PROEFHOOFDSTUK
NEDERLANDS Bovenbouw Leerwerkboek A 4/5 havo Naam: Klas:
Op niveau Bovenbouw
Paul Merkx Everlien Flier Ruud Alers Lieke Brakkee Eindredactie: Hanneke Molenaar-Wassinkmaat
ROOD 1 2 3 4 5 6
vmbo-BK vmbo-BK vmbo-B vmbo-B
ORANJE
GEEL
BLAUW
PAARS
vmbo-K vmbo-K
vmbo-GT/havo vmbo-GT vmbo-GT vmbo-GT
havo/vwo havo havo
vwo vwo vwo vwo
havo
vwo
Opmaak Crius Group
Vormgeving Studio Michelangela Omslagfotografie Studio Kluif
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2022 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
2
Zo werk je met Op niveau Op niveau tweede fase is een methode die je helpt taalvaardig te worden: je leert teksten te doorgronden en te analyseren, je leert goed te schrijven en te spreken. Je werkt ook verder aan je persoonlijke vaardigheden zoals bronnen kritisch lezen, argumenten herkennen en je leert je mening vormen over wat je leest. En je leert informatie goed onder woorden te brengen zodat je boodschap duidelijk overkomt. Taalvaardigheden Lezen, luisteren, schrijven, spreken
Vakoverstijgende vaardigheden Bijv. begrijpen, analyseren, interpreteren, discussiëren, samenvatten
Wij zijn taal
Ontwikkeling identiteit Bijv. kritisch denken, sociaal-culturele vaardigheden, samenwerking, motivatie, bewustzijn van de kracht van taal
Taalkennis Spelling, formuleren, woordenschat, taalbewustzijn
Je kunt de opdrachten op verschillende manieren doorwerken: modulair of lineair. Bij de lineaire route werk je per hoofdstuk en varieer je in de vaardigheden. Bij de modulaire route werk je langere tijd aan modules van één vaardigheid. Licentie Alle opdrachten en theorie staan ook in de online leeromgeving. Daar kun je ook extra oefenmateriaal vinden, bijvoorbeeld van andere niveaus en leerjaren. Ook vind je hier ingesproken leesteksten, leestips en powerpoints met uitleg bij de theorie. Ieder hoofdstuk is als volgt opgebouwd: Oriëntatie op thema en leerdoelen Module Lezen
Theorie
Extra online materiaal
Module Schrijven
Theorie
Rubrics
Extra online materiaal
Module Spreken, kijken, luisteren (SKL)
Theorie
Rubrics
Extra online materiaal
Reflectie op thema en leerdoelen
3
Een module bestaat uit: Opbouw module
Lezen
Schrijven
SKL
Introductie en leerdoelen: een overzicht van wat je gaat leren in deze module.
x
x
x
Instaptoets (online): een toets waarin je je kennis test van de theorie en leerdoelen die in deze module aan bod komen.
x
x
x
Woordenschat: een opdracht die je helpt om teksten beter te begrijpen en je schrijf- en spreekopdrachten te verrijken.
x
x
Taalverzorging: een opdracht om je schrijfvaardigheid te verbeteren.
x
x
Oefenen: een serie opdrachten die je stap voor stap meenemen naar het gewenste niveau.
x
x
x
Formatieve opdracht en reflectie: test of je op het gewenste niveau bent. Oefen online verder als dat nog niet zo is.
x
x
x
x
x
x
Eindopdracht: bij Lezen een examentekst waarop je de leerdoelen uit het hoofdstuk toepast en oefent met examenvragen. Bij Schrijven en Spreken, kijken, luisteren is dit de opdracht waarmee je laat zien dat je de leerdoelen beheerst.
Pictogrammen In de leerwerkboeken kom je de volgende pictogrammen tegen. 10
Een geel bolletje verwijst naar een theorie-onderdeel achter in het boek.
#
Een paars bolletje geeft het leerdoel aan. Ga naar Op niveau online of zoek iets op internet op. Werk aan je persoonlijke vaardigheid én aan Nederlands. Werk in tweetallen. Werk samen met meer klasgenoten. Bewaar het resultaat van deze opdracht in je Taalportfolio. Examenvraag. Powerpoint met uitleg van de theorie beschikbaar in Op niveau online. Bij deze opdracht oefen je met meer vaardigheden tegelijk.
4
5
1 Informatie en media Ben jij je bewust van alle informatie die je op een dag verwerkt? Je schrijft, leest, appt, belt en snapchat waarschijnlijk heel wat af. In het dagelijks leven gebruik je taal op allerlei manieren. In dit hoofdstuk staan informatie en media centraal. Waar haal jij je informatie vandaan? Welke media gebruik je daarbij? Hoe onderscheid je echt nieuws van nepnieuws? En hoe zorg je dat je zelf duidelijk en betrouwbaar overkomt als je een tekst schrijft of presenteert?
6
Oriëntatie 1 Je oriënteert je op het thema van dit hoofdstuk. Bespreek de vragen met een medeleerling. a Hoe gebruik jij taal? • Hoe communiceer jij? Spreek je meer of schrijf je meer? • Doe je dat online of offline? • Gebruik je alleen het Nederlands of ook andere talen? b Op welke sociale-mediakanalen ben jij te vinden? c Hoe volg jij het nieuws? d Vind je het belangrijk om op de hoogte te zijn van het nieuws? Waarom wel/niet?
Oriëntatie 2 Bekijk het videofragment Even tot hier – Metaforen van Mark en Hugo (0.00 - 2.32). In het fragment hebben Van der Laan en Woe het over de metaforen die Mark Rutte en Hugo de Jonge gebruikten in de persconferenties over de coronamaatregelen. Dit fragment is niet alleen grappige televisie, maar heeft ook een kritische ondertoon. Bespreek de vragen met een medeleerling. a Waardoor wordt het fragment vermakelijk? b Welke kritiek herken je in het fragment? c Waarom denk je dat Mark Rutte en Hugo de Jonge al deze metaforen gebruiken? d Wat vind jij: is het goed om metaforen te gebruiken als politicus?
LEERDOELEN Bekijk de tien overkoepelende leerdoelen van dit hoofdstuk. Deze leerdoelen pas je toe in leesteksten, zelf geschreven teksten en presentaties. Overkoepelende leerdoelen taalvaardigheid • de tekstsoort, de tekstvorm en het tekstdoel herkennen en bepalen • het publiek van een tekst of een presentatie bepalen • een tekst of een presentatie begrijpen • een tekst schrijven of een presentatie geven • feedback geven op een tekst of een presentatie • je eigen lees-, schrijf- en presentatiestijl ontwikkelen Overkoepelende leerdoelen persoonlijke vaardigheid • feiten en meningen van elkaar onderscheiden in de media • betrouwbare informatie verzamelen • informatie kritisch beoordelen • je bewust worden van de invloed van sociale media op je eigen leven Je werkt deze overkoepelende leerdoelen verder uit in Lezen, Schrijven en Spreken, kijken en luisteren.
7
1 MODULE
Lezen Tekstsoorten en tekstvormen ‘Jongeren lezen aan de lopende band korte tekstjes op hun smartphone.’ (Trouw) Zomaar een citaat uit een nieuwsbericht. Geldt dit ook voor jou? Nieuws is er altijd en overal, op papier en online. Daarnaast lees je nog allerlei andere en langere teksten, bijvoorbeeld voor school of hobby. En je leest boeken voor je literatuurlijst. Door veel te lezen word je beter in taal en heb je een grotere woordenschat. Daarnaast kun je je door het lezen van verhalen ook beter verplaatsen in andere mensen. In deze module van Lezen ga je met verschillende soorten teksten aan de slag. Je gaat na wat jij al weet over het onderwerp en wat je nog wilt weten. Daarna lees je de tekst aandachtig door. Je vraagt je daarbij af wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken. Je kijkt ook kritisch naar de bron. Hoe weet je of de informatie betrouwbaar is? Je vergelijkt teksten met elkaar. Je geeft je eigen mening erover. En je maakt opdrachten waarin je de informatie uit de teksten op jouw manier verwerkt. Maar je begint deze module met een test om te ontdekken wat voor soort lezer je bent!
INHOUD Start
Introductie Woordenschat Taalverzorging
Oefenen
Verschillende manieren van lezen toepassen Informatie vergelijken Belangrijke informatie uit een tekst halen Informatie begrijpen Teksten vergelijken Oefenen met alle leerdoelen
Reflectie en eindopdracht
Reflectie Eindopdracht
8
opdracht 1, 2, 3 opdracht 4 opdracht 5
opdracht 6, 7, 8 opdracht 9, 10 opdracht 11 opdracht 12 opdracht 13, 14 opdracht 15, 16, 17, 18 opdracht 19 opdracht 20
1
Lezen
Introductie In deze opdrachten kijk je wat voor soort lezer je bent en hoe leesvaardig de Nederlandse scholieren zijn. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Lezen aan de orde komen.
Wat voor lezer ben jij?
1
Van jezelf weet je wel ongeveer wat je graag leest. Je gaat nu onderzoeken wat voor soort lezer je bent. a
Beantwoord de vragen om je eigen leesprofiel beter in kaart te brengen. Bij een vraag met vierkante hokjes mag je meer opties aankruisen. Bij een vraag met rondjes is er één antwoord mogelijk.
1 Waarom lees jij? □ om iets te leren of te weten te komen □ om me te ontspannen □ om even te worden afgeleid van mijn alledaagse leven □ omdat ik nieuwsgierig ben naar levensverhalen van anderen □ omdat het moet 2 Wat voor kranten of tijdschriften lees jij? □ de plaatselijke/regionale krant of een huisaan-huisblad □ een landelijke krant (de Volkskrant, Trouw) □ een tijdschrift over een hobby, mode of sport □ een tijdschrift van een vereniging of stichting (Natuurmonumenten, Greenpeace) □ een populair-wetenschappelijk tijdschrift (Eos Magazine, Kijk, Psychologie Magazine) □ geen 3 Hoe lees jij nieuwsberichten of achtergrondartikelen? □ vooral op papier □ vooral online via de website of de app van een krant of tijdschrift □ via nieuwssites (zoals NOS, RTL) □ zowel op papier als online □ Ik lees ze niet. 4 Wat voor boeken lees jij? □ informatieve boeken □ biografieën of autobiografieën □ fictie (romans, verhalen, gedichten) □ stripverhalen □ geen 5 Hoeveel boeken lees je per maand? ◯ drie of meer ◯ een of twee ◯ geen 6 Waar lees jij tijdschriften of boeken? □ op school □ thuis □ onderweg op mijn telefoon of e-reader □ 's avonds in bed
7 Wat maakt dat je een tekst in een krant, tijdschrift of boek graag leest? □ Het onderwerp moet me aanspreken. □ De tekst moet niet te lang zijn. □ De tekst moet overzichtelijk opgemaakt zijn. □ Ik begrijp de betekenis van de meeste woorden uit de tekst. □ Ik lees niet graag, ik kijk en luister liever (podcast, video, tv). 8 Wat doe je als een vriend of vriendin je een artikel of boek aanraadt? ◯ Ik ga het direct lezen. ◯ Ik bedank voor de tip, maar ik doe er niets mee. ◯ Ik ga bij mezelf na of het iets voor me is, want het onderwerp moet me wel aanspreken. ◯ Ik lees de eerste bladzijde en bepaal dan of ik doorlees. ◯ Dat is nog nooit gebeurd. 9 Raadpleeg je weleens recensies of leestips van de bibliotheek of boekensites (als Hebban, Lezen voor de lijst, LitLab, Vlogboek)? ◯ vaak ◯ af en toe ◯ alleen als het voor school moet ◯ nooit 10 Wat doe jij om een (lastige) tekst toch te lezen en te begrijpen? □ Ik kijk de tekst eerst door om een idee te krijgen waarover die gaat. □ Ik omcirkel woorden in de tekst en onderstreep belangrijke zinnen. □ Ik maak aantekeningen bij de tekst en in de kantlijn. □ Ik beluister de ingesproken tekst tijdens het lezen. □ Ik doe mijn oortjes in en zet een rustig muziekje op om me beter te kunnen concentreren. □ Ik zet mijn telefoon uit.
9
Informatie en media
b
Bekijk je antwoorden op vraag 1 t/m 10. 1 Wissel je antwoorden uit met die van een medeleerling. 2 Vind jij de vragen over jouw leesprofiel nuttig? Waarom wel/niet? Licht je antwoord toe. 3 Geef elkaar minimaal drie leestips.
c
Nu je de test hebt gemaakt, weet je meer over jouw leesstijl. 1 Welk leesprofiel past het beste bij jou? Kies uit: leesfan – plezierlezer – af-en-toe-lezer – alleen-als-het-moet-lezer – leeshater. 2 Licht je keuze toe. Vul de volgende zin aan: 'Ik zie mezelf als … , want … ' 3 Bewaar je leesprofiel in je leesdossier. Je leesdossier is een onderdeel van je taalportfolio. Lees in theorie-onderdeel [53] hoe je een taalportfolio maakt.
Hoe leesvaardig ben jij?
2
Bekijk een videofragment over de leesvaardigheid van Nederlandse scholieren. Je gaat ook na hoe leesvaardig je zelf bent. a
Lees eerst vraag 1 t/m 3. Dan weet je waar je vooral op moet letten tijdens het kijken naar het videofragment. Bekijk daarna het fragment Leesvaardigheid en leesplezier Nederlandse scholieren nog nooit zo laag. Maak tijdens het kijken aantekeningen die antwoord geven op de vragen. 1 Welk probleem wordt in dit fragment gepresenteerd? 2 Hoe is dit probleem aangetoond? 3 Wat is de belangrijkste oorzaak van het probleem?
b
In het fragment worden adviezen gegeven over leesvaardigheid. 1 Welk advies geeft de docent Nederlands aan leerlingen? 2 Zouden jullie dat advies opvolgen? Waarom wel/niet? 3 Hoe probeert schrijver Mano Bouzamour leerlingen aan het lezen te krijgen? Noem één tip. 4 Werkt die tip bij jullie? Waarom wel/niet? 5 Wat zou jouw school kunnen doen om jouw leesplezier te verhogen? Geef minimaal één tip. Lees eventueel je leesprofiel in je leesdossier nog een keer door om ideeën op te doen.
Met welke leerdoelen ga je oefenen?
3
In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Met de meeste daarvan heb je al kennisgemaakt in de onderbouw. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie. a
Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema hieronder in. = Ik kan dit uitleggen/voordoen.
= Ik kan dit een beetje.
= Ik kan dit goed.
= Ik kan dit nog niet.
Leerdoel 1 t/m 7 vormen de basiskennis om teksten goed te kunnen lezen. Leerdoel 8 t/m 10 vormen de kern van deze module.
10
1
b
Lezen
1
Ik kan een tekst op verschillende manieren lezen afhankelijk van het leesdoel bij de tekst. 1 Verschillende manieren van lezen
◯
◯
◯
◯
2
Ik kan woordraadstrategieën toepassen of een woordenboek gebruiken om mijn woordenschat uit te breiden. 2 Woordraadstrategieën, woordenboek en woordenschat
◯
◯
◯
◯
3
Ik kan het onderwerp, de deelonderwerpen en de hoofdgedachte van een tekst bepalen en deze formuleren. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte
◯
◯
◯
◯
4
Ik kan de functie van de titel, de ondertitel en de tussenkopjes bepalen. 4 Titel, ondertitel en tussenkopjes
◯
◯
◯
◯
5
Ik kan de kernzinnen in de alinea's van een tekst herkennen. 5 Alinea en kernzin
◯
◯
◯
◯
6
Ik kan citeren, in eigen woorden formuleren en in volledige zinnen antwoorden. 6 Citeren, met eigen woorden en in volledige zinnen
◯
◯
◯
◯
7
Ik kan uit de tekst afleiden wat het schrijfdoel en de tekstsoort is. 7 Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
◯
◯
◯
◯
8
Ik kan verschillende feitelijke en waarderende uitspraken, standpunten en argumenten onderscheiden. 8 Feitelijke en waarderende uitspraken
◯
◯
◯
◯
9
Ik kan de intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver uit de tekst afleiden. 9 Intentie van de schrijver
◯
◯
◯
◯
#
Ik kan het publiek waartoe de schrijver zich richt herkennen. 10 Publiekgerichtheid
◯
◯
◯
◯
Welke drie leerdoelen vind je het belangrijkst om jouw leesvaardigheid te vergroten?
Woordenschat In deze opdracht oefen je met woorden uit de teksten van Lezen en woorden rond het thema Informatie en media. 2
Hoe oefen jij je woordenschat?
4 a
Als je een tekst leest, is het handig als je veel woorden kent. Een grote woordenschat helpt je om de tekst beter te begrijpen. Lees het tekstfragment. Rijke woordenschat Hoe meer woorden je kent, hoe gemakkelijker het is om een tekst te begrijpen. Onderzoekers schatten dat je zo'n 90 tot 95 procent van de woorden in een tekst moet kennen, wil je die tekst goed kunnen begrijpen. Ken je (veel) minder woorden, dan haak je als lezer af. Bea Ros, Amos van Gelderen, Kees de Glopper en Roel van Steensel Uit: Leer ze lezen
11
Informatie en media
1 Haak jij weleens af als je in een tekst woorden leest die je niet begrijpt? 2 Kun je voorbeelden noemen van teksten die je moeilijk vindt om te lezen? 3 Werk jij aan het uitbreiden van je woordenschat? Zo ja, op welke manier? b
Vul in de zinnen het juiste woord in. Soms moet je de vorm van het woord veranderen. Er blijven vier woorden over. Kies uit: anekdote – competentie – dilemma – dossier – exponentieel – lead – moraal – paradox – polarisatie – vooringenomenheid 1 De uitspraak 'niets hebben en toch alles bezitten' is een mooi voorbeeld van een
.
2 Van rechters mag je verwachten dat ze hun werk eerlijk en zonder vervullen. 3 De pandemie heeft ervoor gezorgd dat het online winkelen toegenomen.
is
4 Beperk je in je samenvatting tot de hoofdzaken; neem geen voorbeelden, of onbelangrijke details over. 5 Die journalist is heel goed in het schrijven van toegankelijke berichten met een goede kop en een pakkende
die de lezers verder het artikel intrekken.
6 Hij is zeer deskundig en bekwaam als technicus, maar hij mist de leiding te kunnen geven aan een team. c
om
Bij opdracht 4b blijven vier woorden over. Noteer deze woorden en maak met ieder woord een goedlopende zin zodat de betekenis duidelijk wordt. TIP
Belangrijke woorden Maak een lijst met woorden die volgens jou belangrijk zijn bij Nederlands. Doe deze lijst in het leesdossier van je taalportfolio. Het kan handig zijn om bij leesteksten of videofragmenten deze lijst te raadplegen.
Taalverzorging In deze opdracht oefen je met het maken van volledige zinnen.
5
Hoe antwoord je in volledige zinnen?
136
149
Je kent de volgende stijlregel: een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, uitroepteken of vraagteken. Je gebruikt ook komma's om de zinsopbouw te verduidelijken. Deze stijlregel geldt ook voor het beantwoorden van open vragen bij een (examen)tekst. Er staat dan: Geef antwoord in een of meer zinnen. Als je antwoordt in onvolledige zinnen of telegramstijl kost je dat punten. De volgende tekst gaat over het onderwerp 'doxing'. Zoals je ziet, staan er in deze tekst geen hoofdletters en leestekens (punten, komma's). Maak de tekst leesbaar door acht goed gespelde, volledige zinnen te vormen. Let op de signaalwoorden en de woorden die een nieuwe zin aankondigen. Markeer deze.
12
1
Lezen
Doxing 1 we laten allemaal een lang spoor van persoonsgegevens achter gegevens als naam adres leeftijd vakantiehuis e-mail foto's en tweets zijn over het algemeen online beschikbaar die data kunnen worden gebruikt om mensen te volgen of te intimideren het bij elkaar halen combineren en publiceren van persoonlijke informatie noemen we doxing in het begrip doxing is dox een informele verkorting van het engelse woord documents 2 doxing heeft vaak een negatieve lading omdat het een manier is om wraak op iemand te nemen zo kan je een persoonlijke vijand of iemand met een andere politieke overtuiging pesten door zijn privégegevens openbaar te maken of hem te bestoken met ongewenste e-mails het uiteindelijke doel van doxen is mensen zodanig intimideren dat ze hun activiteiten staken Uit: http://neologismen.ivdnt.org/article/doxing (bewerkt)
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen met woordenschat en spelling? Maak dan de extra opdrachten in Op niveau online. In het hoofdstuk Taalverzorging en taalbewustzijn vind je ook veel opdrachten over spelling.
Verschillende manieren van lezen toepassen In deze opdrachten lees je een tekst op verschillende manieren.
Hoe neem je een tekst kort door?
6
1
4
7
TIP Alle leesteksten kunnen voorgelezen worden in Op niveau online. Je kunt ze dus beluisteren tijdens het lezen, als je dat prettig vindt. Misschien helpt dit jou om je aandacht helemaal op de tekst te richten. Neem de tekst Leerdammetje kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. a
Welk doel heeft de schrijver met de titel en de afbeelding, denk je?
b
Met wat voor tekst heb je te maken? Kies uit: column – ingezonden brief – recensie – verslag.
c
Waaruit leid je dat af?
d
Voor welk publiek is de tekst bestemd? Waaraan zie je dat?
13
10
Informatie en media
Leerdammetje Als tiener dacht ik dat ik bijzonder slim was.
1
Ik wist veel omdat ik, vanaf het moment dat ik de Nederlandse taal machtig was, mijn ouders overal bij hielp. Als 16-jarige vulde ik al 5 belastingformulieren in. Ik ging ook mee naar
mijn eigen ouderavonden: ‘De juf zegt dat ik beter moet opletten in de klas.’ Het was een fulltimebaan dat vertalen, maar
2
ik vond het leuk en ook wel stoer. Wat ik niet 10 besefte en veel later ontdekte, is dat ik mij-
zelf, bijvoorbeeld taalkundig, verkeerde dingen had aangeleerd. Ergens moet ik ook onder een Turkse steen hebben geleefd. Zo duurde het jaren voordat ik erachter kwam dat met ‘Appie’ 15 Albert Heijn werd bedoeld.
‘Oh, dat wist ik wel,’ loog ik. Half panisch
3
vroeg ik mijn zus later: ‘Wist jij dat van Appie?!’ Ja, zij had het buitenshuis wél opgepikt. Sinds mijn realitycheck lijd ik aan een vorm
4
strijden om de slimste te zijn. Die googelen zich
20 van infobesitas (verslaafd aan kennisverga-
suf om de ander af te troeven met nieuwe feit-
ring) en heb ik een radar ontwikkeld voor men-
35 jes. ‘Kom van Wikipedia af en beantwoord mijn
sen die niet durven te zeggen dat ze iets niet weten. We zagen het gebeuren bij voormalig
vraag!’ riep een collega onlangs op Twitter. 6
‘Fidan’, vroeg de redactie van De slimste mens
Kamerlid John Leerdam die blunderde in een
mij na tig missed calls, ‘wees eens eerlijk, durf
25 radio-interview door serieus te reageren op
je niet mee te doen?’ Wat denk je zelf, dacht 40 ik. Appie ligt nog te vers in het geheugen.
verzonnen feiten, zoals op de vrijlating van de niet-bestaande straatterrorist ‘Jael Jablabla’. 5
7
Ik deed een Leerdammetje: ‘Nee joh, ik ben
Met de komst van sociale media ligt ons IQ op
te druk.’
straat. Een domme opmerking wordt digitaal in
Fidan Ekiz
30 beton gegoten. Toch weerhoudt dat mensen er
niet van om overal over mee te willen praten.
Uit: VARAgids
Leuk is het om te zien hoe journalisten online
Wat helpt je om een tekst aandachtig te lezen?
7
1
6
9
Lees de tekst Leerdammetje aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. a
In de tekst geeft de schrijver informatie over haar afkomst en beroep. Wat kom je hierover te weten en uit welke woorden uit de tekst haal je die informatie?
b
De schrijver gebruikt soms beeldspraak. Zeg in eigen woorden wat ze bedoelt met: 'Een domme opmerking wordt digitaal in beton gegoten.' (regel 29-30)
c
De schrijver spot soms met zichzelf. Citeer een zin uit de eerste twee alinea's waaruit dat blijkt.
d
In alinea 4 en in de laatste zin wordt een 'Leerdammetje' gedaan. Het betekent in beide gevallen iets anders. Leg dat uit in twee volledige zinnen.
e
Doe jij ook weleens een 'Leerdammetje'? Licht je antwoord toe. Gebruik maximaal vijftien woorden. 14
1
Lezen
Kun jij een anekdote of dialoog schrijven?
8
Heb je zelf weleens op een lastige vraag een dom antwoord gegeven? Of ken je iemand die een flauw maar grappig excuus heeft gebruikt? a
Schrijf een kort amusant verhaaltje (een anekdote) of een dialoog waarin je een 'Leerdammetje' verwerkt. Denk bijvoorbeeld aan een schoolsituatie, een gesprekje thuis of met vrienden. Schrijf een tekst van ongeveer 40 woorden. Gebruik volledige zinnen.
b
Wissel je tekst uit met een medeleerling. Bespreek elkaars tekst aan de hand van de volgende vragen: • Komt de 'boodschap' over of is er iets niet duidelijk? • Is de tekst in volledige zinnen geschreven?
Informatie vergelijken In deze opdrachten vergelijk je verschillende informatie over infobesitas met elkaar. 1
Hoe vergelijk je informatie?
9
6
7
8
a
Lees de tekst Infobesitas en vergelijk deze met de tekst Leerdammetje. 1 Wat is het schrijfdoel van de tekst Leerdammetje? 2 Met welk doel heeft Twan Akkers, de schrijver van de tekst Infobesitas, zijn tekst geschreven? Licht je antwoord toe. 3 Heb jij ook weleens last van 'peer pressure'? Licht je antwoord toe. 4 Heb jij ook last van infobesitas? Zo ja, wanneer bijvoorbeeld?
b
Zoek online informatie over de bron van de tekst Infobesitas. Zou jij deze bron willen gebruiken voor schrijf- of spreekopdrachten? Licht je antwoord toe. www.ensie.nl/twan-akkers/infobesitas
Infobesitas Infobesitas is evenals obesitas (overgewicht) een ziekte. Het is de obsessieve neiging om telkens weer op zoek te gaan naar nieuwe informatie. De oorzaak ligt in de overvloed aan informatie die men binnenkrijgt. Bekende klachten zijn vermoeidheid, slaaptekort en concentratieproblemen. Infobesitas is een analogie van de term obesitas (overgewicht) en is een betrekkelijk nieuwe ziekte, 5 met name onder jongeren. Het kenmerkt zich door de 'peer pressure' (sociale druk): bang om iets te
missen wat zich afspeelt onder jouw vrienden en er niet bij te horen / niet over mee te kunnen praten. Elke dag krijgt een mens een bepaalde mate aan informatie binnen en verwerkt die vervolgens. Het brein heeft echter een grens voor hoeveel informatie het kan opnemen en verwerken. Wanneer mensen teveel informatie binnenkrijgen kan dit leiden tot zowel fysieke als mentale klachten. 10 Daarnaast ligt verslaving op de loer: het constant de informatiehonger willen bevredigen, vanuit
de angst om iets te missen. Met name dankzij de sociale media, het internet en de mobiele telefoon is infobesitas een steeds vaker voorkomende ziekte. Twan Akkers Uit: https://www.ensie.nl/twan-akkers/infobesitas
15
Informatie en media
Kun jij goed omgaan met sociale media?
10
Bekijk het videofragment Hoe Instagram jou verslaafd maakt van NOS Stories (0.00 - 2.35). a
Noteer tijdens het kijken de technieken die Instagram gebruikt om mensen verslaafd te maken.
b
Werk samen met een medeleerling. Herkennen jullie de technieken die Instagram gebruikt om je verslaafd te maken? Zo ja, welke?
c
Hoeveel uur besteden jullie per dag aan sociale media?
d
Bedenk wat je tegen infobesitas en verslaving aan sociale media zou kunnen doen. Stel samen een lijstje met tips op om beter te kunnen omgaan met sociale media. Formuleer je tips in goede, volledige zinnen.
e
Bepaal klassikaal wat de vijf beste tips zijn om verslaving aan sociale media te verminderen.
Belangrijke informatie uit een tekst halen In deze opdrachten zet je belangrijke informatie uit een tekst over krantenkoppen in een schema.
Hoe trekt de schrijver je aandacht?
11
1
2
3
4
6
7
Een schema met de belangrijkste informatie uit een tekst helpt je om deze tekst beter te begrijpen. Je kunt zo'n schema bij iedere tekst gebruiken. a
Een manier waarmee een schrijver je aandacht trekt zijn pakkende krantenkoppen. Bekijk de tekst Krantenkoppen en het schema om een indruk van de opdracht en het onderwerp te krijgen. Lees de hele tekst daarna aandachtig door. Vul het schema in met informatie uit de tekst. Werk samen met een medeleerling. Titel Bron (Zoek zo nodig informatie op internet.) Schrijfdoel Soort tekst Betekenis onbekende woorden Uitleg van drie van de krantenkoppen uit de tekst: • Wat betekenen ze? • Welk taaltrucje wordt toegepast? Eigen mening over de tekst met toelichting
16
1
b
Lezen
Wissel jullie schema uit met dat van een ander tweetal en bespreek overeenkomsten en verschillen met elkaar.
Krantenkoppen Een goede krantenkop is niet alleen ter zake, maar trekt ook de aandacht – en de ene kop slaagt daar beter in dan de andere.
5
10
In Pareltjes van (kranten)koppen zijn zo’n driehonderd koppen verzameld waarin geprobeerd is het taalgevoel van de lezer te prikkelen, door het gebruik van woordspelingen, alliteratie, tegenstellingen, paradoxen, allusies en beeldspraak. Soms flauw (‘Herstel Heineken niet heel helder’) of plat (‘Sexting op hoogtepunt door coronamaatregelen’), soms scherp (‘Autolobby geeft tegengas’).
En natuurlijk staan er ook klassiekers in die in de Onze Taalrubriek ‘Ruggespraak’ niet zouden misstaan (‘Konijn is ook in Zeeland het haasje’) of erin gestaan hebben (‘Bril van Mahatma Gandhi onder de hamer’). De gerubriceerde koppen worden in het boek afgewisseld met de visie van mensen uit het vak, zoals journalisten en redacteuren.
15
20
Pareltjes van (kranten)koppen. De mooiste koppen uit dagbladen en nieuwssites van Rutger de Quay en Richard Otto. Uit: Onze Taal
Informatie begrijpen In deze opdrachten ga je een tekst over digitale intelligentie aandachtig doorlezen. 1
Wat is digitale intelligentie?
12 a
2
3
5
7
8
9
10
Neem de tekst We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. 1 Wat is het onderwerp van de tekst? Geef antwoord in maximaal vijf woorden. 2 Ken jij het onderwerp uit het nieuws? Zo ja, wat weet je al? 3 Met wat voor tekst heb je te maken? Kies uit: beschouwing – betogende tekst – interviewverslag – nieuwsbericht – uiteenzetting. Licht je keuze toe aan de hand van drie kenmerken uit de tekst. 4 Zal de tekst vooral feitelijke uitspraken of vooral waarderende uitspraken bevatten? Licht je keuze toe in één volledige zin.
17
Informatie en media
WE HEBBEN EEN SOORT RIJBEWIJS VOOR HET INTERNET NODIG ONLINE NIEUWS: DE LEUGEN REGEERT 1
5
2 10
15
20
Uit onderzoek van de Stanford-universiteit zou blijken dat scholieren en studenten geen juiste van valse informatie kunnen onderscheiden op het internet: ‘80 procent van de 12- en 13-jarigen ziet geen verschil tussen nieuws en reclame.’ Wij gingen – zoals dat hoort – een en ander checken bij Sam Wineburg, de auteur van de studie.
40
‘Men gelooft graag dat de jeugd over een soort digitale intelligentie beschikt, omdat ze zo vlot met digitale apparaten omgaat, maar dat klopt niet,’ zegt de geschiedenisprofessor. SAM WINEBURG ‘De overgrote meerderheid van de jongeren ziet het verschil tussen juiste en foute informatie, nieuws en reclame niet. In de Verenigde Staten wordt journalistiek in hoge mate gefinancierd door gesponsorde content. Reclame, dus, die eruitziet als artikels. Erboven staat weliswaar ‘sponsored content’ – maar we hebben ontdekt dat de grote meerderheid van de jongeren, die de hele dag online zijn, niet weet wat dat betekent.’
