De Geo vmbo-kgt werkboek

Page 1

Vmbo-kgt Werkboek

Aardrijkskunde voor de bovenbouw vmbo

CE


2

Methodeoverzicht

Methodeoverzicht

SE Leerstof voor het schoolexamen 978 90 06 23789 4 De Geo online + boek 3 vmbo-b SE 978 90 06 23792 4 De Geo online 3 vmbo-b SE 978 90 06 23797 9 De Geo online + boek 3 vmbo-kgt SE 978 90 06 23800 6 De Geo online 3 vmbo-kgt SE

CE Leerstof voor het centraal examen 978 90 06 23793 1 De Geo online + boek 4 vmbo-b CE 978 90 06 23796 2 De Geo online 4 vmbo-b CE 978 90 06 23801 3 De Geo online + boek 4 vmbo-kgt CE 978 90 06 23804 4 De Geo online 4 vmbo-kgt CE

Colofon

Beste leerling, Dit boek van De Geo gebruik je samen met de digitale leeromgeving in de les. Dit boek is van jou persoonlijk, dus je mag er aantekeningen in maken. Na dit schooljaar is het boek van jou. Dat is makkelijk als je volgend jaar iets wilt opzoeken, of iets moet leren voor een toets of je eindexamen. Wij wensen je veel succes en plezier met het vak aardrijkskunde. Team De Geo

Colofon Vormgeving en opmaak HollandseWerken / Marc Freriks, Zwolle Cartografisch tekenwerk en grafieken EMK, www.emk.nl Fotoresearch FotoLineair, Arnhem Bureauredactie Taallandschap / Ellen Kremers, Deventer la

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 23803 7 Vierde druk, eerste oplage, 2018 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2018 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.


Aardrijkskunde voor de bovenbouw vmbo

Werkboek

vmbo-kgt

Auteurs Freek Jutte, Katie Oost, Theo Peenstra en Michael van Veen Eindredactie Daphne Ariaens


4

Weer en klimaat

1

1

Hoe werken het weer en het klimaat?

Weer of klimaat?

Deelvraag

Wat is de samenhang tussen het weer en het klimaat?

Gebruik de startfoto, de openings- foto en alle figuren in deze paragraaf.

a Beschrijf het weer van vandaag. b Welke onderdelen van jouw beschrijving van het weer in vraag 1a herken je in de foto’s en figuren? 2

Lees Weer.

a Bekijk op npostart.nl het weerbericht in het NOS Journaal van 20.00 uur van gisteren. Welke weerelementen komen in dit weerbericht voor? b Bekijk op Buienradar.nl de weersvoorspelling voor jouw woonplaats op dit moment. Noteer een verschil en een overeenkomst tussen de voorspelling van Buienradar en die van het NOS Journaal. c Welk woord uit de tekst past bij je vergelijking in vraag 2b? Leg je antwoord uit. 3

Het weer en het klimaat

Het weer en het klimaat

Hoofdvraag

1.1

1

Lees Weer en bekijk figuur 1.

a Bekijk de kaart van Nederland van 18 januari. In welke helft van Nederland is de bewolkingsgraad het hoogst: in de oostelijke of de westelijke helft? Leg uit hoe je dat ziet op de kaart. b Op welke dag en in welke provincie verwacht je de hoogste zonkracht? Geef twee argumenten voor je antwoord die je uit de figuur kunt afleiden. c In welk seizoen en onder welke weeromstandigheden zal de zonkracht in Nederland het grootste zijn? d Welke foto uit paragraaf 1.2 t/m 1.6 past bij de weersituatie van 18 januari? Leg je antwoord uit.

4

Lees Klimaat en gebruik figuur 4.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Weer en klimaat in Nederland. Noteer twee verschillen en een overeenkomst tussen het weer en het klimaat. b Nederland heeft een gematigd klimaat. Bekijk figuur 4. Wat is de gemiddelde temperatuur in de koudste en de warmste maand? En wat is de totale hoeveelheid neerslag over een jaar? Komt dit overeen met wat je in het filmpje hebt gezien? c Bekijk de atlaskaart Europa - Fysisch milieu, Oorspronkelijke plantengroei. De oorspronkelijke plantengroei is de plantengroei die zou voorkomen in een gebied, zonder invloed van de mens. Wat is de oorspronkelijke plantengroei in Nederland? En op IJsland? d Bekijk de atlaskaarten Europa - Klimaat, Temperatuur en neerslag in januari en Temperatuur en neerslag in juli. Noteer een oorzaak voor het verschil in oorspronkelijke plantengroei tussen Nederland en IJsland die je kunt afleiden uit beide kaarten. e Zoek op internet een foto van de oorspronkelijke plantengroei van beide landen, print ze en plak ze in je schrift. 5

Lees Klimaatfactoren en gebruik figuur 2.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Land en zee, over temperatuurverschillen op het land en in zee, vanaf 0:49 minuten. Leg uit waarom water langzamer opwarmt dan land en ook langzamer afkoelt. b Leg met behulp van figuur 2 en je antwoord op vraag 5a uit hoe de zee kan zorgen voor een koele wind in de zomer en een warme wind in de winter.


1.1

W1

5

Weer of klimaat?

500

1.000 km

0

juli

0

januari

C

Gemiddelde temperatuur in Europa in januari en juli. 500

1.000 km

10

5 ˚C

˚C

˚C

an

At la

−10

˚C

an ce a

10

˚C 10

˚C

˚C

n

eO ch tis

15 ˚C 0˚

20 ˚C

C

25 ˚C

−5 ˚C

20 ˚C

20

5 ˚C ˚C

5˚ C

10

20 ˚C

˚C

25 ˚C

C

25 ˚C

C 25 ˚C

˚C

˚C

20

−5

5 ˚C

20 ˚C

20 ˚C

C

10 ˚C

5˚ C

15 ˚C

30 ˚C

10 ˚C

25

˚C

30 ˚C

˚C

0˚ C

˚C

˚C

−5

˚C 5 ˚C

20

−5 ˚C

0 ˚C

15

10 −5 ˚C

15

˚C

Atla ntis ch eO c

C

˚C

ea

−5

−15 ˚C

15

0 ˚C

10

˚C

−10

temperatuur in °C −20 - −5

−5 - 0

0-5

5 - 10

10 - 20

c Bekijk de atlaskaart De aarde - Klimaatgebieden/ Zeestromen. De zeestromen op deze kaart worden aangedreven door winden die lange tijd uit dezelfde richting waaien. Hoe heet de warme zeestroom die warm water en warme, vochtige lucht naar Europa brengt? d Hoe heet de koude zeestroom voor de kust van West-Afrika? Welk effect zal zo’n koude zeestroom in een kust gebied hebben? 6

Lees Klimaatfactoren.

a Kleur W1 volgens de legenda. b Gebruik W1 en de atlaskaart Europa - Klimaat, Neerslag. De volgende steden hebben ieder een ander klimaat. Welke klimaatfactoren zorgen hiervoor? - Bergen (Noorwegen) - Kiev - Athene

Herhaling 7

Check op de deelvraag.

Hoe kun je nou zelf checken of je genoeg weet, zodat je de deelvraag kunt beantwoorden? In elke paragraaf staat bij Herhaling een nieuwe manier om dit te doen. Bekijk in ieder geval altijd eerst het overzicht Wat moet je kennen en kunnen?

20 - 35

Tips - Schrijf voor alle begrippen de betekenis op, uit je hoofd. Controleer deze met de begrippenlijst achter in je leerboek. Lukt dit nog niet? Dan kun je met de begrippenlijst erbij de betekenis oefenen. Vraag een klasgenoot om dit samen te doen, overhoor elkaar. - Loop de leerdoelen in de Finish een voor een na: kun je de antwoorden uit je hoofd geven? Als dat nog niet lukt, pak dan het leerboek en het werkboek erbij en schrijf de antwoorden op. - Op de methodesite kun je een samenvatting maken van de paragraaf.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: bewolkingsgraad, breedteligging, gesteldheid van het aardoppervlak, hoogteligging, klimaat, klimaatfactor, uv-straling, weer, zonkracht. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


6

Weer en klimaat

1

Het weer en het klimaat

1.2 De zon als motor: temperatuur

W2

70

De baan van de zon aan de hemel, in de winter en in de zomer in Nederland.

in graden

60 50 40 30 20 10 0

4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 uur wintertijd

Lees Temperatuur.

a Hoe noem je de lijnen in W1? b Bekijk figuur 5. Wereldwijd wordt de temperatuur van de lucht aan het aardoppervlak op dezelfde manier gemeten: met een thermometer op 1,5 m hoogte in een kastje dat open is aan de zijkanten zodat de lucht er vrij langs kan stromen, en de lucht in het kastje niet opwarmt. Waarom is elk kastje wit denk je? c De thermometer in een weerkast meet altijd de laagste (minimum) en de hoogste (maximum) temperatuur op een dag. Waarom is dat zo denk je?

3 Lees Zoninvalshoek en breedteligging. a Lees de volgende zinnen. Zet de cijfers 1 t/m 4 van de zinnen op de juiste plek in W3. 1 Het aardoppervlak neemt de zonnestralen op en warmt op. 2 De zon straalt energie uit. 3 De temperatuur van de atmosfeer neemt tot ongeveer 10 km hoogte af. 4 Het aardoppervlak geeft warmte af aan de lucht erboven. b Wat is de temperatuur op 1.000 m boven het aard oppervlak? En op 2.000 m boven het aardoppervlak? c Lees de algemene regel. Zet de cijfers 1 t/m 4 onder elkaar en schrijf er het juiste woord of cijfer achter. In de atmosfeer neemt de [1] vanaf het [2] elke 1.000 m af met [3] °C tot ongeveer [4] km hoogte. W3

5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 uur zomertijd ............................................................................................ ............................................................................................

11.000 10.000 9.000 7.000

Mount Everest 8.848 m

zonn

8.000

De opwarming van de atmosfeer door het aardoppervlak en het temperatuurverloop in de atmosfeer.

–56,5 –50 –43,5 –37

226 264 307 356 410

–24

475

–17,5

540

4.000

–11

616

3.000

–4,5

701

+2

795

1.000

+8,5

889

0

+15

1.013

5.000

2.000

aal

6.000

estr

–30,5

warmte

hoeveelheid luchtmoleculen per m3

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Dag en nacht – Waarom is het ’s winters langer donker? Volgens dit filmpje staat de zon in Antarctica in de zomer laag aan de hemel. Je ziet de zon dan vlak boven de horizon. Welke baan van de zon in W2 hoort bij de winter en welke bij de zomer in Nederland? Schrijf winter en zomer op de juiste plek in de legenda. Leg je keuze uit en gebruik in je antwoord de lengte van de dag en de lengte van de nacht. b Als je naar je antwoord op vraag 1a kijkt, in welk seizoen staat de zon dan het laagste aan de hemel in Nederland? c Op de evenaar staat de zon altijd heel hoog aan de hemel (twee keer per jaar zelfs loodrecht boven je hoofd, dan heb je geen schaduw!). Leg uit hoe dat komt.

2

luchtdruk in hPa

Verkenning.

temperatuur in °C

1

Hoe hebben breedteligging, hoogteligging en ligging aan zee invloed op de gemiddelde temperatuur?

hoogte in m

Deelvraag


1.2

4

6

Lees Zoninvalshoek en breedteligging en gebruik figuur 6.

a De twee bundels invallende zonnestralen in W4 zijn even groot. Van welke bundel is de zoninvalshoek het grootst: van bundel 1 of van bundel 2? b Tel de vierkantjes van beide bundels. Welke bundel invallende zonnestralen verwarmt het grootste oppervlak: bundel 1 of bundel 2? c Welke letter in figuur 6 past bij bundel 1, en welke bij bundel 2? Kies uit: A – B. d Welke andere factor bepaalt hoeveel zonne-energie het aardoppervlak verwarmt? e Leg met behulp van figuur 6 en W4 het verband uit tussen de bolvorm van de aarde, de breedteligging, de zoninvalshoek en de hoeveelheid zonne-energie die op 1 m2 aardoppervlak valt. W4

De samenhang tussen de zoninvalshoek op lage en hoge breedte en de hoeveelheid zonnestralen per m2 aardoppervlak.

10

zoninvalshoek 90°

10 m

m

1

2

5

7

Lees Andere invloeden op de gemiddelde temperatuur.

a In W3 zie je twee afbeeldingen van het aantal luchtmoleculen in een m3 lucht. Leg uit hoe dit verschil ontstaat. b Op 6 km hoogte in een gebergte zoals de Himalaya is het gemiddeld kouder dan op zeeniveau op dezelfde breedtegraad. Leg uit hoe het kleinere aantal luchtdeeltjes per m3 hiervoor zorgt. c Bekijk via de methodesite de kaart met de gemiddelde zeetemperatuur (sea surface temperature) van juli 2002 t/m april 2018. Vergelijk het verloop van de temperatuur in de Noordzee en in de Atlantische Oceaan op de evenaar. Wat valt je op? d Leg uit waarom de zee in een gebied met seizoenen een sterkere matigende werking op de gemiddelde temperatuur heeft dan in een gebied op de evenaar. e Bekijk op schooltv.nl het filmpje Zeestromen en wind – Ze beïnvloeden de temperatuur. Hoe beïnvloeden warme en koude zeestromen de temperatuur in kustgebieden?

Herhaling

2 ek

ho

als

inv

zon

De zon als motor: temperatuur

Lees Seizoenen en gebruik figuur 7 en 8 en vaardigheid 13 Verbanden leggen.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Dag en nacht – Waarom is het ’s winters langer donker? Bekijk vraag 1 en W2. Wanneer is in Nederland de zoninvalshoek midden op de dag het grootst: in de winter of in de zomer? Leg je antwoord uit. b Leg uit waarom de gemiddelde temperatuur in Nederland in de zomer hoger is dan die in de winter. c Download en print W5 via de methodesite. Vul W5 in. d Bekijk figuur 8. Hoe zie je in figuur 8 dat in dit gebied veel neerslag valt? Verklaar het bijschrift bij de foto, waarbij je ingaat op de hoeveelheid zonne-energie die dit gebied ontvangt.

7

Maak een proefwerk.

Maak voor je klasgenoten proefwerkvragen en maak voor jezelf de antwoorden. Laat je proefwerk maken en kijk het samen na. Zo kom je erachter wat je nog niet helemaal weet of begrijpt. Dat kun je nog een keer herhalen.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: temperatuur, thermometer, isotherm, schaal van Celsius, zoninvalshoek. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je beheerst de volgende vaardigheid: 13 Verbanden leggen.


8

1

Weer en klimaat

Het weer en het klimaat

1.3 De zon als motor: luchtdruk en wind Deelvraag

1

Wat is het verband tussen temperatuurverschillen van lucht, luchtdruk en wind aan het aardoppervlak?

Lees Luchtdruk en wind en gebruik figuur 9.

a Hoe noem je de lijnen in figuur 9? Wat laten ze zien? b De gemiddelde wereldwijde luchtdruk op zeeniveau is ongeveer 1015 hPa. Teken in W6 de isobaar van 1015 hPa als een dikke zwarte lijn. Kleur het gebied met een luchtdruk hoger dan 1015 hPa rood en het gebied met een luchtdruk lager dan 1015 hPa blauw. c Zet op de plekken waar de luchtdruk het laagste is een L en op de plekken waar hij het hoogste is een H. d Teken met pijlen de windrichting in W6. W6

4 Aan het aardoppervlak ontstaat een hogedruk gebied (maximum). 5 Vanuit de omgeving waar de luchtdruk hoger is, stroomt lucht over het aardoppervlak naar het lagedrukgebied toe (wind). b Zet de cijfers van de gebeurtenissen in vraag 2a in de juiste volgorde. c Ga via de methodesite naar windy.com. Komt de luchtdrukverdeling aan het aardoppervlak overeen met die in W7? Leg je antwoord uit. W7

Luchtcirculatiesysteem op de evenaar.

Luchtdruk aan het aardoppervlak in Europa op een bepaalde dag. 990 0

100

1015

evenaar 30° N.B.

10

00 011 10.

10

0 98 0 99 00 10

1020

1010 1020

30° Z.B.

0

1015

1000

10 10

15

1020

10

10

20

10

30

15

Rome

10

30

10

20

10

15

0

2

Lees Luchtdruk en wind en gebruik figuur 11.

00

10

10

10

3

Berlijn

980 990

10

10

103

10

Cairo

500

1.000 km

Lees Luchtdruk en wind en gebruik figuur 10.

a W7 gaat over het ontstaan van lage en hoge luchtdruk rond de evenaar. Schrijf de cijfers 1 t/m 5 van de volgende zinnen op de juiste plek in W7. 1 Aan het aardoppervlak ontstaat een lagedruk gebied (minimum). 2 Boven in de atmosfeer stroomt lucht precies de andere kant op en daalt uiteindelijk richting het aardoppervlak. 3 De zon verwarmt het aardoppervlak sterk, dat op zijn beurt de lucht erboven opwarmt. Hierdoor gaat de lucht opstijgen.

a Laat figuur 11 koude lucht zien die een gebied met warme lucht binnenkomt, of warme lucht die een gebied met koude lucht binnenkomt? b Lees de volgende zinnen. Schrijf de cijfers 1 t/m 3 van de zinnen op de juiste plek in W8. 1 Aan het aardoppervlak ontstaat een lagedruk gebied (minimum). 2 Warme en koude lucht mengen niet makkelijk met elkaar, en warme lucht is lichter dan koude lucht. Daarom beweegt de warme lucht omhoog over de koude lucht. 3 Koude lucht komt in een gebied met warme lucht. c Zet de cijfers van de gebeurtenissen in vraag 3b in de juiste volgorde. d Welke van de drie zinnen uit vraag 3b past niet bij W9? Herschrijf deze zin zo, dat hij wel klopt met wat je ziet in W9. Tip: kijk nog eens naar je antwoord bij vraag 3a. e Zet in W9 de L van lagedrukgebied op de juiste plaats.


1.3

W8

Het botsen van koude en warme lucht.

Herhaling 7

koude lucht

warme lucht

L bewegingsrichting front

W9

9

De zon als motor: luchtdruk en wind

Je werkt in tweetallen. Van je docent(e) krijgt een van jullie de opdrachtenkaartjes. Op deze kaartjes staan begrippen in vet gedrukt, met daaronder drie woorden. Degene die de kaartjes krijgt, probeert het begrip uit te leggen, zonder de woorden te gebruiken die onder het begrip staan. De ander moet het begrip raden. W10

Het botsen van warme en koude lucht.

warme lucht

Speel het taboewoordenspel.

Land- en zeewind gedurende dag en nacht in de zomer in een kustgebied, bijvoorbeeld in Nederland.

overdag

koude lucht

1 km

zeewin

d

bewegingsrichting front warm land heet landoppervlak

4

Lees Windkracht, windsnelheid en windrichting.

a Zet in W6 een X op de plek waar de wind het hardst waait. Leg uit waarom je die plek hebt gekozen. b Ga naar knmi.nl en bekijk de pagina over de windschaal van Beaufort met tabel. Zoek op internet foto’s die passen bij een windkracht van 0 Bft, 3 Bft en 6 Bft. Print ze en plak ze in je schrift. Schrijf er de juiste windkracht bij. c Lees de tekst en bekijk de filmpjes via de methodesite. Welke foto uit dit hoofdstuk in je leerboek past hierbij? Wat is de maximale windkracht tijdens deze storm?

koel water 50 km

nacht

1 km

landwin

d

koud land heet landoppervlak

warm water 50 km

Wat moet je kennen en kunnen? 5

Lees Windkracht, windsnelheid en windrichting.

a Gebruik de atlaskaart Nederland - Klimaat, Wind. Wat is de overheersende windrichting in Nederland? b Gebruik de atlaskaart Nederland - Klimaat, Wind snelheid. Waar in Nederland zijn de gemiddelde wind snelheden het hoogst? Verklaar dit. 6

Lees Windkracht, windsnelheid en windrichting.

Verklaar het ontstaan van de winden in W10. Gebruik je kennis over het ontstaan van luchtdrukverschillen door temperatuurverschillen uit paragraaf 1.2 en 1.3 en het opwarmen en afkoelen van zee en land uit paragraaf 1.1.

• Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: aanlandige wind, aflandige wind, barometer, depressie, hogedrukgebied, isobaar, lagedrukgebied, landwind, luchtdruk, maximum, minimum, schaal van Beaufort, wind, windkracht, windrichting, windroos, windsnelheid, zeewind. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


10

Weer en klimaat

1

Het weer en het klimaat

1.4 De zon als motor: neerslag Deelvraag

1

Hoe ontstaat neerslag?

Verkenning.

a Welke vormen van neerslag ken jij? b Zoek een foto van de vormen van neerslag die je in vraag 1a hebt genoteerd, print ze en plak ze in je schrift. c Hoe ontstaat neerslag denk je? 2

d In figuur 14 zie je wel wolken, maar valt er geen neerslag. Geef hiervoor een verklaring, waarbij je ingaat op het verband tussen de vochtigheid van de lucht en de grootte van de waterdruppels in de wolken. e Bekijk op schooltv.nl het filmpje Neerslag – Hoe ontstaat regen, hagel en sneeuw? Welke nieuwe informatie geeft dit filmpje je?

Lees Luchtvochtigheid en het ontstaan van wolken en gebruik figuur 14.

3

a Schrijf in W11 droge lucht en vochtige (natte) lucht in het juiste vak. b In welke luchtsoort in W11 is de luchtvochtigheid het grootst? c Als de temperatuur van de lucht in luchtsoort 3 afneemt, wordt de luchtvochtigheid groter / kleiner en raakt de lucht verzadigd. Vervolgens ontstaan er wel / geen waterdruppels en zie je wel / geen wolken. Als de temperatuur van de lucht in luchtsoort 3 toeneemt, wordt de luchtvochtigheid groter / kleiner en kunnen er wel / geen waterdruppels ontstaan en zie je wel / geen wolken. In luchtsoort 1 moet de temperatuur meer / minder toenemen dan luchtsoort 2 voordat er neerslag ontstaat. In luchtsoort 3 moet de temperatuur meer / minder afnemen dan in luchtsoort 2, voordat er neerslag ontstaat. W11 100 90

Luchtvochtigheid.

percentage waterdamp

80 70 60 50 luchtsoort 3

40

Lees Soorten neerslag en gebruik figuur 15.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Verschillende soorten regen tot ongeveer 1 minuut. Bij welk W-nummer in paragraaf 1.1 t/m 1.3 past de tekst in het leerboek en het filmpje? Leg je antwoord uit. b Bekijk W7 nog een keer. Waar in W7 ontstaat neerslag? Teken op die plek wolken. Leg je antwoord uit. c Waar in W7 ontstaat geen neerslag? Zet hier een X. Leg je antwoord uit. d Hoe noem je de neerslag die in W7 ontstaat? 4

Lees Soorten neerslag en gebruik figuur 16.

a Bekijk W8 nog een keer. Schrijf het woord front op de juiste plaats in W8. Waar in W8 ontstaat neerslag? Teken op die plek wolken. Leg je antwoord uit. b Bekijk op schooltv.nl het filmpje Verschillende soorten regen van ongeveer 1:26 minuten tot het einde. De regen uit dit filmpje kan natuurlijk ook vallen als sneeuw of hagel. Past het filmpje beter bij W8 of bij W9? Leg je antwoord uit. c Schrijf in W9 op de juiste plaats het woord front. Geef in W9 aan waar neerslag ontstaat door wolken te tekenen. Leg je antwoord uit d Hoe heet de neerslag die ontstaat in W8 en W9?

