omslag werkboek versie A.qxp_Opmaak 1 10-08-2021 12:51 Pagina 1
Het Oranje Kruis boekje. Met behulp van de vragen in dit boek kan de lezer toetsen in hoeverre de lesstof wordt beheerst. Dit werkboek heeft zijn nut bewezen bij zowel de voorbereiding op het examen voor het Diploma Eerste Hulp als bij de hercertificering daarvan.
ORANJE KRUIS WERKBOEK
HET ORANJE KRUIS WERKBOEK
Dit is het werkboek behorend bij de 28e druk van
HET
WERKBOEK BIJ HET ORANJE KRUIS BOEKJE
NU OOK ONLINE ! BISAC: HEA033000 Nur: 863
HET
ORANJE KRUIS WERKBOEK WERKBOEK BIJ HET ORANJE KRUIS BOEKJE
Samengesteld in opdracht en onder toezicht van de Stichting Koninklijke Nationale Organisatie voor Reddingwezen en Eerste Hulp bij Ongelukken ‘Het Oranje Kruis’
Colofon Colofon Auteur Het Oranje Kruis, Den Haag Auteur Het Oranje Kruis, Den Haag Tekst Hans Tekstvan der Pols Hans van der Pols Vormgeving en opmaak VastinVorm, Delft Vormgeving en opmaak VastinVorm, Delft Foto’s Arno Massee Foto’s Marc de Haan Arno Massee Frank Muller: Marc de Haan20, 23, 24, 31, 44, 64, 68, 74 bovenste, 76 onderste Getty 4923, 24, 31, 44, 64, 68, 74 bovenste, 76 onderste Frank Images: Muller: 20, RIVM: 51 Getty Images: 49 RIVM: 51
Werkboek 28e druk: ISBN 9789006341256 Cursistpakket: ISBN 9789006341294 Werkboek 28e druk: ISBN 9789006341256 BISAC: HEA033000 Cursistpakket: ISBN 9789006341294 Nur: 863HEA033000 BISAC: Nur: 863 Eerste oplage augustus 2021 © Het Oranje Eerste oplage Kruis, 2021 2021 © Het Oranje Kruis, 2021 Het Oranje Kruis, Den Haag www.hetoranjekruis.nl www.ehbo.nl Het Oranje Kruis, Den /Haag www.hetoranjekruis.nl / www.ehbo.nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande Alle rechten toestemming voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar schriftelijke van de uitgever. gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming de uitgever. Voor zover het maken vanvan kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet j° het Besluitvan vangedeelte(n) 23 augustus Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor1912 het overnemen uit1985, deze Stbl. 471 artikel 17 Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatieen uitgave in en bloemlezingen, readers en1912, andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie Reproductierechten 3060, 2130 inKB Hoofddorp Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze over het gebruik van Organisatie muziek, film(PRO), en het Postbus maken van kopieën het onderwijs (www.stichting-pro.nl). zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. uitgave in bloemlezingen, readers en compilatiewerken 16 de Auteurswet) men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie De uitgever heeft ernaar gestreefd deandere auteursrechten te regelen(artikel volgens wettelijke dient bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten over het gebruik van muziek, filmzich en het maken vanuitgever kopieënwenden. in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. te kunnen doen gelden, kunnen alsnog tot de De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. FSC logo plaatsen door drukker Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een Deze uitgave iswijze volledig FSC logo 2-neutraal geproduceerd. verantwoorde heeftCO plaatsgevonden. plaatsen door drukker Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden. Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.
2 2
Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Inleiding werkboek Voorgaande drukken van Het Oranje Kruis boekje gingen vergezeld van een werkboek. Hiermee kunnen cursisten thuis oefenen met de lesstof en na verloop van tijd nagaan of ze de stof nog beheersen. Ook de 28e druk heeft een eigen werkboek. Eerste hulp is vooral een kwestie van doen. De vragen in dit boek helpen je te controleren of je de lesstof hebt begrepen en weet wat je moet doen. Om met de uitvoering van eerstehulphandelingen te oefenen zijn praktijklessen en begeleiding door een Instructeur Eerste Hulp nodig. De vragen in dit boek zijn per deel (1 t/m 3) genummerd. De antwoorden staan achter in het boek. Soms zijn op één vraag meerdere antwoorden mogelijk. Het Oranje Kruis wenst je succes met de voorbereiding op het examen.
