Vanaf schooljaar
’22 / ’23
verleden
, heden. en Staatsinrichting
Geschiedenis voor de bovenbouw van het vmbo
Historisch overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting 3/4 vmbo-kgt
Auteur Ronald den Haan Auteursteam Ronald den Haan Cor van der Heijden Juul Lelieveld Jan-Wolter Smit
Eindredactie Eugenia Smit
Ontwerp omslag
Studio Fraaj, Rotterdam
Beeld omslag
© Collectie Museum Rotterdam
Beeldresearch
Verbaal Visuele Communicatie, Velp
Ontwerp binnenwerk
Tom Lamers, Reclamers, Veghel
Opmaak Staalboek, Veendam Tekenwerk en cartografie EMK, Deventer
Over ThiemeMeulenhoff
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt.
Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 978 90 06 73173 6
Derde herziene editie, eerste druk, 2022 � ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2022
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
COLOFON
Zo werk je met Feniks 4 Het belang van geschiedenis 6
1 Nederland van 1848 tot 1914 10
1.1 Een nieuwe grondwet 13
1.2 Werken en wonen 25
1.3 Een verzuilde samenleving 35
1.4 Gelijke rechten voor iedereen? 44
1.5 Afsluiting 53 Examentraining 58
2 De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) 60
2.1 Spanningen in Europa 63
2.2 Een gruwelijke oorlog 71
2.3 Een nieuw Europa 80
2.4 Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 89
2.5 Afsluiting 96 Examentraining 100
3 Het interbellum (1919-1939) 102
3.1 Leven in de Sovjet-Unie 105
3.2 Crisis en ontevredenheid 115
3.3 Adolf Hitler aan de macht 124
3.4 Nederland in het interbellum 134
3.5 Afsluiting 141 Examentraining 146
4 De Tweede Wereldoorlog (19391945) 148
4.1 Duitsland begint een nieuwe oorlog 151
4.2 De bezetting van Nederland 161
4.3 Duitsland verliest, maar de prijs is hoog 170
4.4 Nederlands-Indië wordt Indonesië 180
4.5 Afsluiting 188 Examentraining 192
5 De Koude Oorlog (1945-1989) 194
5.1 Een verdeelde wereld 197
5.2 Crises tijdens de Koude Oorlog 206
5.3 Internationale samenwerking 215
5.4 Nederland tijdens de Koude Oorlog 223 5.5 Afsluiting 232 Examentraining 237
6 Na de Koude Oorlog 238
6.1 Een nieuw Europa? 241
6.2 Een nieuwe bedreiging voor de vrede 249 6.3 De Europese Unie 258
6.4 Nederland na de Koude Oorlog 267 6.5 Afsluiting 275 Examentraining 278
Onderzoek 280 Examentraining 283 Kaartopdracht 286 Lees- en kijkwijzers 289 Historische vaardigheden 294 Belangrijke personen 297
INHOUD
1 Nederland van 1848 tot 1914
Verkiezingen
Hij ziet er netjes uit, met zijn jasje, zijn hoed en zijn vlinderdas. Je ziet het niet aan hem, maar hij zal toch wel moe zijn van het sjouwen. In de pakketten op de stapels voor hem zitten de stembiljetten: de lijsten waarop mensen kunnen aangeven op wie ze stemmen. Zo’n pakket weegt al gauw een kilo of twaalf. En dan die houten kist en de stembus nog…
Was deze foto een paar jaar eerder gemaakt, dan zouden de stapels een stuk kleiner zijn geweest. Toen mochten namelijk veel minder mensen stemmen. Lange tijd hadden alleen rijke mannen kiesrecht; alleen zij mochten meebeslissen over het bestuur van het land. Die groep werd steeds wat uitgebreid, totdat werd besloten dat álle mannen van 25 jaar en ouder mochten stemmen, of ze nu rijk waren of arm. Dat was in het jaar vóór deze foto werd gemaakt. Pas vanaf 1919 gold het kiesrecht ook voor vrouwen.
Hoofdvraag Welke ontwikkelingen maakte Nederland door in de periode 1848-1914?
BrON 1 In Rotterdam zijn een dag voor de verkiezingen alle benodigdheden klaargezet. Foto uit 1918.
3000 v. Chr. 10 1 Nederland van 1848 tot 1914
1 voor Christus na Christus
In een democratie heeft het volk de macht. Nederland werd in de periode tussen 1848 en 1919 steeds democratischer. Dat ging niet vanzelf, want allerlei groepen mensen hebben hard moeten strijden om dit voor elkaar te krijgen. In dit hoofdstuk leer je over die strijd en over de gevolgen daarvan voor Nederland in onze tijd.
BrON 2 Tot 1917 was er alleen kiesrecht voor mannen die rijk genoeg waren om een bepaald bedrag aan belasting te betalen. Dit bedrag heet ‘de census’. Tekening uit 1902.
BrON 3 Kinderen hebben geen kiesrecht. Wél mag dit meisje haar moeder ‘helpen’ met stemmen. Foto uit 2014.
1000 1500 1600 1700 1800 500 1900 1950
© Albert Hahn/IISG
© ANP / Kees van de Veen
11 Oriëntatie
Opdrachten
1 Verkiezingen
Lees: Verkiezingen. Bekijk: bron 1, bron 2 en bron 3.
a Maak de zin af. Bron 1, 2 en 3 gaan alle drie over …
b In bron 1 zie je een groot vel papier tegen de stembus staan. Wat zou er op dat papier kunnen staan? Bedenk twee dingen.
c Gebruik het stappenplan van de ‘Kijkwijzer spotprenten’ op bladzijde 290. Beantwoord voor bron 2 zo veel mogelijk van de vragen.
d Vul het schema in: schrijf ja of nee.
Wie hebben kiesrecht?
Rijke mannen Arme mannen Vrouwen Kinderen 1870 1918 1919 Nu
2 Politieke besluiten
Het belang van geschiedenis: Politiek is belangrijk voor jou, want de mensen in de politiek bepalen wat jij mag en moet. Geschiedenis kan je hierover helpen nadenken.
a Bedenk samen drie voorbeelden van politieke beslissingen die jullie aangaan.
b In 1917 kregen mannen vanaf 25 jaar kiesrecht. Nu is dat vanaf 18 jaar. Sommige mensen vinden dat ook jongeren van 16 en 17 kiesrecht moeten krijgen. Wat vinden jullie? Waarom?
3 De tijdbalk
Bekijk: de tijdbalk.
a In welke twee tijdvakken valt de periode waarover dit hoofdstuk gaat?
b In welke twee eeuwen valt de periode van dit hoofdstuk?
Onthouden: 1a, 1d, 2b, 3b
Begrijpen: 1b-c, 2a, 3a
12 1 Nederland van 1848 tot 1914
1.1 Een nieuwe grondwet
BrON 4 Berlijn in maart 1848.
Grof geweld in Berlijn
In de Breite Strasse (Brede Straat) hebben mensen barricades opgebouwd. Daarvoor is allerlei rommel gebruikt: lege biervaten, kratten, houten balken, straatstenen. De mannen op de barricade juichen, net als de mensen op de daken. Blijkbaar is er iets gebeurd waar ze blij mee zijn. Misschien hebben de soldaten van de koning zich zojuist teruggetrokken? Achter de mannen ligt iemand op straat, zo te zien is hij dood. Maar weinig mensen lijken zich daar druk om te maken. Ook voor de brandende gebouwen is weinig aandacht. De mannen op de barricades vechten een strijd uit die voor hen zó belangrijk is, dat ze de doden en brand kennelijk voor lief nemen. Die strijd ging om macht. Deze mensen hadden nauwelijks inspraak in het bestuur en dat wilden ze veranderen. Met geweld.
Niet alleen in Berlijn kwamen in 1848 mensen in opstand. In veel Europese landen was het onrustig. Toen ook in Nederland rellen uitbraken, nam koning Willem II direct maatregelen. Misschien zou er net zo hard gevochten worden als in Berlijn? Of net als in Parijs, waar uiteindelijk de keizer werd afgezet! Daarom gaf de koning de relschoppers gauw hun zin: de macht in ons land werd anders verdeeld. In deze paragraaf lees over deze nieuwe machtsverdeling.
13 1.1 Een nieuwe grondwet
Deelvraag Welke gevolgen had de grondwet van 1848 voor het bestuur van Nederland?
© Publiek domein
Revolutiejaar 1848
Het Nederlandse volk had in die tijd nauwelijks invloed op de politiek. Koning Willem II besliste vrijwel alles zelf. Er waren wel ministers en een parlement, maar zij hadden weinig te vertellen. Een groep rijke burgers vond dit oneerlijk: zij mochten nergens over meepraten, terwijl zij wél belasting moesten betalen. Deze liberalen wilden dat burgers meer macht kregen en de koning minder. De overheid zou moeten zorgen voor orde en veiligheid in het land en zich verder zo weinig mogelijk moeten bemoeien met het leven van de burgers. Daardoor zou er meer vrijheid zijn voor mensen, zodat iedereen in zijn leven kon bereiken wat hij wilde. Om dit te regelen, moest de grondwet worden veranderd.
Toen er ook in Nederland rellen uitbraken, gaf koning Willem II een groep mensen de opdracht om een grondwetsherziening te schrijven. De leider van deze groep mensen was de liberale politicus Johan Thorbecke.
Wie was Johan Thorbecke?
De liberaal Johan Thorbecke (1798-1872) werd in 1844 lid van de Tweede Kamer. Hij probeerde de koning ervan te overtuigen dat de macht in Nederland anders verdeeld moest worden, maar de koning wilde dat niet. Vier jaar later veranderde Willem II van mening en vroeg hij Thorbecke om de grondwet te wijzigen. Het parlement kreeg toen meer macht en de koning minder. Thorbecke vond dat alleen rijke en goed opgeleide burgers verstand konden hebben van politiek. Daarom kregen alleen mensen die rijk genoeg waren om minimaal een bepaald bedrag aan belasting te betalen kiesrecht. Dit beperkte kiesrecht heet censuskiesrecht. Thorbecke was tot aan zijn dood in 1872 afwisselend minister en Tweede Kamerlid.
Wie waren Willem II en Willem III? Koning Willem I (1792-1849) werkte vaak achttien uur per dag, omdat hij alles zelf wilde regelen. Hij trok zich niets aan van het parlement en beschouwde de ministers als zijn hulpjes. Zijn zoon vond dat het volk meer invloed moest hebben op het bestuur. Maar toen deze in 1840 zelf koning werd, wilde Willem II (1792-1849) net zo min de macht met iemand delen als zijn vader vóór hem.
In 1848 veranderde dat. De nieuwe grondwet beperkte de macht van de koning, want in een constitutionele monarchie moet iedereen zich aan de wet houden, ook de koning. Al een jaar na invoering van de nieuwe grondwet overleed Willem II.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Willem III (1817-1890). Deze vond de grondwet maar niets. Hij wilde weer terug naar de situatie van vóór 1848 en, net als zijn grootvader, zélf alle macht in handen hebben. Willem III kon de grondwet echter niet meer ongedaan maken. Daarin was namelijk de ministeriële verantwoordelijkheid geregeld. Dit betekent dat de koning niets mag doen of zeggen waarmee de ministers het oneens zijn. De koning zelf is onschendbaar, omdat de ministers verantwoordelijk zijn voor wat hij doet of zegt. Willem III had regelmatig woedeaanvallen en ook met minister Thorbecke maakte hij vaak ruzie. Toen Willem III eens een wet moest ondertekenen waarmee hij het niet eens was, brak hij woedend zijn pen in tweeën. ‘Majesteit, daar had ik op gerekend’, zei Thorbecke kalm en haalde een nieuwe pen uit zijn zak.
