Inkijkexemplaar Libre Service havo/vwo 1a

Page 1


Frans voor de onderbouw

Auteurs

u Ronald van den Broek

u Fietje Hoyer

u Karin van der Kant

u Françoise Lomier

u Bert Nap

u Nanda Terpstra

Eindredactie

u Jeanine van der Velde

Junior

Beste leerling,

Dit boek van Libre Service kun je samen met de digitale leeromgeving gebruiken in de les. Dit boek is van jou persoonlijk, dus je mag er aantekeningen in maken. Na dit schooljaar mag je het boek houden. Dat is makkelijk als je volgend jaar iets wilt opzoeken, of iets moet leren voor een toets.

Wij wensen je veel succes en plezier met het vak Frans.

Team Libre Service

TEXTES

METHODEOVERZICHT LIBRE SERVICE JUNIOR

havo/vwo vwo vmbo gt/h

Textes & Activités

1 hv A 1 vwo A 1 vmbo gt/h A

1 hv B 1 vwo B 1 vmbo gt/h B

2 havo A 2 vwo A 2 vmbo gt A

2 havo B

Digitaal leerplatform eDition

vwo B

vmbo gt B

3 havo A 3 vwo A 3/4 vmbo gt A

3 havo B 3 vwo B 3/4 vmbo gt B

Alle boeken worden geleverd met een totaallicentie die bestaat uit de theorie en alle opdrachten voorzien van uitgebreide feedback.

Docenttotaallicentie Toegang tot de docentenhandleiding, antwoorden, leerstofoverzichten en audio en video, aangevuld met de toetsen, de digiboeken, panorama’s en het leerlingmateriaal en leerlingvolgsysteem van eDition.

COLOFON

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak.

Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde.

We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 9789006915839 Vierde druk, eerste oplage 2024

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2024

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl).

Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

WERKEN MET LIBRE SERVICE JUNIOR

Als je in Frankrijk bij een benzinestation, wegrestaurant of supermarkt libre service ziet staan, weet je dat het om ‘zelfbediening’ gaat. Je moet zélf aan de slag, je maakt keuzes, je gaat op je eigen manier te werk. Libre Service Junior biedt je veel mogelijkheden om goed Frans te leren!

TEXTES & ACTIVITÉS

Je werkt met een Textes & Activités. Dat betekent een tekst- en werkboek waarin de teksten en opdrachten bij elkaar in één boek staan. Heel handig, je boek is niet te dik en je kunt er direct in werken. Het boek Textes & Activités 1 hv bestaat uit twee delen: A en B. Ieder deel heeft vier unités (hoofdstukken).

Bij het leren van een taal vormen de vaardigheden de basis. In iedere unité komen ze daarom aan bod. Zo kun je de woorden en de grammatica die je leert, gebruiken in herkenbare situaties. Daarnaast maak je aan het begin van iedere unité kennis met een onderdeel van de Franse cultuur.

De unités zijn als volgt opgebouwd:

u PANORAMA

Iedere unité begint met informatie over Frankrijk en over de verschillen tussen Nederland en Frankrijk. Bij de opening hoort ook de Panorama, die je docent op het digibord laat zien. De Panorama geeft een goed zicht op het hoofdstuk: het belangrijkste vocabulaire, een kort gesprekje en bijvoorbeeld een rap en filmpje die bij het onderwerp passen.

u REGARDER

Bij kijkvaardigheid bekijk je een vlog waarin een Nederlandse jongen, Bram, en een Franse jongen, David, samen op pad gaan. Hoe red je je in bepaalde situaties in het Frans? Dat leer je met de vlog.

u LIRE

De leestekst sluit aan bij het onderwerp van de unité. Bij de leestekst beantwoord je verschillende soorten vragen. De vragen die in het Nederlands zijn gesteld, beantwoord je in het Nederlands. De vragen die in het Frans zijn gesteld, beantwoord je meestal in het Frans.

Bij iedere tekst krijg je ook een tip (leesstrategie) die je helpt om teksten beter te begrijpen.

u GRAMMAIRE

In iedere unité oefen je met taalregels en leer je deze. Bij Grammaire I leer je een werkwoord dat veel voorkomt. Bij Grammaire II komt een onderwerp aan bod dat belangrijk is om goede Franse zinnen te spreken en te schrijven. De oefeningen bij Grammaire lopen steeds in moeilijkheid op, van een geleide oefening naar een vrijere opdracht. Zo hoeft grammatica niet moeilijk te zijn!

Bij Grammaire Extra kun je verder oefenen met de taalregels.

u ÉCOUTER

In dit onderdeel train je je luistervaardigheid om het Frans goed te verstaan en te begrijpen. Je beluistert steeds twee gesprekken tussen vier Franse jongeren die we een heel jaar volgen: de relaxte Romain, de stoere Ousmane, de arrogante Clémence en de verlegen Aurélie. Verder luister je naar fragmenten die je in Frankrijk zou kunnen horen, zoals een omroepbericht op het station of een reclameboodschap in de supermarkt. Dit heet in Libre Service Junior semi-authentiek luisteren.

De luisterfragmenten kun je via een QR-code of via de site beluisteren.

u PARLER

Bij Parler werk je verder met de twee dialogen van Écouter én je gaat aan de slag met een nieuwe dialoog.

De woorden en zinnen die je leert bij Parler pas je toe in praktijkgerichte spreekoefeningen. Dat zorgt ervoor dat je prima in staat bent om gesprekken in het Frans te voeren.

u ÉCRIRE

Bij schrijfvaardigheid krijg je bouwstenen in de vorm van vocabulaire en handige zinnen aangereikt zodat je een kaartje, een appje of een mail kunt schrijven.

u OPBOUW VAN DE VAARDIGHEDEN

Bij iedere vaardigheid en bij Grammaire biedt Libre Service Junior een indeling in grofweg drie stappen aan (didactique en trois étapes):

1 Een inleidende opdracht bedoeld om je kennis te laten maken met het onderwerp en om woorden bij het thema te activeren (mise en route).

2 De oefenfase waarin je bronnen leert begrijpen of bouwstenen verzamelt voor je schrijf- of spreekopdracht (compréhension).

3 Tot slot een (kleine) toepassing van wat je in de oefenfase hebt geleerd (mise en pratique).

Je gaat dus stapsgewijs van makkelijk naar moeilijk, en dat werkt motiverend. Deze drie stappen maken het leren van de Franse taal overzichtelijk en goed te doen. Hieronder staat een korte toelichting bij die drie stappen.

u MISE EN ROUTE – START

Je begint altijd met een kleine, speelse opdracht. Je kijkt wat je al weet van een bepaald onderwerp of je herhaalt woorden die je eerder hebt geleerd.

u MISE EN ROUTE – VOCABULAIRE

De mise en route biedt je woorden die je nodig hebt om iets te kunnen begrijpen, zeggen of schrijven. Als je goed naar de betekenis van de zinnen kijkt, kun je de juiste betekenis van een woord vaak al raden!

Ook grammatica en uitspraak komen – afhankelijk van de vaardigheid – aan bod in de mise en route

u COMPRÉHENSION GLOBALE EN COMPRÉHENSION DÉTAILLÉE: TEKSTEN

BEGRIJPEN

Bij Regarder, Lire en Écouter ga je eerst in grote lijnen aan de slag met de tekst. Als je weet waar het fragment ongeveer over gaat, kun je de vragen daarna beter maken.

u COMMENT ÉCRIRE ? / COMMENT DIRE ?

EN RECONSTRUIRE

Bij Parler en Écrire zoek je in de teksten handige zinnen op en oefen je daarmee. Dan kan je ze daarna zelf toepassen in een bericht of gesprek.

u MISE EN PRATIQUE

Aan het eind van een vaardigheid pas je toe wat je geleerd hebt. Bij Regarder, Lire en Écouter is dat een kleine opdracht, bij Écrire en Parler is dat de eindopdracht waarin je laat zien wat je geleerd hebt aan vocabulaire, grammatica en handige zinnen. Met daarbij natuurlijk je eigen creativiteit!

u MENU AU CHOIX

Aan het eind van elk onderdeel vind je een menu au choix. Dit keuzemenu biedt extra opdrachten op drie niveaus: het herhalingsniveau; het basisniveau waarop je extra kunt oefenen, bijvoorbeeld voor de toets; en het niveau met een uitdagende opdracht.

In het boek vind je een korte beschrijving van deze opdracht, die verder staat uitgelegd op de website. Meestal zal je docent aangeven welke opdracht je moet maken, maar je kunt natuurlijk altijd zelf naar de website gaan om extra te oefenen.

u FEUILLETON

Bij Lire Extra kom je ook steeds een kort hoofdstuk tegen uit het boek: Jean-Paul et ses bonnes idées Als je alle fragmenten leest, heb je aan het eind van het jaar waarschijnlijk je eerste Franse boek gelezen! Bij unité 8 (1 hv B) vind je een eindopdracht bij het Feuilleton

u OPZOEKGRAMMATICA EN VOCABULAIRE

De woorden bij Apprendre leer je zowel FransNederlands als Nederlands - Frans. Achter in het Textes & Activités vind je alle grammaticaonderwerpen die je hebt geleerd overzichtelijk bij elkaar. Ook vind je een alfabetische lijst met de woorden die aan bod zijn geweest. En een overzicht van de lees- en leertips.

u QR-CODE

De audiofragmenten kun je via de site of met een QR-code beluisteren. Ook de vlog kun je met een QR-code bekijken. Voor de QR-code moet je een gratis app installeren. Schrijf niet op de QR-code, want dan doet hij het niet meer.

u INSTRUCTIES

De instructies in Libre Service Junior zijn de eerste vier unités zowel in het Frans als in het Nederlands. Vanaf unité 5 (1 hv B) zijn de instructies vooral in het Frans. Achter in het boek vind je een lijst met de veel voorkomende instructies.

u HET EUROPEES REFERENTIEKADER

Om te bepalen op welk niveau leerlingen in Europa een taal beheersen zijn er ‘Europa-breed’ beschrijvingen en niveau-aanduidingen geformuleerd: het Europees Referentiekader, kortweg ERK. In de onderbouw gelden de volgende niveaus:

Lezen

Luisteren

Schrijven

Spreken/Gesprekken voeren

u LEERDOELEN

A1

A1

A1

A1

A1/A2

A1/A2

A1/A2

A1/A2

A2

A2

A2/A1

A2/A1

doen. De nieuwe spelling is bedoeld om het Frans makkelijker en moderner te maken. Meer informatie: www.orthographe-recommandee.info

u DIGITALE LEEROMGEVING

Bij Libre Service Junior hoort de digitale leeromgeving eDition: leren.libreservice-online.nl.

eDition bestaat uit:

• alle opdrachten uit het boek in digitale vorm;

• uitgebreide beoordelingsmogelijkheden met rubrics bij de mise en pratique van Écrire en Parler;

• alle opdrachten uit het menu au choix;

• alle bronnen (audio, video, leesteksten);

Het ERK is voor elk niveau opgebouwd uit verschillende leerdoelen per vaardigheid. Deze leerdoelen vind je in Libre Service Junior terug aan het begin van iedere vaardigheid. Zo weet je precies waar je naar toewerkt bij het maken van de opdrachten.

u NIEUWE FRANSE SPELLING

In Libre Service Junior wordt de nieuwe Franse spelling toegepast, net zoals de meeste Franse educatieve uitgeverijen vanaf 2016

PICTOGRAMMEN

• alle theorie (het grammaticaoverzicht, en bij verschillende grammaticaonderdelen vind je ook uitleg in de vorm van een korte animatie).

u VERBUGA

Wil je werkwoorden leren? Dankzij een samenwerking met Verbuga oefen je op leren.libreservice-online.nl de werkwoorden uit de unités. Door de werkwoorden steeds op een andere manier te oefenen, leer je ze nóg beter!

u WRTS!

Een heel bekende site waar je vocabulaire kunt oefenen is www.wrts.nl. Libre Service Junior werkt samen met de makers van WRTS. Je vindt er snel de juiste woordenlijsten die passen bij het boek dat jij gebruikt. Meld je aan en maak je eigen inlog.

In dit boek worden de volgende pictogrammen gebruikt:

Kijken / Regarder

Lezen / Lire

Grammatica / Grammaire

Luisteren / Écouter

Spreken / Parler

Schrijven / Écrire

Apprendre

Opdracht in tweetallen

Groepsopdracht

Website

Herhalings- of reproductieve opdracht

Opdracht op toetsniveau

Uitdagende opdracht

Woordenboek

Creatieve opdracht waarbij je verschillende eigentijdse vaardigheden gebruikt

TABLE DES MATIÈRES 1 HV

UNITÉ

1 BONJOUR !

REGARDER LIRE

Je kunt de vlog waarin David en Bram elkaar weer zien begrijpen.

Je kunt korte teksten begrijpen over personen en hun omgeving.

être

Differentiatie

2 MOI ET LES AUTRES

Je kunt de vlog waarin David over zijn vrienden en familie vertelt begrijpen.

Differentiatie

3 APRÈS LES COURS

Je kunt de vlog van David op school begrijpen.

Menu au choix: Lire Extra Feuilleton

Menu au choix: Grammaire Extra

Je kunt een korte tekst waarin iemand zichzelf voorstelt en een uitnodiging voor een feest begrijpen. avoir

Differentiatie

4 TU HABITES OÙ ?

Je kunt de vlog van David over zijn huis en wijk begrijpen.

Menu au choix: Lire Extra Feuilleton

Menu au choix: Grammaire Extra

Je kunt een interview over school begrijpen, met behulp van afbeeldingen. werkwoorden op -er

Menu au choix: Lire Extra Feuilleton

Menu au choix: Grammaire Extra

Je kunt informatieve teksten over wonen in Frankrijk begrijpen. aller (+ futur proche)

Differentiatie

MENU AU CHOIX

Menu au choix: Lire Extra Feuilleton

Bij de vaardigheden Lire, Grammaire, Écouter, Parler, Écrire komen differentiatieopdrachten voor op drie niveaus:

Menu au choix: Grammaire Extra

ÉCOUTER GRAMMAIRE II

Je kunt begrijpen hoe Fransen zich voorstellen aan elkaar.

Semi-authentique

• vocabulaire de classe Prononciation

• accenten

Menu au choix

Je kunt gesprekken over familie en vrienden begrijpen.

Semi-authentique

• verschillende tekstsoorten

Prononciation

• neusklanken

Menu au choix

Je kunt gesprekken over school begrijpen en korte mededelingen verstaan.

Semi-authentique

• berichten door de intercom op school Prononciation

• woorden die met elkaar verbonden worden (liaison)

Menu au choix

Je kunt een gesprek begrijpen waarin iemand naar de weg vraagt en uitleg krijgt.

Je kunt een gesprek begrijpen waarin iemand iets over zijn huis en kamer vertelt.

Semi-authentique

• de weg vragen

Prononciation

• het alfabet

Menu au choix

• het bepaald lidwoord en onbepaald lidwoord

• il en elle

Grammaire lexicale

• vocabulaire de classe

Menu au choix: Grammaire Extra

• het bezittelijk voornaamwoord

Grammaire lexicale

• getallen 0-20

Je kunt iemand in het Frans begroeten, afscheid nemen en iets over jezelf vertellen.

Je kunt in een forum een paar eenvoudige zinnen over jezelf schrijven.

Menu au choix

Je kunt over je familie en vrienden vertellen, vragen stellen en beantwoorden.

Menu au choix: Grammaire Extra

• aimer + le / la / l’ / les

Grammaire lexicale

• vraagwoorden

Menu au choix

Je kunt eenvoudige vragen stellen en beantwoorden over school en hobby’s.

Menu au choix

Je kunt een foto beschrijven en iets zeggen over de mensen die er op staan.

Menu au choix: Grammaire Extra

• de ontkenning

Grammaire lexicale

• voorzetsels

Menu au choix

Je kunt de weg wijzen en de inrichting van je eigen kamer beschrijven.

Je kunt een bericht schrijven over je school en hobby’s.

Menu au choix

Je kunt je droomhuis beschrijven.

Menu au choix: Grammaire Extra

Grammaire 146

Vocabulaire 151

Franse instructies 159

Menu au choix

Menu au choix

Tips en strategieën 160

La France 161

Plan de Paris 162

Menu au choix

TABLE DES MATIÈRES 1 HV

UNITÉ

5 STYLES

REGARDER

Je kunt de vlog van David over mode en smaak begrijpen.

Differentiatie

6 BON APPÉTIT

Je kunt de vlog van David in de supermarkt begrijpen.

LIRE

Je kunt informatieve teksten over jongeren en hun kleding en stijl begrijpen. vouloir

Differentiatie

7 EN LIGNE

Je kunt de vlog van David over sociale media begrijpen.

Menu au choix: Lire Extra Feuilleton

Je kunt verschillende soorten teksten, bijvoorbeeld een recept, begrijpen.

Menu au choix: Grammaire Extra

prendre

Menu au choix: Lire Extra Feuilleton

Menu au choix: Grammaire Extra

Je kunt een tekst over sociale media begrijpen. faire

Differentiatie

Menu au choix: Lire Extra Feuilleton

MENU AU CHOIX

Bij de vaardigheden Lire, Grammaire, Écouter, Parler, Écrire komen differentiatieopdrachten voor op drie niveaus:

Menu au choix: Grammaire Extra

ÉCOUTER GRAMMAIRE II

Je kunt gesprekken tussen Fransen begrijpen en het onderwerp bepalen van kijk- en luisterteksten.

Semi-authentique

• omroepberichten in een warenhuis

Prononciation

• uitspraak s / z

Menu au choix

Je kunt begrijpen wat iets kost en om welke hoeveelheden het gaat.

Semi-authentique

• aanbiedingen in een supermarkt

Prononciation

• uitspraak g

Menu au choix

Je kunt moedertaalsprekers verstaan en begrijpen.

Semi-authentique

• berichten via verschillende media

Prononciation

• uitspraak f / v

Menu au choix

• het bijvoeglijk naamwoord

Grammaire lexicale

• 20-70

Je kunt praten over je uiterlijk en je kleding.

Menu au choix: Grammaire Extra Menu au choix

• het delend lidwoord

Grammaire lexicale

• hoeveelheidswoorden en ontkenningen

Menu au choix: Grammaire Extra

• de voltooide tijd met avoir (passé composé)

Grammaire lexicale

• getallen 70-1000

Je kunt een gerecht van een eenvoudige menukaart bestellen en afrekenen.

ÉCRIRE

Je kunt een paar zinnen opschrijven over je eigen smaak en die van anderen.

Menu au choix: Grammaire Extra

Menu au choix

Je kunt een aantal zaken regelen.

Menu au choix

Je kunt een paar eenvoudige zinnen opschrijven over wat je wel en niet lekker vindt.

Menu au choix

Je kunt een eenvoudig formulier invullen om aangifte te doen.

Grammaire 146 Vocabulaire 151 Franse instructies 159

Menu au choix

Menu au choix

Tips en strategieën 160 La France 161 Plan de Paris 162

1 BONJOUR !

In Libre Service Junior maak je kennis met Frankrijk en haar inwoners. Dat zijn er zo’n 66 miljoen. Le français, de Franse taal, wordt niet alleen in Frankrijk gesproken, maar over de hele wereld. 220 miljoen mensen in 28 landen spreken Frans!

