur en het internet goed moeten werken. Check dit van tevoren. • Gebruik betrouwbare bronnen om informatie te zoeken. Zie informatiebronnen en bronvermelding [47]. • Maak een spreekplan. Spreekplan Een spreekplan is een schematisch overzicht waarin je tijdens je voorbereiding de inhoud en opbouw (structuur) van je presentatie vastlegt. Het spreekplan geeft je houvast tijdens de presentatie. Afhankelijk van je doel en publiek van je presentatie kies je een tekststructuur. Vermeld de tekststructuur in je spreekplan. Kies je bijvoorbeeld voor een voordelen-en-nadelenstructuur [40], laat dan de deelonderwerpen in je spreekplan daarmee samenvallen: elk voordeel en elk nadeel is dan een apart deelonderwerp. Spreekplan Onderwerp Hoofdgedachte (kernboodschap) Spreekdoel Publiek/doelgroep Tekstsoort Tekststructuur Opbouw
Onderdeel/functie
Inhoud
Aanwijzingen/ hulpmiddelen
Inleiding Deelonderwerp 1
Middenstuk
Slot
89
Theorie
Als je een online presentatie gaat geven, of een volledig gefilmde presentatie zonder live publiek, neem dan regieaanwijzingen op in je spreekplan: • locatie/ruimte: waar neem je de presentatie op? • het decor: hoe ziet de achtergrond eruit? • licht: welk/wat voor soort licht gebruik je? • kleding: hoe ga je je kleden? • geluid: wat voor muziek/geluidseffecten gebruik je? • camerastandpunt: waar en hoe stel je de camera op? Bepaal ook of je gebruikmaakt van de chat voor vragen of feedback van het publiek.
60
HULPMIDDELEN BIJ EEN PRESENTATIE Bij een presentatie kun je allerlei hulpmiddelen gebruiken. Ze moeten je verhaal ondersteunen, maar mogen niet overheersen of afleiden. Tijdens de voorbereiding [59] bepaal je welke hulpmiddelen het best passen bij je presentatie. Mogelijke hulpmiddelen zijn: • Audiovisuele hulpmiddelen, bijvoorbeeld filmpjes en geluidsfragmenten. • Voorwerpen, illustraties en dergelijke. • Hulpmiddelen voor digitale interactie: zie interactie [58]. • Een whiteboard of digibord. • Hand-outs: prints van de hoofdpunten van je presentatie met ruimte voor aantekeningen. De hand-outs zijn bestemd voor je publiek. • PowerPoint, Keynote, Prezi of Google Presentaties. Je kunt deze presentatieprogramma’s gebruiken om tabellen, grafieken, foto’s en overzichten of schema’s aan je publiek te tonen, of om cijfers te laten zien. Deze presentatieprogramma’s zijn ook handig tijdens de voorbereiding op je presentatie. Tips voor het gebruik van presentatieprogramma’s: • Zet niet te veel tekst op één dia. Houd maximaal zes regels tekst aan voor een dia en gebruik per regel maximaal zes woorden. • Maak niet te veel dia’s. Ga uit van minimaal drie minuten spreektijd per dia. • Let op het kleurgebruik. De dia’s moeten voor iedereen goed leesbaar zijn. De meeste kleurenblinden kunnen bijvoorbeeld rood en groen niet van elkaar onderscheiden.
61
KIJKEN EN LUISTEREN Een gesprek voeren, een presentatie geven of naar een presentatie kijken en luisteren doe je altijd met een doel. Je hebt als spreker bijvoorbeeld het spreekdoel overtuigen: je wilt dat iemand jouw mening of standpunt overneemt. Of je luistert naar iemand omdat je geïnformeerd wilt worden. Ben je op zoek naar bepaalde informatie, dan luister je vooral selectief . Laat merken dat je naar iemand luistert en zijn verhaal serieus neemt. Luister dus actief. Dat komt positief en geïnteresseerd op de ander over. Tips voor een actieve luisterhouding: • Sta open voor de informatie, uitleg of opvattingen van degene die aan het woord is. • Laat iemand uitpraten. • Praat of fluister niet met je buurman terwijl iemand anders aan het woord is. • Kijk de spreker of je gesprekspartner aan als hij aan het woord is. Gebruik je lichaamstaal om te laten merken dat je zijn verhaal aandachtig volgt, bijvoorbeeld door rechtop te zitten, met je hoofd te knikken, te glimlachen. • Maak aantekeningen. • Stel vragen. Als je bij een presentatie alleen vragen kunt stellen na afloop, noteer dan je vragen tijdens de presentatie, zodat je deze niet vergeet. 90
Theorie 62
FEEDBACK GEVEN OP EEN PRESENTATIE Je geeft feedback door verschillende aspecten van een presentatie kritisch te bekijken. In de Rubrics Spreken (achterin je boek) zie je op welke punten je feedback geeft. De rubrics vormen de basis van de feedbackformulieren die je bij de opdrachten gebruikt. Het volgende formulier gebruik je bij het feedback geven op een presentatie: Feedbackformulier Spreken: presentatie.
104
AANTEKENINGEN MAKEN Aantekeningen maak je van alles wat je wilt onthouden of nog eens wilt gebruiken, of van iets wat je niet begrijpt of nog een keer wilt navragen. Dat kan bij een gesprek, presentatie of discussie zijn, maar ook bij een tekst of een kijk- en luisterfragment. Je gebruikt de aantekeningen om bijvoorbeeld een verslag te schrijven, een samenvatting te maken of informatie over een onderwerp te bestuderen of verwerken. Tips voor het maken van aantekeningen: • Houd je aantekeningen overzichtelijk. • Noteer de hoofdzaken, in telegramstijl. • Noteer een voorbeeld als het je helpt om later te begrijpen wat je hebt gelezen, gezien of gehoord. • Gebruik trefwoorden. • Gebruik afkortingen, maar wel graag afkortingen die je later zelf nog begrijpt. Handige afkortingen zijn: PB (probleem), OPL (oplossing), VB (voorbeeld), STP (standpunt), ARG (argument). • Gebruik eenvoudige symbolen =>, <=> (verband), => <= (tegenstelling), =, ≠, ≈, ± en dergelijke. • Gebruik eventueel tussenkopjes boven je trefwoorden. Tip: wacht nooit te lang met het uitwerken van je aantekeningen. Je vergeet anders misschien iets belangrijks. Aantekeningenschema Als iemand een presentatie geeft, is het handig als je een schema gebruikt bij het maken van je aantekeningen: Inhoud
Opmerkingen
Datum presentatie Spreker/presentator Onderwerp Inhoud/deelonderwerpen
1 2 3
Let bij een presentatie ook op signaalwoorden en -zinnen. Vaak herhaalt de spreker tussendoor of op het eind belangrijke zaken. Daarmee kun je meteen controleren of je het belangrijkste hebt genoteerd.