Sam Wineburg Welke factoren spelen nog een rol?
5 45
Kunt u een voorbeeld geven?
3
25
30
WINEBURG ‘We hebben middelbare scholieren twee artikels voorgelegd over de klimaat verandering. Het eerste was geschreven door een wetenschapsjournalist, het tweede stond op dezelfde website en was gesponsord door het olieconcern Shell. Bijna 70 procent van de leerlingen vond de pr-bijdrage geloofwaardiger.’
50 6
55
Kunt u dat verklaren?
4
35
wen. Het Shell-artikel bevat een paar tabellen en grafieken die blijkbaar overtuigend overkomen. Zo overtuigend dat veel mensen geen rekening houden met wie ze heeft opgesteld en wat de belangen van die persoon zijn.’
WINEBURG ‘Mensen zijn altijd al lichtgelovig geweest. Nieuw is dat we op het internet van alle kanten met informatie bestookt worden. Om dat overaanbod te kunnen verwerken, grijpen we terug naar een paar eenvoudige regels om informatie te beoordelen. Eén van die regels is dat je op data en statistieken kunt vertrou18
60
WINEBURG ‘Voor het internet bestond, kwamen specialisten aan het woord over hun vakgebied, en controleerden en verwerkten journalisten de feiten. Op het internet kan iedereen expertise claimen, en dat heeft de mensheid nooit eerder meegemaakt.’ ‘Velen zeggen dat het internet de informatieverspreiding democratischer maakt, maar de medaille heeft een keerzijde. Enkele weken geleden raakte het nieuws bekend van een man die via Facebook valse nieuwsberichten verspreidde vanuit zijn woonkamer. Zijn verhalen leverden soms meer hits op dan de artikels van USA Today, één van de grootste nationale dagbladen. Een gewone burger kan met heel bescheiden middelen miljoenen mensen beïnvloeden. Bij elke politieke gebeurtenis zien we websites opduiken die er onafhankelijk uitzien, maar eigenlijk bepaalde belangen vertegenwoordigen. Dat is gevaarlijk.’
1 7 65 In de beslissende fase van de ver-
kiezingsstrijd in de VS bereikten de valse nieuwsberichten op Facebook
100
meer mensen dan het échte nieuws.
70
8
WINEBURG ‘De leugen dat de paus president Donald Trump zou steunen werd ongeveer één miljoen keer gedeeld. Informatie wordt verspreid, onafhankelijk van de nieuwsbron. Terwijl iedereen die kritisch nadenkt, wéét dat informatie altijd sterk aan een bron gerelateerd is.’
105
75 Velen verwijten de traditionele media
110
óók de waarheid door een gekleurde bril te zien.
80
85
90
WINEBURG ‘De verslaggeving in kranten zal wel een bepaalde kleur hebben, soms eerder links-liberaal en soms eerder conservatief, maar er wordt altijd uitgegaan van een fundamentele fairness1 tegenover personen met andere ideeën. Goede kranten hebben altijd geprobeerd diverse meningen weer te geven. Maar op het internet kan iedereen zijn eigen galmkamer creëren en wordt men alleen nog bevestigd in zijn eigen opvattingen. Facebook stemt onze informatietoevoer af op ons gedrag en onze interesses en bewerkstelligt op die manier dat we ons steeds dieper in onze vooringenomenheid ingraven.’
115
ons de vraag stellen welke competenties nodig zijn om zich op het internet over de wereld te informeren. We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig. Jongeren moeten zich bewust worden van de mogelijkheden en de gevaren van het internet. Ze moeten leren hoe belangrijk het is zorgvuldig met informatie om te gaan. Om te beginnen dient hun vals ge voel van veiligheid doorbroken te worden: het is niet omdat je probleemloos op het internet kunt surfen dat je begrijpt hoe de mechanismen erachter in elkaar zitten. We zouden met de filosoof Heidegger kunnen zeggen: ‘We worden ons pas bewust van onze zwaktes als er iets gebeurt.’ Eerst en vooral moeten we jongeren dus tonen hoe gemakkelijk ze misleid kunnen worden op het internet. Al van hun eerste stappen op het internet moeten ze een fundamen teel wantrouwen koesteren. Dat gezegd zijnde: leraren laten zich net zo goed misleiden, ook zij hebben ondersteuning nodig.’ Dus niet alleen jongeren zijn te
10
120 naïef in hun omgang met het internet?
125
Facebook wil gebruikers nu de moge-
9
Lezen
lijkheid geven om verzonnen berichten
die als nieuws worden gepresenteerd,
95 te rapporteren.
WINEBURG ‘Niemand is perfect. We hebben het hier over een globaal probleem, los van status of opleiding. Uit een andere studie die we hebben verricht blijkt dat de resultaten vergelijkbaar zijn voor academici met een doctoraats titel! Een hoge opleiding maakt arrogant. Wat het internet betreft vinden we onszelf allemaal veel slimmer dan we zijn.’ Anant Agarwala
WINEBURG ‘Dat zal niet volstaan. De verantwoordelijkheid ligt ook bij de scholen. We moeten
Uit: Humo
1 fairness: eerlijkheid, rechtvaardigheid
b
Lees de tekst We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. 1 Leid de betekenis van de woorden af uit de context. a gesponsorde content (regel 17) b expertise (regel 49) c claimen (regel 49) d competenties (regel 98)
19
Informatie en media
2 '… 80 procent van de 12- en 13-jarigen ziet geen verschil tussen nieuws en reclame.' (regel 4-6) Is deze uitspraak ook van toepassing op jou? Waarom wel/niet? Noteer je antwoord in één volledige zin en maak hierbij gebruik van gegevens uit de tekst. 3 Er is sprake van een 'overaanbod' (regel 35) van informatie op internet. Om de informatie te beoordelen kijken we hoe deze wordt gepresenteerd. Noem drie punten waarop we letten volgens alinea 3 t/m 6. 4 '… iedereen die kritisch nadenkt, wéét dat informatie altijd sterk aan een bron gerelateerd is.' (regel 73-74) a Is het citaat ook op jou van toepassing? Licht je antwoord toe. b Noem twee bronnen die je betrouwbaar vindt en leg uit waarom. Maak gebruik van gegevens uit de tekst. 5 Wat bedoelt de schrijver met: 'Maar op het internet kan iedereen zijn eigen galmkamer creëren …' (regel 85-86)? Geef antwoord in een of twee volledige zinnen. 6 Facebook wil dat klanten 'verzonnen berichten rapporteren'. (alinea 9) Dat is volgens Wineburg niet voldoende om jongeren te helpen. Wat hebben jongeren nodig? Geef antwoord in één volledige zin. 7 Op welk publiek richt de schrijver zich? ◯ vooral op scholieren en studenten ◯ vooral op docenten ◯ op alle jongeren ◯ op een algemeen publiek 8 Wat is de hoofdgedachte van de tekst? Formuleer je antwoord in één volledige zin. 9 Met welk doel heeft de schrijver zijn tekst geschreven? Licht je antwoord toe. 10 De schrijver baseert zich op de uitspraken van Wineburg. Hoe had hij zijn tekst nog betrouwbaarder kunnen maken?
Teksten vergelijken In deze opdracht vergelijk je teksten over digitale intelligentie met elkaar. 1
3
4
Hoe vergelijk je teksten over digitale intelligentie?
13
5
7
Lees de tekst De meeste jongeren herkennen geen gesponsorde post en vergelijk deze met de tekst We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig. a
Welke inhoudelijke overeenkomsten tussen de tekst De meeste jongeren herkennen geen gesponsorde post en de tekst We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig kun je noemen? Noem twee punten.
b
Noem ook twee inhoudelijke verschillen tussen beide teksten.
c
Wat is het schrijfdoel van beide teksten? Bij opdracht 10 van Spreken, kijken en luisteren leer je hoe je een presentatie over dit onderwerp geeft.
20
1
Lezen
De meeste jongeren herkennen geen gesponsorde post Bijna twee derde van de Nederlandse jongeren heeft zijn mediagebruik niet goed genoeg onder de
1
knie. Dat blijkt uit onderzoek van Kantar Public
2
4
15
Vragenlijst
(voorheen TNS Nipo) dat dinsdag is gepubli-
Ruim duizend jongeren kregen een vragenlijst
5 ceerd in het kader van de Week van de Media
voor het onderzoek. Van de 100 punten die jon-
wijsheid.
geren met de vragenlijst konden behalen (vol ledig mediawijs), scoorden ze een gemiddelde 20 van zo'n 50 punten.
De onderzoeksresultaten laten zien dat meisjes
5
(52 punten) iets mediawijzer zijn dan jongens (47 punten) en dat de mate van mediawijsheid stijgt naarmate het eigen opleidingsniveau en 25 de sociale klasse van de ouders stijgt.
Meer dan 60 procent van de jongeren gebruikt
6
digitale media om ergens beter in te worden of nieuwe dingen te leren. En ruim de helft van de jongeren zet digitale media in om vriend30 schappen te versterken.
Zo hebben jongeren moeite de commerciële en
3
politieke belangen te doorzien die bij media
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van
7
komen kijken. Driekwart herkent niet wanneer
Mediawijzer.net, het Nederlandse netwerk voor
10 een bericht op Instagram is gesponsord of een
mediawijsheid.
foto overduidelijk is gemanipuleerd. Ruim 60 procent beseft niet dat vloggers op YouTube
Uit: Het Parool
worden betaald uit de reclame-inkomsten van het videoplatform.
Wat kun je zelf met digitale intelligentie?
14
Kies opdracht a, b of c om erachter te komen wat je zelf met digitale intelligentie kunt en werk deze opdracht uit. a
Zelf een artikel opzoeken en kritische vragen stellen 1 Zoek een krantenartikel waarin sprake is van gesponsorde content of een nepbericht. 2 Print de tekst of sla deze op. Waaraan kun je zien dat het om een gesponsord artikel of een nepbericht gaat? Markeer woorden en zinnen in de tekst waar dat uit blijkt. 3 Is het direct duidelijk dat het artikel reclame bevat of dat het bericht nep is? Of wordt dat op een of andere manier verborgen? Licht je antwoord toe. Ga daarbij in op het onderwerp van de tekst. 4 Formuleer bij de tekst drie vragen waarop je een antwoord wil krijgen van een medeleerling. Noteer voor jezelf (op een ander blaadje) het antwoord op de drie vragen. 5 Wissel je krantenartikel (met de drie vragen die je geformuleerd hebt bij vraag 4) uit met dat van een medeleerling. Bespreek de artikelen met elkaar aan de hand van de drie vragen en de antwoorden (vraag 4).
21
Informatie en media
b
Stellingen bespreken en argumenten in een schema zetten 1 Vorm een groepje met twee of drie medeleerlingen. 2 Bespreek met elkaar de volgende stellingen. Stelling 1: Er is een rijbewijs voor internet nodig. (naar aanleiding van de tekst We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig) Stelling 2: Scholen moeten ervoor zorgen dat jongeren betrouwbare informatie kunnen kiezen op internet. (naar aanleiding van de tekst De meeste jongeren herkennen geen gesponsorde post) Geef argumenten waarom je het eens of oneens bent met stelling 1 en 2. Gebruik daarbij informatie uit de teksten die bij de stellingen staan. 3 Maak een schema waarin je de argumenten voor en tegen stelling 1 en 2 opsomt.
c
Afbeelding bij een tekst maken en toelichten 1 Werk alleen of vorm een groepje met twee of drie medeleerlingen. 2 Ontwerp bij het artikel We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig een originele afbeelding om dit onderwerp onder de aandacht van leeftijdgenoten te brengen. Denk bijvoorbeeld aan een tekening, cartoon, foto met klasgenoten, een collage van nepnieuws. Voorwaarden: • Jullie illustratie past bij het onderwerp en de titel van de tekst. • Je eigen mening is verwerkt in de illustratie, bijvoorbeeld in de vorm van een tekstballon, citaat of woordwolk. 3 Laat je afbeelding zien aan een of meer medeleerlingen en licht toe waarom je voor deze uitwerking gekozen hebt.
Oefenen met alle leerdoelen In deze opdrachten lees je een tekst over het gebruik van emoji's. Verder oefen je nog een keer met de theorie en alle leerdoelen van deze module.
15
1
Wat zijn de nieuwe emoji's? Bekijk de afbeeldingen en lees de tekst De nieuwe emoji van 2021.
Heart on fire
Face exhaling
Mending heart
Woman with beard
Person with beard
Face in clouds Face with spiral eyes
22
1
Lezen
De nieuwe emoji van 2021 In 2021 werden er 217 nieuwe emoji geïntroduceerd. Zeven daarvan waren totaal nieuw: het hart in vlammen, het helende hart, de vrouw met baard en de persoon met baard, een smiley die uitblaast, een gezicht in de wolken en een smiley met tollende ogen. De overige 210 nieuwe emoji waren huidskleurversies van bestaande plaatjes. Het gros ging om koppels met een hartje er tussen en kussende koppels. Uit: RTL Nieuws (bewerkt)
a
Kies een van de zeven nieuwe emoji uit. Bedenk een situatie waarin je deze kunt gebruiken.
b
Hoe verklaar je dat er in 2021 nog 210 nieuwe versies van bestaande plaatjes zijn bijgekomen? 1
a
3 49#
2
3
4
5
6
Wat is de invloed van emoji's op ons taalgebruik?
16
8
9
10
Neem de tekst Emoji's verbeteren wel degelijk ons taalgevoel kort door. Je gaat voorspellen waar de tekst over gaat. 1 Bepaal wat het onderwerp is. 2 Wat heb je gedaan om het onderwerp te bepalen? 3 Waarom gebruikt de schrijver tussenkopjes in zijn tekst? Noem twee redenen. Bij opdracht 10 van Spreken, kijken en luisteren leer je hoe je een presentatie over dit onderwerp geeft.
EMOJI’S VERBETEREN WEL DEGELIJK ONS TAALGEVOEL 1
2
Er zijn weer nieuwe emoji’s gelanceerd, maar
15 lange lobby is er nu wel een speciale vlag voor
over de selectie hebben we zelf niets te zeggen.
transgenders, maar de Koerden mogen geen
Die wordt vooral bepaald door een paar tech-
eigen vlagicoontje. En er is na elke update van
bedrijven. Hebben zij zo invloed op onze taal?
de emoji’s online discussie over hoeveel scha-
5 Een gapend gezichtje, een flamingo, een ui en
keringen er in de huidskleuren van de gezicht-
een bloeddruppel: de afgelopen weken heb-
20 jes moeten zitten en hoeveel genderopties de
icoontjes moeten hebben.
ben iPhone-bezitters er bijna 400 emoji’s bij gekregen, en binnenkort krijgen ook gebrui-
De baas over de emoji is Unicode, een inter-
4
kers van Whatsapp op Android-telefoons weer
nationaal consortium met daarin vooral tech-
10 nieuwe beeldjes. Zoals bij elke emoji-update is
bedrijven zoals Google, Facebook en Huawei
er weer volop controverse en onbegrip.
25 en enkele overheden. Die beslissen in besloten
vergaderingen om de zoveel maanden welke symbooltjes officieel worden toegelaten, en welke niet. De selectie van emoji’s wordt ons opgedron-
5
30 gen ‘zonder dat we erom gevraagd hebben’,
volgens de Nederlandse kunstenares en emoji- onderzoeker Lilian Stolk. Zij lanceert vandaag de app Emoji Voter, waarmee mensen kunnen stemmen over alternatieve emoji’s, met andere 35 gezichtsuitdrukkingen en andere symbooltjes. 3
Waarom wel een otter, terwijl er nog geen
‘Stel je voor dat een paar mensen zouden be-
bever-emoji is – ondanks een enthousiaste
palen welke woorden we mogen gebruiken’,
Canadese campagne daarvoor? Na een jaren-
schrijft ze op haar site. Met de uitslag van de
23
Informatie en media
stemming wil ze Unicode om nieuwe emoji’s
90 boeken in emoji’s te ‘vertalen’, Moby Dick en
40 vragen. 6
Alice in Wonderland bijvoorbeeld, maar daar is
Maar is de baas over emoji’s werkelijk de baas
niet doorheen te komen, zelfs niet als je het
over taal? Tellen emoji’s überhaupt wel als
verhaal al heel goed kent.
taal? En beïnvloedt emoji-censuur echt hoe we
De Canadese taalkundige Gretchen McCulloch
12
met elkaar praten? Veel taalkundigen denken
95 onderscheidt in haar recente boek Because
45 dat het wel meevalt.
internet twee linguïstische categorieën emoji’s. De ene is de illustratieve emoji, tekenin-
7
Eerder een verrijking
getjes puur om mee op te leuken wat je zegt.
Uit het (vrij schaarse) onderzoek naar hoe
De slinger, de taart en de fles champagne als
emoji’s het taalgebruik beïnvloeden, blijkt dat
100 iemand jarig is, bijvoorbeeld. Die emoji’s kun
ze eerder een verrijking dan een vervanging
je in willekeurige volgorde zetten zonder dat
50 van conversaties zijn. ‘Mensen die op een ta-
er iets aan de betekenis verandert. Deze cate
lige, actieve, creatieve manier online commu-
gorie heeft volgens haar eigenlijk niets met taal
niceren, bijvoorbeeld met emoji’s, presteren
8
te maken.
bijvoorbeeld juist béter in traditionele schrijf-
13 105 De andere categorie bestaat uit de zogeheten
taken op school’, zegt Lieke Verheijen. Zij doet
‘emblemen’: die zijn gebaseerd op een vorm
55 onderzoek naar internettaal en emoji’s en pro-
van lichaamstaal, dus de opgestoken duim of
moveerde vorig jaar op het onderwerp.
een huilend gezichtje. Die emoji’s worden juist
Ze voerde een studie uit waarbij jongeren en-
vaak herhaald: bijvoorbeeld drie opgestoken
quêtes invulden over hun socialemediagebruik
110 duimen op een rij. Zij ziet die laatste catego-
en vervolgens werden getoetst op schrijfvaar-
rie al iets meer als taal, maar nog steeds niet
60 digheid en spelling. Ook deed ze een experi-
op een volwaardige manier. ‘Er is niet eens
ment waarbij 500 jongeren, vlak voordat ze
een duidelijke manier om "emoji" te zeggen
schrijftaken uitvoerden, moesten whatsappen
in emoji’s’, schrijft ze.
of juist niet, om te kijken hoe dat hun taal gebruik beïnvloedde. Een opvallende bevinding
14 115
Sommige mensen noemen de emoji’s wel de
spelfouten maakten en dat actief en creatief
‘hiërogliefen van onze tijd’. Maar die vergelij-
gebruik van apptaal (waaronder emoji’s) de
king slaat de bal mis, vindt Marc van Oosten-
taalscores juist verbeterde. 9
dorp, hoogleraar Nederlandse communicatie
Vrijwel nooit gebruikten jongeren emoji’s in
120 in Nijmegen en taalonderzoeker bij het Meer-
70 de schoolteksten, op een enkele smiley na. De
tens Instituut. ‘Ze functioneren totaal anders
verklaring volgens Verheijen is dat jongeren
dan hiërogliefen. Die konden ook als letters
hun apptaal en emoji-gebruik aanleren als een
of als klanksymbolen worden gebruikt, dat is
soort tweede taal, een ander register, waardoor
met emoji’s niet het geval.’ Een echte taal zijn
het algehele taalgevoel juist verbetert. Emoji’s
125 emoji’s dus volgens taalkundigen niet, zelfs als
75 zijn vooral een toevoeging. 10
je de definitie van taal heel ver oprekt.
‘Mensen gebruiken emoji’s om te compenseren voor het deel van taal dat je niet kunt over-
11
Altijd politiek geladen
65 was dat de jongeren die geappt hadden mínder
15
Dan nog kan het onwenselijk zijn dat er beperkingen worden opgelegd door een interna-
brengen in tekst’, zegt Verheijen. Het is wat
tionaal consortium als Unicode. De beslissing
in een normaal gesprek bestaat uit handge-
130 over welke iconen miljarden mensen kunnen
80 baren, gezichtsuitdrukkingen en non-verbale
gebruiken is automatisch politiek geladen. Mo-
signalen.
gen wapens worden afgebeeld of niet, welke
Je kunt een emoji gebruiken in plaats van een
volkeren en groepen krijgen een eigen vlag en
woord of zin, vooral tegen mensen tegen wie je
welke niet? Er is geregeld gedoe tussen Uni-
vaak hetzelfde zegt. Een hartje in plaats van de
135 code en actiegroepen over welke emoji’s er op
85 woorden Ik hou van je. Een treintje om duidelijk
het officiële toetsenbord worden toegelaten, en
te maken dat je onderweg bent. Maar gesprek-
soms beslissen techbedrijven zelf tot censuur.
ken die ingewikkelder zijn dan een paar zinnen
Apple verbergt in China bijvoorbeeld sinds kort
kunnen niet worden vervangen door emoji’s.
de Taiwanese vlag-emoji. Facebook en Insta-
Er zijn de laatste jaren wel projecten om hele
140 gram verboden afgelopen oktober het gebruik
24
1
Lezen
van emoji’s als de perzik en de aubergine in een
155 omzeilen. Gretchen McCulloch noemt taal in
expliciet seksuele context (die lijken met wat
haar boek niet voor niets ‘het spectaculairste
fantasie op bepaalde lichaamsdelen).
opensourceproject van de mensheid’. Hoe lang gaan we emoji’s überhaupt nog gebruiken? Als
Opensourceproject
16
andere online taalgebruiken een indicatie zijn,
145 Maar taalonderzoekers relativeren de uitein-
160 niet zo lang. Hoe vaak gebruik je nu nog een
delijke gevolgen van deze ingrepen voor de
smiley als ‘:s’? Tieners stappen het laatste jaar
vrijheid van taalgebruik. ‘Emoji’s zijn bepaald
massaal over van emoji’s naar stickers, waar-
niet de enige manier om emoties, gebaren, of
voor veel minder beperkingen gelden omdat je
beeldtaal te uiten op sociale media’, zegt Van
die zelf kunt samenstellen.
150 Oostendorp. Er zijn gifjes, ‘stickers’ en foto’s
Wouter van Noort
die met veel minder beperkingen te versturen zijn, er zijn bewegende zelfgemaakte animoji’s van Apple, en playmoji’s van Google: allemaal
Uit: NRC Handelsblad (overgenomen door De Standaard)
manieren om de beperkingen van Unicode te
b
9# 5 2
Lees de hele tekst Emoji's verbeteren wel degelijk ons taalgevoel aandachtig door, zodat je deze goed begrijpt en kritisch kunt beoordelen. 1 De schrijver eindigt alinea 1 met een vraag. Waarom doet hij dat, denk je? 2 Citeer de kernzin van alinea 2. 3 Combineer de woorden uit de tekst met de juiste betekenisomschrijving. Let op de context. Er blijven zes woorden over. controverse (regel 11)
(emoji-)censuur (regel 43)
compenseren (regel 76)
non-verbale (regel 80)
linguïstische (regel 96)
relativeren (regel 145)
•
• • • • • • • • • • • •
• • • • •
25
goedmaken bespotten taalkundige duidelijk te onderscheiden meningsverschil niet te begrijpen afzwakken ruzie zoeken zonder woorden te gebruiken selectie maken beperking van de vrijheid van mening vervangen
Informatie en media
2 68
1
15
3
5 234 78
4 De tekst De nieuwe emoji van 2021 gebruikt emoji als meervoud. De tekst Emoji’s verbeteren wel degelijk ons taalgevoel gebruikt emoji's als meervoud. Zoek uit waarom beide schrijfwijzen goed zijn. 5 Onderzoeker Lilian Stolk vindt dat de selectie van emoji's ons wordt opgedrongen 'zonder dat we erom gevraagd hebben'. (regel 30) Ben jij het met haar eens? Licht je mening toe in maximaal 40 woorden. Formuleer in volledige zinnen en maak gebruik van gegevens uit de tekst. 6 De schrijver verduidelijkt zijn uitleg door regelmatig signaalwoorden te gebruiken. Zo gebruikt hij signaalwoorden die een opsomming, tegenstelling of voorbeeld (toelichting) aanduiden. Noteer zes van zulke signaalwoorden uit alinea 7 t/m 13. Geef aan welk signaal wordt afgegeven. 1 signaalwoord:
signaal:
2 signaalwoord:
signaal:
3 signaalwoord:
signaal:
4 signaalwoord:
signaal:
5 signaalwoord:
signaal:
6 signaalwoord:
signaal:
7 Wat is de kernzin van alinea 7 en van alinea 8? Markeer deze in de tekst. Let op de samenvattende zinnen en sla de voorbeelden over. 8 Wissel jouw antwoorden van vraag 6 en 7 uit met die van een medeleerling. Hebben jullie dezelfde signaalwoorden genoteerd? Hebben jullie dezelfde kernzinnen gemarkeerd? Bespreek overeenkomsten en verschillen. 9 Helpt het opzoeken en markeren van signaalwoorden en kernzinnen jou bij het aandachtig en kritisch lezen van de tekst? Licht je antwoord toe. 10 Vul de zinnen aan met gegevens uit alinea 9. 1 Uit het onderzoek bleek dat
.
2 Dat komt doordat
.
3 Het gevolg daarvan is dat
.
4 Je kunt dus zeggen dat
.
11 Lees alinea 12 en 13 van de tekst. Waarom worden emoji's van de tweede categorie vaak herhaald, denk je? 12 De volgende stellingen gaan over alinea 14 t/m 16. Geef aan of ze juist of onjuist zijn. 1 Emoji's kun je niet als een echte taal beschouwen. 2 Het tussenkopje 'Altijd politiek geladen' past goed bij alinea 14 en 15. 3 Alleen Unicode kan beperkingen opleggen aan het gebruik van emoji's. 4 Een 'opensourceproject' (regel 157) betekent in de tekst een project dat door iedereen kan worden uitgebreid, zonder beperkingen. 5 Online taalgebruik ontwikkelt zich steeds. 6 De schrijver wil je overtuigen van het belang van online taalgebruik.
8
Juist
Onjuist
◯ ◯
◯ ◯
◯
◯
◯
◯
◯ ◯
◯ ◯
13 Een beslissing om een emoji toe te laten is automatisch politiek geladen. (regel 129-131) Techbedrijven verbieden soms ook zelf emoji's. (regel 137) Welk eigenbelang hebben zij daarbij, denk je? 26
1 1
Hoe geef je je mening?
17
Lezen 6
8
In een tekst staat soms een mening van een schrijver. Een lezer kan ook een mening hebben over een tekst. In deze opdracht ga je je eigen mening over een tekst formuleren.
8
a
'Hoe lang gaan we emoji's überhaupt nog gebruiken?' (regel 157-158) Hoe denk jij hierover? Licht je mening toe. Formuleer je antwoord in een of meer volledige zinnen.
6
b
Geef nu jouw mening over de tekst op basis van vier aandachtspunten. Vul het schema in. Geef bij elk aandachtspunt een toelichting in kernwoorden. Je eindoordeel onderbouw je met één zin. Aandachtspunten
Toelichting
De tekst is goed te begrijpen. (geschikt voor jouw leeftijd) De tekst is uitnodigend. Let hierbij op: • pakkend begin • opvallende titel • goede voorbeelden • interessante illustratie De tekst heeft voldoende nieuwswaarde. Let hierbij op: • interessant onderwerp • niet omslachtig verteld De tekst is betrouwbaar. (Deze bevat voldoende feiten en de bronnen worden vermeld.) Eindbeoordeling
c
Bespreek het ingevulde schema met een medeleerling. Spreek af wie begint met vertellen en wie luistert. Degene die luistert stelt na afloop verduidelijkende vragen. Vervolgens draaien jullie de rollen om.
Hoe communiceer jij online?
18 a
Beschrijf kort hoe jij online communiceert. Richt je op leeftijdgenoten en zorg dat je beschrijving maximaal 60 woorden bevat. Gebruik vragen als: • Van welke sociale media maak je vooral gebruik? • Gebruik jij apptaal, zoals emoji's en/of andere online taalmiddelen? • Formuleer je jouw berichten aan vrienden of vriendinnen anders dan die aan volwassenen? Zo ja, licht de verschillen toe.
b
Beoordeel je tekst kritisch en verbeter deze zo nodig. Gebruik hierbij de volgende vragen. • Is jouw beschrijving duidelijk? • Heeft je tekst een duidelijke alineaverdeling? • Is de tekst in volledige zinnen geformuleerd? • Heb je verbindingswoorden gebruikt om de zinnen aan elkaar te koppelen?
c
Wissel jouw beschrijving uit met die van een medeleerling. Geef elkaar feedback aan de hand van de vier vragen bij b.
27
Informatie en media
Reflectie In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.
Heb je de leerdoelen behaald?
19 a
Bij opdracht 16 en 17 zie je bij bijna iedere vraag een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen had je goed en welke vond je lastig?
b
Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 3. Bekijk dit schema opnieuw. 1 Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? 2 Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.
Eindopdracht Aan het eind van iedere module Lezen oefen je alvast met een examentekst. Zo weet je wat je volgend jaar te wachten staat en kun je je goed voorbereiden. Doe de resultaten van deze eindopdracht in je leesdossier. Zo krijg je inzicht in je leesontwikkeling.
Ben je een betere lezer geworden?
20 a
Bij elke examentekst krijg je een aantal tips die je helpen om de examenvragen goed te beantwoorden. Bekijk de examentips. TIPS
Examentips
• • •
b
Het onderwerp van de tekst vind je snel door de titel en de inleiding te lezen. Bij een examentekst bestaat de inleiding vaak uit een lange alinea of uit meerdere alinea's. Lees dus even door tot het middenstuk om achter het onderwerp van de tekst te komen. Bij een open vraag kun je enkele woorden uit de vraag in je antwoord overnemen als antwoordstarter. Zo kom je eerder tot het goede antwoord. Bijvoorbeeld: We zijn jaloers op onze eigen online identiteit, omdat …
Lees de tekst Nooit meer niksdoen. 1 Formuleer het onderwerp van de tekst in maximaal vijf woorden. 2 Is het onderwerp jou bekend? Heb je er ervaring mee? Zo ja, licht je antwoord kort toe. 3 De tekst, geschreven door Ivo van Woerden, is verschenen in het tijdschrift HP/De Tijd. De auteur wordt 'freelance journalist' genoemd. Wat betekent 'freelance'? 4 Bekijk de afbeelding bij de tekst. Leg uit wat 'FOMO vs JOMO' betekent. 5 Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context: a exponentieel (regel 24) b imagebuilding (regel 83-84) c sociale outcast (regel 140) 28
1
Lezen
6 In regel 17 wordt gesproken van 'Het fenomeen'. Wat bedoelt de schrijver daarmee? 7 Bestudeer alinea 1 t/m 3. Welke alinea bevat de meeste feitelijke uitspraken? Licht je antwoord toe. 8 'In het JWT-onderzoek gaf bijna twee derde van de ondervraagden aan op Facebook en Twitter aan imagebuilding te doen.' (regel 81-84) Waartoe leidt volgens Sherry Turkle deze imagebuilding uiteindelijk? ◯ competitiedrang en na-ijver ◯ een identiteit die niet helemaal echt is ◯ jaloers zijn op andermans leven ◯ vervreemding van onszelf 9 'Ik denk zelfs dat we jaloers zijn op onze eigen online identiteit.' (regel 106-108) Hoe komt het dat we jaloers zijn op onze eigen online identiteit? Baseer je antwoord op alinea 4 en 5. Geef antwoord in een of twee volledige zinnen. 10 In de tekst wordt de vergelijking gemaakt met een 'kale kerstboom'. (regel 118-119) Geef aan waar een kale kerstboom symbool voor staat, volgens de tekst. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 11 We ontlenen volgens Brouwer waarde aan ons profiel op sociale netwerken. 'Die waarde is echter van korte duur.', zegt hij. (regel 127-128) Hoe komt het volgens Brouwer dat die waarde van korte duur is? ◯ Er zijn te veel nieuwe evenementen. ◯ Onze consumptiesnelheid is hoog. ◯ Onze identiteit is lastig te versieren. ◯ Sociale media zijn erg vluchtig. 12 'We hebben dus steeds nieuwe versieringen nodig.' (regel 130-131) Wat is volgens alinea 5 een positief gevolg en wat is een negatief gevolg van deze voortdurende behoefte aan nieuwe versieringen? Geef antwoord in twee volledige zinnen. 13 Leg uit waarom de titel goed bij het onderwerp van deze tekst past. 14 Met welk doel heeft de auteur de tekst geschreven? Kies uit: activeren – amuseren – overtuigen – uiteenzetten. Licht je keuze toe. c
Je gaat een aanrader/afrader schrijven aan een vriend(in). 1 Vraag jezelf af of de tekst Nooit meer niksdoen voor jou van belang is. Waarom wel/niet? 2 Schrijf een korte e-mail (van twee of drie alinea's) aan een vriend(in). Vertel daarin waar de tekst over gaat en leg uit waarom je de tekst aanraadt/afraadt. 3 Bekijk je e-mail kritisch aan de hand van de volgende vragen: • Is het duidelijk waar de tekst over gaat? • Komt je standpunt duidelijk over? • Is de argumentatie bij jouw standpunt overtuigend? • Heeft je tekst een duidelijke alineaverdeling? • Is de tekst in volledige zinnen geformuleerd? 4 Wissel jouw aanrader/afrader uit met die een medeleerling. Lees de tekst aandachtig en kritisch door. 5 Geef elkaar feedback aan de hand van de vijf vragen van vraag 3.
d
Doe de resultaten van je eindopdracht in je leesdossier.