Bonjour! zeg je als je in Frankrijk iemand begroet. Bij een begroeting hoort in Frankrijk trouwens bijna altijd een handdruk of een paar luchtige kussen op de wang. Elke keer weer. Ook als je elkaar aan het begin van een schooldag tegenkomt. Het aantal kussen varieert per streek.

Les Français zijn trots op hun land, hun taal en hun nationale helden. Nederlanders juichen voor Oranje en hebben de leeuw als mascotte. In Frankrijk zie je veel bleu, blanc et rouge als les Bleus een

internationaal voetbaltoernooi winnen. Op hun shirt staat een Frans symbool, de trotse haan: le coq

La France is voor veel mensen een geweldig vakantieland. Ook voor de Fransen zelf. In juli en augustus gaan veel Fransen tegelijk op vakantie. Dat zorgt dan voor een samedi noir (zwarte zaterdag) met meer dan 700 kilometer file op de autoroutes Misschien ben je wel eens in Frankrijk geweest in de zomer. Dan weet je er vast al wat van.

Tijdens de Tour de France rijden de wielrenners door de verschillende landschappen van Frankrijk. Beroemd zijn de zware ritten door de montagnes zoals les Alpes en les Pyrénées. Maar de étapes voeren ook langs stille villages in het binnenland of langs de zonnige plages aan de kusten van de océan

Atlantique of de Méditerranée. De finishlijn ligt altijd in de capitale van Frankrijk: Paris. Een stad zo groot als de provincie Utrecht.

In dit eerste hoofdstuk maak je kennis met de vier hoofdpersonen Aurélie, Clémence, Ousmane en Romain. Je gaat ze volgen in hun dagelijkse belevenissen.

Veel plezier!

RÉPONDS AUX QUESTIONS

1 Ken je landen waar Frans wordt gesproken?

2 Welke beroemde Franse merken, producten of gerechten kun je noemen?

UNITÉ 1

REGARDER A1

Bonjour !

Een vlog over David die zichzelf en zijn vriend Bram voorstelt.

LIRE A1

Bonjour !, Paris, le 19e arrondissement

Een tekst waarin de hoofdpersonen van Libre Service Junior zich voorstellen en een tekst over het arrondissement waarin de hoofdpersonen wonen.

GRAMMAIRE I

Het onregelmatige werkwoord être

ÉCOUTER

Clémence et Aurélie ; Clémence, Ousmane et Aurélie, fragment semi-authentique

Twee dialogen waarin de hoofdpersonen met elkaar kennismaken en een fragment met vocabulaire de classe.

GRAMMAIRE II

Het lidwoord / Il(s) / Elle(s)

PARLER A1

Clémence et Aurélie ; Clémence, Ousmane et Aurélie ; Jeanne et Tristan

Iemand in het Frans begroeten, afscheid nemen en iets over jezelf vertellen.

ÉCRIRE

Salut !

Een paar eenvoudige zinnen over jezelf schrijven.

APPRENDRE

Woorden, zinnen en grammatica: al het leerwerk bij elkaar.

NA DEZE UNITÉ KUN JE …

• een eenvoudige vlog begrijpen over twee jongens die zich voorstellen.

• korte teksten over personen en hun omgeving begrijpen.

• begrijpen hoe Fransen zich voorstellen aan elkaar.

• iemand in het Frans begroeten, afscheid nemen en iets over jezelf vertellen.

• een paar eenvoudige zinnen over jezelf schrijven aan Franse leeftijdgenoten.

REGARDER

A1 DOEL: je kunt de vlog begrijpen over David die zichzelf en zijn vriend Bram voorstelt.

EXERCICE 1 – COMPRÉHENSION GLOBALE

Regarde le vlog de David. Vrai ou faux ? Coche. Kruis aan. Waar of niet waar?

1 David stelt zichzelf voor.

2 David heeft Bram nog nooit ontmoet.

3 Bram spreekt al heel goed Frans.

vrai faux

£ £

£ £

£ £

4 David vertelt aan Bram wat ze allemaal kunnen doen in Lille. £ £

EXERCICE 2 – COMPRÉHENSION DÉTAILLÉE

Regarde encore une fois et réponds aux questions. Kijk nog eens en beantwoord de vragen.

1 Wat vragen David en Bram aan elkaar bij hun ontmoeting?

£ A Hoe heet je?

£ B Hoe gaat het met je?

£ C Heb je een goede reis gehad?

£ D Ben je moe?

£ E Heb je honger?

2 Wat bestelt Bram bij de verkoopster?

3 De verkoopster vraagt aan de jongens

£ A of ze hun bestelling willen meenemen.

£ B of ze samen of apart betalen.

4 Welke woorden hoor je als David en Bram hun plannen bespreken? Er zijn meer antwoorden mogelijk.

£ A la ville (de stad)

£ B le quartier (de wijk)

£ C les filles (de meisjes)

£ D le métro (de metro)

£ E le football (voetballen)

Apprends le vocabulaire de : Apprendre 1 page 36.

LIRE

A1

DOEL: je kunt korte teksten begrijpen over personen en hun omgeving.

EXERCICE 3 – MISE EN ROUTE

A Traduis. Vertaal. Tu parles français ? Spreek je Frans? Je maakt kennis met een nieuwe taal. Schrijf de Nederlandse betekenis achter de woorden die je herkent. Bonne chance ! Succes!

1 la musique 6 une orange

2 l’hôpital 7 merci

3 le supermarché 8 féliciter

4 l’aéroport 9 délicieux

5 un éléphant 10 bon appétit !

B Travaillez en groupe. Kun je nog andere Franse woorden noemen? Bedenk er met de hele klas zoveel mogelijk.

EXERCICE 4 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

Complète les phrases. Tu retrouves ces mots dans le texte Bonjour ! Maak de zinnen compleet. Vul het ontbrekende woord in. Kies uit de woorden onder de opdracht. Er blijft een woord over.

1 Salut ! Je m’appelle Pierre. Hoi! Pierre.

2 Je suis un ami de Nicolas Fayet. Ik ben van Nicolas Fayet.

3 J’habite 32, rue des Alpes. in de Alpenstraat 32.

4 La rue des Alpes est dans un joli quartier

De Alpenstraat ligt in een mooie

5 Mon école s’appelle collège Georges Brassens. Mijn heet Georges Brassens College.

6 La France est un grand pays Frankrijk is een groot

7 Paris est la capitale de la France Parijs is de hoofdstad van

8 C’est une grande ville. Het is een grote .

Frankrijk | ik heet | ik woon | klas | land | school | stad | een vriend | wijk

Bonjour !

1

Voilà Romain.

Il habite à Paris, 26, rue de Belleville.

C’est dans un joli quartier.

Il est au collège Georges Brassens.

Il est en cinquième B.

2

Voici Clémence

Salut ! Je m’appelle Clémence Gautier.

Je suis en cinquième A.

Et toi ? Tu es en quelle classe ?

3

Bonjour ! Je suis Ousmane

Je suis aussi au collège Georges Brassens.

Je suis un ami de Romain.

Ma famille est sénégalaise.

J’habite en Amérique. Oui ! C’est un quartier à Paris. C’est dans le 19e arrondissement.

4

Aurélie est aussi au collège Georges Brassens.

Elle habite dans un autre quartier.

Elle va à l’école en métro.

Elle est dans la classe de Clémence.

Paris, le 19e arrondissement

La France est un grand pays.

Il y a 66 millions de Français.

Paris est une très grande ville.

C’est la capitale de la France.

Il y a 20 arrondissements à Paris.

Le collège Georges Brassens est dans le 19e arrondissement.

C’est dans le nord-est de Paris.

C’est un joli quartier.

Il y a des parcs et des terrains de sport.

Il y a aussi un grand musée de technologie.

EXERCICE 5 – COMPRÉHENSION GLOBALE

Lis et écoute les textes. Luister naar de teksten en lees mee.

1 Kijk naar de afbeeldingen. Wat zie je voor gebouw achter de vier jongeren?

2 In welke stad wonen Romain, Ousmane, Aurélie en Clémence?

3 Waarover gaat de tekst Paris, le 19e arrondissement?

£ A Over de school van de hoofdpersonen van Libre Service Junior.

Kijk altijd goed naar de afbeeldingen. Die helpen je vaak bij het begrijpen van de tekst.

£ B Over de wijk waar de hoofdpersonen van Libre Service Junior wonen.

£ C Over een bezoek aan Parijs door de hoofdpersonen van Libre Service Junior.

EXERCICE 6 – COMPRÉHENSION DÉTAILLÉE

Lis les textes et réponds aux questions. Lees de teksten en beantwoord de vragen.

1 a Wat is het huisadres van Romain?

b Wat valt je op aan de plaats van het huisnummer?

2 Romain, Clémence, Ousmane en Aurélie

£ A zitten in dezelfde klas.

£ B wonen in dezelfde wijk.

£ C zitten op dezelfde school.

3 Clémence en Ousmane begroeten je allebei. Wat is het verschil?

Clémence zegt: !

Ousmane zegt: !

4 Et toi ? Tu es en quelle classe ? Wat wil Clémence van jou weten?

5 Uit welk land komt de familie van Ousmane?

6 Vrai ou faux ? Coche. Kruis aan. Waar of niet waar? vrai faux

a Aurélie woont ook in het 19e arrondissement.

b Aurélie gaat elke dag met de metro naar school.

7 Waar ligt het 19e arrondissement?

£ A in het centrum van Parijs

£ B in het noordoosten van Parijs

£ C in het noordwesten van Parijs

QUIZ

£ £

£ £

Wat is een arrondissement?

Op de volgende pagina vind je het antwoord op de quizvraag.

8 Lees de tekst Paris, le 19e arrondissement. Noem vier dingen die in het 19e arrondissement te vinden zijn.

9 Denk je dat het leuk is om in het 19e arrondissement te wonen? Waarom?

J In dit hoofdstuk leer je het werkwoord être (= zijn). Zoek de zinnen op in de tekst en vertaal de vetgedrukte woorden.

Je suis un ami de Romain.

La France est un grand pays.

EXERCICE 7 – MISE EN PRATIQUE

Fais une affiche. Maak een poster. Voici Paris.

Zoek op internet naar informatie over Parijs, het 19e arrondissement en het Georges Brassens College, de school van de hoofdpersonen. Maak een poster met minimaal vijf afbeeldingen en schrijf Franse woorden op die erbij passen.

Apprends le vocabulaire de : Apprendre 2 page 36.

MENU AU CHOIX

Lees de tekst Bonjour ! Je me présente … op pagina 41 en maak de *-opdracht. Je oefent hier vooral verder met de tip en globale vragen.

Lees de tekst Bonjour ! Je me présente … op pagina 41 en maak de **-opdracht. Dit zijn vragen op toetsniveau.

Lees de tekst Bonjour ! Je me présente … op pagina 41 en maak de ***-opdracht. Je oefent hier ook met inzichtvragen.

GRAMMAIRE I

EXERCICE 8A

HET ONREGELMATIGE WERKWOORD ÊTRE

1 De volgende zinnen komen uit de tekst bij Lire. De vetgedrukte woorden zijn vormen van het onregelmatige werkwoord être (= zijn). Vertaal de zinnen uit de tekst.

Je suis un ami de Romain.

Ma famille est sénégalaise.

2 Lees het rijtje, luister naar de uitspraak en zeg na. Leer het daarna uit je hoofd.

ÊTRE

être zijn je suis ik ben tu es jij bent il est hij is elle est zij is on est wij zijn, men is nous sommes wij zijn vous êtes jullie zijn, u bent ils sont zij zijn (m) elles sont zij zijn (v)

Let op.

1 ‘Het is’ vertaal je met c’est

2 ‘Wij zijn’ kun je in het Frans op twee manieren vertalen: on est en nous sommes.

3 ‘Zij zijn’ vertaal je bij alleen maar vrouwelijk met elles ‘Zij zijn’ vertaal je in alle andere gevallen met ils

Sophie et Myriam sont au collège. - Elles sont au collège.

Paul et Marc sont au collège. - Ils sont au collège.

Paul et Sophie sont au collège. - Ils sont au collège.

3 Je gaat luisteren naar negen zinnen. Welke vorm van être hoor je? Zet tijdens het luisteren het nummer van de zin achter de vorm die je hoort. Exemple Bonjour, tu es en quelle classe ?

a je suis f nous sommes

b tu es exemple g vous êtes

c il est h ils sont

d elle est i elles sont

e on est

EXERCICE 8B

Vul de juiste vorm van être in. Kies uit: suis, es, est, sommes, êtes, sont.

1 Bonjour, je m’appelle Hugo. Je sportif.

2 Où est Nadia ? Elle au collège ?

3 Elles au camping.

4 Vous à Paris ?

5 Nous à la tour Eiffel.

6 Et toi ? Tu aussi en France ?

EXERCICE 8C

Vul de juiste vertaling in.

1 Je m’appelle Bastien. l’ami de Julien. ik ben

2 l’ami de Raymond. het is

3 Voilà Sarah et Alicia. en cinquième B. zij zijn

4 sympathique. u bent

5 / en vacances. wij zijn (2x)

6 Max est français ? - Non, néerlandais. hij is

7 Nadia est en France ? - Non, au Maroc. zij is

EXERCICE 8D

Geef in het Frans antwoord. Maak zinnen met de gegevens onder de opdracht.

1 Tu es l’ami de Nicolas ?

3 Vous êtes dans la même classe, Denis et Nicolas ?

5 Marine et Sophie sont en vacances ?

7 C’est une photo de Paris ?

2 Non, 4 Oui, 6 Oui, 8 Oui,

l’ami de Jules | au camping | en cinquième A | la tour Eiffel

Apprends la grammaire de : Apprendre 3 page 37.

MENU AU CHOIX

Maak exercice 8E op pagina 43 of op de site.

Maak exercice 8F op pagina 43 of op de site.

Maak exercice 8G op pagina 43 of op de site.

Maak de quiz op Socrative om te testen of je dit onderwerp goed begrijpt.

ÉCOUTER

A1 DOEL: je kunt begrijpen hoe Fransen zich voorstellen aan elkaar.

EXERCICE 9 – MISE EN ROUTE

A Écoute et combine. Luister en combineer de plaatjes met de zinnen die je hoort. Zet het nummer van de zin onder het juiste plaatje.

le métro

la Hollande

un camping

bonjour, ça va ?

la France

B Écoute et répète. Luister naar de woorden onder de plaatjes en zeg na.

EXERCICE 10 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

Choisis la bonne traduction. Tu retrouves ces mots dans les dialogues. Kies de juiste vertaling uit de woorden onder de opdracht en vul in. Er blijft één woord over.

1 Tu parles français ? - Oui, je parle français et néerlandais.

2 Tu es belge ? - Non, je suis français.

3 Le garçon s’appelle Tom.

4 La fille s’appelle Julia.

5 Julia est une amie de Sarah.

6 Salut. Comment tu t’appelles ? – Moi ? Simon.

7 Ça va ? - Oui, ça va bien.

8 Le prénom de monsieur Dumas, c’est Patrick.

het gaat goed | hoe | ja | de jongen | het meisje | nee | de voornaam | een vriendin | wie

TIP

Om te begrijpen wat er gezegd wordt, hoef je niet elk woord precies te verstaan. Let vooral op woorden die je makkelijk kunt herkennen.

EXERCICE 11 – PRONONCIATION

In het Frans worden letters en woorden anders uitgesproken dan je in het Nederlands gewend bent. Soms helpt een accent (‘, `) bij de uitspraak.

Écoute et répète les mots. Luister naar de woorden en zeg na.

l’école

Een é spreek je uit als in het woord ‘thee’.

le collège Een è spreek je uit als in het woord ‘melk’.

l’hôtel Je spreekt de letter h niet uit.

ça va Een ç spreek je uit als een s

la France, le garçon

une fille, deux filles

Vaak spreek je een klank door je neus: de neusklank.

Een e of een s aan het eind van een woord spreek je meestal niet uit.

vous, bonjour Een ou spreek je uit als een oe au revoir Een au spreek je uit als een o

EXERCICE

12 – COMPRÉHENSION GLOBALE

Lis les questions. Écoute les deux dialogues et souligne la bonne réponse. Lees eerst de vragen. Luister dan naar de twee gesprekken en onderstreep het juiste antwoord.

1 Aurélie en Clémence ontmoeten elkaar en praten over hun klas / vakantie.

2 Ze kennen elkaar al / maken kennis.

3 Clémence kent Ousmane al / maakt kennis met Ousmane

4 Als de bel gaat, gaan ze dezelfde klas binnen / nemen ze afscheid van elkaar

EXERCICE

13 – COMPRÉHENSION DÉTAILLÉE

Écoute encore une fois et réponds aux questions. Luister nog een keer en beantwoord de vragen.

1 Kies bij elke zin de juiste reactie. Schrijf het cijfer op.

a Salut, comment tu t’appelles ?

b Tu es en quelle classe ?

Hoe heet de komma onder de c van garçon? DIALOGUE

1 Oui, c’est vrai.

2 Je m’appelle Aurélie.

c Nous sommes dans la même classe ! 3 C’est possible.

d On va être amies ?

2 Kruis het juiste antwoord aan.

Aurélie en Clémence komen in dezelfde klas.

£ A waar

£ B niet waar

4 Je suis en cinquième A.

QUIZ

3

« ... la fille, là-bas. Qui est-ce ? » Wat vraagt Ousmane hier? Kruis het juiste antwoord aan.

£ A Dat meisje daar. Wie is dat?

£ B Die jongen daar. Wie is dat?

£ C Waar is jouw vriendin?

4

« Regarde la fille. C’est une amie ? » Vertaal de twee vetgedrukte woorden.

5 Waarom reageert Aurélie aan het eind van het gesprek met Merci? Kruis het juiste antwoord aan.

£ A Ousmane vindt dat ze een leuke naam heeft.

£ B Ousmane vraagt of ze vanmiddag met hem uit wil.

£ C Ousmane zegt dat ze er leuk uit ziet.

6 Onderstreep het juiste antwoord.

Clémence vindt Ousmane een leuke jongen / niet zo aardig

7 Aurélie is een beetje verlegen. Hoe merk je dat in het gesprekje?

EXERCICE 14 – COMPRÉHENSION SEMI-AUTHENTIQUE

A Écoute le vocabulaire de classe et combine. In Libre Service Junior krijg je opdrachten in het Frans. Om die te begrijpen moet je een paar belangrijke woorden kennen. Luister naar de woorden en maak combinaties. Noteer de letter bij het juiste Franse woord.

GRAMMAIRE LEXICALE – VOCABULAIRE DE CLASSE

Regarde le film.

Lis le texte.

Écoute le dialogue.

Écris un e-mail.

Réponds aux questions.

Complète les phrases.

Combine les images.

Travaillez à deux.

Kijk voor meer Vocabulaire de classe op pagina 10 en 11.

1 Regarde

2 Lis

3 Écoute

4 Écris

5 Réponds

6 Travaillez

7 Complète

8 Combine

£ a Beantwoord de vragen.

£ b Luister naar de dialoog.

£ c Werk in tweetallen.

£ d Lees de tekst.

£ e Schrijf een e-mail.

£ f Combineer de plaatjes.

£ g Kijk naar de film.

£ h Vul de zinnen aan.

B Complète les phrases. Vul de juiste woorden in.