91
Theorie 117
SCHEMA WERKWOORDSPELLING Je moet eerst vaststellen wat voor (werkwoords)vorm het werkwoord heeft: een persoonsvorm, een voltooid deelwoord of een infinitief. Werkwoordelijk gezegde
Voorbeeld
Werkwoordsvormen
Eén werkwoord
De jongens fietsen. De jongens fietsten.
pv
Twee werkwoorden
De jongens hebben gefietst. De jongens hadden gefietst.
pv + vdw
De jongens gaan fietsen. De jongens gingen fietsen.
pv + inf
Voor alle drie de werkwoordsvormen gelden andere regels.
De onregelmatige werkwoorden willen, zullen, mogen en kunnen krijgen in de tegenwoordige tijd bij de derde persoon enkelvoud geen ik-vorm + t. Dus: hij wil, zij zal, hij mag en zij kan.
118
WERKWOORDEN MET EEN LASTIGE SPELLING Het Nederlands kent veel woorden die oorspronkelijk uit een andere taal afkomstig zijn. Dat zijn voornamelijk Engelse woorden, waar we al helemaal aan gewend zijn. De spelling, en dan met name de vervoeging, van de Engelse werkwoorden levert nogal eens problemen op. Maar de basisregel is heel eenvoudig: gebruik gewoon de regels voor de Nederlandse werkwoorden! Dus: een Engels werkwoord krijgt de voor- en achtervoegsels die we ook bij Nederlandse werkwoorden gebruiken, zoals: ge-, -d en -t (zie het schema bij [118]). De stam moet dan wel juist uitgesproken blijven, daarom kan die eindigen op een e. Als je de regel van ’t ex-kofschip toepast, moet je die e negeren (maar wel laten staan).
92
Theorie
voorbeeld geracet de c van race zit in ’t ex-kofschip en dus eindigt het voltooid deelwoord op een -t. getimed de m van time zit niet in ’t ex-kofschip en dus eindigt het voltooid deelwoord op een -d.
voorbeeld
136
werkwoord
persoonsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd verleden tijd
voltooid deelwoord
gebiedende wijs
relaxen ik
relax
relaxte
gerelaxt
relax
jij
relaxt
relaxte
hij/zij
relaxt
relaxte
werkwoord
persoonsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd verleden tijd
voltooid deelwoord
gebiedende wijs
timen
ik
time
timede
getimed
time
jij
timet
timede
hij/zij
timet
timede
werkwoord
persoonsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd verleden tijd
voltooid deelwoord
gebiedende wijs
racen
ik
race
racete
geracet
race
jij
racet
racete
hij/zij
racet
racete
INTERPUNCTIE Met leestekens help je een lezer door je tekst heen. In plaats van een brei aan woorden en zinnen te presenteren, kun je een tekst overzichtelijker en begrijpelijker maken door leestekens toe te voegen. Een andere benaming voor het gebruik van leestekens is interpunctie. Leestekens hebben twee functies: ze verduidelijken het verband tussen de delen van een zin en ze voorkomen verkeerd lezen. Een voorbeeld. Wanneer je schrijft: Onze buurman zei Hamza is een leuke kerel zonder dat je leestekens gebruikt, roept dat misverstanden op. Wie zegt er nu iets van wie? Mét leestekens voorkom je zo’n misverstand: voorbeeld
• •
Onze buurman zei: ‘Hamza is een leuke kerel!’ ‘Onze buurman’, zei Hamza, ‘is een leuke kerel!’
Kijk eens naar de volgende zinnen. Zónder komma heeft de zin een andere betekenis dan mét komma.
93
Theorie
voorbeeld
• •
Just ging niet naar het voetbalveld, omdat het zonnig was. (het was zonnig, dus ging hij niet) Just ging niet naar het voetbalveld omdat het zonnig was ... (... maar hij ging, omdat hij daar zin in had)
In verreweg de meeste gevallen zet je leestekens om voor de lezer het leesgemak te vergroten. Bovendien maakt een tekst met goed geplaatste leestekens een verzorgdere indruk. Punt, vraagteken en uitroepteken De punt, het vraagteken en het uitroepteken zijn tekens die een zin afsluiten. Hierna staan de regels. Zet een (slot)punt aan het einde van een zin. Doordat • Het televisieprogramma Zondag met Lubach is de volgende zin van een tekst (bovendien) met een een satirisch nieuwsprogramma. Het stelt actuele hoofdletter begint, zijn de zinnen duidelijk van elkaar kwesties op een ludieke en verrassende manier onderscheiden. aan de kaak. Het programma scoort dan ook goed bij het Nederlandse publiek. De punt is overbodig als de zin eindigt met een vraagteken, uitroepteken of afkorting die op een punt eindigt.
• Wanneer kom je naar de stad? • Hij riep naar de automobilist: ‘Je moet eens wat beter uitkijken!’ • In Italië kun je waterskiën, zeilen, roeien, zwemmen, vissen, enz.
Na een vraag zet je een vraagteken.
• Hoe laat vertrekt je trein?
Na een uitroep, wens, waarschuwing, aansporing of • Wat een gekkigheid is dat! • Was het maar vast vakantie! bevel zet je een uitroepteken. Het is zinloos om meer dan één vraagteken of uitroepteken te plaatsen. Als je wilt laten uitkomen dat iets met grote nadruk wordt gezegd, dan kun je het beter met woorden aangeven.
• *‘Ben je nog nooit in deze discotheek geweest???’ • ‘Ben je nog nooit in deze discotheek geweest?’ vroeg hij compleet verrast. • *‘Was het maar vast vakantie!!!’ • ‘Was het maar vast vakantie!’ zei hij met een diepe zucht.