29
Informatie en media
Nooit meer niksdoen
1
5
10
15
20
25
2 30
35
40
“Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.” Het is de eerste zin uit Anna Karenina van Tolstoj. Inmiddels ben ik voor de vijfde keer aan dit negenhonderd pagina's tellende meesterwerk begonnen. Het is een mooie zin, die naar meer smaakt, maar steeds dwaal ik na enkele bladzijden af, want dan trilt mijn smartphone, omdat iemand op iets reageert wat ik op Facebook heb gezet of omdat ik aan de beurt ben om een woord te leggen bij Wordfeud 1.
Daarna kan ik mijn smartphone moeilijk meer wegleggen en check ik het nieuws en mijn mail, klik ik een filmpje aan dat hilarisch moet zijn of loop ik de trending topics2 op Twitter even na. Het fenomeen is eigenlijk zo oud als de weg naar Rome. Het is van alle tijden dat zodra er ijs ligt en er geschaatst kan worden, je je gedwongen voelt de ijzers onder te binden, want het hele land is op de been en daar wil je bij zijn. Sinds de komst van de sociale media is echter dat oude gevoel van ‘niks willen missen’ exponentieel toegenomen. Het heeft zelfs een nieuwe, wat hippe Engelse naam gekregen: ‘fomo’, fear of missing out. Het internationale marketingbureau JWT presenteerde onlangs de uitkomsten van een onderzoek onder bijna dertienhonderd Amerikanen en Britten naar het verschijnsel, gerelateerd aan sociale netwerken. "Met ruim 845 miljoen gebruikers van Facebook en daarnaast nog andere sociale platformen is er een ongekend sterk besef van hoe anderen hun leven leiden, waardoor steeds meer mensen tekenen van fomo vertonen”, concludeert het bureau. Het syndroom gaat volgens JWT gepaard met serieuze symptomen als lusteloosheid, onrust, kortademigheid en hartkloppingen. Fomo komt volgens JWT het meest voor bij jongeren die zijn opgegroeid met de technieken die het 1 Wordfeud: een online taalspelletje 2 trending topic: een onderwerp dat in korte tijd op
sociale media veelvuldig wordt besproken
30
45
50
3
55
60
65
70
75
mogelijk maken om via internet continu te volgen wat hun vrienden doen. Maar liefst 83 procent van de ondervraagden zegt graag op de hoogte te willen zijn van alles wat er speelt en van waar anderen mee bezig zijn. Meer dan de helft geeft aan zich overdonderd te voelen door alle informatie die verwerkt moet worden om ook op de hoogte te blijven.
“De mens is een kuddedier en dat heeft sociale implicaties”, zegt Jaap van Ginneken, massapsycholoog en schrijver van Het enthousiasme virus. “Je moet voortdurend gespitst zijn op anderen en hun oriëntaties, zodat je je kunt aanpassen en bij de kudde kunt blijven horen. We proberen hardnekkig op dezelfde lijn te blijven als onze omgeving.” Die omgeving is door de komst van internet enorm veel groter geworden. Een smartphone brengt de hele wereld letterlijk binnen handbereik. Nieuws van de ene kant van de aardbol heeft nog geen vijf minuten later de andere kant bereikt. Door smartphones en tabletcomputers zijn we niet alleen voortdurend in staat te volgen wat er in onze omgeving plaatsvindt, maar ook ons daaraan aan te passen. We zijn volgens Van Ginneken niet alleen kuddedieren, maar we zijn ook nieuwsgierig. “Het is een zichzelf versterkend proces. Je zoekt prikkels omdat je meer wilt weten en dat roept vragen op, waarna je nog meer wilt weten en overprikkeld raakt.” Van Ginneken stelt dat er stemmingsbesmetting plaatsheeft. “We steken elkaar aan met onze reactie. Vindt de een iets leuk, dan infecteert dat de ander. Je wilt steeds meer bijblijven, en je wordt bang om iets te missen. Je ziet door de bomen het bos niet meer”, aldus Van Ginneken.
1
4 80
85
90
95
100
105
5 110
Veel mensen vinden het bovendien belangrijk om op sociale netwerken zich van hun beste of leukste kant te laten zien. In het JWT-onderzoek gaf bijna twee derde van de ondervraagden aan op Facebook en Twitter aan imagebuilding te doen. Sherry Turkle, psycholoog en hoogleraar sociologie van wetenschap en techniek aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), heeft zich ook in dit onderwerp verdiept. In haar boek Alone Together beschrijft ze hoe sociale media uitnodigen tot het creëren van een identiteit die niet helemaal echt is. “Als je moet opschrijven waar je mee bezig bent, ben je geneigd daar een soort advertentie van jezelf van te maken”, vertelt Turkle. “Daarin staan dan nooit kwalificaties als ‘onzeker’ of ‘afwachtend’, maar noem je prestaties waar je trots op bent. Op sociale netwerken laat je graag zien wat je kunt. Dus denken we goed na over de teksten die we daar plaatsen. Je kunt je posts aanpassen en bijschaven, zodat ze leuker of beter worden dan je eerste ingeving. Zo presenteer je jezelf in een aangepaste vorm aan anderen.” De drijfveren daarachter zijn competitiedrang en naijver, denkt Turkle. “We zijn altijd jaloers op andermans leven, ook al weten we dat anderen ons ook maar een opgepoetst beeld van zichzelf voorschotelen. Ik denk zelfs dat we jaloers zijn op onze eigen online identiteit. Daardoor raken we vervreemd van onszelf.”
115
120
125
130
135
140
Maatschappijfilosoof Robin Brouwer is kritisch over de rol van sociale media. “Een fenomeen als fomo illustreert het relativistische en geïn-
dividualiseerde bestaan dat we leiden”, zegt hij. “We doen wanhopige pogingen om nog iets te ervaren of iets met elkaar te delen, maar het resultaat is dat we de leegte alleen maar vergroten. We ontlenen onze identiteit tegenwoordig aan consumptie, aan wat we aangereikt krijgen en tot ons nemen. We zijn een kale kerstboom, die we optuigen door het consumeren van goederen, informatie en opinies.” Op websites als Facebook versier je jezelf dus met posts over dingen die je hebt gezien, gedaan of gelezen en die je anderen van harte aanbeveelt. Je geeft op je profiel aan welke films je goed vindt, naar welke muziek je luistert en welke merken je draagt en daar ontleen je waarde aan. Brouwer: “Die waarde is echter van korte duur. We consumeren steeds sneller, omdat er altijd weer een nieuw feest, evenement of tv-programma wacht. We hebben dus steeds nieuwe versieringen nodig.” Heb je een kaartje gescoord voor North Sea Jazz, dan kun je zeggen: “Daar ga ik heen, daar hoor ik bij”. Maar zodra het festival voorbij is, moet je een kaartje kopen voor een ander festival om opnieuw ergens bij te horen. Dat is volgens Brouwer goed voor de economie, maar dat steeds moeten consumeren heeft ook nadelen. “Wie er niet in meegaat, hoort er niet meer bij en wordt een sociale outcast.”
Naar: Ivo van Woerden, HP/De Tijd Ivo van Woerden is freelance onderzoeksjournalist. havo-examen 2019-I, tekst 1
31
Lezen
1 MODULE
Schrijven Schrijven Informerende en uiteenzettende teksten Schrijf jij vaak berichten op sociale media of chats aan vrienden en familie? Dat zijn persoonlijke, informele berichten. Die schrijf je meestal gemakkelijk. Maar een formele, zakelijke tekst schrijven is voor veel mensen een uitdaging. Denk aan het maken van een verslag van een vergadering of het schrijven van een brief of e-mail aan de gemeenteraad. In deze module leer je informerende teksten te schrijven, zoals een krantenbericht of een uiteenzetting (een langere tekst met uitleg). Nu is dat handig voor bijvoorbeeld het schrijven van je PWS. Ook later voor je vervolgstudie en in werksituaties moet je vaak dit soort teksten schrijven.
INHOUD Start
Introductie Woordenschat Taalverzorging
opdracht 1, 2 en 3 opdracht 4 opdracht 5
Oefenen
Informerende teksten: nieuwsbericht Informerende teksten: instructie Informerende teksten: verslag Uiteenzettende tekst
opdracht 6, 7 opdracht 8 opdracht 9 opdracht 10, 11, 12
Reflectie en eindopdracht
Reflectie Eindopdracht
opdracht 13 opdracht 14
32
1
Schrijven
Introductie In deze opdrachten bekijk je tips voor het schrijven van een tekst en ga je na wat voor schrijver je zelf bent. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Schrijven aan de orde komen.
Hoe breng je informatie over?
1
Als je een tekst schrijft, wil je dat de lezer de informatie goed begrijpt. Om dit te bereiken, moet je op verschillende aspecten van de tekst letten, bijvoorbeeld het taalgebruik en de opbouw van de tekst. a
Bekijk het videofragment 4 tips voor effectief schrijven (0.05 - 1.38). 1 De spreker zegt dat lezers snel afhaken bij het lezen van een tekst. Welke oorzaak noemt ze? ◯ De lezer begrijpt de tekst niet. ◯ De lezer is ongeduldig. ◯ De tekst is vaak te lang. 2 Wat bedoelt de spreker met: ‘Schrijf voor de lezer’? ◯ Schrijf wat de lezer graag wil lezen. ◯ Schrijf wat de lezer wil weten. ◯ Schrijf wat jij als zender kwijt wil. 3 Wat bedoelt de spreker met de term ‘piramide-opbouw’? ◯ eerst de aandacht van de lezer trekken, daarna de uitwerking van de mededeling ◯ eerst de aanleiding en tot slot de belangrijkste mededeling ◯ eerst de belangrijkste mededeling, daarna de uitwerking 4 Welke tip geeft ze voor het taalgebruik? ◯ Gebruik af en toe beeldspraak. ◯ Gebruik gewone taal. ◯ Gebruik korte zinnen. 5 Voor welk publiek is deze video gemaakt? ◯ voor een algemeen publiek ◯ voor journalisten ◯ voor mensen die voor klanten schrijven
b
Geef een voorbeeld van een formele, informerende tekst die aan jou was gericht en geheel op jouw situatie was afgestemd.
Wat voor schrijver ben jij?
2
Schrijven doe je vast elke dag. De lengte van de teksten zal verschillen. Ook je taalgebruik en het publiek zullen per tekst niet hetzelfde zijn. a
Maak een schrijfprofiel van jezelf door vragen over informerende teksten te beantwoorden. Bij een vraag met vierkante hokjes mag je meer opties aankruisen. Bij een vraag met rondjes is één antwoord mogelijk.
33
Informatie en media
1 Schrijf je weleens korte berichten in apps of op sociale media? ◯ heel vaak ◯ soms ◯ als het noodzakelijk is ◯ nooit
7 Hoe bepaal je welke woorden en zinnen je schrijft in een tekst? □ Ik gebruik woorden die het publiek kent. □ Ik schrijf mijn tekst in mijn eigen woorden. □ Ik denk er nooit over na welke woorden ik gebruik.
2 Gebruik je vaak foto's, plaatjes of emoji's bij je online berichten? ◯ ja ◯ nee
8 Hoe bepaal je de inhoud van je tekst? □ Ik zoek vooraf informatie over het onderwerp (op internet) en verwerk deze in eigen woorden in mijn tekst. □ Ik bedenk zelf de inhoud. □ Ik neem delen van andere teksten over.
3 Bedenk je vooraf wat je wilt schrijven? □ Ik reageer vooral op de ander. □ Ik schrijf snel op wat ik denk. □ Ik kies mijn woorden zorgvuldig. □ nee 4 Schrijf je weleens lange, informerende teksten (van 300 woorden of meer) zoals een verslag of nieuwsbericht? ◯ vaak ◯ af en toe ◯ alleen voor school ◯ nooit 5 Heb je weleens voor je (sport)club, hobby of werk een verslag of bericht geschreven dat is gepubliceerd? ◯ ja ◯ Nee, dat vind ik te lastig. ◯ Nee, daar heb ik geen zin in.
9 Welk(e) hulpmiddel(en) gebruik je bij de opbouw van je tekst? □ schrijfplan □ signaalwoorden □ tekststructuur □ geen 10 Je gaat in deze module aan de slag met het schrijven van informerende teksten. Welke onderdelen beheers je al? □ inhoud □ taalgebruik □ opbouw □ afstemming op het publiek □ omgaan met deadlines
6 Bedenk een situatie buiten school waarbij je een lange, informerende tekst zou moeten schrijven.
b
Wissel je antwoorden uit met een medeleerling. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er?
c
Bewaar je schrijfprofiel in je schrijfdossier. Doe ook steeds je teksten en de feedback hierop in je schrijfdossier. Zo kun je zien hoe je je als schrijver ontwikkelt. Het schrijfdossier is een onderdeel van je taalportfolio. Lees in theorie-onderdeel [53] hoe je een taalportfolio maakt.
34
1
Schrijven
Met welke leerdoelen ga je oefenen?
3
In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Met de meeste daarvan heb je al geoefend in de onderbouw. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie. a
Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema hieronder in.
1
2 3 4 5 6
7
b
= Ik kan dit uitleggen/voordoen.
= Ik kan dit een beetje.
= Ik kan dit goed.
= Ik kan dit nog niet.
Ik kan informerende en uiteenzettende teksten onderscheiden: nieuwsbericht, verslag, instructie, uiteenzetting. 54 Nieuwsbericht 55 Verslag 56 Instructie 56b Uiteenzetting Ik kan het doel en publiek van een tekst bepalen. 7 Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen 11 Publiek in kaart brengen 12 Inhoud afstemmen op publiek Ik kan een schrijfplan maken. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 48 Voorbereiding en schrijfplan Ik kan vormgeving en beeld bepalen. 49 Vormgeving 50 Beeld Ik kan een bronvermelding maken. 47 Informatiebronnen en bronvermelding Ik kan een informerende en uiteenzettende tekst schrijven. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 32 Manieren om alinea’s of deelonderwerpen met elkaar te verbinden 54 Nieuwsbericht 55 Verslag 56 Instructie 56b Uiteenzetting Ik kan feedback geven op een geschreven tekst, deze verbeteren en aangeven wat ik wil leren. 25 Feedback geven en krijgen 51 Feedback geven op een tekst 52 Herschrijven van een tekst
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
Welke drie leerdoelen vind je het belangrijkst om jouw schrijfvaardigheid te vergroten?
35
Informatie en media
Woordenschat In deze opdracht oefen je met woorden rond het thema Informatie en media. 2
Hoe oefen jij je woordenschat?
4 a
De volgende woorden hebben te maken met informatie en media. Kies het juiste woord in elke zin. Soms moet je de vorm van het woord veranderen. Kies uit: beargumenteren – dopamine – feedback – getalenteerd – infographic – platform – portfolio – reflecteren – reportage – review 1 Effectieve
kan leiden tot een beter resultaat van de werknemer en
verbetering van de samenwerking. 2 Bij haar toelatingsgesprek voor de hogeschool voor de kunsten wilde zij een zo goed mogelijk beeld van haar capaciteiten en ideeën geven, daarom had zij een samengesteld. 3 Alleen de meest
kandidaten worden toegelaten tot de opleiding die
bekend staat om haar kwaliteit. 4
zorgt voor communicatie in de hersenen en is belangrijk voor bepaalde functies van het zenuwstelsel, zoals motivatie, beweging, genot en aandacht.
5 De presentatie bevat een schematische
over de vervaardiging van
biodiesel uit olie van algen. 6 Als je wilt weten welke wasmachine of vaatwasser goed is, welke webwinkel betrouwbaar is en waar je lekker kunt eten, kijk dan bij de
.
7 Op je werk in vergaderingen of tijdens je opleiding in projectgroepen, zul je het regelmatig oneens zijn met anderen. Als je de ander voor jouw standpunt wil winnen, moet je dit goed
8 Drie leerlingen kregen de opdracht om samen een
te schrijven over
alle activiteiten die tijdens de Goede Doelen Dag werden georganiseerd. 9 Regelmatig
leert je veel over jezelf: je houdt jezelf een spiegel voor en
je staat even stil bij je eigen gedrag. Deze zelfkennis is ontzettend waardevol om verder te komen in het leven. 10 Veel bedrijven plaatsen dezelfde content op verschillende sociale media maar het is beter om de informatie af te stemmen op de de doelgroep en het kanaal.
36
,
1
b
Schrijven
Bedenk de informele variant van het woord dat je hebt ingevuld in zin 3 en 7 van opdracht 4a. TIP
Belangrijke woorden Maak een lijst met woorden die volgens jou belangrijk zijn bij Nederlands. Doe deze lijst in het leesdossier van je taalportfolio. Het kan handig zijn om bij leesteksten of videofragmenten deze lijst te raadplegen.
Taalverzorging In deze opdracht oefen je met het vervoegen van werkwoorden en let je op congruentiefouten.
5
117
Hoe vervoeg je werkwoorden?
118
150
Noteer de vervoeging van de werkwoorden die tussen haakjes staan. De tijd waarin je het werkwoord vervoegt, leid je af uit de context. TIP In deze module ga je teksten schrijven en hierop feedback geven. Dit doe je met behulp van de Rubrics Schrijven. Deze vind je achter in je boek en in Op niveau online. Taalverzorging is een onderdeel van de Rubrics Schrijven. Het uitgangspunt van je schrijfstijl is helder en correct taalgebruik. Maar soms ben je zo gefocust op de inhoud van je tekst dat er taalfouten insluipen. Lees daarom altijd je tekst nog eens door en controleer deze op spelling en formulering.
1 Bij het schrijven van de uiteenzetting heb ik (proberen)
spelfouten en
onduidelijke zinnen te vermijden. 2 Na een dag werken achter de computer (worden)
ik 's avonds liever
niet lastig gevallen met appjes en andere sociale mediaberichten. 3 De media (berichten)
vorige week over het opwarmen van de aarde.
Dit proces verloopt sneller dan verwacht. 4 Een groep leerlingen uit de examenklas (verrassen)
onlangs de zieke
docente met een kaartje waarop haar beterschap werd gewenst. 5 Vergaderen (gebeuren)
tegenwoordig vaak online, wat voor de
deelnemers tijdswinst (opleveren)
, omdat ze geen reistijd hebben.
6 In het tijdschrift staat dat de redactie zich het recht (voorbehouden) ingezonden brieven en teksten in te korten.
37
,
Informatie en media
7 De militaire regering slaagt er niet in om de informatiestroom onder burgers stil te leggen. Sociale media (verspreiden)
video's, foto's en berichten over
demonstraties, arrestaties en gewelddadige klopjachten. 8 Binnen de Nationale Politie is er onrust ontstaan, omdat vijf Rotterdamse agenten slechts een schriftelijke berisping kregen, nadat ze zich in een appgroep herhaaldelijk racistisch hadden (uiten)
.
9 Met online cursussen en de verkoop in haar webshop (bekostigen) de grafisch vormgever haar kunstzinnige projecten. 10 Een grote hoeveelheid filmpjes en foto's (belasten – ovt) de opslagruimte van mijn mobiele telefoon.
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen met woordenschat en spelling? Maak dan de extra opdrachten in Op niveau online. In het hoofdstuk Taalverzorging en taalbewustzijn vind je ook veel opdrachten over spelling.
Informerende teksten: nieuwsbericht In deze opdrachten analyseer je een nieuwsbericht en schrijf je zelf een bericht.
Hoe analyseer je een nieuwsbericht?
6
50
54
Een nieuwsbericht is een informerende tekst met een vaste opbouw. Het bevat zakelijke mededelingen over iets wat is gebeurd of gaat plaatsvinden. Lees de tekst Meerdere aanhoudingen voor grootschalige WhatsApp fraude. a
Welke drie delen herken je in de tekst?
b
Hoe noem je het vetgedrukte gedeelte van de tekst?
c
Bedenk een tussenkopje boven alinea 2 en alinea 4.
d
Formuleer één kernzin die de inhoud van alinea 2 samenvat.
e
Schrijf twee aanvullende zinnen die passen bij alinea 3 Topje van de ijsberg. We vermoeden dat …
f
De tekst eindigt met een advies. Past dat bij deze tekstvorm? Licht je antwoord toe.
g
Vind je de afbeelding bij de tekst passen en voegt deze iets toe aan de inhoud? Licht je antwoord toe.
38
1
Schrijven
Meerdere aanhoudingen voor grootschalige WhatsApp fraude Rotterdam - Drie verdachten gebruikten mi-
Een blik in die telefoon maakte duidelijk dat
nimaal tien telefoons en per telefoon vele
40 met het toestel WhatsApp fraude was gepleegd.
verschillende simkaarten. En met al die ver-
Ook lag er een vuurwapen op de hotelkamer.
schillende nummers en telefoons hebben ze
Het was de start van een groot onderzoek
5 waarschijnlijk een groot aantal mensen op-
waarna drie verdachten konden worden aan-
gelicht. Dat is in ieder geval de verdenking
gehouden.
waarop de drie mannen zijn aangehouden.
[…] ‘Hoi pap, ik heb een ongelukje gehad met mijn 10 telefoon. Daarom heb ik nu even tijdelijk dit
nummer, maar ik kan nu dus ook niet bij mijn internetbankieren. Kun jij me even uit de brand helpen en wat geld overmaken naar …’ Met dit soort teksten wisten de mannen alleen in de 15 maand oktober al minimaal 45.000 euro van
veelal oudere mensen af te troggelen. De mannen haalden 06-nummers van internet. ‘Ze zochten bijvoorbeeld naar therapeuten,’ vertelt
45
‘Zo ver we hebben kunnen vinden, hebben ze
een van de rechercheurs. ‘Die hebben als een
in die maand 45.000 euro binnen gehaald met
20 manszaak vaak een 06-nummer op hun web-
hun oplichtingspraktijken. Naar verwachting
site staan. En vaak staan er op zo’n site nog meer persoonlijke gegevens.’ Dankzij deze informatie en gegevens van Facebook beschikten
is dat maar het topje van de ijsberg. We ver 50 moeden dat …’
zij over alle namen en feitjes om geloofwaardig
[…]
25 over te komen. Veel slachtoffers wisten zelf
‘Het liefst zou ik elke avond op tv van die
niet dat zij met zo veel gegevens op internet
spotjes willen laten uitzenden om mensen te
te vinden waren. ‘Eén mevrouw hadden ze gevonden omdat zij op een personeelslijst van een kinderboerderij stond, die in zijn geheel
waarschuwen,’ zegt de rechercheur. ‘Mensen 55 er zo vaak mee bestoken, dat wanneer er via
WhatsApp om geld wordt gevraagd, meteen alle
30 op internet stond. Met adressen en telefoon-
alarmbellen afgaan, zodat niemand meer zo-
nummer.’ Personeelslijsten, lijsten met leden
maar geld overmaakt, maar altijd eerst even
van lokale sportverenigingen, het zijn bronnen van informatie voor deze oplichters. ‘Maar ze kochten ook van die marketingbellijsten van
Topje van de ijsberg
warm contact zoekt met de vragende persoon. 60 Zorg dat je iemand live spreekt en vraag of het
klopt. Checken, checken, checken. Dat zou ik
35 bedrijven op,’ licht de rechercheur toe.
iedereen op het hart willen drukken.’
Groot onderzoek
Uit: AD
De zaak kwam aan het rollen toen in een hotel kamer een mobiele telefoon werd gevonden.
39
Informatie en media 3
11
Hoe schrijf je een nieuwsbericht?
7
12
25
32
50
51
54
In opdracht 6 heb je een nieuwsbericht geanalyseerd. Je gaat nu zelf een nieuwsbericht bij een afbeelding schrijven. a
Bekijk de afbeeldingen goed en zoek aanvullende informatie op internet. 1 2
b
Kies afbeelding 1 of 2 en beantwoord in steekwoorden de volgende vragen: 1 Wat gebeurde er? 2 Waar gebeurde het? 3 Wie waren erbij betrokken? 4 Wanneer gebeurde het? 5 Waarom/waardoor gebeurde het? 6 Hoe gebeurde het?
c
Bepaal je publiek en het schrijfdoel. Kies daarna een geschikt medium (bijvoorbeeld een internetplatform of krant) voor publicatie van dit bericht. Noteer dit boven het nieuwsbericht dat je gaat schrijven.
d
Schrijf de lead van het nieuwsbericht. Houd hierbij rekening met het publiek.
e
Schrijf het nieuwsbericht (maximaal 100 woorden) bij de foto die je gekozen hebt. Gebruik minstens twee signaalwoorden.
f
Wissel je nieuwsbericht uit met een medeleerling. Geef elkaar feedback en gebruik hierbij het Feedbackformulier Schrijven: nieuwsbericht.
g
Verbeter je tekst met een andere kleur aan de hand van de feedback. Neem het nieuwsbericht en het feedbackformulier op in je schrijfdossier.
40
1
Schrijven
FEEDBACKFORMULIER SCHRIJVEN: NIEUWSBERICHT 4 HAVO | HOOFDSTUK 1 | INFORMATIE EN MEDIA Naam:
Klas: Datum:
Opdracht:
Totaalscore:
Soort tekst: Naam beoordelaar: onvoldoende | twijfelachtig | voldoende | goed Score rubric
De schrijver ... 1. Voorbereiding
(1)
heeft betrouwbare bronnen gezocht die passen bij het onderwerp, publiek en doel. 2. Inhoud
(4)
heeft de tekst afgestemd op het schrijfdoel.
(7)
Begint de tekst op een pakkende manier (lead), noemt onderwerp en hoofdgedachte.
(10)
geeft informatie die klopt en waarde heeft voor het publiek. 3. Structuur
(11)
bouwt zijn tekst op volgens inleiding (lead), middenstuk (toelichting), slot en geeft tekstverbanden aan.
(12)
geeft een korte, aansprekende titel passend bij de inhoud van de tekst.
(13)
gebruikt passende signaalwoorden en/of -zinnen. 4. Publiekgerichtheid
(18)
stemt schrijfstijl, woordgebruik en toon af op het publiek. 6. Taalverzorging
(21)
gebruikt interpunctie en hoofdletters op een juiste manier.
(22)
formuleert grammaticaal goed opgebouwde zinnen.
(23)
schrijft woorden en werkwoorden 100% volgens de spellingsregels. Feedback/opmerkingen:
41
O 0
T 1
V 2
G 3
Informatie en media
Informerende teksten: instructie In deze opdracht maak je een instructie. 25
Hoe maak je een instructie?
8
51
56
Niet alleen nieuwsberichten, maar ook instructies horen bij informerende teksten. Als je iets moet doen of maken en je weet niet precies hoe, kun je een instructie raadplegen. Een instructie kun je lezen of je kunt een instructiefilmpje (tutorial) bekijken. a
Heb je weleens een instructiefilmpje bekeken voor het bakken of koken van een gerecht of het in gebruik nemen van een apparaat? Zo ja, in welke situatie?
b
Wat vind je handiger: een geschreven instructie of een instructiefilmpje? Licht je antwoord toe.
c
Bekijk het videofragment 10 tips voor het leren van je examen (0.00 - 2.47). 1 Hoe is de instructie opgebouwd? 2 Wat is opvallend aan de werkwoorden die de presentator gebruikt? 3 Noteer drie studietips die voor jou nuttig zijn.
d
Schrijf een duidelijke instructie voor een medeleerling voor de volgende situatie. Jullie gaan binnenkort met de klas naar het Rijksmuseum in Amsterdam. Jullie moeten daar om 10.30 uur zijn. Maak een reisbeschrijving voor het openbaar vervoer van jullie schooladres naar het Rijksmuseum. Gebruik hierbij de ov-app 9292. Verwerk de volgende punten in je instructie: • Zet er een titel boven. • Schrijf een inleidende zin. • Schrijf de inhoud van de instructie: de aanwijzingen. • Sluit af met een opmerking over de reis of het bezoek aan het museum.
e
Wissel je instructie uit met een medeleerling. Geef elkaar feedback en gebruik hierbij het Feedbackformulier Schrijven: instructie.
f
Neem de instructie en het feedbackformulier op in je schrijfdossier.
Informerende teksten: verslag In deze opdracht oefen je met het schrijven van een verslag.
Hoe schrijf je een verslag?
9
3
25
51
55
Een derde vorm van een informerende tekst is een verslag. Een verslag kun je met verschillende doelen schrijven. Zo kun je verslag uitbrengen van iets wat je hebt meegemaakt of je schrijft een verslag over de handelingen en het resultaat van een proef. Bij je PWS-presentatie doe je verslag van het onderzoek dat je hebt gedaan. a
Voor welke vakken op school heb jij een verslag geschreven?
b
Heb jij weleens een stageverslag geschreven? Zo ja, voor welke stage?
c
Wat vind je goed gaan bij het schrijven van een verslag en wat vind je lastig?
42
1
d
Schrijven
Bekijk het videofragment Kindvloggers doen aan kinderarbeid van het programma BOOS, waarin Tim Hofman onderzoek doet naar jonge kinderen die vloggen om geld te verdienen (3.13 - 8.02). In het schema staan de belangrijkste punten van een verslag. Vul het schema in met behulp van de informatie uit het videofragment. Inleiding: onderwerp, plaats, tijd Waarover gaat het? Wie zijn erbij betrokken? Waar en wanneer gebeurde het? Middenstuk: werkwijze, gang van zaken Hoe gebeurt het? Wat zijn de belangrijkste gebeurtenissen? Slot: resultaat Wat is het resultaat? Hoe wordt erop gereageerd?
e
Maak nu een verslag van ongeveer 150 woorden over het videofragment. Gebruik hiervoor de punten die je ingevuld hebt in het schema van opdracht 9d. Houd de volgorde van het schema aan in je verslag. Verwerk de volgende punten in je verslag: • Bepaal je schrijfdoel. • Schrijf een informatieve titel boven je verslag. • Maak minimaal twee tussenkopjes. • Gebruik minstens twee signaalwoorden.
f
Wissel je verslag uit met een medeleerling. Geef elkaar feedback met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: verslag.
g
Herschrijf je verslag met behulp van de aanwijzingen uit het feedbackformulier.
h
Doe de eindversie van het verslag en het feedbackformulier in je schrijfdossier.
Uiteenzettende tekst In deze opdrachten ga je een uiteenzetting schrijven. Je kijkt eerst wat een uiteenzetting inhoudt, daarna maak je een schrijfplan voor een uiteenzetting en vervolgens schrijf je zelf een uiteenzetting. 56b
Wat is een uiteenzetting?
10
Een uiteenzetting is een langere, objectieve, informerende tekst waarin je uitleg geeft. In een uiteenzetting neemt de schrijver veel feiten op en licht hij deze toe. Toelichting, uitleg en voorbeelden vormen het middenstuk van de uiteenzetting. Denk bijvoorbeeld aan een verdiepend krantenartikel waarin het verschijnsel matchfixing wordt beschreven. a
Een uiteenzetting hoeft niet te bestaan uit een droge opsomming van feiten. Waarmee kan de schrijver het publiek boeien?`
b
Waaruit kan de inleiding van een uiteenzetting bestaan?
c
Waaruit kan het slot van een uiteenzetting bestaan?
43
Informatie en media 3
Hoe maak je een schrijfplan?
11
48
In opdracht 12 ga je een uiteenzetting schrijven over internetverslaving. Voordat je deze uiteenzetting schrijft, neem je informatie door over dit onderwerp, probeer je dit verschijnsel te verklaren en maak je een schrijfplan.