© Rijksmuseum, Amsterdam
Koning Willem II
Koning Willem III
© Publiek domein
14 1 Nederland van 1848 tot 1914
© Rijksmuseum, Amsterdam
Verdeelde macht
Door de grondwet van Thorbecke werd Nederland een parlementaire democratie Elke vier jaar bepalen de Nederlanders die kiesrecht hebben wie er namens hen het land mogen besturen. De volksvertegenwoordiging – het parlement – heeft sinds 1848 veel macht, maar niet alle macht. De macht is in ons land namelijk in drie stukken opgedeeld:
• De macht om wetten te maken en wetten te veranderen, heet de wetgevende macht. Deze is in handen van het parlement.
• De macht om wetten uit te voeren, heet de uitvoerende macht. De regering heeft deze macht.
• De macht om mensen te straffen die zich niet aan de wet houden, is de rechterlijke macht. Deze is in handen van rechters.
Iemand kan maar bij een van de drie machten horen. Je mag bijvoorbeeld niet tegelijkertijd rechter én Tweede Kamerlid zijn. Door de verdeling van de machten kan nooit één persoon of één groep alle macht in handen krijgen.
Klassieke grondrechten
Wat als de overheid als geheel – dus de drie machten samen – te machtig wordt? Dat kan nare gevolgen hebben, want een machtige overheid kan burgers gaan onderdrukken.
Om dat te voorkomen, waren er al vóór de tijd van Thorbecke klassieke grondrechten in de grondwet opgenomen. De belangrijkste zijn:
• Vrijheid van godsdienst. Je mag geloven wat je wilt.
• Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers. Je mag alles zeggen en schrijven zolang je niet discrimineert of aanzet tot haat.
Thorbecke nam deze grondrechten in zijn nieuwe grondwet over en voegde er enkele toe:
• Vrijheid van vereniging en vergadering. Mensen mogen zich organiseren en bij elkaar komen om met elkaar te praten.
• Vrijheid van onderwijs. Iedereen mag een school beginnen, mits het niveau van het onderwijs voldoende is om een diploma te halen. Iedereen mag ook voor zijn kinderen de school kiezen waarvan het onderwijs het best past bij zijn ideeën of geloof.
Waarom zijn grondrechten zo belangrijk? Ten eerste omdat ze burgers beschermen tegen de overheid. Ook de overheid moet zich aan de wet houden. Door de grondrechten mag de overheid burgers dus niet discrimineren of een geloof verbieden. Ten tweede kan er nooit een wet worden aangenomen die in strijd is met de grondrechten. Iedere nieuwe wet moet kloppen met de grondrechten, dus met de belangrijkste afspraken die in ons land gelden en die in de grondwet staan.
parlement Eerste Kamer (75 zetels) Tweede Kamer (150 zetels)
regering koning + ministers
Provinciale Staten
gemeenteraad
burgers met kiesrecht
enkele politieke partijen die samen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer, bepalen wie in de regering komen
STEM BUS STEM BUS STEM BUS STEM BUS
15 1.1 Een nieuwe grondwet
BrON 5 Het politieke stelsel van Nederland.
Coalitie en oppositie
In de tijd van Thorbecke waren er in ons land nog geen politieke partijen. Je stemde op een persoon omdat je zijn ideeën goed vond. In onze tijd is een politicus lid van een politieke partij. Dat betekent dat hij zich moet houden aan de ideeën van die partij. Na de verkiezingen worden de zetels van de Tweede Kamer verdeeld. Als een partij twaalf zetels haalt, dan komen er namens die partij twaalf mensen in de Tweede Kamer. Het is nog nooit voorgekomen dat één partij de meerderheid van de zetels kreeg. Wie mag dan het land besturen als er geen meerderheid is? Zonder de steun van een meerderheid in de Tweede Kamer is regeren vrijwel onmogelijk. Daarom gaan vertegenwoordigers van de partijen met elkaar praten. Als de grootste politieke partij met enkele andere partijen een meerderheid in de Tweede Kamer heeft en deze partijen het met elkaar eens zijn over de meeste onderwerpen, kunnen zij een coalitie vormen. De partijen die niet in de coalitie zitten, worden de oppositie genoemd. De regering bestaat uit mensen uit de coalitiepartijen, ook wel regeringspartijen genoemd.
Taken van het parlement
Het parlement – de Eerste en Tweede Kamer samen – heeft twee taken.
1 Het maken en goedkeuren van wetten. De Tweede Kamer heeft daarbij twee rechten die de Eerste Kamer niet heeft:
• Recht van amendement. Leden van de Tweede Kamer mogen een wetsvoorstel van een minister wijzigen of aanvullen.
• Recht van initiatief. Leden van de Tweede Kamer mogen zélf een wetsvoorstel indienen.
2 Het controleren van de regering. Het parlement heeft daarvoor drie rechten:
• Recht van budget. De ministers moeten het parlement vertellen waaraan zij het geld van de belastingen besteden. Het parlement moet die bestedingen goedkeuren.
• Recht van interpellatie. Het parlement mag een minister om informatie vragen. De minister is verplicht die informatie te geven en hij moet daarbij eerlijk en volledig zijn.
• Recht van enquête. Het parlement kan, buiten de minister om, zelf een onderzoek laten doen naar iets.
©
BrON 6 Het Binnenhof in Den Haag. Hier vergaderen onder meer de Eerste Kamer, de Tweede Kamer en de regering. Ook zijn er honderden kantoorruimtes voor politici en ambtenaren. Het ronde torentje links op de foto is de werkkamer van de minister-president.
Getty Images
16 1 Nederland van 1848 tot 1914
Stap 1 een minister of een Tweede Kamerlid doet een wetsvoorstel
Stap 2 de Tweede Kamer stemt over het voorstel
voor voor
Stap 3 de Eerste Kamer stemt over het voorstel
tegen tegen
de minister of het Tweede Kamerlid moet het voorstel aanpassen
Stap 4 de nieuwe wet wordt aangenomen
BrON 7 Van wetsvoorstel tot wet.
Problemen om Luxemburg
Willem III was behalve koning van Nederland ook groothertog van Luxemburg. Dat land was lid van de Duitse Bond. In die tijd bestond het land Duitsland nog niet. Wel waren er een heleboel Duitse landen en landjes die met elkaar samenwerkten. Ze noemden hun samenwerking de Duitse Bond. Frankrijk werd ongerust toen de Duitse Bond steeds machtiger werd en wilde daarom Luxemburg kopen. Zonder Luxemburg zou de Duitse Bond een deel van zijn macht verliezen, zo was het idee. Willem III stemde in met het plan en ook zijn ministers vonden het goed. Willem III stuurde zijn zoon naar Parijs om het te regelen. Maar de leider van de Duitse Bond ontdekte het plan en verklaarde dat dit een reden tot oorlog was. Op een vergadering in Londen werd de zaak gesust: Luxemburg zou niet meer bij de Duitse Bond horen, maar ook niet aan Frankrijk verkocht worden. Daarmee werd een oorlog voorkomen. De Luxemburgse Kwestie kreeg in Nederland een politiek gevolg. Koning en ministers hadden het parlement niet ingelicht over de plannen voor de verkoop van Luxemburg en over de oorlogsdreiging. Het parlement hoorde dit pas achteraf. De parlementsleden vonden dat zij geen regering konden controleren die belangrijke informatie achterhield. Daarom moest de regering aftreden, besloot het parlement. Maar de ministers weigerden dat en Willem III steunde hen daarin. Tegen de koning kon het parlement niets ondernemen, want volgens de grondwet is de koning onschendbaar. Maar de ministers tot aftreden dwingen kon het parlement wel, namelijk door alle financiële plannen af te keuren. De regering kon daardoor geen geld meer uitgeven en kon dus niet meer regeren. De enige oplossing was toen: vertrekken. Sindsdien neemt een regering altijd ontslag als de meerderheid van het parlement dat wil.
17 1.1 Een nieuwe grondwet
Opdrachten
Dit weet je al
1 Politiek
a Welke politieke partijen kennen jullie?
b Op welke politieke partij zou jij nu stemmen? Waarom juist op die partij?
c Zijn de volgende zinnen goed of fout? Bespreek het samen. Verbeter de foute zinnen, maar zoek daarvoor niet eerst informatie op. Verbeter dus de zinnen met wat je nú weet.
1 De leden van de Tweede Kamer worden ook wel ministers genoemd.
2 Ministers zijn de hulpjes van de koning.
3 Ministers worden tijdens verkiezingen gekozen door burgers van achttien jaar en ouder.
4 Nederland is een republiek.
5 De leden van de Tweede Kamer moeten doen wat de koning wil.
Basisstof
2 Onrust en geweld
Je oefent: bruikbaarheid van bronnen
Lees: Grof geweld in Berlijn. Bekijk: bron 4.
a Welk woord vind jij het best passen bij bron 4?
Kies uit: demonstratie – rellen – opstand – oorlog – anders, namelijk …
b Leg je keuze bij opdracht a uit aan de hand van ten minste twee beeldelementen in bron 4.
c Lees: bron 8. Ook in Amsterdam was het onrustig. Wat deed de overheid hiertegen, volgens bron 8?
d Wat vindt de schrijver van bron 8 van de gebeurtenissen waarover hij schrijft: vindt hij die goed of keurt hij die af?
Leg uit door welk woord of door welke woorden je het antwoord weet.
e Stel: je doet onderzoek naar de gebeurtenissen in 1848. Jouw onderzoeksvraag is: Hoe verliepen de rellen en opstanden in 1848? Zijn bron 4 en 8 bruikbaar voor jouw onderzoek? Leg je antwoord uit.
f Je doet opnieuw onderzoek. Nu is jouw onderzoeksvraag: Wat waren de oorzaken van de rellen en opstanden in 1848? Zijn bron 4 en 8 bruikbaar voor jouw onderzoek? Leg je antwoord uit. g Bedenk zelf nog een onderzoeksvraag waarvoor bron 4 en bron 8 bruikbaar zijn.
Een krantenbericht beschrijft gebeurtenissen in Amsterdam:
“ 12 uur: de Dam is gevuld met een menigte mensen die steeds groter wordt. Van een paar winkels worden de ruiten ingeworpen. Er zijn geen soldaten te zien. Half 1: een grote menigte loopt langs de grachten. Enige kinderen gaan voorop en slaan met stokken gewapend de ruiten van aanzienlijke huizen in. Ook het huis van de burgemeester is niet gespaard gebleven. Alle winkels worden gesloten. 2 uur: soldaten bezetten de Dam. Militaire patrouilles te paard en te voet doorkruisen de stad. 3 uur: enkele jongens en mannen zijn opgepakt. Zij hebben ergerlijke baldadigheden gepleegd in twee zilverwinkels. Men hoopt de onrust snel te kunnen beëindigen. Nu en dan hoort men de kreten: ‘Leve Willem II! Willem II moet onze koning blijven!’”
Naar: Vlissingsche Courant, 28 maart 1848.
BrON 8 18 1 Nederland van 1848 tot 1914
Revolutiejaar 1848
Lees: Revolutiejaar 1848.
a Welke zinnen over de liberalen in de negentiende eeuw zijn waar?
☐ Liberalen wilden liever een republiek dan een monarchie.
☐ Liberalen wilden dat de overheid goed voor hen zorgde.
☐ Liberalen wilden dat de overheid hen zo veel mogelijk met rust liet.