1 Luister nog een keer. encore une fois.

2 Lees het gesprek. le dialogue.

3 Combineer de zinnen. les phrases.

4 Schrijf het antwoord. la réponse.

5 Kijk naar de plaatjes. les images.

EXERCICE 15 – MISE EN PRATIQUE

A Complétez le dialogue. Travaillez à deux. Vul de juiste zinnen in zodat je een logisch gesprek krijgt. Werk in tweetallen. 2 6 8 4 10

1 Bonjour.

3 Ça va ?

5 Comment tu t’appelles ?

7 C’est un joli prénom !

9 Au revoir.

À plus ! | Je m’appelle ... | Merci. | Oui, ça va bien. | Salut.

B Faites le dialogue. Speel samen met je klasgenoot het gesprek. Wissel daarna van rol.

Apprends le vocabulaire de : Apprendre 4 et 10 pages 37 et 39.

MENU AU CHOIX

Luister naar de dialogen en vul de ontbrekende woorden in.

Luister naar de dialogen en beantwoord de vragen.

Luister naar de dialogen en combineer.

GRAMMAIRE II

EXERCICE 16A

HET LIDWOORD / IL(S) / ELLE(S)

A Écoute le texte. Luister naar de tekst.

Le village de Benoît. Voilà Benoît. Il habite à Saint-Martin. C’est un village. Voilà la maison de Benoît. C’est une maison avec un arbre.

Saint-Martin

la piscine

la maison de Benoît

un arbre

le camping

le terrain de foot

Bonjour Benoît !

C’est bien, Saint-Martin ?

Où est la piscine ?

Il y a des restaurants ?

Où est le restaurant ?

Et où est le terrain de foot ?

un restaurant

un hôtel

Benoît

une terrasse

Oui, c’est bien. Voici les photos. Regarde. Il y a un camping avec une piscine.

Bonjour. Elle est à gauche.

Oui, il y a un restaurant avec une terrasse.

Il est à droite. L’hôtel est aussi à droite.

Il est à gauche. C’est super, le football !

B Kijk naar de tekening. Noteer de Franse woorden.

a het zwembad e een boom b de camping f een restaurant

c het voetbalveld g een hotel

d het huis h een terras

à gauche à droite

EXERCICE 16B

1 Noteer de vertaling achter de Franse woorden. a le garçon de jongen ➔ b un garçon c la fille ➔ d une fille een meisje

2 Onderstreep het juiste antwoord.

Voor een mannelijk woord staat le of un / la of une

Voor een vrouwelijk woord staat le of un / la of une

3 Onderstreep in het gesprekje met Benoît van exercice 16A alle vormen van le, la, un en une.

HET LIDWOORD (DE, HET, EEN)

In het Frans heb je mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Hier horen verschillende lidwoorden bij. Bij personen kun je vaak zien of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Bij andere woorden moet je dat leren.

1.1 De lidwoorden ‘de’ en ‘het’ vertaal je met le of la mannelijk vrouwelijk le garçon la fille le collège la classe

Voor een klinker of stomme h veranderen le en la in l’.

l’ami (m) de vriend

l’amie (f) de vriendin

l’hôtel (m) het hotel

l’adresse (f) het adres

Bij meervoud is het lidwoord les les garçons de jongens les filles de meisjes les arbres de bomen les hôtels de hotels

In het meervoud komt er achter het zelfstandig naamwoord een -s

1.2 Het lidwoord ‘een’ vertaal je met un of une. mannelijk vrouwelijk un garçon een jongen une fille een meisje un collège een middelbare school une classe een klas un hôtel een hotel une adresse een adres

Bij meervoud gebruik je in het Nederlands geen lidwoord. In het Frans gebruik je des des amis x vrienden des filles x meisjes

EXERCICE 16C – EN ÉTAPES

Lees 1.1. Onderstreep het juiste lidwoord.

1 het restaurant

le / la / l’ / les restaurant

2 het terras le / la / l’ / les terrasse

3 de boom le / la / l’ / les arbre

4 het ziekenhuis le / la / l’ / les hôpital

5 de vrienden le / la / l’ / les amis

Lees 1.2 en bekijk de video. Vul het juiste lidwoord in. Kies uit: un, une, des.

6 een vriend ami

7 een vriendin amie

8 een stad ville

9 een dorp village

10 landen pays

EXERCICE 16D

A Vul het juiste Franse lidwoord in.

1 Voilà tante et oncle de Lola. de, de

2 appartement de Jean est moderne. het

3 Le 19e arrondissement est quartier fantastique. een

4 Il y a parcs et terrains de foot. x / x

5 touristes sont en terrasse. de

B Vul de ontbrekende Franse woorden in.

1 de Lucas s’appelle collège Victor Hugo. de school

2 Je suis dans de Sacha. de klas

3 Yasmine est dans la classe de Marion. een meisje

4 Où sont de Martine ? de vriendinnen

5 Il y a à la piscine ? jongens

IL(S) EN ELLE(S)

1.3 Ook bij dingen gebuik je il / ils en elle / elles

Le camping est joli. De camping is mooi. Il est joli. Hij is mooi. Les campings sont jolis. De campings zijn mooi. Ils sont jolis. Ze zijn mooi. La chambre est jolie. De kamer is mooi. Elle est jolie. Hij is mooi. Les chambres sont jolies. De kamers zijn mooi. Elles sont jolies. Ze zijn mooi.

EXERCICE 16E

Vervang de vetgedrukte woorden. Kies uit: il, elle, ils of elles.

1 Lisa est au camping. est au camping.

2 Benoît habite à Saint-Martin. habite à Saint-Martin.

3 Le quartier est joli. est joli.

4 La maison de Benoît est grande. est grande.

5 Les restaurants sont à gauche. sont à gauche.

EXERCICE 16F

Vorm tweetallen. Wijs om de beurt een afbeelding aan en maak gesprekjes volgens het voorbeeld.

Exemple 1 C’est un camping.

– Où est le camping ? Il est à gauche.

1 camping (m)

2 piscine (f)

3 terrasse (f) 4

(m)

Apprends la grammaire de : Apprendre 5 pages 37 et 38.

Bekijk de animatievideo over het lidwoord en maak exercice 16G op pagina 44 of op de site.

Maak exercice 16H en 16I op pagina 44 of op de site.

Maak exercice 16J op pagina 45 of op de site.

Maak de quiz op Socrative om te testen of je dit onderwerp goed begrijpt.

PARLER

A1

DOEL: je kunt iemand in het Frans begroeten, afscheid nemen en iets over jezelf vertellen.

1

CLÉMENCE ET AURÉLIE

Clémence Salut, comment tu t’appelles ?

Aurélie Euh, moi ? Je m’appelle Aurélie. Je suis nouvelle.

Clémence Moi, c’est Clémence. Clémence Gautier.

Aurélie Tu es en quelle classe ?

Clémence Je suis en cinquième A.

Aurélie Moi aussi ! Alors, nous sommes dans la même classe !

Clémence Oui, c’est vrai.

Aurélie Euh .. Clémence ? On va être amies ?

Clémence Oui, ... c’est possible.

2 CLÉMENCE, OUSMANE ET AURÉLIE

3

JEANNE ET TRISTAN

Tristan J’habite à Bobigny.

Clémence Salut Ousmane. Ça va ?

Ousmane Salut, Clémence. Ça va bien, merci. Regarde la fille, là-bas. Qui est-ce ? C’est une amie ?

Clémence Euh, non. Elle est dans ma classe.

Ousmane Bonjour.

Aurélie Bonjour ... euh .... .

Clémence Je te présente Ousmane.

Ousmane Et toi ? Comment tu t’appelles ?

Aurélie Euh ... moi ?

Clémence Elle s’appelle Aurélie.

Ousmane Aurélie ? C’est chouette, c’est un joli prénom ! Aurélie Merci.

Ousmane Écoutez ! C’est l’heure ! Au revoir !

Clémence Au revoir. À plus !

Clémence C’est un joli garçon, hein ?

Aurélie Euh ... oui.

Jeanne Tu habites où maintenant ?

Jeanne Ah bon ! Il est bien, le quartier ?

Tristan Oui, il est très bien. Il y a un skatepark, et aussi une piscine. Et le terrain de foot est super !

Jeanne Génial ! Et ... ils sont sympas, dans le quartier ?

Tristan Oui ! Lucas, il est super sympa. C’est un ami. Il y a aussi Nathan, Rémi et Emma. Et il y a monsieur et madame Dumas. Ils sont très sympas aussi.

Jeanne C’est super. Tu habites dans un appartement ?

Tristan Non, j’habite dans une maison avec un petit jardin.

Jeanne Et le collège est loin ?

Tristan Non, il est à cinq minutes.

EXERCICE 17 – MISE EN ROUTE ~ RÉVISION

Racontez. Travaillez à deux. Wijs om de beurt een foto aan en zeg in het Frans wat je ziet. Gebruik woorden als regarde, voilà, c’est.

1 2 3 4

EXERCICE 18 – MISE EN ROUTE ~ GRAMMAIRE : RÉVISION

Répondez aux questions. Travaillez à deux. Stel elkaar om de beurt een vraag. Gebruik il, elle, ils of elles in je antwoord.

Exemple Théo est sportif ? Oui, il est sportif.

1 Adrien est français ? Oui, …

2 Les villes sont modernes ? Oui, …

3 Solène est très intelligente ? Oui, …

4 Les garçons sont au supermarché ? Oui, …

5 Le collège est nouveau ? Oui, …

EXERCICE 19 – COMPRÉHENSION GLOBALE

QUIZ

Wat is het verschil tussen vousvoyeren en tutoyeren?

Écoute le dialogue 3 et réponds aux questions. Luister naar dialoog 3 en beantwoord de vragen.

1 Waarover vertelt Tristan? Kruis aan.

£ zijn nieuwe wijk

£ het park

£ mensen die hij kent £ de supermarkt

£ zijn huis

2 Onderstreep het juiste antwoord.

£ zijn school

a Tristan is tevreden / ontevreden over zijn nieuwe woonbuurt.

b Tristan heeft al veel / nog geen nieuwe vrienden gemaakt in zijn nieuwe buurt.

EXERCICE 20 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

Traduis les mots. Tu retrouves ces mots dans les dialogues. Vertaal de woorden. Zoek de Franse woorden op in de dialogen.

1 Je suis au collège Jean Macé. Je suis A. in de brugklas

2 Chouette, nous sommes la même classe ! in

3 Marianne est une amie. Elle est très . aardig

4 Voilà Ousmane. Ousmane. ik stel je voor

5 Tu habites maintenant ? waar

6 Tu habites dans ? een appartement

7 Non, j’habite dans avec un jardin. een huis

8 Le collège est ? – Non, il est à 5 minutes. ver

EXERCICE 21 – COMMENT DIRE ?

Écoute encore une fois et lis les trois dialogues à la page 29. Souligne les phrases dans les dialogues et note. Luister nog een keer naar de dialogen en lees mee. Dialoog 1 en 2 heb je al bij Écouter beluisterd. Onderstreep de zinnen in de dialogen. Schrijf ze naast de Nederlandse vertaling.

1 Hoi, hoe heet je?

2 Ik heet Aurélie.

3 Hoe gaat het?

4 Tot ziens!

5 Waar woon je nu?

6 Ik woon in Bobigny.

EXERCICE 22 – RECONSTRUIRE

A Travaillez à deux. Cherchez les mots et les phrases dans les dialogues. Zoek de woorden en zinnen op in de tekst. Presenteer jezelf aan elkaar.

Dag. Ik heet …

Ik zit in … (klas)

B Travaillez à deux. Regardez les images et racontez. Kijk naar de afbeeldingen en de tekstballonnen. Vertel in het Frans wat er gezegd wordt. Maak hele zinnen. Oefen de gesprekjes een paar keer en wissel ook van rol.

1

2 dit is – hij woont in – vriend

ik heet − ik woon in – en jij?

3 2 dag

4 goed, bedankt

6 tot…!

hoi

3 hoe …?

5 tot ziens!

Antwoord op de quizvraag: Als je tutoyeert, spreek je iemand met ‘jij’ aan, als je vousvoyeert, zeg je ‘u’. Dat laatste doen Fransen veel meer dan Nederlanders.

EXERCICE 23 – MISE EN PRATIQUE

› SITUATIE

Je gaat op school je eigen Franse vlog opnemen met een klasgenoot.

› OPDRACHT

Schrijf de tekst voor de vlog. Daarin moet de volgende informatie staan.

• Groet de kijkers.

• Vertel hoe je heet.

• Vertel in welke plaats je woont.

• Film je klasgenoot.

• Zeg hoe hij / zij heet.

• Zeg dat hij / zij een vriend(in) is.

• Laat de school zien.

• Zeg hoe de school heet.

• Bedenk zelf een vraag voor je kijkers.

• Neem afscheid.

› TIPS

• Controleer voordat je gaat filmen elkaars tekst op fouten.

• Gebruik Apprendre 1 t/m 7 van deze unité.

Is de vlog af? Kijk de opdracht terug en geef elkaar twee tips en twee tops.

Apprends le vocabulaire et les phrases de : Apprendre 6 et 7 page 38.

MENU AU CHOIX

Voer samen het gesprek.

Voer samen een gesprek waarin je kennis maakt met elkaar.

Maak een korte presentatie waarin je jezelf voorstelt.

ÉCRIRE

A1 DOEL: je kunt een paar eenvoudige zinnen over jezelf schrijven.

EXERCICE 24 – MISE EN ROUTE

A Regarde l’exemple. Complète la fiche d’identité. Kijk naar het voorbeeld. Vul het lege formulier in met je eigen gegevens.

FICHE D’IDENTITÉ

Nom Lemaire

Prénom Adèle

Ville / Village Avignon

Adresse 25, rue de Provence

Nationalité française

Collège Collège Frédéric Mistral

Ami(e)s Chloé, Estelle

FICHE D’IDENTITÉ

Nom

Prénom

Ville / Village

Adresse

Nationalité

Collège

Ami(e)s

B Travaillez à deux. Racontez. Vertel om de beurt over jezelf aan de hand van de gegevens die je op het formulier hebt ingevuld. Maak hele zinnen.

EXERCICE 25 – MISE EN ROUTE ~ GRAMMAIRE : RÉVISION

Complète les phrases. Vul de juiste vertaling in.

1 Ah, l’ami de Nathan ! jij bent

2 Yvonne ? intelligente. zij is

3 monsieur Legrand. u bent

4 Voilà Marc et Marie-Claire. là-bas. zij zijn

5 italiens. wij zijn

FORUM Salut !

Salut ! Je m’appelle Cédric Bonnet. Je suis français.

J’habite à Nice. C’est une ville près de la mer.

J’habite dans une grande maison avec un petit jardin.

J’aime Nice. Et j’aime le quartier. Il y a un terrain de foot super.

Je suis très sportif. J’aime le foot et le tennis.

Alors, je suis content !

Je suis en cinquième.

Le collège s’appelle collège Vernier.

C’est à 10 minutes en bus.

Dans ma classe, il y a Jules. C’est un ami. Et Valentine. C’est une amie.

On habite dans le même quartier.

Et toi ? Comment tu t’appelles ? Tu es français ?

Tu habites où ? C’est une ville ou un village ?

Comment s’appelle ton collège ? Le collège, il est loin ? Et quel est ton hobby ?

EXERCICE 26 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

Cherche les mots et complète les phrases. Tu retrouves ces mots dans le texte Salut ! Zoek de vertaling van de woorden in de tekst. Vul het Franse woord in. Er blijft één woord over.

dezelfde | Frans | geweldig | kleine | Nederlands | of | tevreden | van | de zee

1 J’habite en France. Je suis

2 Nice est une ville près de

FORUM

3 J’aime Nice, c’est une ville !

4 J’habite dans une maison avec un jardin.

5 21, rue de France, c’est l’adresse Lisa.

6 Mon ami Luc habite dans rue. C’est chouette !

7 J’aime mon quartier et ma maison. Alors, je suis !

8 Tu habites dans une ville dans un village ?

EXERCICE 27 – COMMENT ÉCRIRE ?

Cherche dans le texte et souligne. Zoek op in de tekst en onderstreep.

1 Ik heet Cédric Bonnet.

2 Het is een stad dicht bij de zee.

3 Het is tien minuten met de bus.

4 Wij wonen in dezelfde wijk.

5 Ben jij Frans?

6 Waar woon je?

QUIZ

Aan welke zee ligt Nice?

EXERCICE 28 – RECONSTRUIRE

Regarde la fiche d’identité. Réponds aux questions. Geef antwoord op de vragen. Maak hele zinnen. Gebruik de gegevens van Max.

FICHE D’IDENTITÉ

Nom van Veen

Prénom Max

Ville / Village Rotterdam

Nationalité néerlandaise

Collège

Wolfert College

Hobby le judo

1 Comment tu t’appelles ?

2 Tu es français ?

3 Tu habites où ?

4 C’est une ville ou un village ?

5 Comment s’appelle le collège ?

6 Quel est ton hobby ? J’aime

EXERCICE 29 – MISE EN PRATIQUE

Écris une réponse à Cédric. Reageer zelf op het forumbericht van Cédric. Beantwoord zijn vragen. Gebruik de woorden en zinnen uit de vorige opdrachten.

FORUM

Apprends le vocabulaire et les phrases de : Apprendre 8 et 9 page 39.

MENU AU CHOIX

Maak een poster over jezelf.

Schrijf een bericht voor een scholierenwebsite en stel jezelf voor.

Stel jezelf voor in een e-mail aan een Franse partnerschool.

A1

APPRENDRE

BILAN: LEREN VOOR DE TOETS

Ik kan:

£ de vlog begrijpen van twee jongeren die zich voorstellen.

£ korte teksten begrijpen over personen en hun omgeving.

£ begrijpen hoe Fransen zich voorstellen aan elkaar.

£ iemand in het Frans begroeten, afscheid nemen en iets over mezelf vertellen.

£ een paar eenvoudige zinnen over mezelf schrijven.

Grammaire:

£ het onregelmatig werkwoord être 3

£ het lidwoord (1.1 en 1.2) 5

£ il(s) en elle(s) (1.3) 5

£ grammaire lexicale: vocabulaire de classe 10

£ exercices 8, 14, 16

Maak de diagnostische toets.

APPRENDRE 1 – VOCABULAIRE THÉMATIQUE

£ dag bonjour

£ hoi salut

£ tot ziens au revoir

£ hoe gaat het? ça va ?

£ bedankt merci

£ ja oui

£ nee non

£ de jongen le garçon

£ het meisje la fille

£ ik heet je m’appelle

APPRENDRE 2 – LIRE ~ VOCABULAIRE

£ ik heet

je m’appelle

£ de vriend l’ami (m)

£ ik woon (wonen) j’habite (habiter)

£ de wijk le quartier

£ de school l’école (f)

£ het land le pays

£ Frankrijk la France

£ de stad la ville

£ de straat la rue

Vocabulaire:

£ thématique 1

£ lire 2

£ écouter 4

£ parler + phrases 6 + 7

£ écrire + phrases 8 + 9

£ exercices 4, 10, 20, 21, 22, 26, 27, 28

£ ik woon (wonen) j’habite (habiter)

£ hier is, hier zijn voici

£ daar is, daar zijn voilà

£ meneer monsieur

£ mevrouw madame

£ er is, er zijn il y a

£ het is, dat is c’est

£ Frans français(e)

£ Nederlands néerlandais(e)

£ waar? où ?