De komma De komma is na de punt het meest gebruikte leesteken. Het is ook het lastigste leesteken, omdat het zo veel functies heeft. 1
Je zet komma’s tussen de delen van een opsomming. De komma kun je vervangen door het nevenschikkende (aaneenschakelende) voegwoord en. De delen van de opsomming kunnen bestaan uit woorden, zinsdelen of deelzinnen (bijzinnen).
• Wij zoeken een enthousiaste, ervaren collega. • In mijn boodschappentas zitten weer een hoop lekkernijen: chips, koekjes, chocolade en blokjes kaas. • De directie wilde gisteren nog niet vertellen wat er precies gaat gebeuren, wie er ontslagen wordt en hoe er verder wordt bezuinigd. • Het tafelkleed is gewassen, de vlekken zijn eruit en het kan weer gebruikt worden.
2
Je schrijft een komma achter en/of voor een aangesproken persoon en tussenwerpsels. De aangesproken persoon is degene voor wie de zin/mededeling bedoeld is.
• Claudia, deel jij de antwoordenbladen maar uit. • Gaat u zitten, heren.
Een tussenwerpsel is een uitroep van meestal één • Ach, wat heb je nou aan die oude kranten! • Hé, daar rijdt de minister-president. woord dat buiten het zinsverband staat.
94
Theorie Bij een combinatie van tussenwerpsels is één komma voldoende.
• Nou kijk, een stadswachter heeft niet het recht bekeuringen uit te delen.
3
Voor en achter een bijstelling staat een komma. Een bijstelling is een zinsdeel dat dezelfde zaak of persoon nog eens noemt, maar dan met andere woorden.
• Volgens de eigenaar van de bakkerij, de heer Koenen, moet het rek met broden goed zichtbaar zijn voor het winkelende publiek. • Hij werkt in Eindhoven, de lichtstad van het Noorden.
4
Voor een aantal voegwoorden die deelzinnen (bijzinnen) met elkaar verbinden, staat een komma. Voor de volgende voegwoorden staat altijd een komma: maar, want, doordat, opdat, zodat, hoewel, terwijl, mits, tenzij. Voor de volgende voegwoorden staat meestal een komma: als, wanneer, omdat, nadat, totdat, voordat, toen. In korte, overzichtelijke zinnen is de komma soms niet noodzakelijk. Voor de voegwoorden dat en of zetten we vrijwel nooit een komma. Let op: de komma staat hier tussen de delen van een samengestelde zin.
• Vroeger ging Welmoed altijd naar Noorwegen op vakantie, maar nu gaat ze liever naar ZuidFrankrijk. • Het café wordt op last van de brandweer gesloten, want de inrichting voldoet niet aan de veiligheidsvoorschriften. • Daan ging toch met zijn vriendinnetje mee, hoewel hij daar helemaal geen zin in had. • De stemmen werden geteld, toen iedereen geweest was.
5
Tussen twee werkwoorden uit verschillende gezegdes schrijf je een komma. Let op: de komma staat hier tussen de delen van een samengestelde zin.
• Wie een gemiddeld intelligentieniveau heeft, kan de examens in principe met succes afleggen. • Doordat steeds meer kinderen met de auto naar school worden gebracht, is het rond de school alleen maar drukker geworden.
6
Je zet een komma na een beperkende of een uitbreidende bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin bevat een onderwerp en een gezegde, sluit aan bij een antecedent (een zinsdeel dat een persoon of zaak noemt) en begint dikwijls met een betrekkelijk voornaamwoord of voornaamwoordelijk bijwoord (die, dat, waarmee, waarover, enzovoort). Vóór een uitbreidende bijvoeglijke bijzin zet je nóg een komma, omdat deze bijzin extra informatie verstrekt. Hij vormt een soort tussengeschoven mededeling. Voorbeeldzin a betekent: Er was een aantal fietsers. Twee van hen reden zonder licht en daarom werden ze bekeurd. De beperkende bijzin bevat informatie die voor een juist begrip van de mededeling onmisbaar is. Of anders gezegd: op de vraag ‘Wie kregen een bekeuring?’ volgt als antwoord: de twee fietsers die zonder licht reden.
95
• a De twee fietsers die zonder licht reden, kregen een bekeuring.
Theorie Voorbeeldzin b betekent: Er waren twee fietsers. Ze reden zonder licht en daarom kregen ze een bekeuring. De uitbreidende bijzin geeft extra informatie (en zou kunnen worden weggelaten). Of anders gezegd: op de vraag ‘Wie kregen een bekeuring?’ volgt als antwoord: de twee fietsers. Je kunt het verschil tussen beide soorten bijzinnen ook horen. In zin a hoor je bij hardop lezen namelijk geen pauze tussen bijzin en antecedent. In zin b hoor je wel een pauze en de toon waarop de bijzin wordt uitgesproken, is lager dan bij de rest van de zin (de hoofdmededeling).
• b De twee fietsers, die zonder licht reden, kregen een bekeuring.
7
Voor en na tussengeschoven woorden staat een • De vakantiewoningen, klein maar schitterend komma. gelegen aan het water, waren binnen een week verkocht. • Het vernielen en bekladden van de grafzerken heeft, ook in het buitenland, veel verontwaardiging gewekt.
8
Je gebruikt een komma om verkeerd lezen te voorkomen.
• De notaris vroeg zijn medewerker eind van de week pas, een kopie van de hypotheekakte naar de bank toe te sturen. • De notaris vroeg zijn medewerker, eind van de week pas een kopie van de hypotheekakte naar de bank toe te sturen.
Er zijn nog (veel) meer gevallen waarin een komma wordt geplaatst. Hierna volgen nog een paar zinstypen met een komma, die geregeld voorkomen. Bekijk ze goed! voorbeeld
• • • • • • • • • •
Kortom, morgen gaan we de reis boeken. Stel, tijdens uw vakantie wordt ingebroken in uw woning. Met andere woorden, iemand loopt niet hard omdat het leuk of nuttig is, maar vooral onder de dwang van een verslaving. Een van de genoemde beroepen is door niemand gekozen, namelijk dat van leraar. Filevorming kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door een extra rijstrook aan te leggen. Mocht u meer informatie wensen over onze verzekeringen, dan kunt u bellen of faxen naar het onderstaande nummer. Hoe sneller een auto rijdt, hoe meer brandstof de motor verbruikt. Houd er rekening mee dat het formulier vóór 31 mei binnen moet zijn, anders ben je te laat. Aan de ene kant zal op de verwarmingskosten moeten worden bezuinigd, aan de andere kant kunnen we de mensen ook niet in slecht verwarmde ruimten laten werken. Drank maakt brokken, dat weet je!