☐ Liberalen wilden dat burgers meer macht kregen en de koning minder.
b Leg de zinnen uit die je koos bij opdracht a: waarom wilden de liberalen dat?
c In 1848 braken in veel Europese landen rellen en opstanden uit.
Denk je dat de liberalen het eens waren met die relschoppers? Leg je antwoord uit.
d Hoe reageerde koning Willem II toen er in Nederland rellen uitbraken?
e Vind je dat een verstandige reactie, of juist niet? Leg je mening uit.
4 Wie was Johan Thorbecke?
Lees: Wie was Johan Thorbecke?
a Leg uit waarom Thorbecke de grondlegger van de Nederlandse democratie wordt genoemd. (Zoek eventueel de betekenis van het woord ‘grondlegger’ op.)
b Hoe democratisch vind jij Thorbecke? Leg je antwoord uit.
5
Wie waren Willem II en Willem III?
Lees: Wie waren Willem II en Willem III?
a De liberalen verwachtten dat Willem II, toen hij koning werd, de macht in het land anders zou verdelen. Waarom verwachtten ze dat?
b Welke zin is juist? In een constitutionele monarchie ...
◯ staat de koning boven de grondwet.
◯ staat de grondwet boven de koning.
◯ staan de ministers boven de koning.
c Eén koning kreeg als bijnaam ‘koning Gorilla’. Was dat Willem II of Willem III, denk je?
Haal uit de tekst een argument voor je mening.
d Waarom kon Willem III de grondwet niet gewoon afschaffen? Hij was toch koning?
e Op Prinsjesdag leest de koning de troonrede voor. In die toespraak worden de plannen van de regering voor het komende jaar bekendgemaakt. De koning schrijft de troonrede niet zelf, dat doen de ministers. Bedenk waarom dat is. Gebruik het begrip ‘ministeriële verantwoordelijkheid’ in je antwoord.
6 Verdeelde macht
Lees: Verdeelde macht. Bekijk: bron 5 en bron 6.
a De leden van de volksvertegenwoordiging worden gekozen door mensen met kiesrecht. Nederland heeft op drie niveaus een volksvertegenwoordiging. Welke zijn het?
1 Lokaal (plaatselijk): …
2 Per provincie: …
3 Landelijk: …
b De Eerste Kamer wordt indirect gekozen door het volk. Leg deze zin uit.
c Welke drie machten zijn er?
d Vul de zinnen in. Kies steeds uit je antwoorden bij opdracht c de juiste macht.
1 Een minister heeft … macht.
2 De gemeenteraad heeft … macht.
3 De Eerste Kamer heeft … macht.
4 Het parlement heeft … macht.
5 De regering heeft … macht.
3
19 1.1 Een nieuwe grondwet
e Welke twee machten vergaderen op het Binnenhof? Leg je antwoord uit.
f Iemand kan nooit tegelijkertijd bij twee machten horen.
Lees de laatste zin van Wie was Johan Thorbecke? nog eens. Hoe kan het dat hij minister én Tweede Kamerlid was?
7 Klassieke grondrechten
Lees: Klassieke grondrechten.
a Maak de zin af. Klassieke grondrechten zijn bedoeld om burgers te beschermen tegen …
b Welke klassieke grondrechten stonden al vóór 1848 in de grondwet?
c Welke grondrechten kwamen er in 1848 bij?
d Welke van de klassieke grondrechten van opdracht 7b en 7c vind jij het minst belangrijk?
Leg je keuze uit.
e Welke vind jij het belangrijkst? Waarom?
8 Vrijheid van meningsuiting
Het belang van geschiedenis: De rechten in de grondwet gelden voor elke burger en dus ook voor jou. Geschiedenis kan je helpen daarover na te denken.
a Het recht op vrijheid van meningsuiting geldt niet altijd, want je mag niet alles zeggen. Welke soort uitspraken mag je niet doen, volgens de wet?
b Bespreek samen opdracht a: wat vinden jullie hiervan? Doe dat door de volgende twee vragen te beantwoorden. Leg steeds je mening uit.
• Zou er een totale vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat je altijd en overal alles mag zeggen wat je wilt?
• Of zou er juist minder vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat het niet meer is toegestaan om iemand te kwetsen of te beledigen?
9 Het politieke stelsel
Lees: Coalitie en oppositie. Bekijk: bron 5 en bron 9.
a Hoeveel zetels heeft de Tweede Kamer?
b De meerderheid is de helft plus één. Welk aantal zetels is een meerderheid in de Tweede Kamer?
c Gebruik bron 9. Hebben de politieke partijen PvdA en VVD samen een meerderheid?
d Na de verkiezingen van 2012 gingen de PvdA en de VVD met elkaar overleggen. Over de meeste onderwerpen werden ze het eens. De PvdA en de VVD vormden een coalitie. Wat is een coalitie?
e Leg uit waarom een politieke partij die aan een coalitie deelneemt, niet al zijn verkiezingsbeloften kan waarmaken.
f Stel dat de PvdA en de VVD het in 2012 niet eens waren geworden. Er was dan een coalitie van andere partijen gekomen. Bijvoorbeeld een coalitie van: PvdA + SP + D66 + CDA.
Hoeveel zetels zou die coalitie hebben?
g Bedenk nog een mogelijke coalitie. Schrijf je berekening erbij.
BrON 9 Zetelverdeling in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2012.
SP (15) PvdA (38) Partij voor de Dieren (2) GroenLinks (4) D66 (12) 50PLUS (2) VVD (41) CDA (13) ChristenUnie (5) SGP (3) PVV (15)
20 1 Nederland van 1848 tot 1914
Coalitie en oppositie
Lees: Coalitie en oppositie, en: bron 10.
a Wat is de oppositie?
b Neemt de regering een maatregel waarmee de oppositie het oneens is, dan zal de oppositie er veel kritiek op hebben. De regering weet dat.
Leg uit dat dankzij de oppositie de kwaliteit van het bestuur beter wordt.
c Hoe blijkt uit de eerste zin van bron 10 dat de SP in de oppositie zit?
d Welke twee dingen zou de SP anders doen als zij een regeringspartij was?
e Stel, veel mensen zijn het met Marijnissen eens. Wat gebeurt er dan waarschijnlijk met de SP bij de volgende verkiezingen?
Jan Marijnissen, leider van de politieke partij SP, zei in 2002:
“
Ik weet zeker dat de kiezers de besluiten van deze regering niet willen. De tweedeling tussen arm en rijk wordt niet opgeheven, het geld dat nodig is voor zorg, zieken en ouderen verdwijnt in toys voor de militaire boys. Ze schaffen subsidie op energiezuinige auto’s af. Ze beschermen het milieu niet, maar laten de natuur volbouwen door mensen met poen. Over armoede spreekt de regering niet.”
Bron: Algemene beschouwingen, 2002.
BrON 10
11 Taken en rechten van het parlement
Lees: Taken van het parlement.
a Welke twee taken heeft het parlement?
b Vul het schema in:
1 Schrijf in de eerste kolom de vijf parlementaire rechten.
2 Kruis in de tweede kolom de rechten van de Eerste Kamer aan en in de derde kolom de rechten van de Tweede Kamer.
3 Geef in de laatste kolom van het schema aan welke parlementaire rechten in 1848 voor het eerst in de grondwet stonden.
Recht
Eerste Kamer? Tweede Kamer? Nieuw in 1848
c Lees: bron 11 en bron 12 op de volgende bladzijde. Geef bij elk nieuwsbericht aan van welk recht er gebruikgemaakt wordt. Leg je antwoorden uit.
10
21 1.1 Een nieuwe grondwet
“
Zo’n 250.000 kinderen in ons land leven in armoede. Ze zijn hierdoor minder gezond, voelen zich vaker eenzaam en presteren minder goed op school. Begin juli presenteerden Kamerleden Gijs van Dijk (PvdA) en Don Ceder (ChristenUnie) daarom een initiatiefwet waarin staat dat het aantal arme kinderen vóór 2030 minimaal gehalveerd moet worden, en uiteindelijk naar nul moet worden gebracht. ‘Het is een ramp,’ zegt Van Dijk. ‘Het aantal kinderen in armoede groeit de afgelopen tijd zelfs weer. Dat moet echt anders.’ Hoe de daling in kinderarmoede gerealiseerd moet worden, wil Ceder aan het kabinet zelf overlaten. ‘Er zal jaarlijks moeten worden gemeld wat gedaan wordt om die vermindering te halen. Deze wet is een eerste stap,’ zegt het Kamerlid. ‘Laten we armoede nooit normaal gaan vinden en ons maximaal inspannen, zodat geen enkel kind meer zonder eten naar school of naar bed hoeft te gaan. Hoe eerder er iets verandert, hoe beter’.”
Bron: nu.nl, 18 juli 2021.
BrON 11
“ Het Nederlandse leger heeft een groot tekort aan munitie. Militairen moeten tijdens schietoefeningen nu zelf ‘pang-pang-pang’ roepen, zegt Jean Debie van de militaire vakbond VBM. Verschillende Kamerleden hebben zaterdagavond op het bericht gereageerd. CDA-Kamerlid Raymond Knops zei dat zijn partij het tekort aan munitie al in 2014 voorzag. De Kamerleden Van Klaveren en Bontes willen opheldering van minister Hennis over deze ‘beschamende vertoning’.”
Bron: nu.nl, 1 augustus 2015.
BrON 12
12 Van wetsvoorstel tot wet
Bekijk: bron 7. Lees: bron 13. a Maak de zin af.
Een wetsvoorstel kan worden ingediend door een … of door een lid van de … b Welk wetsvoorstel wil minister Van der Steur indienen?
c Welk argument geeft hij voor zijn wetsvoorstel?
d Welk argument geeft Kamerlid Oskam tegen het wetsvoorstel?
e Het wetsvoorstel uit bron 13 werd geen wet. Bij welke stap van bron 7 liep het wetsvoorstel vast?
“ Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft voorgesteld de wet te wijzigen zodat gevangenen voortaan moeten meebetalen aan hun verblijf in de gevangenis. ‘Diegene die door strafbare feiten hoge kosten veroorzaakt, moet ook een bijdrage betalen voor deze kosten’, aldus de minister.
In de Tweede Kamer is er weliswaar voldoende steun voor het plan, maar in de Eerste Kamer niet. Het plan zal daardoor vermoedelijk stranden. Het CDA vreest dat het plan ertoe kan leiden dat ex-gevangenen hun oude slechte gewoontes weer oppakken. ‘Wij zijn bezorgd dat de criminaliteit toeneemt bij mensen die met schulden uit de gevangenis komen’, aldus CDA-Kamerlid Oskam.”
Bron: Trouw, 18 juni 2015.
BrON 13
22 1 Nederland van 1848 tot 1914
Problemen om Luxemburg
Lees: Problemen om Luxemburg.
De Luxemburgse Kwestie had twee fases:
• Fase 1: Het internationale conflict tussen Nederland, de Duitse Bond en Frankrijk.
• Fase 2: Het binnenlands conflict in Nederland.
a Vat fase 1 in maximaal drie zinnen samen.
Maak daarin duidelijk wat elk van de drie partijen wilde, en wat er vervolgens gebeurde.
b Tijdens fase 2 was het parlement boos omdat het een van zijn taken niet had kunnen uitvoeren. Welke taak was dat, en waarom kon het parlement deze taak niet uitvoeren?
c Kijk nog eens naar het schema bij opdracht 11b. Met welk parlementair recht kon het parlement de regering dwingen tot aftreden?
d Welk doel had het parlementair recht uit opdracht c?
e Volgens sommige mensen heeft het parlement in de Luxemburgse Kwestie misbruik gemaakt van dit recht. Leg dat uit.
f Maak de zin af. Wanneer de koning iets onverstandigs zegt of doet, dan is hij daar niet zelf verantwoordelijk voor, want hij is …
g Wie zijn wél verantwoordelijk voor de fouten die de koning maakt? Gebruik in je antwoord een begrip uit deze paragraaf.