£ de middelbare

school (klas 1, 2, 3) le collège

£ de klas classe

£ hier is, hier zijn voici

£ daar is, daar zijn voilà

£ en jij? et toi ?

£ groot grand

£ mooi, leuk joli

£ er is, er zijn il y a

£ ook aussi

APPRENDRE 3 – GRAMMAIRE I

être zijn je suis ik ben tu es jij bent il est hij is elle est zij is on est wij zijn, men is nous sommes wij zijn vous êtes jullie zijn, u bent ils sont zij zijn (m) elles sont zij zijn (v)

Let op.

1 ‘Het is’ vertaal je met c’est.

2 ‘Wij zijn’ kun je in het Frans op twee manieren vertalen: on est en nous sommes

3 ‘Zij zijn’ vertaal je bij alleen maar vrouwelijk met elles ‘Zij zijn’ vertaal je in alle andere gevallen met ils.

Paul et Marc sont au collège. – Ils sont au collège.

Paul et Sophie sont au collège. – Ils sont au collège.

Sophie et Myriam sont au collège. – Elles sont au collège.

APPRENDRE 4 – ÉCOUTER ~ VOCABULAIRE

£ ja oui

£ nee non

£ de jongen le garçon

£ het meisje la fille

£ bedankt merci

£ voorstellen présenter

£ ik? moi ?

£ tot later à plus

£ de vriendin l’amie (f) £ leuk chouette

£ hoe? comment ? £ wie? qui ?

£ het gaat goed ça va bien

£ de voornaam le prénom

£ hoe gaat het? ça va ?

APPRENDRE 5 – GRAMMAIRE II

Het lidwoord (de, het, een)

FN

£ nieuw nouveau, nouvelle

£ daar, daarginds là-bas

£ kijk! (kijken naar) regarde ! (regarder)

In het Frans heb je mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Hier horen verschillende lidwoorden bij. Bij personen kun je vaak zien of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Bij andere woorden moet je dat leren.

1.1 De lidwoorden ‘de’ en ‘het’ vertaal je met le of la. mannelijk vrouwelijk

le garçon la fille le collège la classe

Voor een klinker of stomme h veranderen le en la in l’ l’ami (m) de vriend l’amie (f) de vriendin

l’hôtel (m) het hotel

l’adresse (f) het adres

Bij meervoud is het lidwoord les les garçons de jongens les filles de meisjes

les arbres de bomen

les hôtels de hotels

In het meervoud komt er achter het zelfstandig naamwoord een s.

1.2 Het lidwoord ‘een’ vertaal je met un of une mannelijk vrouwelijk un garçon een jongen une fille een meisje un collège een middelbare school une classe een klas un hôtel een hotel une adresse een adres

Bij meervoud gebruik je in het Nederlands geen lidwoord. In het Frans gebruik je des des amis x vrienden des filles x meisjes

1.3 Ook bij dingen gebuik je il / ils en elle / elles

Le camping est joli. De camping is mooi. Il est joli. Hij is mooi. Les campings sont jolis. De campings zijn mooi. Ils sont jolis. Ze zijn mooi. La chambre est jolie. De kamer is mooi. Elle est jolie. Hij is mooi. Les chambres sont jolies. De kamers zijn mooi. Elles sont jolies. Ze zijn mooi.

APPRENDRE 6 – PARLER ~ VOCABULAIRE

£ in de brugklas en cinquième

£ in dans

£ aardig sympa

£ ik stel je voor je te présente

£ waar? où ?

£ het appartement l’appartement (m)

£ het huis la maison

£ ver loin

£ de tuin le jardin

APPRENDRE 7 – PARLER ~ PHRASES

£ 1 Hoe heet je?

Comment tu t’appelles ?

£ 3 In welke klas zit je?

Tu es en quelle classe ?

£ 5 Waar woon je?

Tu habites où ?

£ hij heet il s’appelle

£ de minuut la minute

£ nu maintenant

£ heel, erg très

£ goed bien

£ het zwembad la piscine

£ en et

£ maar mais

£ met avec

FN – NF

£ 2 Ik heet Thomas. Je m’appelle Thomas.

£ 4 Ik zit in de brugklas. Je suis en cinquième.

£ 6 Ik woon in Parijs. J’habite à Paris.

APPRENDRE 8 – ÉCRIRE ~ VOCABULAIRE

£ Frans français(e)

£ de zee la mer

£ geweldig super

£ klein petit

£ van de

£ dezelfde, hetzelfde le / la même

£ tevreden, blij content

£ of ou

£ sportief sportif

APPRENDRE 9 – ÉCRIRE ~ PHRASES

£ 1 Ben je Nederlands?

Tu es néerlandais(e) ?

£ 3 Ik woon in een huis / een appartement.

J’habite dans une maison / un appartement.

£ 5 Het is een dorp. C’est un village.

£ de bus le bus

£ de achternaam le nom de famille

£ de leeftijd l’âge (m)

£ het adres l’adresse (f)

£ de nationaliteit la nationalité (f)

£ de hobby le hobby

£ dicht bij près de

£ tennis le tennis

£ dan, dus alors

£ 2 Nee, ik ben Frans. Non, je suis français(e).

£ 4 De middelbare school is op 10 minuten afstand. Le collège est à 10 minutes.

£ 6 Ik hou van voetbal . J’aime le foot.

APPRENDRE 10 – GRAMMAIRE LEXICALE ~ VOCABULAIRE DE CLASSE

Bekijk de film.

Lees de tekst.

Luister naar de dialoog.

Schrijf een e-mail.

Beantwoord de vragen.

Regarde le film.

Lis le texte.

Écoute le dialogue.

Écris un e-mail.

Réponds aux questions. Vul de zinnen aan.

Combineer de plaatjes.

Complète les phrases.

Combine les images. Werk samen.

Travaillez à deux.

NOTES

Jean-Paul et la classe ennuyeuse et horrible ... (1)

In het Feuilleton staat bij iedere unité een deel van het boekje Jean-Paul et ses bonnes idées. Jean-Paul heeft een probleem. Hij háát school. Daarom bedenkt hij steeds dingen die veel leuker zijn dan school. Wat die bonnes idées zijn, lees je in het Feuilleton.

Salut ! Comment ça va ? Comment allez-vous ? Je m’appelle Jean-Paul. Jean-Paul Marie Durand. Je suis un garçon. J’ai treize ans. Je suis petit et brun. J’ai les cheveux bruns et les yeux de couleur noisette. Je suis très intelligent, et très beau. Je suis plus intelligent qu’Albert Einstein et plus beau que Brad Pitt. Mais oui, c’est vrai.

Voici ma copine. Elle s’appelle Pascale. Pascale Suzanne Marie Martin. C’est ma meilleure amie. Pascale a treize ans aussi. Elle est grande et blonde. Elle a des cheveux blonds et des yeux verts. Elle n’est pas très jolie. Elle est laide. Ha ! Ha ! Bon, elle n’est pas laide. Mais elle n’est pas belle comme moi.

Je suis élève dans une petite école à Paris, en France. Paris est la capitale de la France. J’ai beaucoup de professeurs différents. Mon professeur de français s’appelle madame Fournier. C’est un professeur très ennuyeux. Elle parle beaucoup. Elle parle et parle et parle. Elle parle pendant quarante-cinq minutes sans s’arrêter.

Mon professeur de mathématiques s’appelle mademoiselle Lefèvre. Elle aussi est très ennuyeuse. Elle ne parle pas beaucoup. Elle crie beaucoup. Elle crie et crie et crie. Elle crie pendant quarante-cinq minutes sans s’arrêter. Mon professeur d’histoire s’appelle monsieur Dupont. Il est très intéressant. Il ne parle ni crie beaucoup. Il chante beaucoup. Il chante et il chante et chante. Il chante pendant quarante-cinq minutes sans s’arrêter.

Et le professeur le plus intéressant est mon professeur de sciences. Mon professeur de sciences s’appelle monsieur Tournesol. Lui, il ne parle, ni crie, ni ne chante. Il dort et dort et dort. Il dort pendant quarante-cinq minutes sans s’arrêter. Mais oui, c’est vrai.

D’après : Magaly Rodríguez – Jean-Paul et ses bonnes idées.

LIRE EXTRA

BONJOUR ! JE ME PRESENTE ...

Je m’appelle Maeva Leclercq.

J’ai 13 ans.

Je suis une fille belge.

J’habite à Bruxelles. Bruxelles est une jolie ville au centre de la Belgique.

C’est aussi la capitale de la Belgique.

Mon adresse est 34, rue de Spa.

C’est un joli appartement au 5e étage.

Je parle français et néerlandais (flamand).

Et je parle un peu anglais (c’est difficile ! ) : How are you?

Mon école s’appelle collège Roi Baudouin.

Dans ma classe, il y a 24 élèves : 12 garçons et 12 filles.

J’ai deux amies dans ma classe.

Elles s’appellent Pauline et Lisa.

J’aime la musique. Je joue de la guitare.

BONJOUR ! JE ME PRÉSENTE …

Les talents du collège Roi Baudouin présentent

Concert les finalistes du concours Baudouin : Maeva Leclercq (guitare), Dylan Peeters (piano) et Les College Rock Stars

Danse groupe de street dance ‘Macadam’ Théâtre de l'humour comédie par les actrices et les acteurs de l’école

prix des billets participants gratuit élèves 5 € parents (ou autres membres de famille) 10 €

Lis le texte Bonjour ! Je me présente ... Réponds aux questions. Lees de tekst. Beantwoord de vragen.

1 Lees de titel en bekijk de afbeelding. Waar denk je dat de tekst over gaat?

2 Lees de tekst. Onderstreep de juiste antwoorden. a Maeva is Belgisch / heeft een Frans en een Nederlands paspoort. b Ze is muzikaal / sportief

c Maeva woont in een flat / rijtjeshuis

3 Wie zijn Pauline en Lisa?

TIP

Kijk altijd goed naar de afbeeldingen

Die helpen je vaak bij het begrijpen van de tekst.

4 Lees de tekst op de poster. Onderstreep acht woorden die op het Nederlands lijken.

BONJOUR !

JE ME PRÉSENTE …

Lis le texte Bonjour ! Je me présente ... Réponds aux questions. Lees de tekst. Beantwoord de vragen.

1 Wat vertelt Maeva over de stad waar ze woont? Noem twee dingen.

2 Je parle français et néerlandais (flamand). Wat denk je dat het woord flamand betekent?

3 Onderstreep het juiste antwoord.

Er zitten evenveel jongens als meisjes in de klas van Maeva. waar | niet waar

4 Kijk naar de poster en lees de tekst. Wat kondigt de poster aan?

£ A een culturele avond door leerlingen

£ B een talentenjacht voor scholieren

£ C een workshop voor leerlingen met talent

5 Welk onderdeel op de poster lijkt je het leukst en waarom?

BONJOUR !

JE ME PRÉSENTE …

Lis les deux textes. Réponds aux questions. Lees de twee teksten. Beantwoord de vragen.

1 Schrijf de vertaling op van de zinnen.

a J’ai 13 ans.

b Je suis une fille belge.

c Dans ma classe, il y a 24 élèves.

d Je joue de la guitare.

2 Waaraan kun je zien dat Maeva in een flatgebouw woont?

3 Welke taal spreekt Maeva het minst goed? Hoe weet je dat?

4 Wat heeft de poster te maken met de tekst Bonjour ! Je me présente ... ? Noem twee dingen.

5 Lees de tekst op de poster. Maeva speelt goed gitaar. Waaraan kun je dat zien?

6 Vrai ou faux ? Coche. Kruis aan. Waar of niet waar? vrai faux

a Alleen leerlingen kunnen een kaartje kopen. £ £

b Familieleden betalen meer dan leerlingen.

c Het is gratis voor leerlingen die meedoen.

d Er wordt een aparte familieavond georganiseerd.

£ £

£ £

£ £

GRAMMAIRE I EXTRA

EXERCICE 8E

Kies de juiste vorm van être en vul in.

1 Je m’appelle Lucas. Je au collège Georges Brassens. suis / es

2 Voilà Soufian. Il aussi au collège Georges Brassens. est / sont

3 Tu aussi dans la classe de Soufian ? es / est

4 Alexa et Carline au cinéma. sommes / sont

5 Vous français ? est / êtes

6 Non, nous néerlandais. sommes / êtes

EXERCICE 8F

Vul de juiste vertaling in.

1 Arthur. jij bent

2 Oui, l’ami de Martin. ik ben

3 Benjamin ? en vacances en Italie. hij is

4 Voilà Tom et Valentin. au supermarché. zij zijn

5 dans le 19e arrondissement ? zijn jullie

6 Oui, un joli quartier. het is

7 en France. wij zijn (1)

8 à Paris. wij zijn (2)

EXERCICE 8G

A Maak logische en goede zinnen met behulp van de zinsdelen.

L’appartement es au camping, et toi ?

Vous suis dans une rue calme.

Je est sur Instagram, Matteo et Mathilde ?

GRAMMAIRE II EXTRA

EXERCICE 16G

Onderstreep het juiste lidwoord.

1 C’est le / la collège Georges Brassens.

2 C’est un / une école à Paris.

3 Tu es dans le / la classe de Pauline ?

4 Quelle est le / l’ adresse de Dimitri ?

5 La France est un / une pays en Europe.

6 Les touristes visitent le / la ville.

7 Montmartre est un / une quartier dans le nord de Paris.

8 Comment s’appelle le / la rue de Timothée ?

EXERCICE 16H

Vul de zinnen aan.

HET LIDWOORD / IL(S) / ELLE(S)

1 Laure est sympathique. een meisje

2 Elle est de Leila. de vriendin

3 Où est de Thalia ? de klas

4 Qui est là-bas ? de jongen

5 C’est Nicolas. Il est de Pierre. een vriend

6 Voilà d’Ibrahim. de vrienden

7 Amérique est à Paris. een wijk

8 Amsterdam et Rotterdam sont en Hollande. steden

EXERCICE 16I

Vul in: il, elle, ils of elles.

1 Voilà Madeleine. habite à Marseille.

2 Il y a une piscine ? Oui, est à 5 minutes.

3 Où est le collège ? est dans le 19e arrondissement.

4 Où sont les amies de Lina ? - sont là-bas.

5 La rue des Alpes est à droite ? - Non, est à gauche.

6 Pierre et Hugo sont à la terrasse ? - Non, sont au collège.

EXERCICE 16J

Maak Franse zinnen volgens het voorbeeld.

Exemple Le camping est à droite ? – Oui, il est à droite.

1 2 3

4 à droite à gauche

MOI ET LES AUTRES 2

Familieleven en vriendschap zijn in Frankrijk erg belangrijk, maar er zijn wel verschillen tussen de Franse en de Nederlandse leefgewoonten. Als je met iemand kennis maakt, is het handig als je die verschillen een beetje kent.

Franse ouders zijn meestal strenger dan ouders in Nederland. Franse kinderen leren van jongs af aan hoe ze zich behoren te gedragen. In een Frans restaurant zal je geen aparte kinderhoek aantreffen. Alle kinderen zitten keurig met hun ouders aan tafel, eten met mes en vork en wachten geduldig tot iedereen aan tafel klaar is met eten.

In Frankrijk wordt een verjaardag niet zo uitbundig gevierd als in Nederland. Zo feliciteert men alleen de jarige met zijn of haar anniversaire en niet de hele familie. En er is een cadeau en een lekker dessert. Wel wordt de jarige toegezongen met bon

anniversaire of de vertaling van Happy birthday: Joyeux anniversaire

Er zijn veel aanleidingen voor grote familiebijeenkomsten, zoals een mariage. Het bruidspaar snijdt samen de pièce montée aan, een prachtige bruidstaart. En als er een bébé wordt geboren, delen de papa en maman geen beschuit met muisjes uit, maar roze of blauwe dragées, een soort snoepjes.

Fransen zijn erg op hun privacy gesteld. Als je een Fransman opbelt, zegt hij nooit zijn naam, maar alleen allo of bonjour. ’s Avonds zijn Fransen gewend de luiken van hun huis te sluiten. Als ze in Nederland zijn, verbazen ze zich erover dat ze overal de huiskamers in kunnen kijken. Het duurt soms even om goed contact te krijgen met Fransen, maar als je ze een beetje leert kennen, zullen ze je graag ontvangen.

Als je in Frankrijk wordt uitgenodigd bij familie of vrienden wordt er bijna altijd gegeten. Geen koffie of thee met een koekje, zoals in Nederland. Er wacht je een uitgebreide, maaltijd of borrel. Vooral de lunch op zondag is populair en daarnaast is een diner met vrienden een goede Franse gewoonte.

RÉPONDS AUX QUESTIONS

1 Wat vraag je als eerste wanneer je een Frans telefoonnummer belt?

2 Papy en Mamy (op het platteland pépé en mémé) zijn ook blij als er een baby geboren wordt. Wie zijn dat?

UNITÉ 2

REGARDER

Mes amis et ma famille

Een vlog waarin David over zijn vrienden en familie vertelt.

LIRE

Moi et ma famille, Invitation

Een brief waarin een Franse jongen over zichzelf en zijn familie vertelt en een uitnodiging voor een verjaardag.

GRAMMAIRE I

Het onregelmatige werkwoord avoir

ÉCOUTER

Tu habites où ?, Une nouvelle voisine, fragment semi-authentique

Twee dialogen waarin de hoofdpersonen (nader) kennismaken en vijf korte fragmenten met getallen.

GRAMMAIRE II

Het bezittelijk voornaamwoord

PARLER A1

Tu habites où ?, Une nouvelle voisine, Tu as un animal ?

Over je familie en vrienden vertellen, vragen stellen en beantwoorden.

ÉCRIRE

Ma photo de vacances

Een foto beschrijven en iets zeggen over de mensen die erop staan.

APPRENDRE

Woorden, zinnen en grammatica: al het leerwerk bij elkaar.

NA DEZE UNITÉ KUN JE…

• de vlog waarin David over zijn vrienden en familie vertelt begrijpen.

• een korte brief waarin iemand zichzelf voorstelt en een uitnodiging voor een feest begrijpen.

• korte gesprekjes over familie en vrienden begrijpen.

• over je familie en vrienden vertellen, vragen stellen en beantwoorden.

• een foto beschrijven en iets zeggen over de mensen die erop staan.

REGARDER

A1 DOEL: je kunt begrijpen wat David over zijn vrienden en zijn familie vertelt.

EXERCICE 1 – COMPRÉHENSION GLOBALE

Regarde le vlog de David et réponds aux questions. Kijk naar de vlog en beantwoord de vragen.

1 Waar neemt David zijn vriend Bram mee naartoe in deze vlog?

2 Wie worden er door David aan Bram voorgesteld?

£ A familieleden £ B vrienden £ C vrienden en familieleden

EXERCICE 2 – COMPRÉHENSION DÉTAILLÉE

Regarde encore une fois et réponds aux questions. Kijk nog eens en beantwoord de vragen.

1 Bram en de zus van David begroeten elkaar. Wat vraagt de vriend van David daarna?

£ A Waar ken je Claudine van?

£ B Waarom zoent ze je?

£ C Weet je dat ze de zus van David is?