De puntkomma 1
• Hij heeft onlangs een rode en een okergele Je zet een puntkomma (in plaats van een punt en een hoofdletter) tussen twee zinnen broek gekocht; toch zegt hij steeds dat hij niet of mededelingen die nauw met elkaar van felle kleuren houdt. samenhangen. In de tweede zin staat een woord • Het voortgezet onderwijs heeft allang niet meer dat het bijzondere verband tussen de zinnen het monopolie op het verbreden van de horizon aangeeft. Dit leesteken wordt vaak verward met van jongeren; de school is daarin overvleugeld de dubbele punt. Die heeft echter een heel andere door de communicatiemedia. functie. Zie daarover verderop.
96
Theorie 2
In lange(re) opsommingen is een puntkomma soms duidelijker dan een komma.
• Misschien kunt u zich voorstellen wat het betekent voor mensen met een minimumuitkering om maatschappelijk geïsoleerd te raken: altijd thuis zijn, want buitenshuis kost alles geld, nooit meer naar verjaardagen, want je kunt geen cadeautje meenemen, niet meer naar de sportclub, enzovoort. • Misschien kunt u zich voorstellen wat het betekent voor mensen met een minimumuitkering om maatschappelijk geïsoleerd te raken: altijd thuis zijn, want buitenshuis kost alles geld; nooit meer naar verjaardagen, want je kunt geen cadeautje meenemen; niet meer naar de sportclub, enzovoort.
De dubbele punt 1
Je zet een dubbele punt bij directe rede.
• De voetballer Johan Cruijff zei: ‘Je moet goede beslissingen nemen, of zorgen dat de verkeerde beslissingen goed uitpakken.’
2
Vóór een opsomming, uitwerking of verklaring staat een dubbele punt.
• Het aantal mensen dat een baan zoekt, is sterk toegenomen: schoolverlaters, vrouwen die een parttimebaan willen, buitenlanders die zich in Nederland hebben gevestigd. • Eén ding is duidelijk: vrijwel alle milieuschade kan voorkomen worden, als de crossers zich aan de regels houden. • De bewoners van het huis op de hoek zijn in een opperbeste stemming: ze hebben een prijs gewonnen in de Staatsloterij.
Aanhalingstekens Er zijn diverse soorten aanhalingstekens. De gebruikelijkste zijn een of twee apostrofs boven aan de regel: ‘...’ of “...”. 1
Aanhalingstekens gebruik je bij de directe rede. Er zijn drie gevallen van directe rede te onderscheiden. Kijk goed naar de leestekens en de plaats waar ze staan. Zin a is een samengestelde zin. De basiszin (Zijn a Zijn oma zei: ‘Toen ik net begon met internetten, oma zei ‘dit’.) sluit je af met een (slot)punt. Bij de wilde ik soms dat ik die computer nooit had volledige zin doe je hetzelfde. De punt komt dus gekocht’. na de aanhalingstekens. Verlengde zin: Zijn oma zei: ‘Toen ik net begon Let op: meestal zet men de punt vóór de met internetten, wilde ik soms dat ik die aanhalingstekens. Dat is echter niet logisch. computer nooit had gekocht’, maar gelukkig Je kunt dit goed zien aan de verlengde zin, waarin heeft ze doorgezet. de (slot)punt is opgeschoven. Samengestelde zin b begint met een aanhaling. b ‘Toen ik net begon met internetten, wilde ik Dat geef je aan met aanhalingstekens. Erna volgt soms dat ik die computer nooit had gekocht’, een komma die de aanhaling scheidt van de rest zei zijn oma. van de zin.
97
Theorie Zin c is ook een samengestelde zin. Deze zin c ‘Toen ik net begon met internetten’, zei zijn oma, bestaat uit een aanhaling die onderbroken wordt ‘wilde ik soms dat ik die computer nooit had door een tussengeschoven deelzin (zei zijn oma). gekocht.’ De aangehaalde zin sluit je af met een (slot)punt. Vervolgens plaats je de aangehaalde woorden tussen aanhalingstekens. Daarom staat het laatste aanhalingsteken achter de punt. Onthoud: achter een aangehaalde zin binnen een • ‘Hebben uw kleinzoons u geleerd met de (samengestelde) zin zet je geen slotpunt. Er kan wel computer om te gaan?’ vroeg de interviewer. een vraagteken of uitroepteken staan. De komma • ‘Zulke kleinzoons, daar heb je wat aan!’ zei ze trots. vervalt na een vraagteken of uitroepteken. 2
Je zet aanhalingstekens wanneer je wilt aangeven • Na afloop van de raadsbijeenkomst beet dat de gebruikte woorden van een ander zijn. de fractievoorzitter van Dorpsbelangen de gemeentesecretaris toe dat hij hem ‘wel wist te vinden’.
3
Titels van boeken, films, programma’s, enzovoort staan tussen aanhalingstekens, als je niet kunt cursiveren.
4
Bij ironie, bijzonder gebruik of een zelfnoemfunctie • Haar achtjarige zoontje gedraagt zich soms zo zet je aanhalingstekens. ‘assertief’ tegenover zijn jongere zusje, dat de (We gebruiken de term ‘zelfnoemfunctie’ wanneer hele buurt het kan horen. we een uitspraak doen over een woord. Het gaat • Bacteriën veranderen voortdurend van dus niet zozeer om de betekenis van het woord, samenstelling. Zo kan een ‘nieuwe’ bacterie maar om het woord zelf.) ontstaan die resistent is voor penicilline. • Haar nichtje uit Antwerpen zou de kleding naar de ‘droogkuis’ brengen.
5
Bij gedachten en wensen zet je geen aanhalingstekens.