30 20 10 0

luchtsoort 1

luchtsoort 2

lucht met een temperatuur van 25 ÂşC

5

Lees Soorten neerslag en gebruik figuur 17.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Verschillende soorten regen van ongeveer 1:00 tot 1:26 minuten. De regen uit dit filmpje kan natuurlijk ook vallen als sneeuw of hagel.


1.4

Schrijf de cijfers 1 t/m 7 van de volgende zinnen op de juiste plek in W12. 1 Dit is de lijzijde van het gebergte. 2 Hier daalt de lucht en warmt op. 3 Dit is de loefzijde van het gebergte. 4 De wolken die er nog zijn, verdampen en er valt geen neerslag. 5 De wind komt aan de loefzijde bij het gebergte aan. 6 Dit gebied ligt in de regenschaduw. 7 De lucht moet omhoog en koelt af. Er vormen zich wolken en er valt neerslag. b Zet de cijfers van de zinnen in vraag 5a in de juiste volgorde. c Bekijk de atlaskaarten Noord-Amerika - Natuurkundig en Noord-Amerika - Jaarlijkse Neerslag. Geef een verklaring voor het verschil in jaarlijkse neerslag tussen het westelijke kustgebied en het binnenland. d Bekijk de atlaskaarten op het kaartblad Azië Natuurkundig. Welk gebergte zorgt in China voor een regenschaduw? e Bekijk de atlaskaarten Europa - Klimaat, Neerslag en Europa - Natuurkundig. Geef twee voorbeelden van gebieden in Europa die in de regenschaduw liggen. W12

Stuwingsneerslag.

De zon als motor: neerslag

W13

De waterkringloop.

Herhaling 7

Leren met nieuws.

Zoek in een krant twee berichten die gaan over weer, klimaat en neerslag ergens in de wereld. Lees deze berichten door. Onderstreep met groen alle woorden en zinnen die je herkent uit deze paragraaf. Geef met blauw aan wat je makkelijk vindt in de tekst en met oranje wat je moeilijk vindt. Probeer in de paragraaf (en vorige paragrafen) op te zoeken wat je niet begrijpt van de oranje teksten. Herhaal deze begrippen en verbanden uit de paragrafen nog een keer.

Wat moet je kennen en kunnen?

6

Lees Waterkringloop en gebruik figuur 18.

a Bekijk figuur 18 heel goed. Doe dan je leerboek dicht. W13 laat de waterkringloop zien, maar er ontbreekt uitleg. Vul W13 uit je hoofd aan. b Wissel je werkboek uit met dat van een klasgenoot. Vergelijk W13 van je klasgenoot met figuur 18. Wat klopt nog niet? Vul dat aan in het werkboek van de ander. c Bespreek jullie aanvullingen met elkaar.

11

• Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: afstromen, bevriezen, condenseren, droge lucht, frontale neerslag, infiltreren, lijzijde, loefzijde, lucht vochtigheid, natte lucht, neerslag, regenschaduw, smelten, stijgingsneerslag, stuwingsneerslag, verdampen, vochtige lucht, waterkringloop. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


12

1

Weer en klimaat

Het weer en het klimaat

1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie Deelvraag

1

Hoe hangen de gemiddelde temperatuur, luchtdruk, wind en neerslag samen op mondiale schaal en welke patronen kun je hierin zien?

Verkenning.

b Aan de rechterkant van de aardbol zie je een door snede. Teken met behulp van figuur 20 de luchtstromen in die doorsnede. Schrijf hierin ook L en H aan het aardoppervlak op de juiste plaatsen. c Geef de pijlen in de doorsnede de juiste kleur volgens de legenda. d Op welke plek in de doorsnede passen de foto’s van figuur 21 en 22? Schrijf de figuurnummers op de juiste plek in de doorsnede. Leg je antwoord uit. e Bekijk de atlaskaart De aarde - Klimaat/Fysische zones, Jaarlijkse neerslag. Tussen welke breedtegraden valt er in Afrika en Europa veel neerslag? En tussen welke breedtegraden weinig? f Verklaar met behulp van W14 en figuur 20 het neerslag patroon in Afrika en Europa op de atlaskaart.

Ga via de methodesite naar windy.com. a Op welke breedtegraden zie je vooral lageluchtdrukgebieden en op welke breedtegraden vooral hogeluchtdrukgebieden? b Welke overheersende windrichtingen zie je en op welke breedtegraden komen ze voor? c Waaien winden in een rechte lijn van hoge druk naar lage druk, of niet? Wat valt je op? 2 Lees Wereldwijde luchtdruk- gordels en gebruik alle figuren in deze paragraaf. a Kleur in W14 de luchtdrukgordels volgens de legenda. Zet een L in de lage luchtdrukgordels en een H in de hoge luchtdrukgordels. W14

De wereldwijde luchtcirculatie. Noordpool

60° N.B.

1

2

3

30° N.B.

evenaar

2

30° Z.B.

luchtdrukzone 1

60° Z.B.

1

2

3

windrichting warme lucht Zuidpool

koude lucht


1.5

3

4

Lees Wereldwijde windsystemen: mondiale luchtcirculatie en gebruik figuur 19.

a Bekijk het filmpje via de methodesite. Op welke breedtegraad leg je de grootste afstand per etmaal af en op welke breedtegraad de kleinste? Op welke breedtegraad is dan je snelheid het grootste? b Leg met behulp van het filmpje uit waar een vliegtuig zal landen, als het probeert vanaf de evenaar in een rechte lijn naar het noorden te vliegen. c Wat je hebt uitgelegd in vraag 3b, geldt ook voor winden. Winden waaien niet in een rechte lijn van hoge naar lage druk, maar krijgen een afwijking. In W15 is voor het noordelijk halfrond de richting van een wind getekend: van de hogeluchtdrukgordel naar de evenaar. Teken alle andere winden met de juiste afwijking in W15. d Vergelijk je tekening in W15 met figuur 19. Is het windpatroon hetzelfde? e Leg uit hoe het komt dat de winden die waaien tussen 30 en 50° N.B. en Z.B. een afwijking hebben naar rechts op het noordelijk halfrond en naar links op het zuidelijk halfrond. f Waarom moet je met je rug naar het hogedrukgebied staan, als je de wet van Buys Ballot wilt toepassen? g Maak vraag 1d in paragraaf 1.3 nog een keer. Had je de windrichting al goed ingetekend of heb je deze nu toch veranderd? W15

De afwijking van de wind van een rechte lijn tussen hoge en lage luchtdruk door de draaiing van de aarde. 90° N.B. 60° N.B.

30° N.B.

evenaar

30° Z.B.

60° Z.B. 90° Z.B.

De zon: motor van de luchtcirculatie

13

Lees Wereldwijde windsystemen: mondiale luchtcirculatie en gebruik figuur 19.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Luchtstromen op aarde – Van hoge- naar lagedrukgebied. Teken in W14 de overheersende mondiale winden aan het aardoppervlak op het noordelijk en zuidelijk halfrond: - passaatwinden - westenwinden - oostelijke winden b Vergelijk W14 met het beeld in Windy.com uit vraag 1. Wat zijn overeenkomsten en wat zijn verschillen? c Wat zouden verklaringen kunnen zijn voor de verschillen?

Herhaling 5

Maak een woordweb (mindmap).

Neem een leeg vel A3-papier. Schrijf de deelvraag van de paragraaf in het midden. Schrijf de belangrijke begrippen rondom die deelvraag op. Geef verbanden aan tussen de begrippen met een lijn of pijl en schrijf erbij waarom en hoe de begrippen samenhangen. Bij deze paragraaf kun je ook goed tekeningen in je woordweb maken.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: luchtdrukgordel, Wet van Buys Ballot. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


14

Weer en klimaat

1.6 Bronnen Deelvraag

1

Welke klimaten en vegetatiezones komen waar voor op aarde en waarom daar?

Verkenning.

Gebruik bron 1 en 6.

a Over welk hoofdklimaat gaat bron 1? b Welke subklimaten horen bij klimaatgrafiek A en B? Leg je antwoord uit. c Gebruik de atlaskaart De aarde - Klimaatgebieden/ Zeestromen. Kleur in W16 de klimaatgebieden die passen bij bron 1. d Met welke klimaatfactoren kun je verklaren waarom deze klimaten juist daar op aarde voorkomen? Leg je antwoord uit. e Gebruik de atlaskaart De aarde - Oorspronkelijke plantengroei. Welke oorspronkelijke plantengroei komt in deze klimaatzone voor? Welke oorspronkelijke plantengroei zie je op de foto van bron 1? 3

Het weer en het klimaat

Klimaten in de wereld

a Welke vijf klimaatfactoren bepalen ook alweer welk klimaat in een gebied voorkomt? Tip: Gebruik paragraaf 1.1. b Bekijk op schooltv.nl het filmpje over Klimaatzones van de wereld – Waarom zijn er verschillende klimaatzones? Welke klimaatzones worden in dit filmpje genoemd? Welke vegetatie komt daar voor? 2

1

Gebruik bron 2 en 6.

a Over welk hoofdklimaat gaat bron 2? b Welke subklimaten horen bij klimaatgrafiek A en B? Leg je antwoord uit. c Gebruik de atlaskaart De aarde - Klimaatgebieden/ Zeestromen. Kleur in W16 de klimaatgebieden die passen bij bron 2. d Met welke klimaatfactoren kun je verklaren waarom deze klimaten juist daar op aarde voorkomen? Leg je antwoord uit. e Gebruik de atlaskaart De aarde - Oorspronkelijke plantengroei. Welke oorspronkelijke plantengroei komt in deze klimaatzone voor? Welke oorspronkelijke plantengroei zie je op de foto van bron 2?

4

Gebruik bron 3 en 6.

a Over welk hoofdklimaat gaat bron 3? b Welke subklimaten horen bij klimaatgrafiek A en B? Leg je antwoord uit. c Gebruik de atlaskaart De aarde - Klimaatgebieden/ Zeestromen. Kleur in W16 de klimaatgebieden die passen bij bron 3. d Met welke klimaatfactoren kun je verklaren waarom deze klimaten juist daar op aarde voorkomen? Leg je antwoord uit. e Gebruik de atlaskaart De aarde - Oorspronkelijke plantengroei. Welke oorspronkelijke plantengroei komt in deze klimaatzone voor? Welke oorspronkelijke plantengroei zie je op de foto van bron 3? 5

Gebruik bron 4 en 6.

a Over welk hoofdklimaat gaat bron 4? b Welke subklimaten horen bij klimaatgrafiek A en B? Leg je antwoord uit. c Gebruik de atlaskaart De aarde - Klimaatgebieden/ Zeestromen. Kleur in W16 de klimaatgebieden die passen bij bron 4. d Met welke klimaatfactoren kun je verklaren waarom deze klimaten juist daar op aarde voorkomen? Leg je antwoord uit. e Gebruik de atlaskaart De aarde - Oorspronkelijke plantengroei. Welke oorspronkelijke plantengroei komt in deze klimaatzone voor? Welke oorspronkelijke plantengroei zie je op de foto van bron 4? 6

Gebruik bron 5 en 6.

a Over welk hoofdklimaat gaat bron 5? b Welke subklimaten horen bij klimaatgrafiek A en B? Leg je antwoord uit. c Gebruik de atlaskaart De aarde - Klimaatgebieden/ Zeestromen. Kleur in W16 de klimaatgebieden die passen bij bron 5. d Met welke klimaatfactoren kun je verklaren waarom deze klimaten juist daar op aarde voorkomen? Leg je antwoord uit.


1.6

W16

15

Bronnen: Klimaten in de wereld

Klimaatgebieden en zeestromen.

Moskou

Amsterdam NOORD-AMERIKA

EUROPA

New York

Madrid AZIË

Los Angeles

Atl an

Mexico

Cairo

tis c

Grote Oceaan

Hongkong

he

AFRIKA

ce O

n aa

Lagos

evenaar

Indische Oceaan

ZUID-AMERIKA

Jakarta

Grote Oceaan

Rio de Janeiro Santiago A

O che tis lt an

AUSTRALIË

an cea Kaapstad

Sydney

0

2.000

4.000 km

ANTARCTICA A Tropische regenklimaten tropisch regenwoudklimaat savanneklimaat B Droge klimaten

C Zeeklimaten gematigd zeeklimaat

sneeuw- en hooggebergteklimaat toendraklimaat

Middellandse Zeeklimaat

zeestroom

D Landklimaten

steppeklimaat

landklimaat met neerslag in alle jaargetijden

koud

woestijnklimaat

landklimaat met droge winter

warm

e Gebruik de atlaskaart De aarde - Oorspronkelijke plantengroei. Welke oorspronkelijke plantengroei komt in deze klimaatzone voor? Welke oorspronkelijke plantengroei zie je op de foto van bron 5?

Herhaling 7

E Poolklimaten

Vragen doorschuiven.

- Vorm een groepje van drie of vier leerlingen. - Iedereen schrijft een onderwerp of begrip uit deze paragraaf op. - Schuif je blaadje met de klok mee door naar degene naast je. - Iedereen bedenkt bij het onderwerp of begrip op het blaadje een vraag en schrijft die eronder. - Schuif de blaadjes weer door. - Iedereen schrijft een antwoord op de vraag op het blaadje. - Bespreek samen of de onderwerpen/begrippen goed gekozen zijn, wat je van de vragen vindt en of de antwoorden kloppen.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: droog klimaat, gematigd landklimaat, gematigd zeeklimaat, hooggebergteklimaat, landklimaat, landklimaat met een droge winter, mediterraan klimaat, Middellandse Zeeklimaat, poolklimaat, savanne klimaat, sneeuw- en ijsklimaat, steppeklimaat, toendraklimaat, tropisch regenklimaat, tropisch regenwoudklimaat, woestijnklimaat, zeeklimaat. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


16

Weer en klimaat

1

Het weer en het klimaat

Finish Hoofdvraag

Hoe werken het weer en het klimaat?

Slotopdracht In dit hoofdstuk heb je gewerkt aan de opbouw van kennis over weer en klimaat. Je hebt nieuwe begrippen geleerd, verbanden tussen die begrippen gelegd en met voorbeelden geoefend. Ook heb je elke paragraaf kunnen oefenen met een andere manier om te leren, zoals het spelen met taboewoorden. Voor het krijgen van overzicht over een heel hoofdstuk is het maken van een woordweb handig. Daarom ga je dat nu nog een keer doen. Zet de hoofdvraag Hoe werken het weer en het klimaat? in het midden van een A3-vel. Je maakt eerst een versie op kladpapier. Daarna maak je het woordweb nog een keer in het net. Werk gerust samen met een klasgenoot! Tips - Probeer eerst het woordweb van het hele hoofdstuk uit je hoofd te maken. - Als je voor je gevoel niets meer weet op te schrijven, pak je de begrippenlijst erbij en kijk je welke begrippen nog niet in je woordweb staan. Voeg die eraan toe op een logische plaats. - Probeer zo veel mogelijk verbanden te leggen tussen de begrippen. - Pak dan het Leerdoelenoverzicht erbij. Kijk met behulp van je woordweb of je aan de leerdoelen voldoet. Voor de leerdoelen waarbij dat niet zo is, kun je dat deel van het hoofdstuk nog eens opnieuw bestuderen. - Werk samen met klasgenoten! Wissel jullie woordwebben uit. Zie je verschillen en overeenkomsten? Begrijpen jullie elkaars woordweb? - Bewaar je woordweb van het hele hoofdstuk. Je kunt dit gebruiken als je voor het centraal examen over dit onderwerp gaat leren.

Leerdoelenoverzicht

1.1 Deelvraag: Wat is de samenhang tussen het weer en het klimaat?

Je kent vijf belangrijke weerelementen en herkent deze in een weerbericht of op een weerkaart. Je kunt beschrijven hoe meteorologen een weersverwachting maken. Je kunt uitleggen wat de gevolgen zijn van te veel uv-straling op je huid. Je kunt uitleggen waarom in een weersverwachting vaak ook de zonkracht (uv-index) wordt genoemd. Je kunt het verband uitleggen tussen de bewolkingsgraad en de zonkracht (uv-index). Je kunt overeenkomsten en verschillen noemen tussen weer en klimaat. Je kunt een klimaatgrafiek aflezen. Je kunt het verband uitleggen tussen de gemiddelde temperatuur in de warmste en koudste maand, de gemiddelde hoeveelheid neerslag in een jaar en de planten en dieren die voorkomen in een gebied. Je kunt vijf klimaatfactoren noemen en beschrijven. Je kunt van elke klimaatfactor uitleggen hoe deze de gemiddelde temperatuur en neerslag in een gebied beĂŻnvloedt. Je kunt uitleggen hoe de gesteldheid van het aardoppervlak, de afstand tot zee en de aanvoer van warmte, koude of vochtigheid van elders door wereldwijde wind- en oceaanstromen met elkaar samenhangen. Je kunt aan de hand van een kaart of een voorbeeld benoemen welke klimaatfactoren in een gebied een rol spelen. 1.2 Deelvraag: Hoe hebben breedteligging, hoogteligging en ligging aan zee invloed op de gemiddelde temperatuur? Je kunt beschrijven hoe meteorologen de temperatuur meten en weergeven op een kaart. Je kunt uitleggen hoe de atmosfeer indirect door de zon, en direct door het aardoppervlak, van onderaf wordt verwarmd.


1

Je kunt uitleggen waarom het in de atmosfeer kouder wordt als de hoogte toeneemt. Je kunt met behulp van de zoninvalshoek en de afstand die zonnestralen door de atmosfeer afleggen, uitleggen waarom de gemiddelde temperatuur rond de evenaar (op lage breedte) hoger is dan op hogere breedte. Je kunt uitleggen hoe de zoninvalshoek op elke breedtegraad tijdens een jaar verandert door de schuine stand van de aardas ten opzichte van de aardbaan om de zon. Je kunt uitleggen hoe door die steeds wisselende zoninvalshoek seizoenen ontstaan. Je kunt verklaren waarom je in het gebied tussen de keerkringen nauwelijks iets merkt van seizoenen. Je kunt uitleggen hoe de hoogteligging invloed heeft op de gemiddelde temperatuur van een gebied: anders dan vanwege een steeds grotere afstand van het aardoppervlak. Je kunt uitleggen hoe de nabijheid van zee invloed kan hebben op de gemiddelde temperatuur in een gebied en welke rol warme en koude zeestromen hierin kunnen spelen. 1.3 Deelvraag: Wat is het verband tussen temperatuurverschillen van lucht, luchtdruk en wind aan het aardoppervlak? Je kunt op een weerkaart gebieden met hoge en lage luchtdruk aangeven, ten opzichte van de gemiddelde wereldwijde luchtdruk. Je kunt uitleggen hoe aan het aardoppervlak ver schillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in luchttemperatuur en hoe hierdoor wind gaat waaien. Je kunt de luchtcirculatie op de evenaar tekenen, beschrijven en uitleggen. Je kunt het ontstaan van een lagedrukgebied (depressie) rond de breedtegraad van Nederland tekenen, beschrijven en uitleggen. Je kunt op een weerkaart aan de hand van de isobaren aangeven waar de wind het hardst waait. Je kunt de schaal van Beaufort in een weerbericht herkennen en zelf toepassen. Je kunt het verband uitleggen tussen windsnelheid en windkracht. Je kunt de windroos uitleggen en toepassen. Je kunt in een afbeelding zeewind / aanlandige wind en landwind / aflandige wind herkennen. Je kunt uitleggen hoe land- en zeewind elkaar in kustgebieden op kleine schaal kunnen afwisselen door de temperatuurverschillen tussen dag en nacht.

Finish

17

1.4 Deelvraag: Hoe ontstaat neerslag? Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vochtige lucht en droge lucht. Je kunt uitleggen hoe de maximale luchtvochtig heid afhankelijk is van de temperatuur van de lucht. Je kunt verklaren waarom waterdamp condenseert in lucht die afkoelt. Hierbij gebruik je de begrippen maximale luchtvochtigheid en verzadiging. Je kunt uitleggen waaruit wolken bestaan. Je kunt uitleggen waarom op plaatsen waar (warme) lucht opstijgt, neerslag kan ontstaan. Je kunt uitleggen waarom uit sommige wolken geen neerslag valt en je gebruikt hierbij de begrippen luchtvochtigheid en grootte van de waterdruppels. Je kunt uitleggen waarom op plaatsen waar (koude) lucht in de atmosfeer daalt, geen neerslag zal ontstaan. Je kunt drie soorten neerslag herkennen in een afbeelding en uitleggen hoe deze soorten neerslag ontstaan. Je kunt het verband uitleggen tussen de verschillende soorten neerslag en lagedrukgebieden aan het aardoppervlak. Je kunt de waterkringloop in een afbeelding herkennen en je kunt hem zelf tekenen. Je kunt daarbij de verschillende onderdelen van de waterkringloop benoemen. Je kunt beschrijven hoe de waterkringloop werkt en wat de verbanden zijn tussen de verschillende onderdelen. 1.5 Deelvraag: Hoe hangen de gemiddelde temperatuur, luchtdruk, wind en neerslag samen op mondiale schaal en welke patronen kun je hierin zien? Je kunt het verband uitleggen tussen de hoeveelheid zonne-instraling op verschillende breedte graden en het ontstaan van hoge- en lageluchtdrukgebieden (luchtdrukgordels) op wereldschaal. Je kunt verklaren waarom in het gebied rond de evenaar tussen de keerkringen een gordel van lage luchtdruk (minimum) heerst aan het aardoppervlak (lagedrukgordel) en waarom hier gemiddeld veel stijgingsneerslag valt. Je kunt verklaren waarom in het gebied rond de polen altijd een hoge druk heerst aan het aard oppervlak.