2 Wat vraagt Bram aan Axel, de vriend van David?

3 Zijn antwoord is Nous sommes trois / quatre / cinq à la maison.

4 Wat voor huisdier heeft de familie van David?

5 David laat foto’s zien. Wanneer zijn die gemaakt?

6 Wat vertelt Bram over zijn ouders?

Apprends le vocabulaire de : Apprendre 1 page 68.

A1

LIRE

DOEL: je kunt een korte brief waarin iemand zichzelf voorstelt en een uitnodiging voor een feest begrijpen.

EXERCICE 3 – MISE EN ROUTE

A Écoute et répète. Luister naar de Franse telwoorden en zeg ze na. Een aantal telwoorden komt voor in de leestekst.

GRAMMAIRE LEXICALE – TELWOORDEN 0-20

0 = zéro 6 = six 12 = douze 18 = dix-huit

1 = un 7 = sept 13 = treize 19 = dix-neuf

2 = deux 8 = huit 14 = quatorze 20 = vingt

3 = trois 9 = neuf 15 = quinze

4 = quatre 10 = dix

5 = cinq 11 = onze

B

16 = seize

17 = dix-sept

Jeu de loto. Complète, écoute et coche. Qui gagne ? Vul de bingokaart in met getallen tussen 0 en 20. Kruis daarna de getallen af die je hoort. Als je alle getallen op je kaart afgestreept hebt, roep je Loto ! Wie wint?

EXERCICE 4 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

EXERCICE 4 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

Lis les phrases et regarde l’image. Note la traduction des mots en gras. Tu retrouves ces mots dans la lettre de Quentin. Lees de zinnen en kijk naar de afbeelding. Schrijf de juiste vertaling op. Kies uit de Nederlandse woorden onder de oefening. Er blijft één woord over.

1 Je m’appelle Laura. Voici ma famille

2 J’ai un frère, Tom.

3 Julie, c’est ma sœur

4 Mes parents s’appellent Éric et Sylvie.

5 Éric, c’est mon père.

6 Et Sylvie, c’est ma mère.

7 Ma grand-mère s’appelle Nicole.

8 Et Philippe, c’est mon grand-père.

broer | gezin, familie | moeder | oma | opa | ouders | tweeling | vader | zus

Moi et ma famille

Salut !

Je m’appelle Quentin Gallet. J’ai treize ans et j’habite à Nîmes.

J’ai une soeur et deux petits frères. Dans ma famille nous sommes six : mes parents, ma soeur, mes frères et moi.

Ma soeur Pauline a quinze ans. Antoine et Fabrice, mes frères, ont neuf ans tous les deux. Ils sont jumeaux.

Nous avons un grand chien, Champion. C’est un labrador. Champion est mon meilleur ami !

Mon grand-père et ma grand-mère habitent aussi à Nîmes. Ce sont les parents de mon père.

Demain, c’est l’anniversaire de Pauline. On organise un barbecue pour toute la famille. C’est la fête !

Invitation

Je t’invite à ma fête d’anniversaire pour mes … ans

Pauline

Date

le samedi 11 juin à 17 heures

Adresse 12, rue de l’École, Nîmes

Téléphone

06 22 54 87 61

Cadeau

karaoké ! manger !

EXERCICE 5 – COMPRÉHENSION GLOBALE

Quentin écrit à son nouveau correspondant. Regarde l’image. Lis et écoute le texte. Réponds aux questions. Kijk naar de afbeelding. Luister naar de tekst en lees mee. Beantwoord de vragen.

1 Wie is de hoofdpersoon?

2 Aan wie schrijft hij en waarom?

3 Waar vertelt de hoofdpersoon over?

EXERCICE 6 – COMPRÉHENSION DÉTAILLÉE

Lis encore une fois et réponds aux questions. Lees de tekst nog een keer en beantwoord de vragen.

1 Wat betekent j’habite à Nîmes?

2 Vrai ou faux ? Coche. Kruis aan. Waar of niet waar? vrai faux

a Quentin is dertien jaar.

b Hij heeft één zus en één broer.

c Hij is de oudste thuis.

d Zijn opa en oma wonen in Arles.

£ £

£ £

£ £

3 Wie zijn Antoine en Fabrice? Noteer twee dingen die over hen gezegd worden.

4 Wat kom je in de tekst te weten over de hond van Quentin? Kruis aan. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.

£ A Hij is groot.

£ B Hij is oud.

£ C Hij is zes jaar.

£ D Het is een herdershond.

£ E Het is Quentins beste vriend.

5 In de tekst komen vormen voor van het nieuw te leren werkwoord avoir (= hebben).

a Onderstreep in de tekst de volgende zinnen.

Ik heb een zus.

Wij hebben een grote hond.

b Vertaal in het Frans.

ik heb =

wij hebben =

QUIZ

Vul aan. Ma mamie et mon papi sont mes ... .

6 « Demain ..... fête » (regel 11-12). Wat zegt Quentin hier? Kruis aan.

£ A Morgen is er een barbecue ter ere van een verjaardag.

£ B Morgen is zijn broer jarig en is er een feest in de tuin.

£ C Opa en oma organiseren een feest voor de hele familie.

7 Lees de kaart bij de brief van Quentin. Wat kom je door dit kaartje te weten? Vul het schema aan. wie? wat? waar? wanneer?

8 Op het kaartje is een leeftijd weggelaten. Vul hem in.

Let op: Je kunt de leeftijd weten door de tekst goed te lezen.

9 Lees de tip. Vertaal onderstaande woorden met behulp van de tip.

a l’invitation

b la date

c le téléphone d le cadeau

e danser

Sommige Franse woorden lijken veel op Nederlandse of Engelse woorden die je al kent. Je kunt dan de betekenis gemakkelijk raden.

Bijvoorbeeld: le chocolat = de chocolade. En café lijkt op coffee = koffie.

J Een oom van Pauline leest het kaartje niet goed. Hij staat op 12 juni om vijf uur ’s middags met een grote bos bloemen op de stoep. Waaruit blijkt dat hij de kaart niet goed gelezen heeft? Noem twee dingen.

EXERCICE 7 – MISE EN PRATIQUE

Écrivez une invitation. Maak samen een Franse uitnodiging voor een verjaardagsfeest. Gebruik het kaartje van Pauline als voorbeeld. Gebruik een woordenboek of de woordenlijst op pagina 151 om de namen van dagen en maanden op te zoeken.

Apprends le vocabulaire de : Apprendre 2 et 10 pages 68 et 71.

MENU AU CHOIX

Lees de tekst Portrait d’une famille … op pagina 73 en maak de *-opdracht. Je oefent hier vooral verder met de tip en globale vragen.

Lees de tekst Portrait d’une famille … op pagina 73 en maak de **-opdracht. Dit zijn vragen op het toetsniveau.

Lees de tekst Portrait d’une famille … op pagina 73 en maak de ***-opdracht. Je oefent hier ook met inzichtvragen.

GRAMMAIRE I

EXERCICE 8A

HET ONREGELMATIGE WERKWOORD AVOIR

1 De volgende zinnen komen uit de tekst bij Lire. De vetgedrukte woorden zijn vormen van het onregelmatige werkwoord avoir (= hebben). Vertaal de zinnen uit de tekst.

J’ai une sœur et deux petits frères.

Nous avons un chien.

2 Lees het rijtje, luister naar de uitspraak en zeg na. Leer het daarna uit je hoofd.

AVOIR

avoir hebben

j’ai ik heb tu as jij hebt il a hij heeft

elle a zij heeft on a wij hebben, men heeft nous avons wij hebben vous avez jullie hebben, u heeft ils ont zij hebben (m) elles ont zij hebben (v)

Let op.

1 Om te vragen en te zeggen hoe oud je bent, gebruik je in het Frans het werkwoord avoir

Tu as quel âge ?

Hoe oud ben je?

J’ai treize ans. Ik ben dertien jaar.

2 Je verandert in j’ voor een klinker of een stomme h: j’ai (= ik heb), j’habite (= ik woon).

3 Vanaf il a tot elles ont hoor je dat de woorden aan elkaar worden uitgesproken. Dit heet een liaison

3 Je gaat luisteren naar acht zinnen. Welke vorm van avoir hoor je? Zet tijdens het luisteren het nummer van de zin achter de vorm die je hoort. Er blijft één woord over.

a j’ai

b tu as

c il a

d elle a

e on a

f nous avons

g vous avez

h ils ont

i elles ont

EXERCICE 8B

Kies en noteer de juiste vorm van avoir.

1 Tu des frères ? as / a

2 Nous une adresse e-mail. avons / avez

3 J’ deux amies. ai / a

4 Elles un appartement à Paris. a / ont

5 Elle un chien. a / avez

6 Vous un teeshirt bleu ? avez / ont

EXERCICE 8C

Noteer de juiste vorm van avoir. Vertaal daarna het onderwerp en de persoonsvorm.

Exemple Elle a un joli prénom. zij heeft

1 Tu trois sœurs ?

2 Vous une tante sympa.

3 Demain, j’ une fête.

4 Mes parents une grande famille.

5 Nous une maison près de la mer.

6 Lily une guitare.

7 Le camping une piscine.

EXERCICE 8D

Maak drie zinnen met behulp van drie verschillende plaatjes. Gebruik in elke zin een andere vorm van het werkwoord avoir.

Exemple Nous avons un grand-père sympa. 1 4 3 5 2 1 2 3

Apprends la grammaire de : Apprendre 3 page 69.

MENU AU CHOIX

Maak exercice 8E op pagina 76 of op de site.

Maak exercice 8F op pagina 76 of op de site.

Maak exercice 8G op pagina 76 of op de site.

Maak de quiz op Socrative om te testen of je dit onderwerp goed begrijpt.

ÉCOUTER

A1 DOEL: je kunt korte gesprekjes over familie en vrienden begrijpen.

EXERCICE 9 – MISE EN ROUTE

A Écoute les phrases, lis et répète. Luister naar de zinnen, lees mee en spreek na.

B Combine. Combineer de Franse zinnen uit de linkerkolom met de vertaling uit de rechterkolom.

1 Mes parents sont divorcés. 1 + a Ik ben je nieuwe buurvrouw.

2 Ma mère s’est remariée. 2 + b Ik ben enig kind.

3 J’ai un demi-frère. 3 + c Ik woon alleen met mijn moeder.

4 Je suis fils unique. 4 + d Je hebt geluk. Kleine broertjes … .

5 J’habite seul avec ma mère. 5 + e Ik organiseer dit weekend een feest.

6 Tu as de la chance. Les petits frères … . 6 + f Mijn moeder is hertrouwd.

7 Je suis ta nouvelle voisine. 7 + g Ik heb een halfbroer.

8 J’organise une fête ce weekend. 8 + h Mijn ouders zijn gescheiden.

EXERCICE 10 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

Traduis les mots français. Tu retrouves ces mots dans les dialogues. Geef de vertaling van de woorden. Gebruik de antwoorden uit exercice 9.

1 divorcé =

2 marié =

3 le demi-frère =

4 le fils unique =

EXERCICE 11 – PRONONCIATION

5 seul

6 la chance

7 la voisine =

8 le weekend

In het Frans komen veel neusklanken voor. Je bent zo’n klank al eerder tegengekomen in het woordje un. Ook in oncle, tante en cousin hoor je neusklanken: -õn, -ãn, -ı˜n.

A Écoute les mots et coche. Luister naar de woorden. Hoor je -õn, -ãn of -ı˜n? Zet een kruisje in de juiste kolom. Je hoort eerst drie voorbeelden.

õn ãn ı˜n

Exemple 1 garçon x

Exemple 2 tante x

Exemple 3 copain x

1 bonjour

2 enfant

3 grand

ãn ı˜n 4 cousin 5 nous avons 6 jardin

7 ils ont 8 parents

B Écoute encore une fois les mots et répète. Luister nog een keer en zeg na.

EXERCICE 12 – COMPRÉHENSION GLOBALE

Écoute les dialogues et coche. Lees eerst de vragen en antwoorden. Luister dan naar de dialogen en kruis aan.

1 Waar praten Aurélie en Ousmane over?

£ A over hun familie

£ B over hun huis

£ C over hun school

2 Waar gaat dit gesprek over? Er zijn meer antwoorden mogelijk.

£ A een concert

£ B een feest

£ C een kennismaking

£ D een school

EXERCICE 13 – COMPRÉHENSION DÉTAILLÉE

TIP

Lees altijd eerst de vragen en antwoorden voordat je naar een fragment gaat luisteren. Dit helpt je bij het beter begrijpen van de tekst.

Écoute encore une fois et réponds aux questions. Lees eerst de vragen en antwoorden. Luister dan nog een keer en beantwoord de vragen.

1 Ousmane stelt drie vragen aan Aurélie. Welke? Kruis aan.

£ A Ga je lopend naar huis?

£ B Heb je al vrienden op school?

£ C Waar woon je?

£ D Woon je alleen met je moeder?

2 Noteer twee dingen die Aurélie vertelt over haar gezinssituatie.

3 Vrai ou faux ? Coche. Kruis aan. Waar of niet waar? vrai faux

a Ousmane heeft één broer.

b Ousmane woont bij zijn moeder.

£ £

£ £

4 Vrai ou faux ? Coche. Kruis aan. Waar of niet waar? vrai faux

a Rose is het buurmeisje van Ousmane.

b Ousmane noemt zijn leeftijd.

c Ousmane nodigt Rose uit voor een concert.

£ £

£ £

£ £

5 Noteer ten minste drie andere mensen die zijn uitgenodigd op het feest.

6 Lees het fragment uit de dialoog. De vetgedrukte woorden betekenen allemaal hetzelfde.

Wat betekenen ze?

Ousmane J’organise une fête ce weekend, samedi. Je t’invite aussi.

Rose C’est sympa, merci.

Ousmane Il y a ma mère, mon oncle, ma tante, mes cousins et mes copains.

QUIZ

Er zijn in het Frans twee woorden voor ‘neef’: cousin en neveu. Wat is het verschil?

EXERCICE 14 – COMPRÉHENSION SEMI-AUTHENTIQUE

A Lis les phrases suivantes. Puis, écoute et mets les phrases dans le bon ordre. Lees eerst de volgende zinnen. Luister dan naar de fragmenten en zet ze in de juiste volgorde. Er blijft één antwoord over.

A begin van een liedje

B intro van een radio-uitzending

C bericht op een antwoordapparaat

D omroepbericht in een winkel

E omroepbericht op het station

F verzoek om een adres 1 2 3 4 5

B Écoute encore une fois et note. In elk fragment komt een getal voor tussen

0 en 20. Lees eerst de zinnen. Luister dan nog een keer en schrijf de getallen op.

1 C’est , rue Claude Debussy.

2 Le train à destination de Marseille entrera en gare voie numéro

3 Dans la pénombre, chambre

4 Je vais avoir ans.

5 Il est heures.

EXERCICE 15 – MISE EN PRATIQUE

Faites le dialogue. Travaillez à quatre. Je komt voor het eerst na de vakantie in je nieuwe klas. In de pauze ga je kennismaken met drie nieuwe klasgenoten. Stel elkaar de volgende vragen en wissel steeds van rol. Verzin zelf ook een vraag.

1 Comment tu t’appelles ?

2 Tu as quel âge ?

4 Tu as des frères et des sœurs ?

3 Tu habites où ?

5 Tu as des copains ou des copines ?

6  ?

Apprends le vocabulaire de : Apprendre 4 page 69.

MENU AU CHOIX

Luister naar de dialogen en vul de ontbrekende woorden in.

Luister naar de dialogen en beantwoord de vragen.

Luister naar een fragment op TV5Monde en beantwoord de vragen.

GRAMMAIRE II

EXERCICE 16A

Tu habites où ?

Tu as des amis au collège ?

HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

J’habite à Cannes avec mon père et ma mère.

Oui, mes amis sont Tom et Lucas.

1 Luister naar de dialogen en lees mee. Vertaal de vetgedrukte woorden. mon père = ma mère = mes amis =

2 Vul aan.

Mon, ma en mes betekenen dus alle drie

EXERCICE 16B 1 2 3 4

Ah, c’est toi, avec tes parents, ton frère et ta sœur. Voici une photo de ma famille.

C’est Paul avec son oncle et sa tante. Qui est-ce ?

Ils sont jolis ! Voilà Florian avec ses chiens.

Ils sont jolis ! Et voilà Annette avec ses chiens.

3 Lees de dialogen met de vetgedrukte bezittelijke voornaamwoorden. Onderstreep het juiste woord.

Mon, ton en son komt voor een mannelijk / vrouwelijk zelfstandig naamwoord.

Ma, ta en sa komt voor een mannelijk / vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Mes, tes en ses komt voor een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud / meervoud.

4 Vul aan.

Ton, ta en tes vertaal je in het Nederlands met . Son, sa en ses vertaal je in het Nederlands met of met . Antwoord op quizvraag: Een cousin is de zoon van je oom of tante en een neveu is het kind van je broer of zus.

HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

2.1 Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

C’est le père de Nathan

Het is de vader van Nathan C’est son père.

Het is zijn vader.

De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord (mannelijk, vrouwelijk of meervoud) dat erachter komt.

mannelijk vrouwelijk enkelvoud enkelvoud meervoud

mijn mon frère ma sœur mes parents jouw ton frère ta sœur tes parents

zijn son frère sa sœur ses parents haar son frère sa sœur ses parents

Let op.

In het Frans kun je aan de woorden son, sa en ses niet zien of het 'zijn' of 'haar' betekent. Kijk ook naar de rest van de zin!

Voilà Adam avec son frère. Daar is Adam met zijn broer.

Voilà Lisa avec son frère. Daar is Lisa met haar broer.

2.2 Als een vrouwelijk zelfstandig naamwoord begint met een klinker of stomme h, gebruik je in het enkelvoud de mannelijke vorm van het bezittelijk voornaamwoord. Tip: zie je een klinker en is het enkelvoud, kies dan mon, ton of son. NIET WEL

mijn adres ma adresse mon adresse jouw school ta école ton école zijn / haar verhaal sa histoire son histoire

EXERCICE 16C – EN ÉTAPES

1 Lees 2.1 over het bezittelijk voornaamwoord. Onderstreep de vorm van het zelfstandig naamwoord: mannelijk (m), vrouwelijk (v) of meervoud (mv). Onderstreep daarna het juiste bezittelijke voornaamwoord en vul het in.

zelfstandig naamwoord bezittelijk voornaamwoord

a mère s’appelle Laura.

b oncle habite à Paris ?

c Où sont grands-parents ?

d Boris aime chien.

e Voilà Eva avec copains.

2 Vertaal de zinnen uit onderdeel 1 van exercice 16C.

a

b

c d e

mon ma mes

ton ta tes

ton ta tes

son sa ses

son sa ses

3 Lees 2.2 en bekijk de video. Onderstreep het juiste bezittelijke voornaamwoord.

a Mon / Ma école est dans le 19e arrondissement.

b Ton / Ta adresse, c’est 2, rue Molière ?

c Jean et Mehmet sont ton / tes amis ?

d Voici Annick et son / sa copine Zoé.

e Voici Annick et son / sa amie Zoé.

EXERCICE 16D

Vul de juiste vertaling in. Let op de vorm van het bezittelijk voornaamwoord.