Vat samen
14 De nieuwe grondwet
a Vul de ontbrekende woorden in.
In 1848 werd een nieuwe … (1) gemaakt door de liberaal … (2) Er veranderde veel. Nederland werd een … (3) waarin ook de … (4) zich aan de grondwet moest houden. Voortaan waren de ministers … (5) voor de politieke daden en uitspraken van de koning. Dat betekende dat de koning zelf niets meer mocht beslissen over het bestuur. In de grondwet stond ook dat de burgers … (6) mochten kiezen. Zij namen plaats in de … (7) Alleen mannen die minimaal een bepaald bedrag aan belasting betaalden, mochten stemmen. Deze vorm van kiesrecht heet … (8).
b Schrijf in het schema in de juiste kolom: Eerste Kamer – ministers – parlement – regering – Staten-Generaal – Tweede Kamer –volksvertegenwoordiging.
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
13
23 1.1 Een nieuwe grondwet
Verdieping
15 Jouw politieke partij
Het belang van geschiedenis: iedereen mag een politieke partij oprichten. Door na te denken over wat jij zou willen bereiken met een politieke partij, breng je onder woorden wat jij belangrijk vindt in de samenleving.
a Stel, jullie vormen een nieuwe politieke partij. Bedenk drie dingen die jullie in Nederland willen veranderen. Geef aan:
• waarom je die dingen wilt veranderen
• hoe je die dingen wilt veranderen (hoe het moet worden)
• waar je het geld vandaan haalt.
b Bekijk: bron 14. Maak de zinnen af.
• Op een verkiezingsposter wordt meestal samengevat wat een politieke partij belangrijk vindt. D66 vindt dat Nederland moet worden geleid door … . D66 vindt vrijheid belangrijk, maar daarbij moet wel worden opgelet dat … .
• Ook zie je op de poster de naam van de partij en een foto van een politicus. De poster heeft veel / weinig kleur.
c Bij opdracht a hebben jullie ideeën voor de politiek bedacht. Verwerk die ideeën in een verkiezingsposter. Of maken jullie liever een verkiezingsfilmpje? Overleg het met je docent.
Havo-opdracht
16 Koningschap toen en nu
Je oefent: continuïteit en verandering
a Vergelijk het koningschap van Willem III met het koningschap van Willem-Alexander. Let daarbij op de politieke rol van de koning en op de wijze waarop elke koning omgaat met die rol. Geef voorbeelden van continuïteit én van verandering. b Is er volgens jou in anderhalve eeuw koningschap vooral sprake van continuïteit of van verandering?
Onthouden: 1a-c, 3d, 7a-c, 9a-d, 9f, 10a, 11a-b, 12a, 13a-d
Begrijpen: 2a-d, 3a-c, 3e, 4a, 5a-e, 6a-f, 7d-e, 9e, 9g, 10b-e, 11c, 12b-e, 13e-g
Toepassen: 2e-g, 4b, 8a-b
24 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 14 Verkiezingsposter van D66 uit 2021.
1.2 Werken en wonen
Naar de kapper
De zon beschijnt precies de helft van het straatje. Het is geen koude dag, want dan waren deze mensen wel aan de zonkant gaan zitten. Bovendien hebben ze geen dikke jassen aan. Het zal voorjaar zijn, of nazomer. Een van de jongens knipt de haren van een ander jochie. Zijn broertje? De anderen komen waarschijnlijk ook nog aan de beurt. Of zijn ze al geweest? Door hun pet kun je dat niet zien. Het meisje linksvoor en het jongetje rechts vinden de kapper niet zo interessant. Ze kijken naar het groepje kinderen dat gebukt staat. Wat die kinderen doen, weten wij niet. Zijn ze aan het knikkeren?
Het lijkt best gezellig in dit Rotterdamse straatje. Maar er was een keerzijde. De huizen, waarin grote gezinnen woonden, waren klein, oud en slecht onderhouden. In de winter was het er koud en vochtig, waardoor mensen vaak ziek werden. Bewoners die arm waren, leden dikwijls honger. En arm was bijna iedereen in zo’n buurt.
Vrijwel elke stad had buurten als deze. Hoe was dat zo gekomen? En wat er werd gedaan om het te veranderen? Dat lees je in deze paragraaf.
25 1.2 Werken en wonen
Deelvraag Welke gevolgen had de opkomst van de industrie voor de arbeiders?
BrON 15 De Thoolenstraat in Rotterdam, 1910.
Industrialisatie
In de tweede helft van de negentiende eeuw werden in ons land veel fabrieken gebouwd, vooral in of bij steden. De machines in die fabrieken draaiden op stoomkracht, waardoor er snel en veel geproduceerd kon worden. Door deze industrialisatie veranderde Nederland. Eeuwenlang had het grootste deel van de bevolking in de landbouw gewerkt, maar nu werkten er ook veel mensen in een fabriek. Deze arbeiders deden zwaar werk en maakten lange dagen voor weinig geld. Had een arbeider een gezin, dan werkten zijn vrouw en kinderen vaak ook in de fabriek. Hun inkomen was nodig om als gezin te kunnen overleven. Veel keus was er niet, want door de hoge werkloosheid kon een fabrikant een protesterende arbeider makkelijk vervangen. Er waren geen wetten die de arbeiders beschermden tegen slechte bazen. Het bestaan van arbeiders leek uitzichtloos.
Leeuwarden
Noordzee
Noordzee
Den Haag
inwoners per km² steden met Bevolking rond 1800 minder dan 40 40 - 60 60 - 120
meer dan 50.000 inwoners 20.000 - 50.000 inwoners 10.000 - 20.000 inwoners meer dan 120
BrON 16 Nederland in 1800.
Verandering via vakbonden
Den Helder Sneek
Leeuwarden Groningen Veendam Kampen Zwolle Deventer
Vlaardingen
Alkmaar Haarlem Leiden Delft Gouda Schiedam Rotterdam Gorinchem Dordrecht ‘s-Hertogenbosch
Hilversum Amsterdam Zaandam
Amersfoort Zutphen Utrecht
Almelo Hengelo Enschede Arnhem Nijmegen Tiel
Den Haag Tilburg Breda Bergen op Zoom Middelburg Vlissingen Roermond
BELGIË
Sittard Maastricht
50 km 25 0
Bevolking rond 1900 minder dan 60 60 - 120 120 - 240
inwoners per km² steden met
meer dan 100.000 inwoners 50.000 - 100.000 inwoners 20.000 - 50.000 inwoners 10.000 - 20.000 inwoners meer dan 240
BrON 17 Nederland in 1900.
Klaagde één werknemer over de slechte arbeidsomstandigheden in een fabriek, dan was de kans groot dat hij werd ontslagen. Maar klaagden alle arbeiders tegelijk, dan kon de fabrikant hen niet allemaal ontslaan. Het werk in zijn fabriek zou dan stil komen te liggen en dat kostte hem geld. Om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, moesten werknemers zich dus verenigen. Overal in Europa richtten arbeiders vakbonden op: organisaties die namens een grote groep arbeiders onderhandelden met fabrikanten. Ieder lid betaalde maandelijks een geldbedrag aan de vakbond. Dat geld ging in een spaarkas. Als de fabrikant niet luisterde naar de eisen van de vakbond, dan konden de
50 km 25 0 ‘s-Hertogenbosch
DUITSLAND BELGIË
Delft
Groningen Zwolle Nijmegen Utrecht Amsterdam Haarlem
Gouda Leiden Rotterdam Dordrecht Middelburg Maastricht
DUITSLAND
26 1 Nederland van 1848 tot 1914
arbeiders gaan staken. Omdat de stakende arbeiders geen loon kregen, ontvingen ze wat geld uit de spaarkas van de vakbond. Ook als een vakbondslid ziek werd, kreeg hij een kleine uitkering uit de spaarkas.
Verandering via een revolutie
In bijna elk Europees land was de situatie hetzelfde: de meerderheid van de mensen leefde in grote armoede en had niets te zeggen, terwijl een kleine minderheid veel geld en alle macht had. De Duitse filosoof Karl Marx vond dat verkeerd. Volgens hem moest particulier bezit worden afgeschaft: alles moest van iedereen zijn. De macht moest in handen komen van de arbeiders, van de mensen dus die het werk deden. Als er geen rijkdom en armoede meer was, en geen macht en machteloosheid, dan waren alle mensen gelijkwaardig. Marx besefte dat deze ideale situatie niet vanzelf zou komen, want rijke en machtige mensen staan hun bezittingen en macht niet zomaar af. Daarom was er volgens Marx een revolutie nodig. Alle arbeiders moesten in opstand komen en –eventueel met geweld – de ideale samenleving invoeren. Mensen die de ideeën van Karl Marx in praktijk willen brengen, heten communisten. Hun leer heet het communisme
Verandering via het parlement
Ook andere mensen vonden de grote ongelijkheid tussen arm en rijk in de samenleving verkeerd. Zij wilden dit veranderen via wetgeving. Deze sociaaldemocraten wilden dat rijke mensen meer belasting gingen betalen, zodat de overheid daarmee voorzieningen kon betalen waarvan álle mensen in een land profiteerden, ook arme mensen. Sociaaldemocraten en communisten hebben dus hetzelfde doel: een samenleving waarin bezit gelijk is verdeeld. Dit streven noemen we socialisme. Maar de manier waarop ze dat willen bereiken, is verschillend. Communisten zien de sociaaldemocratie dan ook als een tussenstap naar de ideale samenleving, niet als het eindpunt.
© Wikimedia Commons
BrON 18 ‘De staking’. Schilderij van Robert Köhler uit 1886.
27 1.2 Werken en wonen
Wie was Pieter Jelles Troelstra?
Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) stoorde zich aan het onrecht dat hij in de samenleving zag. Samen met twee vrienden richtte hij de SociaalDemocratische Arbeiderspartij (SDAP) op. Deze partij zette zich in voor betere levensomstandigheden voor arbeiders. Om dat te kunnen bereiken, wilde de SDAP algemeen kiesrecht. Dan konden ook arbeiders stemmen, zodat er in de Tweede Kamer meer sociaaldemocraten zouden komen. Zij konden dan opkomen voor de belangen van de arbeiders. Troelstra zat ruim twintig jaar in de Tweede Kamer. Hij hield vaak lange en felle toespraken waarin hij opriep tot veranderingen.
Sociale wetten
Niet alleen socialisten wilden betere levensomstandigheden voor de arbeiders, ook andere mensen dachten na over wat men de sociale kwestie noemde. Tot dan toe waren arme mensen afhankelijk van liefdadigheid: van de hulp van kerken of vrijwilligers. De armoede was nu echter zo groot en de problemen zo ernstig dat ze niet opgelost konden worden met liefdadigheid alleen. Veel mensen, ook liberalen, vonden dat de overheid in actie moest komen. In 1854 werd met het aannemen van de Armenwet een eerste stap gezet. Die wet regelde dat mensen die geen hulp van de liefdadigheid kregen, steun kregen van de overheid. In 1874 maakte de liberale politicus Samuel van Houten een wet tegen kinderarbeid. Dit ‘Kinderwetje van Van Houten’ werd nauwelijks gecontroleerd, zodat er kinderarbeid bleef bestaan. Pas met de Leerplichtwet (1901), die regelde dat kinderen van zes tot twaalf jaar naar school moesten en die wél werd gecontroleerd, kwam er een einde aan de ergste kinderarbeid. In datzelfde jaar werd de Woningwet ingevoerd, waarin stond dat een woning van redelijke kwaliteit moest zijn. De overheid mocht een krot onbewoonbaar verklaren en betaalde zo nodig mee aan de bouw van nieuwe huizen. Ook kwam er een Ongevallenwet: arbeiders die na een ongeluk niet meer konden werken, kregen voortaan een kleine uitkering. Mede door deze sociale wetten verbeterden de levensomstandigheden van de arbeiders.