Den Haag, augustus 2021 drs. Mark (P.A.) Jans, directeur bestuurder
3
Inhoudsopgave VRAGEN Inleiding 6 Deel 1 Algemeen 8 Deel 2 Voorkom (meer) slachtoffers 11 Deel 3 Verleen verantwoorde eerste hulp 14 Reanimeren 19 Bewusteloos en normale ademhaling: de stabiele zijligging 24 Mogelijk wervelletsel 25 Levensbedreigende letsels en ziekten 27 Letsels en ziekten met gevolgen voor de ademhaling 27 Letsels en ziekten met gevolgen voor de circulatie 30 Letsels en ziekten met gevolgen voor het bewustzijn 32 Overige letsels en ziekten 37 Omgevingsinvloeden 37 Wonden 38 Letsels van armen en benen 44 Letsels aan oog, oor, neus en mond 48 Steken en beten 50 Ziekteklachten en kinderziekten 52
ANTWOORDEN Inleiding 56 Deel 1 Algemeen 57 Deel 2 Voorkom (meer) slachtoffers 59 Deel 3 Verleen verantwoorde eerste hulp 61
4
VRAGEN
5
VRAGEN
> Inleiding 1.
Mag iedereen in Nederland 112 bellen? .............................................................................................................
2.
Wie beslist of er een ambulance komt en wie beslist of een slachtoffer wordt meegenomen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
.............................................................................................................
3.
Welke stelling is juist? I Het ontbreken van hulpmiddelen als handschoenen is reden om af te zien van eerstehulpverlening vanwege het risico op besmetting. II Het ontbreken van hulpmiddelen als handschoenen is geen reden om af te zien van eerstehulpverlening, want het risico op besmetting is beperkt. A. Alleen stelling I is juist. B. Alleen stelling II is juist. C. Beide stellingen zijn juist. D. Beide stellingen zijn onjuist.
4.
Kan iedereen eerstehulpverlener worden? .............................................................................................................
.............................................................................................................
5.
Bij wie kun je je aanmelden als je kunt reanimeren? .............................................................................................................
6
VRAGEN
6.
7.
Wat bedoelen we met de eerste schakel in de keten? Noem twee voorbeelden. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
Wat houdt de ABCDE-methodiek in? .............................................................................................................
.............................................................................................................
8.
Wat zijn belangrijke aspecten aan de houding van het slachtoffer? Noem vier aandachtspunten. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
7
VRAGEN
Deel 1 >> Algemeen 1.
Als je 112 belt of laat bellen na een ernstig ongeval, vraag je om: A. het ziekenhuis te bellen B. een ambulance C. politie D. ambulance, politie en/of brandweer
2.
Wat moet de centralist MKA (Meldkamer Ambulancezorg) in elk geval weten? .............................................................................................................
3.
Als je mishandeling of agressie vermoedt maar de situatie is veilig, bel je dan 112 voor de politie of bel je de politie in je woonplaats? .............................................................................................................
4.
5.
Welke twee handelingen moet je zeker uitvoeren als je te maken hebt met meerdere slachtoffers en onvoldoende hulpverleners? 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
Kun je in het geval van meerdere slachtoffers en onvoldoende hulpverleners wel reanimeren? .............................................................................................................
6.
Welke stelling is juist? I Bij een acute hulpvraag kun je altijd de huisarts of de spoedpost van de huisartsen bellen. II Bij een acute hulpvraag moet je altijd zelf 112 bellen. A. Alleen stelling I is juist. B. Alleen stelling II is juist. C. Beide stellingen zijn juist. D. Beide stellingen zijn onjuist.
8
VRAGEN
7.
Wat kun je na de melding nog doen om te zorgen dat de zorgprofessionals het slachtoffer zo snel mogelijk bereiken? .............................................................................................................
8.