1 s’appellent Simon et André. mijn neven

2 Thomas, c’est demain ? jouw verjaardag

3 Elle est en vacances avec . haar familie

4 Dans , il y a un grand parc. zijn wijk

5 Tu as l’adresse de ? jouw vrienden

6 Il y a quinze garçons dans zijn klas

7 est très jolie ! mijn huis

8 Merci pour ! jouw uitnodiging

EXERCICE 16E

Mijn school, mijn straat, mijn vrienden … . Een Franse vriend/vriendin laat je een paar foto’s zien van zijn/haar school, omgeving en vrienden. Zet onderschriften onder de foto’s. Gebruik een bezittelijk voornaamwoord. Probeer steeds een andere zin te maken. 1

Apprends la grammaire de : Apprendre 5 page 70.

MENU AU CHOIX

Bekijk de animatievideo over het bezittelijk voornaamwoord en maak exercice 16F op pagina 77 of op de site.

Maak exercice 16G op pagina 77 of op de site.

Maak exercice 16H op pagina 77 of op de site.

Maak de quiz op Socrative om te testen of je dit onderwerp goed begrijpt.

PARLER

A1 DOEL: je kunt over je familie en vrienden vertellen, vragen stellen en beantwoorden.

1 TU HABITES OÙ ?

Ousmane Tu rentres à pied ?

Aurélie Non, en métro.

Ousmane Tu habites où ?

Aurélie Rue de la Pochette, chez ma mère. Mes parents sont divorcés.

Ousmane Tu habites seule avec ta mère ?

Aurélie Non, ma mère s’est remariée. Et j’ai un demi-frère. Et toi, tu as des frères et des sœurs ?

Ousmane Non, je suis fils unique. Mes parents sont divorcés aussi. J’habite seul avec ma mère.

Aurélie Tu as de la chance. Les petits frères … .

2 UNE NOUVELLE VOISINE

Rose Bonjour, je suis Rose. Je suis ta nouvelle voisine.

J’habite au numéro 14.

Ousmane Salut Rose !

Rose Comment tu t’appelles ?

Ousmane Je m’appelle Ousmane Laoubé.

Rose Tu as quel âge ?

Ousmane J’ai treize ans. Et toi ?

Rose Moi aussi.

J’organise une fête ce weekend, samedi. Je t’invite

Ousmane J’organise une fête ce weekend, samedi. Je t’invite aussi.

Rose C’est sympa, merci.

Ousmane Il y a ma mère, mon oncle, ma tante, mes cousins et mes copains. Et en plus, de la musique sénégalaise.

Rose Génial ! J’adore la musique !

3 TU AS UN ANIMAL ?

Oscar Demain, c’est le 4 octobre, la journée des animaux.

Lily Oui, c’est la fête pour mon chien et mes deux chats. Tu as un animal, toi ?

Oscar Oui, j’ai un hamster et nous avons aussi un vieux chat. C’est mon meilleur ami.

Lily Il a quel âge ?

Oscar Il a 18 ans.

Lily Ah oui, c’est très vieux pour un chat.

Oscar Mon hamster a trois mois seulement.

Mon hamster a trois mois seulement.

Lily Comme Alice, ma nièce, la fille de mon grand frère. Elle est mignonne !

EXERCICE 17 – MISE EN ROUTE ~ RÉVISION

Travaillez à deux. Décrivez les photos. Kies elk twee foto’s uit en beschrijf die in het Frans aan elkaar. Bekijk eerst het voorbeeld.

Exemple

C’est Oscar, il a onze ans. Il habite neuf, rue du Grand Lac à Dijon. Il est en sixième A. Son meilleur ami s’appelle Léon.

1 2 3 4

Prénom Adam Inès Lisa Patrick

Âge 12 13 11 14

Adresse 15, Place de l’Église, Calais 10, Boulevard Saint-Jacques, Paris 18, Rue du Bac, Lyon 14, Rue de la Fontaine, Metz

Classe 5e C 5e A 6e B 4e A

Meilleur(e) ami(e)

Arthur Lily

Sarah Hugo

EXERCICE 18 – MISE EN ROUTE ~ GRAMMAIRE : RÉVISION

Travaillez à deux. Répondez aux questions. Beantwoord de vragen in het Frans en gebruik een bezittelijk voornaamwoord.

Exemple Ton oncle est français ? Non, mon oncle est néerlandais.

1 Ta petite sœur a trois ans ? Non, …

2 Le collège de Nicoline est nouveau ? Oui, …

3 Les parents de Xavier sont sympas ? Oui, …

4 Ton appartement est à Paris ? Non, …

5 Mes photos sont sur la table ? Oui, …

EXERCICE 19 – COMPRÉHENSION GLOBALE

Écoute le dialogue et complète la grille. Luister naar de dialoog en vul het schema in. Soms hoef je niets in te vullen.

Lily

Oscar

soort huisdier aantal leeftijd

QUIZ

Spreken Franse kinderen hun ouders aan met tu of met vous?

EXERCICE 20 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

Complète la grille. Tu retrouves ces mots dans les dialogues. Vul de Franse vertaling van de woorden in de puzzel in. Welk woord lees je in de grijze kolom?

1 organiseren

2 welke

3 oud

4 dier

5 dol zijn op

6 muziek

7 bij

8 schattig

9 metro

Woord grijze kolom: . Vertaling: .

EXERCICE 21 – COMMENT DIRE ?

Écoute et lis les dialogues à la page 61. Réponds aux questions. Luister naar de dialogen en lees mee. Beantwoord de vragen.

1 Hoe zegt Aurélie dat haar ouders gescheiden zijn?

2 Hoe zegt Ousmane dat hij alleen met zijn moeder woont?

Zet de Franse woorden in de goede volgorde zodat een juiste zin ontstaat.

3 Hoe zegt Rose dat zij het nieuwe buurmeisje is? Je | nouvelle | suis | ta | voisine

4 Hoe zegt Ousmane dat hij een feest geeft? J’ | fête | organise | une

5 Hoe vraagt Lily aan Oscar of hij een huisdier heeft?

£ A Toi, tu as un animal, Oscar ?

£ B Tu as un animal, toi ?

6 Hoe zegt Oscar dat de kat zijn beste vriend is?

£ A C’est mon meilleur ami.

£ B Mon chat est mon meilleur copain.

EXERCICE 22 – RECONSTRUIRE

A Travaillez à deux. Faites le dialogue. Remplacez les mots soulignés par d’autres mots. Laat op je mobiel een foto van vrienden zien. Praat erover met behulp van het voorbeeld. Vervang de onderstreepte woorden. Wissel van rol.

Rol A

1 Qui est-ce ?

3 Comment elle s’appelle ?

5 Elle a quel âge ?

7 Elle habite où ?

9 Elle est dans ta classe ?

Rol B

2 C’est mon amie.

4 Elle s’appelle Alice.

6 Elle a 13 ans.

8 Elle habite à Nantes.

10 Non, elle est en 5e C.

B Travaillez à deux. Regardez l’image et faites des questions. Neem een persoon in gedachten en beschrijf die met behulp van de informatie uit de tekening. Je medeleerling raadt wie het is. Wissel daarna van rol.

EXERCICE 23 – MISE EN PRATIQUE

La famille de Nathalie

Exemple C’est la cousine de Nathalie. Qui est-ce ? - C’est Sarah.

Décrivez votre famille. Travaillez à deux. Beschrijf elkaar je familie in het Frans. Noem de naam en de woonplaats van je familieleden en verzin zelf ook nog iets over hen. Gebruik eventueel zinnen uit exercice 21 en 22.

Exemple J’ai un père. Il s’appelle Marc. Il habite à Bordeaux. Il est très sympa.

Apprends le vocabulaire et les phrases de : Apprendre 6 et 7 page 70.

MENU AU CHOIX

Voer samen het gesprek en vertel over jezelf.

Beschrijf je familie aan een klasgenoot.

Maak een poster van een zelfbedachte familie of vriendengroep en presenteer deze.

Alice et Léo
Christian et Eva
Arthur et Emma
Robin Sarah Louis Léon Nathan Nathalie et Filou

ÉCRIRE

A1 DOEL: je kunt een foto beschrijven en iets zeggen over de mensen die erop staan.

EXERCICE 24 – MISE EN ROUTE

A Combine les photos et les descriptions. Combineer de foto’s met de beschrijvingen. Zet de juiste letter onder de foto. Er blijft één beschrijving over.

A La piscine du camping est fantastique !

B Le quartier historique de Colmar est très beau.

C Les appartements ont des petits balcons.

D Mon chien aime la mer.

E Nous avons un joli jardin.

F Voici une terrasse typiquement française.

B Cherche une photo. Zoek een foto die bij de overgebleven beschrijving past. Je mag ook iets tekenen.

EXERCICE 25 – MISE EN ROUTE ~ GRAMMAIRE : RÉVISION

Complète les phrases. In unité 1 heb je de Franse lidwoorden geleerd. Kijk nog eens naar de grammatica-uitleg op pagina 26 en vul de zinnen aan.

1 de Matteo sont très sportifs. de vrienden

2 de Caroline est très sympa. de oom

3 On habite dans calme. een dorp

4 Là-bas, c’est de mon grand-père. het huis

5 Il y a dans le parc. bomen

Ma photo de vacances

papa mes grands-parents Ils sont très gentils.

ma tante Corentine C’est ma tante préférée.

ma cousine Jamilla C’est ma meilleure amie ! Nous sommes amies depuis onze ans !

mon oncle Gamil C’est le mari de ma tante Corentine. Il est toujours très drôle.

maman

mes frères Yann et Loïc Ils ont dix et huit ans. Ils ont des prénoms bretons.

Voici une photo de vacances. C’est en aout. Nous sommes chez mes grands-parents à Lorient, en Bretagne. C’est l’anniversaire de maman. Papa a préparé un bon gâteau. On est dans le jardin. Il y a des fleurs et des olives sur la table. Tout le monde rit. Sur la photo, ils sont neuf. Moi, je ne suis pas sur la photo : je suis la photographe.

EXERCICE 26 – MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE

A Regarde l’image et cherche les mots. Tu retrouves ces mots dans le texte Ma photo de vacances. Zoek met behulp van de tekst de Franse vertaling van de woorden uit de linkerkolom. Er blijft één woord over. Bedenk zelf de vertaling van dat woord.

1 een foto

+ a bon

2 klaargemaakt 2 + b drôle

3 lekker 3 + c des fleurs

4 taart 4 + d gâteau

5 bloemen

+ e le mari 6 lacht

+ f une photo 7 de man, echtgenoot

+ g préparé 8 grappig

i la table

B Complète les phrases avec les mots de l’exercice A. Vul de zinnen aan met de woorden uit onderdeel A van exercice 26.

1 Dans le jardin de ma voisine, il y a magnifiques.

2 Qui est-ce ? C’est de Mélanie. Il est très .

3 Ma mère a un grand pour mon anniversaire. Mmmm, c’est !

4 Voici de ma grand-mère. Elle est très gentille et elle toujours !

QUIZ Wat is het Bretons?

EXERCICE 27 – COMMENT ÉCRIRE ?

Note la traduction des phrases. Tu retrouves les phrases dans le texte et autour de la photo. Schrijf de vertaling op van de zinnen. Je vindt de zinnen in de tekst en rondom de foto.

1 Hier is een vakantiefoto.

2 Zij zijn met zijn negenen.

3 Zij zijn erg aardig.

EXERCICE 28 – RECONSTRUIRE

4 Hij is altijd erg grappig.

5 Het is mijn lievelingstante.

6 Het is mijn beste vriendin.

Complète les phrases. Utilise les phrases de l’exercice 27. Vul de zinnen aan. Gebruik de zinnen van exercice 27.

1 Voici een foto van mijn familie

2 Dans ma famille, wij zijn met zijn vieren

3 Mon cousin Adam is erg aardig

4 Sa sœur est mijn lievelingsnichtje

5 Mon copain Alexandre is altijd grappig

6 C’est mijn beste vriend

EXERCICE 29 – MISE EN PRATIQUE

› SITUATIE

Je stuurt je correspondentievriend(in) een foto van jezelf met andere mensen.

› OPDRACHT

• Zoek een foto waarop minimaal vier personen staan. Plak de foto op een A4’tje.

• Vertel in het Frans wat voor een foto het is (vakantiefoto, familiefoto, foto van vrienden …).

› TIPS

• Beschrijf waar het is.

• Trek lijnen naar alle personen op de foto en beschrijf wie het zijn.

• Noteer van minimaal twee mensen ook een bijzondere eigenschap (aardig, grappig, lievelings-,…).

• Gebruik de woorden en zinnen van Apprendre 8 en 9 en de zinnen van exercice 27 en 28.

• Gebruik ongeveer 30 woorden.

• Gebruik eventueel een woordenboek.

Apprends le vocabulaire et les phrases de : Apprendre 8 et 9 pages 70 et 71.

MENU AU CHOIX

Oefen verder met het vocabulaire en de zinnen.

Voici la photo de … . Beschrijf de foto van een klasgenoot.

Schrijf een vakantiekaart.

APPRENDRE

BILAN: LEREN VOOR DE TOETS

Ik kan:

£ de vlog waarin David over zijn vrienden en familie vertelt begrijpen.

£ een korte brief waarin iemand zichzelf voorstelt en een uitnodiging voor een feest begrijpen.

£ korte gesprekjes over familie en vrienden begrijpen.

£ vragen stellen en beantwoorden over familie en vrienden.

£ een foto beschrijven en iets zeggen over de mensen die erop staan.

Grammaire: Vocabulaire:

£ het onregelmatig werkwoord avoir 3

£ het bezittelijk voornaamwoord 5

£ grammaire lexicale: telwoorden 0-20 10

£ exercices 3, 8, 16

Maak de diagnostische toets.

APPRENDRE

1 – VOCABULAIRE THÉMATIQUE

£ het gezin, de familie la famille

£ de broer le frère

£ de zus la sœur

£ de ouders les parents (m pl)

£ het kind l’enfant (m / f)

£ de vader le père

£ de moeder la mère

£ papa papa

£ mama maman

£ de zoon le fils

APPRENDRE

2 – LIRE ~ VOCABULAIRE

£ beste meilleur

£ morgen demain

£ thématique 1

£ lire 2

£ écouter 4

£ parler + phrases 6 + 7

£ écrire + phrases 8 + 9

£ exercices 4, 10, 20, 21, 22, 26, 27, 28

£ de dochter la fille

£ de oom l’oncle (m)

£ de tante la tante

£ de opa le grand-père

£ de oma la grand-mère

£ de grootouders les grands-parents

(m pl)

£ de neef le cousin

£ de nicht la cousine

£ getrouwd (trouwen) marié (se marier)

£ gescheiden (scheiden) divorcé (divorcer)

FN

£ de oma la grand-mère

£ de ouders les parents (m pl)

£ de verjaardag l’anniversaire (m) £ de vader le père

£ het feest la fête

£ de uitnodiging l’invitation (f)

£ uitnodigen inviter

£ dansen danser

£ eten manger

£ de opa le grand-père

£ de moeder la mère

£ het gezin, de familie la famille

£ de broer le frère

£ de zus la sœur

£ de tweeling les jumeaux (m pl)

£ de hond le chien

APPRENDRE 3 – GRAMMAIRE I

avoir hebben

j’ai ik heb tu as jij hebt il a hij heeft elle a zij heeft

on a wij hebben, men heeft nous avons wij hebben vous avez jullie hebben, u heeft ils ont zij hebben (m) elles ont zij hebben (v)

Let op.

1 Om te vragen en te zeggen hoe oud je bent, gebruik je in het Frans het werkwoord avoir Tu as quel âge ? Hoe oud ben je?

J’ai treize ans. Ik ben dertien jaar.

2 Je verandert in j’ voor een klinker of een stomme h: j’ai (= ik heb), j’habite (= ik woon).

3 Vanaf il a tot elles ont hoor je dat de woorden aan elkaar worden uitgesproken. Dit heet een liaison

APPRENDRE 4 – ÉCOUTER ~ VOCABULAIRE

£ gescheiden (scheiden)

divorcé (divorcer)

£ getrouwd (trouwen) marié (se marier)

£ de halfbroer le demi-frère

£ het enig kind le fils / la fille unique

£ alleen seul(e)

£ het kind l’enfant (m / f)

£ de buurvrouw la voisine

£ het weekend le weekend

APPRENDRE 5 – GRAMMAIRE II

Het bezittelijk voornaamwoord

FN

£ de buurman le voisin

£ de oom l’oncle (m)

£ de tante la tante

£ de vriend le copain

£ de vriendin la copine

£ de trein le train

£ wacht! (wachten op) attends ! (attendre)

£ de boodschap le message

£ luisteren (naar) écouter

£ de slaapkamer la chambre

2.1 Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

C’est le père de Nathan

Het is de vader van Nathan C’est son père.

Het is zijn vader.

De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord (mannelijk, vrouwelijk of meervoud) dat erachter komt.

mannelijk vrouwelijk enkelvoud enkelvoud meervoud

mijn mon frère ma sœur mes parents jouw ton frère ta sœur tes parents zijn son frère sa sœur ses parents haar son frère sa sœur ses parents

Let op.

In het Frans kun je aan de woorden son, sa en ses niet zien of het ‘zijn’ of ‘haar’ betekent. Kijk ook naar de rest van de zin!

Voilà Adam avec son frère.

Voilà Lisa avec son frère.

Daar is Adam met zijn broer.

Daar is Lisa met haar broer.

2.2 Als een vrouwelijk zelfstandig naamwoord begint met een klinker of stomme h, gebruik je in het enkelvoud de mannelijke vorm van het bezittelijk voornaamwoord. Tip: zie je een klinker en is het enkelvoud, kies dan mon, ton of son NIET WEL

mijn adres

ma adresse mon adresse jouw school

ta école ton école zijn / haar verhaal

sa histoire son histoire

APPRENDRE 6 – PARLER ~ VOCABULAIRE FN – NF

£ organiseren organiser

£ welke quel

£ oud vieux

£ het dier l’animal (m)

£ dol zijn op adorer

£ de muziek la musique

£ bij (thuis) chez

£ schattig mignon

£ de metro le métro

APPRENDRE 7 – PARLER ~ PHRASES

£ 1 Hoe oud ben je?

Tu as quel âge ?

£ 3 Heb je broers en zussen?

Tu as des frères et des sœurs ?

£ 5 Ik ben enig kind.

Je suis fils / fille unique.

APPRENDRE 8 – ÉCRIRE ~ VOCABULAIRE

£ de foto la photo

£ klaargemaakt, voorbereid (klaarmaken, voorbereiden) préparé (préparer)

£ goed, lekker bon, bonne

£ de taart le gâteau

£ de bloem la fleur

£ zij lacht (lachen) elle rit (rire)

£ de man, echtgenoot le mari

£ grappig drôle

£ de vakantie les vacances (f pl)

£ alleen maar seulement

£ naar huis gaan rentrer

£ bovendien en plus

£ lopend à pied

£ de kat le chat

£ de dag la journée

£ het geluk la chance

£ geweldig génial

£ zoals comme

£ 2 Ik ben dertien jaar. J’ai treize ans.

£ 4 Ik heb een broer en twee zussen.

J’ai un frère et deux sœurs.

£ 6 Het is mijn beste vriend.

C’est mon meilleur ami.

£ augustus aout

£ mama maman

£ de olijf l’olive (f)

£ op sur

– NF

£ de tafel la table

£ iedereen tout le monde

£ altijd toujours

£ sinds depuis

APPRENDRE 9 – ÉCRIRE ~ PHRASES FN – NF

£ 1 Hier is een vakantiefoto. Voici une photo de vacances.