123 45
a
Kijk naar het videofragment Hoe Instagram jou verslaafd maakt van NOS Stories (0.00 - 2.35), zie ook opdracht 10 van Lezen, en lees de tekst Ik merkte opeens hoelang een dag wel niet duurt. Maak aantekeningen over internetverslaving en de verklaringen hiervoor die je helpen bij het invullen van het schrijfplan.
b
Bekijk het schrijfplan en vul het aan met informatie uit het videofragment en de leestekst van vraag a. Schrijfplan Onderwerp
internetverslaving
Vraagstelling
Welke verklaringen zijn er voor internetverslaving bij veel jongeren?
Schrijfdoel
informeren/uiteenzetten (uitleggen)
Tekstsoort
uiteenzettende tekst
Publiek
jongeren
Tekststructuur
verschijnsel-en-verklaringstructuur
Bronvermelding Alinea
Functie
Inhoud
1
Inleiding: aandacht van de lezer trekken, verschijnsel beschrijven
Steeds meer jongeren zijn verslaafd aan internet. Dit blijkt uit …
2
Middenstuk: Verklaring 1
Een verklaring hiervoor is …
3
Verklaring 2
Signaalwoord voor opsomming: ook
4
Verklaring 3
Signaalwoord voor opsomming:
5
Gevolg
Overgangszin met verwijzend woord:
6
Slot: samenvatting
Signaalwoord voor samenvatting: Kortom
44
Alineaverband
Overgangszin met herhalend woord:
1
Schrijven
Ik merkte opeens hoelang een dag wel niet duurt 1
5
2 10
3
15
20
4 25
5 30
Het leven van jongeren speelt zich grotendeels af op Instagram, Snapchat en YouTube. Sommigen kiezen ervoor van die norm af te wijken en verwijderen sociale media rigoureus uit hun leven. Simon Hart (19) uit Amsterdam, tweedejaars student kunstmatige intelligentie aan de Universiteit Utrecht, vertelt waarom. 'Het begon voor mij in de eerste lockdown. Ik had niks te doen en merkte dat ik veel op Instagram, YouTube en Snapchat zat. Na een week of twee vroeg ik me af: is dit echt waar ik zoveel uren aan wil besteden? Mijn dagen voelden heel kort, zonder dat ik eigenlijk iets noemenswaardigs deed. Toen ben ik een challenge begonnen: één dag helemaal offline. Ik merkte opeens hoelang een dag wel niet duurt! Zoveel uren die normaal voorbij vlogen en die ik besteedde aan ... ja, aan wat eigenlijk? Daarna heb ik mijn gebruik in stapjes afgebouwd. Nu heb ik mijn Facebook en Instagram-account verwijderd, pushnotificaties van Snapchat uitgezet en ben ik uitgelogd van YouTube. In de vrijgekomen tijd ben ik gaan schaken, dat deed ik altijd op de basisschool. En ik heb veel boeken gelezen, Grand Hotel Europa bijvoorbeeld. Bepaalde reflexen moest ik afleren. Had ik even niks te doen, dan – hup, pak, scrol – had ik die telefoon weer in mijn hand. Maar de inhoudelijke drang om Instagram te checken, was eigenlijk meteen verdwenen. Ik blijk het niet erg te vinden om niet te weten waarmee die vijfhonderd mensen die ik volgde bezig zijn. Raar,
35 6
40
7 45
50
55 8
9 60 10
want vroeger voelde het wél heel belangrijk. Zo bespeelt zo'n medium je dus. Ik zat met mijn ouders de netflixdocumentaire The Social Dilemma te kijken en we waren het erover eens dat het kwalijk is wat social mediabedrijven doen. Hun verdienmodel is om jou zo veel mogelijk uren op hun platform te laten spenderen, je zo veel mogelijk hun systeem in te trekken – en je hebt het niet eens door. Ik vind dat bedrijven als Facebook zich moreel verplicht zouden moeten voelen om hier iets aan te doen, maar ja, wie bepaalt wat moreel goed of fout is? Ik heb wel het gevoel dat steeds meer mensen dit een belangrijk onderwerp vinden. Als een grotere groep sceptisch is en van social media afgaat, kan dat een beweging veroorzaken. Tegelijkertijd heb ik soms het gevoel dat ik de enige ben die hiermee bezig is. De meeste van mijn vrienden vinden hun social media-leven normaal en zien geen reden om daarvan af te wijken. Ik studeer kunstmatige intelligentie; ik zou in potentie later de algoritmes voor Facebook kunnen gaan bouwen, inderdaad, maar dat is niet wat ik wil. Geen van mijn studiegenoten trouwens: het is saai en het is bovendien al af. Ik wil kunstmatige intelligentie inzetten om iets goed bij te dragen aan de wereld. Hoe, dat weet ik nog niet precies.' Jette Pellemans Uit: Trouw
45
Informatie en media
Hoe schrijf je een uiteenzetting?
12
3
11
12
25
32
51
52
a
Schrijf een uiteenzetting van vijf alinea's en minimaal 300 woorden. Het schrijfplan van opdracht 11b is je uitgangspunt. Daarin staat de opbouw van je uiteenzetting. De zinnen die bij de kolom Inhoud staan breid je uit tot een alinea. Verwerk de volgende punten in je uiteenzetting: • Zet er een titel boven. • Gebruik de genoteerde signaalwoorden om de alinea's te verbinden. • Zorg ervoor dat je taalgebruik objectief is. • Maak de tekst aantrekkelijk voor jongeren door met een pakkende inleiding te beginnen en boeiende voorbeelden toe te voegen in het middenstuk.
b
Wissel je uiteenzetting uit met een medeleerling. Lees elkaars tekst door en markeer de tekstgedeeltes die verbeterd moeten worden.
7
c
Geef elkaar feedback met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting. Noteer bij 'opmerkingen' een top en een tip voor je medeleerling.
7
d
Herschrijf je eigen uiteenzetting aan de hand van de feedback. Gebruik een andere kleur voor de verbeteringen in de tekst.
7
e
Kijk nog eens naar je verbeteringen. Noteer op je feedbackformulier waar je bij de volgende schrijfopdracht op gaat letten.
f
Doe de eindversie van je uiteenzetting en het feedbackformulier in je schrijfdossier.
6
7
Reflectie In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.
Heb je de leerdoelen behaald?
13 a
Bij opdracht 11 en 12 zie je bij bijna iedere vraag een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen gingen goed en welke vond je lastig?
b
Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 3. Bekijk dit schema opnieuw. 1 Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? 2 Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.
c
Is het je gelukt om aan de slag te gaan met de schrijfopdrachten? Denk hierbij aan het zoeken naar bronnen en het schrijven van de teksten. Noteer je antwoord in maximaal 25 woorden.
d
Geef in maximaal 25 woorden aan hoe de samenwerking met je medeleerlingen in deze module verliep. De samenwerking kan per opdracht verschillen. Noteer één positief punt en één verbeterpunt.
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.
46
1
Schrijven
Eindopdracht In deze eindopdracht maak je een schrijfplan en ga je een uiteenzetting schrijven.
Ben je een betere schrijver geworden?
14 a
Lees wat je nodig hebt voor deze opdracht en hoe je beoordeeld wordt.
•
• • • •
Onderwerp: De informatie die je nodig hebt voor je onderwerp haal je uit teksten die je hebt gelezen in Lezen of uit teksten die je zelf interessant vindt. Je kunt ook een videofragment gebruiken. Deze teksten of fragmenten zijn je bronnen. Kies uit: - Infobesitas (zie onder andere de tekst Infobesitas uit Lezen) - Nepnieuws (zie onder andere de tekst We hebben een soort rijbewijs voor het internet nodig uit Lezen) - Kindvloggers (zie onder andere het videofragment Kindvloggers doen aan kinderarbeid uit Schrijven) Publiek: zelf bepalen Schrijfdoel: uiteenzetten Omvang: 400 woorden Bronnen: drie (tekst van Lezen, videofragment van Schrijven en/of zelfgevonden bronnen)
Wat lever je in? een volledig ingevuld schrijfplan een eindversie van je uiteenzetting een bronvermelding
• • •
Beoordeling De uiteenzetting, het schrijfplan en de bronvermelding worden beoordeeld door je docent met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting. b
Volg de stappen. 1 Kies of zoek de bronnen. 2 Bepaal welke informatie je wilt gebruiken en markeer deze in de teksten. 3 Bepaal welke tekststructuur je gaat gebruiken. 4 Maak een schrijfplan voor de uiteenzetting waarin je in telegramstijl de geselecteerde informatie opneemt. 5 Maak een volledige bronvermelding. 6 Schrijf de uiteenzetting en volg hierbij de opbouw van het schrijfplan. Zet er ook een titel boven. 7 Controleer je tekst aan de hand van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting en de aandachtspunten die in de theorie worden genoemd. 8 Verbeter je uiteenzetting. 9 Laat een medeleerling feedback geven op je uiteenzetting met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting. 10 Herschrijf je uiteenzetting aan de hand van deze feedback. 11 Laat de eindversie van je uiteenzetting beoordelen door je docent. 12 Doe de verschillende versies van je uiteenzetting en het feedbackformulier in je schrijfdossier.
47
1 MODULE
Spreken, kijken en luisteren Spreken, kijken en luisteren Publiek en presentatie Als je praat, wil je dat anderen jou goed begrijpen. Ook als je een presentatie geeft, wil je dat je toehoorders jou kunnen volgen. Je wilt ze informeren, ergens van overtuigen of tot actie aanzetten. Op school, tijdens je studie en later in je beroep zul je regelmatig presentaties geven. Je bent de hele tijd alleen aan het woord als je presenteert. Je voert een monoloog. Het succes van je presentatie begint met de voorbereiding en hangt af van hoe je overkomt op je publiek. In deze module leer je hoe je een informerende presentatie voorbereidt en geeft.
INHOUD Start
Introductie
opdracht 1, 2, 3
Oefenen
Een presentatie begrijpen Je publiek kennen Het belang van non-verbale communicatie Een spreekplan maken Feedback geven
opdracht 4 opdracht 5
Reflectie Eindopdracht
opdracht 9 opdracht 10
Reflectie en eindopdracht
48
opdracht 6 opdracht 7 opdracht 8
1
Spreken, kijken en luisteren
Introductie In deze opdrachten bekijk je hoe je contact maakt met het publiek als je presenteert en wat voor spreker je zelf bent. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Spreken, kijken en luisteren aan de orde komen.
Hoe boei je het publiek?
1
Je wilt met jouw verhaal de aandacht van je publiek hebben, je wilt je publiek boeien. Hoe krijg je dat voor elkaar? In de video Overtuigend presenteren (0.00 - 2.25) wordt dit uitgelegd. Bekijk dit fragment. a
De spreker heeft het over CEO's. Wat is een CEO? Zoek eventueel op internet naar informatie.
b
Welke drie tips voor een presentatie geeft de spreker?
c
Waarom heeft het geen zin je verhaal te presenteren zoals dat op papier of in de PowerPoint staat?
d
Op welke manier betrek je volgens de spreker je publiek actief bij je presentatie?
Wat voor spreker ben jij?
2
Presenteren, spreken voor publiek, doe je niet elke dag. Toch kom je dagelijks mensen tegen die presenteren. Denk aan docenten, nieuwslezers, ondernemers, vloggers, influencers. Hun manier van presenteren verschilt en ook hun taalgebruik en non-verbale communicatie zijn niet hetzelfde. In de onderbouw heb je zelf ook presentaties gegeven. Wat is jouw manier van presenteren? a
Maak een spreekprofiel van jezelf door de volgende vragen te beantwoorden. Denk daarbij terug aan presentaties die je gaf toen je nog in de onderbouw zat. Bij een vraag met vierkante hokjes mag je meer opties aankruisen. Bij een vraag met rondjes is er één antwoord mogelijk.
1 Geef jij ook buiten school presentaties, bijvoorbeeld voor je sportclub of vereniging, bijbaantje, vrienden of familie? ◯ heel vaak ◯ soms ◯ alleen als het noodzakelijk is ◯ nooit 2 Hoe bereid je een presentatie voor? □ Ik bedenk een onderwerp en begin gewoon. □ Ik maak een PowerPoint, Keynote of Prezi van mijn presentatie. □ Ik maak een spreekplan. □ Ik noteer voor mezelf het begin, de deelonderwerpen en het slot. 3 Welke informatiebronnen gebruik je als je een presentatie geeft? □ boeken □ persoon/deskun□ Instagram dige □ kranten en tijd□ websites schriften □ YouTube □ nieuwsplatforms □ geen
4 Hoe begin jij een presentatie? Ik begin met een ... ◯ actuele gebeurtenis ◯ anekdote ◯ citaat ◯ grapje ◯ opsomming van de opbouw ◯ stelling over het onderwerp ◯ vraag 5 Welke hulpmiddelen gebruik je bij je presentatie? □ digibord □ filmpjes □ foto's en/of tekeningen □ geluidsfragmenten □ grafieken en/of schema's □ PowerPoint, Keynote of Prezi □ voorwerpen 6 Hoe houd je rekening met je publiek als je een presentatie voorbereidt?
49
Informatie en media
7 Hoe betrek je je publiek bij je presentatie? □ Ik betrek mijn publiek niet bij mijn presentatie. □ Ik ga in discussie met het publiek. □ Ik laat het publiek vragen stellen na afloop. □ Ik laat het publiek vragen stellen tijdens de presentatie. □ Ik stel zelf vragen aan het publiek.
8 Hoe bepaal je welke woorden je gebruikt in een presentatie? ◯ Ik denk er nooit over na welke woorden ik gebruik. ◯ Ik gebruik woorden die het publiek kent. ◯ Ik geef eerst een presentatie voor iemand anders als proef om te kijken of ik de juiste woorden gebruik. ◯ Ik vertel een verhaal in mijn eigen woorden.
b
Wissel je antwoorden uit met een medeleerling. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er?
c
Bewaar je spreekprofiel in je dossier Spreken, kijken en luisteren. Doe ook steeds de ingevulde feedbackformulieren in je dossier en noteer daarop de positieve punten en de verbeterpunten. Zo zie je hoe je je als spreker ontwikkelt. Het dossier Spreken, kijken en luisteren is een onderdeel van je taalportfolio. Lees in theorie-onderdeel [53] hoe je een taalportfolio maakt.
Met welke leerdoelen ga je oefenen?
3
In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Met de meeste daarvan heb je al geoefend in de onderbouw. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie. a
Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema hieronder in.
1 2 3
4
5 6
= Ik kan dit uitleggen/voordoen.
= Ik kan dit een beetje.
= Ik kan dit goed.
= Ik kan dit nog niet.
Ik kan een informerende en uiteenzettende presentatie begrijpen. 23 Stemgebruik en lichaamstaal 57 Presentatie 61 Kijken en luisteren 104 Aantekeningen maken Ik kan het doel en publiek van een presentatie bepalen. 7 Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen 11 Publiek in kaart brengen 12 Inhoud afstemmen op publiek Ik kan een spreekplan maken. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 47 Informatiebronnen en bronvermelding 59 Voorbereiding en spreekplan Ik kan een informerende of uiteenzettende presentatie geven. 3 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte 23 Stemgebruik en lichaamstaal 32 Manieren om alinea’s of deelonderwerpen met elkaar te verbinden 54 Nieuwsbericht 57 Presentatie 58 Interactie Ik kan passende hulpmiddelen bij een presentatie gebruiken. 60 Hulpmiddelen bij een presentatie Ik kan feedback geven op een presentatie. 25 Feedback geven en krijgen 62 Feedback geven op een presentatie
50
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
◯
1
b
Spreken, kijken en luisteren
Welke drie leerdoelen vind je het belangrijkst om jouw spreekvaardigheid te vergroten?
Een presentatie begrijpen In deze opdracht bekijk je een presentatie en probeer je deze te begrijpen. 3
11
12
32
Hoe goed begrijp jij een presentatie?
4
57
60
61
104
Het onderwerp van een presentatie moet jou als toehoorder aanspreken: je bent nieuwsgierig naar wat erover gezegd wordt. Daarnaast is het ook belangrijk dat een spreker het onderwerp duidelijk uitlegt, zodat je goed begrijpt waar de presentatie over gaat. Hoe goed begrijp jij een presentatie over het onderwerp 'verslaving aan online media'? a
Theo Compernolle is een Vlaamse wetenschapper die onderzoek heeft gedaan naar verslavingsgedrag. Je gaat van hem een videopresentatie bekijken. Lees eerst de vragen door. Bekijk het videofragment Waarom zijn we verslaafd aan online?. Maak aantekeningen met behulp van het schema, zodat je de vragen over het videofragment goed kunt beantwoorden. Inhoud
Opmerkingen
Spreker/Presentator Onderwerp Inhoud/deelonderwerpen
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
b
Compernolle legt uit wat verslavingsgedrag inhoudt en wat de oorzaken van dit gedrag zijn. 1 Wat bedoelt Compernolle met 'altijd verbonden zijn'? 2 Compernolle noemt twee soorten oorzaken van verslaving aan internet en sociale media. Welke soorten noemt hij? 3 Leg in je eigen woorden uit waarom volgens Compernolle vooral jonge mensen actief op sociale media willen zijn. 4 Formuleer in één zin de hoofdgedachte van het videofragment.
c
In het fragment worden verschillende manieren gebruikt om het publiek erbij te betrekken. 1 Compernolle maakt gebruik van hulpmiddelen. Hij brengt bijvoorbeeld opsommingen in beeld. Ook kiest hij voor een bepaalde presentatievorm. Past deze presentatievorm bij het publiek? En waarom gebruikt hij juist deze presentatievorm? 2 Compernolle gebruikt signaalwoorden. Zo kan het publiek zijn verhaal beter volgen. Citeer (een deel van) de zin uit de presentatie met een signaalwoord van een concluderend verband. 3 Als je dit fragment bekijkt, ben je het publiek van deze presentatie. Vind je dit wel of geen goede presentatie? Licht je antwoord toe.
51
Informatie en media
d
Je gaat nu na hoe je eigen mediagedrag eruitziet. 1 Aan het eind van de presentatie spreekt Compernolle over de werkwijze van productaanbieders. Deze werkwijze sluit aan op ons mediagedrag. Herken je dit? Geef een voorbeeld van je eigen mediagedrag. 2 Voer met een medeleerling een kort gesprek waarin je elkaar vragen stelt. Je wilt erachter komen of je medeleerling verslaafd is aan internet en sociale media, en zo ja, in welke mate. De een begint met vragen stellen, de ander geeft antwoord. Wissel daarna van rol.
Je publiek kennen In deze opdracht ga je het publiek van een presentatie bepalen, een presentatie voorbereiden en geven. 3
Ken jij je publiek?
5
11
12
54
57
Nieuwsberichten in een videofragment worden vaak door twee presentatoren gepresenteerd, bijvoorbeeld bij NOS Stories. De presentatoren van dit online nieuwsprogramma richten zich speciaal tot jongeren. a
Wat is een voordeel voor het publiek als een nieuwsbericht door twee presentatoren wordt gepresenteerd?
b
Je gaat nu zelf een presentatie voorbereiden. Werk samen met twee medeleerlingen. Twee van jullie presenteren samen een nieuwsbericht van maximaal twee minuten. De derde filmt de presentatie en geeft regieaanwijzingen. Maak alle drie gezamenlijk eerst vraag 1 t/m 5. 1 Zoek online naar een actueel nieuwsbericht voor jullie presentatie. Je nieuwsbericht kan bijvoorbeeld gaan over een onderzoek dat pas heeft plaatsgevonden. Je kunt ook een tekst uit Lezen als bron gebruiken. Let er wel op dat het bericht of de tekst nieuws bevat en een informerend doel heeft. 2 Is het publiek bepaald of onbepaald? Kies een doelgroep (het publiek) voor je presentatie en vul de tabel in. Doelgroep: publiek
Bepaald of onbepaald?
Wat vindt het publiek?
Wat weet het publiek al?
Welke informatie wil het publiek?
Wat is het niveau van het publiek?
3 Bedenk een inleiding waarmee je de presentatie begint. 4 Jullie presentatie is opgebouwd uit deelonderwerpen waarin je meer gedetailleerde informatie geeft over het nieuws dat je presenteert. Noteer de deelonderwerpen en zet ze in de volgorde waarin jullie ze willen presenteren.
52
1
Spreken, kijken en luisteren
5 Wat het publiek ook van je presentatie onthoudt, is het slot. Goed eindigen is belangrijk – net als goed beginnen – om van jullie presentatie een succes te maken. Formuleer één krachtige zin waarmee je je presentatie afsluit en ook de aandacht van het publiek trekt. c
Geef de presentatie en film deze.
d
Bekijk na afloop met elkaar het resultaat van de presentatie. Is het nieuwsbericht duidelijk voor het publiek? Zijn jullie er tevreden over of zijn er verbeterpunten? Licht jullie antwoord toe.
Het belang van non-verbale communicatie In deze opdracht bekijk je een videofragment over non-verbale communicatie. 23
Hoe communiceer je?
6
25
57
Als je presenteert, let het publiek niet alleen op wat je zegt, het pikt ook op hoe jij non-verbaal communiceert. Dat is een groot verschil met schrijven. Als je een verslag, e-mail of WhatsApp schrijft, ben jij als schrijver onzichtbaar voor je publiek. Bij het presenteren is het daarom belangrijk dat je op je non-verbale communicatie let. a
Bekijk het videofragment Je presentatie inleiden, hoe begin je? Hoe open jij je presentatie?. Maak aantekeningen en gebruik deze bij het beantwoorden van de vragen. 1 'Want het publiek weerspiegelt jouw lichaamstaal'. Leg in je eigen woorden uit wat de spreker met deze uitspraak bedoelt. 2 De spreker noemt manieren om non-verbaal 'contact te maken' met het publiek. Omschrijf in je eigen woorden hoe dit werkt. 3 De spreker geeft voorbeelden van hoe je verbaal je presentatie het beste kunt beginnen. Leg uit waarom je beter kunt vermijden om je presentatie te beginnen met: 'Fijn dat jullie er zijn'. 4 Vind je de non-verbale communicatie van de spreker goed of niet goed? Bespreek dit met een medeleerling. Noteer jullie reactie.
b
Stel: jullie gaan een informerende presentatie geven over een onderwerp dat jullie erg interessant vinden of over een vrijetijdsbesteding waar jullie vaak mee bezig zijn. Hoe beginnen jullie je presentatie om het publiek bij jullie verhaal te betrekken? Noteer ieder in vijf minuten zoveel mogelijk inleidingen. Wissel daarna de inleidingen met elkaar uit en geef elkaar feedback.
53
Informatie en media
Een spreekplan maken In deze opdracht bereid je een presentatie voor met behulp van een spreekplan.
Hoe bereid je een presentatie voor?
7
3
7
11
12
47
59
60
Als je een langere presentatie (meer dan twee minuten) geeft, moet je je goed voorbereiden. Door je voorbereiding krijg je een duidelijk overzicht van je verhaal en ben je minder zenuwachtig als je de presentatie geeft. En dat heeft weer een positieve uitwerking op het publiek. Maar het publiek merkt het meteen als je je niet goed hebt voorbereid. Het gevolg? Je publiek haakt af. a
2
Bereid een presentatie van ongeveer vijf minuten voor. Bepaal eerst in grote lijnen wat het onderwerp, spreekdoel en publiek van je presentatie is. 1 Kies een van de volgende onderwerpen of een eigen onderwerp: • Sociale media • Nieuwsplatformen • Veilige digitale omgeving 2 Noteer in kernwoorden wat je al weet over het onderwerp. 3 Kies een doelgroep en breng je publiek in kaart. Vul de tabel in. Doelgroep: publiek
Bepaald of onbepaald?
Wat vindt het publiek?
Wat weet het publiek al?
Welke informatie wil het publiek?
Wat is het niveau van het publiek?
4 Bepaal het spreekdoel van je presentatie. Het spreekdoel van een presentatie is afhankelijk van het publiek en het onderwerp. Kies uit: • informeren • instrueren • uiteenzetten
3
b
Bedenk wat je gaat vertellen in je presentatie. 1 Zoek online of in de teksten van Lezen naar informatie over je onderwerp. Besteed hier niet meer dan vijftien minuten aan. Bepaal steeds of de informatie uit een betrouwbare bron komt en maak een bronnenlijst met bronvermelding. De bronnenlijst doe je als bijlage bij je spreekplan (opdracht 8c). 2 Noteer vijf deelonderwerpen bij je onderwerp. 3 Noteer hoe je je presentatie gaat inleiden. 4 Noteer hoe je je presentatie gaat afsluiten. Neem in je slot ook de hoofdzaken uit de presentatie op. 5 Bedenk een titel voor je presentatie. Kies een titel die naar je onderwerp verwijst en tegelijk aantrekkelijk is voor je publiek. Dat kan bijvoorbeeld een vraag zijn. 6 Bepaal of je hulpmiddelen in je presentatie wilt gebruiken. Zo ja, welke?
c
Maak een spreekplan van je presentatie. Neem in het spreekplan de antwoorden op vraag 8a en 8b over. Noteer in de kolom ‘Aanwijzingen/hulpmiddelen’ ook passende signaalwoorden.
54
1
Spreken, kijken en luisteren
Spreekplan Onderwerp Hoofdgedachte (kernboodschap) Spreekdoel Doelgroep/publiek Tekstsoort Opbouw
Onderdeel/ functie
Inhoud
Aanwijzingen/ hulpmiddelen
Inleiding Deelonderwerp 1
Middenstuk
Slot
Afsluitende zin
Feedback geven In deze opdracht geef je feedback met behulp van een feedbackformulier. De punten die in het feedbackformulier staan, komen uit de Rubrics Spreken achter in je boek. 25
Hoe geef je feedback?
8
57
62
Het publiek vindt iets van wat je hebt gepresenteerd. Dat kan heel algemeen zijn, bijvoorbeeld 'goed verhaal, is duidelijk', maar ook kritisch, bijvoorbeeld 'opbouw was goed, inhoud slordig en niet altijd duidelijk'. Je publiek geeft vaak de feedback die jij nodig hebt om je presentaties te verbeteren.
145 6
a
Voor het feedback geven op presentaties gebruik je het Feedbackformulier Spreken: presentatie. Bekijk dit formulier.
b
Werk in deze opdracht samen met een medeleerling. Je gaat de presentatie die je in opdracht 8 hebt voorbereid geven. Daarna geef je feedback op de presentatie van je medeleerling. 1 Geef de presentatie. 2 Geef elkaar feedback en gebruik het Feedbackformulier Spreken: presentatie daarbij. Noteer de positieve punten en een of meer verbeterpunten in het vak 'Feedback/opmerkingen'. 3 Wissel van rol. 4 Doe het feedbackformulier in je dossier Spreken, kijken en luisteren.
55
Informatie en media
FEEDBACKFORMULIER SPREKEN: PRESENTATIE 4 HAVO | HOOFDSTUK 1 | INFORMATIE EN MEDIA Opdracht: Naam:
Klas: Datum:
Opdracht:
Totaalscore:
Soort presentatie: Naam beoordelaar(s): onvoldoende | twijfelachtig | voldoende | goed Score rubric
De spreker ... 2. Inhoud
(5)
blijft bij het onderwerp en geeft passende voorbeelden.
(7)
begint op een pakkende manier en noemt het onderwerp.
(8)
noemt hoofdzaken in het slot.
(10)
geeft informatie die klopt en waarde voor het publiek heeft. 3. Structuur
(11)
bouwt de presentatie op volgens inleiding, middenstuk, slot.
(12)
gebruikt passende signaalwoorden en -zinnen.
(13)
deelt zijn presentatie in deelonderwerpen in.
(15)
houdt rekening met de beschikbare tijd. 4. Publiekgerichtheid
(16)
spreekt het publiek op een passende manier aan en maakt contact.
(19)
presenteert aantrekkelijk en uitnodigend. 6. Taalverzorging
(22)
spreekt verstaanbaar.
(24)
heeft een zelfverzekerde houding en spreekt rustig. Feedback/opmerkingen:
56
O 0
T 1
V 2
G 3
1
Spreken, kijken en luisteren
Reflectie In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.
Heb je de leerdoelen behaald?
9 a
Bij opdracht 7 en 8 zie je bij bijna iedere vraag een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen had je goed en welke vond je lastig?
b
Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 3. Bekijk dit schema opnieuw. 1 Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? 2 Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.
c
Geef in maximaal 25 woorden aan wat je vond van je eigen inzet. Geef ook een verbeterpunt voor jezelf aan.
d
Geef in maximaal 25 woorden aan hoe de samenwerking met je medeleerlingen in deze module verliep. De samenwerking kan per opdracht verschillen. Noteer één positief punt en één verbeterpunt.
VERDER OEFENEN? Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.
Eindopdracht In deze eindopdracht ga je een presentatie voorbereiden en geven.
Ben je een betere spreker geworden?
10 a
Bekijk eerst wat je gaat doen, wat je nodig hebt, wat je moet inleveren en hoe je beoordeeld wordt. Wat ga je doen? Werk samen met drie medeleerlingen. Jullie gaan ieder een informerende of uiteenzettende presentatie van vijf minuten voorbereiden, geven, filmen en er feedback op geven. Twee medeleerlingen spelen het publiek, de ander filmt je presentatie. Na afloop van de presentatie geef je het publiek de gelegenheid tot het stellen van vragen. Wat heb je nodig? een smartphone of camera een internetverbinding oortjes, pen en papier eventuele hulpmiddelen een leeg spreekplan twee lege Feedbackformulieren Spreken: presentatie
• • • • • •
Wat lever je in? • een ingevuld spreekplan • de gefilmde presentatie
57
Informatie en media
• •
twee ingevulde feedbackformulieren een bronnenlijst met bronvermelding van de informatiebronnen die je hebt gebruikt
Hoe wordt je presentatie beoordeeld? Twee medeleerlingen beoordelen je presentatie met behulp van het Feedbackformulier Spreken: presentatie. • Je docent geeft de eindbeoordeling.
•
b
Bepaal het onderwerp, het doel en de vorm van de presentatie. Doe deze opdracht samen met je medeleerlingen. 1 Kies een van de volgende onderwerpen. Als je wilt, mag je hetzelfde onderwerp als een medeleerling kiezen. • WhatsApp fraude (zie onder andere de tekst Meerdere aanhoudingen voor grootschalige Whatsapp fraude uit Schrijven) • Emoji (zie onder andere de tekst Emoji's verbeteren wel degelijk ons taalgevoel uit Lezen) • Mediagebruik door jongeren (zie onder andere de tekst De meeste jongeren herkennen geen gesponsorde post uit Lezen) 2 Bepaal of je een informerende of een uiteenzettende presentatie over het onderwerp gaat geven. 3 Bepaal de vorm van je presentatie.
c
Bereid de presentatie voor. Verwerk stap 1 t/m 7 in je spreekplan. Doe deze opdracht individueel. 1 Noteer wat je al weet over het onderwerp dat je hebt gekozen. 2 Breng je publiek in kaart. 3 Zoek online en/of in de teksten van Lezen naar informatie over je onderwerp. 4 Noteer vijf deelonderwerpen bij je onderwerp. 5 Noteer hoe je je presentatie gaat inleiden en afsluiten. Neem in je slot ook de hoofdzaken uit je presentatie op. 6 Noteer enkele signaalwoorden en kernwoorden die je in je presentatie gaat gebruiken. Stem je woordkeus af op je publiek. 7 Noteer welke hulpmiddelen je gebruikt. 8 Maak een spreekplan van je presentatie.
d
Geef de presentatie. Doe deze opdracht samen met je medeleerlingen. 1 Verdeel de taken. • Drie medeleerlingen zijn het publiek. • Een van de drie medeleerlingen zorgt ervoor dat de presentatie wordt gefilmd. • De twee andere medeleerlingen geven feedback op de presentatie met behulp van het Feedbackformulier Spreken: presentatie. 2 Geef je presentatie. Let op de tijd. 3 Geef na afloop het publiek (je medeleerlingen) de gelegenheid om vragen te stellen. Let op: laat dit niet te lang duren. Spreek met elkaar af dat iedere medeleerling bijvoorbeeld één vraag mag stellen. Als er geen vragen zijn, dan ben je klaar met jouw presentatie.
e
Geef feedback op de presentatie. Doe dit samen met je medeleerlingen. 1 Bespreek de presentatie na aan de hand van de twee ingevulde feedbackformulieren. Je medeleerlingen lichten hun feedback kort toe. 2 Welke feedback neem je mee als je een volgende keer gaat presenteren? Noteer de positieve punten en de verbeterpunten op je feedbackformulier. 3 Wissel van rol en herhaal de stappen van opdracht 11d en 11e.
f
Geef je gefilmde presentatie en de feedbackformulieren aan je docent voor de eindbeoordeling. Als je docent deze beoordeeld heeft, doe je de feedbackformulieren en je eindbeoordeling in je dossier Spreken, kijken en luisteren.