• De historische roman ‘Publieke werken’ is geschreven door Thomas Rosenboom.
• Hij dacht: waar vind ik een stadsplattegrond? • Zijn enige wens was: was ik maar weer thuis.
Haakjes; aandachtsstreepjes
149
1
Extra informatie zet je tussen (ronde) haakjes. Het • De docent(e) kan zelf vaststellen welke eerste haakje heet ‘haakje openen’, het laatste vorderingen zijn (haar) leerlingen hebben haakje ‘haakje sluiten’. Gebruik haakjes met mate. gemaakt. • Lees eerst de gebruiksaanwijzing (zie bijsluiter). Let op de plaats van de punt in het tweede en • Lees eerst de gebruiksaanwijzing. (Zie bijsluiter.) derde voorbeeld.
2
Aandachtsstreepjes kunnen worden gebruikt om de aandacht te vestigen op een groep tussengeschoven woorden of een tussenzin. Zo’n toevoeging valt meer op dan wanneer je komma’s zet.
• Het partijbestuur heeft – in afwachting van de uitslag van de verkiezingen – nog geen standpunt willen innemen over mogelijke lastenverzwaringen voor de burgers.
TELEGRAMSTIJL; WOORD(EN) TE WEINIG Als je onvolledige zinnen maakt en veel woorden weglaat, heet dit telegramstijl. Tegenwoordig worden er vrijwel geen telegrammen meer verstuurd, e-mailen is immers handiger en goedkoper. In een telegram laat je overbodige woorden weg, omdat je per woord moet betalen. Je kunt het vergelijken met sms’en. Aan een bericht zit een maximum aantal tekens en als je daaroverheen gaat, kost het je meerdere berichten en dus meer geld. voorbeeld Training gaat door. 19.30 op veld.
98
Theorie
Zo’n beknopte stijl kan functioneel zijn, bijvoorbeeld in reclameteksten. Ook journalisten gebruiken telegramstijl in de koppen van hun artikelen. Daarmee willen zij de lezers prikkelen hun teksten te lezen. Gebruik de telegramstijl echter nooit uit gemakzucht tijdens het examen Nederlands! Een antwoord in telegramstijl wordt fout gerekend, als er volledige zinnen worden gevraagd. voorbeeld Examenvraag (2016, tijdvak 2, vraag 2): ‘Die keurmerken zijn nietszeggend geworden.’ (regels 14-15) Welke twee verklaringen blijken hiervoor uit de eerste alinea? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. Antwoord leerling: 1 Te veel keurmerken 2 Nauwelijks controle op keurmerken Goed antwoord 1 Er zijn te veel keurmerken. 2 Veel keurmerken worden nauwelijks gecontroleerd.
Vermijd telegramstijl in zakelijke teksten en samenvattingen die voor anderen zijn bestemd, omdat de boodschap verkeerd kan overkomen. In de volgende voorbeelden is er sprake van een onvolledige zin. voorbeeld 1
*De recherche tast nog volledig in het duister over wie de dader is. ... over de vraag wie de dader is. 2 *Mocht u het garantiebewijs niet meer bezitten, schrijft u naar het onderstaand adres. ... dan schrijft u ... 3 *Wybe vertrouwt dat ik een camper kan huren. ... vertrouwt erop ...
150
CONGRUENTIEFOUT Tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin bestaat congruentie: ze zijn op elkaar afgestemd. Soms kan er twijfel over bestaan of je een enkelvoudige of meervoudige persoonsvorm moet gebruiken, maar de regel is simpel: bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp hoort een meervoudige persoonsvorm. voorbeeld 1
*De media maakt melding van een aardbeving in Italië. maken ( de media is meervoud) 2 *De lading boomstammen werden naar de werkplaats getransporteerd. werd (de lading is enkelvoud) 3 *De Vikingen was een oorlogszuchtig volkje. waren (de Vikingen is meervoud)
99
Rubrics
Rubrics 1
RUBRICS SCHRIJVEN 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
Je zit nog niet op havo-niveau.
Je bent bijna op havo-niveau.
Prima! Je zit op havo-niveau.
Heel goed! Je zit op vwo-niveau!
1. Voorbereiding 1. Bronnen
Ik heb bronnen Ik heb bronnen gezocht die passen gezocht die passen bij het onderwerp. bij het onderwerp. De informatie uit deze bronnen is van goede kwaliteit en betrouwbaar.
Als 3F. Ik heb bronnen gezocht die passen bij het onderwerp. De informatie uit deze bronnen is van goede kwaliteit en betrouwbaar. De informatie is interessant voor het publiek.
2. Schrijfplan
Ik heb een schrijfplan gemaakt. In het schrijfplan staan de deelonderwerpen.
Ik heb een schrijfplan gemaakt. In het schrijfplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin genoteerd.
Ik heb een Als 3F. schrijfplan gemaakt. In het schrijfplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin én passende signaalwoorden genoteerd.
3. Gebruik van bronnen en bronvermelding
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in de opdracht (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare Als 3F. bronnen gebruikt en daarbij mijn bronnen vergeleken met andere bronnen. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in de opdracht (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
100
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
2. Inhoud 4. Schrijfdoel
Mijn schrijfdoel is herkenbaar voor het publiek (ik schrijf bijvoorbeeld wat mijn schrijfdoel is).
Mijn schrijfdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (ik schrijf bijvoorbeeld wat mijn schrijfdoel is) en mijn tekst past bij dit schrijfdoel.
Als 3F. Mijn schrijfdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (ik schrijf bijvoorbeeld wat mijn schrijfdoel is) en mijn tekst past bij dit schrijfdoel. Als mijn tekst verschillende schrijfdoelen heeft, combineer ik deze.
5. Onderwerp
Ik blijf bij het onderwerp van mijn tekst (ik dwaal niet af).
Ik blijf bij het onderwerp van mijn tekst (ik dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen.
Ik blijf bij het onderwerp van mijn tekst (ik dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen. Ik geef waar nodig extra uitleg of argumenten.
Als 3F.
Ik heb de hoofdgedachte opgenomen in mijn tekst en deze helder geformuleerd.
Ik heb de hoofdgedachte opgenomen in mijn tekst en deze helder geformuleerd. Ik noem de hoofdgedachte in de inleiding.