© Publiek domein
BrON 19 Verkiezingsposter van de SDAP uit 1918.
28 1 Nederland van 1848 tot 1914
© Delpher / Koninklijk Archief
Opdrachten
Dit weet je al
1 Werken en wonen
a Leg aan elkaar uit wat de volgende woorden betekenen: huisnijverheid – stoommachine – industriële revolutie – spierkracht – stoomkracht Lukt het niet, zoek de woorden dan online op.
b Welke woorden van opdracht a horen bij de negentiende eeuw?
Leg van ieder woord uit waarom het wel of niet bij de negentiende eeuw hoort.
Basisstof
2 Wonen in een arbeidersbuurt
Lees: Naar de kapper. Bekijk: bron 15.
a Waaraan kun je zien dat de huizen op de foto oud en slecht onderhouden zijn?
b De Thoolenstraat lag in het centrum van Rotterdam. Tegenwoordig bestaat de Thoolenstraat niet meer. Bedenk wat daar de oorzaak van is.
3 Het leven van arbeiders
Lees: Industrialisatie.
a Leg uit dat de industrialisatie voor veel mensen negatieve gevolgen had.
b Gebruik een lege pagina in je schrift. Schrijf bovenaan: Het moeilijke leven van arbeiders. Verdeel daaronder de pagina in twee kolommen. Schrijf boven de linkerkolom: Op het werk. Schrijf boven de rechterkolom: Thuis
c In de tekst staan verschillende zaken die het werk in een fabriek moeilijk en zwaar maakten. Schrijf ze in de linkerkolom.
4 Industrialisatie
Bekijk: bron 16 en bron 17.
a Maak de zinnen af. Op de kaarten zie je het aantal … per km². Ook zie je welke … er zijn en hoeveel inwoners die hebben. b Wat is er in de negentiende eeuw gebeurd met het aantal inwoners per km² in Nederland? c Fabrieken werden vooral in of bij steden gebouwd. Bedenk daar twee redenen voor. d Veel mensen verhuisden naar de stad. Bedenk waarom ze dat deden. e Verstedelijking betekent dat steden groter worden doordat er meer mensen in een stad gaan wonen.
Is er in de negentiende eeuw sprake van verstedelijking? Hoe zie je dat in bron 16 en 17? f Bekijk: bron 20 op de volgende bladzijde.
Stel, je wilt met een bron aantonen dat de kaarten van bron 16 en 17 kloppen. Is bron 20 daarvoor een bruikbare bron? Leg je antwoord uit.
29 1.2 Werken en wonen
Haarlem Dordrecht
55
50
40 45
Den Bosch Nijmegen
35 25 20
60 15
30
65 70 1830 1840 1850 1860 1890 1870 1880 1900
75 x 1.000 jaar
1910
BrON 20 Aantal inwoners van vier steden die rond 1830 ongeveer even groot waren.
5 Bruikbaarheid van bronnen
Je oefent: bruikbaarheid van bronnen Bekijk: bron 15.
a De huizen op de foto in bron 15 zijn ongezonde woningen. Geef daar twee oorzaken van. Schrijf ze in de juiste kolom van het schema van opdracht 3.
b Lees: bron 21 tot en met 25. Haal uit elke bron informatie over de arbeids- of woonomstandigheden van arbeiders. Schrijf deze informatie in het schema bij opdracht 3.
c Kies de juiste woorden. Bron 15 geeft wel / geen informatie over de woonomstandigheden van arbeiders. Bron 15 geeft wel / geen informatie over de arbeidsomstandigheden.
d Verwerk je antwoord bij opdracht c in het schema. En vul het schema verder in voor de andere bronnen. Schrijf ja of nee in de juiste kolom.
Wonen Werken bron 15 bron 21 bron 22 bron 23 bron 24 bron 25
Parlementaire enquête (1886-1887), een onderzoek naar de levensomstandigheden van arbeiders. J.H. Wijnen vertelt over het werk bij de ovens in een aardewerkfabriek: “ Zulk een oven wordt op eene vreselijke, allerschrikkelijkste hitte opengebroken en dan moet na eenige tijd van afkoeling de werkman in dien oven gaan, waarin, ik durf het rechtuit te verklaren, de fabrikant zijn jachthond of zijn rijpaard niet zou wagen. Om zich tegen de hitte te beschermen, droegen de ovenwerkers natte doeken om het hoofd, die wel eens verschroeiden. Buiten adem strompelden de mannen na een kwartier uit de oven om een liter water te drinken en een kwartier uit te rusten, waarna zij voor één gulden vijfentwintig per dag opnieuw de ovens ingingen.”
Bron: Verslag van de parlementaire enquête ‘De toestand in werkplaatsen en fabrieken’, 1887. BrON 21
30 1 Nederland van 1848 tot 1914
Ook in Groot-Brittannië liet het parlement een enquête houden. Michael Ward vertelde daar:
“
Toen ik arts was in het ziekenhuis werden er regelmatig slachtoffers van ongelukken binnengebracht. Kinderen kwamen met hun handen en armen tussen de machines terecht. In veel gevallen werd de huid tot op het bot weg geschraapt en kwamen de spieren bloot te liggen. Soms waren er een of twee vingers afgerukt. Afgelopen zomer bezocht ik de school in Lever Street. Van de leerlingen die op dat moment op school waren, werkten er 106 voor een deel van de tijd ook in de fabriek. Bijna de helft van deze kinderen had tijdens dat werk al verwondingen door een van de machines opgelopen.”
Naar: Notulen Britse Hogerhuis, 1819.
BrON 22
Journalist Louis Hermans bezocht regelmatig Rotterdamse arbeidersbuurten. Hij zag daar ‘twee kleine, magere en wasachtig-witte kindertjes. Twee kindertjes van een jaar oud, met groote hongeroogen, met armpjes en beentjes als trommelstokken, met lijfjes als gevilde konijntjes’.
Bron: L. Hermans en H. Spiekman, Wat zij krijgen. Wat zij noodig hebben, 1907.
BrON 23
Uit een interview met een fabrikant: “ Vraag: Het gebeurt dus dat zij, met een zeer klein rustuurtje tussendoor, dertig uur achter elkaar doorwerken?
Antwoord: Ja, dat gebeurt wel eens.
Vraag: Vindt u dat geen zeer zware arbeid?
Antwoord: Dat zal ik niet tegenspreken, maar ze mogen van zes uur tot acht uur wel even slapen.
Vraag: Op de grond?
Antwoord: Natuurlijk. Maar het is best lekker warm, vanwege de verwarmingsbuizen.”
Naar: Rapport staatscommissie, 1890.
BrON 24
Uit een interview met een ambtenaar van de gemeente Den Bosch:
“
Vraag: Zijn de woningen van arbeiders redelijk goed te noemen?
Antwoord: Zeer slecht.
Vraag: In hoeverre zijn de huizen zeer slecht?
Antwoord: Er is geen licht, geen frisse lucht en ze zijn veel te klein.
Vraag: Hoe is voor de afvoer van ontlasting gezorgd?
Antwoord: Soms worden tonnen met ontlasting opgehaald, maar niet altijd. ”
Naar: Rapport staatscommissie woningbouw, 1892. BrON 25
31 1.2 Werken en wonen
Stakingen
Lees: Verandering via vakbonden. Bekijk: bron 26.
a Stel, jij werkt voor een vakbond. Je hebt gehoord dat een fabrikant zijn personeel heel slecht behandelt. Je gaat naar een arbeider van die fabriek en vraagt hem mee te doen met een staking die jouw vakbond organiseert. De arbeider antwoordt: ‘Als ik staak, word ik waarschijnlijk ontslagen en krijg ik geen loon. Dat geld kan ik niet missen.’ Wat is als vakbondsman jouw reactie?
b Welke ontwikkeling zie je in bron 26?
c Bron 26 bewijst dat er tussen 1901 en 1910 steeds meer vakbonden kwamen. Bedenk een argument vóór deze stelling.
d Bron 26 bewijst dat er tussen 1901 en 1910 steeds meer vakbonden kwamen. Bedenk een argument tegen deze stelling.
Gemiddeld aantal stakingen per jaar in de vier grote steden 1901 - 1905 1906 - 1910 BrON 26 Stakingen in vier grote steden.
7 Verandering via vakbonden
Bekijk: bron 18.
a De arbeiders staan bij het huis van een rijke man. Hoe kun je dat zien?
b Een arbeider spreekt de rijke man toe. Bedenk wat hij zegt.
c Bij deze staking wordt misschien geweld gebruikt. Welke aanwijzing geeft de schilder daarvoor?
d Kijk goed naar de arbeidersvrouwen op het schilderij. Wat doen ze? e Verklaar de houding van de vrouwen.
f Beschrijf met enkele steekwoorden:
• hoe het terrein eruitziet
• hoe het industriegebied op de achtergrond eruitziet
• wat voor weer het is.
g De schilder zal de beeldelementen die je bij opdracht f beschreef, bewust zo hebben weergegeven. Leg dat uit.
6
Amsterdam 5 Rotterdam
Den Haag Utrecht
0 10 15 20 25 30 35 40
32 1 Nederland van 1848 tot 1914
8 Verandering via een revolutie, of via het parlement?
Lees: Verandering via een revolutie, en: Verandering via het parlement.
a Hoe ziet de ideale samenleving volgens Karl Marx eruit?
b Hoe wilde hij die ideale samenleving bereiken?
c Geef per zin aan over welke groep het gaat: communisten, sociaaldemocraten, of allebei.
1 Deze mensen zijn het eens met de ideeën van Karl Marx.
2 Zij willen een revolutie.
3 Zij vinden het doel van Marx goed, maar willen geen revolutie.
4 De communisten en de sociaaldemocraten samen.
5 Zij willen wetten maken die zorgen voor een betere samenleving.
9 Wie was Pieter Jelles Troelstra?
Lees: Wie was Pieter Jelles Troelstra?
a Toen de SDAP werd opgericht, had Nederland censuskiesrecht. Leg uit wat dat is.
Lees het na in de begrippenlijst van dit hoofdstuk als je het niet meer weet.
b Door het censuskiesrecht konden arbeiders niet stemmen. Leg dat uit.
c Waarom wilde de SDAP algemeen kiesrecht?
d Volgens de liberalen moest de overheid zorgen voor orde en veiligheid en zich verder zo min mogelijk met de burgers bemoeien.
Hoe zagen de sociaaldemocraten de rol van de overheid?
e Leg uit waarom de sociaaldemocraten de rol van de overheid op die manier zagen.
10 De SDAP
Bekijk: bron 19.
a Aan welk beeldelement kun je zien dat de SDAP zich inzette voor de belangen van arbeiders?
b Tegen welke vijf zaken streed de SDAP, volgens deze poster?