58
Terugblik
Terugblik op het thema Terugblik 1 In dit hoofdstuk stond het thema Informatie en media centraal. Je hebt teksten gelezen over sociale media en de manier waarop we met informatie omgaan. Je weet nu hoe je de aandacht kunt trekken van je publiek als je een presentatie geeft en je hebt verschillende teksten geschreven waarbij je informatie en beeld goed op je publiek moest afstemmen. Je hebt geoefend met de volgende overkoepelende leerdoelen: Overkoepelende leerdoelen taalvaardigheid • de tekstsoort, de tekstvorm en het tekstdoel herkennen en bepalen • het publiek van een tekst of een presentatie bepalen • een tekst of een presentatie begrijpen • een tekst schrijven of een presentatie geven • feedback geven op een tekst of een presentatie • je eigen lees-, schrijf- en presentatiestijl ontwikkelen Overkoepelende leerdoelen persoonlijke vaardigheid • feiten en meningen van elkaar onderscheiden in de media • betrouwbare informatie verzamelen • informatie kritisch beoordelen • je bewust worden van de invloed van sociale media op je eigen leven
Terugblik 2 Bekijk de overkoepelende leerdoelen nog een keer en kijk het hoofdstuk nog eens door. Bespreek de vragen met een medeleerling. a
Welke tekst vond je het meest interessant om te lezen en/of welk videofragment vond je het meest interessant om te bekijken?
b
Vind je het belangrijk om kritisch te kijken of informatie betrouwbaar is? Licht je antwoord toe.
c
Waarom is het belangrijk om feiten en meningen van elkaar te kunnen onderscheiden?
d
Spelen sociale media een belangrijke rol in jouw leven? Waarom wel/niet?
e
Heb je ook te maken met sociale media bij andere schoolvakken? Zo ja, licht je antwoord toe.
59
Theorie
Theorie OVERZICHT THEORIE-ONDERDELEN Thema
Module
A Strategieën
Lezen
B Structureren
C Publiekgerichtheid
D Tekstsoorten en tekstvormen
E Teksten schrijven
F Presenteren en gesprek voeren
Onderdeel
Nummer
H1
Verschillende manieren van lezen
1
Lezen
H1
Woordraadstrategieën, woordenboek en woordenschat
2
Lezen/Schrijven/ SKL
H1
Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte
3
Lezen
H1
Titel, ondertitel en tussenkopjes
4
Lezen
H1
Alinea en kernzin
5
Schrijven/SKL
H1
Manieren om alinea’s of deel onderwerpen met elkaar te verbinden
32
Lezen/Schrijven/ SKL
H1
Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
7
Lezen
H1
Feitelijke en waarderende uitspraken
8
Lezen
H1
Intentie van de schrijver
9
Lezen
H1
Inhoud afstemmen op publiek
10
Schrijven/SKL
H1
Publiek in kaart brengen
11
Schrijven/SKL
H1
Inhoud afstemmen op publiek
12
Schrijven/SKL
H1
Nieuwsbericht
54
Schrijven
H1
Verslag
55
Schrijven
H1
Instructie
56
Schrijven
H1
Uiteenzetting
56B
SKL
H1
Presentatie
57
SKL
H1
Interactie
58
Schrijven
H1
Voorbereiding en schrijfplan
48
Schrijven
H1
Vormgeving
49
Schrijven
H1
Beeld
50
Schrijven
H1
Feedback geven op een tekst
51
Schrijven
H1
Herschrijven van een tekst
52
Schrijven
H1
Hoe maak je een Taalportfolio?
53
SKL
H1
Stemgebruik en lichaamstaal
23
SKL
H1
Presentatie
57
SKL
H1
Kijken en luisteren
61
SKL
H1
Aantekeningen maken
104
SKL
H1
Informatiebronnen en bronvermelding
59
SKL
H1
Hulpmiddelen bij een presentatie
60
Schrijven/SKL
H1
Feedback geven en krijgen
25
SKL
H1
Feedback geven op een presentatie
62
60
Theorie Thema
Module
G Informatie zoeken, beoordelen en verwerken
Schrijven/SKL
Lezen
Onderdeel
Nummer
H1
Informatiebronnen en bronvermelding
47
H1
Citeren, met eigen woorden en in volledige zinnen
6
H Argumenteren I Debatteren J Discussiëren K Taalverzorging L Formuleren
1
VERSCHILLENDE MANIEREN VAN LEZEN Er zijn verschillende manieren waarop je een tekst kunt lezen. 1 De tekst kort doornemen • Voorspellen waar de tekst over gaat Leesdoel
Je wilt een eerste indruk krijgen van de tekst en je voorkennis activeren.
Aanpak
• • • • • • •
Neem de tekst kort door (een paar minuten). Bekijk de titel, tussenkopjes en illustraties. Let op cursief- of vetgedrukte en onderstreepte woorden. Voorspel waar de tekst over gaat. Bepaal de bron en het leespubliek. Lees de inleiding. Bedenk bij het doornemen wat je al weet over het onderwerp.
Resultaat
• • • •
Je weet wat het onderwerp van de tekst is. Je weet of je de tekst helemaal wilt lezen. Je hebt een idee of de tekst bruikbaar is voor een werkstuk of verslag. Je hebt een idee van het leespubliek en de bron.
2 De tekst aandachtig doorlezen • Informatie begrijpen Leesdoel
Je wilt de tekst helemaal begrijpen, verbanden tussen teksten en tekstdelen zien, hoofdzaken en bijzaken onderscheiden.
Centraal staan
de taken begrijpen, interpreteren en samenvatten.
Aanpak
• Je leest de tekst alinea na alinea aandachtig door. • Je probeert de betekenis van moeilijke woorden uit de context af te leiden. Zoek de betekenis van moeilijke woorden alleen op als je anders de tekst niet kunt volgen. • Je vraagt je af wat de schrijver met passages in de tekst bedoelt. • Let op verbindingswoorden (verwijs- en signaalwoorden). Deze kun je markeren als je dat handig vindt. • Let ook op de kernzinnen. Ook deze kun je markeren.
Resultaat
• • • • •
Je hebt een beeld van de opbouw of structuur van de tekst. Je kunt een beter onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken. Je kunt de hoofdgedachte van de tekst bepalen. Je weet wat het schrijfdoel is. Je weet wat woorden, woordgroepen en zinnen betekenen en wat de schrijver ermee bedoelt.
61
Theorie • Informatie beoordelen Leesdoel
Je wilt de informatie en argumentatie in de tekst analyseren en beoordelen. Op basis daarvan kun je ook je mening geven.
Centraal staat
de taken reflecteren en evalueren.
Aanpak
• Je vraagt je af of de informatie in de tekst juist, volledig en actueel is. • Je vraagt je af of de argumenten die de schrijver bij zijn standpunten geeft logisch en overtuigend zijn. • Lees de tekstfragmenten die vragen bij je oproepen nog eens aandachtig door. • Je vraagt je af of de schrijver deskundig is. • Je beoordeelt het taalgebruik. Wat zegt dit over de schrijver? • Je onderzoekt de bron. Biedt die betrouwbare informatie?
Resultaat
• Je kunt de kwaliteit van de tekst beter inschatten. • Je kunt de deskundigheid van de schrijver en de betrouwbaarheid van de bron inschatten. • Je kunt zo beter echt nieuws van nepnieuws onderscheiden. • Je kunt je mening over de betrouwbaarheid van de tekst geven. • Je kunt bepalen of de tekst bruikbaar is voor een werkstuk of verslag. Je kunt je eerste indruk (na het kort bekijken van de tekst) zo nodig corrigeren.
• Naar specifieke informatie zoeken in een tekst Leesdoel
Je wilt antwoord op een bepaalde vraag krijgen of iets specifieks te weten komen van de tekst. Je kunt ook aanvullende informatie van goede kwaliteit zoeken in een andere bron.
Centraal staat
de taak opzoeken.
Aanpak
• Laat je ogen over de tekst gaan. Onder welk tussenkopje zal de informatie waarschijnlijk staan? • Let ook op cursief- en vetgedrukte of onderstreepte woorden. • Lees het tekstgedeelte dat je vraag beantwoordt, nauwkeurig door.
Resultaat
• Je vindt snel de gewenste informatie. • Soms kom je erachter dat je op zoek moet naar aanvullende informatie om antwoord op je vraag te krijgen.
3 Verwerkingsopdrachten over de tekst maken • De tekst samenvatten. • De tekst vergelijken met een andere tekst. • De tekst toepassen op je eigen situatie.
Een boek kun je ook op bovenstaande manieren lezen, maar let dan ook op: • de inhoudsopgave; • het voorwoord; • het register (de alfabetische begrippenlijst met paginaverwijzing); • de flaptekst; • de uitgever.
62
Theorie 2
WOORDRAADSTRATEGIEËN, WOORDENBOEK EN WOORDENSCHAT Een tekst, geschreven of gesproken, kan veel moeilijke woorden bevatten. Een grote woordenschat is dan ook onmisbaar om een tekst goed te begrijpen. De betekenis van woorden die je niet kent, kun je vaak achterhalen door de woordraadstrategieën toe te passen. Ga na wat je al van het onderwerp weet.
Je activeert je voorkennis. Dan begrijp je vaak wat een moeilijk woord in verband met het onderwerp betekent.
Kijk naar de afbeelding bij de tekst.
Uit de illustratie kun je dikwijls de betekenis van het woord afleiden.
Zoek een synoniem in de tekst.
In de tekst wordt bijvoorbeeld eerst het woord nuanceren gebruikt en verderop het synoniem afzwakken.
Zoek een antoniem in de tekst.
Bijvoorbeeld: 'Chris zit apathisch voor zich uit te kijken. Vroeger was hij altijd erg energiek.' De woorden apathisch en energiek hebben een tegengestelde betekenis.
Leid de betekenis af uit de context.
Soms staat een uitleg of omschrijving van het woord in de zinnen rondom het woord. Bijvoorbeeld: 'Motorische activiteiten, zoals lopen, fietsen of autorijden …' De voorbeelden en je kennis van het woord motor of motoriek maken je duidelijk dat motorisch iets met 'bewegen' te maken heeft.
Kijk naar de delen waaruit het woord is opgebouwd. Vergelijk de woorden: • automaat en autobiografie: auto- betekent (van) zelf. • hyperactief en hypersensitief: hyper- betekent heel erg, over. Ga na of je het woord in verband kunt brengen met een andere taal.
Bijvoorbeeld: je begrijpt de betekenis van het woord protectionisme in de tekst, omdat je het Engelse werkwoord to protect kent.
Aandachtspunten Lezen: Voor je eindexamen moet je beschikken over een ruime woordenschat, voldoende kennis van begrippen die in (examen)vragen voorkomen en over een goede aanpak om met de beperkte tijd om te gaan. Je mag tijdens het examen een woordenboek gebruiken. Dat is handig als je vastloopt bij het lezen doordat je een moeilijk woord niet begrijpt. Maar zoek je te veel woorden op, dan kun je in tijdnood komen. Meestal is het voldoende als je alleen die woorden opzoekt die je nodig hebt om de vragen bij de tekst te kunnen beantwoorden. Soms ken je enkele woorden niet, maar begrijp je de tekst toch. In zo'n geval kun je gewoon doorlezen. Door regelmatig te lezen vergroot je spelenderwijs je woordenschat. Lees wat jij leuk vindt. Maak leeskilometers. Lees ook af en toe een langer achtergrondartikel uit een krant of tijdschrift. Zulke teksten lees je meestal op het eindexamen. Naar het journaal kijken kan ook helpen. Daar worden immers allerlei actuele ontwikkelingen uitgelegd en toegelicht. Het is handig om tijdens de lessen een woordenlijst bij te houden van woorden die je op moet zoeken. Zo werk je aan de uitbreiding van je woordenschat.
63
Theorie 3
ONDERWERP, DEELONDERWERP EN HOOFDGEDACHTE Een tekst, geschreven of gesproken, gaat over een bepaald onderwerp. Dat onderwerp kun je kort beschrijven. Meestal bestaat het uit één woord (over het algemeen een zelfstandig naamwoord) of uit enkele woorden (een zelfstandig naamwoord en een of meer bepalingen), bijvoorbeeld 'Cultuur', 'Cultuur in Nederland' of 'Cultuur in de achttiende eeuw'. Het onderwerp wordt uitgewerkt in een aantal deelonderwerpen. Hierin worden de verschillende kanten van een onderwerp behandeld. Een deelonderwerp staat in een alinea of een reeks samenhangende alinea's. De schrijver kan de deelonderwerpen ook door middel van tussenkopjes aangeven. De hoofdgedachte van een tekst is de kortst mogelijke samenvatting van een tekst. Dit is niet hetzelfde als het onderwerp. De hoofdgedachte geeft in één goed gestructureerde zin weer wat er over het onderwerp wordt gezegd. Let op: de hoofdgedachte is altijd een mededelende zin, nooit een vraag. Aandachtspunten Lezen: Als je het onderwerp van een tekst wilt bepalen, neem je een tekst kort door. Je let dan vooral op de titel en de inleiding. Door het begin van de alinea's nauwkeurig te lezen, bepaal je de deelonderwerpen. De hoofdgedachte van een tekst bepaal je pas nadat je de hele tekst aandachtig hebt doorgelezen. Daarbij kun je de kernzinnen markeren. Vervolgens bestudeer je nog eens de titel, de inleiding en, vooral, het slot. De hoofdgedachte staat immers vaak in het slot. Als je de hoofdgedachte zelf moet formuleren, wordt vaak een maximaal aantal woorden vermeld. Houd je strikt aan dat aantal. voorbeeld Bank past plannen aan vanwege antihomowet in North Carolina In de Amerikaanse staat North Carolina is een antihomowet aangenomen. Deze omstreden ‘HB2wet’ verbiedt werknemers om juridische stappen te ondernemen als zij op de werkplaats worden achtergesteld of gepest omdat zij homoseksueel, biseksueel of transgender zijn. De staat verbiedt het lokale overheden ook wetten aan te nemen die LHBT (lesbisch, homo-, biseksueel, transgender, red.) beschermen en discriminatie tegengaan. Bovendien verplicht de nieuwe wet transgenders gebruik te maken van het openbare toilet dat overeenkomt met het geslacht dat in hun paspoort staat. John Cryan, de Britse topman van Deutsche Bank, nam dinsdag nadrukkelijk afstand van de wet en zei dat de wet op dit moment verdere investeringen in de Amerikaanse staat in de weg staat. “Wij nemen onze belofte om een werkomgeving te creëren waarin iedereen zich welkom voelt, serieus”, zei hij. Uit: www.nu.nl
Onderwerp van de tekst:
antihomowet (of: antihomowet in North Carolina)
Hoofdgedachte van de tekst:
De nieuwe antihomowetgeving in North Carolina leidt tot aanpassing van de plannen van de Deutsche bank.
64
Theorie 4
TITEL, ONDERTITEL EN TUSSENKOPJES De titel is een van de belangrijkste onderdelen van een geschreven of gesproken tekst. Een goede titel heeft twee functies: enerzijds informeert een titel de lezer of luisteraar en maakt hij duidelijk waar de tekst of presentatie over gaat, anderzijds motiveert de titel om verder te lezen of te luisteren. Als de titel je niet aanspreekt, ga je een tekst niet zo snel lezen of haak je af als je naar een presentatie luistert. Een titel moet dus nieuwsgierig maken. Bij korte(re) teksten kan een titel een beetje raadselachtig zijn, maar bij langere teksten is een informatieve titel die direct duidelijk aangeeft waar de tekst over gaat beter. Aandachtspunten Lezen: Sommige teksten hebben ook een ondertitel of een chapeau. Deze kopjes of korte zinnen vormen een aanvulling op de titel. Ze zijn meestal wat langer dan de titel zelf. De ondertitel staat onder de titel, de chapeau (letterlijk: hoed) erboven. Ook boeken hebben soms een ondertitel. Deze geeft extra informatie over het boek. Zie de afbeelding van het beroemde boek van Multatuli. In een langere tekst staan vaak ook tussenkopjes. Een tussenkopje kan bij één alinea horen, maar ook bij meerdere. Tussenkopjes hebben een aantal functies: • ze geven structuur; • ze moeten – net als de titel – de lezer motiveren om verder te lezen; • ze kondigen een deelonderwerp aan én stellen de lezer in staat een tekst snel te bekijken. Tussenkopjes helpen je zo te bepalen waar de tekst over gaat en of deze interessant genoeg is om verder te lezen. Het bekijken van tussenkopjes maakt deel uit van voorspellingen doen [1].
5
ALINEA EN KERNZIN Elke tekst is verdeeld in een aantal alinea's. In een geschreven tekst zijn de alinea's zichtbaar in de lay-out: aan het begin van een alinea springt de tekst meestal iets in en de laatste regel van een alinea wordt niet helemaal opgevuld. Ook kun je een witregel plaatsen tussen de alinea's. Wordt een tekst uitgesproken, dan kun je de alinea's herkennen doordat de spreker na elke alinea een korte pauze houdt. Een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid. Je snijdt maar één deelonderwerp aan. De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft, noem je de kernzin. De kernzin staat meestal aan het begin of aan het eind van de alinea; de rest van de alinea is een uitwerking (een verduidelijking of toelichting). Een spreker kan de kernzin extra aandacht geven door op die zin de nadruk te leggen. Soms, vooral bij wat langere alinea's, wordt een kernzin ingeleid door een aankondigende signaalzin die het verband legt tussen de alinea's. De kernzin staat dan vaak direct na deze overgangszin. De kernzin is dus meestal de eerste, tweede of laatste zin van de alinea. Waar staan de kernzinnen in het volgende tekstfragment? 1
De laatste weken lijkt het monumentale Vondelpark soms wel een afgeleefd festivalterrein. De grasvelden liggen bezaaid met lege verpakkingen, rottende etenswaren en uitgebrande barbecues. Meerkoetjes zwemmen tussen het afval op zoek naar nestmateriaal. Muizen eten spicy spareribs. De ooievaar vangt vissticks. Het Vondelpark wordt weer grof misbruikt, al moet de zomer nog beginnen.
65
Theorie
2 Er is gelukkig één effectieve maatregel die politici kunnen nemen én handhaven: een barbecueverbod. Daarmee wordt de belangrijkste afvalbron aangepakt en zal het Vondelpark aanmerkelijk schoner zijn na een zwoele zomeravond en -nacht. Uit: havo-examen 2017-II, tekst 3 (bewerkt)
De kernzin van alinea 1 is de laatste zin. De zin bevat het probleem: het Vondelpark wordt weer grof misbruikt. Dit probleem wordt toegelicht in de voorafgaande zinnen. De kernzin van alinea 2 is de eerste zin. De zin bevat de oplossing van het probleem: politici kunnen een barbecueverbod instellen. Niet alle alinea's bevatten een kernzin. Lees de volgende beginalinea. In 'De verhalenmachine' (1953), een verhaal van Roald Dahl, ontwerpt de hoofdpersoon een machine die in een kwartier tijd een volledige roman produceert. Daarna wordt 'minstens de helft' van alle Engelse romans door deze verhalenmachine gemaakt. Pure fictie? Uit: havo-examen 2019-II, tekst 1
Deze alinea is een voorbeeld dat de schrijver geeft ter inleiding van de vraag die hij gaat beantwoorden: Kunnen slimme computers straks ook kunst maken?
6
CITEREN, MET EIGEN WOORDEN EN IN VOLLEDIGE ZINNEN Bij tekstbegrip krijg je vragen waarbij je een (gedeelte van een) zin uit een tekst moet citeren. Dit betekent: letterlijk overnemen. Bij langere zinnen of zinsgedeeltes is het niet nodig om dan het hele citaat over te nemen. De eerste en laatste twee woorden volstaan ook voor een goed antwoord. voorbeeldvraag In de alinea's 1 tot en met 3 van de tekst 'De terreur van de like-knop' staat een zin die de belangrijkste conclusie bevat over de betekenis van Henny Huismans Soundmixshow voor het onderwerp van deze tekst. Citeer deze zin. Uit: havo-examen 2015-II
In de tekst staat de zin: 'Het heeft er alle schijn van dat het like-tijdperk in Nederland die avond in 1988 is begonnen.' (regel 32-34) Deze moet je citeren, maar je hoeft de zin niet helemaal over te schrijven. Je kunt volstaan met: 'Het heeft … is begonnen.' (regel 32-34) Een citaat – al dan niet verkort – zet je altijd tussen aanhalingstekens. En vergeet niet de regelnummers bij je antwoord te zetten. Let op: als je een zin moet citeren, weet dan dat een zin altijd met een hoofdletter begint en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken. Wordt er gevraagd naar een zinsgedeelte, citeer dan niet de hele zin. Doe je dat wel (mét daarin weliswaar het zinsgedeelte waar het om gaat) dan is je antwoord fout. Het komt ook voor dat je een woord of woordgroep (meerdere woorden) moet noteren. Lees de vraag vooral goed: wordt er één woord gevraagd, geef dan ook maar één woord.
66
Theorie
Soms moet je iets met eigen woorden uitleggen. Dan mag je dus niet citeren. Wel is het slim belangrijke woorden uit de tekst over te nemen. Blijf in je formulering zo dicht mogelijk bij de tekst. Bij een open vraag staat vaak dat je in een of meer volledige zinnen moet antwoorden. Je mag dan niet met een woordgroep of een bijzin antwoorden. Fout is dus: 'Dat er een barbecueverbod komt in het Vondelpark.' De goede zin is: 'Er moet een barbecueverbod in het Vondelpark komen.'
7
SCHRIJFDOELEN, TEKSTSOORTEN EN TEKSTVORMEN Elke tekst, geschreven of gesproken, heeft een bepaald doel. De schrijver of spreker wil met de tekst iets bereiken. Er zijn de volgende schrijfdoelen: 1 informeren (informatie geven, iets nieuws vertellen); 2 uiteenzetten (iets uitleggen, beschrijven of verklaren); 3 overtuigen (iets betogen, een standpunt innemen en dat met argumenten onderbouwen; proberen aan te tonen dat dit standpunt juist is); 4 beschouwen (iets van verschillende kanten belichten, de lezer aan het denken zetten; mogelijkheden ter overweging aanbieden); 5 activeren (de lezer tot actie laten overgaan, aanzetten iets te doen); 6 amuseren (de lezer vermaken, entertainen); 7 instrueren (aanwijzingen geven in het gebruik). Sommige teksten hebben meerdere doelen, waarvan er een het belangrijkste is. Een betogende tekst kan bijvoorbeeld uiteenzettende elementen bevatten. In zo'n geval is er één hoofddoel, ondanks dat je meerdere doelen kunt herkennen. Bij elk schrijfdoel hoort een tekstsoort. De belangrijkste tekstsoorten zijn: 1 Uiteenzetting: een uiteenzetting is een informatieve tekst. Deze bevat vooral feiten. De schrijver geeft geen eigen mening, maar legt iets uit, beschrijft iets, verklaart iets of deelt iets mee. Een uiteenzetting is bedoeld om de lezers iets te laten begrijpen. 2 Betoog: een betoog is een tekst waarin de schrijver zijn standpunt met argumenten ondersteunt. Zijn doel is de lezer te overtuigen. 3 Beschouwing: een beschouwing is een tekst waarin de schrijver de lezer interpretaties, verklaringen of opinies voorlegt. Een beschouwing heeft als doel je over een kwestie te laten nadenken, zodat je je eigen mening kunt vormen. Er kunnen ook argumenten voor en tegen een standpunt of meerdere standpunten naar voren komen, maar de schrijver is er niet op gericht de lezer te overtuigen. De tekstvorm is de vorm van de tekst, dus hoe de tekst eruitziet. Denk aan een indeling in alinea's of een titel erboven, de lengte en lay-out. Sommige tekstvormen hebben een (min of meer) vaste vorm, zoals een zakelijke brief of een recept. Een tekstvorm is niet gekoppeld aan één schrijfdoel. Je kunt een artikel bijvoorbeeld gebruiken om je publiek te informeren (informerende tekst), maar ook om je publiek ergens van te overtuigen (overtuigende tekst). En een folder kan informatie geven, maar ook activeren. In het volgende schema vind je alles nog eens overzichtelijk weergegeven.
67
Theorie
8
Schrijfdoel
Uitgangspunt
Tekstsoort
Tekstvorm (voorbeelden)
Informeren
Gegevens leveren, feiten opsommen. (objectief)
Informerende tekst
• • • • • •
Uiteenzetten
Uiteenzettende tekst Feiten en hun (uiteenzetting) samenhang. Uitleg geven, zodat de lezer het begrijpt. (objectief)
Overtuigen
Vooral argumenteren, om de lezer voor het standpunt te winnen. (vooral subjectief)
Betogende tekst (betoog)
• commentaar of opiniestuk in krant, tijdschrift of online • recensie • column of blog • ingezonden brief
Beschouwen
Van verschillende kanten belichten, de lezer laten nadenken over een bepaalde kwestie; uitleggen en argumenteren. (deels subjectief, deels objectief)
Beschouwende tekst (beschouwing)
• achtergrondartikel in krant, tijdschrift of online • recensie • column of blog
Activeren
Aanzetten tot een handeling of gedrag; gericht op beïnvloeden. (vooral subjectief)
Activerende tekst
• • • • • •
advertentie, advertorial folder, flyer, brochure, pamflet ingezonden brief sollicitatiebrief recensie blog
Amuseren
Amusement, vermaak bieden, vertellen. (vooral subjectief)
Amuserende tekst
• • • •
roman artikel in tijdschrift stripverhaal column of blog
Instrueren
Aanwijzingen geven voor het gebruik.
Instruerende tekst (instructie)
• gebruiksaanwijzing • routebeschrijving • recept
nieuwsbericht verslag notulen voorlichtingsfolder werkstuk zakelijke brief
• overzichts- of achtergrondartikel in krant of tijdschrift • tekst in schoolboek • naslagwerk • zakelijke brief
FEITELIJKE EN WAARDERENDE UITSPRAKEN Een feitelijke uitspraak is een uitspraak waarvan de schrijver of spreker meent dat deze waar, waarschijnlijk of aannemelijk is. Als een feitelijke uitspraak inderdaad waar is, is het een feit. Je kunt zo'n uitspraak controleren. voorbeeld De gemiddelde tijd die voor het televisiescherm werd doorgebracht in mei was gemiddeld 198 minuten per dag. Uit: kijkonderzoek.nl
68
Theorie
Een waarderende uitspraak is een niet-feitelijke uitspraak. Het is een uitspraak waarmee de schrijver of spreker aangeeft of hij iets goed of slecht, mooi of lelijk, gepast of ongepast, wenselijk of onwenselijk, waardevol of waardeloos vindt. Hij geeft dus zijn waardering of zijn mening. voorbeeld Het EK-duel tussen Zweden en België was enorm spannend (waarderend). Alleen al in de eerste tien minuten moest de Zweedse doelman twaalf keer in actie komen om te voorkomen dat België de Zweden op achterstand zou zetten (feitelijk).
Om te kunnen bepalen of er sprake is van een feitelijke of een waarderende uitspraak, is het van belang dat je weet wat het doel van de schrijver of spreker is. Iemand die alleen wil informeren, zal eerder feitelijke uitspraken doen, terwijl iemand die zijn publiek wil overtuigen sneller waarderende uitspraken zal doen.
9
INTENTIE VAN DE SCHRIJVER Je krijgt bij teksten niet alleen vragen over schrijfdoel en tekstsoort. Er zijn ook vragen over de intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver. Hoe staat de schrijver tegenover zijn onderwerp? De intentie van de schrijver kun je afleiden uit de manier waarop hij over het onderwerp schrijft en hoe hij zich opstelt. Hij kan bijvoorbeeld emotioneel, kwaad, enthousiast, geïrriteerd of betrokken zijn, maar ook juist neutraal, zoals in een nieuwsbericht en een wetenschappelijk onderzoek. Om de gevoelens en opvattingen van de schrijver te ontdekken let je op de toon die hij gebruikt. Is hij ironisch, sarcastisch of juist heel serieus en to-the-point? De woordkeus en de schrijfstijl zeggen veel over de wijze waarop de schrijver tegen zijn onderwerp aankijkt. Overdrijft hij heel erg, gebruikt hij veel beeldspraak, maakt hij iets of iemand belachelijk? Of schrijft hij op een zakelijke manier? Zo kun je uit de stijl en het woordgebruik van de schrijver opmaken wat de intentie van de schrijver is. voorbeeld van een examenvraag die hiermee samenhangt Hoe kan de houding van de auteur ten opzichte van het onderwerp van de tekst het beste getypeerd worden? a kritisch en betrokken b bezorgd, maar weinig kritisch c neutraal en afstandelijk d zakelijk en professioneel
nog een voorbeeldvraag Wat voor toon kenmerkt de stijl van alinea's 3 en 5 vooral? Een a hoogdravende toon b ironische toon c neerbuigende toon d positieve toon
Meer over schrijfstijl, toon en bijzonder taalgebruik vind je in 73-76 .
69
Theorie 10
PUBLIEKGERICHTHEID Om publiekgericht te zijn, moet de inhoud van een geschreven of gesproken tekst: 1 aansluiten bij de leeftijd en het niveau van de lezer of toehoorder; 2 uitnodigend zijn; 3 interessant en boeiend zijn; 4 betrouwbaar zijn. Niveau (begrijpelijkheid) De lezer of de luisteraar moet de tekst kunnen begrijpen: het onderwerp moet geschikt zijn voor de doelgroep. Aan kinderen van de basisschool vertel je over andere onderwerpen dan aan bovenbouwleerlingen van de middelbare school. Het onderwerp dient dus te passen bij het publiek, anders leest het publiek je tekst niet, of lopen de luisteraars weg. Informatie bied je ook gedoseerd aan, zodat die aansluit bij de kennis van de lezer. Als je te veel of te moeilijke informatie aanbiedt over een onderwerp, haakt je publiek af. Uitnodigend Je moet ervoor zorgen dat de inhoud van je tekst of presentatie uitnodigend is. Daar zijn verschillende middelen voor. Bijvoorbeeld: • een pakkend begin bedenken; • een opvallende titel of ondertitel kiezen; • een uitdagende lead (inleiding) schrijven; • een grapje of verhaaltje bij je tekst plaatsen; • beeld gebruiken dat de inhoud ondersteunt. Aantrekkelijkheid (voldoende nieuwswaarde, boeiend, interessant) Als een tekst saai van toon en stijl is of omslachtig is geschreven, zal het publiek de aandacht verliezen. Saaiheid kan niet alleen ontstaan door een droge toon of omslachtige stijl, maar ook door de inhoud. Als schrijver trek je de aandacht als je iets nieuws vertelt of op een nieuwe manier over een onderwerp schrijft en aansprekende voorbeelden geeft. Betrouwbaarheid Het publiek let ook op de betrouwbaarheid van de tekst. Je tekst wordt betrouwbaarder als: • je veel (controleerbare) feiten noemt; • je ook je bronnen noemt en dus aangeeft hoe je aan die feiten komt; • je meer kanten van de zaak belicht. Als je maar één kant van de zaak belicht, kan je publiek de indruk krijgen dat je iets verzwijgt. • je duidelijk maakt of je een feit weergeeft ('Nu is het zo dat ...') of dat het om een persoonlijke mening gaat ('Ik vind dat ...'). In betogen kun je de betrouwbaarheid vergroten door je mening te ondersteunen met steekhoudende argumenten. In dit soort teksten vergroot je de betrouwbaarheid als je eerst de mening van de tegenstander naar voren brengt en die vervolgens weerlegt. Voorbeelden van publiekgerichte teksten • De tekst Zonne-energie is bedoeld voor basisschoolleerlingen. Let op de manier waarop de informatie wordt aangeboden: in korte zinnen en stapje voor stapje. • De tekst Zo werkt zonne-energie is bedoeld voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. De schrijver geeft meer uitleg en sluit aan bij de leeftijd en belangstelling van leerlingen die een eigen mobieltje hebben. • De tekst Zonnepanelen kopen, top 3 waar u op moet letten is bedoeld voor volwassenen. Zij krijgen informatie die nodig is bij de aanschaf van zonnepanelen. Het publiek wordt aangesproken met 'u'.