18

Weer en klimaat

Je kunt verklaren waarom er rond de 30° N.B. en Z.B. een gordel van hoge luchtdruk (hogedruk gordel) aan het aardoppervlak ontstaat en waarom hier gemiddeld weinig neerslag valt. Je kunt verklaren waarom rond de 50 tot 60° N.B. en Z.B. koude lucht vanaf de polen en warme lucht vanaf 30° N.B. en Z.B. elkaar aan het aardoppervlak ontmoeten, waardoor een gordel van lage luchtdruk (minimum) ontstaat aan het aardoppervlak. Je kunt verklaren waarom hier gemiddeld het hele jaar frontale neerslag valt. Je kunt uitleggen waarom winden tussen de luchtdrukgordels niet in een rechte lijn waaien, maar een afwijking hebben door de draaiing van de aarde. Je kunt de wet van Buys Ballot beschrijven en deze op een gegeven voorbeeld toepassen. Je kunt de mondiale luchtcirculatie in een afbeelding herkennen en de elementen van deze circulatie benoemen. Je kunt de mondiale luchtcirculatie zelf tekenen en de elementen van deze circulatie benoemen.

1.6 Deelvraag: Welke klimaten en vegetatiezones komen waar voor op aarde en waarom daar? Je kunt de kenmerken geven van de hoofd- en subklimaten. Je kunt aan de hand van de vijf klimaatfactoren verklaren waarom een gebied een bepaald klimaat heeft. Je kunt aan de hand van een klimaatgrafiek het klimaat van een gebied benoemen. Je kunt het voorkomen van de klimaatzones en vegetatiezones op aarde verklaren aan de hand van de vijf klimaatfactoren.

1

Het weer en het klimaat


19

Examentraining

Examentraining Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten je krijgt voor een goed antwoord. 1 Gebruik de atlaskaarten Europa - Klimaat, Neerslag en Europa - Natuurkundig. In Noorwegen valt in het zuidwestelijke kustgebied veel meer neerslag dan in het binnenland bij de grens met Zweden.  W elke twee klimaatfactoren verklaren deze jaarlijkse verdeling van neerslag in Noorwegen? 2p

2 Gebruik de atlaskaarten Europa - Klimaat, Neerslag en Europa - Natuurkundig. In Noorwegen valt in het zuidwestelijke kustgebied veel meer neerslag dan in het binnenland bij de grens met Zweden.  H oe noem je de soort neerslag die valt in het zuidwestelijke kustgebied?

BRON 2

50

Klimaatgrafieken. A

neerslag in mm

temperatuur in °C

50 300

neerslag in mm

B

temperatuur in °C

40

40

40 250

30

30

30

200

20

150

10

20

20

100

0

10

10

50

0

0

0

1p

j f m a m j j a s o n d maand C neerslag temperatuur in °C in mm

40

100

80

20

80

60

0

60

40

–20

40

20

–40

20

–60

0

100

–10 j f m a m j j a s o n d maand D neerslag temperatuur in °C in mm

–20

40 20 0 –20 –40

3 Bekijk bron 1.  W elke lijn hoort bij de evenaar en welke lijn hoort bij de Noordpool? 2p

BRON 1

600

Totale hoeveelheid zonnestraling per breedtegraad op het noordelijk halfrond.

energie zonnestraling

j f m a m j j a s o n d maand

j f m a m j j a s o n d maand

2p 7 Bekijk bron 3.  V erklaar het ontstaan van grote hoeveelheden wolken en neerslag bij de evenaar.

8 Bekijk bron 3.  V erklaar het ontstaan van de neerslag rond 55° N.B. 2p

500 1 400 300

2 3

100

4 j

9 Bekijk bron 3. Bij 1, 2, 3 en 4 in bron 3 komt een drukgordel voor. Dit kan een hoge- of een lageluchtdrukgordel zijn.  S chrijf de cijfers 2 en 3 uit bron 3 onder elkaar en zet erachter of hier een hoge- (H) of lagedrukgordel (L) heerst. 2p

200

0

0

f

m

a

m

j

j

a

s

o

n

d maand

4 Bekijk bron 2.  W elke klimaten horen bij grafiek A en C? 2p

BRON 3

5 Bekijk bron 2.  W elke klimaatfactor bepaalt het klimaat in het gebied van grafiek B? 1p

fr

t on

1p 6 Bekijk bron 2.  W elke twee klimaatfactoren bepalen het klimaat in het gebied van grafiek D?

Mondiaal circulatie- en neerslagpatroon.

4 Noordpool

3

2

60° N.B.

30° N.B.

1 evenaar


20

Weer en klimaat

2 2.1

Wat zijn verschillen en overeenkomsten tussen het weer, het klimaat en de gevolgen van klimaatverandering in Nederland en Spanje?

Weer en klimaat in Europa

Deelvraag

Welke verschillen en overeenkomsten zijn er tussen het weer en het klimaat in Spanje en Nederland? 2

Gebruik de openingsfoto.

a Maak een topografielijst van de steden 1 t/m 12, de wateren a t/m h, de gebergten I t/m V, de eilandengroepen VI en VII en de buurlanden A t/m C. b Tussen welke breedtegraden ligt Nederland en tussen welke ligt Spanje (Canarische Eilanden niet mee gerekend)? c Het oppervlak van Nederland is 41.500 km2. Dat van Spanje is 505.992 km2. Hoeveel keer is Spanje groter dan Nederland? d Bekijk de openingsfoto. De foto is gemaakt in Spanje. Welke klimaatfactor speelt in Spanje wel een rol en in Nederland niet? W1

Topografie Spanje. h

3

A

9

II

V a 4

b g

2 III 1

B

c

VI

11 e

IV 7 d

f

12

100

200 km

I 10

8

0

Spanje en Nederland vergeleken

Spanje en Nederland vergeleken

Hoofdvraag

1

2

5 C

6 VII

Lees Weer en gebruik figuur 1, 2 en 3.

a Bekijk het filmpje Depressies, fronten en frontale neerslag via de methodesite. Kleur in de weerkaart in W2 het warmtefront rood en het koufront blauw. Schrijf in de kaart op de juiste plek: koude lucht – koele lucht – warme lucht. Geef met pijlen aan hoe de lucht naar het lagedrukgebied beweegt (tip: gebruik figuur 1). b Geef in de doorsnede in W2 de grens tussen de koude lucht en de warme lucht (het koufront) een blauwe kleur en de grens tussen de warme lucht de koele lucht (het warmtefront) een rode kleur. Schrijf in de doorsnede op de juiste plek: koude lucht – koele lucht – warme lucht. Geef met pijlen aan hoe de drie luchtsoorten in de doorsnede ten opzichte van elkaar bewegen. Maak de pijl van de luchtsoort die het snelste beweegt het grootste. c Welke van de vier tekeningen onder figuur 2 past het beste bij de doorsnede en de weerkaart in W2? Leg je antwoord uit. d Bij de twee fronten ontstaan wolken en valt neerslag. Lees de volgende teksten. Welke tekst hoort bij een warmtefront en welke tekst bij een koufront? 1 Als warme lucht gedwongen wordt snel op te stijgen, dan koelt deze lucht snel af en ontstaan wolken tot op grote hoogte. Deze wolken zorgen voor heftige neerslag, onweer en soms hagel. 2 Als warme lucht langzaam kan opstijgen, ontstaan wolken die zich horizontaal uitstrekken, als een soort wolkendeken. Hier valt vaak langere tijd gelijkmatig neerslag uit, soms motregen. e Teken in de doorsnede van W2 de juiste vorm van wolken in bij het koufront en het warmtefront.


2.1

W2

Weerkaart met doorsnede van de depressie. 5 98

3 20

99

5

10

99 0

0

10

995

B

15

L A

a Leg uit waarom er in Spanje in de zomer meestal geen frontale neerslag voorkomt maar in Nederland wel. b Bekijk de atlaskaart De aarde – Klimaat / Fysische zones, Weerkaart E3 en E4. Welke van deze twee kaarten laat de gemiddelde weersituatie in de zomer, waarover je in vraag 3a hebt verteld, het beste zien? Leg je antwoord uit. c Omcirkel in W2 de H van het Azoren-Hoog. Klopt de ligging van dit Azoren-Hoog met wat je in de tekst in het leerboek leest? Leg je antwoord uit. d Bekijk de atlaskaart De aarde – Klimaat / Fysische zones, Weerkaart E2. Wat is de oorzaak van het koude winterweer in Nederland? e Bekijk de atlaskaart De aarde – Klimaat / Fysische zones, Weerkaart E1. Schrijf bij deze weerkaart een weerbericht voor Nederland en voor Spanje. Ga in op de weerelementen temperatuur, wind, neerslag en luchtdruk. Tip: kijk eerst eens naar het weerbericht van het achtuurjournaal of van RTL-nieuws.

10

99

10 00 1 10 005

10

000

1

1005

10 00

103

10

102

10

0

102

0 99

0

H

L

101

5

99

5

0

10

20

0

500

Lees Weer en gebruik figuur 2.

10

985

21

Weer en klimaat in Europa

1.000 km

A

B

W3

Klimaten in Spanje. 7

FRANKRIJK 2

7

7 2

2

5

5

6

6

2

Atla ntisch e Oceaan

1

3

3

6

6

6 7

5

7

3 3 3

3

PORTUGAL

6

3

3 6

4 3

7

3

3

2 7

4

7 7

Zee ndse ella d d Mi

4

0

100

200 km

1

toendraklimaat

2

landklimaat

3

steppeklimaat

4

woestijnklimaat

5

gematigd zeeklimaat

6

Middellandse Zeeklimaat

7

Middellandse Zeeklimaat met koele zomer


22

Weer en klimaat

4

Lees Klimaat.

a In Spanje valt in de winter de meeste neerslag en in de zomer veel minder of geen. De weerkaarten in het leerboek en de atlas laten je allemaal een andere weersituatie zien, waarbij er ook in de winter soms geen neerslag valt. Wat zegt dit over het verschil tussen weer en klimaat? b Kleur W3 volgens de legenda. c Welke klimaatgrafieken uit paragraaf 1.6 passen bij de klimaten van Spanje? Maak hiervan een kopie en plak ze in je schrift. d In het noordelijk kustgebied van Spanje regent het gemiddeld veel meer dan in Nederland, wel 1,5 tot 2 keer zo veel. Welke twee klimaatfactoren spelen hierbij een belangrijke rol? Leg je antwoord uit. e Welke oorspronkelijke (natuurlijke) plantengroei kun je verwachten in elk klimaatgebied? Neem de klimaat typen uit de legenda van W3 over in je schrift en schrijf er de oorspronkelijke plantengroei achter. Tip: kijk nog eens naar paragraaf 1.6. 5

Lees Klimaat.

a b

Ben je zelf wel eens in Spanje op vakantie geweest? Waarom ging je daarnaartoe? Bekijk de atlaskaart Spanje en Portugal, Toerisme. Vergelijk het aantal toeristen in het binnenland met het aantal toeristen aan de kust. Wat valt je op? c Lees W4. Bekijk de atlaskaart Middellandse Zee gebied – Klimaat, Zeewatertemperatuur in juli. Waarom is Spanje zo in trek bij toeristen die houden van een zon- en strandvakantie? d Welke andere soorten vakantie zou je in Spanje ook kunnen ondernemen? Geef drie voorbeelden. W4

Zonuren.

Het Nederlandse klimaat staat niet bekend als zonnig. Vooral in de zomer is de ervaring van velen dat de hoeveelheid zonneschijn regelmatig tegenvalt. Nederlanders gaan daarom graag naar zonniger oorden op vakantie. In Spanje is het gemiddelde aantal zonuren per jaar twee keer zo groot als in Nederland (8 uur tegenover 4 uur per dag).

2

Spanje en Nederland vergeleken

Herhaling 6

Check je eigen leren

Hoe kun je nou zelf checken of je genoeg weet, zodat je de deelvraag kunt beantwoorden? In elke paragraaf staat bij Herhaling een nieuwe manier om dit te doen. Bekijk in ieder geval altijd eerst het overzicht Wat moet je kennen en kunnen? Tips - Schrijf voor alle begrippen die je al in hoofdstuk 1 hebt geleerd de betekenis op. Doe dit uit je hoofd. Controleer ze met de begrippenlijst achter in je leerboek. Lukt dit nog niet? Dan kun je met de begrippenlijst erbij de betekenis oefenen. Vraag een klasgenoot om dit samen te doen en overhoor elkaar. - Loop de leerdoelen in het overzicht in de Finish een voor een na: kun je de antwoorden uit je hoofd geven? Als dat nog niet lukt, pak dan het leerboek en het werkboek erbij en schrijf de antwoorden op. - Op de methodesite kun je een samenvatting maken van de paragraaf.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Er zijn geen nieuwe begrippen in deze paragraaf. • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


2.2

23

Beschikbaarheid van water

2.2 Beschikbaarheid van water Deelvraag

1

Is er voldoende water beschikbaar in Spanje en Nederland, bijvoorbeeld voor landbouw en toerisme? W5

Verkenning.

Schapenboerderij in Extremadura.

a Wat voor een soort landbouw zie je in W5? Is in dit gebied veel of weinig water beschikbaar denk je? Hoe zie je dit in de foto? b Kleur W6 in volgens de legenda. Zet in W6 een kruisje op de plek waar de foto van W5 is genomen. Let op de juiste legenda-eenheid! c Bekijk de atlaskaart Middellandse Zeegebied – Bodemgebruik, natuurlijke hulpbronnen en bevolking, Bodemgebruik en natuurlijke hulpbronnen. Welke gewassen horen bij mediterrane landbouw? Geef drie voorbeelden. Welke gewassen verwacht je hier niet, maar worden er wel verbouwd? d In Spanje wordt ook kurk geproduceerd. Zoek op hoe kurk wordt gewonnen. Zoek ook een foto hiervan. Print de foto en plak hem in je schrift. W6

Landbouw in Spanje. 4 4

1

Atla ntisch e Oceaan

1

1 3

3

4

1

1 1 1

1

3

1

4

4 1

3 1

1

4

1

1

4

4

1

1

1

1

1 1

3

4

1

PORTUGAL

4

1 2

4

4

4

1

3 2

2 2 2

2 1 1

4

1

1

1

2

2

4

4

4 2

2

4

1

1

4

3

1 1

1

1

4

4

1

1

1 1

2 1

4

4

4

1

2

1

3

FRANKRIJK

1

1

4

Zee ndse ella d d Mi

2

4 0

100

200 km

1

bos

2

mediterrane landbouw

3

akkerbouw

4

extensieve veeteelt


24

Weer en klimaat

2 Lees Neerslagverdeling en neerslagintensiteit.

2

Spanje en Nederland vergeleken

W7

Neerslagverdeling, gemiddelde over 1981 - 2010.

in mm per jaar minder dan 750

3 Lees Neerslagverdeling en neerslagintensiteit en gebruik figuur 4. a Gebruik de atlaskaart Middellandse Zeegebied – Klimaat, Klimaat. Arceer in W3 met zwart het gebied waar meer dan 600 mm neerslag per jaar valt en met paars het gebied waar 400 tot 600 mm neerslag valt. Vul de legenda zelf aan met deze twee eenheden. Klopt de arcering met wat de neerslagverdeling volgens de klimaatverdeling zou moeten zijn? Leg je antwoord uit. b Bekijk de atlaskaarten Middellandse Zeegebied – Klimaat, Temperatuur en neerslag in januari en Temperatuur en neerslag in juli. Klopt de neerslag verdeling met wat deze volgens de klimaatverdeling zou moeten zijn? Leg je antwoord uit. c Welke gebieden in Spanje zullen in perioden van droogte gevoelig zijn voor tekorten aan water? Leg je antwoord uit.

750 - 800 800 - 850 850 - 900

rdze e

meer dan 900

Noo

a Bekijk de atlaskaart Nederland – Klimaat, G emiddelde neerslaghoeveelheid, 1981 - 2010. Kleur W7 in met behulp van deze kaart. b Bekijk in de atlas Nederland – Klimaat, H . Neerslag. Hoe zie je in deze grafiek dat Nederland een klimaat heeft met voldoende neerslag in alle jaargetijden? Als je kijkt naar W7 en deze grafiek in de atlas, heeft Nederland dan wel of geen tekort aan water? Leg je antwoord uit. c Bekijk in de atlas Nederland – Klimaat, H. Neerslag. In mei en augustus valt bijna evenveel neerslag. Hoe zie je in deze grafiek dat de neerslagintensiteit in augustus groter is dan in mei? d Lees W8 en bekijk het filmpje Waterpret en overlast in Twente door hoosbui op de methodesite. Onderstreep in W8 de tekst die te maken heeft met het begrip hoosbui (wolkbreuk) met een blauwe kleur. Over welk ander begrip gaan de tekst en het filmpje nog meer? e Hoe zie je in de atlas Nederland – Klimaat, H . Neer slag dat het in W8 echt om heel veel neerslag in korte tijd gaat? f Waarom kunnen er in de zomer tijdens perioden met hoge temperaturen plotseling hevige (onweers)buien ontstaan waaruit veel neerslag valt? Geef twee mogelijke verklaringen. Gebruik in je antwoord de begrippen luchtvochtigheid, stijgingsneerslag en koufront.

DUITSLAND

BELGIË 0

25

W8

50 km

Noodweer in Twente en Limburg.

In het oosten van het land aan de grens met Duitsland zijn enkele zware onweersbuien actief. In het Twentse Losser viel woensdagavond in amper een half uur meer dan 60 mm regen. Ook in delen van Zuid-Limburg regent het hard. Volgens het KNMI trekken er onweersbuien vanuit Duitsland over Limburg met kans op hagel en windstoten tot 60 km per uur. Door de hitte van de afgelopen dagen, met temperaturen boven de 30 °C, zorgen de hevige buien voor veel wateroverlast. Doordat de grond kurkdroog is, neemt deze geen water op, waardoor het water direct de riolering en de sloten inloopt.

d Bekijk figuur 4. Waarom past bij deze figuur ook het begrip hoosbui (wolkbreuk)? e Waarom kunnen er in Spanje zowel in de zomer als in de winter plotseling hevige (onweers)buien ontstaan waaruit veel neerslag valt? Geef twee mogelijke verklaringen.


2.2

4

Lees Waterbalans en gebruik figuur 6.

Beschikbaarheid van water

Herhaling 7

a Bekijk figuur 6. Zet een kruisje op de plek van Cordobá in W3. Welk klimaat heeft Córdoba volgens W3? b In welke maanden heeft Córdoba een positieve nuttige neerslag (neerslagoverschot) en in welke een negatieve (neerslagtekort)? c Hoeveel mm water heeft Córdoba te veel of te weinig over een heel jaar? Is de waterbalans dan positief of negatief? d Bekijk de atlaskaart Nederland – Klimaat, W aterbalans. Hoeveel mm water heeft Nederland te veel of te weinig over een heel jaar? Is de waterbalans dan positief of negatief? e Geef een verklaring voor het verschil in verdamping tussen Nederland en Córdoba. f Bekijk W3 nog eens. Welke gebieden in Spanje zullen een waterbalans hebben die lijkt op die van Nederland en welke op die van Córdoba? 5

Lees Landbouw en toerisme en gebruik figuur 7 en W5.

a Gebruik de atlaskaart Spanje en Portugal, Neerslag en irrigatie. Arceer in W6 met blauw de gebieden met irrigatie. Maak zelf een nieuwe legendaeenheid hiervoor bij W6. b Vergelijk W3 met W6. In welke klimaatgebieden moet de landbouw vooral irrigeren? c Wordt er in het gebied van W5 irrigatie toegepast denk je? Leg je antwoord uit. d Bekijk figuur 7. Voor welke twee problemen is deze manier van irrigeren een oplossing? Leg je antwoord uit. 6

Lees Landbouw en toerisme, en gebruik figuur 5.

a Bekijk figuur 5. Waarom kan toerisme leiden tot een probleem met de beschikbaarheid van water in en rond een plaats als Benidorm? b Bekijk de atlaskaart Spanje en Portugal, Neerslag en irrigatie. Hoeveel stuwdammen tel je in Spanje op de kaart? Waar zijn die voor bedoeld? c Geef nog een andere manier waarop Spanje aan water komt voor onder andere toeristen. Wat is hiervan een gevaar? Leg je antwoord uit.

25

Maak een proefwerk

Maak voor je klasgenoten proefwerkvragen en maak voor jezelf de antwoorden. Laat je proefwerk maken en kijk het samen na. Zo kom je erachter wat je nog niet helemaal weet of begrijpt. Dat kun je nog een keer herhalen.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: irrigatie, neerslagintensiteit, neerslagverdeling, nuttige neerslag, piekafvoer, verdroging, verzilting, waterbalans. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


26

Weer en klimaat

2

Spanje en Nederland vergeleken

2.3 Klimaatverandering en extremer weer Deelvraag

1

Hoe zijn klimaatverandering en extremer weer merkbaar in Spanje en Nederland?

Gebruik figuur 8 t/m 11.

d Geef twee overeenkomsten en één verschil tussen het natuurlijke en het versterkte broeikaseffect.

a Wat weet je al over klimaatverandering? Maak een mindmap met dit begrip. b Bekijk de figuren. Wat hebben ze te maken met klimaat verandering denk je? c Werk in tweetallen. Vergelijk jullie antwoorden op vraag 1a en 1b. Wat zijn verschillen en overeenkomsten tussen jullie antwoorden? 2

Lees Versterkt broeikaseffect.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Ons klimaat… verandert vanaf 5:19 tot 8:07 minuten. In het filmpje wordt gezegd dat de aarde opgewarmd wordt door de zon en dan warmte terugkaatst. Waarom klopt dit eigenlijk niet? b Bekijk W9. Welk patroon in de CO2-concentratie is zichtbaar over de afgelopen 800.000 jaar? Wat gebeurt er met de CO2-concentratie op dit moment? c In het Krijt (100 miljoen jaar geleden) was de CO2 concentratie ongeveer 1500 ppm en de gemiddelde temperatuur was een aantal graden hoger dan nu. Een hogere CO2-concentratie kwam dus wel eerder voor. Waarom denk je dat wetenschappers en steeds meer landen zich toch zorgen maken over de stijgende concentratie van broeikasgassen? W9 400

CO2-concentratie in de afgelopen 800.000 jaar.

in ppm: aantal deeltjes per miljoen luchtdeeltjes gemiddelde in 2016: 402,9 ppm

350 hoogste concentratie: 300 ppm

300

250

warme periode

200

150 800

koude periode, ijstijd 700

600

500

400

300

200 100 0 jaar geleden (x 1.000)

3

Lees Klimaatverandering en extremer weer en gebruik figuur 8 en 9.

a Bekijk de atlaskaart Nederland – Klimaat, Jaar temperatuur. Vergelijk kaart A1 en A2. Laten deze twee kaarten hetzelfde zien wat betreft de gemiddelde temperatuur in Nederland als wat in de tekst staat? Leg je antwoord uit. b Bekijk figuur 8. Wat is de minimale en de maximale voorspelling van de temperatuurtoename in Nederland in de winter en in de zomer? c Bekijk figuur 9. Laten deze twee kaarten hetzelfde zien wat betreft de gemiddelde neerslag in Nederland als wat er in de tekst staat? Leg je antwoord uit. d Wat zal er met de verdamping in Nederland gebeuren als de voorspellingen voor de temperatuurtoename in figuur 8 werkelijkheid worden? Wat betekent dit voor de waterbalans van Nederland? Leg je antwoord uit. e In welk seizoen zal Nederland waarschijnlijk het meeste last krijgen van verdroging? Leg je antwoord uit. 4

Lees Klimaatverandering en extremer weer en gebruik figuur 8, 9 en 11.

a Bekijk de atlaskaart Europa – Klimaat, Verande ring van de temperatuur in vier seizoenen tussen 1950 en 2010. Laten deze vier kaarten hetzelfde zien over de gemiddelde temperatuur in de verschillende seizoenen als wat in de tekst staat? Leg je antwoord uit. b Bekijk figuur 8. Wat is de minimale en maximale voorspelling van de temperatuurtoename in Spanje in de winter en in de zomer? c Bekijk figuur 9. Wat blijkt uit deze figuur voor de verwachte hoeveelheid neerslag in Spanje in de toekomst? d Als je kijkt naar je antwoorden op vraag 4a t/m c, wat betekent dit dan voor de waterbalans van grote delen van Spanje? Leg je antwoord uit. e Past figuur 11 bij je antwoord op vraag 4d? Leg je antwoord uit.