11 Sociale wetten
Lees: Sociale wetten.
a Welke vijf sociale wetten worden er in de tekst genoemd?
b Lees: bron 21 tot en met 25. Elke bron gaat over een probleem. Bedenk bij elke bron een sociale wet die het probleem helpt oplossen.
c Lees in opdracht 9d nog eens hoe de liberalen de rol van de overheid zagen. Waarom lijkt het vreemd dat liberalen sociale wetten maakten?
d Weinig liberalen waren tegen de Armenwet van 1854. Iemand die geen inkomen heeft en geen hulp krijgt van de liefdadigheid, zal immers misschien gaan stelen. Hij is dan een bedreiging voor de orde en de veiligheid in de samenleving. De overheid mag dus iets doen om dat te voorkomen. Bij andere sociale wetten is het lastiger om te beredeneren waarom de liberalen deze wilden.
Bedenk welke andere redenen liberalen konden hebben om met een sociale wet in te stemmen.
Gebruik de tips, die tussen haakjes staan.
1 … (Slechte hygiëne leidde tot besmettelijke ziektes.)
2 … (Veel liberalen waren christelijk.)
3 … (Gezonde en sterke arbeiders zijn productiever dan zwakke en zieke arbeiders.)
33 1.2 Werken en wonen
12
Levensomstandigheden van de arbeiders
a Beschrijf de levensomstandigheden van de arbeiders in de negentiende eeuw in maximaal dertig woorden.
b Leg uit wat de volgende namen en begrippen te maken hebben met de levensomstandigheden van arbeiders.
1 Troelstra
2 SDAP
3 communisten
4 vakbond
5 sociaaldemocraten
Verdieping
13 Vakbonden
Het belang van geschiedenis: Vakbonden bestonden in de negentiende eeuw en bestaan nog steeds. Als je begrijpt waarom vakbonden werden opgericht, begrijp je ook beter wat deze organisaties in onze tijd doen.
a Ga naar de website van de vakbond FNV. Lees de kopjes boven de artikelen. Komen vakbonden in onze tijd nog steeds op voor de belangen van werknemers? Geef drie voorbeelden.
b Reageer met argumenten op de volgende stellingen. Stelling 1: Werknemers die geen lid zijn van een vakbond, hebben geen enkele mogelijkheid om hun werkomstandigheden te verbeteren Stelling 2: Vakbonden zijn in onze tijd nog net zo hard nodig als in de negentiende eeuw.
Havo-opdracht
14 Havo-opdracht
Bekijk de afbeelding bij Wie was Pieter Jelles Troelstra?
Op de afbeelding houdt Troelstra een toespraak. Hij was een goede spreker en zijn speeches maakten vaak veel indruk op de toehoorders.
Schrijf de toespraak die Troelstra op deze tekening zou kunnen houden.
Je wordt beoordeeld op de inhoudelijke punten die je inbrengt en op de argumentatie daarbij. Je wordt ook beoordeeld op de retorica: je wilt overtuigen, opzwepen, tot actie oproepen … en dat moet uit je woorden blijken.
Onthouden: 1a-b, 3a, 3c, 4a, 8a-c, 9a-d, 10b, 11a
Begrijpen: 2a-b, 3b, 4b-f, 5a-d, 6a-d, 7a-g, 9e, 10a, 11b-d, 12a-b
Toepassen: 13a-b, 14
Vat samen
34 1 Nederland van 1848 tot 1914
1.3 Een verzuilde samenleving
Voetballers in pak
Hoe oud zullen ze zijn, de jongens vooraan? Een jaar of veertien? De jongens die meer naar achteren staan, zijn zeker een jaar of tien ouder. Wat hen bindt, is dat ze allemaal lid zijn van voetbalclub RKSV Mobilia uit Grave, in Noord-Brabant. Aan hun kleding zie je dat niet. Op de foto gaan was toen nog bijzonder; de jongens hebben daarvoor hun netste pak aangetrokken. Behalve voetbal is er nog iets dat de jongens bindt: ze zijn allemaal katholiek. RKSV Mobilia is een katholieke voetbalclub: de RK staat voor rooms-katholiek (‘rooms’ verwijst naar Rome, waar de paus woont).
In onze tijd is het moeilijk voorstelbaar dat een voetbalclub alleen mensen van een bepaalde godsdienst toelaat, maar rond 1900 was dat heel normaal. De samenleving was toen verdeeld in groepen die zich weinig met elkaar bemoeiden. Zo was het vanzelfsprekend dat een jongen uit een katholiek gezin naar een katholieke voetbalclub ging en naar een katholieke school. Hierover lees je in deze paragraaf.
35 1.3 Een verzuilde samenleving
Deelvraag Waarom en hoe raakte de samenleving verdeeld in vier zuilen?
BrON 27 De voetbalclub RKSV Mobilia in 1922.
Protestanten en katholieken
In Nederland waren in de negentiende eeuw vrijwel alle mensen christelijk. Daarvan waren sinds de zestiende eeuw de protestanten in de meerderheid. Zij woonden vooral in de noordelijke provincies. Protestantse predikers – dominees – waren mannen met veel gezag. Vaak waren ze erg streng in de leer. Zij vertelden hun gelovigen dat al het gezag van God kwam, dus ook de overheid. Daarom hoorde gehoorzaamheid bij het geloof, mits de gezagsdragers volgens de regels van de Bijbel handelden. Van nieuwe ideeën, zoals het socialisme, moesten deze protestanten niets hebben. De katholieken waren een grote minderheidsgroep. De meeste katholieken woonden in het zuiden. Katholieken hadden minder rechten dan protestanten. Zij mochten bijvoorbeeld geen kerken bouwen en niet voor de overheid werken. Dat veranderde in 1848. In de grondwet van Thorbecke stond immers dat alle burgers gelijke rechten hebben. Maar in de praktijk merkten de katholieken daar weinig van. Daarom streden zij voor emancipatie: ze wilden niet alleen volgens de wet, maar ook in het dagelijks leven dezelfde rechten en kansen hebben als protestanten. Op sommige punten waren katholieken en protestanten het helemaal met elkaar eens. Ook katholieken waren tegen het socialisme. Het socialisme zou maar tot verdeeldheid tussen werkgevers en werknemers leiden, vonden zij. De overheid moest dit voorkomen door zelf voor de zwakkeren op te komen en te zorgen voor samenwerking. Net als de protestanten vonden ook de katholieken dat de overheid moest uitgaan van de principes van het christendom. Samen werden beide groepen de confessionelen genoemd.
Schoolstrijd
In de grondwet van Thorbecke stond dat de overheid de scholen betaalt. Op deze openbare scholen kregen de kinderen les in de ‘christelijke deugden’, maar dat vonden veel confessionelen onvoldoende. Zij richtten daarom eigen scholen op, waar de leerlingen katholiek of protestants godsdienstonderwijs kregen. Dat mocht, want in de grondwet is de vrijheid van onderwijs geregeld. De confessionelen moesten dit ‘bijzonder onderwijs’, de naam voor niet-openbare scholen, wel zelf betalen. Dat laatste wilden zij veranderen. Zij vonden dat de overheid zowel het openbare als het bijzonder onderwijs moest betalen. In de Tweede Kamer zaten in die tijd vrijwel alleen liberalen, en die voelden daar niets voor. Dit conflict over het onderwijs wordt de schoolstrijd genoemd en duurde bijna driekwart eeuw.
© Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen
36 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 28 Het onderwijs op katholieke scholen werd vaak verzorgd door nonnen (op meisjesscholen) en paters (op jongensscholen). Foto uit 1941.
Wie was Abraham Kuyper?
Abraham Kuyper (1837-1920) was dominee. In 1879 richtte hij de eerste politieke partij van Nederland op: de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Met die naam gaf hij aan dat zijn partij tegen sommige ideeën van de Franse Revolutie was. Tijdens de Franse Revolutie waren veel liberale ideeën voor het eerst toegepast. Vooral de gedachte dat God niet belangrijk is, of zelfs niet bestaat, vond de ARP verkeerd. Veel antirevolutionairen, zoals de ARP-leden zich noemden, waren ‘kleine luyden’: eenvoudige en gewone mensen, zoals winkeliers, schoolmeesters en boeren. Door hard werken konden ze hun gezinnen onderhouden. Ze waren niet heel arm zoals veel fabrieksarbeiders, maar zeker ook niet rijk. De meesten hadden geen kiesrecht, want dat was er immers alleen voor mensen die minstens een bepaald bedrag aan belasting betaalden. De hoogte van dat bedrag moest omlaag, vond Kuyper, zodat ook de ‘kleine luyden’ kiesrecht kregen. In 1901 werd Kuyper minister-president.
Wie was Herman Schaepman?
Met zijn lange zwarte jas en zijn priesterboord was de roomskatholieke politicus Herman Schaepman (1844-1903) een opvallende verschijning in de Tweede Kamer. In 1880 was hij de eerste priester die volksvertegenwoordiger werd. Schaepman heeft veel voor de emancipatie van katholieken gedaan. In de Tweede Kamer zette hij zich onder meer in voor de gelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs, de leerplicht en de uitbreiding van het kiesrecht, en voor betere levensomstandigheden voor de arbeiders. Schaepman was het vaak eens met Abraham Kuyper, waardoor zij goed konden samenwerken. Door de samenwerking van de twee mannen kreeg Nederland in 1888 voor het eerst een confessionele regering. Ruim twintig jaar na de dood van Schaepman zouden de katholieken, net als de protestanten, een politieke partij oprichten: de RKSP.
Liberalen
De liberalen hadden in 1848 geen politieke partij. Dat was ook niet nodig, want zij hadden de macht en er waren nog geen andere politieke partijen. Maar toen andere groepen zich gingen organiseren, konden de liberalen niet achterblijven. In 1885 richtten zij de Liberale Unie (LU) op. De meeste mensen die op deze partij stemden, waren rijke burgers.
Verzuiling
De samenleving was verdeeld geraakt in vier groepen: liberalen, socialisten, protestanten en katholieken. Vrijwel iedere Nederlander hoorde bij een van deze ‘zuilen’, zoals de groepen werden genoemd. Iedere zuil had een eigen krant, een eigen vakbond, een eigen radio-omroep. En het ging verder: er kwamen katholieke sportverenigingen, socialistische tijdschriften, protestantse zangkoren, enzovoort.
De samenleving raakte verzuild: verdeeld in groepen. De politieke leiders van de zuilen realiseerden zich dat ze moesten samenwerken om dingen te kunnen bereiken. Daarom overlegden zij veel. Gewone mensen hadden echter weinig contact met mensen uit een andere zuil. Zij leefden binnen hun eigen groep. Kwam een protestants meisje met een katholieke jongen thuis? Dan zwaaide er wat! Las een katholiek gezin een socialistische krant? Reken maar dat de pastoor om uitleg kwam vragen.
© Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Bob de Wit
37 1.3 Een verzuilde samenleving
© Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad
BrON 29 De tekst bij deze spotprent was ‘De Roomse kippenren. In Voorschoten is een RoomsKatholieke eieren-veiling opgericht. Er zullen slechts eieren worden verhandeld die door Roomse kippen zijn gelegd’. Spotprent van Albert Hahn uit 1912.
Caoutchouc-artikel
In 1887 werd de grondwet herzien. Met een nieuw artikel (regel) werd vastgelegd wie kiesrecht had en wie niet. Voortaan gold het kiesrecht voor alle volwassen mannen ‘die daarvoor geschikt waren’. Maar wat daarmee precies bedoeld werd, stond er niet bij. Daardoor lukte het politici om de eisen voor ‘geschiktheid’ steeds lager te krijgen. ‘Als iemand een schooldiploma heeft gehaald, is dat een bewijs voor zijn intelligentie en is hij dus geschikt om te mogen stemmen’, redeneerde een politicus in 1896. Aangezien niemand goede tegenargumenten had, was een schooldiploma voortaan genoeg om kiesrecht te krijgen. De moeilijke naam van de wet (spreek uit: kaoetsjoek) komt van een bepaald soort rubber. Je kunt rubber makkelijk in een andere vorm kneden. Dat was met deze wet net zo: met een goed argument kon een hele groep mensen kiesrecht krijgen.