£ 3 Mijn nicht is mijn beste vriendin. Ma cousine est ma meilleure amie.

£ 5 Dat is mijn lievelingstante. C’est ma tante préférée.

£ 2 Mijn ouders zijn erg aardig. Mes parents sont très gentils.

£ 4 Wij zijn sinds tien jaar vrienden. Nous sommes amis depuis dix ans.

£ 6 Wij zijn met zijn vijven. Nous sommes cinq.

APPRENDRE 10 – GRAMMAIRE LEXICALE ~ TELWOORDEN 0-20

£ 0 = zéro

£ 1 = un

£ 2 = deux

£ 3 = trois

£ 4 = quatre

£ 5 = cinq

NOTES

£ 6 = six

£ 7 = sept

£ 8 = huit

£ 9 = neuf

£ 10 = dix

£ 11 = onze

£ 12 = douze

£ 13 = treize

£ 14 = quatorze

£ 15 = quinze

£ 16 = seize

£ 17 = dix-sept

£ 18 = dix-huit

£ 19 = dix-neuf

£ 20 = vingt

Jean-Paul et la classe ennuyeuse et horrible ... (2)

In het Feuilleton staat bij iedere unité een deel van het boekje Jean-Paul et ses bonnes idées. Jean-Paul heeft een probleem. Hij háát school. Daarom bedenkt hij steeds dingen die veel leuker zijn dan school. Wat die bonnes idées zijn, lees je in het Feuilleton.

J’ai beaucoup d’amis à l’école. J’ai dix amis. Non, j’ai cent amis. Non, j’ai mille amis. Mais oui, j’ai mille amis dans l’école. J’ai un ami qui s’appelle Michel. Il est drôle et sympathique. J’ai un ami qui s’appelle René. Il est intelligent et sérieux. J’ai une autre amie qui s’appelle Isabelle. Elle est très désordonnée et pleine d’énergie. Mais Pascale est mon amie préférée. C’est ma meilleure amie. J’aime passer du temps avec mes amis. J’aime bavarder avec mes amis. J’aime jouer avec mes amis. Oui, c’est vrai.

Mais moi, je n’aime pas l’école. Je n’aime pas étudier. Je n’aime pas faire les devoirs. Je n’aime pas travailler. Moi, j’aime jouer.

J’aime jouer au football. J’aime jouer au tennis. J’aime jouer aussi au basketball. Oui, j’aime jouer. Mais je n’aime pas travailler. L’école n’est pas amusante. L’école est ennuyeuse, horrible et terrible. Mais oui, c’est vrai.

Pascale aussi pense que l’école est ennuyeuse. Elle pense que les devoirs sont ennuyeux. Elle pense que les professeurs sont ennuyeux. Elle pense que tout est ennuyeux, horrible et terrible. Mais oui, c’est vrai.

Il y a un grand problème. Ma mère et mon père pensent que l’école est très importante. Ils pensent que faire les devoirs c’est important. Ils pensent que les interrogations sont importantes. Ils pensent aussi que l’école c’est amusant. Quelle horreur ! Ils pensent que l’école est plus amusante que Disney World. Ils pensent que l’école est plus importante. Ils pensent que l’école est plus importante que l’oxygène. Mais oui, c’est vrai.

Alors, tous les jours de la semaine (lundi, mardi, mercredi, jeudi et vendredi) je dois aller à l’école. Je dois faire mes devoirs. Je dois étudier. Je dois travailler. Quelle horreur !

Pascale aussi doit aller à l’école. Elle doit faire les devoirs. Elle doit étudier. Elle doit travailler. C’est terrible !

Mais, j’ai une idée. J’ai une bonne idée. Non, j’ai beaucoup de bonnes idées ! J’ai cent bonnes idées, mille bonnes idées, un million de bonnes idées … au lieu d’aller à l’école … au lieu de faire les devoirs ...

Au lieu d’étudier … au lieu de travailler … Pascale et moi nous pouvons … .

D’après : Magaly Rodríguez – Jean-Paul et ses bonnes idées.

LIRE EXTRA

LIRE EXTRA

Portrait d'une famille

Bonjour. Je m’appelle Karif Abassi et j’habite à Toulouse.

C’est dans le sud de la France. J’habite dans un appartement avec mes parents et mes grands-parents. J’ai une grande sœur, Hayet. Elle habite à Cazères.

C’est un petit village près de Toulouse.

Elle a 22 ans et elle est mariée. Elle a un petit bébé, Anan. Je suis donc « oncle Karif » ! Mes grands-parents sont tunisiens. Ils sont nés dans une grande ville, Tunis.

PASSEPORT

RÉPUBLIQUE FRANÇAISE

15

Mon père est aussi tunisien, mais ma mère est française. Moi, j’ai la double nationalité : je suis tunisien et français. À la maison, nous avons des animaux. On a trois chats, Pistache, Caramel et Moka et deux chiens, Balou et Tarzan. Tu aimes les noms ?

Moi, j’aime toute ma famille, mais les animaux sont mes meilleurs amis !

PASSEPORT

Date de naissance 14 - 09 - 1974

Date de délivrance

07 - 07 - 2017

Date d’expiration 07 - 07 - 2027

3 Wat betekent le chien? 5

PORTRAIT D’UNE FAMILLE

Sexe Taille Couleur des yeux F 1,58 m Bleue

Lieu de naissance

Paris (19)

Autorité

Préfecture de Police de Toulouse

Lis le texte Portrait d’une famille. Réponds aux questions. Lees de tekst. Beantwoord de vragen.

1 Welke familieleden noemt Karif in de tekst? Kruis aan.

£ A broer

£ B grootouders

£ C neefje

£ D ouders

£ E tante

£ F zus

2 « Mes grands-parents … les noms » (regel 7-13). Waar gaat deze alinea over? Kruis aan.

£ A over grootouders in Tunesië

£ B over nationaliteiten en huisdieren

£ C over nationaliteiten, ijsjes en films

4 Lees de tip. Raad de betekenis van het woord chat (regel 11).

Un chat = , want het lijkt op

5 Lees en bekijk de tweede tekst. Onderstreep het juiste antwoord.

a Dit document is een identiteitskaart / paspoort / rijbewijs.

b Dit document is van de moeder / oma / zus van Karif.

PORTRAIT D’UNE FAMILLE

Sommige Franse woorden lijken veel op Nederlandse of Engelse woorden die je al kent. Je kunt dan de betekenis gemakkelijk raden. Bijvoorbeeld: le chocolat = de chocolade. En café lijkt op coffee = koffie.

Lis le texte Portrait d’une famille. Réponds aux questions. Lees de tekst. Beantwoord de vragen.

1 Combineer de namen uit de eerste kolom met de gegevens uit de tweede kolom. Er blijft één woord over.

1 Karif Abassi 1 + a baby

2 Toulouse 2 + b broer

3 Hayet 3 + c dorpje

4 Cazères 4 + d woonplaats ik-persoon

5 Anan 5 + e ik-persoon f zus

2 a Wat betekent grand?

b Grand wordt gebruikt in « J’ai une grande sœur ». Wat weet je daardoor over de leeftijd van Karif?

3 Wie heeft welke nationaliteit? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Frans Tunesisch grootouders van Karif vader van Karif moeder van Karif Karif

4 Wat voor soort huisdieren heeft de familie Abassi?

5 Lees en bekijk de tweede tekst. Van welk familielid van Karif is het document?

6

Vrai ou faux ? Coche. Kruis aan. Waar of niet waar? vrai faux

a De vrouw is Française.

b Ze is in november geboren.

c Ze is erg groot.

d Ze heeft blauwe ogen.

e Ze is in Parijs geboren.

PORTRAIT D’UNE FAMILLE

£ £

£ £

£ £

£ £

£ £

Lis le texte Portrait d’une famille. Réponds aux questions. Lees de tekst. Beantwoord de vragen.

1 Wat weet je over Karif? Vul het schema in. woonplaats soort huis broers / zussen huisgenoten huisdieren nationaliteit

2 a Wie is oncle Karif (regel 7)?

b Van wie is hij de oom?

3 « Tu aimes les noms ? » (regel 13). Welk antwoord zou je kunnen geven?

£ A Il s’appelle Tarzan aussi.

£ B Oui, c’est joli !

£ C Oui, j’ai un chien.

4 Lees de laatste zin van de tekst. Wie zijn de beste vrienden van Karif?

5 Lis le deuxième texte. Trouve la traduction des mots dans le document. geboortedatum = kleur = lengte = paspoort = republiek =

6 Souligne les mots corrects.

Christelle Dumas est française. C’est la mère / la sœur de Karif ? Elle habite à Paris / Toulouse. Elle est petite / grande. Son anniversaire est en septembre / novembre.

7 Welk(e) gegeven(s) uit vraag 6 wist je ook al uit de tekst Portrait d’une famille? Schrijf de zin / zinsdelen over waarin dat staat.

GRAMMAIRE I EXTRA

EXERCICE 8E

Kies en noteer de juiste vorm van avoir.

HET ONREGELMATIGE WERKWOORD AVOIR

1 Nous deux chiens. avons / avez

2 J’ un grand frère. ai / as

3 Marc une invitation pour la fête. as / a

4 Monsieur, vous un jardin ? a / avez

5 Elles un demi-frère. avons / ont

6 Les enfants une fête d’anniversaire. avez / ont

7 La maison un petit balcon. as / a

8 Vous quel âge ? a / avez

EXERCICE 8F

Vul de juiste vertaling in.

1 cinq chambres ? het huis heeft

2 dix-huit ans. wij hebben

3 un portemonnaie bleu ? heeft u

4 encore cinq minutes. men heeft

5 un joli teeshirt. Rose en Anne hebben

6 un nouveau jean. ik heb

7 un piano ? heb jij

8 un passeport. hij heeft

EXERCICE 8G

Geef antwoord op de vragen.

1 Tu as douze ans ?

2 Tu as un petit frère ?

3 Vous avez un appartement ?

4 Tes parents ont une grande famille ?

5 Ton ami(e) a un joli prénom ?

GRAMMAIRE II EXTRA

EXERCICE 16F

HET BEZITTELIJK

Kijk nog eens naar 2.1 en 2.2 over het bezittelijk voornaamwoord (pagina 70). Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in en kruis het juiste antwoord aan. Weet je niet meer of een woord mannelijk of vrouwelijk is? Kijk dan in de woordenlijst. mannelijk enkelvoud vrouwelijk enkelvoud meervoud

1 mijn vader = père, want père is

2 mijn broers = frères, want frères is

3 jouw zus = sœur, want sœur is

4 jouw leeftijd = âge, want âge is

5 zijn moeder = mère, want mère is

6 zijn ooms = oncles, want oncles is

7 haar dorp = village, want village is

8 haar feest = fête, want fête is

EXERCICE 16G

Vul de ontbrekende woorden in. Let op de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord.

1 L’appartement de est très grand. mijn oma

2 Yann et sont en vacances. zijn ouders

3 Voici . C’est un dalmatien. mijn hond

4 s’appelle Igor, comme moi. haar neef

5 Tu as l’adresse de Inès ? jouw vriendin

6 Céline habite aussi dans mijn wijk

7 est à dix minutes en bus. zijn school

8 sont très sympas ! jouw nichtjes

EXERCICE 16H

Vul het bezittelijk voornaamwoord in bij de vraag en geef antwoord.

Exemple C’est (jouw) ton oncle ? - Oui, c’est mon oncle .

1 (Zijn) appartement est à dix minutes ? - Oui, .

2 Elle invite Claire à (haar) fête ? - Oui, .

3 (Haar) cousines sont sympas ? - Oui, .

4 Vous avez un cadeau pour (mijn) anniversaire ? - Oui, .

VOCABULAIRE F-N

In deze lijst vind je de woorden uit de woordenlijsten van Libre Service Junior deel A. Achter de vertaling zie je in welke unité het woord voor het eerst voorkomt.

m = mannelijk f = vrouwelijk

m / f = zowel mannelijk als vrouwelijk

m pl = mannelijk meervoud f pl = vrouwelijk meervoud

A

l’activité f de activiteit 3

adorer dol zijn op 2

l’adresse f het adres 1

l’âge m de leeftijd 1

l’agenda m de agenda 3

l’allemand m Duits 3 alors dan, dus 1

l’ami m de vriend 1

l’amie f de vriendin 1

l’an m het jaar 2

l’anglais m Engels 3

l’animal m het dier 2

l’anniversaire m de verjaardag 2 aout augustus 2

l’appartement m het appartement 1 il s’appelle (s’appeler) hij heet (heten) 1 je m’appelle (s’appeler) ik heet (heten) 1 tu t’appelles (s’appeler) jij heet (heten) 1 apprendre leren 3

l’après-midi m de middag, 3 ‘s middags

l’armoire f de kast 4

l’arrêt de bus m de bushalte 4 arriver aankomen 4

l’ascenseur m de lift 4

attends ! (attendre) wacht! (wachten op) 2 au-dessus de boven 4 aujourd’hui vandaag 3 aussi ook 1 avec met 1

B le balcon het balkon 4 beau, belle mooi 4 beaucoup veel 3 bien goed 1 aimer bien best leuk vinden 3 bientôt

3 la biologie biologie 3 blanc, blanche wit 4 bleu blauw 4 bon, bonne goed, lekker 2 bonjour dag 1 la boulangerie de bakker 4 la boutique het winkeltje 4 le bureau het bureau 4 le bus de bus 1

ça va ? hoe gaat het? 1 ça va bien het gaat goed 1 c’est ça dat klopt 4 le cahier het schrift 3 calme rustig 4 le canapé de bank 4 la cantine de kantine 3 le centre-ville het stadscentrum 4 c’est het is, dat is 1

la chaise de stoel 4 la chambre de slaapkamer 2 bonne chance succes 4 la chance het geluk 2 le chat de kat 2 chercher zoeken 4 chez bij (thuis) 2 le chien de hond 2 la chimie scheikunde 3 la chose het ding 4 chouette leuk 1 le cinéma de bioscoop 4 en cinquième in de brugklas 1 la circulation het verkeer 4 clair helder, licht 4

la classe de klas 1 le coca de cola 4 le coin de hoek 4 le collège de middelbare 1 school (klas 1, 2, 3) la comédie musicale de musical 3 comme zoals 2 commencer beginnen 3 comment ? hoe? 1 comprendre begrijpen 3 content tevreden, blij 1 contre tegen 4 le copain de vriend 2 la copine de vriendin 2 le cours de les 3

le cousin de neef 2 la cousine de nicht 2 la cuisine de keuken 4

D d’accord oké 4 dangereux gevaarlijk 3 dans in 1

danser dansen 2 de van 1 il décrit (décrire) hij beschrijft (beschrijven) 4 déjeuner lunchen 3 demain morgen 2 demander vragen 3 déménager verhuizen 4 le demi-frère de halfbroer 2 depuis sinds 2 désolé sorry 3 le dessin tekenen 3 dessiner tekenen 3 détester een hekel hebben aan 3 deuxième tweede 4 les devoirs m pl het huiswerk 3 difficile moeilijk 3 dimanche zondag 3 divorcé gescheiden 2 il doit (devoir) hij moet (moeten) 3 dommage jammer 4 donner geven 3 donner sur uitkijken op 4 doux zacht 4 tout droit rechtdoor 4 droite, à ~ (naar) rechts 4 drôle grappig 2

E l’école f de school 1 écouter luisteren naar 2 l’élève m / f de leerling 3 l’emploi du temps m het rooster 3

l’enfant m / f het kind 2

l’ennui m de verveling 3 ensemble samen 3 l’entrainement m de training 3 l’entrée f de ingang 4 l’escalier m de trap 4 et en 1

l’étage m de verdieping 4 exactement precies 4

l’exercice m de oefening 3

F face, en ~ de tegenover 4 faire de la gymnastique turnen 3 faire du cheval paardrijden 3 faire du hockey hockey spelen 3 je fais (faire) ik maak / ik doe 3 tu fais (faire) jij maakt / jij doet 3 la famille het gezin, de familie 2 il faut je moet, het is nodig 4

le fauteuil de leunstoel 4

la fenêtre het raam 4

la fête het feest 2

les feux m pl het stoplicht 4 la fille het meisje, de dochter 1, 2

le fils de zoon 2

le fils unique / la fille unique het enig kind 2 la fleur de bloem 2 la fois de keer 3 fort en goed in 3 le four de oven 4 français(e) Frans 1 le français Frans 3

la France Frankrijk 1

le frère de broer 2

le frigo de koelkast 4

G

le garage de garage 4

le garçon de jongen 1

le gâteau de taart 2 gauche, à ~ (naar) links 4 génial geweldig 2 gentil, gentille aardig 2 la géo(graphie) aardrijkskunde 3 grand(e) groot 1 la grand-mère de oma 2 le grand-père de opa 2 les grands-parents m pl de grootouders 2 la guitare de gitaar 3

H j’habite ik woon 1 l’histoire f geschiedenis 3 le hobby de hobby 1 horrible verschrikkelijk 3

I ici hier 4 idéal(e) ideaal 4 il y a er is, er zijn 1 intéressant interessant 4 l’interro f de overhoring 3 l’invitation f de uitnodiging 2 inviter uitnodigen 2

J le jardin de tuin 1 le jeu (vidéo) het (computer)spel 3 jeudi donderdag 3 joli mooi, leuk 1 jouer spelen 3 jouer au tennis tennissen 3 jouer au volleyball volleyballen 3 jouer du piano piano spelen 3 jouer du violon viool spelen 3 le jour de dag 3 la journée de dag 2 les jumeaux m pl de tweeling 2 jusqu’à tot aan 4

L là-bas daar, daarginds 1 le lac het meer 4 la langue de taal 3 libre vrij 3

lire lezen 3 le lit het bed 4 le livre het boek 3 loin ver 1 long lang 3 lundi maandag 3

M madame mevrouw 1 le magasin de winkel 4 maintenant nu 1 mais maar 1 la maison het huis 1 malade ziek 3 maman mama 2 manger eten 2 mardi dinsdag 3 le mari de man, echtgenoot 2 marié getrouwd 2 le match de wedstrijd 3 les maths (mathématiques) wiskunde 3 f pl la matière het schoolvak 3 le matin de ochtend, 3 ‘s ochtends meilleur beste 2 même zelfs 4 le même / la même dezelfde, hetzelfde 1 la mer de zee 1 merci bedankt 1 mercredi woensdag 3 la mère de moeder 2 le message de boodschap 2 le métro de metro 2 je mets (mettre) ik zet (zetten) 4 le meuble het meubelstuk 4 mignon schattig 2 la minute de minuut 1 moche lelijk 4 moderne modern 4 moi ? ik? 1 le mois de maand 2 monsieur meneer 1 monter naar boven gaan 4 le mot het woord 3 le mur de muur 4 la musique de muziek 2

N la nationalité f de nationaliteit 1 ne … pas niet, geen 4 néerlandais(e) Nederlands 1 le nom de famille de achternaam 1 non nee 1 la note het cijfer 3 notre onze 4 nouveau, nouvelle nieuw 1 nul en slecht in 3 le numéro het nummer 2