2.3

5

Zeespiegelstijging en gebruik Lees figuur 10.

a Kleur W10 volgens de legenda in. Wat laat W10 zien? b Bekijk de atlaskaart Spanje en Portugal. Zet in W 5 een kruisje in de gebieden waar risico is op overstroming vanuit zee, als de zeespiegel in 2100 1 m stijgt. c Wat is volgens figuur 10 de zeespiegelstijging per jaar langs de Spaanse en Nederlandse kust tussen 1992 en 2011? Schat de gemiddelde waarde. d Bekijk figuur 10. Geef twee oorzaken van de sterke gemiddelde jaarlijkse zeespiegelstijging. Welke van deze twee is op dit moment het belangrijkste denk je? Leg je antwoord uit. W10

Klimaatverandering en extremer weer

27

c Wat valt je op aan de ligging van de landen die je hebt ingekleurd? Welke klimaatfactor heeft invloed op de mogelijke verdroging? d Welk ander probleem in de bodem kan groter worden in Europa als de waterbalans van gebieden negatiever wordt? W11 0

Risico op verdroging tot 2100. 500

1.000 km

Nederland in 2100.

hoogte tot 1 m

Groningen

boven 1 m Leeuwarden

rdze e

Assen

Noo

Zwolle Haarlem

Den Haag

Lelystad

Herhaling

Utrecht Arnhem

‘s-Hertogenbosch

DUITSLAND

Middelburg

BELGIË 0

25

50 km

Maastricht

7

Speel het taboewoordenspel.

Je werkt in tweetallen. Een van jullie krijgt de opdrachtenkaartjes van de docent(e). Op deze kaartjes staan begrippen in vet gedrukt met daaronder drie woorden. Degene die de kaartjes krijgt, probeert het begrip uit te leggen, zonder de woorden te gebruiken die onder het begrip staan. De ander moet het begrip raden.

Wat moet je kennen en kunnen? 6

Gebruik figuur 8 en 9.

Werk in tweetallen. a Bepaal op basis van figuur 8 en 9 in welke gebieden er in de loop van deze eeuw tot 2100 (meer) problemen zullen ontstaan met verdroging. Ga uit van de hoogste temperatuurvariant in figuur 8. Geef deze gebieden in W11 een rode kleur. De rode kleur hoeft dus niet per se een heel land te vullen. b Leg voor Noorwegen, Duitsland, Frankrijk en Italië uit waarom je in deze landen wel of geen rode kleur hebt aangebracht.

• Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: broeikasgassen, natuurlijk broeikaseffect, versterkt broeikaseffect, zeespiegelstijging. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


28

Weer en klimaat

2.4 Bronnen Deelvraag

1

Welke problemen kunnen er in Spanje en Nederland ontstaan door de klimaatverandering?

Gebruik bron 1 en 3 t/m 6.

Gebruik bron 1 en 3 t/m 6.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Ons klimaat… verandert vanaf 8:07 tot 10:10 minuten. Welke problemen ontstaan in Nederland door klimaatverandering volgens dit filmpje? b Neem W12 over in je schrift. Vul in kolom 1 alle problemen of voordelen in die in Nederland door klimaat verandering kunnen ontstaan die je kunt vinden in bron 1 en 3 t/m 6 en in het filmpje. Zet extra regels in je schema, want je gaat het bij vraag 4 nog aanvullen. c Schrijf in in kolom 2 de oorzaken van deze problemen en in kolom 3 de gevolgen. 3

Gebruik bron 2 t/m 6.

a Maak in je schrift voor Spanje eenzelfde schema als W12. Vul in kolom 1 alle problemen of voordelen in die in Spanje door klimaatverandering kunnen ontstaan die je kunt vinden in bron 1 en 3 t/m 6. Zet extra regels in je schema, want je gaat het bij vraag 4 nog aanvullen. b Schrijf in kolom 2 de oorzaken van deze problemen en in kolom 3 de gevolgen. 4

Gebruik bron 2.

a In bron 2 zie je dat Europa is ingedeeld in gebieden. Waarom zijn nu juist deze gebieden gekozen? W12

Spanje en Nederland vergeleken

Gevolgen

a Ga naar de methodesite. Bij welke foto’s passen de bronnen 1 en 3 t/m 6 uit de paragraaf? Schrijf de bronnen onder elkaar en zet er de juiste letters van de foto’s achter. Let op: één foto hoort bij twee bronnen. b Leg je keuzes uit die je in vraag 1a hebt gemaakt. 2

2

b Vul kolom 1 in beide schema’s aan met problemen die je nog niet hebt gevonden in bron 1 en 3 t/m 6. c Vul in kolom 2 en 3 ook de oorzaken en de gevolgen van deze problemen aan. Weet je er nog te weinig van? Zoek dan informatie op internet of in de mediatheek van school over de oorzaak en de gevolgen van deze problemen. d Zoek bij elk probleem dat je in vraag 4b hebt aangevuld een passende foto en print deze. Plak de foto’s in je schrift en schrijf erbij waar de foto over gaat.

Herhaling 5

Leren met nieuws.

Zoek in een krant twee berichten die gaan over klimaatverandering in Europa, Nederland en/of Spanje. Lees de berichten. Onderstreep met groen alle woorden en zinnen die je herkent uit deze paragraaf. Geef met blauw aan wat je makkelijk vindt in de tekst en met oranje wat je moeilijk vindt. Zoek in deze en vorige paragrafen op wat je niet begrijpt van de oranje teksten. Herhaal deze begrippen en verbanden uit de paragrafen nog een keer.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: verwoestijning, voedselpiramide. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.

Problemen door klimaatverandering in Nederland.

Probleem/Voordeel Oorzaak

Gevolg


Anders actief

2.5

Klimaatbeleid

29

2.5 Klimaatbeleid Deelvraag

1

Hoe proberen Spanje en Nederland klimaatproblemen te voorkomen en te verhelpen?

Verkenning.

a Bekijk op schooltv.nl het filmpje Ons klimaat… verandert vanaf 10:05 tot 11:27 minuten. Welke dingen worden genoemd om klimaatverandering te voor komen? b Welke van deze dingen doe jij zelf al? Of welke dingen zou je willen gaan doen? c Bekijk op schooltv.nl het filmpje Ons klimaat… verandert vanaf 11:27 minuten tot het einde. Welke oplossingen komen er aan de orde om je aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering? 2

Lees Tegengaan van klimaat- verandering en gebruik figuur 12.

a Bekijk figuur 12. Op welke manier draagt deze manier van energie opwekken bij aan de energietransitie? b Lees W13. Naar aanleiding van welke afspraken zal Nederland het Energieakkoord misschien moeten aanpassen? c Is Spanje of Nederland verder met het opwekken van duurzaam opgewekte elektriciteit? Leg je antwoord uit. d Waarom is het niet voldoende om alleen te kijken naar het opwekken van elektriciteit, als je wilt weten hoever een land is met de energietransitie? e Zoek informatie over klimaatconferenties na 2017. Wat zijn de nieuwste ontwikkelingen wat betreft het Klimaatverdrag? f Waarom is het ingewikkeld om alle landen in de wereld mee te laten doen aan het Klimaatverdrag? Geef een politieke en een economische verklaring. 3

Lees Tegengaan van klimaat- verandering en gebruik figuur 13.

a Lees W14. Leg uit waarom er in een circulaire economie zowel sprake is van duurzaam produceren en recyclen, als van duurzaam consumeren. b Welke activiteit om duurzaamheid te bevorderen zie je in figuur 13?

W13

Groeiende inzet op energietransitie.

Door de negatieve effecten van verbranding van fossiele brandstoffen op het milieu komt er steeds meer aandacht voor energieopwekking uit hernieuwbare bronnen. In Europa zet Duitsland in op windenergie en zonne-energie. In Spanje wordt ongeveer 4% van de elektriciteit met zonne-energie opgewekt, 20% met windkracht en 17% met waterkracht. In Nederland is de inzet op duurzamere energievoorziening concreet geworden met het Energieakkoord dat in 2013 is gesloten. Het aandeel duurzaam opgewekte stroom in het totale elektriciteitsverbruik is toegenomen van 12,5 procent in 2016 naar 13,8 procent in 2017. Desondanks blijft het duurzame aandeel in de Nederlandse energiemix ver achter op andere EU-landen. Alleen Malta en Luxemburg presteren slechter.

W14

Circulaire economie.

Het idee van een ‘circulaire economie’ is de afgelopen jaren steeds populairder geworden. Bij een circulaire economie kijk je in samenhang naar mensen (people), naar de planeet (planet) en naar winst (profit). Hierbij is hergebruik van grondstoffen belangrijk. De productielijn van het winnen van grondstoffen, daar een product van maken, dit product consumeren en het dan weggooien, wordt vervangen door een circulair productieproces. Producten worden niet meer weggegooid, maar hergebruikt. Bedrijven zien winst in circulair werken. Zo worden bijvoorbeeld steeds meer producten als dienst aangeboden. Een printer ‘lease’ je van de producent Océ. Philips heeft met Schiphol een contract waarbij Schiphol betaalt voor licht, niet voor lampen. De producten blijven in bezit van de producent die de producten of onderdelen daarvan aan het eind van de levensduur hergebruikt.

c Werk in tweetallen. Doe een onderzoek in jullie eigen omgeving. Bijvoorbeeld op school of binnen jullie gemeente. Welke activiteiten om duurzaamheid te stimuleren worden hier ondernomen? d Doe jij zelf mee aan deze activiteiten? Waarom wel of niet?


30

Weer en klimaat

4 Lees Aanpassen aan klimaat- verandering en gebruik figuur 14. a Lees en bekijk W15 en bekijk figuur 14. Bij de zand motor bij Kijkduin is ervoor g ekozen om heel veel zand op te spuiten, zodat er een extra groot en breed strand met meertjes is ont staan. Normaal doet men dat niet bij het opspuiten van zand: eens in de zo veel jaar wordt er dan op een plek weer zand opgespoten. Waarom heeft men dat bij de zandmotor wel gedaan? Wat is hiervan het voordeel? b Bekijk W16. Bij het opspuiten van zand langs de kust gaat het niet alleen om bescherming tegen de zeespiegelstijging. Wat is een andere belangrijke reden om zand op te spuiten langs de kust? Geef een argument dat je uit W16 kunt afleiden. c Een ander gevolg van zeespiegelstijging in Nederland is verzilting in kustgebieden, doordat zout water via de ondergrond aan de oppervlakte komt. Welke foto in dit hoofdstuk (werkboek, leerboek of methodesite) laat zien hoe je je hier als agrariër aan kunt aanpassen? Licht je keuze toe. d Ga via de methodesite naar ruimtevoorderivier.nl. Waarom wordt het rivierengebied veiliger als de rivieren meer ruimte krijgen?

W16

2

Spanje en Nederland vergeleken

e Ga op deze site naar ‘projecten’ en onderzoek op welke manieren ruimte aan de rivieren wordt gegeven, bijvoorbeeld bij jou in de buurt. Noteer twee nieuwe manieren die niet in deze paragraaf staan. W15

Zandsuppletie.

Je ziet het opspuiten van zand (dit noem je ook wel zandsuppletie) vlak voor het strand in het water. Dit doet men op deze manier, zodat zeestromen het zand op een natuurlijke manier op het strand brengen. Het strand wordt zo breder. De wind blaast het zand daarna de duinen in die daardoor breder en hoger worden. In Nederland wordt steeds meer geprobeerd om te werken met de natuur: het idee is dat de zeestromen en de wind zand langs de kust moeten transporteren. De zandmotor is een experiment om te kijken of dit ook echt goed werkt.

Afslag van duinen na een westerstorm in Noord-Holland, 18 november 2005.


2.5

5 Lees Aanpassen aan klimaat- verandering en gebruik figuur 15.

Klimaatbeleid

Herhaling 7

a Lees W17. Waarom kost het ontzilten van zeewater veel energie? Hoe wordt de energie opgewekt in figuur 15? b Bekijk de atlaskaart Middellandse Zeegebied – Water en droogte, Zoetwatervoorziening. Welke manier van ontzilten wordt in Spanje het meest toegepast? c Welke andere manier om aan zoet water te komen, zie je in deze kaart? W17

Ontzilting kost veel energie.

Met ontziltingstechnologie kun je uit zeewater drinkwater maken. Maar dat kost heel veel energie. Als je een lepel zout in een glas water doet, dan lost zout vanzelf op, daar hoef je niets aan te doen. Maar wil je er weer water en zout van maken, dan moet je het spontane proces omkeren. Dat omkeren gaat niet makkelijk en kost veel energie. In het gunstigste geval heb je zo’n 290 kJ energie nodig per liter te ontzilten zeewater. Ter vergelijking: als dat elektrische energie zou zijn, dan kon je er een 40 Watt gloeilamp twee uur op laten branden. De meest bekende techniek om van zout water zoet water te maken is het verdampen van water, zodat het zout overblijft. Het water laat men daarna weer condenseren en dan heb je zoet water, zonder het zout. Een andere methode is omgekeerde osmose, waarbij water door een membraan wordt geduwd dat het zout tegenhoudt.

6 Lees Aanpassen aan klimaat- verandering, gebruik figuur 16 en vaardigheid 10 Dimensies. a Stel dat in en om Málaga, een grote toeristische trekpleister, geen stromend water is, omdat er lang geen neerslag valt. Moet de overheid het toeristen dan verbieden om naar deze regio te komen? Bekijk dit probleem vanuit de vijf dimensies. Geef vanuit elke dimensie een argument waarom dit wel of niet een goed plan is. b Wat zou jouw beslissing zijn, als je het voor het zeggen had in Málaga? Je mag ook een alternatieve oplossing bedenken.

31

Vragen doorschuiven.

Vorm een groepje van drie of vier leerlingen. Doe het volgende. - Iedereen schrijft op een apart blaadje een onderwerp of begrip uit deze paragraaf op. - Je schuift je blaadje met de klok mee door naar degene die naast je zit. - Iedereen bedenkt bij het onderwerp of begrip op het blaadje een vraag en schrijft die eronder. - Je schuift je blaadje weer met de klok mee door. - Iedereen schrijft een antwoord op de vraag op het blaadje. - Bespreek samen of de onderwerpen of begrippen goed gekozen zijn, wat je van de vragen vindt en of de antwoorden kloppen.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: duurzaam consumeren, duurzaamheid, duurzaam produceren, hergebruiken, klimaatverdrag, recyclen. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je beheerst de volgende vaardigheid: 10 Dimensies.


32

Weer en klimaat

2

Spanje en Nederland vergeleken

Finish Hoofdvraag

Wat zijn verschillen en overeenkomsten tussen het weer, het klimaat en de gevolgen van klimaatverandering in Nederland en Spanje?

Slotopdracht In dit hoofdstuk heb je gewerkt aan de opbouw van kennis over weer, klimaat en klimaatverandering in Spanje en Nederland en heb je vergelijkingen gemaakt tussen beide landen. Je hebt nieuwe begrippen geleerd, verbanden tussen die begrippen gelegd en met voorbeelden geoefend. Ook heb je elke paragraaf kunnen oefenen met manieren om te leren, zoals het maken van een proefwerk, het leren met nieuws of het spelen met taboewoorden. Natuurlijk kun je opnieuw een woordweb maken van het hele hoofdstuk, zoals in de Finish van hoofdstuk 1. Maar het maken van een stripverhaal of fotoverhaal is ook handig en leuk om een overzicht te krijgen over een heel hoofdstuk. Je maakt eerst een versie op kladpapier waarin je alles kunt tekenen, opplakken, opschrijven, wegstrepen en aanvullen wat je wilt, omdat die er niet netjes hoeft uit te zien. Daarna maak je het definitieve strip- of fotoverhaal nog een keer in het net. Werk gerust samen met een klasgenoot. Neem een of meer A3-vellen. Als je het leuk vindt om zelf te tekenen, maak je een stripverhaal. Vind je zelf tekenen maar niets, dan kun je ook foto’s en andere beelden zoeken op internet om je verhaal mee te vertellen. Je kunt natuurlijk ook een combinatie maken van zelf tekenen en foto’s of beelden van internet. Tips - Probeer eerst uit je hoofd voor elke paragraaf het strip- of fotoverhaal te maken. - Pak dan de begrippenlijst erbij en kijk welke begrippen je nog niet in je verhaal hebt verwerkt. Die voeg je eraan toe op een logische plaats. Kijk of je je verhaal nog kunt aanvullen met het werk- en leerboek en je eigen aantekeningen erbij. - Geef antwoord op de hoofdvraag. Kijk naar verbanden tussen je strip- of fotoverhaal van elke paragraaf. - Werk samen met klasgenoten. - Bewaar je strip- of fotoverhalen van dit hoofdstuk om te gebruiken als je voor het eindexamen gaat leren.

Leerdoelenoverzicht 2.1 Deelvraag: Welke verschillen en overeenkomsten zijn er tussen het weer en het klimaat in Spanje en Nederland? Je kunt aan de hand van een afbeelding uitleggen hoe door de draaiing van de aarde bij een depressie warme en koude lucht in een soort spiraal in elkaar draaien. Je kunt uitleggen hoe bij een depressie door die spiraalvormige beweging een warmtefront, koufront en occlusiefront ontstaan. Je kunt uitleggen hoe bij de drie soorten fronten frontale neerslag ontstaat. Je kunt op een weerkaart en satellietbeelden een depressie herkennen en op de kaart aangeven waar er neerslag kan vallen. Je kunt uitleggen waarom het Azoren-Hoog in onze zomer noordelijker ligt dan 30° N.B. en in onze winter wat zuidelijker dan 30° N.B. Je kunt uitleggen waarom Spanje in de winter vaak wel te maken krijgt met depressies, maar in de zomer niet. Je kunt uitleggen waarom Nederland het hele jaar door te maken krijgt met depressies, tenzij in Nederland een hogedrukgebied overheerst. Je kunt met behulp van de klimaatfactoren verklaren welke klimaten in Spanje voorkomen en deze benoemen op een kaart. Je kunt benoemen welke natuurlijke vegetatie voorkomt in de verschillende klimaatgebieden in Spanje en verklaren waarom dit zo is. Je kunt bij een weerkaart van Europa een weersvoorspelling geven voor Spanje en Nederland. 2.2 Deelvraag: Is er voldoende water beschikbaar in Spanje en Nederland, bijvoorbeeld voor landbouw en toerisme? Je kunt voor Spanje en Nederland de neerslagverdeling in de tijd en in een gebied op hoofdlijnen beschrijven en deze neerslagverdeling koppelen aan de voorkomende klimaten.


2

Je kunt uitleggen wat dit betekent voor de beschik baarheid van water in de verschillende klimaat gebieden in Spanje en Nederland. Je kunt op hoofdlijnen de neerslagintensiteit in Spanje en Nederland beschrijven. Je kunt uitleggen wat dit betekent voor de beschik baarheid van water en voor de kans op overstromingen, bodemerosie en massabewegingen. Je kunt uitleggen waarom je behalve de neerslagverdeling in ruimte en tijd en de neerslagintensiteit, ook moet weten wat de verdamping is om te kunnen weten hoeveel water er beschikbaar is. Je kunt uitleggen hoe de waterbalans van gebieden in Spanje en Nederland eruitziet, hierbij gebruik je het begrip nuttige neerslag (positief en/of negatief). Je kunt verklaren waarom in grote gebieden irrigatie van landbouwgronden nodig is. Je kunt een nadeel geven van irrigatie door sproeien en het aanvoeren van water via kanaaltjes en sloten, en uitleggen waarom druppelirrigatie of een goede drainage hiervoor een oplossing is. Je kunt uitleggen hoe Spanje grote watervoorraden probeert aan te leggen en waarom het land dit doet. Je kunt een nadeel geven van het oppompen van te veel grondwater. 2.3 Deelvraag: Hoe zijn klimaatverandering en extremer weer merkbaar in Spanje en Nederland? Je kunt uitleggen hoe het natuurlijke broeikas effect werkt en waarom dit de aarde leefbaar maakt. Je kunt uitleggen waarom we ook spreken van het versterkte broeikaseffect en hoe dit werkt. Je kunt vijf gevolgen geven van het versterkte broeikaseffect, waarbij een van die vijf zorgt voor de andere vier. Je kunt op hoofdlijn beschrijven hoe de gemiddelde temperatuur in Spanje en Nederland de komende tijd verandert hierbij ga je in ieder geval in op de zomer- en de winterperiode. Je kunt voor Nederland en Spanje ten minste één gevolg geven van deze veranderende gemiddelde temperaturen. Je kunt op hoofdlijn beschrijven hoe de gemiddelde neerslag in Spanje en Nederland de komende tijd verandert. Hierbij ga je in ieder geval in op de zomer- en de winterperiode. Je kunt voor Nederland en Spanje ten minste één gevolg geven van deze verandering in neerslag.