© Publiek domein
38 1 Nederland van 1848 tot 1914
Opdrachten
Dit weet je al
1 Katholieken en protestanten
Vanaf de zestiende eeuw was de christelijke kerk verdeeld in katholieken en protestanten. Bij welke groep horen de volgende woorden?
1 Katholieken
2 Protestanten ☐ ☐
3
Het belang van geschiedenis: Geschiedenis kan je helpen nadenken over de wereld waarin je leeft en over de samenleving waar jij deel van uitmaakt.
Lees: Voetballers in pak. Bekijk: bron 27.
a Wat zou jij ervan vinden als je alleen lid mag worden van een voetbalclub (of een andere vereniging) als je een bepaalde godsdienst hebt? Leg je mening uit.
b RKSV Mobilia bestaat niet meer. Veel andere voetbalclubs uit die tijd bestaan nog wel en vaak hebben ze nog dezelfde naam. Als je online zoekt op ‘RKSV’ vind je er een heleboel. Moeten deze clubs hun naam veranderen? Bedenk een argument vóór naamsverandering en een argument ertegen. Wat is jouw mening?
Protestanten en katholieken
Lees: Protestanten en katholieken.
a Welke overeenkomsten tussen katholieken en protestanten worden er in de tekst genoemd?
b Welk verschil tussen deze twee groepen wordt in de tekst genoemd?
Gebruik het begrip ‘emancipatie’ in je antwoord.
c Socialisten streden voor emancipatie van de arbeiders. Leg deze zin uit.
4 Schoolstrijd
Lees: Schoolstrijd. Bekijk: bron 28.
a Is de school op de foto van bron 28 een openbare of een bijzondere school?
Leg uit aan welk beeldelement je dat ziet.
b Wordt er op deze school confessioneel onderwijs gegeven, of juist niet?
Laat uit je antwoord blijken dat je begrijpt wat confessioneel betekent.
c Wat wilden de protestanten en de katholieken met de schoolstrijd bereiken?
d Verplaats je in een liberaal. Leg uit waarom jij het oneens bent met het standpunt van de katholieken en protestanten in de schoolstrijd.
39 1.3 Een verzuilde samenleving
geen versieringen in de kerk monnik non Rome
Bespreek het samen en zoek het online op als je het niet weet. paus dominee bisschop priester ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐
veel versieringen in de kerk ☐ ☐ ☐ ☐ ☐
☐ ☐
Basisstof
2 Voetballers in pak
Ingezonden brief
Je oefent: feit en mening, en: standplaatsgebondenheid
Lees: bron 30.
a Wat vindt de schrijver van bron 30 van de socialisten?
b Is de schrijver van de bron confessioneel? Leg je antwoord uit.
c Waar maakt de schrijver zich zorgen om?
d Maakt de schrijver vooral gebruik van feiten of van meningen?
◯ De schrijver gebruikt 20% meningen en 80% feiten.
◯ De schrijver gebruikt 50% meningen en 50% feiten.
◯ De schrijver gebruikt 80% meningen en 20% feiten.
e De schrijver vertelt dat ruim een derde van de onderwijzers op openbare scholen socialist is. Vermoedelijk weet hij dat niet zeker. Waarom schrijft hij dan niet: Ik denk dat een derde van de onderwijzers socialist is?
f Leg met een voorbeeld uit dat deze bron veel zegt over de standplaatsgebondenheid van de schrijver.
Fragment uit een ingezonden brief in een krant: “ Socialisten stellen godsdienst gelijk aan pest en cholera. Lang niet alle onderwijzers op de openbare scholen zijn socialisten, o nee! Maar toch wel meer dan een derde! Zeg zelf, kunnen christenouders aan zulke onderwijzers hun kinderen toevertrouwen? Aan mannen die, zolang zij voor de klas staan, in het kind de neiging tot kritiek zullen ontwikkelen? Dus óók kritiek op Vaders Bijbel en Moeders gebed?”
Bron: De Fakkel, 1904.
BrON 30
6 Wie was Abraham Kuyper?
Lees: Wie was Abraham Kuyper?
a Bedenk of de antirevolutionairen van Kuyper de volgende veranderingen zouden steunen, of juist niet. Leg steeds je antwoord uit.
1 Er moet een verbod komen op christelijk onderwijs.
2 De kleine luyden moeten kiesrecht krijgen.
3 Voortaan moeten alle schoolkinderen leren hoe geweldig de Franse Revolutie was.
4 De ARP komt aan de macht.
b Kuyper wilde een verruiming van het kiesrecht, maar hij wilde geen algemeen kiesrecht.
Om Kuypers standpunt te begrijpen, moet je eerst de volgende hulpvragen beantwoorden.
1 Wie hadden er kiesrecht bij censuskiesrecht? de rijken / de middenklasse / de armen
2 Wie kregen er kiesrecht als het kiesrecht werd verruimd? de rijken / de middenklasse / de armen
3 Welke groep houd je over?
4 Veel / weinig mensen die bij deze groep hoorden, waren socialist.
5 Hoe dacht Kuyper over de socialisten?
c Leg nu in één zin uit waarom Kuyper geen algemeen kiesrecht wilde.
7 Wie was Herman Schaepman?
Lees: Wie was Herman Schaepman?
Geef drie redenen waarom Schaepman en Kuyper goed konden samenwerken.
5
40 1 Nederland van 1848 tot 1914
Verzuiling
Lees: Verzuiling.
protestanten katholieken liberalen
Schrijf de woorden op de juiste plek in de tekening: boven en onder een zuil, en in het timpaan (driehoek) boven de zuilen.
Liberale Unie - ARP - RKSP - socialisten - de leiders werken samen
a Schrijf de nummers in de juiste zuil.
1 = katholieke sportvereniging, katholieke krant, katholieke vakbond
2 = protestants zangkoor, protestantse krant, protestantse radio-omroep
3 = socialistische muziekvereniging, socialistische jongerenclub, socialistische vakbond
4 = liberale krant, liberale voetbalvereniging, liberale radio-omroep
b Hoe zie je in de tekening dat er tussen de zuilen weinig contact was?
9 De Roomse kippenren
Bekijk: bron 29.
a Leg uit dat bron 29 over verzuiling gaat.
b Is de tekenaar voorstander of tegenstander van de verzuiling? Leg je mening uit.
c Wat wil de tekenaar bereiken met deze tekening, denk je?
10 Caoutchouc-artikel
Lees: Caoutchouc-artikel.
a Geef van elk van de vier zuilen aan hoe men dacht over het Caoutchouc-artikel. Beargumenteer je antwoorden kort.
b Bekijk bron 31. Maak de zin af. Het Caoutchouc-artikel had vooral op de korte / lange termijn effect, want …
c De eisen waaraan mensen moesten voldoen om kiesrecht te krijgen, werden steeds lager. Leg uit of je die bewering terugziet in bron 31.
1880 12%
1890 14%
1900 49%
1910 65%
BrON 31 Percentage volwassen mannen met kiesrecht.
8
SDAP
41 1.3 Een verzuilde samenleving
11 Welke zuil?
a Maak een schema van vier kolommen. Zet boven elke kolom de naam van een van de vier zuilen: socialisten – liberalen – protestanten – katholieken.
b Zet de volgende woorden en namen onder de juiste zuil in het schema. Schaepman – dominee – priester – Zuid–Nederland – openbaar onderwijs – bijzonder onderwijs –kleine luyden – rijke burgerij – ARP – RKSP – Kuyper – confessionelen – LU – willen verruiming van kiesrecht – willen algemeen kiesrecht
Zet ook deze woorden uit paragraaf 1.2 in het schema.
Troelstra – SDAP – communisten – vakbond – sociaaldemocraten
12 Welke zuil?
Geef voor elke uitspraak aan bij welke zuil het hoort. Sommige uitspraken horen bij meerdere zuilen.
1 ‘Er moet snel verbetering in de situatie van de arbeiders komen!’
☐ ☐ ☐ ☐
2 ‘Wij willen dat de overheid ook onze scholen betaalt.’ ☐ ☐ ☐ ☐
3 ‘De school hoeft zich niet met godsdienst te bemoeien, dat is iets voor de ouders.’ ☐ ☐ ☐ ☐
4 ‘Politieke problemen kun je het best met de richtlijnen uit de Bijbel oplossen. ☐ ☐ ☐ ☐
5 ‘De paus vertelt ons hoe wij moeten leven.’ ☐ ☐ ☐ ☐
6 ‘Algemeen kiesrecht is niet goed, maar een verruiming van het kiesrecht is wel goed.’ ☐ ☐ ☐ ☐
Verdieping
13 Protestant of socialist?
Je oefent: standplaatsgebondenheid Henk leeft eind negentiende eeuw. Hij is getrouwd en heeft acht kinderen. Met zijn werk in de fabriek verdient hij precies genoeg om zijn gezin te kunnen onderhouden. Hun woning is heel klein en het dak lekt. Henk heeft last van zijn rug en het werk valt hem zwaar. Maar hij moet het volhouden, omdat zijn kinderen anders honger lijden. Henk en zijn vrouw zijn zeer gelovige protestanten. Elke zondag gaan ze naar de kerk. Voor elke karige maaltijd bidden ze: ‘Here God, help alstublieft ons leven iets minder zwaar te maken!’
a Welk motief heeft Henk om socialist te worden?
b Welk motief heeft Henk om juist geen socialist te worden?
c Een socialistische leider komt bij Henk op bezoek. Hij wil Henk overhalen om socialist te worden. Het socialisme heeft Henk veel te bieden, is zijn boodschap. De dominee hoort ervan en bezoekt Henk de volgende dag. De kerk heeft je veel meer te bieden dan de socialisten, beweert de dominee.
Een van jullie is de socialist, de ander is de dominee. Schrijf allebei een betoog (150-200 woorden) waarmee je Henk probeert over te halen bij jouw zuil te komen of te blijven. Je legt uit wat jouw zuil voor Henk kan doen en waarom de andere zuil niet deugt.
d Lees elkaars betogen. Wat zou jij doen, als je Henk was?
Vat samen
Katholieken Liberalen Socialisten Protestanten
42 1 Nederland van 1848 tot 1914
Havo-opdracht
14 Strijdlied
Lees: bron 32.
a Uit welk woord kun je opmaken bij welke zuil dit strijdlied hoort?
b Welke visie op het gezin blijkt uit deze bron?
c Wij vreezen rood noch dood Wat wordt bedoeld met ‘rood’?
d Wij vreezen rood noch dood Verklaar deze regel vanuit de ideologie van de maker.
Bij dit lied uit 1920 stond: ‘een strijdlied, te spelen op krachtig marschtempo’.
De trommels slaan, de vaandels gaan, ‘t is tijd om op te rukken! Voor God en goed en ‘t eigen bloed, Wie slaaf is moge bukken!
Wij zijn de christenkerels, Wij willen eerlijk brood, Wij weten van geen wijken, Wij vreezen rood noch dood!
Om kind en vrouw in gouden trouw zal onze vuist zich sluiten! Heer Christus’ kruis in ‘t Roomsche huis, En Lucifer er buiten!