70
Theorie
Zonne-energie De zon geeft ons licht en warmte. Zonne-energie is stroom die komt van de zon. De energiebron is waarschijnlijk onuitputtelijk. Zonlicht wordt gebruikt om energie op te wekken. Daar gebruiken we zonnepanelen voor. Je ziet ze op daken van huizen, maar ook op lantaarnpalen. Zonnepanelen bestaan uit rijen zonnecellen en elke zonnecel bestaat uit twee laagjes. Als de zon op de zonnecel schijnt, gaat er tussen de twee laagjes een elektrische stroom lopen. Zo wordt zonlicht omgezet in elektriciteit. De warmte van de zon wordt ook gebruikt. Namelijk via zonnecollectoren. De collectoren vangen de warmte van de zon op en met deze warmte wordt water verwarmd. Dat water wordt bijvoorbeeld gebruikt om het huis te verwarmen. Wetenschappers zijn steeds op zoek naar nieuwe manieren om de zon als energiebron te gebruiken. Uit: www.bibliotheek.nl
Zo werkt zonne-energie Om elektriciteit van zonlicht op te wekken, gebruiken we zonnepanelen. Je ziet ze veel op daken, bij lantaarnpalen en misschien heb je zelf ook wel een oplader voor je telefoon met een zonnepaneeltje. Zonnepanelen bestaan uit rijen zonnecellen. Een zonnecel bestaat uit twee laagjes silicium, een stof die in zand zit. Als er licht op de zonnecel schijnt, gaat er tussen de twee laagjes een elektrische stroom lopen. Het is moeilijk om al het zonlicht dat op de zonnecel valt, om te zetten in elektriciteit. Dat lukt maar met hooguit 20% van het zonlicht. Er zijn wel betere zonnecellen ontwikkeld, maar die zijn nog erg duur. De Nuna zonneauto heeft bijvoorbeeld zonnecellen met een hoger rendement. Samen met andere zonneauto's rijdt de Nuna elke twee jaar een wedstrijd in Australië. Uit: www.energiegenie.nl
Zonnepanelen kopen, top 3 waar u op moet letten Zonnepanelen kopen, waar moet u op letten? Zonnepanelen.net stelde de volgende top 3 samen om voorbereid te zijn bij het kopen van zonnepanelen. 1 Zwarte of donkerblauwe zonnepanelen kopen Wilt u zwarte of donkerblauwe zonnepanelen kopen? Bij de donkerblauwe heeft u te maken met een aluminium rand. Sommige mensen vinden dit minder mooi dan de volledig zwarte zonnepanelen. Hier zit overigens ook nog een technisch verschil in. De zwarte hebben monocellen, de donkerblauwe hebben polycellen. 2 Efficiency van het zonnepaneel Een van de belangrijkste eigenschappen van een zonnepaneel is de efficiency. Er zijn zonnepanelen met een efficiency van 17%, maar ook met 15%. Kies zonnepanelen met een hoge efficiency. 3 Capaciteit van het zonnepaneel De capaciteit van zonnepanelen wordt uitgedrukt in Wattpiek, afgekort Wp. Een zonnepaneel met een capaciteit van bijvoorbeeld 280 Wp levert meer op dan een zonnepaneel van 240 Wp. Uit: www.zonnepanelen.net
71
Theorie 11
PUBLIEK IN KAART BRENGEN Als je een tekst of een presentatie afstemt op het publiek, moet je eerst de kenmerken van het publiek bepalen. Je kunt het publiek als volgt indelen: Een individu (je weet wie het is)
Een groep
• Je kent de persoon goed. • Je kent de groep. Bepaald • (met duidelijke kenmerken) Bijvoorbeeld je vriendin, je docent ... • Bijvoorbeeld de leerlingen uit de examenklassen, de leden van de voetbalclub ... Onbepaald (met vage, onduidelijke kenmerken)
• Je kent niet de persoon, maar wel zijn of haar functie. • Bijvoorbeeld de decaan van een opleiding, de directeur van een bedrijf ...
• De groep is te groot om veel gemeenschappelijke kenmerken te hebben. • Bijvoorbeeld jongeren, inwoners van Zeeland...
Publiekgericht schrijven of spreken betekent dat je je tekst of presentatie zo goed mogelijk laat aansluiten bij de personen die de tekst ontvangen, je publiek. Als je je publiek goed kent en er een nauwkeurig beeld van hebt, is de kans dat je je doel bereikt het grootst. Wéét dus tot wie je je richt. Als hulpmiddel kun je daarbij het volgende schema gebruiken.
12
Kernwoord Hoofdvraag
Voorbeelden van deelvragen
Vinden
Wat vinden de personen van het onderwerp?
• Zijn ze geïnteresseerd? • Staan ze er neutraal tegenover? • Moeten ze er al bij voorbaat niets van hebben?
Weten
Wat weten de personen al van het onderwerp? Wat is hun voorkennis?
• Hebben ze veel of weinig voorkennis?
Willen
Welke informatie willen de personen?
• • • •
Kunnen
Wat is het niveau van de personen?
• Kunnen ze een theoretisch verhaal volgen of presenteer je de inhoud stapsgewijs met veel voorbeelden? • Kunnen ze lange teksten volgen? • Kunnen ze lange zinnen aan? • Begrijpen ze moeilijke woorden en beeldend taalgebruik?
Willen ze een antwoord op een vraagstuk? Willen ze alleen de belangrijkste zaken (de hoofdlijnen)? Willen ze achtergronden? Willen ze verschillende meningen?
INHOUD AFSTEMMEN OP PUBLIEK Als je een tekst schrijft of een presentatie geeft, moet je rekening houden met je publiek. Doe je dat niet, dan is de kans groot dat je je doel niet bereikt. Je tekst pas je aan de groep aan: als je een training geeft aan jonge sporters zullen je taalgebruik, je toon en de inhoud anders zijn dan wanneer je je PWS presenteert aan een groep ouders. Bij een schriftelijke tekst kies je een medium waarmee je de doelgroep het beste bereikt.
72
Theorie Aandachtspunten inhoud afstemmen op het publiek De inhoud
• • • •
De opbouw
• Is er een duidelijke alineaverdeling? • Begint de nieuwe alinea met een signaalwoord of overgangszin? • Bestaat de tekst uit inleiding, middenstuk, slot? • Zijn er tussenkopjes aanwezig? Lees deze nooit zomaar op als je de tekst mondeling presenteert. Maak er een overgangszin van.
Is de inleiding duidelijk en boeiend voor het publiek? Is het niveau van de informatie goed afgestemd op het publiek? Heeft de inhoud voldoende informatiewaarde? Houd rekening met de voorkennis. Zijn de voorbeelden interessant voor het publiek?
Het taalgebruik, Gebruik je: • moeilijke of eenvoudige woorden? de toon en de • wel of geen vaktaal? houding • lange of korte zinnen? • ingewikkelde of eenvoudige zinsbouw? • figuurlijk of concreet taalgebruik? • formele of informele woordkeuze? Bij spreken: • Ben je goed verstaanbaar? Let op je volume en articulatie. • Heb je een uitnodigende lichaamshouding? • Maak je oogcontact? • Is je toon afwisselend en past deze bij de presentatie?
23
De vorm
• Past de vorm van je tekst of presentatie bij het publiek? Let hierbij o.a. op lettertype, lettergrootte, kleur, vlakverdeling, witregels, tussenkopjes, passende illustraties.
Het medium
• Is het medium (het internetplatform, de krant, het tijdschrift) dat je hebt gekozen voor publicatie van je tekst, de beste plek om je doelgroep te bereiken?
STEMGEBRUIK EN LICHAAMSTAAL Als je met iemand praat of een presentatie geeft, wordt er naar je gekeken en geluisterd. Je gesprekspartner of publiek is gevoelig voor hoe je iets zegt. Tegelijkertijd geef je met je houding signalen af. Stemgebruik en lichaamstaal zijn vormen van non-verbale communicatie. Ze bepalen onder andere hoe jij op anderen overkomt. Stemgebruik Je stem goed gebruiken begint met een rustige, gecontroleerde ademhaling. En een rustige ademhaling begint met een goede lichaamshouding. Tips voor een goede lichaamshouding: • Sta of zit met beide voeten stevig op de grond. • Houd je knieën recht, druk ze niet tegen elkaar aan, zet ze niet op slot. • Ontspan je schouders en armen. • Houd je hoofd rechtop. • Adem naar je buik. Als je naar je buik ademhaalt, zorg je ervoor dat je meer lucht inademt. Je stem klinkt daardoor voller en vaster. Je ademhaling wordt rustiger, zodat je jezelf ook rustiger voelt. Tips voor je stemgebruik: • Varieer de toonhoogte van je stem. Dit is zeker van belang als je presenteert, omdat je zo de aandacht van het publiek beter vasthoudt. • Benadruk soms woorden sterk of juist minder sterk (intonatie). Spreek daarom afwisselend wat hoger en lager. Een lage stem is prettiger om naar te luisteren dan een hoge stem.
73
Theorie
• • •
Zorg ervoor dat iedereen je goed kan horen. Wissel het volume van je stem af. Praat je te zacht, dan zal niet iedereen je verstaan. Praat je te hard, dan schrikt dat de luisteraar af. Praat in een rustig tempo. Het is vermoeiend voor jezelf en voor het publiek of je gesprekspartner als je te snel praat. Spreek de klanken van de woorden goed uit (articulatie). Zo zorg je ervoor dat je luisteraar goed kan volgen wat je zegt.
Lichaamstaal Lichaamstaal is de taal die je spreekt met je lichaam: via je houding, je handen, je gezicht en je ogen (oogcontact). Kijk je gesprekspartner aan, kijk niet weg. Je lichaamshouding is hierbij ook erg belangrijk. Als je een presentatie geeft, kun je meestal wel rustig heen en weer lopen. Gebruik je gezichtsuitdrukking door bijvoorbeeld te glimlachen of je wenkbrauwen te fronsen bij een vraag of als je verbaasd bent. Gebruik je handen door bijvoorbeeld zaken aan te wijzen of gebaren te maken die bij je verhaal passen. Pas op dat je niet gaat wapperen met papieren die je in je hand hebt. Laat door je houding aan je publiek zien dat je geïnteresseerd bent. Praat tegen de mensen in het publiek tot wie je je richt en kijk hen aan. Kijk niet steeds één persoon aan, want daarmee sluit je anderen buiten, terwijl die ene persoon zich ongemakkelijk kan gaan voelen. Bij een formeel gesprek luister je actief naar je gesprekspartner. Ga rechtop zitten en leg je armen losjes op tafel, de stoelleuning of in je schoot. Gebruik je gezichtsuitdrukking. En ga ondertussen niet wat anders te doen.
25
FEEDBACK GEVEN EN KRIJGEN Feedback is een vorm van actieve communicatie. Jij zegt iets, je gesprekspartner reageert. Jij schrijft iets, je lezer reageert – ook als je zijn reactie niet live meekrijgt. Als je beoordeelt hoe iemand presenteert, een gesprek voert of schrijft, geef je feedback. De ander krijgt feedback en kan daarmee zijn presentatie of schrijfproduct verbeteren. Feedback krijgen is moeilijk, maar feedback geven is soms nog moeilijker. Je wilt iemand niet aanvallen en toch vind je dat er wel iets verbeterd kan worden aan zijn presentatie of schrijfproduct. Als je feedback geeft, zorg er dan voor dat je goed weet waarover je het hebt en wat je met je opmerkingen wilt bereiken. Speel niet op de man: je feedback is nooit op de persoon gericht. Geef feedback in heldere bewoordingen, neutraal geformuleerd en zonder beschuldigingen. Noem altijd eerst de positieve punten. Daarna geef je tips voor verbeteringen. Zo geef je positief geformuleerde feedback. In de lessen Nederlands baseer je de feedback die je geeft op de aandachtspunten van een feedbackformulier of de Rubrics. Als je feedback krijgt, noteer dan een of meer verbeterpunten. Deze verbeterpunten verwerk je als je een volgende keer iets schrijft, een presentatie geeft of een gesprek voert. Zo word je steeds beter in schrijven, presenteren en gesprekken voeren. In je taalportfolio [53] bewaar je de feedback die je krijgt als lezer, schrijver en spreker.
74
Theorie
voorbeelden Negatief geformuleerde feedback
Positief geformuleerde feedback
'De opbouw was slecht.'
'De opbouw zal duidelijker worden als je eerst de hoofdpunten noemt.'
'Je mompelde maar wat en niemand kon je verstaan.'
'Ik weet niet of je achterin goed verstaanbaar was. Probeer de woorden duidelijk uit te spreken.'
'Je zei voortdurend "ehhh" en dat was super irritant.'
'Als je even niet weet hoe je verder moet, laat dan gewoon een stilte vallen. Dat is minder erg dan steeds "ehhh".'
'Er zitten heel veel spelfouten in je verslag.'
'Je kunt de spelling verbeteren door alles nog eens goed te controleren op fouten.'
'Je schrijft vreselijk saai.'
'De inhoud is goed. Je kunt je verhaal levendiger maken door voorbeelden te geven of beeldspraak te gebruiken.'
Feedback krijgen is soms moeilijk, omdat het lijkt of het om jou als persoon gaat. Maar goed gegeven feedback is niet bedoeld om jou persoonlijk aan te vallen. Luister goed naar de feedback of lees deze goed door. Ga niet in de verdediging. Vraag om een toelichting of een voorbeeld als iets je niet duidelijk is. Weeg voor jezelf af wat je met de feedback wilt doen. Als je feedback accepteert, gebruik deze dan om nog beter te schrijven, te presenteren en gesprekken te voeren.
32
MANIEREN OM ALINEA’S MET ELKAAR TE VERBINDEN De alinea’s van een tekst staan uiteraard niet zomaar los onder elkaar. Tussen die alinea’s bestaat een logisch verband. Je noemt dat alineaverbanden of tekstverbanden. Ook staan inleiding en slot niet los van het middenstuk, maar ze zijn ermee verbonden. Die verbanden tussen alinea’s kun je op een aantal manieren aangeven, namelijk door: 1 Herhaling van woorden of woordgroepen Aan het begin van een nieuwe alinea herhaal je woorden of woordgroepen, of synoniemen uit de vorige alinea. We noemen dat overlappers. voorbeeld (...) Sportartsen constateerden ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en de conditie en het uithoudingsvermogen van de sporters. Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters kun kansen op succes. Koolhydraten zitten voornamelijk in pasta’s, zoals (...)
2 Signaalwoorden Signaalwoorden zijn woorden of woordgroepen die alinea’s verbinden. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar uit het signaalwoord kun je ook opmaken om welk verband het gaat. Zo’n woord heeft dus een duidelijke functie in de logische opbouw van de tekst. voorbeeld Het aanleggen van een extra sportveldje levert veel voordelen op. Maar veel buurtbewoners zijn bang voor overlast.
75
Theorie
3 Signaalzinnen Er zijn twee soorten signaalzinnen: aankondigende en terugblikkende. voorbeeld Ik zal verderop in de tekst een reeks bezwaren noemen (aankondigend). Eerder noemde ik al een reeks bezwaren (terugblikkend).
Een combinatie van dergelijke zinnen is ook mogelijk. voorbeeld De oplossingen die ik hiervoor noemde, zal ik later nog toelichten. Welke conclusie kunnen we uit genoemde onderzoeksresultaten trekken?
4 Overgangszinnen met een verwijzend woord Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of aan het eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord zoals deze, die, dit, dat, dergelijke, zulke. voorbeeld Het is beter voor het lichaam dat glucose mondjesmaat beschikbaar komt dan plotseling in een grote golf. Dat laatste doet zich voor na het eten van suiker en zetmeelhoudende producten, zoals aardappelen, witte rijst en wit brood.
47
INFORMATIEBRONNEN EN BRONVERMELDING Als je een tekst gaat schrijven of een presentatie gaat geven, is het belangrijk om informatie te verzamelen over je onderwerp. Je kunt hiervoor verschillende informatiebronnen gebruiken. De bronnen moeten betrouwbare informatie bevatten. Informatie over de betrouwbaarheid van een brond vind je in [77]. Is de informatie goed, let er dan op dat je gegevens van je bronnen verwerkt in je eigen tekst. Neem nooit hele zinnen van je bron over in je eigen tekst, tenzij het een citaat is. Beoordelaars van werkstukken gebruiken programma’s om plagiaat te herkennen. Maak een bronvermelding in en/of na je tekst. Informatiebronnen internet
Internet is als informatiebron onuitputtelijk, maar let er wel op dat je de juiste informatie kiest. Gebruik zoekmachines als je naar specifieke informatie zoekt. Typ kernwoorden in; dan weet de zoekrobot wat echt belangrijk is. Wanneer je de informatie niet vindt, kun je het in het Engels proberen. Vergeet de gratis online encyclopedie Wikipedia niet. Deze geeft echter geen garantie voor de juistheid van de informatie. Raadpleeg daarom ook altijd andere bronnen en vergelijk de informatie. Bepaal de betrouwbaarheid van een internettekst door te letten op de informatie, de plek waar deze is gepubliceerd (de bron), de auteur en het taalgebruik.
audiovisuele media
Ook audiovisuele media kunnen als informatiebron dienen. Denk aan documentaires of podcasts. Let ook hierbij weer op de betrouwbaarheid van de informatie.
76
• internet (documentaires, podcasts), YouTube, Netflix, NOS op 3, NPO Start • televisie
Theorie informatieve boeken
Informatieve boeken zijn vaak uitgebreide en betrouwbare informatiebronnen. Als je in de bibliotheek de kast voor het juiste onderwerp gevonden hebt (meestal geordend volgens het universele SISO-systeem en met bijbehorende codes), vind je daar boeken die verschillende kanten van je onderwerp belichten, handig bij elkaar gezet. Sommige boeken zijn ook online beschikbaar.
kranten en tijdschriften
In de meeste bibliotheken is een leeszaal of -afdeling waar je kranten en tijdschriften kunt raadplegen. Je kunt ook kranten of tijdschriften van enkele jaren geleden inzien, want die worden vaak gebundeld en een tijdlang bewaard. De digitale editie van de kranten en tijdschriften is meestal slechts voor een deel vrij te raadplegen. Voor onbeperkte toegang tot de volledige editie en tot het archief (en soms tot een online encyclopedie) moet je meestal een abonnement nemen. Beoordeel de informatie die je wilt gebruiken altijd op betrouwbaarheid.
rapporten
• rapport Democratie en In een rapport wordt verslag gedaan van een activiteit, gebeurtenis, onderzoek of iets dergelijks. Ook staan jongeren er in rapporten meestal schema's die gegevens en onderzoeksresultaten op een toegankelijke manier presenteren. Kijk altijd kritisch naar de bron van het rapport en het mogelijke doel of belang dat deze bron kan hebben met de informatie in het rapport.
folders en brochures (deze informatie vind je vaak ook online)
• informatiefolder van een Folders en brochures geven informatie over bijvoorbeeld producten, activiteiten en diensten. Sommige zijn zuiver patiëntenvereniging • stemwijzer informatief en objectief, maar veel folders en brochures zijn gericht op het overhalen en activeren van lezers en zijn • brochure van een opleiding dus (deels) subjectief. Kijk goed naar de afzender en het doel van een folder en beoordeel informatie die je wilt gebruiken op betrouwbaarheid. [77]
deskundigen
Deskundigen kunnen je heel goed van bruikbare informatie voorzien. Je kunt informatie van hen verkrijgen via interviews, maar je kunt ook terecht bij voorlichtingsbureaus, publieksvoorlichters en helpdesks van bedrijven of organisaties. Houd er rekening mee dat voorlichters die in dienst zijn van een bedrijf of organisatie vaak niet geheel objectief zijn.
eigen onderzoek
Je kunt ook gegevens verkrijgen door een interview [102] of • interview over aankoop van enquête [106]. bitcoins door studenten • enquête over het gebruik van sociale media bij jongeren
naslagwerken Hierin vind je algemene informatie van goede kwaliteit over allerlei onderwerpen. Ze bevatten meestal een verwijzing naar andere betrouwbare informatiebronnen, waarmee je op zoek kunt naar aanvullende informatie. Naslagwerken vind je in de bibliotheek of online.
• • • • • • • • • •
de Volkskrant NRC Handelsblad/nrc.next Trouw De Telegraaf Algemeen Dagblad HP/De Tijd De Groene Amsterdammer Elsevier Opzij Kijk
• een decaan • een journalist • iemand die het beroep uitoefent waarover jij meer wilt weten • de docent (van een vervolgopleiding) • een voorlichter van de gemeente
• • • •
encyclopedieën woordenboeken overzichtswerken jaarboeken/almanakken
Bronvermelding Van de bronnen die je raadpleegt, maak je een vermelding. De lezer wil namelijk soms meer weten of de inhoud van je werk controleren aan de hand van de teksten die je hebt 77
Theorie
gebruikt. Aan het eind van je tekst of achterin je werkstuk voeg je een bronnenlijst (lijst van geraadpleegde boeken, documentaires, artikelen, verslagen e.d.) toe. Enkele aandachtspunten: • Vermeld bij alle boeken de plaats van uitgave en de uitgever. • Vermeld altijd jaar én datum: - bij een artikel uit een krant of tijdschrift; - bij een geluidsopname of audiovisuele bron. • Vermeld bij online artikelen en websites de vindplaats (url). De bronvermelding bestaat uit twee delen: 1 Je noteert de bron in de tekst 2 Je noteert de bron in de bronnenlijst (of literatuurlijst) Het noteren van de bron in de tekst De verwijzing in de tekst bestaat uit de auteur plus het jaartal. Je kunt ze op de volgende manieren verwerken in de tekst: • In de zin: auteur (jaartal) toont aan dat steeds minder jongeren koffie drinken. • Na de zin: Steeds minder jongeren drinken koffie (auteur, jaartal). • Na een citaat: ‘Met elkaar koffiedrinken is een laagdrempelige manier om in gesprek te komen.’ (Boerland, 2021). Als het een boek betreft, voeg je ook het paginanummer toe (Maes, 2022, p.18). De complete titelbeschrijvingen vindt de lezer in de bronnenlijst. Enkele voorbeelden van bronvermeldingen in een bronnenlijst volgens APA: Bronnenlijst
Soort tekst
van Hal, G. (2021, 11 juni). Komt er ooit een medische scanner die binnen een artikel op internet paar seconden diagnoses kan stellen? de Volkskrant, www.volkskrant.nl Keulards, V. (2021, 25 juni). Online flirten voor tieners. Is dat oké? Trouw, pp. 6–7.
krantenartikel
Drogreden. (z.j.). Op Wikipedia. https://nl.wikipedia.org/wiki/Drogreden
lemma van een encyclopedie
Rijksoverheid. (2021). Coronazelftest [brochure]. https://www.rijksoverheid. nl/documenten/brochures/2021/06 /14/corona-zelftest-uitleg
voorlichtingsbrochure
Reijmerink, M. (2020). Niet je moerstaal. Anderstaligen in Nederland. Utrecht: Uitgeverij de Graaff.
informatief boek
Rosman, C., & Verhaar, J. (2021). Managementvaardigheden voor projectleiders (6e druk). Amsterdam: Boom uitgevers.
informatief boek met meerdere auteurs
Persoonlijke communicatie kan door de lezer niet worden achterhaald en verslag van een zelf wordt daarom alleen genoemd in de tekst. Een referentie in de literatuurlijst afgenomen interview is niet nodig. Bijvoorbeeld: De resultaten zullen eind 2022 beschikbaar worden gemaakt (L. Blaauw, persoonlijke communicatie, 15 maart 2022). NTR Het uur van de wolf, Sinatra: All or Nothing at All, december 2015.
tv-documentaire
Schumacher, E. (2019, oktober). Vegaburgers en blije kippen. Woorden voor artikel in maandblad (geen) vlees. Onze Taal, 10, 14–15.
Ga bij het samenstellen van een bronnenlijst zorgvuldig te werk. Besteed aandacht aan de volledigheid van de gegevens, een consequente interpunctie en correcte spelling en een overzichtelijke opmaak. Een bronnenlijst stel je samen op basis van de achternamen in alfabetische volgorde. Als er geen achternaam genoemd kan worden, neem je de eerste letter van de bron of het programma: College van Examen, NTR. 78
Theorie
“De jeugd van tegenwoordig is lui door al die computers.” BRO, WEET GIJ HOEVEEL WERK HET IS OM EEN CORRECTE BRONVERMELDING TE MAKEN? Bron: @DieBroodtGuy
48
VOORBEREIDING EN SCHRIJFPLAN Als je een tekst gaat schrijven, moet je je goed voorbereiden. Eerst bepaal je het onderwerp [3] waarover je gaat schrijven. Ga na wat je al over het onderwerp weet en zoek er informatie over. Bedenk dan wát je over het onderwerp aan je publiek [11] kwijt wilt door de hoofdgedachte [3] en vraagstelling te formuleren. Daarna bepaal je het schrijfdoel [7] en op basis daarvan kies je de meest passende tekstvorm. [7] Tot slot bepaal je volgens welke structuur je je tekst gaat schrijven. [40] Neem de tijd voor het bedenken van een logisch samenhangende structuur. De kwaliteit van je tekst hangt er voor een groot deel van af. Als je een tekst opbouwt volgens een vaste structuur, wordt deze duidelijker en begrijpelijker voor de lezer. De structuur neem je op in een schrijfplan dat je maakt voordat je de tekst schrijft. Welke stappen zet je bij het maken van een schrijfplan? 1 Noteer de opdracht: • onderwerp en (vraag)stelling; • schrijfdoel; • tekstsoort (eventueel tekstvorm). 2 Bepaal een tekststructuur die past bij het schrijfdoel. 3 Formuleer een (voorlopige) titel. 4 Maak een kolommenschema waarin je van elke alinea noteert: • de functie; • de inhoud in telegramstijl; • het alineaverband. voorbeeld van een schrijfplan Onderwerp: invloed van muziek maken op het brein Vraagstelling: Heeft muziek maken invloed heeft op het brein? Schrijfdoel: uiteenzetten,informeren Tekstsoort: uiteenzetting Publiek: jongeren Tekststructuur: verschijnsel-en-verklaringstructuur Bronvermelding: ... Titel: Alinea
Functie
Inhoud (kort)
Alineaverband (manier en signaalwoord)
1
inleiding (voorbeeld)
Korte anekdote van een meisje dat dagelijks viool speelt
(vraagstelling)
Heeft muziek maken invloed op het brein? Ja, het beïnvloedt het werkgeheugen
79
Theorie
49
2
verklaring 1
Inzet verschillende zintuigen traint het werkgeheugen
overgang met een verwijzend woord (Er zijn verschillende verklaringen te geven voor dit positieve effect.)
3
verklaring 2
Dagelijkse oefening
opsommend signaalwoord (verder/daarnaast)
4
verklaring 3
Langdurige training
opsommend signaalwoord (ook/bovendien)
6
slot (samenvatting)
Veelvuldig muziek maken over een lange periode (zoals bij muzikanten) vergroot het werkgeheugen.
samenvattend signaalwoord (kortom)
VORMGEVING De functie van vormgeving (ook wel opmaak of lay-out genoemd) is een tekst toegankelijk te maken voor je publiek. Enkele tips: • Ondersteun de inhoud door belangrijke onderdelen, zoals de lead, kopjes, tussenkopjes of belangrijke woorden een opvallende vorm te geven. Denk daarbij aan lettervormgeving (vet, cursief, kleur, grootte, lettertype) en gebruik van kleurvlakken, kaders en dergelijke. • Zorg voor een duidelijke alinea-indeling. Geef alinea’s aan door op een nieuwe regel te beginnen of plaats een witregel. Witregels maken je tekst overzichtelijk en prettig leesbaar. • Maak gebruik van tussenkopjes om deelonderwerpen aan te geven. Houd de tussenkopjes kort en zorg ervoor dat ze de inhoud van de tekst eronder goed weergeven. • Plaats voorbeelden, toelichtingen of andere afwijkende teksten in een kader. Je kunt ook vet en cursief gebruiken om iets te accentueren, bijvoorbeeld de titel en tussenkopjes. • Gebruik aantrekkelijke, passende illustraties om je tekst te ondersteunen. [51] • Zorg ervoor dat de vormgeving in dienst staat van de inhoud. Dat geldt niet alleen voor teksten op papier, maar ook voor websites: een site die te druk is, doordat er bijvoorbeeld te veel bewegende elementen in zitten of slecht leesbare lettertypes, wordt sneller weggeklikt.
50
BEELD Met beelden kun je een gesproken of geschreven tekst verduidelijken, aanvullen of verlevendigen. Functioneel en illustratief beeld Beeld maakt een tekst aantrekkelijker. Bij het gebruik van beeld kun je onderscheid maken in functioneel beeld en illustratief beeld. Functioneel beeld heeft een duidelijke functie bij of in de tekst. De functie kan zijn: • Het beeld maakt in één oogopslag duidelijk waar de tekst over gaat. Bij een artikel over een bepaalde popzanger maakt een foto de lezer meteen duidelijk over wie het gaat. • Het beeld laat (een deel van) de inhoud op een andere manier zien. • Het beeld vervangt (een deel van) de tekst. Illustratief beeld heeft geen duidelijke functie, maar is meer bedoeld om: • Een bepaalde sfeer te geven bij de tekst. Bijvoorbeeld bij een artikel over zware sporten staat een close-up van bergsportmateriaal. Het artikel gaat daar niet over, maar het beeld roept wel een sfeer op. • De tekst aantrekkelijker en toegankelijker te maken. Een kleurrijk beeld trekt de lezer de tekst binnen. Ook kan een beeld rust op de pagina geven: alleen tekst is te inspannend voor veel lezers. 80
Theorie
Soorten beeld Er zijn verschillende soorten beeld: • Foto’s. Dit kunnen foto’s zijn van een gebeurtenis, maar ook zwaar bewerkte (sfeer)foto’s. • Realistische tekeningen. Deze tekeningen geven de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer. Dit soort tekeningen zie je vaak in jeugdboeken of informatieve boeken.
•
Technische tekeningen. Dit soort tekeningen zie je veel in schoolboeken. Ze geven de werkelijkheid zo weer, dat de lezer inzicht krijgt in de werking van een apparaat of verschijnsel, bijvoorbeeld een tekening van de werking van een vulkaan, of de werking van een windturbine. Vaak vereenvoudigt de tekenaar de werkelijkheid. Inschriften (tekst in de tekening) en bijschriften (tekst onder, boven of naast de tekening) geven uitleg en toelichting.
•
Pictogrammen. Dit zijn kleine tekeningen of symbolen die een tekst vervangen. Pictogrammen of iconen zie je veel in openbare gebouwen als treinstations en ziekenhuizen. Ook verkeersborden zijn pictogrammen. Je kunt ze zien als een soort universele beeldtaal: de symbolen zijn door mensen van verschillende talen en culturen te begrijpen.
81
Theorie
•
Cartoons. Een cartoon (ook wel spotprent genoemd) is een humoristische tekening, die meestal politiek getint is. Het kan bijvoorbeeld een karikatuur zijn van een bekend persoon of een tekening waarmee de tekenaar een actuele situatie belachelijk wil maken. Ook kan het een tekening zijn van een komische situatie. Je vindt cartoons voornamelijk in kranten en tijdschriften. Vooral in kranten zijn cartoons meestal politiek getint. Cartoonisten zijn soms ook aanwezig bij lezingen of grote vergaderingen. Zij maken dan heel snel een tekening, die een samenvatting geeft van de bijeenkomst, of die de discussiepunten van de bijeenkomst weergeeft. Soms komt er ook een slogan bij om er een compleet plaatje van te maken.