Finish

33

Je kunt verklaren waarom de zeespiegel wereldwijd stijgt en waarom dit proces ook bij een afname van koolstofdioxide in de atmosfeer nog lang zal doorgaan. Je kunt beschrijven hoe snel en hoeveel de zeespiegel wereldwijd en in Spanje en Nederland naar verwachting tot 2100 zal stijgen. 2.4 Deelvraag: Welke problemen kunnen er in Spanje en Nederland ontstaan door de klimaatverandering? Je kunt per deelgebied van Europa (bron 2) ten minste drie mogelijke gevolgen van klimaat verandering geven. Je kunt voor Spanje beschrijven en verklaren hoe verwoestijning een mogelijk gevolg is van klimaatverandering en voor welke gebieden in Spanje dat vooral geldt. Je kunt voor Nederland en Spanje beschrijven en verklaren hoe verdroging en verzilting kunnen toenemen en voor welke gebieden dat vooral geldt. Je kunt voor Spanje en Nederland beschrijven en verklaren hoe natuurgebieden in gevaar kunnen komen door klimaatverandering en voor welke gebieden dit dan geldt. Je kunt voor Spanje en Nederland beschrijven en verklaren hoe de gezondheid van mensen in gevaar kan komen door klimaatverandering en hierbij drie voorbeelden geven. Je kunt voor Spanje en Nederland beschrijven en verklaren hoe de landbouw kan veranderen door klimaatverandering.

2.5 Deelvraag: Hoe proberen Spanje en Nederland klimaatproblemen te voorkomen en te verhelpen?

Je kunt beschrijven waarom en hoe landen wereld wijd afspraken maken om klimaatverandering te voorkomen en een voorbeeld van zo’n afspraak geven. Je kunt beschrijven hoe landen duurzamer willen handelen om klimaatverandering te voorkomen, en je kunt voorbeelden noemen die te maken hebben met energie, consumeren, produceren en afval. Je kunt beschrijven hoe Spanje en Nederland zich aanpassen aan de klimaatverandering, vooral aan de verhoging van de gemiddelde temperatuur, veranderingen in het neerslagpatroon, hoosbuien, piekafvoeren, verdroging en verzilting.


34

Weer en klimaat

2

Spanje en Nederland vergeleken

Examentraining BRON 2

Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten je krijgt voor een goed antwoord. 0

1 Gebruik bron 1.  L aat deze weerkaart de normale weersituatie in januari of in juli zien?  Licht je antwoord toe. 3p

500

Temperatuur in Europa in juni 2017, ten opzichte van de gemiddelde normale waarde (1981 - 2010). 1.000 km

in ºC –5 - –4 –4 - –3 –3 - –2 –2 - –1 –1 - 1 1-2

2 Gebruik bron 1. In een weersvoorspelling vertel je iets over de temperatuur, de neerslag, de luchtdruk en de windrichting en windkracht.  G eef aan de hand van bron 1 een weersvoorspelling voor Nederland en Spanje voor deze dag. Bedenk een logische temperatuur voor beide gebieden.

2p

BRON 1

2-3 3-4 4-5 meer dan 5 geen gegevens

Weerkaart van Europa. 10

20

H

1000

L L 1005

1005

L

1010 1015

10

15

1020

L

1025

10 15

H

10 15

1020

H

5 Gebruik bron 3.  T eken in de weerkaart de plaats van de doorsnede. Doe dat met twee punten, A en B, en een lijn daartussen.  G eef in de doorsnede aan waar het koufront ligt en waar het warmtefront ligt. 2p

1010

0

10

15

101

0

500

1.000 km

1015

1p 3 Gebruik bron 2.  W at kun je aan de hand van bron 2 zeggen over de temperatuur in juni 2017? 2p 4 Gebruik bron 2.  G eef twee problemen die in Spanje kunnen ontstaan door het verschijnsel dat te zien is in bron 2.

6 Gebruik bron 3. Bij de fronten van een depressie valt vaak (veel) neerslag.  Geef hiervoor de verklaring. 2p


2

BRON 3

Weerkaart en doorsnede.

985

20

00

10

995

10

10

99 0

00

10

10

10

99 0

8 Gebruik bron 5.  Welk woord moet bij de [1] staan?  Geef twee andere gevolgen van klimaat verandering voor Nederland. 2p

5 98

L

Examentraining

BRON 5

10

Natuur.

koel L

koud

0

100

10 0 99

warm

102

10

25

00

10

10

0

L 0 99

10

20

25 10

0

00 10

103 5

103

0

500

1.000 km

warme lucht koude lucht

on t fr

koel

w ar

m te

ont ufr ko

warm

koud A

zware neerslag

matige neerslag

B bewegingsrichting depressie

7 Gebruik bron 4.  W elke vorm van extreem weer zal in midden en zuidelijk Spanje veel levens gaan kosten tussen 2071 en 2100?  G eef twee voorbeelden van andere klimaat rampen. 2p

BRON 4

Klimaatverandering kan vijftig keer zo veel levens gaan kosten.

Als de opwarming van de aarde niet wordt gestopt, dan komen tussen 2071 en 2100 elk jaar 152.000 Europeanen te overlijden aan de directe gevolgen van extreem weer. Vooral Zuid-Europeanen moeten straks vrezen voor hun leven. In Italië, Spanje en het zuiden van Frankrijk gaat het aantal klimaatdoden tussen nu en het einde van de eeuw met een factor 64 omhoog. Terwijl tussen 1981 en 2010 nog maar 25 miljoen Europeanen te maken kregen met een klimaatramp (ongeveer vijf procent van de bevolking), moeten tussen 2071 en 2100 351 miljoen mensen zich voorbereiden op zo’n ramp. Dat is twee derde van de Europese bevolking.

Klimaatverandering heeft gevolgen voor de Nederlandse natuur. Een van de effecten van klimaatverandering op de natuur in Nederland is het uitsterven van bepaalde planten en dieren. Als bijvoorbeeld de natte heide in Nederland verdwijnt, dan kunnen vlinders die van deze heide afhankelijk zijn niet overleven. De dieren die de rupsen van deze vlinders eten overleven dan misschien ook niet. Zo stort de hele [1] in elkaar.

35


36

Weer en klimaat

3

Weer en klimaat in de VS

Weer en klimaat in de VS

Hoofdvraag

3.1

Hoe zit het met het weer, het klimaat en de klimaatverandering in de Verenigde Staten?

Het weer in de Verenigde Staten Welke factoren beïnvloeden het weer in de VS?

W2

Weerkaart van de VS, ochtend van 15 oktober 2017. 20

0

10 24

7

4

f

12 B Alaska 14

32

III

b

e

10

2

c

VERENIGDE STATEN

L

10

hoog

L

14 °C

0

102

20

neerslagintensiteit laag

8

8 °C

20

10 4 0 10 08 10 12 10 6 1 10

28 10

a

11

10

L 00

32

6

II

28 24 10 0 102

13

3

10

an ea Oc Grote

V

10

5

d I

10

IV

VI

H

36

10

VII

10 °C

16

10

4 °C

250 500 km

A

1

CANADA

10

Topografie Verenigde Staten.

an

W1

H

Oc ea

a Gebruik de atlas. Zet de cijfers en letters uit W1 onder elkaar en maak een topografielijst: steden 1 t/m 15, wateren a t/m g, gebergten en gebieden I t/m VII en buurlanden A t/m C. b Bekijk de foto’s in de paragraaf. In de openingsfoto zie je New York. Zet in W1 een rondje op de plek waar de openingsfoto is genomen. Maak zelf een legenda eenheid bij de kaart. c Wat zeggen de foto’s je over het weer dat voorkomt op die plekken in de VS?

c Geef met pijlen de bewegingsrichting van de lucht aan (de wind dus). Tip: kijk nog eens naar figuur 2 van hoofdstuk 2. d Bekijk W3. Dit is een satellietbeeld van hetzelfde moment als de weerkaart van W2. Verklaar de ligging van de wolken in W3. e Bekijk W4. Welk begrip uit Frontale neerslag en droogte past bij deze kaart? Leg je antwoord uit. f Vergelijk W2 en W4 met elkaar. Welke soort frontale neerslag zal vooral in de situatie van W2 vallen en welke soort in de situatie van W4? Leg je antwoord uit.

che

Gebruik de foto’s in de paragraaf.

Atlantis

Deelvraag

1

3

20 °C

101

6

MEXICO

lf Go

van M

exico 0

250 500 km

9 15 Hawaii

g C

................................................................................................................... ...................................................................................................................

2

Lees Frontale neerslag en droogte.

a In W2 zie je een weerkaart van de VS. Zet de woorden koufront en warmtefront op de juiste plek in de legenda. Kleur in de legenda en de kaart het koufront blauw en het warmtefront rood. b Kleur het gebied met de koude, continentale polaire lucht lichtblauw en het gebied met de warme, maritieme subtropische lucht lichtrood. Vergeet de legenda niet.

................................................................................................................... ...................................................................................................................


3.1

W3

Satellietbeeld van de VS, ochtend van 15 oktober 2017.

Het weer in de Verenigde Staten

Claudia zegt: ‘De overheersende windrichting in het gebied rond New York is westelijk, dus aflandig. Dan heeft de zee daar veel minder invloed dan bijvoorbeeld de Noordzee bij ons. Daardoor zijn de winters in New York kouder dan in Rome.’ d Wat is het verband tussen de hogeluchtdrukgordel in het zuiden van de VS en de hoeveelheid neerslag die daar valt? 4

W4

Temperaturen in de VS in °C, ochtend van 6 januari 2018. CANADA

VERENIGDE STATEN

MEXICO

250 500 km

–29 - –23

–7 - 1

16 - 21

–45 - –40

–23 - –18

1-4

hoger dan 21

–40 - –34

–18 - –12

4 - 10

–34 - –29

–12 - –7

10 - 16

Lees Frontale neerslag en droogte en gebruik figuur 1.

a In figuur 1 zie je dat de luchtdrukgordels van de mondiale luchtcirculatie in de zomer wat noordelijker liggen boven de VS en in de winter juist wat zuidelijker. Wat is hiervoor de verklaring? Tip: denk nog eens terug aan wat je in hoofdstuk 1 hebt geleerd over de schuine stand van de aardas en de loodrechte zoninvalshoek. b Wat is het verband tussen het voorkomen van cold waves in de winter en warm waves in de zomer, en het verschuiven van de luchtdrukgordels van de mondiale luchtcirculatie? c New York ligt ongeveer op dezelfde breedtegraad als Rome. Toch zijn de temperaturen er in de winter gemiddeld zo’n 5 °C lager dan in Rome en kan het er regelmatig extreem koud zijn. Lees de volgende uitspraken. Wie heeft gelijk? Bart zegt: ‘De winters in New York zijn kouder dan in Rome, omdat bij New York de koude Labradorstroom invloed heeft op het weer.’

Lees Stuwingsneerslag en gebruik figuur 1 en 2 en W5.

a Zoek op internet het gebied op dat je ziet in figuur 2. Teken dit gebied in W1 in en zet het met een nummer in je topografielijst. Zet in W1 een kruisje op de plek waar de foto van W5 is genomen. Zet het kruisje in de legenda en schrijf erachter wat het betekent. b Maak een schets van het ontstaan van stuwingsneerslag in de VS ter hoogte van Seattle en Mount Rainier. Je hoeft alleen maar de Cascade Range in je schets op te nemen. Beschrijf wat je hebt getekend. Tip: weet je niet meer hoe je zo’n tekening kunt aanpakken? Kijk dan nog eens terug naar figuur 17 in hoofdstuk 1. W5

lager dan –45

3

0

37

Vochtig loofwoud aan de kust van Oregon ter hoogte van Seattle.


38

Weer en klimaat

c Bekijk de atlaskaarten Noord-Amerika - Jaarlijkse neerslag, Temperatuur en neerslag in januari en Temperatuur en neerslag in juli. In de zomer is het droger langs de kust in het westen van de VS dan in de winter. Dit geldt vooral in het zuidwesten. Een van de factoren die zorgt voor minder neerslag, vooral in het zuidwesten, is de dalende lucht bij een hogedrukgebied in de zomer. Welke andere factor zorgt ook voor minder neerslag? Tip: let op de windrichting in figuur 1. d Verklaar de extreme droogte en hoge gemiddelde temperaturen in Death Valley. 5

Lees Stijgingsneerslag.

a Leg uit hoe stijgingsneerslag ontstaat. Gebruik een tekening bij je uitleg. b Tussen welke breedtegraden ligt Hawaii? Wat is hier de overheersende windrichting? Tip: bekijk figuur 19 uit hoofdstuk 1. c Aan welke kant van de eilanden van Hawaii valt de meeste neerslag? d Gebruik de atlaskaarten Noord-Amerika - Temperatuur en neerslag in januari en Temperatuur en neerslag in juli. Florida wordt wel eens, net als Spanje in Europa, het ‘paradijs voor pensionado’s’ genoemd. Wat is hiervan een reden als je kijkt naar het weer? 6

Werk in tweetallen. Overleg met je docent hoe je deze opdracht afsluit, bijvoorbeeld met een presentatie of met een klassengesprek. a In welk seizoen doe je deze opdracht? Wat betekent dit voor de ligging van de hoge- en lageluchtdruk gordels van het mondiale luchtcirculatiesysteem? b Ga naar Windy.com. Zet de laag met de druk aan en klik daarna ook op ‘druk’ om de isobaren te zien. Zet daarna ook de laag met de temperatuur aan. Als je niet meer weet hoe het werkt, kijk nog eens terug in hoofdstuk 1 of vraag je docent(e) om hulp. Bekijk de VS en Europa samen in beeld, je zoomt dus behoorlijk uit. Probeer de volgende elementen op de Windy-kaart te herkennen: - de ligging van de luchtdrukgordels - de overheersende windrichtingen tussen de luchtdrukgordels c Zoom dan in op de VS en probeer de volgende elementen op de Windy-kaart te herkennen: - de aflandige wind bij New York - een warm wave of een cold wave - de loef- en lijzijde van Hawaii

3

Weer en klimaat in de VS

Herhaling 7

Check je eigen leren.

Hoe kun je nou zelf checken of je genoeg weet, zodat je de deelvraag kunt beantwoorden? In elke paragraaf staat bij Herhaling een nieuwe manier om dit te doen. Bekijk in ieder geval altijd eerst het overzicht Wat moet je kennen en kunnen? Tips - Schrijf voor alle begrippen die je al hebt gehad de betekenis op, uit je hoofd. Controleer ze met de begrippenlijst achter in je leerboek. Lukt dit nog niet? Dan kun je met de begrippenlijst erbij de betekenis oefenen. Vraag een klasgenoot om dit samen te doen, overhoor elkaar. - Loop de leerdoelen in het overzicht in de Finish een voor een na: kun je de antwoorden uit je hoofd geven? Als dat nog niet lukt, pak dan het leerboek en het werkboek erbij en schrijf de antwoorden op. - Op de methodesite kun je een samenvatting maken van de paragraaf.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Er zijn geen nieuwe begrippen in deze paragraaf. • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


3.2

3.2 Bronnen Deelvraag

1

Klimaat en plantengroei

Welke klimaten en oorspronkelijke plantengroei komen voor in de VS?

Gebruik bron 1.

Welke klimaten komen er in de VS voor denk je? Gebruik je kennis over de vijf klimaatfactoren. Leg je keuze uit. 2

Lees Klimaatgebieden en gebruik bron 1 en bron 6 uit paragraaf 1.6.

a Gebruik de atlaskaart Noord-Amerika A Jaarlijkse neerslag. Arceer in W6 de gebieden met meer dan 1000 mm neerslag per jaar met zwart, de gebieden met 500 tot 1000 mm per jaar met donkerblauw en de gebieden met 100 tot 500 mm met lichtblauw. Vul zelf de legenda aan. b Gebruik de atlaskaarten Noord-Amerika - Temperatuur en neerslag in januari en Temperatuur en neerslag in juli. Neem de tabel van W7 over in je schrift. EĂŠn voorbeeld is al ingevuld. Vul de tabel in je schrift aan voor de zeeklimaten, het landklimaat en de droge klimaten die in de VS voorkomen. W6

39

Bronnen: Klimaat en plantengroei

c Je zou verwachten dat de hele westkust een gematigd zeeklimaat zou hebben, maar toch komt er ook het Middellandse Zeeklimaat voor. Wat is hiervoor de verklaring? Noem twee factoren in je antwoord. Tip: kijk nog eens naar vraag 4c in paragraaf 1 en je antwoord hierop. d Gebruik de atlaskaart Noord-Amerika. Welk klimaat hebben de steden Chicago en Duluth? e Duluth heeft gemiddeld minder hete zomers dan Chicago. Wat is hiervoor de verklaring?

Klimaatgebieden in de VS. CANADA

0

250

500 km

sneeuw- en ijsklimaat toendraklimaat landklimaat gematigd zeeklimaat Middellandse Zeeklimaat met koele zomer Middellandse Zeeklimaat koud steppeklimaat warm steppeklimaat

an cea te O Gro

VERENIGDE STATEN

koud woestijnklimaat warm woestijnklimaat savanneklimaat tropisch regenwoudklimaat neerslag in mm per jaar ...............................................

MEXICO ...............................................

Alaska Hawaii

o Golf van Mexic

...............................................


40

Weer en klimaat

W7

3

Weer en klimaat in de VS

Klimaatgegevens.

Soort klimaat

Totale hoeveelheid Wanneer valt er neerslag? Kenmerken klimaat uit neerslag per jaar (in mm) (kaarten in atlas) bron 1 en 6 (W6)

gematigd zeeklimaat 500 - 1500 in de winter en de zomer (maar wel meer in de winter)

in de koudste maand warmer dan −3 °C en kouder dan 18 °C

Klimaatfactoren die in de VS een rol spelen bij dit klimaat ligging aan zee breedteligging

voldoende neerslag in alle jaargetijden

W8

Klimaatgrafieken.

3

A mm

B ºC

mm

ºC

30

250

200

20

200

20

150

10

150

10

100

0

100

0

250

50 0

–10

50

–20

0

–10 –20

j f mam j j a s o n d

j f mam j j a s o n d

C

D

mm

ºC

30

mm

ºC

30

250

200

20

200

20

150

10

150

10

100

0

100

0

250

50 0

–10

50

–20

0

j f mam j j a s o n d

250

ºC

30

200

20

150

10

100

0 –10

50

–20

0 j f mam j j a s o n d

–10 –20 j f mam j j a s o n d

E mm

30

Lees Klimaatgebieden en gebruik bron 1.

a Gebruik W7. Van welke klimaten zie je in W8 de grafiek? Schrijf de letters A t/m E in je schrift en zet er het juiste klimaat achter. b De klimaatgrafieken zijn van de volgende plaatsen: Miami, Las Vegas, Los Angeles, El Paso en Minnesota. Welke klimaatgrafiek hoort bij welke plaats? Schrijf de letters A t/m E in je schrift en zet er de juiste plaatsnaam achter. 4

Gebruik bron 1 en 2, figuur 2 en W5.

a Bekijk bron 2. Uit welke klimaatgebieden in de VS komen deze foto’s? Neem de letters A t/m F over en schrijf erachter in welk klimaatgebied de foto volgens jou is genomen. b Zoek met Google Maps op waar de foto’s zijn genomen. Zet de letters A t/m F op de juiste plek in W9. Controleer in bron 1 of je in vraag 4a het juiste klimaatgebied had gekozen. c Gebruik de atlaskaart De Aarde - Oorspronkelijke plantengroei. Kleur in W9 de oorspronkelijke plantengroei volgens de legenda. d Aan welke twee factoren moeten planten en dieren zich goed aanpassen als ze in een woestijn leven? En waaraan moeten planten en dieren zich aanpassen in een landklimaat? Noem nog een voorbeeld van een aanpassing van planten en dieren in een ander klimaat. e Gebruik figuur 2 en W5. Zet ‘figuur 2’ en ‘W5’ in W9 op de plek waar deze foto’s zijn genomen. f Klopt je kaart met oorspronkelijke plantengroei precies met de werkelijkheid denk je? Waarom wel of niet?


3.2

W9

41

Bronnen: Klimaat en plantengroei

Oorspronkelijke plantengroei. CANADA

0

250

500 km

sneeuw-, ijs- en hooggebergtevegetatie toendra (noordelijke) naaldwouden zomergroen loofwoud zomergroen loofwoud, altijd groene mediterrane vegetatie altijd groene Mediterrane vegetatie steppe

cea Grote O

woestijn

tla

nt

is c

an

he

O cea

an

VERENIGDE STATEN

A

Alaska

MEXICO

G o lf v a n M e xi c o

Hawaii

Herhaling 5

Maak een proefwerk.

Maak voor je klasgenoten proefwerkvragen en maak voor jezelf de antwoorden. Laat je proefwerk maken en kijk het samen na. Zo kom je erachter wat je nog niet helemaal weet of begrijpt. Dat kun je nog een keer herhalen.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Er zijn geen nieuwe begrippen in deze paragraaf. • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.

savanne tropisch regenwoud


42

Weer en klimaat

3

Weer en klimaat in de VS

3.3 Landbouw in de Verenigde Staten Deelvraag

1

Wat is het verband tussen klimaat, grondgebruik en irrigatie? W11

Gebruik figuur 5 en 6.

a Denk nog eens terug aan de landbouw in Spanje en hoe die voor een deel samenhangt met de klimaat gebieden in dat land. Welke soorten landbouw verwacht je dan in de VS, als je kijkt naar de klimaten die er voorkomen? b Bekijk figuur 5 en 6. Wat voor een soort landbouw is daarop te zien?

160

Export van landbouwproducten door de VS, 2000 - 2015.

x 1 miljard US$

140 120 100 80 60 40

2

Lees Soorten landbouw en gebruik W10 en W11.

20

00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 20 15

0

W10

x 1 miljard US$ 1

granen en veevoer

2

oliezaden en oliezaadproducten (bijv. zonnebloemolie, lijnzaad)

3

katoen, tabak en zaden

4

zuivel en vlees

5

tuinbouwproducten

6

suiker en tropische producten

6

6

6

70 6

60

6 5

6 5

6

50

6

20

20

1

1

12

1

4

3

3

2

2

2

1

1

1

20

1

2

2

11

2

3

3

10

3

2

09

1

3

20

1

08

2

07

1

3 2

20

1

06

3 2

3

20

20

20

20

20

2 1

05

2 1

20

2 1

04

2 1

3 2

20

2 1

4

03

4

02

4

01

4

00

0

4

4

4

4 4

4

4

4

4

4

4

20

10

5

5

5

tuinbouwproducten suiker en tropische producten

Lees Soorten landbouw en gebruik figuur 3 en 4.

5 5 5

5

oliezaden en oliezaadproducten (bijv. zonnebloemolie, lijnzaad)

d Je ziet in W10 en W11 dat de VS landbouw producten uit alle sectoren zowel importeren als exporteren. Wat zijn hiervoor mogelijke redenen? Kies uit: 1 De VS produceren zelf niet voldoende van een product. 2 De VS exporteren bepaalde soorten of stukken vlees die minder worden gegeten in de VS zelf maar wel in het buitenland. En de VS importeren soorten of stukken vlees die in de VS wel worden gegeten. 3 De VS exporteren producten, omdat ze er zelf meer van verbouwen dan ze nodig hebben. e Is tuinbouw een vorm van intensieve landbouw? Licht je antwoord toe.