O l’olive f de olijf 2 l’oncle m de oom 2 l’ordinateur m de computer 3 organiser organiseren 2 ou of 1

où ? waar? 1 oui ja 1

P

papa papa 2

les parents m pl de ouders 2 parler praten 3 passer doorbrengen 4 le pays het land 1 le père de vader 2 petit klein 1

peur, avoir ~ bang zijn 3

la photo de foto 2

la physique natuurkunde 3 piano, jouer du ~ piano spelen 3

la pièce het vertrek, de kamer 4 pied, à ~ lopend 2

la piscine het zwembad 1 la place de plaats 4 la plage het strand 4 plein de een heleboel 4 à plus tot later 1 en plus bovendien 2 la porte de deur 4 pour voor, om te 4 pourquoi ? waarom? 3 pratique praktisch 4 pratiquer doen aan 3 préféré lievelings- 2 préférer liever hebben 3 premier, première eerste 4 tu prends (prendre) jij neemt (nemen) 4 le prénom de voornaam 1 préparé klaargemaakt, voor- 2 bereid près de dicht bij 1 je te présente ik stel je voor 1 présenter voorstellen 1 presque bijna 3 la prise électrique het stopcontact 4 le prof / la prof de leraar, lerares 3 propre eigen 4 puis daarna, vervolgens 4

Q le quartier de wijk 1 qu’est-ce que … ? wat? 3 quel welke 2 qui ? wie? 1

R redoubler blijven zitten 3 regarde kijk 1 regarder kijken naar 3

rentrer naar huis gaan 2 le repas de maaltijd 3

le rêve de droom 4

au revoir tot ziens 1 le rez-de-chaussée de begane grond 4

elle rit (rire) zij lacht (lachen) 2 la rue de straat 1

S s’appelle, il ~ (s’appeler) hij heet (heten) 1 le sac à dos de rugzak 3 la salle à manger de eetkamer 4 la salle de bains de badkamer 4 la salle de séjour de woonkamer 4 salut hoi 1

samedi zaterdag 3 sauf behalve 3 sérieux, sérieuse serieus 3 seul(e) alleen 2 seulement alleen maar 2 la sœur de zus 2 souvent vaak 3 le spectacle de voorstelling 3 le sport de sport 3 sportif, sportive sportief 1 strict streng 3 le stylo de pen 3 super geweldig 1 le supermarché de supermarkt 4 sur op 2 sympa aardig 1

T la table de tafel 4 la tablette de tablet 3 tant pis pech gehad 4 la tante de tante 2 le tapis het tapijt 4

t’appelles, tu ~ (s’appeler) jij heet (heten) 1 la télé(vision) de televisie 3 tennis, jouer au ~ tennissen 3 terminer eindigen 3 et toi ? en jij? 1 les toilettes f pl het toilet 4 toujours altijd 2 tous les jours iedere dag 3 tout alles 3 tout le monde iedereen 2 tout près dichtbij 4 le train de trein 2 travailler werken 3 très heel, erg 1 troisième derde 4

V ça va ? hoe gaat het? 1 les vacances f pl de vakantie 2 vendredi vrijdag 3 vieux, vieille oud 2 le village het dorp 1 la ville de stad 1

violon, jouer du ~ viool spelen 3 voici hier is, hier zijn 1 voilà daar is, daar zijn 1 le voisin de buurman 2 la voisine de buurvrouw 2 la voiture de auto 4 volleyball, jouer au ~ volleyballen 3 c’est vrai het is waar 4 la vue het uitzicht 4 W le weekend het weekend 2

VOCABULAIRE N-F

In deze lijst vind je de woorden uit de woordenlijsten van Libre Service Junior deel A. Achter de vertaling zie je in welke unité het woord voor het eerst voorkomt.

m = mannelijk f = vrouwelijk

m / f = zowel mannelijk als vrouwelijk m pl = mannelijk meervoud f pl = vrouwelijk meervoud

A aan, tot ~ jusqu’à 4 aankomen arriver 4 aardig sympa, gentil / gentille 1, 2 aardrijkskunde la géo(graphie) 3 de achternaam le nom de famille 1 de activiteit l’activité f 3 het adres l’adresse f 1 de agenda l’agenda m 3 alleen seul(e) 2 alleen maar seulement 2 alles tout 3 altijd toujours 2 het appartement l’appartement m 1 augustus aout 2 de auto la voiture 4

B de badkamer la salle de bains 4 de bakker la boulangerie 4 het balkon le balcon 4 bang, ~ zijn avoir peur 3 de bank le canapé 4 het bed le lit 4 bedankt merci 1 de begane grond le rez-de-chaussée 4 beginnen commencer 3 begrijpen comprendre 3 behalve sauf 3 beschrijft, hij ~ (beschrijven) il décrit (décrire) 4 best leuk vinden aimer bien 3 beste meilleur 2 bij (thuis) chez 2 bij, dicht ~ près de 1 bijna presque 3 biologie la biologie 3 de bioscoop le cinéma 4 blauw bleu 4 blij content 1 blijven zitten redoubler 3 de bloem la fleur 2 het boek le livre 3 de boodschap le message 2 boven au-dessus de 4 boven, naar ~ gaan monter 4 bovendien en plus 2 de broer le frère 2

brugklas, in de ~ en cinquième 1 het bureau le bureau 4 de bus le bus 1 de bushalte l’arrêt de bus m 4 de buurman le voisin 2 de buurvrouw la voisine 2

C het cijfer la note 3 de cola le coca 4 de computer l’ordinateur m 3 het computerspel le jeu vidéo 3

D daar là-bas 1 daar is voilà 1 daar zijn voilà 1 daarginds là-bas 1 daarna puis 4 dag bonjour 1 de dag la journée, le jour 2, 3 dag, iedere ~ tous les jours 3 dan alors 1 dansen danser 2 dat is c’est 1 dat klopt c’est ça 4 derde troisième 4 de deur la porte 4 dezelfde le même / la même 1 dicht bij près de 1 dichtbij tout près 4 het dier l’animal m 2 het ding la chose 4 dinsdag mardi 3 dit is c’est 1 de dochter la fille 2 doe, ik ~ (doen) je fais (faire) 3 doen aan pratiquer 3 doet, jij ~ (doen) tu fais (faire) 3 dol zijn op adorer 2 donderdag jeudi 3 doorbrengen passer 4 het dorp le village 1 de droom le rêve 4 Duits l’allemand (m) 3 dus alors 1

E de echtgenoot le mari 2 eerste premier, première 4 de eetkamer la salle à manger 4 eigen propre 4 eindigen terminer 3 en et 1 en jij? et toi ? 1 Engels l’anglais 3 enig, het ~ kind le fils unique (m), la fille unique 2 erg très 1 eten manger 2

F de familie la famille 2 het feest la fête 2 de foto la photo 2 Frankrijk la France 1 Frans le français 3 Frans français(e) 1

G gaan, naar huis ~ rentrer 2 gaat, het ~ goed ça va bien 1 gaat, hoe ~ het? ça va ? 1 de garage le garage 4 gauw bientôt 3 geen ne … pas 4 het geluk la chance 2 gescheiden divorcé 2 geschiedenis l’histoire f 3 getrouwd (trouwen) marié (se marier) 2 gevaarlijk dangereux 3 geven donner 3 geweldig super, génial 1, 2 het gezin la famille 2 de gitaar la guitare 3 goed bien, bon / bonne 1, 2 goed in fort en 3 goed, het gaat ~ ça va bien 1 grappig drôle 2 groot grand 1 de grootouders les grands-parents m pl 2

H de halfbroer le demi-frère 2 hebben, liever ~ préférer 3 heel très 1 heet, hij ~ (heten) il s’appelle (s’appeler) 1 heet, ik ~ (heten) je m’appelle (s’appeler) 1

I ideaal idéal(e) 4 iedere dag tous les jours 3 iedereen tout le monde 2 ik? moi ? 1 in dans 1 in de brugklas en cinquième 1 de ingang l’entrée f 4 interessant intéressant 4

J ja oui 1 het jaar l’an m 2 jammer dommage 4 jij, en ~? et toi ? 1 de jongen le garçon 1 K de kamer la pièce 4 de kantine la cantine 3 de kast l’armoire f 4 de kat le chat 2 de keer la fois 3 de keuken la cuisine 4 kijk regarde 1 kijken naar regarder 3 het kind l’enfant m 2 kind, het enig ~ la fille unique 2 kind, het enig, ~ le fils unique 2 klaargemaakt préparé 2 de klas la classe 1 klein petit 1 klopt, dat ~ c’est ça 4 de koelkast le frigo 4

L lacht, zij ~ (lachen) elle rit (rire) 2 het land le pays 1 lang long 3 later, tot ~ à plus 1 de leeftijd l’âge m 1 de leerling l’élève m / f 3 lekker bon, bonne 2 lelijk moche 4 de leraar le prof 3 de lerares la prof 3 leren apprendre 3 de les le cours 3

heet, jij ~ (heten) tu t’appelles (s’appeler) 1 hekel, een ~ hebben aan détester 3 helder clair 4 heleboel, een ~ plein de 4 het gaat goed ça va bien 1 het is c’est 1 hetzelfde le même / la même 1 hier ici 4 hier is voici 1 hier zijn voici 1 de hobby le hobby 1 hockey spelen faire du hockey 3 hoe gaat het? ça va ? 1 hoe? comment ? 1 de hoek le coin 4 hoi salut 1 de hond le chien 2 het huis la maison 1 huis, naar ~ gaan rentrer 2 het huiswerk les devoirs m pl 3

leuk chouette, joli 1 de leunstoel le fauteuil 4

lire 3

4

préféré 2 liever hebben préférer 3 de lift l’ascenseur m 4 links à gauche 4 links, naar ~ à gauche 4 lopend à pied 2 luisteren naar écouter 2 lunchen déjeuner 3

M maak, ik ~ (maken) je fais (faire) 3 maakt, jij ~ (maken) tu fais (faire) 3 de maaltijd le repas 3 de maand le mois 2 maandag lundi 3 maar mais 1 maar, alleen ~ seulement 2 mama maman 2 de man le mari 2 het meer le lac 4 het meisje la fille 1 meneer monsieur 1 met avec 1 de metro le métro 2 het meubelstuk le meuble 4 mevrouw madame 1 de middag l’après-midi (m) 3 middags, ’s ~ l’après-midi (m) 3 de middelbare school le collège 1 (klas 1, 2, 3) de minuut la minute 1 modern moderne 4 de moeder la mère 2 moeilijk difficile 3 moet, hij ~ (moeten) il doit (devoir) 3 moet, je ~ il faut 4 mooi joli, beau / belle 1, 4 morgen demain 2 de musical la comédie musicale 3 de muur le mur 4 de muziek la musique 2 N naar boven gaan monter 4 naar rechts à droite 4 de nationaliteit la nationalité f 1 natuurkunde la physique 3 Nederlands néerlandais(e) 1 nee non 1 de neef le cousin 2 neemt, jij ~ (nemen) tu prends (prendre) 4 de nicht la cousine 2 niet ne … pas 4 nieuw nouveau, nouvelle 1 nodig, het is ~ il faut 4 nu maintenant 1 het nummer le numéro 2

O de ochtend le matin 3 ochtends, ’s ~ le matin 3 de oefening l’exercice m 3 of ou 1 oké d’accord 4 de olijf l’olive f 2 om te pour 4 de oma la grand-mère 2 onze notre 4 ook aussi 1 de oom l’oncle m 2 op sur 2 de opa le grand-père 2 organiseren organiser 2 oud vieux, vieille 2 de ouders les parents m pl 2 de oven le four 4 de overhoring l’interro f 3

P paardrijden faire du cheval 3 papa papa 2 pech gehad tant pis 4 de pen le stylo 3 piano spelen jouer du piano 3 de plaats la place 4 praktisch pratique 4 praten parler 3 precies exactement 4

R het raam la fenêtre 4 rechtdoor tout droit 4 rechts à droite 4 rechts, naar ~ à droite 4 het rooster l’emploi du temps m 3 de rugzak le sac à dos 3 rustig calme 4

S ’s middags l’après-midi 3 ’s ochtends le matin 3 samen ensemble 3 schattig mignon 2 scheikunde la chimie 3 de school l’école f 1 het schoolvak la matière 3 het schrift le cahier 3 serieus sérieux, sérieuse 3 sinds depuis 2 de slaapkamer la chambre 2 slecht in nul en 3 sorry désolé 3 het spel le jeu 3 spelen jouer 3 spelen, hockey ~ faire du hockey 3 spelen, piano ~ jouer du piano 3 spelen, viool ~ jouer du violon 3 de sport le sport 3 sportief sportif, sportive 1 de stad la ville 1

VOCABULAIRE N-F

het stadscentrum le centre-ville 4 stel, ik ~ je voor je te présente 1 de stoel la chaise 4 het stopcontact la prise électrique 4 het stoplicht les feux m pl 4 de straat la rue 1 het strand la plage 4 streng strict 3 succes bonne chance 4 de supermarkt le supermarché 4

T de taal la langue 3 de taart le gâteau 2 de tablet la tablette 3 de tafel la table 2 de tante la tante 2 het tapijt le tapis 4 te, om ~ pour 4 tegen contre tegenover en face de 4 tekenen le dessin, dessiner 3 de televisie la télé(vision) 3 tennissen jouer au tennis 3 tevreden content 1 het toilet les toilettes f pl 4 tot aan jusqu’à 4 tot later à plus 1 tot ziens au revoir 1 de training l’entrainement m 3 de trap l’escalier m 4 de trein le train 2 de tuin le jardin 1 turnen faire de la gymnastique 3 tweede deuxième 4 de tweeling les jumeaux m pl 2 U uitkijken op donner sur 4 uitnodigen inviter 2 de uitnodiging l’invitation f 2 het uitzicht la vue 4 V vaak souvent 3 de vader le père 2 de vakantie les vacances f pl 2 van de 1 vandaag aujourd’hui 3 veel beaucoup 3 ver loin 1 de verdieping l’étage m 4 verhuizen déménager 4 de verjaardag l’anniversaire m 2 het verkeer la circulation 4 verschrikkelijk horrible 3 het vertrek la pièce 4 de verveling l’ennui m 3 vervolgens puis 4 vinden, best leuk ~ aimer bien 3 viool spelen jouer du violon 3

volleyballen jouer au volleyball 3 voor pour 4 voorbereid préparé 2 de voornaam le prénom 1 voorstellen présenter 1 de voorstelling le spectacle 3 vragen demander 3 de vriend l’ami m 1 de vriend le copain 2 de vriendin l’amie f, la copine 1, 2 vrij libre 3 vrijdag vendredi 3

W het is waar c’est vrai 4 waar? où ? 1 waarom? pourquoi ? 3 wacht! (wachten op) attends ! (attendre) 2 wat? qu’est-ce que… ? 3 de wedstrijd le match 3 het weekend le weekend 2 welke quel 2 werken travailler 3 wie? qui ? 1 de wijk le quartier 1 de winkel le magasin 4 het winkeltje la boutique 4 wiskunde les maths (mathématiques) f pl 3 wit blanc, blanche 4 woensdag mercredi 3 woon, ik ~ j’habite 1 de woonkamer la salle de séjour 4 het woord le mot 3

Z zacht doux 4 zaterdag samedi 2 de zee la mer 1 zelfs même 4 zet, ik ~ (zetten) je mets (mettre) 4 ziek malade 3 ziens, tot ~ au revoir 1 zij lacht (lachen) elle rit (rire) 2 zijn, bang ~ avoir peur 3 zijn, daar ~ voilà 1 zijn, dol op ~ adorer 2 zijn, er ~ il y a 1 zijn, hier ~ voici 1 zitten, blijven ~ redoubler 3 zoals comme 2 zoeken chercher 4 zondag dimanche 3 de zoon le fils 2 de zus la sœur 2 het zwembad la piscine 1

FRANSE INSTRUCTIES

• Apprends le vocabulaire de … Leer het vocabulaire van ...

• Cherchez les phrases dans les dialogues. Zoek de zinnen op in de dialogen.

• Choisis la bonne traduction. Kies de juiste vertaling.

• Coche. Kruis aan.

• Combine les images. Combineer de afbeeldingen.

• Complète la grille. Vul het schema aan.

• Complète les phrases suivantes. Vul de volgende zinnen aan.

• Écris un e-mail. Schrijf een e-mail.

• Écoute et répète les mots. Luister naar de woorden en zeg ze na.

• Épelez. Spel.

• Fais des phrases selon l’exemple. Maak zinnen volgens het voorbeeld.

• Faites l’exercice. Maak de opdracht.

• Jouez le dialogue. Speel het gesprek.

• Lis et écoute les textes. Luister naar de teksten en lees mee.

• Note la traduction derrière les phrases. Schrijf de vertaling achter de zinnen.

• Regarde le film. Kijk naar de film.

• Regarde encore une fois. Kijk nog een keer.

• Remplacez les mots soulignés Vervang de onderstreepte woorden par d’autres mots. door andere woorden.

• Réponds aux questions. Beantwoord de vragen.

• Souligne la bonne réponse. Onderstreep het juiste antwoord.

• Traduis les mots en gras. Vertaal de vetgedrukte woorden.

• Travaillez à deux. Werk samen.

• Tu retrouves ces mots dans le texte. Je vindt deze woorden in de tekst.

• Racontez. Vertel.

• Utilise le texte. Gebruik de tekst.

TIPS EN STRATEGIEËN

UNITÉ LIRE

1 Globaal lezen

Kijk altijd goed naar de afbeeldingen. Die helpen je vaak bij het begrijpen van de tekst.

2 Woordbetekenis afleiden

Sommige Franse woorden lijken veel op Nederlandse of Engelse woorden die je al kent. Je kunt dan de betekenis gemakkelijk raden. Bijvoorbeeld: le chocolat = de chocola. En café lijkt op coffee = koffie.

3 Globaal lezen

Voordat je een tekst gaat lezen, kijk je eerst naar de afbeeldingen. Ook de titel, inleiding en opmaak geven veel informatie.

4 Woordbetekenis raden

Je kunt de betekenis van onbekende woorden in een tekst raden door goed naar de context te kijken, dat zijn de woorden en zinnen die er omheen staan.

ÉCOUTER

Globaal luisteren

Om te begrijpen wat er gezegd wordt, hoef je niet elk woord precies te verstaan. Let vooral op woorden die je makkelijk kunt herkennen.

Voorkennis activeren

Lees altijd eerst de vragen en antwoorden voordat je naar een fragment gaat luisteren. Dit helpt je bij het beter begrijpen van de tekst.

Globaal luisteren

Let bij de eerste keer luisteren vooral op het hoofdonderwerp en de belangrijkste gegevens. De globale vragen helpen daarbij.

www.libreservice.nl

LIBRE SERVICE FRANS

VOOR DE ONDERBOUW

Als je in Frankrijk bij een benzinestation, wegrestaurant of supermarkt libre service ziet staan, weet je dat het om ‘zelfbediening’ gaat. Je moet zélf aan de slag, je maakt keuzes, je gaat op je eigen manier te werk. Met Libre Service leer je de Franse taal op jouw manier!

Auteurs

Sophie Brand

Ronald van den Broek

Fietje Hoyer

Lilian Kremers

Liesbeth van Lankveld

Françoise Lomier

Els Mulder-van Franeker

Bert Nap

Marloes de Visser

Eindredactie

Jeanine van der Velde

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.