•
Schema’s en grafieken. Grote hoeveelheden gegevens, die bijvoorbeeld door een enquête of ander onderzoek zijn verzameld, worden overzichtelijk gepresenteerd in een schema of grafiek. [107] Een schema bestaat vaak uit tekst (woorden en getallen), een grafiek meestal uit lijntekeningen, blokjes of andere vormen. Soms staan er symbooltjes in zoals pijltjes. Er zijn allerlei soorten grafieken, bijvoorbeeld de lijngrafiek, de cirkelgrafiek (ook wel cirkeldiagram genoemd) en de staafgrafiek (staafdiagram). U maakt van verschillende social media platformen gebruik. Welk platform is voor u op dit moment het meest belangrijk? 70%
50%
64%
63%
60%
61% 47%
46%
40%
35%
30% 20% 10%
14%
18%
21% 14%
3%
4%
15% 7% 8% 1%
0% 15-19 jaar Whatsapp
•
•
25%
20-39 jaar Facebook
9%
9%
6%
3% 2%
0%
40-64 jaar YouTube
12%
3% 1%
4% 2%
65-79 jaar
80 jaar of ouder
Snapchat
Anders
Infographics. Een infographic of infografiek is een combinatie van beeld en tekst. Tekst is niet alleen maar een inschrift of een bijschrift, maar is een belangrijk onderdeel van de illustratie. Het beeld kan een foto, een tekening of een grafiek zijn. Veel kranten, maken gebruik van infographics om het nieuws kort en aantrekkelijk weer te geven. De infographic kan een tekst helemaal vervangen, maar soms staat er naast of onder de infographic een artikel met achtergronden en extra toelichting. De lezer kan de infographic als een soort stripverhaal lezen en krijgt zo de hoofdlijnen van een verhaal, verschijnsel of gebeurtenis aangereikt. Animaties. Een animatie is een serie tekeningen of foto’s die na elkaar worden afgespeeld op bijvoorbeeld een computer. Hierdoor ontstaat er beweging. Animaties zie je in ‘gewone’ tekenfilms, maar je ziet ze ook veel op websites. Ze leggen bijvoorbeeld een bepaald verschijnsel 82
Theorie
• 51
of bepaalde gebeurtenis uit. Een interactieve infographic (een infographic waarop je delen kunt aanklikken) heeft dezelfde functie. Filmpjes. Bij een gesproken tekst kun je een filmpje laten zien. Een film bestaat uit bewegende beelden. Bij een digitale tekst kun je met een link een filmpje in de tekst opnemen.
FEEDBACK GEVEN OP EEN TEKST Je geeft feedback door verschillende aspecten van een tekst kritisch te bekijken. In de Rubrics Schrijven (achterin je boek) zie je op welke punten je feedback geeft. De rubrics vormen de basis van de feedbackformulieren die je bij de opdrachten gebruikt. De volgende formulieren gebruik je bij het feedback geven op een tekst: Feedbackformulier Schrijven: nieuwsbericht, Feedbackformulier Schrijven: instructie, Feedbackformulier Schrijven: verslag en Feedbackformulier Schrijven: uiteenzetting.
52
HERSCHRIJVEN VAN EEN TEKST Door je tekst te herschrijven verbeter je de kwaliteit ervan. Schrijven is een complexe bezigheid omdat je op veel verschillende punten moet letten. Hier volgen wat tips om je eerste versie te verbeteren: 1 Kijk nog eens kritisch naar het schrijfplan en de bronvermelding. Heb je het schrijfplan goed ingevuld en is je bronvermelding volledig? 2 Bekijk de inhoud nogmaals. Kloppen de feiten? Bij een betogende tekst controleer je jouw standpunt en de argumenten. Spreek je jezelf niet tegen? 3 Controleer de structuur. Kijk eerst naar de hoofdstructuur (inleiding, middenstuk en slot) en de gekozen tekststructuur. Staat er een pakkende titel boven de tekst? Kijk dan naar de substructuur: alinea’s, kernzinnen en signaalwoorden en -zinnen. 4 Let op de aansluiting met je publiek. Is de inleiding aantrekkelijk voor de lezer? Past het taalgebruik bij je de lezer? 5 Kijk kritisch naar de spelling en de formuleringen die je hebt gebruikt. Zijn de werkwoorden goed gespeld? Is duidelijk geformuleerd wat je bedoelt? Is de tekst prettig leesbaar? Let bijvoorbeeld goed op je woordkeus, de schrijfstijl, de zinsbouw en verwijswoorden. 6 Bekijk de opmaak. Bevat de tekst witregels en springt de tekst in bij een nieuwe alinea? Past er een beeld of grafiek bij de tekst? Vervolgens laat je een medeleerling feedback geven op je tekst [51]. De aandachtspunten vind je in de feedbackformulieren die je bij Schrijven gebruikt en in de Rubrics Schrijven. Pas als je alle feedback van anderen hebt ontvangen, kun je je tekst herschrijven en ga je de eindversie schrijven. Je verwerkt puntsgewijs de opmerkingen van je medeleerling(en) en/of docent.
53
HOE MAAK JE EEN TAALPORTFOLIO? In een taalportfolio laat je zien welke leeractiviteiten op het gebied van taal (lezen, schrijven, spreken, kijken en luisteren) je hebt uitgevoerd, welk niveau je hebt bereikt en welke (deel) vaardigheden je nog wilt ontwikkelen. Het taalportfolio laat zien hoe je je als lezer, schrijver en spreker ontwikkelt. Hoe maak je een taalportfolio? 1 Maak een (digitale) map aan. Overleg met je docent op welke plek je deze opslaat. Dat kan in je leerlingvolgsysteem of bij je eigen documenten. 2 Geef aan dat het gaat om het vak Nederlands en vermeld het schooljaar. 3 Maak een submap voor Lezen (leesdossier), Schrijven (schrijfdossier) en Spreken, kijken en luisteren (dossier Spreken, kijken en luisteren). 4 Bij de teksten die je hierna opneemt, vermeld je steeds: de titel van de module (Lezen, Schrijven, Spreken, kijken en luisteren), het nummer van het hoofdstuk en het nummer van de opdracht. 83
Theorie 54
NIEUWSBERICHT In een nieuwsbericht doet de schrijver of spreker op zakelijke wijze mededelingen over nieuws. Op de voorpagina van een krant of op een nieuwssite zoals Nu.nl vind je bijvoorbeeld berichten over: 1 toename van de zorgkosten; 2 een uitspraak van de rechtbank over het gebruik van bestrijdingsmiddelen; 3 de winnaar van de Tour de France. Ook veel tijdschriften bevatten een rubriek (afdeling op een vaste plaats) met nieuwsberichten. Het doel van een nieuwsbericht is informatie geven met nieuwswaarde. Een bericht bevat controleerbare feiten die nuchter en zakelijk worden gepresenteerd. De mening van de schrijver komt niet naar voren: de tekst is objectief. Veel nieuwsberichten beginnen met een lead, dat is een eerste (vaak vetgedrukte) alinea waarin het voornaamste nieuws staat. De lead is een beknopte samenvatting van wat de schrijver in de rest van het bericht uitwerkt. In de uitwerking staat wat er is gebeurd, wie erbij betrokken zijn, waar, wanneer, hoe of waarom het is gebeurd. voorbeeld van een nieuwsbericht met een lead
•
55
Britney Spears smeekt de rechter: Geef me mijn leven terug
VERSLAG In een verslag schrijf je over een gebeurtenis of een activiteit (of een reeks van gebeurtenissen en activiteiten). Zo kun je verslag doen van een sportwedstrijd, onderzoek, stage, werkweek, discussie, vergadering of spreekbeurt. Een verslag is gebaseerd op feiten; je wilt betrouwbare informatie geven. Dat doe je op objectieve wijze: je laat je eigen mening weg. Als je als (sport)verslaggever in bepaalde gevallen wel je eigen mening geeft of tips toevoegt, moet je dat duidelijk aangeven. Je zet dan bijvoorbeeld een duidelijk kopje boven de desbetreffende alinea. Je kunt het volgende schema gebruiken als je een verslag gaat schrijven. Inhoud
tekstdeel
Onderwerp, plaats en tijd Waarover gaat het? Wie zijn erbij betrokken? Waar en wanneer gebeurde het?
inleiding
Werkwijze, gang van zaken Hoe gebeurde het? Wat waren de belangrijkste gebeurtenissen?
middenstuk
Resultaat Wat is het resultaat? Hoe wordt erop gereageerd? Eventueel: eigen mening (apart vermelden)
slot
84
Theorie 56
INSTRUCTIE Een instructie is een handleiding, een werkwijze of gebruiksaanwijzing die met een product wordt meegeleverd. Het kan gaan om een schriftelijke tekst of een filmpje. Denk hierbij aan een recept of een tekst om een kast in elkaar te zetten. Vaak staat er beeld bij om de tekst te verduidelijken. De instructie geeft stapsgewijs en kort informatie over: • hoe je het moet maken of in elkaar moet zetten; • hoe je het moet repareren; • hoe je het moet installeren; • hoe je het moet gebruiken; • hoe je het moet onderhouden; • enzovoort. Een instructie begint doorgaans met een of meer voorwaarden waaraan je moet voldoen voordat je begint. Zo moet je voor een recept alle ingrediënten in huis hebben en bij een instructie voor een bouwpakket moet je de juiste gereedschappen klaarleggen voordat je kunt beginnen. De tekst van de instructie staat in de gebiedende wijs. voorbeeld van een instructie Hoe lak ik mijn nagels 1 2 3 4 5 6 7
56B
Maak je nagels goed schoon. Nagellak pakt niet goed als je nagels vettig zijn. Vijl je nagels in vorm. Bescherm en verzorg je nagelriemen. Bij mooi gelakte nagels horen ook mooie nagelriemen. Breng een basislaag aan. Breng de kleurlak aan. Werk foutjes bij. Breng een topcoat aan.
UITEENZETTING De tekstsoort uiteenzetting kom je veel tegen als achtergrondartikel. Het doel van deze tekstsoort is uitleg geven. Dit lijkt op het tekstdoel informeren, maar het gaat iets verder: in een uiteenzetting geef je niet alleen informatie, maar licht je ook iets toe. Je bespreekt een verschijnsel, hoe iets in elkaar zit of hoe iets werkt. Een uiteenzetting is objectief. Er is geen plaats voor de mening van de schrijver. Als schrijver (of spreker) van een uiteenzetting gaat het je er in de eerste plaats om dat anderen iets begrijpen. Om dit te bereiken gebruik je voorbeelden. Het slot bevat een samenvatting van het middenstuk. Een uiteenzetting heeft vaak een van de volgende tekststructuren [15]: • verschijnsel-en-besprekingstructuur • verschijnsel-en-verklaringstructuur • voordelen-en-nadelenstructuur • vroeger-en-nu-structuur • vroeger-nu-toekomststructuur • probleem-en-oplossingstructuur voorbeeld van een uiteenzetting Bij deze uiteenzetting is de verschijnsel-en-besprekingstructuur gebruikt.
•
Steeds meer studenten worstelen met studiestress
85
Theorie 57
PRESENTATIE Een presentatie of voordracht is een monoloog: een spreker presenteert aan een publiek. Het publiek kan één persoon zijn, maar meestal bestaat het publiek uit meerdere personen. Soms wordt een presentatie door meerdere sprekers gegeven. De meeste sprekers maken gebruik van hulpmiddelen bij de presentatie [60] om hun verhaal te ondersteunen. Bij een presentatie ben jij als spreker aan het woord, maar je publiek kan vragen stellen of antwoord geven op vragen die jij stelt. Dan ontstaat er interactie [58]. Je publiek kan ook nonverbaal reageren. Let daar tijdens het presenteren op. Hoe de boodschap of inhoud van je verhaal op het publiek overkomt, hangt vooral af van hoe je presenteert. Geoefende sprekers passen heel bewust taal en technieken toe om goed op hun publiek over te komen, zeker als ze de toehoorders moeten overtuigen. Zie beeldspraak [74], stijlfiguren [75], bijzondere woordkeus [76], gesprekstechnieken [24] en vraagtechnieken [100]. Een goede voorbereiding [59] op je presentatie met een uitgewerkt spreekplan is daarom erg belangrijk, zeker bij een langere presentatie (5 minuten of meer). Daar hoort bij dat je je verdiept in je publiek (publiek in kaart brengen [11]) om de inhoud en taal van je presentatie goed af te stemmen op je toehoorders. Soorten presentaties Er zijn verschillende soorten presentaties, afhankelijk van je doel. • Je geeft een informerende presentatie als je je publiek wilt informeren. Een informerende presentatie bevat feiten of constateringen, of informatie over een onderwerp. Je geeft niet je mening; een informerende presentatie is objectief. Een nieuwsbericht [54] is de eenvoudigste vorm van een informerende presentatie. Ook een persconferentie en een presentatie over je PWS zijn informerende presentaties. • Als je niet alleen het publiek informeert, maar ook iets uitlegt of verklaart, is dat een uiteenzettende presentatie. Je beschrijft bijvoorbeeld hoe een apparaat of proces werkt, of je geeft een verklaring voor een situatie of verschijnsel. Ook een uiteenzettende presentatie is objectief. • Als je doel is je publiek te overtuigen, dan geef je een betogende presentatie, de mondelinge versie van een betoog [80]. Je wilt dat je publiek je standpunt of mening overneemt. In een betogende presentatie zul je met argumenten moeten komen om het publiek te overtuigen. Sta in je voorbereiding ook stil bij de tegenargumenten en weerleggingen. • Wil je het publiek aanzetten tot actie, dan geef je een activerende presentatie. Je probeert het publiek te motiveren om iets (niet) te gaan doen. Een reclame is een vorm van een activerende presentatie. • Een pitch (letterlijk vertaald: ‘verkooppraatje’) is een bijzondere vorm van een activerende presentatie. Het sprekersdoel van een pitch is dat je het publiek in één of anderhalve minuut ervan overtuigt iets te kopen en te doen. Je geeft meestal ook kort informatie over jezelf, het idee of product of de actie. • Wil je het publiek vermaken, dan geef je een amuserende presentatie. Het gaat je als spreker dan niet zozeer om informatie of je standpunt met argumenten, als wel om de amusementswaarde van je verhaal. Een speech op een bruiloft of een (oudejaars)conference zijn voorbeelden van een amuserende presentatie. Taalgebruik en techniek Als je een presentatie geeft, houd je altijd rekening met het doel van je presentatie en met je publiek. Je stemt je taalgebruik en techniek van presenteren hierop af. Zie publiekgerichtheid [10] en inhoud afstemmen op publiek [12].
86
Theorie
Tips voor taalgebruik en techniek bij je presentatie: • Deel je presentatie duidelijk in: inleiding [36] – middenstuk [37] – slot [38]. • Doseer je informatie: breng niet alles wat belangrijk is in één keer. Splits je presentatie op in deelonderwerpen [3]. • Bij een langere presentatie is het handig voor je publiek dat je de opbouw met deelonderwerpen van je presentatie op een dia zet of op een digibord toont. Deze opbouw heb je tijdens de voorbereiding [59] in je spreekplan vastgelegd. • Trek meteen de aandacht van het publiek in je inleiding [36]. • Zorg voor een goede zinsbouw en gevarieerde woordkeus. In helder en afwisselend formuleren [137] vind je aanwijzingen hoe je met je taalgebruik en woordkeus je presentatie aantrekkelijker kunt maken voor je publiek. • Vermijd populair taalgebruik, tenzij je publiek juist verwacht dat te horen. • Vermijd stopwoordjes en vage woorden als ‘gewoon’, ‘dus’, ‘die dingen’, ‘echt wel’, ‘toch’, ‘eh’, ‘nou’, ‘of zo’, ‘weet je wel’, ‘en toen’, ‘inderdaad’, ‘soort van’. • Vermijd nietszeggende uitspraken als ‘ik heb zoiets van’, ‘dat kan natuurlijk ook’, ‘zal ik maar zeggen’. • Gebruik signaalwoorden en -zinnen, bijvoorbeeld: ‘Ik wil het gaan hebben over ...’ ‘De eerste verklaring is ...’ ‘De oplossing van het probleem zou kunnen zijn ...’ ‘Tot slot wil ik nog zeggen ...’ • Je publiek zal zeker onthouden wat je aan het eind van je presentatie zegt. Zorg daarom voor een duidelijk slot [38]. Sluit af met een goede zin en vermijd clichématige slotzinnetjes als ‘Dat was het dan zo ongeveer’, ‘Ik hoop dat jullie er wat aan hebben gehad’, ‘Bedankt voor je aandacht’, ‘Meer valt er niet over te zeggen’.
58
INTERACTIE Interactie vindt plaats wanneer mensen bij een presentatie, in een gesprek, discussie of debat op elkaar reageren. Interactie tijdens of na een presentatie zorgt ervoor dat je je publiek meer betrekt bij het onderwerp. Je kunt op verschillende manieren meer interactie bij je presentatie krijgen: • Laat je publiek vragen stellen. Je verhaal wordt dan levendiger. Houd wel de tijd in de gaten. Heb je te weinig tijd, laat je publiek dan vragen stellen na afloop van je presentatie. Geef altijd duidelijk aan of je publiek na afloop van je presentatie of tussendoor vragen kan stellen. Je publiek kan vragen om verheldering (je licht dan iets toe of legt iets nog eens uit) of vragen om extra informatie (je geeft aanvullende informatie over een deelonderwerp). Je kunt ook kritische vragen krijgen: de vraagsteller wil jou confronteren met je eigen uitspraken, bijvoorbeeld ‘Dat zeg je nu wel, maar is het niet zo dat ...?’ of ‘Kun je daar argumenten voor geven?’ of ‘Zijn daar bewijzen voor?’ • Reageer rustig op vragen of opmerkingen uit je publiek. Herhaal een vraag of opmerking, of formuleer die even opnieuw, zodat iedereen weet waarover het gaat. Ondertussen win jij als spreker wat tijd om over het antwoord na te denken. • Je kunt ook zelf vragen stellen aan je publiek. Daarmee ontstaat er veel interactie. Doe ook dit alleen als er voldoende tijd voor is. • Als je een retorische vraag aan je publiek stelt, zal het gaan nadenken over wat je zegt. • In een niet te groot gezelschap kun je één of twee personen laten antwoorden op je vraag. Bestaat je publiek uit vijftien of meer personen, stel dan een gesloten vraag waarbij de toehoorders hun hand kunnen opsteken, bijvoorbeeld: ‘Wie van jullie …?’. • Het is leuk en activerend voor je publiek als je digitale interactie mogelijk maakt. Vraag het publiek tijdens je presentatie om digitaal te reageren op meerkeuzevragen bij bepaalde uitspraken. Maak gebruik van apps of webtools zoals Mentimeter of Kahoot! Soms is in de zaal stemapparatuur aanwezig waarmee je publiek kan reageren. Digitale interactie moet je inhoudelijk goed voorbereiden. Bedenk goede vragen die je aan je publiek stelt (vraagtechnieken [100]).
87
Theorie
•
59
Merk je tijdens je presentatie dat iets niet duidelijk is of verkeerd overkomt, vraag dan wat niet duidelijk is, of herformuleer wat je hebt gezegd. Stel eventueel controlevragen als: ‘Kun je mij ook achter in de zaal goed verstaan?’ of: ‘Begrijp je wat ik bedoel?’ of ‘Is dit duidelijk genoeg?’
VOORBEREIDING EN SPREEKPLAN Een presentatie staat of valt met de voorbereiding. De voorbereiding pak je aan in een vaste volgorde: eerst bepaal/kies je het onderwerp, het publiek en het doel, vervolgens ga je informatie over je onderwerp zoeken, deze informatie ordenen, het publiek in kaart brengen en de structuur/opbouw van je presentatie bepalen. Al die gegevens zet je in een spreekplan. Zorg ervoor dat je weet hoelang je presentatie mag duren en houd je aan die tijd. Tips voor de voorbereiding: • Ga na waar je de presentatie gaat geven, zodat je geschikte hulpmiddelen [60] kunt kiezen. Als je digitale interactie met je publiek wilt, of filmpjes wilt laten zien, zullen de apparatuur en het internet goed moeten werken. Check dit van tevoren. Gebruik betrouwbare bronnen om informatie te zoeken. Zie informatiebronnen en • bronvermelding [47]. • Maak een spreekplan. Spreekplan Een spreekplan is een schematisch overzicht waarin je tijdens je voorbereiding de inhoud en opbouw (structuur) van je presentatie vastlegt. Het spreekplan geeft je houvast tijdens de presentatie. Afhankelijk van je doel en publiek van je presentatie kies je een tekststructuur. Vermeld de tekststructuur in je spreekplan. Kies je bijvoorbeeld voor een voordelen-en-nadelenstructuur [40], laat dan de deelonderwerpen in je spreekplan daarmee samenvallen: elk voordeel en elk nadeel is dan een apart deelonderwerp. Spreekplan Onderwerp Hoofdgedachte (kernboodschap) Spreekdoel Publiek/doelgroep Tekstsoort Tekststructuur Opbouw
Onderdeel/functie
Inhoud
Inleiding Deelonderwerp 1
Middenstuk
Slot
88
Aanwijzingen/ hulpmiddelen
Theorie
Als je een online presentatie gaat geven, of een volledig gefilmde presentatie zonder live publiek, neem dan regieaanwijzingen op in je spreekplan: • locatie/ruimte: waar neem je de presentatie op? • het decor: hoe ziet de achtergrond eruit? • licht: welk/wat voor soort licht gebruik je? • kleding: hoe ga je je kleden? • geluid: wat voor muziek/geluidseffecten gebruik je? • camerastandpunt: waar en hoe stel je de camera op? Bepaal ook of je gebruikmaakt van de chat voor vragen of feedback van het publiek.
60
HULPMIDDELEN BIJ EEN PRESENTATIE Bij een presentatie kun je allerlei hulpmiddelen gebruiken. Ze moeten je verhaal ondersteunen, maar mogen niet overheersen of afleiden. Tijdens de voorbereiding [59] bepaal je welke hulpmiddelen het best passen bij je presentatie. Mogelijke hulpmiddelen zijn: • Audiovisuele hulpmiddelen, bijvoorbeeld filmpjes en geluidsfragmenten. • Voorwerpen, illustraties en dergelijke. • Hulpmiddelen voor digitale interactie: zie interactie [58]. • Een whiteboard of digibord. • Hand-outs: prints van de hoofdpunten van je presentatie met ruimte voor aantekeningen. De hand-outs zijn bestemd voor je publiek. • PowerPoint, Keynote, Prezi of Google Presentaties. Je kunt deze presentatieprogramma’s gebruiken om tabellen, grafieken, foto’s en overzichten of schema’s aan je publiek te tonen, of om cijfers te laten zien. Deze presentatieprogramma’s zijn ook handig tijdens de voorbereiding op je presentatie. Tips voor het gebruik van presentatieprogramma’s: • Zet niet te veel tekst op één dia. Houd maximaal zes regels tekst aan voor een dia en gebruik per regel maximaal zes woorden. • Maak niet te veel dia’s. Ga uit van minimaal drie minuten spreektijd per dia. • Let op het kleurgebruik. De dia’s moeten voor iedereen goed leesbaar zijn. De meeste kleurenblinden kunnen bijvoorbeeld rood en groen niet van elkaar onderscheiden.
61
KIJKEN EN LUISTEREN Een gesprek voeren, een presentatie geven of naar een presentatie kijken en luisteren doe je altijd met een doel. Je hebt als spreker bijvoorbeeld het spreekdoel overtuigen: je wilt dat iemand jouw mening of standpunt overneemt. Of je luistert naar iemand omdat je geïnformeerd wilt worden. Ben je op zoek naar bepaalde informatie, dan luister je vooral selectief . Laat merken dat je naar iemand luistert en zijn verhaal serieus neemt. Luister dus actief. Dat komt positief en geïnteresseerd op de ander over. Tips voor een actieve luisterhouding: • Sta open voor de informatie, uitleg of opvattingen van degene die aan het woord is. • Laat iemand uitpraten. • Praat of fluister niet met je buurman terwijl iemand anders aan het woord is. • Kijk de spreker of je gesprekspartner aan als hij aan het woord is. Gebruik je lichaamstaal om te laten merken dat je zijn verhaal aandachtig volgt, bijvoorbeeld door rechtop te zitten, met je hoofd te knikken, te glimlachen. • Maak aantekeningen. • Stel vragen. Als je bij een presentatie alleen vragen kunt stellen na afloop, noteer dan je vragen tijdens de presentatie, zodat je deze niet vergeet. 89
Theorie 62
FEEDBACK GEVEN OP EEN PRESENTATIE Je geeft feedback door verschillende aspecten van een presentatie kritisch te bekijken. In de Rubrics Spreken (achterin je boek) zie je op welke punten je feedback geeft. De rubrics vormen de basis van de feedbackformulieren die je bij de opdrachten gebruikt. Het volgende formulier gebruik je bij het feedback geven op een presentatie: Feedbackformulier Spreken: presentatie.
104
AANTEKENINGEN MAKEN Aantekeningen maak je van alles wat je wilt onthouden of nog eens wilt gebruiken, of van iets wat je niet begrijpt of nog een keer wilt navragen. Dat kan bij een gesprek, presentatie of discussie zijn, maar ook bij een tekst of een kijk- en luisterfragment. Je gebruikt de aantekeningen om bijvoorbeeld een verslag te schrijven, een samenvatting te maken of informatie over een onderwerp te bestuderen of verwerken. Tips voor het maken van aantekeningen: • Houd je aantekeningen overzichtelijk. • Noteer de hoofdzaken, in telegramstijl. • Noteer een voorbeeld als het je helpt om later te begrijpen wat je hebt gelezen, gezien of gehoord. • Gebruik trefwoorden. • Gebruik afkortingen, maar wel graag afkortingen die je later zelf nog begrijpt. Handige afkortingen zijn: PB (probleem), OPL (oplossing), VB (voorbeeld), STP (standpunt), ARG (argument). • Gebruik eenvoudige symbolen =>, <=> (verband), => <= (tegenstelling), =, ≠, ≈, ± en dergelijke. • Gebruik eventueel tussenkopjes boven je trefwoorden. Tip: wacht nooit te lang met het uitwerken van je aantekeningen. Je vergeet anders misschien iets belangrijks. Aantekeningenschema Als iemand een presentatie geeft, is het handig als je een schema gebruikt bij het maken van je aantekeningen: Inhoud
Opmerkingen
Datum presentatie Spreker/presentator Onderwerp Inhoud/deelonderwerpen
1 2 3
Let bij een presentatie ook op signaalwoorden en -zinnen. Vaak herhaalt de spreker tussendoor of op het eind belangrijke zaken. Daarmee kun je meteen controleren of je het belangrijkste hebt genoteerd.
90
Theorie 117
SCHEMA WERKWOORDSPELLING Je moet eerst vaststellen wat voor (werkwoords)vorm het werkwoord heeft: een persoonsvorm, een voltooid deelwoord of een infinitief. Werkwoordelijk gezegde
Voorbeeld
Werkwoordsvormen
Eén werkwoord
De jongens fietsen. De jongens fietsten.
pv
Twee werkwoorden
De jongens hebben gefietst. De jongens hadden gefietst.
pv + vdw
De jongens gaan fietsen. De jongens gingen fietsen.
pv + inf
Voor alle drie de werkwoordsvormen gelden andere regels.
De onregelmatige werkwoorden willen, zullen, mogen en kunnen krijgen in de tegenwoordige tijd bij de derde persoon enkelvoud geen ik-vorm + t. Dus: hij wil, zij zal, hij mag en zij kan.
118
WERKWOORDEN MET EEN LASTIGE SPELLING Het Nederlands kent veel woorden die oorspronkelijk uit een andere taal afkomstig zijn. Dat zijn voornamelijk Engelse woorden, waar we al helemaal aan gewend zijn. De spelling, en dan met name de vervoeging, van de Engelse werkwoorden levert nogal eens problemen op. Maar de basisregel is heel eenvoudig: gebruik gewoon de regels voor de Nederlandse werkwoorden! Dus: een Engels werkwoord krijgt de voor- en achtervoegsels die we ook bij Nederlandse werkwoorden gebruiken, zoals: ge-, -d en -t (zie het schema bij [118]). De stam moet dan wel juist uitgesproken blijven, daarom kan die eindigen op een e. Als je de regel van ’t ex-kofschip toepast, moet je die e negeren (maar wel laten staan).
91
Theorie
voorbeeld geracet de c van race zit in ’t ex-kofschip en dus eindigt het voltooid deelwoord op een -t. getimed de m van time zit niet in ’t ex-kofschip en dus eindigt het voltooid deelwoord op een -d.
voorbeeld
136
werkwoord
persoonsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd verleden tijd
voltooid deelwoord
gebiedende wijs
relaxen ik
relax
relaxte
gerelaxt
relax
jij
relaxt
relaxte
hij/zij
relaxt
relaxte
werkwoord
persoonsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd verleden tijd
voltooid deelwoord
gebiedende wijs
timen
ik
time
timede
getimed
time
jij
timet
timede
hij/zij
timet
timede
werkwoord
persoonsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd verleden tijd
voltooid deelwoord
gebiedende wijs
racen
ik
race
racete
geracet
race
jij
racet
racete
hij/zij
racet
racete
INTERPUNCTIE Met leestekens help je een lezer door je tekst heen. In plaats van een brei aan woorden en zinnen te presenteren, kun je een tekst overzichtelijker en begrijpelijker maken door leestekens toe te voegen. Een andere benaming voor het gebruik van leestekens is interpunctie. Leestekens hebben twee functies: ze verduidelijken het verband tussen de delen van een zin en ze voorkomen verkeerd lezen. Een voorbeeld. Wanneer je schrijft: Onze buurman zei Hamza is een leuke kerel zonder dat je leestekens gebruikt, roept dat misverstanden op. Wie zegt er nu iets van wie? Mét leestekens voorkom je zo’n misverstand: voorbeeld
• •
Onze buurman zei: ‘Hamza is een leuke kerel!’ ‘Onze buurman’, zei Hamza, ‘is een leuke kerel!’
Kijk eens naar de volgende zinnen. Zónder komma heeft de zin een andere betekenis dan mét komma.
92
Theorie
voorbeeld
• •
Just ging niet naar het voetbalveld, omdat het zonnig was. (het was zonnig, dus ging hij niet) Just ging niet naar het voetbalveld omdat het zonnig was ... (... maar hij ging, omdat hij daar zin in had)
In verreweg de meeste gevallen zet je leestekens om voor de lezer het leesgemak te vergroten. Bovendien maakt een tekst met goed geplaatste leestekens een verzorgdere indruk. Punt, vraagteken en uitroepteken De punt, het vraagteken en het uitroepteken zijn tekens die een zin afsluiten. Hierna staan de regels. Zet een (slot)punt aan het einde van een zin. Doordat • Het televisieprogramma Zondag met Lubach is de volgende zin van een tekst (bovendien) met een een satirisch nieuwsprogramma. Het stelt actuele hoofdletter begint, zijn de zinnen duidelijk van elkaar kwesties op een ludieke en verrassende manier onderscheiden. aan de kaak. Het programma scoort dan ook goed bij het Nederlandse publiek. De punt is overbodig als de zin eindigt met een vraagteken, uitroepteken of afkorting die op een punt eindigt.
• Wanneer kom je naar de stad? • Hij riep naar de automobilist: ‘Je moet eens wat beter uitkijken!’ • In Italië kun je waterskiën, zeilen, roeien, zwemmen, vissen, enz.
Na een vraag zet je een vraagteken.
• Hoe laat vertrekt je trein?
Na een uitroep, wens, waarschuwing, aansporing of • Wat een gekkigheid is dat! • Was het maar vast vakantie! bevel zet je een uitroepteken. • *‘Ben je nog nooit in deze discotheek geweest???’ • ‘Ben je nog nooit in deze discotheek geweest?’ vroeg hij compleet verrast. • *‘Was het maar vast vakantie!!!’ • ‘Was het maar vast vakantie!’ zei hij met een diepe zucht.
Het is zinloos om meer dan één vraagteken of uitroepteken te plaatsen. Als je wilt laten uitkomen dat iets met grote nadruk wordt gezegd, dan kun je het beter met woorden aangeven.
De komma De komma is na de punt het meest gebruikte leesteken. Het is ook het lastigste leesteken, omdat het zo veel functies heeft. 1
Je zet komma’s tussen de delen van een opsomming. De komma kun je vervangen door het nevenschikkende (aaneenschakelende) voegwoord en. De delen van de opsomming kunnen bestaan uit woorden, zinsdelen of deelzinnen (bijzinnen).
• Wij zoeken een enthousiaste, ervaren collega. • In mijn boodschappentas zitten weer een hoop lekkernijen: chips, koekjes, chocolade en blokjes kaas. • De directie wilde gisteren nog niet vertellen wat er precies gaat gebeuren, wie er ontslagen wordt en hoe er verder wordt bezuinigd. • Het tafelkleed is gewassen, de vlekken zijn eruit en het kan weer gebruikt worden.
2
Je schrijft een komma achter en/of voor een aangesproken persoon en tussenwerpsels. De aangesproken persoon is degene voor wie de zin/mededeling bedoeld is.