5

3 4

15

6

zuivel en vlees

katoen, tabak en zaden

3

5

5

30 20

5

6

6

jaar granen en veevoer

5

6

40

5

5

14

80

6 6

13

90

6

6

20

100

20

110

20

120

Import van landbouwproducten door de VS, 2000 - 2015.

20

a Kan een voedselgewas ook een handelsgewas zijn en andersom? Leg je antwoord uit. b Kleur W10 volgens de legenda. c Vergelijk W10 met W11. Waarom staat in Soorten landbouw dat de landbouw een belangrijke econo mische sector is?

jaar

a Bekijk op de methodesite het filmpje over de Ogallala aquifer tot 3:34 minuten. Welke dingen uit Soorten landbouw herken je in het filmpje? b Leg uit waardoor de grondwaterspiegel in het gebied van de aquifer daalt. c Waardoor ging de grondwaterspiegel vanaf 2011 extra snel dalen? d Waarom is het nodig om in het gebied van de Great Plains, waar de aquifer onder ligt, te irrigeren?


3.3

e Bekijk figuur 4. Welke andere vorm van landbouw die je niet in het filmpje ziet, heeft ook veel water nodig in de Great Plains? f Bekijk figuur 3. Waar liggen de gebieden met irrigatie landbouw denk je? Leg je antwoord uit. g Vergelijk figuur 3 en W6. Wat is het verband tussen het klimaat en geïrrigeerde landbouw? Licht je antwoord toe en gebruik daarbij het begrip waterbalans. 4

b Schrijf Soybean - Corn Belt en voormalige Cotton Belt op de juiste plek in W12. Teken met rondjes (volgens de legenda) de katoenverbouw op de kaart in. c Bekijk in W12 de doorsnede onder de kaart. Ook in het Great Basin en in de berggebieden in het westen vind je in kleine gebieden akkerbouw. Waar in het berg landschap liggen deze kleine gebieden denk je? d Bekijk in W12 de doorsnede onder de kaart. Wat is het verband tussen akkerbouw en de hoogteligging en het reliëf? e Zomertarwe wordt in maart-april gezaaid en in juli augustus geoogst. Wintertarwe wordt in oktober december gezaaid en ook in juli-augustus geoogst. Welke soort tarwe zal meer in het noorden van de Great Plains worden verbouwd en welke soort meer in het midden en zuiden? Leg je antwoord uit.

Lees Akkerbouw en gebruik figuur 3 en 6.

a Gebruik figuur 3. Kleur in W12 de akkerbouwgebieden volgens de legenda (katoen nog niet). Let op: je moet zelf de grenzen van de gebieden aangeven.

W12

43

Landbouw in de Verenigde Staten

Landschappen en reliëf. 0

250

500 km

CANADA Seattle

ins

Great Plains

Chicago

n

40° N .B.

Grote Bekken

Ap pa lac he

vada a Ne Sierr alley t r al V

Cen

a unt Mo

Coastal Ranges

y ck Ro

Minneapolis

VERENIGDE STATEN

che Ocea an

Los Angeles

Atl ant is

Phoenix

Kustvlakte

O Grote ceaa n

3

Golf van Mexico

MEXICO

Miami

hoogte in km

2 1

0 50 5.

0 00 5.

0 50 4.

00 0 4.

50 0 3.

00 0 3.

0 50 2.

00 0 2.

50 0 1.

00 0 1.

50 0

0

0 afstand in km winter- en zomertarwe

melk en zuivel

katoen

mais en soja

bosbouw

vleesrunderen

tuinbouw, akkerbouw, fruit (incl. citrus), wijndruiven

varkens en kippen


44

Weer en klimaat

f Is de tarwe in figuur 6 zomer- of wintertarwe denk je? Leg je antwoord uit. g Zoek in Google Maps de volgende plek: Great Plains, West Hale, Kansas, Verenigde Staten. Zet het beeld op ‘satelliet’. Zoom wat uit en kijk rond in de omgeving. Vergelijk het beeld met figuur 6. Wat valt je op? Hoe komt dit patroon in het akkerland tot stand? Tip: kijk nog eens naar de manier van irrigeren in het filmpje van vraag 3a. 5

Lees Veeteelt en gebruik figuur 3, 4 en 5.

a Gebruik figuur 3. Kleur in W12 de gebieden waar melk en zuivel wordt geproduceerd volgens de legenda. Let op: je moet zelf de grenzen van de gebieden aangeven. b Schrijf Dairy Belt op de juiste plek in W12. c Gebruik figuur 3. Geef met kruisjes (volgens de legenda) in W12 aan waar kippen en varkens worden gehouden. d Gebruik figuur 3 en 4. Geef met vierkantjes (volgens de legenda) in W12 aan waar vleesrunderen worden gehouden. Zet in de gebieden met veel runderen per km2 meer vierkantjes, dan in gebieden met weinig runderen per km2. Gebruik figuur 5. Geef met een rode stip de plek van de feedlot aan die je ziet. Zet de rode stip in de legenda en schrijf erachter wat deze betekent. e Bekijk in W12 de doorsnede onder de kaart. Kies de juiste woorden: Hoe hoger een gebied of hoe meer reliëf in een gebied, hoe meer / minder runderen per km2 worden gehouden, dus hoe extensiever / intensiever de veeteelt. In vlakkere en lagergelegen gebieden worden veel / weinig runderen gehouden, hier spreek je van extensieve / intensieve veeteelt. f Welke afbeelding uit hoofdstuk 2 van het leerboek of werkboek laat extensieve veeteelt zien? Leg je antwoord uit. 6

Lees Bosbouw.

a Gebruik de atlaskaart Verenigde Staten - Natuurlijke hulpbronnen en economie, Bodemgebruik. Arceer in W12 de gebieden met bos. b Bekijk in W12 de doorsnede onder de kaart. Zet in W12 een sterretje op de plek met bos in niet-reliëfrijke gebieden. Zet het sterretje in de legenda en schrijf erachter wat het betekent. c Geef twee redenen die met de natuurlijke omstandig heden te maken hebben, voor de ligging van de niet-reliëfrijke bosgebieden.

3

Weer en klimaat in de VS

Herhaling 7

Speel het taboewoordenspel.

Je werkt in tweetallen. Van je docent(e) krijgt een van jullie de opdrachtenkaartjes. Op deze kaartjes staan begrippen in vet gedrukt, met daaronder drie woorden. Degene die de kaartjes krijgt, probeert het begrip uit te leggen, zonder de woorden te gebruiken die onder het begrip staan. De ander moet het begrip raden.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: extensieve veeteelt, handelsgewassen, intensieve landbouw, intensieve veeteelt, voedselgewassen. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


3.4

Klimaatverandering en duurzaamheid in de VS

45

3.4 Klimaatverandering en duurzaamheid in de VS Deelvraag

1

Wat is het verband tussen klimaatverandering, de manier van leven in het land en duurzaamheid?

Lees Veranderingen en gebruik figuur 7 en 8.

a Bekijk figuur 7 en 8. Neem de letters A t/m J uit de tekst hierna over en zet er het juiste getal of woord achter. Volgens het scenario waarbij de CO2-uitstoot hoog blijft, is tot 2080 de stijging van de gemiddelde zomer temperatuur in de hele VS in ieder geval [A] °C of meer. Tot 2080 [B] de gemiddelde wintertemperatuur in de hele VS met ongeveer 4 °C en in het noordoosten met [C] °C of meer. De gemiddelde hoeveelheid neerslag neemt tot 2080 in de zomer vooral sterk af in het [D] van de VS, met wel 50%. In het zuidwesten neemt de neerslag het meeste [E], in één gebied zelfs met wel [F] %. De gemiddelde hoeveelheid neerslag neemt in de winter tot 2080 in bijna de hele VS toe, tussen de [G] en [H] %. Alleen in het [I] neemt de hoeveelheid juist af met [J] %. b Op dit moment heeft grofweg het oostelijke deel van de VS over het hele jaar gezien een positieve waterbalans en het westelijke deel een negatieve. Lees de volgende stelling: In 2080 heeft de hele VS over het hele jaar een meer negatieve waterbalans dan nu. Ben je het wel of niet eens met deze stelling? Geef argumenten voor je antwoord die je ontleent aan figuur 7 en 8 en je antwoord op vraag 1a. 2

Lees Veranderingen.

a Lees W13. Onderstreep in W13 met blauw de positieve gevolgen van klimaatverandering en met rood de negatieve gevolgen. Voor welk deel van de Great Plains gelden de positieve gevolgen? b Bekijk W14. Je ziet het proces van bodemerosie door neerslag en afstromend water. Beschrijf hoe dit proces werkt. Gebruik hierbij de foto in W13. c Waarom zorgen buien met een hoge neerslaginten siteit voor meer bodemerosie? d Geef twee natuurlijke factoren die bepalen of in een gebied waar door klimaatverandering meer neerslag gaat vallen, ook meer water beschikbaar is voor verbruik. Licht je antwoord toe.

e Verdroging kan in het midden en zuiden van de Great Plains zorgen voor winderosie en verzilting. Leg uit waarom ook de kans op verwoestijning hierdoor toeneemt. f In de Great Plains zijn ook veehouderijen met vleesrunderen. Wat zijn voor hen mogelijke gevolgen van de klimaatverandering? W13

Klimaatverandering en bodemerosie in de Great Plains.

In het noorden van de Great Plains valt er meer neerslag. Hierdoor komt er meer water in de bodem en wordt het grondwater aangevuld. Door meer buien met een hoge neerslagintensiteit neemt de bodemerosie toe, vooral in de winter. Hogere temperaturen zorgen voor een langer groeiseizoen, waardoor er af en toe kans is om een extra keer te oogsten. De verdamping neemt toe, waardoor ook de noordelijke Great Plains gevoelig blijven voor lange droge perioden, vooral in de zomer. Irrigatie blijft nodig. In het midden en zuiden van de Great Plains valt er minder neerslag. Doordat de temperatuur toeneemt, wordt de verdamping groter. Dit leidt tot een grotere vraag naar irrigatiewater, bijvoorbeeld uit de Ogallala-aquifer. Deze watervoorraad zal hierdoor sneller opraken. Tijdens langere perioden van droogte, als de gewassen de bodem nauwelijks bedekken, kan de wind ook voor bodemerosie zorgen.


46

Weer en klimaat

W14

Het proces van bodemerosie door neerslag en afstromend water. Twee factoren versterken dit proces: reliëf en een (deels) kale bodem.

bodemdeeltjes spatten op door inslag regendruppels

transport

3

Weer en klimaat in de VS

b In Nevada en Utah neemt in verhouding de hoeveelheid sneeuwsmeltwater tot 2099 niet zo veel af als in California, New Mexico en Arizona. Wat is hiervoor de verklaring? c Waardoor zal het verschijnsel dat je ziet in W16 in het zuidwesten in de toekomst vaker voor gaan komen? d Onderstreep in W15 nadelen van een stijgende temperatuur in het zuidwesten. e Leg uit hoe zeespiegelstijging in de kustgebieden tot nog meer watertekort kan leiden.

afzetting

4

3

Lees nog een keer Veranderingen.

a Lees en bekijk W15. Welke staat levert het meeste sneeuw smeltwater in het zuidwesten? Wat is hiervoor de v erklaring? Tip: bekijk de atlaskaart Verenigde Staten en Mexico.

e Grote Oc

Nevada

100% 96% 87% 74%

500 km

100% 98% 91% 66%

250

100% 87% 67% 31%

0

a Bekijk figuur 9. Verklaar het verschil in grootte tussen de ecologische voetafdruk van een Tanzaniaan en een Duitser. b De ecologische voetafdruk van een Argentijn en een Chinees is even groot. Toch zie je een verschil in consumptiepatroon, bijvoorbeeld bij voedsel. Cheyenne en Pieter hebben hier allebei een verklaring voor. Wie heeft er gelijk?

Afname voorspelde hoeveelheid sneeuwsmeltwater.

aan

100% 84% 66% 43%

W15

Lees Duurzaamheid en ecologische voetafdruk en gebruik figuur 9 en 10.

Utah

Colorado

2006 - 2035

Arizona

2041 - 2070

100% 99% 58% 34%

1971 - 2000

100% 76% 47% 12%

California

New Mexico

2070 - 2099

De voorspelde hoeveelheid sneeuwsmeltwater, als percentage van de hoeveelheid in de periode 1971 - 2000, bij een hoog blijvende uitstoot van CO2. De lengte van de staven geeft aan hoeveel elke staat bijdraagt aan het totaal van het hele zuidwesten.

Klimaatverandering in het zuidwesten van de VS In het zuidwesten, nu al het droogste en warmste deel van de VS, wordt het nog warmer en in het zuidelijke deel ook droger. In het hele gebied verandert de Herhaling hoeveelheid sneeuwval en de beschikbaarheid van (sneeuwsmelt)water.

De weidegronden in het zuidwesten worden niet geïrrigeerd en zijn heel gevoelig voor droogte. Bijna al het akkerland wordt geïrrigeerd en hiervoor is 80% van al het water in de regio nodig. Als bij stijgende temperaturen zowel de landbouw als de stedelijke gebieden meer water nodig hebben, kan er een tekort ontstaan voor de landbouw. Dit treft de regio economisch, want California produceert ongeveer 95% van de abrikozen, amandelen, walnoten, pistachenoten, kiwi’s, olijven, rozijnen en veel andere voedselgewassen in de VS. Veel noten- en fruitbomen in California hebben een koudere periode nodig om noten en vruchten te laten groeien. Bepaalde groenten die in California worden verbouwd zijn gevoelig voor hoge temperaturen. De oogst kan in de toekomst dus kleiner worden door de stijgende temperaturen. Langs de kust van het zuidwesten van de VS zal door zeespiegelstijging vooral gevaar voor overstroming ontstaan tijdens (storm)vloed en stormen. Ook is er meer kustafslag door grotere en krachtigere golven. Grondwatervoorraden, riviermondingen en meren langs de kust kunnen brak of zout worden, bijvoorbeeld in Los Angeles.


3.4

Cheyenne zegt: ‘Dat komt doordat Chinezen minder calorieën per persoon eten. Het oppervlak landbouwgrond dat hiervoor wordt gebruikt, is kleiner dan wat een Argentijn nodig heeft’. Pieter zegt: ‘Dat komt doordat Argentijnen meer vlees eten dan Chinezen. Voor vlees is veel water nodig en ook veel landbouwgrond, voor het verbouwen van het veevoer.’ c Bekijk online op data.footprintnetwork.org/# de wereldkaart met de ecological footprint per person (ecologische voetafdruk per persoon). Verklaar de verdeling van de ecologische voetafdruk in de wereld. d Iemand die in Las Vegas woont heeft een grotere ecologische voetafdruk dan een gemiddelde Amerikaan. Geef een reden hiervoor die je kunt afleiden uit figuur 10. e Benieuwd naar je eigen ecologische voetafdruk? Doe online de test op voetafdruktest.wnf.nl. Werk daarna in tweetallen. Bespreek de uitkomst van de test met elkaar. Wat vinden jullie van je eigen voetafdruk? Zou je iets willen veranderen aan wat en hoe je consumeert? Zo ja, wat wil je veranderen en waarom?

W16

Natuurbrand in Cajon Pass, California.

Klimaatverandering en duurzaamheid in de VS

47

Herhaling 5

Leren met nieuws.

Zoek in een krant twee berichten die gaan over klimaatverandering in de VS. Lees deze berichten door. Onderstreep met groen alle woorden en zinnen die je herkent uit deze paragraaf. Geef met blauw aan wat je makkelijk vindt in de tekst en met oranje wat je moeilijk vindt. Probeer in deze en vorige paragrafenop te zoeken wat je niet begrijpt van de oranje teksten. Herhaal deze begrippen en verbanden uit de paragrafen nog een keer.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrip: ecologische voet afdruk. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definitie.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


48

Weer en klimaat

3

Weer en klimaat in de VS

3.5 Klimaatbeleid van de VS Deelvraag

1

Hoe probeert de VS klimaatproblemen te voorkomen en te verhelpen?

Verkenning.

W17

a Bekijk op de methodesite het filmpje over de Ogallala aquifer vanaf 3:34 minuten tot het einde. Hoe gaan ze in de Great Plains werken aan duurzaam gebruik van het water uit de Ogallala-aquifer? b Zijn deze plannen bedoeld om de klimaatverandering tegen te gaan of om zich aan te passen aan de klimaat verandering? Leg je antwoord uit. c Geef een voorbeeld van een maatregel die je kunt nemen om klimaatverandering tegen te gaan. 2

Lees Beleid van Trump en gebruik figuur 11, 12 en 13.

a Bekijk figuur 11. Tegen welk beleid protesteren deze mensen? b Bekijk figuur 13. Waar gaan de spandoeken over waarop staat ‘Beloftes gemaakt, beloftes gehouden’ en ‘Pittsburgh, niet Parijs’? c Lees de brief van figuur 12. Je vindt deze brief ook via de methodesite. Zijn de grote bedrijven uit de brief het wel of niet eens met het beleid van Trump? Welke argumenten geven zij voor hun standpunt? d Bekijk W17. Schrijf op basis van W17 een brief aan president Trump waarin je namens het Amerikaanse volk uitlegt wat de mening over en kijk op klimaat verandering van de Amerikanen is. Geef aan het einde aan wat jij zelf vindt dat hij zou moeten doen en waarom je dat vindt. e Werk in tweetallen. Lees elkaars brieven aan president Trump. Hoe overtuigend vinden jullie elkaars brieven? Zijn jullie het met elkaar eens? Waarom wel of niet? 3

Lees Beleid van Trump en gebruik figuur 12.

a Wat is de actuele situatie rond het klimaatbeleid van de regering van de VS? Zoek informatie op internet. b Is het nu gemakkelijker of moeilijker voor de deel staten om zelf klimaatbeleid te maken en uit te voeren? Leg je antwoord uit. c Is de gemiddelde ecologische voetafdruk in Amerika groter of kleiner geworden in het afgelopen jaar? Leg je antwoord uit.

Mening over en kijk op klimaatverandering van Amerikanen, 2016.

Mening over klimaatverandering ja

De aarde warmt op dit moment op. De opwarming van de aarde wordt vooral veroorzaakt door de mens.

nee

mens

0

10

natuur

20

30

40

50

60

70

80

Kijk op klimaatverandering Ik ben bezorgd over de opwarming van de aarde.

90 100 in %

bezorgd

niet bezorgd

De opwarming van de aarde zal mij persoonlijk schaden.

heel erg / matig

weinig / niet

De opwarming van de aarde zal mensen in de VS schaden.

heel erg / matig

weinig / niet

De opwarming van de aarde zal toekomstige generaties schaden.

heel erg / matig

weinig / niet

0

10

20

30

40

50

60

70

80

Beleid Ik ben voor het financieren van onderzoek naar hernieuwbare energiebronnen. Ik ben voor het reguleren van CO2-uitstoot. Ik ben voor een beperking van de uitstoot van CO2 door bestaande kolengestookte elektrictiteitscentrales.

4

0

90 100 in %

heel erg / matig

weinig / niet

heel erg / matig

weinig / niet

heel erg / matig

weinig / niet

10

20

30

40

50

60

70

80

90 100 in %

Lees Wat er wel gebeurt.

a Lees W18. Onderstreep manieren waarop California zich aanpast aan de kleiner wordende voorraad zoet water. b Welke van de in W18 genoemde manieren om met de kleiner wordende voorraad zoet water om te gaan, past bij het idee van een circulaire economie? c Kleur W19 in volgens de legenda en lees de tekst. Wat is het verband tussen het probleem voor thermische elektriciteitscentrales en de informatie in W15? d Denk je dat het Department of Energy (Ministerie van Energie) wel of niet wil meedenken met California en andere staten in het zuidwesten over de omschakeling naar hernieuwbare energie? Leg je antwoord uit.


3.5

W18

Minder water in California.

5

In California probeert men manieren te vinden om met de krimpende watervoorraden om te gaan. Een daarvan is om zuinig te zijn met water. Een burgerinitiatief is bijvoorbeeld het opvangen van ‘grijs’ water na het douchen of baden en uit wasmachines, om dit te gebruiken om de tuin water te geven. Maar ook door de kraan niet te laten lopen tijdens het tandenpoetsen. Andere manieren zijn het ontzilten van water uit de Grote Oceaan of het recyclen van afvalwater van huishoudens. Sinds 2008 doet men dit door het water vanuit een recyclingfabriek in aquifers te pompen, waardoor het zich mengt met het gewone natuurlijke water. Het water wordt dan weer als drinkwater opgepompt. Ook in andere delen van de VS, zoals in Texas, wordt recycling van water steeds meer toegepast.

W19

49

Klimaatbeleid van de VS

Lees Wat er wel gebeurt.

a Gebruik W19. Welk begrip past bij de ontwikkeling in de elektriciteitssector in het zuidwesten? b Waarom is Carbon Capture & Storage (CCS) onderdeel van de scenario’s voor meer hernieuwbare energie? c Waarom is er in het zuidwesten vooral in de zomer veel vraag naar elektriciteit? d Gebruik de atlaskaart Verenigde Staten - Natuurgeweld: seismiek en vulkanisme, Tektoniek en vulkanisme. Waarom is geothermie maar in drie van de zes staten onderdeel van het scenario? Geef een argument dat je baseert op de kaart.

Elektriciteitssector.

Nevada 17.255 MW/u c Grote O

1

eaan

California 32.447 MW/u

Utah 4.612 MW/u

3

8

1 5

5

8 8

6

2 3

2

aardgas met CCS*

3

aardgas

4

biogas met CCS*

5

wind

6

hydro-elektriciteit

7

kernenergie

8

zonne-energie

5

Arizona 26.214 MW/u

4 6

geothermische energie

6

1

7

Colorado 5.598 MW/u 4 63

3

1

New Mexico 4.688 MW/u

5 8

3

2 8

5 7

3 6

0

100

6

5

200 km

*CSS = Carbon Capture & Storage

Scenario’s waarbij in 2050 in het zuidwesten een afname van 80% van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990 bereikt kan worden in de elektriciteitssector.

Vijf van de zuidwestelijke staten stellen al doelen voor het verbruiken van meer hernieuwbare energie. California heeft een limiet gesteld aan de hoeveelheid elektriciteit opgewekt met kolen en olie die geïmporteerd mag worden. Het overgaan op hernieuwbare energie is ook nodig, omdat er steeds minder water beschikbaar is

voor het koelen van thermische elektriciteitscentrales. Deze verbruiken in de VS 40% van het gewonnen oppervlaktewater. Rivieren en meren zullen minder water gaan bevatten, waardoor de elektriciteitscentrales minder goed kunnen werken, vooral tijdens de zomer als de elektriciteitsvraag juist heel hoog is.