Welke stelling is juist? I Wanneer de zorgprofessionals arriveren, staak je direct de hulpverlening. II Wanneer de zorgprofessionals arriveren, ga je door met het verlenen van eerste hulp tot ze het van je overnemen. A. Alleen stelling I is juist. B. Alleen stelling II is juist. C. Beide stellingen zijn juist. D. Beide stellingen zijn onjuist.
9.
Stel, je treft een slachtoffer van een auto-ongeval aan. Noem vijf manieren om het slachtoffer gerust te stellen. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
5.
.............................................................................................................
10. Welke stelling is juist? I De informatie op de SOS-ketting is belangrijk voor de eerstehulpverlener. II De informatie op de SOS-ketting is belangrijk voor de zorgprofessional. A. Alleen stelling I is juist. B. Alleen stelling II is juist. C. Beide stellingen zijn juist. D. Beide stellingen zijn onjuist. 11. Wat kun je doen als je nog lang na het gebeurde steeds aan het ongeval moet terugdenken? .............................................................................................................
9
VRAGEN
12. Noem drie emotionele reacties van slachtoffers of omstanders van een ongeval. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
13. Hoe zorg je ervoor dat omstanders niet in de weg lopen? .............................................................................................................
14. Mensen in een groep blijven afwachtend en zijn minder geneigd om je te helpen. Hoe doorbreek je die houding? .............................................................................................................
.............................................................................................................
15. Hoe bereid je je goed voor op je rol van eerstehulpverlener? Noem vier praktische zaken. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
16. Wat stop je onder meer in je kleine set verband- en hulpmiddelen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
17. Wanneer mag een mantelzorger medicijnen als adrenaline toedienen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
10
VRAGEN
Deel 2 >> Voorkom (meer) slachtoffers 1.
Je kunt geen eerste hulp verlenen als het niet veilig voor je is. Wat doe je in een onveilige situatie? .............................................................................................................
.............................................................................................................
.............................................................................................................
2.
3.
4.
Noem vijf maatregelen die je kunt nemen om een onveilige situatie voor jezelf, omstanders of het slachtoffer veiliger te maken: 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
5.
.............................................................................................................
Wanneer verplaats je een slachtoffer? Noem twee situaties. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
Wanneer gebruik je de Rautekgreep? .............................................................................................................
.............................................................................................................
.............................................................................................................
11
VRAGEN
5.
Hoe pas je de Rautekgreep vanaf de grond toe? Vertel bij de plaatjes wat je doet.
1.
.......................................................................
.......................................................................
2.
.......................................................................
.......................................................................
3.
.......................................................................
.......................................................................
4.
.......................................................................
.......................................................................
12
VRAGEN
6.
7.
Waar moet je bij de uitvoering van de Rautekgreep vanaf de (auto)stoel eerst mee beginnen? Noem de eerste drie stappen. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
Wat doe je als er te veel spanning op de autogordel staat? .............................................................................................................
.............................................................................................................
8.
Wat zijn extra aandachtspunten als je de Rautekgreep vanaf de (auto)stoel toepast? .............................................................................................................
.............................................................................................................
9.
Wanneer is de Rautekgreep vanaf bed of bank nodig? .............................................................................................................
.............................................................................................................
10. Wat doe je om over en weer besmetting te beperken? .............................................................................................................
.............................................................................................................
11. Er zijn twee dingen belangrijk bij het aantrekken van handschoenen. Noem deze. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
13
VRAGEN
Deel 3 >> Verleen verantwoorde eerste hulp 1.
Wat doe je als iemand op zijn rug ligt en moet braken? .............................................................................................................
2.
3.
Welke twee stappen volg je om iemand op de zij te draaien? 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
Zet de foto’s in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
⁄
14
⁄
⁄
⁄
⁄
VRAGEN
4.
Welke stelling is juist? I Als je druk op een hevig bloedende wond wilt geven, mag je alleen een steriel kompres of verband op de wond leggen. II Je stopt een wond bij voorkeur op met hemostatisch gaas. A. Alleen stelling I is juist. B. Alleen stelling II is juist. C. Beide stellingen zijn juist. D. Beide stellingen zijn onjuist.
5.
Wanneer is iemand alert, ofwel goed bij bewustzijn? .............................................................................................................
.............................................................................................................
6.