Ik heb de hoofdgedachte opgenomen in mijn tekst en deze helder geformuleerd. Ik noem de hoofdgedachte in de inleiding en laat deze terugkomen in het slot.
Ik begin mijn tekst op een pakkende manier (bijvoorbeeld een vraag, anekdote, voorbeeld). Ik noem het onderwerp en de hoofdgedachte. Bij een lange tekst schrijf ik ook hoe ik mijn tekst opbouw.
Ik begin mijn tekst op een pakkende manier (bijvoorbeeld een vraag, anekdote, voorbeeld). Ik noem het onderwerp, de hoofdgedachte en de aanleiding van de tekst. Bij een lange tekst schrijf ik ook hoe ik mijn tekst opbouw.
6. Hoofdgedachte Ik heb de hoofdgedachte opgenomen in mijn tekst.
7. Inleiding
Ik begin mijn tekst Ik begin mijn met het noemen tekst op een van het onderwerp. pakkende manier (bijvoorbeeld een vraag, anekdote, voorbeeld) en ik noem het onderwerp.
101
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
8. Slot
In het slot neem Ik In het slot neem de hoofdzaken van ik de hoofdzaken mijn tekst op. van mijn tekst op. Dit doe ik op een voor het publiek aantrekkelijke manier. Ik sluit af met een krachtige zin.
In het slot neem ik de hoofdzaken van mijn tekst op. Dit doe ik op een voor het publiek aantrekkelijke manier. Ik sluit af met een krachtige zin. Ik kies het soort slot dat is afgestemd op het schrijfdoel (bijvoorbeeld samenvatten bij informeren, afwegen bij beschouwen, aanbevelen bij activeren).
Als 3F.
9. Creativiteit
Ik schrijf mijn tekst op een zakelijke manier zonder creatieve toevoegingen.
Ik ben creatief, bijvoorbeeld door originele voorbeelden te geven.
Ik ben creatief en geef bijvoorbeeld originele voorbeelden en/of gebruik humor.
Ik ben creatief en geef bijvoorbeeld originele voorbeelden en gebruik humor en/ of beeldspraak en/ of stijlfiguren.
Ik geef informatie die klopt en waarde heeft voor het publiek.
Ik geef informatie Als 3F. die: • klopt; • waarde heeft voor het publiek; • over een interessant onderwerp gaat.
10. Ik geef informatie Informatiewaarde die klopt.
3. Structuur 11. Hoofdstructuur
Ik bouw mijn tekst op volgens: inleiding – middenstuk – slot.
Ik bouw mijn tekst op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken.
Ik bouw mijn Als 3F. presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken. Ik geef tekstverbanden aan zoals opsomming, verklaring, gevolg en ik zorg voor de juiste verwijzingen.
12. Titel
Ik geef de tekst een korte titel, die past bij het onderwerp.
Ik geef de tekst een korte, aansprekende titel, die past bij het onderwerp.
Ik geef de tekst een korte, aansprekende titel, die past bij het onderwerp en het schrijfdoel.
102
Als 3F.
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
Ik gebruik soms signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn tekst.
Ik gebruik signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn tekst, maar soms de verkeerde.
Ik gebruik meestal passende signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn tekst.
Ik gebruik passende signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn tekst om bewust verbanden te benadrukken.
14. Ik deel mijn tekst in Deelonderwerpen deelonderwerpen in.
Ik deel mijn tekst in deelonderwerpen in. Bij een lange tekst gebruik ik tussenkopjes om het deelonderwerp aan te kondigen.
Ik deel mijn tekst in Als 3F. deelonderwerpen in en zorg voor vloeiende overgangen van het ene naar het andere onderwerp. Bij een lange tekst gebruik ik tussenkopjes die passen bij de inhoud en de tekstsoort.
15. Verwijswoorden Ik gebruik soms verwijswoorden in mijn tekst.
Ik gebruik verwijswoorden in mijn tekst, maar soms de verkeerde.
Ik gebruik altijd de juiste verwijswoorden in mijn tekst.
16. Alinea's
Ik deel de tekst in alinea’s in.
Ik deel de tekst in alinea’s in. Deze staan in een logische volgorde.
Ik deel de tekst in Als 3F. alinea’s in. Deze staan in een logische volgorde. Mijn tekst voldoet aan de afgesproken lengte.
17. Kernzinnen
De kernzinnen van mijn tekst staan aan het begin van de alinea’s.
De kernzinnen van mijn tekst staan aan het begin van de alinea’s. De rest van de alinea is een uitwerking van de kernzin.
De kernzinnen van Als 3F. mijn tekst staan aan het begin van de alinea’s. De rest van de alinea is een uitwerking van de kernzin. De kernzinnen vormen een samenhangend geheel.
13. Signaalwoorden
Ik gebruik altijd de juiste verwijswoorden in mijn tekst. Ik varieer de verwijswoorden en de voegwoorden.
4. Publiekgerichtheid 18. Afstemming publiek
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en het medium.
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en het medium. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan.
103
Ik gebruik formele/ Als 3F. informele taal, afhankelijk van het publiek en het medium. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan. Ik kies de juiste toon.
Rubrics
19. Voorkennis publiek
2F
Op weg naar 3F
3F
4F
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek.
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/of de voorkennis terugkomen in mijn tekst door die te noemen.
Ik houd rekening Als 3F. met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/of die voorkennis terugkomen in mijn tekst door die te noemen of er een vraag over te stellen.
Ik varieer mijn woordgebruik en kies de goede woorden.
Ik varieer mijn woordgebruik, kies de goede woorden en gebruik uitdrukkingen op de juiste manier.
Ik varieer mijn woordgebruik, kies de goede woorden en gebruik uitdrukkingen op de juiste manier. Ik kies een gepaste omschrijving als het woord niet bij me opkomt.
Ik pas de interpunctie en het gebruik van hoofdletters altijd correct toe.
Ik pas de interpunctie en het gebruik van hoofdletters altijd correct toe.
Als 3F.
5. Woordenschat 20. Woordgebruik Ik varieer mijn woordgebruik.
6. Taalverzorging 21. Interpunctie en Ik pas de hoofdletters interpunctie en het gebruik van hoofdletters meestal correct toe. 22. Zinsbouw
Ik bouw mijn zinnen Ik bouw mijn zinnen grammaticaal grammaticaal correct op. correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af.