50

Weer en klimaat

W20

6

3

Weer en klimaat in de VS

Pacifica, California.

Lees Wat er wel gebeurt en gebruik figuur 14 en 15.

Herhaling 7

a Gebruik figuur 14. Wat is het gevolg van 100 cm zeespiegelstijging in het zuidwesten van de VS? b Ga naar het Actueel Hoogtebestand Nederland op ahn.arcgisonline.nl/ahnviewer. Houd de kaart van Nederland helemaal in beeld en zet de legenda aan via de iconen rechtsboven aan de pagina. Stel dat de zeespiegel inderdaad zes meter stijgt in de komende 600 jaar. Geef een schatting van het percentage van het oppervlak van Nederland dat dan onder water staat. c In figuur 15 zie je maatregelen die je aan de kust kunt nemen om het overstromingsgevaar te verminderen. Geef drie maatregelen die gaan over de gebouwde omgeving en drie maatregelen die gaan over de natuurlijke omgeving. d Passen de maatregelen in figuur 15 beter bij een kust zoals in Nederland of bij een kust zoals je ziet in W20? Leg je antwoord uit. e Wat is het gevaar van zeespiegelstijging bij een kust zoals je ziet in W20?

Vragen doorschuiven.

Vorm een groepje van drie of vier leerlingen. Doe het volgende: - Iedereen schrijft op een apart blaadje een onderwerp of begrip uit deze paragraaf op. - Je schuift je blaadje met de klok mee door naar degene die naast je zit. - Iedereen bedenkt bij het onderwerp of begrip op het blaadje een vraag en schrijft die eronder. - Je schuift je blaadje weer met de klok mee door. - Iedereen schrijft een antwoord op de vraag op het blaadje. - Bespreek samen of de onderwerpen of begrippen goed gekozen zijn, wat je van de vragen vindt en of de antwoorden kloppen.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Er zijn geen nieuwe begrippen in deze paragraaf. • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


Finish

51

Finish Hoofdvraag

Hoe zit het met het weer, het klimaat en klimaatverandering in de Verenigde Staten?

Slotopdracht In dit hoofdstuk heb je gewerkt aan de opbouw van kennis over weer, klimaat en klimaatverandering in de VS. Je hebt nieuwe begrippen geleerd, verbanden tussen die begrippen gelegd en met voorbeelden geoefend. Ook heb je elke paragraaf kunnen oefenen met manieren om te leren, zoals het maken van een proefwerk, het leren met nieuws of het spelen met taboewoorden. Natuurlijk kun je opnieuw een woordweb of een stripverhaal maken van het hele hoofdstuk, zoals je dat in de Finish van hoofdstuk 1 en 2 hebt gedaan. Hier volgt nog een manier waarop je een overzicht over een hoofdstuk kunt krijgen en kunt leren voor het centraal examen. Kies zelf welke manier jij het fijnst vindt. Voor het krijgen van overzicht over een heel hoofdstuk is het maken van een samenvatting handig. Dit doe je met de leerdoelen en door het beantwoorden van de deelvragen en de hoofdvraag. Je maakt eerst een versie op kladpapier: hierin kun je alles opschrijven, wegstrepen en aanvullen wat je wilt, omdat die er niet netjes hoeft uit te zien. Daarna maak je de definitieve samenvatting nog een keer in het net. Werk gerust samen met een klasgenoot. Neem een A3-vel of een dubbele pagina in een groot schrift. Gebruik als het nodig is twee vellen. Schrijf de vijf deelvragen boven aan het A3-vel, zodat je vijf kolommen krijgt. Nummer de leerdoelen van elke deelvraag in het Leerdoelenoverzicht: schrijf de nummers in het witte rondje voor elk leerdoel. Doe alsof de leerdoelen proefwerkvragen zijn. Beantwoord op je A3-vel of in je schrift in elke kolom de leerdoelen van elke paragraaf. Als je de leerdoelen van een paragraaf af hebt, geef je antwoord op de deelvraag van die paragraaf: dat antwoord schrijf je onder in de kolom. Als je alle deelvragen op deze manier hebt beantwoord, zoek je verbanden tussen de antwoorden in de vijf kolommen. Wat hebben deze paragrafen met elkaar te maken? Zie je overlap tussen je antwoorden of vullen je antwoorden elkaar aan? Je kunt deze samenhang aangeven door gekleurde lijnen te trekken tussen je antwoorden en bij die lijnen te schrijven wat het verband is. Daarna schrijf je onder aan het A3-vel het antwoord op de hoofdvraag.

Tips - Probeer eerst uit je hoofd de antwoorden op de leerdoelen op te schrijven. - Als je voor je gevoel niets meer weet op te schrijven, pak je de begrippenlijst erbij en kijk je welke begrippen je nog niet in je antwoorden hebt verwerkt. Die voeg je eraan toe op een logische plaats. - Pak dan het leerboek en het werkboek erbij. Als je al samenvattingen of woordwebben van de paragrafen hebt gemaakt, kun je die er ook bij pakken. Kijk of je de antwoorden op de leerdoelen kunt aanvullen. - Probeer zo veel mogelijk verbanden te leggen tussen je antwoorden in de kolommen. - Vul je antwoorden op de deelvragen en de hoofdvraag aan. - Werk samen met klasgenoten. Wissel jullie samenvattingen uit. Zie je verschillen en overeenkomsten? Begrijpen jullie elkaars verhalen? - Bewaar je samenvatting van het hele hoofdstuk. Je kunt hem gebruiken als je voor het centraal examen over dit onderwerp gaat leren.

Leerdoelenoverzicht 3.1 Deelvraag: Welke factoren beĂŻnvloeden het weer in de VS? Je kunt met behulp van de klimaatfactoren verklaren welke soorten weer in de VS regelmatig voorkomen, hierbij kijk je vooral naar de weer elementen temperatuur en neerslag. Je kunt verklaren waarom er in de VS zowel frontale neerslag, stuwingsneerslag als stijgingsneerslag valt. Je kunt beschrijven hoe de frontale depressies boven de VS ontstaan en verklaren waarom ze daar ontstaan. Je kunt verklaren waarom in de winter in het binnenland van de VS tussen Denver en Chicago bijna geen neerslag valt en ten oosten daarvan wel. Je kunt uitleggen hoe een cold wave (koude golf) ontstaat en welke gevolgen deze heeft. Je kunt uitleggen hoe een warm wave (warme golf) ontstaat en welke gevolgen deze heeft.


52

Weer en klimaat

3

Weer en klimaat in de VS

Je kunt verklaren waarom in het zuiden van de VS woestijngebieden liggen. Je kunt beschrijven welke gebergten vooral invloed hebben op het weer. Je kunt verklaren waarom bij deze gebergten aan de loefzijde stuwingsneerslag valt en waarom het aan de lijzijde warm en droog is. Je kunt verklaren waarom er in Florida en op Hawaii stijgingsneerslag valt.

Je kunt beschrijven wat het verschil is tussen intensieve en extensieve veeteelt. Je kunt verklaren in welke gebieden in de VS extensieve veeteelt en in welke gebieden intensieve veeteelt voorkomt. Je kunt het voorkomen van uitgestrekte bos gebieden in de VS verklaren. Je kunt beschrijven welke producten deze bossen opleveren.

3.2 Deelvraag: Welke klimaten en oorspronkelijke plantengroei komen voor in de VS?

3.4 Deelvraag: Wat is het verband tussen klimaatverandering, de manier van leven in het land en duurzaamheid?

Je kunt met behulp van de klimaatfactoren verklaren welke klimaten in de VS voorkomen en deze benoemen op een kaart. Je kunt de gemiddelde neerslagverdeling in de zomer, in de winter en per jaar in de VS aan de hand van een kaart beschrijven en verklaren. Je kunt de gemiddelde temperatuurverdeling in de zomer, in de winter en per jaar in de VS aan de hand van een kaart beschrijven en verklaren. Je kunt verklaren welke natuurlijke plantengroei voorkomt in de verschillende klimaatgebieden in de VS. 3.3 Deelvraag: Wat is het verband tussen klimaat, grondgebruik en irrigatie? Je kunt beschrijven wat het verschil is tussen voedselgewassen en handelsgewassen en van beide drie voorbeelden geven die in de VS worden verbouwd. Je kunt beschrijven waarom de landbouw in de VS een belangrijke economische sector is. Je kunt met behulp van de drie factoren klimaat, reliĂŤf en beschikbaarheid van (grond)water, het grondgebruik in de VS verklaren. Je kunt uitleggen hoe het oppompen van grondwater uit aquifers kan leiden tot de daling van de grondwaterspiegel. Je kunt twee gevolgen noemen van een dalende grondwaterspiegel. Je kunt uitleggen waarom de akkerbouw in de VS intensieve landbouw is. Je kunt op een kaart de ligging van gespecialiseerde landbouw belts aanwijzen, beschrijven wat het grondgebruik daar is en dit grondgebruik ook verklaren. Je kunt verklaren in welke gebieden irrigatie nodig is.

Je kunt op hoofdlijnen beschrijven hoe de gemiddelde temperatuur, de gemiddelde hoeveelheid neerslag en de neerslagintensiteit in de VS de afgelopen eeuw is veranderd. Je kunt uitleggen waarom een toename in de neer slaghoeveelheid in een gebied niet automatisch betekent dat er in een gebied meer water beschikbaar is voor mensen en natuur om te verbruiken. Hierbij gebruik je de begrippen verdamping, neer slagintensiteit, piekafvoer, temperatuur en waterbalans. Je kunt aan de hand van een kaart benoemen in welke gebieden de kans op verdroging, verzilting en verwoestijning in de VS groter wordt en verklaren waarom dit zo is. Je kunt aan de hand van een kaart benoemen in welke gebieden de zeespiegelstijging kan leiden tot overstromingen en verzilting en verklaren waarom dit zo is. Je kunt drie voorbeelden noemen van extreme weer- en klimaatomstandigheden en uitleggen welke gevolgen deze hebben voor de samenleving. Je kunt uitleggen op welke manier de VS bijdraagt aan klimaatverandering. Je kunt beschrijven waarom de ecologische voetafdruk een maat is voor de duurzaamheid van een land en zijn inwoners. Je kunt uitleggen wat het betekent als de gemiddelde voetafdruk van de inwoner van een land groter is dan 1,7 hectare en wat als deze kleiner is dan 1,7 hectare. Je kunt een beargumenteerde mening geven over je eigen ecologische voetafdruk.


3

3.5 Deelvraag: Hoe probeert de VS klimaat problemen te voorkomen en te verhelpen? Je kunt aan de hand van de actualiteit beschrijven wat het meest recente klimaatbeleid is van de regering van de VS. Hierbij ga je in op het Akkoord van Parijs (klimaatverdrag) en nationale wetten (bijvoorbeeld het Clean Power Plan). Je kunt uitleggen waarom staten en steden in de VS een ander klimaatbeleid kunnen voeren dan de federale regering en waarom dit lastig kan zijn voor deze staten en steden. Je kunt voorbeelden noemen van initiatieven van bedrijven in de VS om meer hernieuwbare energie te verbruiken en om de duurzaamheid te vergroten. Je kunt voorbeelden noemen van staten en steden in de VS die maatregelen nemen om klimaat verandering tegen te gaan en om zich eraan aan te passen. Je kunt voorbeelden van deze maatregelen geven, vooral gericht op het verkleinen van de uitstoot van CO2 en de aanpassing aan de verhoging van de zeespiegel en verdroging.  

Finish

53


54

3

Weer en klimaat

Weer en klimaat in de VS

Examentraining 4 Bekijk bron 2 en 3.  B ij welke plaats hoort elke klimaatgrafiek? Neem de cijfers uit bron 2 over op je antwoordblad en schrijf de letter van de juiste klimaatgrafiek uit bron 3 erachter.

Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten je krijgt voor een goed antwoord.

2p

1 Lees de tekst van bron 1.  W at is de naam van dit weersverschijnsel? 1p

2p 2 Gebruik bron 1.  S chrijf in de kaart op de juiste plek: koude, droge lucht – koele, vochtige lucht – warme, vochtige lucht – koufront – warmtefront  N eem de letters A, B en C over op je antwoordblad en zet er de juiste woorden achter. Kies uit: - regen of sneeuw - buien en onweer - lichte en aanhoudende regen

2p 5 Bekijk bron 3.  W elk klimaat hoort bij elke klimaatgrafiek? Neem de letters over op je antwoordblad en schrijf het juiste klimaat erachter. BRON 2

Vier plaatsen in de VS. 0

CANADA

250 500 km

1

4

3 Gebruik bron 1.  L eg uit wat de tekst en de kaart met elkaar te maken hebben. 2p

250 500 km

H C

BRON 3

Atlantis

A

van Mexico Golf

mm

che A

ºC

250

200

20

150 100

0

Op maandag 1 januari 2018 werden temperatuurrecords gebroken. Gevaarlijk lage temperaturen A B heersten van de mmin acht staten in het ºC middenwesten mm 30 250 250 VS, zoals Kansas, Missouri, Illinois, Minnesota en 20 200 Iowa.200In Omaha werd een recordtemperatuur van –26 150 °C gemeten. Daarmee werd het record uit 1884 10 150 gebroken. 0

j f m a m j j a s o n d maand

van M

exico

Klimaatgrafieken van vier plaatsen in de VS.

50

VS in de ban van kou

50

lf Go

30

250

che

an ea Oc Grote

Oc ea

an

VERENIGDE STATEN

100

MEXICO

B

L

MEXICO

Atlantis

0

an ea Oc Grote

CANADA

0

3

Frontale depressie boven de VS.

Oc ea

2

BRON 1

an

VERENIGDE STATEN

ºC

100

−10

50

−20

0

j f m a m j j a s o n d maand

j f m a m j j a s o n d maand

mm

C

ºC

mm

B

ºC

30

250

200

20

200

10

150

10

150

0

100

0

100

−10

50

−20

0

j f m a m j j a s o n d maand

mm

D

ºC

−10

50

−20

0

30

250

200

20

200

20

10

150

10

150

10

0

100

0

100

0

30

250

20

−10

50

−20

0

j f m a m j j a s o n d maand

−10

50

−20

0

30

−10 j f m a m j j a s o n d maand

−20

mm

j f m a


3

6 Bekijk bron 4.  W at is de oorzaak van de verandering in het aantal koude uren in de winter in Central Valley?  W elke vier gewassen kunnen volgens bron 4 na 2060 niet meer groeien in dit gebied? 2p

55

Examentraining

BRON 5

Voorspelling van behoefte aan irrigatie en opbrengst van de verbouw van mais bij klimaatverandering volgens een scenario waarbij de CO2-uitstoot hoog blijft.

Verandering in irrigatiebehoefte CANADA

7 Bekijk bron 4.  W at betekent de verandering in het aantal koude uren in de winter in Central Valley in de komende eeuw voor dit gebied? Geef een antwoord vanuit de economische dimensie.

0

500

1.000 km

2p

ea an

20

che

Oc

VERENIGDE STATEN

Atlant is

Aantal koude uren in de winter in Central Valley, California, in 1950, 2000, 2041 tot 2060 en 2080 tot 2095. In de tabel staan voorbeelden van fruit- en notenbomen die nu in Central Valley worden verbouwd en de eisen die zij stellen aan het aantal koude uren om fruit en noten te laten groeien.

40

an ea Oc Grote

BRON 4

2041 - 2060

2000

0 −20 −40

MEXICO

−60

Verandering in opbrengst CANADA

1950

in % 60

0

500

1.000 km

2080 - 2099

in % 15 10

1200

Soort boom

Aantal koude uren dat nodig is

Vergelijkbare tijd in dagen of weken

amandel, olijf

200 tot 300

8 tot 13 dagen

abrikoos, pruim

700 tot 1000

4 tot 6 weken

appel, peer

1200 tot 1500

7 tot 9 weken

walnoot, hazelnoot

1500

9 weken

2p 8 Bekijk bron 5.  V erklaar waarom vooral in het gebied binnen de stippellijntjes de behoefte aan irrigatie bij de verbouw van mais in de toekomst groter zal zijn.  W elke twee weerfactoren spelen een belang rijke rol bij het patroon dat je ziet in de onderste kaart?

che

Atlant is

an ea Oc Grote

ey all lV t ra

ey all lV t ra

ey all lV t ra

ey all lV t ra 200

MEXICO

0

Oc

C en

C en

C en

C en

Aantal uren waarin de temperatuur laag is

VERENIGDE STATEN

ea an

5

−5 −10 −15


56

Weer en klimaat

C

Extreem weer in de VS

Extreem weer in de VS Hoofdvraag

Hoe gaan de Verenigde Staten om met tornado’s en tropische orkanen?

C.1 Tropische orkanen Hoe en waar ontstaan tropische orkanen en wat zijn de gevolgen? f In welk deel van de VS komen tropische stormen en tropische orkanen voor? W1

a Bekijk de twee filmpjes via de methodesite. Over welke tropische orkaan gaan de filmpjes? b Welke figuren in de paragraaf herken je uit de filmpjes? Leg je antwoord uit. c Welke informatie over tropische orkanen geven de figuren en de filmpjes? 2

30 aug.

VERENIGDE STATEN

Lees Hurricane Katrina en W2 en gebruik figuur 1 en 2 en W1.

a Welke klasse heeft de tropische orkaan Katrina in figuur 1? Wat betekent deze klasse precies? b Bekijk W1. Wat kun je zeggen over de plek waar een tropische orkaan, zoals Katrina, ontstaat en waar deze ophoudt? c Zet de letters en cijfers van W3 op de goede plek in de kaart. d Gebruik W1 en de atlaskaart Verenigde Staten Natuurgeweld: hurricanes en tornado’s, Hurricanes en tornado’s. Kleur in W3 de baan van Katrina rood. e De K is de elfde letter van het alfabet. Toch was Katrina nog maar de vijfde tropische orkaan in 2005. Hoe kan dat?

W2

Het pad en de sterkte van de tropische orkaan Katrina.

29 aug.

e Oc eaa n

1 Gebruik de figuren uit de paragraaf.

Atlantisc h

Deelvraag

New Orleans

Florida 25 aug.

G

0

ol f

Miami

28 aug.

va n

125

Me

26 aug. 27 aug.

BAHAMA’S

xic o

250 km

CUBA

tropische storm

tropische orkaan, klasse 1

tropische orkaan

tropische orkaan, klasse 2 tropische orkaan, klasse 3

tropische depressie

tropische orkaan, klasse 4

tropische storm

tropische orkaan, klasse 5

Katrina.

Katrina ontstond op 23 augustus als een tropische depressie (lagedrukgebied) boven de Bahama’s (W1), werd al snel een tropische storm en daarna een tropische orkaan klasse 5 (de zwaarste klasse), met windkracht 12 en windsnelheden boven 248 km/uur. Gelukkig zwakte Katrina af tot klasse 3 voor ze New Orleans bereikte op 29 augustus. Toch trok ze een spoor van verwoesting. Huizen werden omvergeblazen en bomen ontworteld. Een tropische orkaan zweept de zee onder zich enorm op. Als de orkaan land bereikt, slaan er hogere golven

dan normaal op de kust. New Orleans ligt net als Nederland in een laag en vlak kustgebied en voor een deel onder de zeespiegel. Ook in New Orleans beschermen dijken tegen overstromingen. Maar die waren niet bestand tegen de kracht van Katrina. Na een dag zware storm, hoge golven vanuit zee en enorme hoeveelheden regen braken op verschillende plekken dijken door en liep 80% van de stad onder water. Er vielen 1.833 doden en de schade was enorm, volgens het National Hurricane Center wel 125 miljard dollar.


C.1

W3

57

Tropische orkanen

Topografie en hurricanes in 2005.

4

Lees Snel ronddraaiende lucht.

a Onder welke omstandigheden kan uit een tropische depressie een tropische orkaan ontstaan? b Bekijk het filmpje Zo ontstaat een orkaan via de methodesite. Welke nieuwe informatie over tropische orkanen geeft dit filmpje? c Wat is de invloed van het Azoren-Hoog op de uiteindelijke kracht en de route van tropische orkanen op de Atlantische Oceaan? d Waarom verliest een tropische orkaan aan kracht als deze boven koeler zeewater of land komt? W4 250

500 km

dijkdoorbraak

routes van hurricanes in 2005 landen en gebieden A Cuba

0

dijk

B Bahama’s

II Centraal Laagland III Appalachen

D Florida

IV Rocky Mountains

e Pontchartrain Lak

evacuatiecentrum

Atlantische Kustvlakte

C Mexico

10 10

wateren a Caribische Zee

steden 1 New York

b

Golf van Mexico

2

Miami

c

Atlantische Oceaan

3

New Orleans

4 km

pompstation

landschappen I

2

B

0

New Orleans vlak na de tropische orkaan Katrina.

610 10

St. Louis Cathedral

Superdome

Lees Hurricane Katrina.

a Gebruik de atlaskaart Verenigde Staten Natuurgeweld: hurricanes en tornado’s, Hurricane Katrina in New Orleans (2005). Kleur W4 met behulp van de kaart in. Vergeet de legenda niet. b Verklaar met behulp van de doorsnede in W4 waarom een groot deel van de stad overstroomde. c Vooral in de wijken Gentilly en Lower 9th Ward zijn er mensen verdronken of kwamen mensen vast te zitten. Geef hiervoor met behulp van W4 een verklaring. d Veel mensen vluchtten naar het Superdome-stadion. Denk je dat ze daar veilig waren als je kijkt naar W4?

A

3

i sipp Missis waterdiepte in overstroomde gebieden in meter 2-3 0-1 1-2

hoogteligging New Orleans meter St. Louis Cathedral, 9 French Quarter 6 Mississippi 3

3 of meer

Lake Pontchartrain

New Orleans

0 –3 –6

A

B normaal waterpeil

extreem hoogwater

dijk


58

Weer en klimaat

W5

C

Extreem weer in de VS

De werking van een tropische orkaan.

L

940

950

960 970

980

990 1000

5

Lees Snel ronddraaiende lucht en gebruik figuur 1.

Herhaling 7

a Gebruik de atlaskaart Verenigde Staten en Mexico. Bereken met behulp van figuur 1 en de atlaskaart de doorsnede van Katrina in kilometers. Zet dit getal in de rechthoek in W5. b Schrijf de cijfers 1 t/m 8 van de volgende zinnen op de juiste plek in W5. 1 dalende, opwarmende droge lucht 2 lage druk 3 hoge druk 4 wegstromen van lucht 5 toestromen van warme, vochtige lucht 6 zware neerslag 7 het oog van de orkaan, wolkeloos 8 snel stijgende, afkoelende lucht c Beschrijf met behulp van W5 de werking van een tropische orkaan. d Geef drie overeenkomsten en drie verschillen tussen een tropische depressie en een frontale depressie. 6 Lees Verspreidingsgebied van orkanen en gebruik figuur 3. a In welke periode kan het zeewater tussen 5 en 20° N.B. het meeste opwarmen? En het zeewater tussen 5 en 20° Z.B.? Leg je antwoord uit. b Verklaar met behulp van je antwoord op vraag 6a het orkaanseizoen op het noordelijk halfrond en op het zuidelijk halfrond boven de Atlantische Oceaan. c Gebruik de atlaskaart De Aarde Klimaatgebieden/ zeestromen. Verklaar waarom er ten oosten en westen van Zuid-Amerika nauwelijks tropische orkanen voorkomen.