Wanneer is iemand bij bewustzijn, maar niet alert? .............................................................................................................
.............................................................................................................
7.
Wanneer is iemand bewusteloos? .............................................................................................................
.............................................................................................................
15
VRAGEN
8.
Welke volgorde van handelen is de juiste als het slachtoffer bewusteloos is? a. Draai het slachtoffer op de rug. b. Beoordeel de ademhaling. c. Benader het slachtoffer zo dat je hem in het gezicht kijkt en vraag op luide toon hoe het gaat. d. Laat een omstander 112 bellen en een AED halen, of bel zelf als je alleen bent. A. a-b-c-d B. b-d-a-c C. c-d-b-a D. c-d-a-b
9.
Hoe noem je de methode waarmee je de ademhaling bij een bewusteloos slachtoffer beoordeelt? A. De kantelmethode B. De luchtwegliftmethode C. De kinlift (hoofdkantel-kinliftmethode) D. De voorhoofdsliftmethode
10. Hoelang beoordeel je de ademhaling bij een bewusteloos slachtoffer? A. Minimaal 10 seconden B. Maximaal 10 seconden C. Minimaal 20 seconden D. Maximaal 20 seconden 11. Op welke stappen moet je letten bij het beoordelen van de ademhaling van een bewusteloos slachtoffer? Noem er drie.
16
1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
VRAGEN
12. Noem vijf situaties om te beoordelen of de ademhaling van het slachtoffer normaal is. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
5.
.............................................................................................................
13. Welke stelling is juist? I De ademhaling van het slachtoffer is niet normaal als je rochelende of gierende geluiden hoort. II De ademhaling van het slachtoffer is niet normaal als je geen of nauwelijks ademlucht voelt en de buik en/of borst niet of nauwelijks op en neer gaan. A. Alleen stelling I is juist. B. Alleen stelling II is juist. C. Beide stellingen zijn juist. D. Beide stellingen zijn onjuist. 14. Wat doe je om de ademhaling van een bewusteloos slachtoffer te beoordelen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
17
VRAGEN
15. Hoe draai je het slachtoffer op zijn rug? Plaats de afbeeldingen in de juiste volgorde. 1
2
3
4
A. 1-2-3-4 B. 1-3-2-4 C. 4-2-1-3 D. 3-1-2-4 16. Welk aandachtspunt ontbreekt in onderstaande opsomming om de ademhaling te beoordelen van een slachtoffer dat bij bewustzijn is? Je kijkt of het slachtoffer: • een benauwde, angstige indruk maakt • naar zijn keel grijpt • naar adem snakt • letsel of verbranding in zijn gezicht heeft • een onregelmatig op en neer gaande borst en buik heeft •
18
..........................................................................................................
VRAGEN
> Reanimeren 1.
In de eerste minuten na een circulatiestilstand kan het bewusteloze slachtoffer nog adembewegingen maken zonder echt te ademen. Hoe herken je deze adembewegingen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
2.
3.
Uit welke handelingen bestaat reanimatie? Noem er vier. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
Wanneer moet je reanimeren? .............................................................................................................
.............................................................................................................
4.
Mag je het slachtoffer verplaatsen voor je gaat reanimeren? .............................................................................................................
5.
Om de hoeveel tijd wissel je de reanimatie af als je met twee eerstehulpverleners bent? A. Elke minuut B. Elke 2 minuten C. Elke 3 minuten D. Je wisselt niet af
6.
Wanneer geef je borstcompressies zonder beademing? .............................................................................................................
.............................................................................................................
19
VRAGEN
7.
8.
Noem vier redenen om te stoppen met reanimeren. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
Wanneer start je niet met reanimeren? .............................................................................................................
.............................................................................................................
9.
Waarom start je bij het reanimeren van kinderen die nog niet de lichaamsgrootte van een volwassene benaderen bij voorkeur met vijf beademingen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
10. Waarom gebruik je een beademingsdoekje (gelaatsdoekje) of beademingsmasker?
.............................................................................................................
.............................................................................................................
20
VRAGEN
11. Wanneer stop je met het gebruiken van een beademingshulpmiddel? .............................................................................................................
.............................................................................................................