Ik bouw mijn zinnen Als 3F. grammaticaal correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af en schrijf volledige zinnen.
23. Spelling
Ik spel 70% van de woorden en werkwoorden correct.
Ik spel 90% van de woorden en werkwoorden correct.
Ik spel 100% van de woorden en werkwoorden correct.
24. Opmaak en vorm
Mijn tekst of brief is in alinea’s ingedeeld.
Mijn tekst ziet er redelijk overzichtelijk uit (titel, meestal witregels tussen de alinea’s of inspringen bij begin, beeld past bij de tekst). Mijn brief bevat alinea’s, een aanhef en een slotgroet.
Mijn tekst ziet er Als 3F. overzichtelijk uit (titel, witregels tussen de alinea’s of inspringen bij begin, beeld past bij de tekst). Een brief maak ik op geheel volgens de vormvoorschriften. De opmaak stem ik af op het schrijfdoel en het publiek.
104
Als 3F.
Rubrics 2
RUBRICS SPREKEN 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
Je zit nog niet op havo-niveau.
Je bent bijna op havo-niveau.
Prima! Je zit op havo-niveau.
Heel goed! Je zit op vwo-niveau!
1. Voorbereiding 1. Bronnen
Ik heb bronnen Ik heb bronnen gezocht die passen gezocht die passen bij het onderwerp. bij het onderwerp. De informatie uit deze bronnen is betrouwbaar en van goede kwaliteit.
Ik heb bronnen Als 3F. gezocht over het onderwerp. De informatie uit deze bronnen is betrouwbaar, van goede kwaliteit en interessant voor het publiek.
2. Spreekplan
Ik heb een spreekplan gemaakt. In het spreekplan staan de deelonderwerpen.
Ik heb een spreekplan gemaakt. In het spreekplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin genoteerd.
Ik heb een spreekplan gemaakt. In het spreekplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin én passende signaalwoorden genoteerd.
3. Gebruik van bronnen en bronvermelding
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in mijn presentatie (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare Als 3F. bronnen gebruikt en daarbij mijn bronnen vergeleken met andere bronnen. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in mijn presentatie (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
105
Als 3F.
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
2. Inhoud 4. Spreekdoel
Mijn spreekdoel is herkenbaar voor het publiek (ik zeg bijvoorbeeld wat mijn spreekdoel is).
Mijn spreekdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (ik zeg bijvoorbeeld wat mijn spreekdoel is). De inhoud van mijn presentatie sluit aan bij mijn doel.
Als 3F. Mijn spreekdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (Ik zeg bijvoorbeeld wat mijn spreekdoel is). De inhoud van mijn presentatie sluit aan bij mijn doel. Als mijn presentatie verschillende spreekdoelen heeft, combineer ik deze.
5. Onderwerp
Ik blijf bij het onderwerp van mijn presentatie (ik dwaal niet af).
Ik blijf bij het onderwerp van mijn presentatie (ik dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen.
Ik blijf bij het onderwerp van mijn presentatie (ik dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen. Ik geef waar nodig extra uitleg of argumenten.
Ik blijf bij het onderwerp van mijn presentatie (ik dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen. Het onderwerp gaat over een complex maatschappelijk thema.
6. Hoofdgedachte De hoofdgedachte komt niet duidelijk terug in mijn presentatie.
Ik heb de hoofdgedachte duidelijk geformuleerd.
Ik heb de hoofdgedachte duidelijk geformuleerd. Ik noem de hoofdgedachte in de inleiding en/of sluit mijn presentatie ermee af.
Als 3F.
7. Inleiding
Ik begin mijn presentatie op een pakkende manier (bijvoorbeeld met een vraag, anekdote, voorbeeld, korte video) en ik noem het onderwerp.
Ik begin mijn presentatie op een pakkende manier (bijvoorbeeld met een vraag, anekdote, voorbeeld, korte video). Ik noem het onderwerp en de hoofdgedachte. Bij een lange presentatie zeg ik ook hoe ik mijn presentatie opbouw.
Ik begin mijn presentatie op een pakkende manier (bijvoorbeeld met een vraag, anekdote, voorbeeld, korte video). Ik noem het onderwerp, de hoofdgedachte en de aanleiding van mijn presentatie. Bij een lange presentatie zeg ik ook hoe ik mijn presentatie opbouw.
Ik begin mijn presentatie met het noemen van het onderwerp.
106
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
8. Slot
In het slot neem ik In het slot neem ik de hoofdzaken uit de hoofdzaken uit mijn presentatie op. mijn presentatie op. Dit doe ik op een voor het publiek aantrekkelijke manier. Ik sluit af met een krachtige zin.
Ik eindig met een Als 3F. slot waarin ik de hoofdzaken uit mijn presentatie noem. Ik sluit af met een krachtige zin. Ik kies het soort slot dat is afgestemd op het spreekdoel (bijvoorbeeld samenvatten bij informeren, afwegen bij beschouwen, aanbevelen bij activeren).
9. Creativiteit
Ik geef mijn presentatie op een ‘zakelijke’ manier.
Ik ben creatief, bijvoorbeeld door originele voorbeelden te geven.
Ik ben creatief, bijvoorbeeld door originele voorbeelden te geven en/of humor te gebruiken.
Ik geef informatie die klopt en waarde heeft voor het publiek.
Ik geef informatie Als 3F. die: • klopt; • waarde heeft voor het publiek; • over een interessant onderwerp gaat.
10. Ik geef informatie Informatiewaarde die klopt.
Ik ben creatief, bijvoorbeeld door originele voorbeelden te geven en humor en/of beeldspraak en/of stijlfiguren te gebruiken.
3. Structuur 11. Hoofdstructuur
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot.
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken.
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken. Ik geef tekstverbanden zoals opsomming, verklaring, gevolg duidelijk aan.
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken. Ik geef tekstverbanden zoals opsomming, verklaring, gevolg duidelijk aan en ik zorg voor de juiste verwijzingen.
12. Signaalwoorden
Ik gebruik soms signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn presentatie.