• Claudia, deel jij de antwoordenbladen maar uit. • Gaat u zitten, heren.
Een tussenwerpsel is een uitroep van meestal één • Ach, wat heb je nou aan die oude kranten! • Hé, daar rijdt de minister-president. woord dat buiten het zinsverband staat.
93
Theorie Bij een combinatie van tussenwerpsels is één komma voldoende.
• Nou kijk, een stadswachter heeft niet het recht bekeuringen uit te delen.
3
Voor en achter een bijstelling staat een komma. Een bijstelling is een zinsdeel dat dezelfde zaak of persoon nog eens noemt, maar dan met andere woorden.
• Volgens de eigenaar van de bakkerij, de heer Koenen, moet het rek met broden goed zichtbaar zijn voor het winkelende publiek. • Hij werkt in Eindhoven, de lichtstad van het Noorden.
4
Voor een aantal voegwoorden die deelzinnen (bijzinnen) met elkaar verbinden, staat een komma. Voor de volgende voegwoorden staat altijd een komma: maar, want, doordat, opdat, zodat, hoewel, terwijl, mits, tenzij. Voor de volgende voegwoorden staat meestal een komma: als, wanneer, omdat, nadat, totdat, voordat, toen. In korte, overzichtelijke zinnen is de komma soms niet noodzakelijk. Voor de voegwoorden dat en of zetten we vrijwel nooit een komma. Let op: de komma staat hier tussen de delen van een samengestelde zin.
• Vroeger ging Welmoed altijd naar Noorwegen op vakantie, maar nu gaat ze liever naar ZuidFrankrijk. • Het café wordt op last van de brandweer gesloten, want de inrichting voldoet niet aan de veiligheidsvoorschriften. • Daan ging toch met zijn vriendinnetje mee, hoewel hij daar helemaal geen zin in had. • De stemmen werden geteld, toen iedereen geweest was.
5
Tussen twee werkwoorden uit verschillende gezegdes schrijf je een komma. Let op: de komma staat hier tussen de delen van een samengestelde zin.
• Wie een gemiddeld intelligentieniveau heeft, kan de examens in principe met succes afleggen. • Doordat steeds meer kinderen met de auto naar school worden gebracht, is het rond de school alleen maar drukker geworden.
6
Je zet een komma na een beperkende of een uitbreidende bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin bevat een onderwerp en een gezegde, sluit aan bij een antecedent (een zinsdeel dat een persoon of zaak noemt) en begint dikwijls met een betrekkelijk voornaamwoord of voornaamwoordelijk bijwoord (die, dat, waarmee, waarover, enzovoort). Vóór een uitbreidende bijvoeglijke bijzin zet je nóg een komma, omdat deze bijzin extra informatie verstrekt. Hij vormt een soort tussengeschoven mededeling. Voorbeeldzin a betekent: Er was een aantal fietsers. Twee van hen reden zonder licht en daarom werden ze bekeurd. De beperkende bijzin bevat informatie die voor een juist begrip van de mededeling onmisbaar is. Of anders gezegd: op de vraag ‘Wie kregen een bekeuring?’ volgt als antwoord: de twee fietsers die zonder licht reden.
94
• a De twee fietsers die zonder licht reden, kregen een bekeuring.
Theorie Voorbeeldzin b betekent: Er waren twee fietsers. Ze reden zonder licht en daarom kregen ze een bekeuring. De uitbreidende bijzin geeft extra informatie (en zou kunnen worden weggelaten). Of anders gezegd: op de vraag ‘Wie kregen een bekeuring?’ volgt als antwoord: de twee fietsers. Je kunt het verschil tussen beide soorten bijzinnen ook horen. In zin a hoor je bij hardop lezen namelijk geen pauze tussen bijzin en antecedent. In zin b hoor je wel een pauze en de toon waarop de bijzin wordt uitgesproken, is lager dan bij de rest van de zin (de hoofdmededeling).
• b De twee fietsers, die zonder licht reden, kregen een bekeuring.
7
Voor en na tussengeschoven woorden staat een • De vakantiewoningen, klein maar schitterend komma. gelegen aan het water, waren binnen een week verkocht. • Het vernielen en bekladden van de grafzerken heeft, ook in het buitenland, veel verontwaardiging gewekt.
8
Je gebruikt een komma om verkeerd lezen te voorkomen.
• De notaris vroeg zijn medewerker eind van de week pas, een kopie van de hypotheekakte naar de bank toe te sturen. • De notaris vroeg zijn medewerker, eind van de week pas een kopie van de hypotheekakte naar de bank toe te sturen.
Er zijn nog (veel) meer gevallen waarin een komma wordt geplaatst. Hierna volgen nog een paar zinstypen met een komma, die geregeld voorkomen. Bekijk ze goed! voorbeeld
• • • • • • • • • •
Kortom, morgen gaan we de reis boeken. Stel, tijdens uw vakantie wordt ingebroken in uw woning. Met andere woorden, iemand loopt niet hard omdat het leuk of nuttig is, maar vooral onder de dwang van een verslaving. Een van de genoemde beroepen is door niemand gekozen, namelijk dat van leraar. Filevorming kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door een extra rijstrook aan te leggen. Mocht u meer informatie wensen over onze verzekeringen, dan kunt u bellen of faxen naar het onderstaande nummer. Hoe sneller een auto rijdt, hoe meer brandstof de motor verbruikt. Houd er rekening mee dat het formulier vóór 31 mei binnen moet zijn, anders ben je te laat. Aan de ene kant zal op de verwarmingskosten moeten worden bezuinigd, aan de andere kant kunnen we de mensen ook niet in slecht verwarmde ruimten laten werken. Drank maakt brokken, dat weet je!
De puntkomma 1
• Hij heeft onlangs een rode en een okergele Je zet een puntkomma (in plaats van een punt en een hoofdletter) tussen twee zinnen broek gekocht; toch zegt hij steeds dat hij niet of mededelingen die nauw met elkaar van felle kleuren houdt. samenhangen. In de tweede zin staat een woord • Het voortgezet onderwijs heeft allang niet meer dat het bijzondere verband tussen de zinnen het monopolie op het verbreden van de horizon aangeeft. Dit leesteken wordt vaak verward met van jongeren; de school is daarin overvleugeld de dubbele punt. Die heeft echter een heel andere door de communicatiemedia. functie. Zie daarover verderop.
95
Theorie 2
In lange(re) opsommingen is een puntkomma soms duidelijker dan een komma.
• Misschien kunt u zich voorstellen wat het betekent voor mensen met een minimumuitkering om maatschappelijk geïsoleerd te raken: altijd thuis zijn, want buitenshuis kost alles geld, nooit meer naar verjaardagen, want je kunt geen cadeautje meenemen, niet meer naar de sportclub, enzovoort. • Misschien kunt u zich voorstellen wat het betekent voor mensen met een minimumuitkering om maatschappelijk geïsoleerd te raken: altijd thuis zijn, want buitenshuis kost alles geld; nooit meer naar verjaardagen, want je kunt geen cadeautje meenemen; niet meer naar de sportclub, enzovoort.
De dubbele punt 1
Je zet een dubbele punt bij directe rede.
• De voetballer Johan Cruijff zei: ‘Je moet goede beslissingen nemen, of zorgen dat de verkeerde beslissingen goed uitpakken.’
2
Vóór een opsomming, uitwerking of verklaring staat een dubbele punt.
• Het aantal mensen dat een baan zoekt, is sterk toegenomen: schoolverlaters, vrouwen die een parttimebaan willen, buitenlanders die zich in Nederland hebben gevestigd. • Eén ding is duidelijk: vrijwel alle milieuschade kan voorkomen worden, als de crossers zich aan de regels houden. • De bewoners van het huis op de hoek zijn in een opperbeste stemming: ze hebben een prijs gewonnen in de Staatsloterij.
Aanhalingstekens Er zijn diverse soorten aanhalingstekens. De gebruikelijkste zijn een of twee apostrofs boven aan de regel: ‘...’ of “...”. 1
Aanhalingstekens gebruik je bij de directe rede. Er zijn drie gevallen van directe rede te onderscheiden. Kijk goed naar de leestekens en de plaats waar ze staan. Zin a is een samengestelde zin. De basiszin (Zijn a Zijn oma zei: ‘Toen ik net begon met internetten, oma zei ‘dit’.) sluit je af met een (slot)punt. Bij de wilde ik soms dat ik die computer nooit had volledige zin doe je hetzelfde. De punt komt dus gekocht’. na de aanhalingstekens. Verlengde zin: Zijn oma zei: ‘Toen ik net begon Let op: meestal zet men de punt vóór de met internetten, wilde ik soms dat ik die aanhalingstekens. Dat is echter niet logisch. computer nooit had gekocht’, maar gelukkig Je kunt dit goed zien aan de verlengde zin, waarin heeft ze doorgezet. de (slot)punt is opgeschoven. Samengestelde zin b begint met een aanhaling. b ‘Toen ik net begon met internetten, wilde ik Dat geef je aan met aanhalingstekens. Erna volgt soms dat ik die computer nooit had gekocht’, een komma die de aanhaling scheidt van de rest zei zijn oma. van de zin.
96
Theorie Zin c is ook een samengestelde zin. Deze zin c ‘Toen ik net begon met internetten’, zei zijn oma, bestaat uit een aanhaling die onderbroken wordt ‘wilde ik soms dat ik die computer nooit had door een tussengeschoven deelzin (zei zijn oma). gekocht.’ De aangehaalde zin sluit je af met een (slot)punt. Vervolgens plaats je de aangehaalde woorden tussen aanhalingstekens. Daarom staat het laatste aanhalingsteken achter de punt. Onthoud: achter een aangehaalde zin binnen een • ‘Hebben uw kleinzoons u geleerd met de (samengestelde) zin zet je geen slotpunt. Er kan wel computer om te gaan?’ vroeg de interviewer. een vraagteken of uitroepteken staan. De komma • ‘Zulke kleinzoons, daar heb je wat aan!’ zei ze trots. vervalt na een vraagteken of uitroepteken. 2
Je zet aanhalingstekens wanneer je wilt aangeven • Na afloop van de raadsbijeenkomst beet dat de gebruikte woorden van een ander zijn. de fractievoorzitter van Dorpsbelangen de gemeentesecretaris toe dat hij hem ‘wel wist te vinden’.
3
Titels van boeken, films, programma’s, enzovoort staan tussen aanhalingstekens, als je niet kunt cursiveren.
4
Bij ironie, bijzonder gebruik of een zelfnoemfunctie • Haar achtjarige zoontje gedraagt zich soms zo zet je aanhalingstekens. ‘assertief’ tegenover zijn jongere zusje, dat de (We gebruiken de term ‘zelfnoemfunctie’ wanneer hele buurt het kan horen. we een uitspraak doen over een woord. Het gaat • Bacteriën veranderen voortdurend van dus niet zozeer om de betekenis van het woord, samenstelling. Zo kan een ‘nieuwe’ bacterie maar om het woord zelf.) ontstaan die resistent is voor penicilline. • Haar nichtje uit Antwerpen zou de kleding naar de ‘droogkuis’ brengen.
5
Bij gedachten en wensen zet je geen aanhalingstekens.
• De historische roman ‘Publieke werken’ is geschreven door Thomas Rosenboom.
• Hij dacht: waar vind ik een stadsplattegrond? • Zijn enige wens was: was ik maar weer thuis.
Haakjes; aandachtsstreepjes
149
1
Extra informatie zet je tussen (ronde) haakjes. Het • De docent(e) kan zelf vaststellen welke eerste haakje heet ‘haakje openen’, het laatste vorderingen zijn (haar) leerlingen hebben haakje ‘haakje sluiten’. Gebruik haakjes met mate. gemaakt. • Lees eerst de gebruiksaanwijzing (zie bijsluiter). Let op de plaats van de punt in het tweede en • Lees eerst de gebruiksaanwijzing. (Zie bijsluiter.) derde voorbeeld.
2
Aandachtsstreepjes kunnen worden gebruikt om de aandacht te vestigen op een groep tussengeschoven woorden of een tussenzin. Zo’n toevoeging valt meer op dan wanneer je komma’s zet.
• Het partijbestuur heeft – in afwachting van de uitslag van de verkiezingen – nog geen standpunt willen innemen over mogelijke lastenverzwaringen voor de burgers.
TELEGRAMSTIJL; WOORD(EN) TE WEINIG Als je onvolledige zinnen maakt en veel woorden weglaat, heet dit telegramstijl. Tegenwoordig worden er vrijwel geen telegrammen meer verstuurd, e-mailen is immers handiger en goedkoper. In een telegram laat je overbodige woorden weg, omdat je per woord moet betalen. Je kunt het vergelijken met sms’en. Aan een bericht zit een maximum aantal tekens en als je daaroverheen gaat, kost het je meerdere berichten en dus meer geld. voorbeeld Training gaat door. 19.30 op veld.
97
Theorie
Zo’n beknopte stijl kan functioneel zijn, bijvoorbeeld in reclameteksten. Ook journalisten gebruiken telegramstijl in de koppen van hun artikelen. Daarmee willen zij de lezers prikkelen hun teksten te lezen. Gebruik de telegramstijl echter nooit uit gemakzucht tijdens het examen Nederlands! Een antwoord in telegramstijl wordt fout gerekend, als er volledige zinnen worden gevraagd. voorbeeld Examenvraag (2016, tijdvak 2, vraag 2): ‘Die keurmerken zijn nietszeggend geworden.’ (regels 14-15) Welke twee verklaringen blijken hiervoor uit de eerste alinea? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. Antwoord leerling: 1 Te veel keurmerken 2 Nauwelijks controle op keurmerken Goed antwoord 1 Er zijn te veel keurmerken. 2 Veel keurmerken worden nauwelijks gecontroleerd.
Vermijd telegramstijl in zakelijke teksten en samenvattingen die voor anderen zijn bestemd, omdat de boodschap verkeerd kan overkomen. In de volgende voorbeelden is er sprake van een onvolledige zin. voorbeeld 1
*De recherche tast nog volledig in het duister over wie de dader is. ... over de vraag wie de dader is. 2 *Mocht u het garantiebewijs niet meer bezitten, schrijft u naar het onderstaand adres. ... dan schrijft u ... 3 *Wybe vertrouwt dat ik een camper kan huren. ... vertrouwt erop ...
150
CONGRUENTIEFOUT Tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin bestaat congruentie: ze zijn op elkaar afgestemd. Soms kan er twijfel over bestaan of je een enkelvoudige of meervoudige persoonsvorm moet gebruiken, maar de regel is simpel: bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp hoort een meervoudige persoonsvorm. voorbeeld 1
*De media maakt melding van een aardbeving in Italië. maken ( de media is meervoud) 2 *De lading boomstammen werden naar de werkplaats getransporteerd. werd (de lading is enkelvoud) 3 *De Vikingen was een oorlogszuchtig volkje. waren (de Vikingen is meervoud)
98
Rubrics
Rubrics 1
RUBRICS SCHRIJVEN 2F
Op weg naar 3F
3F
Je zit nog niet op havo-niveau.
Je bent bijna op havoniveau.
Prima! Je zit op havoniveau.
1. Voorbereiding 1. Bronnen
Ik heb bronnen gezocht Ik heb bronnen gezocht die die passen bij het passen bij het onderwerp. onderwerp. De informatie uit deze bronnen is van goede kwaliteit en betrouwbaar.
Ik heb bronnen gezocht die passen bij het onderwerp. De informatie uit deze bronnen is van goede kwaliteit en betrouwbaar. De informatie is interessant voor het publiek.
2. Schrijfplan
Ik heb een schrijfplan gemaakt. In het schrijfplan staan de deelonderwerpen.
Ik heb een schrijfplan gemaakt. In het schrijfplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin genoteerd.
Ik heb een schrijfplan gemaakt. In het schrijfplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin én passende signaalwoorden genoteerd.
3. Gebruik van bronnen en bronvermelding
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in de opdracht (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt en daarbij mijn bronnen vergeleken met andere bronnen. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in de opdracht (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Mijn schrijfdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (ik schrijf bijvoorbeeld wat mijn schrijfdoel is) en mijn tekst past bij dit schrijfdoel.
Mijn schrijfdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (ik schrijf bijvoorbeeld wat mijn schrijfdoel is) en mijn tekst past bij dit schrijfdoel. Als mijn tekst verschillende schrijfdoelen heeft, combineer ik deze.
2. Inhoud 4. Schrijfdoel
Mijn schrijfdoel is herkenbaar voor het publiek (ik schrijf bijvoorbeeld wat mijn schrijfdoel is).
99
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
5. Onderwerp
Ik blijf bij het onderwerp Ik blijf bij het onderwerp van mijn tekst (ik dwaal van mijn tekst (ik dwaal niet af). niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen.
6. Hoofdgedachte
Ik heb de hoofdgedachte opgenomen in mijn tekst.
Ik heb de hoofdgedachte Ik heb de hoofdgedachte opgenomen in mijn tekst en opgenomen in mijn tekst en deze helder geformuleerd. deze helder geformuleerd. Ik noem de hoofdgedachte in de inleiding.
7. Inleiding
Ik begin mijn tekst met het noemen van het onderwerp.
Ik begin mijn tekst op een pakkende manier (bijvoorbeeld een vraag, anekdote, voorbeeld) en ik noem het onderwerp.
Ik begin mijn tekst op een pakkende manier (bijvoorbeeld een vraag, anekdote, voorbeeld). Ik noem het onderwerp en de hoofdgedachte. Bij een lange tekst schrijf ik ook hoe ik mijn tekst opbouw.
8. Slot
In het slot neem Ik de hoofdzaken van mijn tekst op.
In het slot neem ik de hoofdzaken van mijn tekst op. Dit doe ik op een voor het publiek aantrekkelijke manier. Ik sluit af met een krachtige zin.
In het slot neem ik de hoofdzaken van mijn tekst op. Dit doe ik op een voor het publiek aantrekkelijke manier. Ik sluit af met een krachtige zin. Ik kies het soort slot dat is afgestemd op het schrijfdoel (bijvoorbeeld samenvatten bij informeren, afwegen bij beschouwen, aanbevelen bij activeren).
9. Creativiteit
Ik schrijf mijn tekst op een zakelijke manier zonder creatieve toevoegingen.
Ik ben creatief, bijvoorbeeld Ik ben creatief en geef door originele voorbeelden bijvoorbeeld originele te geven. voorbeelden en/of gebruik humor.
10. Informatiewaarde Ik geef informatie die klopt.
Ik blijf bij het onderwerp van mijn tekst (ik dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen. Ik geef waar nodig extra uitleg of argumenten.
Ik geef informatie die klopt en waarde heeft voor het publiek.
Ik geef informatie die: • klopt; • waarde heeft voor het publiek; • over een interessant onderwerp gaat.
Ik bouw mijn tekst op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken.
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken. Ik geef tekstverbanden aan zoals opsomming, verklaring, gevolg én ik zorg voor de juiste verwijzingen.
3. Structuur 11. Hoofdstructuur
Ik bouw mijn tekst op volgens: inleiding – middenstuk – slot.
100
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
12. Titel
Ik geef de tekst een korte titel, die past bij het onderwerp.
Ik geef de tekst een korte, Ik geef de tekst een korte, aansprekende titel, die past aansprekende titel, die past bij het onderwerp. bij het onderwerp en het schrijfdoel.
13. Signaalwoorden
Ik gebruik soms signaalwoorden en/of -zinnen in mijn tekst.
Ik gebruik signaalwoorden en/of -zinnen in mijn tekst, maar soms de verkeerde.
Ik gebruik meestal passende signaalwoorden en/of -zinnen in mijn tekst.
14. Deelonderwerpen
Ik deel mijn tekst in deelonderwerpen in.
Ik deel mijn tekst in deelonderwerpen in. Bij een lange tekst gebruik ik tussenkopjes om het deelonderwerp aan te kondigen.
Ik deel mijn tekst in deelonderwerpen in en zorg voor vloeiende overgangen van het ene naar het andere onderwerp. Bij een lange tekst gebruik ik tussenkopjes die passen bij de inhoud en de tekstsoort.
15. Verwijswoorden
Ik gebruik soms Ik gebruik verwijswoorden Ik gebruik altijd de juiste verwijswoorden in mijn in mijn tekst, maar soms de verwijswoorden in mijn tekst. verkeerde. tekst.
16. Alinea's
Ik deel de tekst in alinea’s in.
17. Kernzinnen
De kernzinnen van mijn De kernzinnen van mijn tekst staan aan het tekst staan aan het begin begin van de alinea’s. van de alinea’s. De rest van de alinea is een uitwerking van de kernzin.
Ik deel de tekst in alinea’s in. Ik deel de tekst in alinea’s in. Deze staan in een logische Deze staan in een logische volgorde. volgorde. Mijn tekst voldoet aan de afgesproken lengte. De kernzinnen van mijn tekst staan aan het begin van de alinea’s. De rest van de alinea is een uitwerking van de kernzin. De kernzinnen vormen een samenhangend geheel.
4. Publiekgerichtheid 18. Afstemming publiek
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en het medium.
19. Voorkennis publiek Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek.
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en het medium. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan.
Ik gebruik formele/informele taal, afhankelijk van het publiek en het medium. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan. Ik kies de juiste toon.
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/of de voorkennis terugkomen in mijn tekst door die te noemen.
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/of die voorkennis terugkomen in mijn tekst door die te noemen of er een vraag over te stellen.
Ik varieer mijn woordgebruik en kies de goede woorden.
Ik varieer mijn woordgebruik, kies de goede woorden en gebruik uitdrukkingen op de juiste manier.
5. Woordenschat 20. Woordgebruik
Ik varieer mijn woordgebruik.
101
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
6. Taalverzorging
2
21. Interpunctie en hoofdletters
Ik pas de interpunctie en het gebruik van hoofdletters meestal correct toe.
Ik pas de interpunctie en het gebruik van hoofdletters altijd correct toe.
Ik pas de interpunctie en het gebruik van hoofdletters altijd correct toe.
22. Zinsbouw
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op.
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af.
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af en schrijf volledige zinnen.
23. Spelling
Ik spel 70% van de woorden en werkwoorden correct.
Ik spel 90% van de woorden Ik spel 100% van de en werkwoorden correct. woorden en werkwoorden correct.
24. Opmaak en vorm
Mijn tekst of brief is in alinea’s ingedeeld.
Mijn tekst ziet er redelijk overzichtelijk uit (titel, meestal witregels tussen de alinea’s of inspringen bij begin, beeld past bij de tekst). Mijn brief bevat alinea’s, een aanhef en een slotgroet.
Mijn tekst ziet er overzichtelijk uit (titel, witregels tussen de alinea’s of inspringen bij begin, beeld past bij de tekst). Een brief maak ik op geheel volgens de vormvoorschriften. De opmaak stem ik af op het schrijfdoel en het publiek.
2F
Op weg naar 3F
3F
Je zit nog niet op havo-niveau.
Je bent bijna op havoniveau.
Prima! Je zit op havoniveau.
RUBRICS SPREKEN
1. Voorbereiding 1. Bronnen
Ik heb bronnen gezocht Ik heb bronnen gezocht die die passen bij het passen bij het onderwerp. onderwerp. De informatie uit deze bronnen is betrouwbaar en van goede kwaliteit.
Ik heb bronnen gezocht over het onderwerp. De informatie uit deze bronnen is betrouwbaar, van goede kwaliteit en interessant voor het publiek.
2. Spreekplan
Ik heb een spreekplan gemaakt. In het spreekplan staan de deelonderwerpen.
Ik heb een spreekplan gemaakt. In het spreekplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin én passende signaalwoorden genoteerd.
102
Ik heb een spreekplan gemaakt. In het spreekplan staan de deelonderwerpen. Bij ieder deelonderwerp heb ik een kernzin genoteerd.
Rubrics
3. Gebruik van bronnen en bronvermelding
2F
Op weg naar 3F
3F
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in mijn presentatie (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
Ik heb betrouwbare bronnen gebruikt en daarbij mijn bronnen vergeleken met andere bronnen. Ik heb de informatie uit mijn bronnen gebruikt in mijn presentatie (bijvoorbeeld met citaten en voorbeelden bij de deelonderwerpen). Ik heb een bronvermelding gemaakt.
2. Inhoud 4. Spreekdoel
Mijn spreekdoel is herkenbaar voor het publiek (ik zeg bijvoorbeeld wat mijn spreekdoel is).
Mijn spreekdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (ik zeg bijvoorbeeld wat mijn spreekdoel is). De inhoud van mijn presentatie sluit aan bij mijn doel.
Mijn spreekdoel is duidelijk herkenbaar voor het publiek (Ik zeg bijvoorbeeld wat mijn spreekdoel is). De inhoud van mijn presentatie sluit aan bij mijn doel. Als mijn presentatie verschillende spreekdoelen heeft, combineer ik deze.
5. Onderwerp
Ik blijf bij het onderwerp Ik blijf bij het onderwerp van mijn presentatie (ik van mijn presentatie (ik dwaal niet af). dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen.
Ik blijf bij het onderwerp van mijn presentatie (ik dwaal niet af). Ik geef waar nodig voorbeelden die bij het onderwerp passen. Ik geef waar nodig extra uitleg of argumenten.
6. Hoofdgedachte
De hoofdgedachte komt niet duidelijk terug in mijn presentatie.
Ik heb de hoofdgedachte duidelijk geformuleerd.
Ik heb de hoofdgedachte duidelijk geformuleerd. Ik noem de hoofdgedachte in de inleiding en/of sluit mijn presentatie ermee af.
7. Inleiding
Ik begin mijn presentatie met het noemen van het onderwerp.
Ik begin mijn presentatie op een pakkende manier (bijvoorbeeld met een vraag, anekdote, voorbeeld, korte video) en ik noem het onderwerp.
Ik begin mijn presentatie op een pakkende manier (bijvoorbeeld met een vraag, anekdote, voorbeeld, korte video). Ik noem het onderwerp en de hoofdgedachte. Bij een lange presentatie zeg ik ook hoe ik mijn presentatie opbouw.
8. Slot
In het slot neem ik de hoofdzaken uit mijn presentatie op.
In het slot neem ik de hoofdzaken uit mijn presentatie op. Dit doe ik op een voor het publiek aantrekkelijke manier. Ik sluit af met een krachtige zin.
Ik eindig met een slot waarin ik de hoofdzaken uit mijn presentatie noem. Ik sluit af met een krachtige zin. Ik kies het soort slot dat is afgestemd op het spreekdoel (bijvoorbeeld samenvatten bij informeren, afwegen bij beschouwen, aanbevelen bij activeren).
103
Rubrics 2F 9. Creativiteit
Op weg naar 3F
3F
Ik geef mijn presentatie Ik ben creatief, bijvoorbeeld Ik ben creatief, bijvoorbeeld op een ‘zakelijke’ door originele voorbeelden door originele voorbeelden manier. te geven. te geven en/of humor te gebruiken.
10. Informatiewaarde Ik geef informatie die klopt.
Ik geef informatie die klopt en waarde heeft voor het publiek.
Ik geef informatie die: • klopt; • waarde heeft voor het publiek; • over een interessant onderwerp gaat.
3. Structuur 11. Hoofdstructuur
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot.
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken.
Ik bouw mijn presentatie op volgens: inleiding – middenstuk – slot. Daarbij zorg ik voor een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzaken. Ik geef tekstverbanden zoals opsomming, verklaring, gevolg duidelijk aan.
12. Signaalwoorden
Ik gebruik soms signaalwoorden en/ of -zinnen in mijn presentatie.
Ik gebruik bijna altijd signaalwoorden en/of -zinnen in mijn presentatie, maar soms de verkeerde.
Ik gebruik altijd passende signaalwoorden en/of -zinnen in mijn presentatie.
13. Deelonderwerpen
Ik deel mijn presentatie Ik deel mijn presentatie in in deelonderwerpen in. deelonderwerpen in. Bij een lange presentatie noem ik tussenkopjes om het deelonderwerp aan te kondigen.
Ik deel mijn presentatie in deelonderwerpen in en zorg voor vloeiende overgangen van het ene naar het andere deelonderwerp. Bij een lange presentatie noem ik tussenkopjes die passen bij de inhoud en de tekstsoort.
14. Verwijswoorden
Ik gebruik soms Ik gebruik verwijswoorden, verwijswoorden in mijn maar soms de verkeerde. presentatie.
Ik gebruik altijd de juiste verwijswoorden in mijn presentatie.
15. Tijd
Ik houd rekening met de beschikbare tijd.
Ik houd rekening met de beschikbare tijd. Als er te weinig tijd blijkt te zijn, pas ik mijn presentatie aan.
Ik houd rekening met de beschikbare tijd. Als er te weinig tijd blijkt te zijn, pas ik mijn presentatie aan.
4. Publiekgerichtheid 16. Publiek aanspreken
Ik spreek het publiek aan en maak contact.
Ik spreek het publiek aan en Ik spreek het publiek aan en maak contact. maak contact. Dit doe ik op een manier die het publiek boeit, bijvoorbeeld door vragen te stellen.
17. Afstemming publiek
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en de situatie.
Ik gebruik formele/ informele taal, afhankelijk van het publiek en de situatie. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan.
104
Ik gebruik formele/informele taal, afhankelijk van het publiek en de situatie. Ik pas mijn woordgebruik aan het publiek aan. Ik kies de juiste toon.
Rubrics 2F
Op weg naar 3F
3F
18. Voorkennis publiek Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek.
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/of de voorkennis terugkomen in mijn presentatie door die te noemen.
Ik houd rekening met het standpunt en/of de voorkennis van het publiek. Ik laat het standpunt en/of de voorkennis terugkomen in mijn presentatie door die te noemen of er een vraag over te stellen.
19. Interactie
Ik presenteer aantrekkelijk en uitnodigend.
Ik presenteer aantrekkelijk en uitnodigend. Ik stel bijvoorbeeld vragen aan het publiek.
Ik presenteer aantrekkelijk en uitnodigend. Ik stel bijvoorbeeld vragen aan het publiek en/of geef ruimte voor reacties van het publiek.
20. Non-verbale communicatie
Ik maak soms oogcontact met het publiek.
Ik maak altijd oogcontact met het publiek.
Ik maak altijd oogcontact met het publiek en gebruik rustmomenten tijdens mijn presentatie om de aandacht van het publiek vast te houden.
Ik varieer mijn woordgebruik en kies de goede woorden.
Ik varieer mijn woordgebruik, kies de goede woorden en gebruik uitdrukkingen op de juiste manier.
5. Woordenschat 21. Woordgebruik
Ik varieer mijn woordgebruik.
6. Taalverzorging 22. Verstaanbaarheid Ik spreek verstaanbaar. Ik spreek verstaanbaar Ik spreek verstaanbaar met het juiste tempo en het met het juiste tempo en het juiste volume. juiste volume. Ik articuleer goed en varieer mijn intonatie. 23. Zinsbouw
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op.
24. Houding en stemgebruik
Ik heb een Ik heb een zelfverzekerde zelfverzekerde houding houding en gebruik mijn of gebruik mijn stem op stem op een rustige manier. een rustige manier.
Ik heb een zelfverzekerde houding en gebruik mijn stem op een manier die bij mijn presentatie past.
25. Vloeiendheid
Ik spreek vloeiend, maar soms met haperingen.
Ik spreek vloeiend, zonder haperingen. Ik moet bij vragen uit het publiek soms nog naar woorden zoeken.
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af.
Ik spreek vloeiend, zonder haperingen.
105
Ik bouw mijn zinnen grammaticaal correct op. Ik wissel lange en korte zinnen af en spreek in volledige zinnen.
Wij zijn taal We hebben letters in ons DNA en in onze chromosomen. Zelfs een bloedgroep met één of twee letters. Het hele alfabet zit in ons. Taal zit in ons. Zo kunnen we uitdrukken wie we zijn, wat we denken en wat we voelen. Bovendien helpt taal ons om contact met anderen te maken en de wereld te begrijpen. Met Op niveau ontdek je het plezier, de kracht en de duizend-en-een mogelijkheden van taal. Elk mens wil zo goed mogelijk uit de verf komen. Jezelf ontwikkelen tot wie je bent. Taal is daarin onmisbaar. In deze lesmethode ontdek je stap voor stap hoe taal je belevingswereld vergroot. Daarom is Nederlands in Op niveau niet in losse delen geknipt – van taalkennis tot persoonlijke vaardigheden – maar zien we het als een stevig vlechtwerk, dat je zelf creëert. Zo ervaar je het nut en de noodzaak van de lesstof. Van a tot z. Want ook jij bent taal.