Vragen doorschuiven.

Maak een groepje van drie of vier leerlingen. Doe het volgende: - Iedereen schrijft op een apart blaadje een onderwerp of begrip uit deze paragraaf op. - Je schuift je blaadje met de klok mee door naar degene naast je. - Iedereen bedenkt bij het onderwerp of begrip op het blaadje een vraag en schrijft die eronder. - Je schuift je blaadje weer met de klok mee door. - Iedereen schrijft een antwoord op de vraag op het blaadje. - Bespreek samen of de onderwerpen of begrippen goed gekozen zijn, wat je van de vragen vindt en of de antwoorden kloppen.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: hurricane, tropische orkaan. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.


C.2

59

Tornado’s

C.2 Tornado’s Deelvraag

1

Hoe en waar ontstaan tornado’s en wat zijn de gevolgen?

Gebruik figuur 5.

a Bekijk het filmpje over een weersverschijnsel voor de kust van Ameland via de methodesite. Welk weers verschijnsel is dit? b Wat is de maximale windsnelheid bij dit weers verschijnsel? c Bekijk het filmpje via de methodesite. Welk weers verschijnsel is dit? Wat is de maximale windsnelheid bij dit weersverschijnsel? d Zoek op knmi.nl naar de zwaarste tornado die zich sinds 1900 in Nederland heeft voorgedaan. Welke kracht had deze volgens het KNMI? 2

Lees Natuurramp in Joplin en gebruik figuur 4.

a Kleur W7 volgens de legenda. Wat is de grootste breedte van het gebied waar de tornado schade aanricht? b Een tornado heeft meestal een doorsnede van 100 tot 450 m. Verklaar waarom de breedte van het schade gebied niet precies even groot is als de doorsnede van de tornado. Tip: denk nog eens terug aan de filmpjes die je hebt bekeken. c In Tornado Alley heb je kans dat er ongeveer één keer in de 60 jaar een tornado over je huis heen trekt. Stel dat jij nu in een stadje in Tornado Alley zou wonen. Zou jij willen verhuizen, als je wist van deze kans op een tornado? Leg je antwoord uit. W6

d Hoeveel tornado’s komen er gemiddeld per jaar voor in Tornado Alley? Hoeveel meer tornado’s kwamen er voor in 2011? 3

Lees Het ontstaan van tornado’s en gebruik figuur 7.

a Schrijf de cijfers 1 t/m 3 van de volgende zinnen bij de juiste tekening in W6. 1 De lucht in de supercell storm gaat zo snel ronddraaien dat de lucht onder de bui mee gaat draaien en de slurf van een tornado ontstaat. 2 Warme lucht aan het aardoppervlak kan razendsnel omhoog bewegen, waardoor enorme onweerswolken ontstaan. Omdat de windsnelheid en de windrichting met de hoogte veranderen, gaat de opstijgende lucht ronddraaien. 3 De snel opstijgende warme lucht koelt zo af dat deze gaat dalen, samen met de hevige neerslag (hagel, regen). Tegelijkertijd blijft de warme lucht opstijgen en gaat steeds sneller ronddraaien. b Zet een L van lage luchtdruk in W6 op de juiste plek in de drie tekeningen. c In welke tekening is de luchtdruk het laagste denk je? Leg je antwoord uit. d Verklaar het kleurverschil tussen de slurf en de wolken die je ziet in figuur 7. e Wanneer houdt de tornado in W6 op te bestaan?

Het ontstaan van een tornado bij een supercell storm. 70 km

koude lucht

lage windsnelheid

warme lucht

hoge windsnelheid


60

C

Weer en klimaat

W7

Extreem weer in de VS

Schade tornado in Joplin.

schade: 1

2

3

4

5

licht

6

bebouwd gebied

8

onbebouwd gebied

catastrofaal

8

JOPLIN

7

7 2

7

1

8 2

3

4

3

3 4

2 5 7

1

5

5

6

3

2 6

2

1

1

0

500

4

8

1.000 m

Lees Het ontstaan van tornado’s en gebruik figuur 8.

a Gebruik W7. Hoeveel kilometer heeft de tornado afgelegd in Joplin? De tornado was 10 minuten boven Joplin. Hoe snel bewoog deze tornado zich? b Verklaar de schade die je ziet in figuur 8. c Hoeveel tornado’s in Tornado Alley zijn gemiddeld van klasse EF3 en hoger? Tip: gebruik bij de berekening je antwoord op vraag 2d. Is de kans om door een tornado van klasse EF3 en hoger getroffen te worden groter of kleiner dan door een tornado van klasse EF0 tot EF3? Leg je antwoord uit. d Blijft je antwoord op vraag 2c hetzelfde? 5 Lees Het voorkomen van tornado’s en gebruik figuur 4. a Onder welke twee voorwaarden ontstaan tornado’s? b Gebruik de atlaskaart Verenigde Staten Natuurgeweld: hurricanes en tornado’s, Tornado’s. Verklaar waarom overal in de VS tornado’s voorkomen, maar in Tornado Alley de meeste. c Waarom kunnen tornado’s het hele jaar voorkomen? d Verklaar waarom in de winter het risico op tornado’s het kleinste is. 6

Gebruik Vaardigheid 8 Verschijnselen vergelijken.

a Wat zijn overeenkomsten en verschillen tussen tornado’s en tropische orkanen? Let in ieder geval op: - de grootte van het weersverschijnsel - de tijdsduur van het weersverschijnsel - de windkracht die erbij optreedt

8

1

3 6

5

8 6

8

4 8

7

7

7

7

7

7

7

4 3 2

2

8 7

5

4

3

2

1

1

5 4

3

2

3

4

3

6

2

5 5

6

4

8

7

3 4

2

1

8

7

7

7

7

7

7

7

7

7

7

7

7

8 7

- hoe vaak het weersverschijnsel zich voordoet - de voorspelbaarheid ervan - de hoeveelheid schade die wordt aangericht b Welk weersverschijnsel vind jij gevaarlijker: een tornado of een tropische orkaan? Beargumenteer je antwoord met behulp van je antwoord op vraag 6a.

Herhaling 7

Leren met nieuws.

Zoek in een krant twee berichten die gaan over tornado’s in de VS. Lees deze berichten door. Onderstreep met groen alle woorden en zinnen die je herkent uit deze paragraaf. Geef met blauw aan wat je makkelijk vindt in de tekst en met oranje wat je moeilijk vindt. Probeer in deze en vorige paragrafen op te zoeken wat je niet begrijpt van de oranje teksten. Herhaal deze begrippen en verbanden uit de paragrafen nog een keer.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: tornado, wervelwind. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je beheerst de volgende vaardigheid: 8 Verschijnselen vergelijken .


C.3

Hazard management

61

C.3 Hazard management Deelvraag

1

Welke maatregelen kun je nemen om natuurrampen en de ernst ervan te voorspellen en de gevolgen ervan te beperken? 2

Lees Er kan veel misgaan en gebruik figuur 9.

a Bekijk W4. Wat gebeurde er met het Superdome stadion? Waarom was het ingewikkeld om mensen daarvandaan te evacueren? b Bekijk figuur 9 en figuur W4. Waarom zijn er veel mensen verdronken? c Kleur W8 in volgens de legenda. Vergelijk W4 en W8. Wat valt je op? Waarom kunnen mensen denken dat racisme in het spel was bij de hulpverlening die langzaam op gang kwam of bij het niet goed onderhouden van de dijken? d Onderstreep in W9 wat de overheid volgens een onderzoeksrapport niet goed heeft gedaan. W8

ai n

3

4

3

3

3

1

1 4

4 4

3 4

4

3 3

2 2,5

5 km

4

3

3 i p ssip M i s si 4

3

4

3 4 3

3

4 3

0

3

3

4

4

3

3

4

33

4 4

3 4

3 1

3

4

4

3

2

3

4

1

meerderheid hispanic

overstromingsgebied

2

meerderheid Aziatisch

3

meerderheid zwart

langdurig overstroomd gebied met grote waterdiepte

4

meerderheid blank

W9

a Leg uit hoe de risicoperceptie van inwoners van New Orleans een rol kan hebben gespeeld bij het wel of niet vluchten uit de stad. b Lees W10. Waarom zijn spotters (storm chasers) belang rijk voor het waarschuwingssysteem bij tornado’s? c Welke foto uit paragraaf 2 is door een spotter gemaakt, denk je? Leg je antwoord uit. d Waarom is het bij een tornadowaarschuwing belangrijk om direct te reageren op de sirenes die dan afgaan? e Geef een voorbeeld van een andere natuurramp waarbij het (nog) niet mogelijk is om daarvoor te waarschuwen. W10

De spreiding van groepsidentiteit in New Orleans, 2005. Lak e P o n tch artr

Lees Rampenbestrijding en gebruik figuur 9.

2

Tornadojagers - spotters.

Arno Paanstra is meteoroloog en spotter. Hij heeft een bijzondere hobby: het jagen op tornado’s. Elk jaar gaat hij in mei drie weken naar het midden van Amerika. Arno vertelt: ‘We huren een busje en hebben apparatuur bij ons, zoals een laptop met mobiel internet. Als we op weerkaarten zien dat er kans is op een tornado, dan gaan we erop af. Het is echt kicken als je een tornado ziet. Het is moeilijk te beschrijven, zo’n enorme kracht en dat zó dichtbij.’ De zoektocht is niet zonder risico. Arno: ‘Soms hoor je de sirenes afgaan. Dat geeft een gek gevoel. Mensen vluchten naar de schuilkelders en wij blijven op straat om foto’s of filmbeelden te maken.’

dijkdoorbraak en richting

Overheid faalde bij orkaan Katrina.

Een onderzoek naar het functioneren van de federale overheid bij de orkaan Katrina, heeft ook fouten van het Witte Huis aan het licht gebracht. Gebrek aan discipline en ervaring bij de leiding was een belangrijke oorzaak. Rampenbestrijdingsdiensten en het publiek werden niet snel genoeg geïnformeerd en er was geen goed systeem voor opslag van hulpgoederen.

Hoewel er meteen mensen en hulpmiddelen naar het door Katrina getroffen gebied werden gestuurd, was de reactie op Katrina een stuk minder dan de perfect gecoördineerde actie die de president voor ogen had toen hij de regering twee jaar eerder opdracht gaf plannen voor rampenbestrijding te maken, aldus het rapport.


62

Weer en klimaat

3

Extreem weer in de VS

5

Lees Rampenbestrijding en gebruik figuur 9, 10 en 11.

a Bekijk figuur 9. Welk onderdeel van een rampenplan past bij deze foto, vind je? b Bekijk figuur 10. Waarom is het belangrijk om op tijd een evacuatie van een gebied te starten? c Waarom staat er in een rampenplan voor tornado’s niet zo veel over evacueren voorafgaand aan de ramp? d Bekijk figuur 11 en W11. Noem een verschil tussen de schuilkelders op de foto’s. Waarom zijn er veel schuilkelders zoals die in W11 in Tornado Alley? W11

C

Een gemeentelijke schuilkelder bij een school.

Lees Verbeteringen.

a Welke verbeteringen in rampenplannen na de tornado in Joplin in 2011 houden rekening met de risicoperceptie van de bewoners van Tornado Alley? b Waarom kun je met nieuwe, grotere en snellere supercomputers betere voorspellingen doen over tornado’s?

Herhaling 6

Gebruik Vaardigheid 14 Onderzoeksplan en Vaardigheid 15 Stappenplan eigen mening.

Werk in tweetallen. In deze opdracht doe je onderzoek naar de ramp op Sint Maarten in 2017, toen de tropische orkaan Irma recht over dit eiland ging. Je geeft een onderbouwde mening over de manier waarop deze ramp is aangepakt door de (Nederlandse) overheid, waarbij je tips en tops geeft. Daarbij kijk je ook naar de kracht van Irma en de schade die deze orkaan veroorzaakte. Op de methodesite staan al wat bronnen, maar je kunt ook zelf nog verder zoeken. Overleg met je docent(e) over hoe je je resultaten presenteert, bijvoorbeeld in een verslag, in een presentatie of in een poster. 4

Lees Verbeteringen en gebruik figuur 12 en 13.

a Wat voor een bouwwerk zie je in figuur 13? Waarom heeft men dit aangelegd? Met welke bouwwerk in Nederland kun je dit vergelijken? b Wat voor soort maatregelen zie je in figuur 13? c Waarom zijn de maatregelen die de regio New Orleans neemt, te vergelijken met maatregelen langs de Nederlandse kust? d Lees W12. Leg het verband uit tussen W12 en het masterplan in figuur 12. W12

Waarschijnlijk meer tropische orkanen klasse 3 tot 5.

Sommige computermodellen laten zien dat tropische orkanen klasse 3 tot 5 vaker zullen voorkomen. De hoeveelheid neerslag bij deze orkanen zal volgens deze berekeningen ook toenemen. De veranderingen hoeven niet per se plaats te vinden in de gebieden waar tropische orkanen nu ontstaan. Het kan zo zijn dat er in sommige gebieden minder orkanen gaan ontstaan, terwijl er in andere gebieden juist meer gaan ontstaan en bijvoorbeeld ook in gebieden waar nu geen orkanen voorkomen. Over regionale verschuivingen zijn wetenschappers het nog niet eens.

Wat moet je kennen en kunnen? • Je kunt antwoord geven op de deelvraag. • Je kent de volgende begrippen: hazard management, risicoperceptie. ( Op p. 46 in je leerboek vind je de definities.) • Je kunt de leerdoelen behalen die je vindt in het overzicht bij de Finish. • Je beheerst de volgende vaardigheden: 14 Onderzoeksplan en 15 Stappenplan eigen mening.


C

Finish

63

Finish Hoofdvraag

Hoe gaan de Verenigde Staten om met tornado’s en tropische orkanen?

Slotopdracht In deze casus heb je gewerkt aan de opbouw van kennis over extreem weer in de VS, over tornado’s en tropische orkanen. Voor het krijgen van overzicht over een hele casus is het maken van een woordweb handig. Je hebt dat al vaker gedaan. Lees eventueel nog een keer hoe je dat doet in de Finish van hoofdstuk 1 op p. 16. Zet in ieder geval de hoofdvraag Hoe gaan de VS om met tornado’s en tropische orkanen? midden in je woordweb.

Leerdoelenoverzicht C.1 Deelvraag: Hoe en waar ontstaan tropische orkanen en wat zijn de gevolgen? Je kunt uitleggen hoe tropische orkanen ontstaan uit een tropische depressie en ook weer ophouden te bestaan. Je kunt overeenkomsten en verschillen geven tussen een tropische en een frontale depressie. J e kunt aan de hand van een tekening de opbouw en werking van een tropische orkaan beschrijven. Je kunt uitleggen hoe tropische orkanen in klassen worden ingedeeld. Je kunt verklaren waarom tropische orkanen ontstaan tussen de 5 en 20° N.B. en Z.B. Je kunt verklaren hoe en waarom het orkaanseizoen op het noordelijk halfrond verschilt van dat op het zuidelijk halfrond. Je kunt verklaren waarom tropische orkanen min of meer vaste routes volgen na hun ontstaan. Je kunt beschrijven wat de gevolgen zijn van een tropische orkaan. Je kunt met behulp van je kennis over orkanen en informatie over de ligging van een gebied de ernst van de gevolgen in dat gebied verklaren. C.2 Deelvraag: Hoe en waar ontstaan tornado’s en wat zijn de gevolgen?

Je kunt de opbouw beschrijven van de atmosfeer waaruit een supercell storm ontstaat.

Je kunt uitleggen waarom er in Tornado Alley de meeste tornado’s voorkomen en waarom tornado’s het hele jaar kunnen voorkomen. Je kunt uitleggen hoe een supercell storm gaat ronddraaien. Je kunt uitleggen hoe uit een ronddraaiende supercell storm een tornado ontstaat. Je kunt uitleggen hoe een tornado ophoudt te bestaan. Je kunt het verschil uitleggen tussen een tropische orkaan en een tornado. Je kunt de gevolgen beschrijven van een tornado. C.3 Deelvraag: Welke maatregelen kun je nemen om natuurrampen en de ernst ervan te voorspellen en de gevolgen ervan te beperken?

Je kunt uitleggen waarom een waarschuwings systeem en een rampenplan nodig zijn bij hazard management. Je kunt beschrijven hoe een waarschuwings systeem voor een natuurramp eruitziet. Je kunt de rol van tornadojagers (spotters) uitleggen. Je kunt uitleggen waar een rampenplan over gaat. Je kunt uitleggen op welke manier risicoperceptie een rol speelt bij hazard management. Je kunt voor tornado’s en tropische orkanen twee voorbeelden geven van andere maatregelen die je kunt nemen om slachtoffers en schade te beperken. Je kunt beschrijven welke verbeteringen in New Orleans en Tornado Alley zijn aangebracht om slachtoffers en schade in de toekomst te voorkomen. Je kunt beschrijven hoe wetenschappers denken dat klimaatverandering invloed heeft op het voorkomen van orkanen. Je kunt je kennis over hazard management toepassen in een nieuwe situatie, bijvoorbeeld een overstroming in je eigen omgeving.


64

Weer en klimaat

C

Extreem weer in de VS

Examentraining Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten je krijgt voor een goed antwoord.

BRON 2

Twee miljoen Amerikanen op de vlucht voor orkaan Matthew.

1 Fahiem en Bernt doen uitspraken over het ontstaan van orkanen. Fahiem zegt: ‘Een tropische orkaan is een gebied van lage luchtdruk en is wel 500 km of meer in doorsnede.’ Bernt zegt: ‘Tropische orkanen komen in de Verenigde Staten vooral voor in de maanden februari tot en met mei.’  S chrijf Fahiem en Bernt op je antwoordblad en zet erachter of de uitspraak juist of onjuist is.

6 oktober 2016 - Amerika bereidt zich voor op de komst van de krachtige orkaan Matthew. Die zal naar verwachting morgenochtend Nederlandse tijd aan land gaan in de zuidelijke staat Florida. 1,5 miljoen mensen moeten hun huis verlaten. In drie andere staten gaat het om nog eens 500.000 mensen. De voorbije dagen raasde Matthew boven de Caraïben. Daar zijn minstens 144 mensen gedood.

2 Bekijk bron 1 en lees bron 2. Zowel bij orkaan Hermine als bij orkaan Matthew werden zo’n 2 miljoen mensen geëvacueerd uit Florida en de omringende staten. Achteraf bleek dat niet bij beide orkanen nodig.  G eef met behulp van bron 1 een oorzaak waardoor orkaan Matthew minder rampzalige gevolgen voor het zuidoosten van de Verenigde Staten had dan orkaan Hermine.  oem een reden waarom er toch bijna evenveel N mensen geëvacueerd werden.

3 Lees bron 3. Over bron 3 doen Iris en Mustafa allebei een uitspraak. Iris zegt: ‘Het uitroepen van de noodtoestand in Florida is een onderdeel van hazard management.’ Mustafa zegt: ‘Het wel of niet opvolgen van het evacuatie-advies is een voorbeeld van risico perceptie.’  S chrijf Iris en Mustafa op je antwoordblad en zet erachter of de uitspraak juist of onjuist is.

2p

2p

BRON 1

an

250 500 km

che

Oc ea

VERENIGDE STATEN

Atlantis

0

Het pad van de tropische orkanen Matthew en Hermine, 2016.

Matthew Hermine Golf van Mexico

CUBA

MEXICO Gro

te Oce aan

VENEZUELA

2p

4 In gebieden waar veel tropische orkanen voor komen, kan de overheid maatregelen nemen. Een aantal van deze maatregelen valt onder hazard management. 1 een nieuwe woonwijk bouwen 2 rampenplannen maken 3 wegen vernieuwen 4 borden met vluchtroutes plaatsen 5 een waarschuwingssysteem opzetten 6 evacuatie verplichten 7 een nieuwe landingsbaan op het nabijgelegen vliegveld aanleggen  N eem de cijfers van de maatregelen die vallen onder hazard management over op je antwoord blad. 2p


C

BRON 3

BRON 5

Noodtoestand in Florida.

an

Oc ea che

lf Go

van M

exico

gemiddelde aantal tornado’s per jaar per 26.000 km² minder dan 1

3-5

7-9

1-3

5-7

meer dan 9

Atlantis

an ea Oc Grote

MEXICO

L

aan Oce

1

6

Florida

va n

0

125

250 km

he tisc lan At

VERENIGDE STATEN

00

250 500 km

10

0

CANADA

04

Het gemiddelde aantal tornado’s per jaar per 26.000 km2.

10

BRON 4

99

2 99

1p 7 Bekijk bron 4.  G eef een oorzaak voor het voorkomen van tornado’s in Florida.

08

VERENIGDE STATEN

8 98 4 98 980

6 B ekijk bron 4 en 5. In Florida komen zowel tropische orkanen als tornado’s voor.  Van welke van deze weersverschijnselen is bron 5 de isobarenkaart?  G eef met behulp van bron 5 een argument voor je antwoord. 2p

10

lf Go

5 Bekijk bron 4.  Hoe wordt het gebied bij cijfer 1 ook wel genoemd?  eef een reden waarom in het gebied bij cijfer 1 G gemiddeld de meeste tornado’s per jaar voorkomen.

Isobarenkaart van Florida en omgeving. 10 12

7 oktober 2016 - President Obama kondigde donderdagavond de noodtoestand af voor een aantal staten. In Florida, Georgia en South Carolina, waar orkaan Matthew later verwacht wordt, is een evacuatie-advies uitgegaan voor miljoenen inwoners. Het is niet duidelijk hoeveel mensen gehoor hebben gegeven aan de oproep tot evacuatie. Volgens de overheid is het voor bewoners van levensbelang om de kustgebieden te verlaten. Als gevolg van het noodweer dat voorafging aan Matthew, is in Florida al op verschillende plekken de stroom uitgevallen. Hulpdiensten kunnen op veel plaatsen in het gebied al niet meer functioneren. Inwoners wordt dringend aangeraden om binnen te blijven.

2p

65

Examentraining

Me xico

CUBA


SE Arm en rijk Bronnen van energie Grenzen en identiteit

CE Weer en klimaat Bevolking en ruimte Water

www.thiememeulenhoff.nl/degeo


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.