Ik gebruik bijna altijd signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn presentatie, maar soms de verkeerde.
Ik gebruik altijd passende signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn presentatie.
Ik gebruik altijd passende signaalwoorden en/of -zinnen om bewust verbanden te benadrukken .
107
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
13. Ik deel mijn Deelonderwerpen presentatie in deelonderwerpen in.
Ik deel mijn presentatie in deelonderwerpen in. Bij een lange presentatie noem ik tussenkopjes om het deelonderwerp aan te kondigen.
Ik deel mijn Als 3F. presentatie in deelonderwerpen in en zorg voor vloeiende overgangen van het ene naar het andere deelonderwerp. Bij een lange presentatie noem ik tussenkopjes die passen bij de inhoud en de tekstsoort.
14. Verwijswoorden
Ik gebruik soms verwijswoorden in mijn presentatie.
Ik gebruik verwijswoorden, maar soms de verkeerde.
Ik gebruik altijd de juiste verwijswoorden in mijn presentatie.
Als 3F.
15. Tijd
Ik houd rekening Ik houd rekening met de beschikbare met de beschikbare tijd. tijd. Als er te weinig tijd blijkt te zijn, pas ik mijn presentatie aan.
Ik houd rekening met de beschikbare tijd. Als er te weinig tijd blijkt te zijn, pas ik mijn presentatie aan.
Ik houd rekening met de beschikbare tijd, ook met de tijd die nodig is voor interactie met het publiek. Als er te weinig tijd blijkt te zijn, pas ik mijn presentatie aan.
4. Publiekgerichtheid 16. Publiek aanspreken
Ik spreek het publiek Ik spreek het publiek Ik spreek het publiek Als 3F. aan en maak aan en maak aan en maak contact. contact. contact. Dit doe ik op een manier die het publiek boeit, bijvoorbeeld door vragen te stellen.
17. Afstemming publiek
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en de situatie.
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en de situatie. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan.
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en de situatie. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan. Ik kies de juiste toon.
18. Voorkennis publiek
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek.
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/ of de voorkennis terugkomen in mijn presentatie door die te noemen.
Ik houd rekening Als 3F. met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/of de voorkennis terugkomen in mijn presentatie door die te noemen of er een vraag over te stellen.
108
Als 3F.
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
19. Interactie
Ik presenteer aantrekkelijk en uitnodigend.
Ik presenteer aantrekkelijk en uitnodigend. Ik stel bijvoorbeeld vragen aan het publiek.
Ik presenteer aantrekkelijk en uitnodigend. Ik stel bijvoorbeeld vragen aan het publiek en/ of geef ruimte voor reacties van het publiek.
Ik presenteer aantrekkelijk en uitnodigend. Ik stel bijvoorbeeld vragen aan het publiek en/of geef ruimte voor reacties van het publiek. Ik ga in op de punten en/ of vragen van het publiek.
20. Non-verbale communicatie
Als 3F. Ik maak soms Ik maak altijd Ik maak altijd oogcontact met het oogcontact met het oogcontact met het publiek. publiek. publiek en gebruik rustmomenten tijdens mijn presentatie om de aandacht van het publiek vast te houden. 5. Woordenschat
21. Woordgebruik
Ik varieer mijn woordgebruik en kies de goede woorden.
Ik varieer mijn woordgebruik, kies de goede woorden en gebruik uitdrukkingen op de juiste manier.
Ik varieer mijn woordgebruik, kies de goede woorden en gebruik uitdrukkingen op de juiste manier. Ik kies een gepaste omschrijving als het goede woord niet bij me opkomt.
Ik spreek verstaanbaar met het juiste tempo en het juiste volume.
Ik spreek verstaanbaar met het juiste tempo en het juiste volume. Ik articuleer goed en varieer mijn intonatie.
Ik spreek verstaanbaar met het juiste tempo en het juiste volume. Ik articuleer goed en varieer mijn intonatie om bewust nadruk te leggen op woorden en zinnen.
Ik bouw mijn zinnen Ik bouw mijn zinnen grammaticaal grammaticaal correct op. correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af.
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af en spreek in volledige zinnen.
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af en spreek in volledige zinnen, waarbij ik een eventuele fout meteen herstel.
Ik varieer mijn woordgebruik.
6. Taalverzorging 22. Ik spreek Verstaanbaarheid verstaanbaar.
23. Zinsbouw
109
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
4F
24. Houding en stemgebruik
Ik heb een zelfverzekerde houding of gebruik mijn stem op een rustige manier.
Ik heb een zelfverzekerde houding en gebruik mijn stem op een rustige manier.
Ik heb een zelfverzekerde houding en gebruik mijn stem op een manier die bij mijn presentatie past.
Ik heb een zelfverzekerde houding en gebruik mijn stem op een manier die bij mijn presentatie past. Ik varieer mijn houding en stem om betekenisnuances uit te drukken.
25. Vloeiendheid
Ik spreek vloeiend, maar soms met haperingen.
Ik spreek vloeiend, Ik spreek vloeiend, zonder haperingen. zonder haperingen. Ik moet bij vragen uit het publiek soms nog naar woorden zoeken.
Ik spreek vloeiend, zonder haperingen. Ik hoef bij vragen uit het publiek niet naar woorden te zoeken.
110
Wij zijn taal We hebben letters in ons DNA en in onze chromosomen. Zelfs een bloedgroep met één of twee letters. Het hele alfabet zit in ons. Taal zit in ons. Zo kunnen we uitdrukken wie we zijn, wat we denken en wat we voelen. Bovendien helpt taal ons om contact met anderen te maken en de wereld te begrijpen. Met Op niveau ontdek je het plezier, de kracht en de duizend-en-een mogelijkheden van taal. Elk mens wil zo goed mogelijk uit de verf komen. Jezelf ontwikkelen tot wie je bent. Taal is daarin onmisbaar. In deze lesmethode ontdek je stap voor stap hoe taal je belevingswereld vergroot. Daarom is Nederlands in Op niveau niet in losse delen geknipt – van taalkennis tot persoonlijke vaardigheden – maar zien we het als een stevig vlechtwerk, dat je zelf creëert. Zo ervaar je het nut en de noodzaak van de lesstof. Van a tot z. Want ook jij bent taal.