12. Hoe diep moet je de borstkas van volwassenen indrukken bij borstcompressies? A. Ten minste 6 centimeter B. Niet meer dan 5 centimeter C. Ten minste 5 centimeter D. Ten minste 5 centimeter, maar niet meer dan 6 centimeter
13. En bij kinderen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
14. Wat mag je beslist niet doen bij borstcompressies? .............................................................................................................
.............................................................................................................
15. Welk tempo houd je aan bij borstcompressies? A. Tussen 100 en 120 keer per minuut B. Tussen 80 en 120 keer per minuut C. Tussen 100 en 110 keer per minuut
21
VRAGEN
16. Waar ligt de nadruk op bij reanimatie? .............................................................................................................
.............................................................................................................
17. Wat moet je niet doen bij beademing? .............................................................................................................
.............................................................................................................
18. Hoe houd je het gezicht van het kind bij het beademen van zuigelingen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
19. Bij een effectieve beademing komt de borstkas iets omhoog. Welke vier handelingen doe je als dit niet gebeurt?
22
1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
4.
.............................................................................................................
VRAGEN
20. Kun je een AED altijd veilig gebruiken? ................................................................
................................................................
................................................................
................................................................
21. Wat doe je als je geen speciale AED of kinderelektroden hebt bij het reanimeren van een kind van acht jaar of jonger? .............................................................................................................
.............................................................................................................
22. Wat mis je in de AED-tas? De handeling op de foto hiernaast is namelijk niet optimaal uitgevoerd. A. Wat hoort er in een AED-tas te zitten en ontbreekt hier kennelijk? B. Hoe zou je nu verder gaan? A:
................................................................
B:
................................................................
................................................................
................................................................
23. Waar plak je de AED-elektroden meestal? .............................................................................................................
23
VRAGEN
24. Na het plaatsen van de elektroden volg je onmiddellijk de gesproken opdrachten en/of aanwijzingen op het scherm van de AED. Wat is de opdracht van de AED bij het analyseren van het hartritme? .............................................................................................................
25. Waarmee begin je als de AED de opdracht geeft door te gaan met de reanimatie? .............................................................................................................
> Bewusteloos en normale ademhaling 1.
2.
Iemand is bewusteloos, maar niet als gevolg van een ernstig ongeval. Noem drie maatregelen. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
Waarom moet je een bewusteloos slachtoffer met een normale ademhaling op de zij leggen? .............................................................................................................
.............................................................................................................
3.
Hoe leg je kinderen in een stabiele zijligging? ................................................................
................................................................
................................................................
................................................................
24
VRAGEN
4.
Welke stelling is juist? I Je beoordeelt de ademhaling van een slachtoffer in de stabiele zijligging met je handen. II Je draait hem terug op de rug bij twijfel aan een normale ademhaling en beoordeelt de ademhaling met de kinlift. A. Alleen stelling I is juist. B. Alleen stelling II is juist. C. Beide stellingen zijn juist. D. Beide stellingen zijn onjuist.
5.
Wanneer draai je een slachtoffer vanuit de stabiele zijligging op zijn rug? .............................................................................................................
.............................................................................................................
> Mogelijk wervelletsel
1.
2.
Wanneer kun je wervelletsel verwachten? Noem drie voorbeelden. 1.
.............................................................................................................
2.
.............................................................................................................
3.
.............................................................................................................
Waaraan kun je wervelletsel herkennen? .............................................................................................................
25
omslag werkboek versie A.qxp_Opmaak 1 10-08-2021 12:51 Pagina 1
Het Oranje Kruis boekje. Met behulp van de vragen in dit boek kan de lezer toetsen in hoeverre de lesstof wordt beheerst. Dit werkboek heeft zijn nut bewezen bij zowel de voorbereiding op het examen voor het Diploma Eerste Hulp als bij de hercertificering daarvan.
ORANJE KRUIS WERKBOEK
HET ORANJE KRUIS WERKBOEK
Dit is het werkboek behorend bij de 28e druk van
HET
WERKBOEK BIJ HET ORANJE KRUIS BOEKJE
NU OOK ONLINE ! BISAC: HEA033000 Nur: 863