Michel van der Plas, Uit het Rijke Roomsche leven, 1963.
BrON 32
Onthouden: 1, 3a-b, 4a-b, 5a, 6b, 7, 8a-c, 11a
Begrijpen: 3c, 4c, 5b-f, 6a, 6c, 9a-c, 10a-c, 11b, 13a-d, 14a-d
Toepassen: 2a-b, 4d, 12a-d
43 1.3 Een verzuilde samenleving
1.4
Gelijke rechten voor iedereen?
Lekker lummelen
Een vrouw zit in bad en neemt het ervan. Over het huishouden maakt ze zich niet druk, dat doet haar man. Hij zorgt ook voor hun baby. Onder deze tekening stond: Wat de Vrije-Vrouwen-Vereeniging wil!
Deze vereniging wilde dat vrouwen en mannen dezelfde rechten kregen. Dat was nog niet zo in 1890. Sommige mensen (vooral mannen) vonden het geen prettig idee, gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Dan moesten het huishouden en de zorg voor kinderen - toen nog vooral vrouwentaken - misschien ook door mannen worden gedaan! Moest de man dan hard werken, zoals op het plaatje rechts, terwijl de vrouw kan doen waar ze zin in heeft? Dat nooit!
De Amsterdammer August Reijding maakte deze tekening en plaatste die in de krant. Het was sarcastisch bedoeld. Iedereen begreep dat dit niet was wat de Vrije Vrouwenvereniging bedoelde met ‘gelijke rechten’. In deze paragraaf lees je wat vrouwen daar wél mee bedoelden. Ook lees je hoe er in 1917 en 1919 voor verschillende groepen in de samenleving meer gelijkheid kwam.
Weinig rechten voor vrouwen
Mannen hadden in de negentiende eeuw meer rechten dan vrouwen. Vrouwen hadden niets te zeggen over hun huwelijk, over hun kinderen of over geld. Alleen een man kon bijvoorbeeld een echtscheiding aanvragen. Ook hadden vrouwen geen kiesrecht en konden zij geen hoger onderwijs volgen. Vrouwen uit de hogere burgerij werkten niet buitenshuis. Ze gaven leiding aan het huishouden en vulden verder hun dagen met lezen, visite ontvangen, borduren of muziek maken. De paar vrouwen uit de hogere klasse die wél werkten, verdienden vaak minder dan een man die hetzelfde werk deed. Vrouwen uit de arbeidersklasse en middenklasse werkten ook, anders zou het gezin niet kunnen
Deelvragen • Waarom en hoe streden vrouwen voor emancipatie?
• Wat waren de veranderingen in de grondwet van 1917?
© Alfaro/IISG
BrON 33 Een tekening over de ideeën van de Vrije Vrouwenvereniging, 1890.
44 1 Nederland van 1848 tot 1914
overleven. Ze waren bijvoorbeeld dienstbode, naaister of wasvrouw, of werkten op de boerderij of in de winkel van hun man of vader. En aan het eind van de negentiende eeuw gingen ook veel vrouwen in de fabrieken werken. Sommige vrouwen uit de hogere burgerij wilden de positie van vrouwen verbeteren. Zij werden feministen genoemd. Bekende feministen waren Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker. Zij behoorden tot wat we de Eerste Feministische Golf (1880-1920) noemen. De belangrijkste doelen van deze feministen waren het verkrijgen van kiesrecht en het recht op goed onderwijs voor vrouwen.
Wie was Wilhelmina Drucker?
Wilhelmina Drucker (1847-1925) was de dochter van een ongehuwde naaister. Dat haar moeder ongetrouwd was, heeft grote invloed op Wilhelmina’s leven gehad. Het was in die tijd een schande als een ongetrouwde vrouw een kind kreeg. Wilhelmina wist wie haar vader was, en toen hij was overleden schreef ze een kritisch boek over de manier waarop hij haar moeder had behandeld. Wilhelmina vond dat vrouwen dezelfde rechten moesten hebben en dezelfde kansen moesten krijgen als mannen, en besloot daarvoor te gaan strijden. Ze richtte in 1889 de Vrije Vrouwenvereniging (VVV) op en vijf jaar later de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK). Deze verenigingen zetten zich in voor de emancipatie van de vrouw. De leden leerden debatteren, een mening vormen, spreken in het openbaar, vergaderen en organiseren. Veel mensen waren tegen Wilhelmina’s ideeën. Een keer werd ze tijdens een spreekbeurt door de toehoorders zelfs bekogeld met rotte appels. Maar dit weerhield Wilhelmina niet: bij de volgende spreekbeurt trok ze gewoon een jurk aan die makkelijk schoon te maken was.
Wie was Aletta Jacobs?
De vader van Aletta Jacobs (1854- 1929) was huisarts in Sappemeer (Groningen). Aletta bewonderde haar vader en het werk dat hij deed. Omdat ze zelf ook arts wilde worden, schreef ze in 1871 een brief aan minister Thorbecke waarin ze hem vroeg of zij mocht studeren.
Thorbecke schreef toen eerst een brief aan haar vader, want hij wilde zeker weten dat deze het eens was met de plannen van zijn dochter. Aletta was in ons land het eerste meisje dat aan een universiteit afstudeerde en de eerste Nederlandse vrouwelijke arts. Na haar studie werd ze huisarts in Amsterdam. Om de gezondheid van vrouwen te verbeteren, zorgde ze dat er meer kennis kwam over voorbehoedsmiddelen. Arme vrouwen en prostituees konden op haar hulp rekenen, soms zelfs gratis. Aletta zette zich ook in voor het verbeteren van vrouwenrechten. Ze streed tientallen jaren voor vrouwenkiesrecht en wilde dat meisjes dezelfde kansen op goed onderwijs kregen als jongens. In 1903 werd Aletta Jacobs voorzitster van de VvVK.
Einde van de schoolstrijd: algemeen kiesrecht
Niet alleen vrouwen lieten van zich horen, ook socialisten en confessionelen streden voor hun belangen. Twee politieke problemen speelden al tientallen jaren: het kiesrecht en de schoolstrijd. De liberale premier Cort van der Linden was vastbesloten om beide problemen op te lossen.
De socialisten wilden algemeen kiesrecht, de liberalen niet. De confessionelen wilden uitbreiding van het kiesrecht, maar geen algemeen kiesrecht. Toch steunden de confessionelen de socialisten in hun streven naar algemeen kiesrecht. Hierdoor was er een meerderheid in de Tweede Kamer en kwam er in 1917 algemeen actief kiesrecht
© Collectie IAV-Atria
45 1.4 Gelijke rechten voor iedereen?
© Collectie IAV-Atria
voor mannen. Vrouwen kregen passief kiesrecht, wat wil zeggen dat zij niet mochten stemmen, maar zich wel verkiesbaar mochten stellen. Twee jaar later, in 1919, kregen vrouwen alsnog actief kiesrecht.
In ruil voor hun hulp steunden de socialisten de confessionelen in de schoolstrijd. Hierdoor was er een meerderheid die wilde dat ook het bijzonder onderwijs voortaan door de overheid werd betaald. Deze dubbele afspraak, waarbij confessionelen en socialisten elkaar hielpen, heet de Pacificatie van 1917. Met de Pacificatie eindigde de schoolstrijd, maar de verzuiling zou blijven bestaan tot ver in de tweede helft van de twintigste eeuw.
Een nieuw kiesstelsel
De afspraken over het algemeen kiesrecht en de financiering van het onderwijs werden in 1917 vastgelegd in een nieuwe grondwet. Daarin werd nog een derde grote verandering vastgelegd: een nieuw kiessysteem. Nederland had tot die tijd een districtenstelsel. Het land was in een aantal gebieden, districten, verdeeld. Je kon alleen stemmen op iemand uit het district waarin je woonde. Wie in een district de meeste stemmen kreeg, werd lid van de Tweede Kamer. Dit districtenstelsel had als voordeel dat de kandidaten hun regio goed kenden. Daardoor konden ze goed opkomen voor de belangen van de mensen die er woonden. De mensen in de regio konden bovendien bij verkiezingen kiezen uit kandidaten die ze meestal een beetje kenden, omdat die immers uit hun gebied kwamen. Het districtenstelsel had echter een groot nadeel: uit elk district kon maar één persoon in de Tweede Kamer komen. Daardoor zagen alle mensen die niet op die persoon hadden gestemd, zich niet vertegenwoordigd. Met de wijzigingen in de grondwet werd het districtenstelsel vervangen door evenredige vertegenwoordiging. Voortaan was er één landelijke lijst met kandidaten. Mensen uit het hele land kozen uit dezelfde personen. In onze tijd is dit nog steeds zo.
46 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 34 Spotprent van Johan Braakensiek uit december 1916.
Opdrachten
Dit weet je al
1 Emancipatie
a Wat is emancipatie?
b Welke verschillende groepen streden in de negentiende eeuw voor emancipatie? Geef bij elke groep precies aan wat deze wilde bereiken.
Basisstof
2 Sarcasme
Het belang van geschiedenis: Mensen gebruiken vaak sarcasme om hun mening duidelijk te maken. ‘De buurman is zo’n aardige kerel!’ is een sarcastische opmerking als je je buurman juist een vreselijke man vindt. Voorbeelden uit de geschiedenis kunnen je helpen sarcasme te herkennen, waardoor je informatie uit onze tijd beter kunt begrijpen.
Lees: Lekker lummelen.
Bekijk: bron 33 en bron 35.
a Bespreek samen wat sarcasme is. Schrijf jullie uitleg op.
b Bedenk waarom August Reijding ervoor koos om een sarcastisch bedoelde tekening te maken (bron 33). Waarom schreef hij niet gewoon een brief naar de krant waarin hij uitlegt waarom hij de ideeën van de Vrije Vrouwenvereniging niet goed vindt?
c Wat vindt de maker van bron 35 oneerlijk? En waarom?
d Leg uit of bron 35 sarcastisch is bedoeld, of niet.
47 1.4 Gelijke rechten voor iedereen?
BrON 35 ‘Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht’
Weinig rechten voor vrouwen
Lees: Weinig rechten voor vrouwen.
a Zijn de volgende uitspraken in de negentiende eeuw van een man of van een vrouw? Leg steeds je keuze uit.
1 ‘Ik ga niet naar het voortgezet onderwijs, want ik ga toch niet werken en heb dus geen goede opleiding nodig.’
2 ‘Ik ga ons geld investeren in een bedrijf in Nederlands-Indië.’
3 ‘Ik wil scheiden, maar het kan niet.’
4 ‘Ik heb veel plezier gehad tijdens mijn studententijd.’
b In de tekst staan voorbeelden van de ongelijkheid tussen man en vrouw. Welke voorbeelden zijn dat?
c Bedenk waarom vooral vrouwen uit rijke families zich inzetten voor gelijke rechten. Vrouwen uit arme families hadden hier toch ook mee te maken?
d Het woord ‘feministe’ is afgeleid van het Latijnse woord femina (‘vrouw’).
Leg uit waarom deze benaming goed past bij de doelen van de feministen. e Leg met een voorbeeld uit dat feministen zich inzetten voor vrouwenemancipatie.
4 Standplaatsgebondenheid
Je oefent: standplaatsgebondenheid
Lees: bron 36.
a Beschrijf in één zin hoe Kuyper over de verhouding tussen man en vrouw dacht.
b Wat zouden in die tijd feministen van bron 36 vinden? Leg je antwoord uit.
Abraham Kuyper, de leider van de ARP, schreef in 1880: “ Huisgezinnen waarin de vrouw nummer één is geworden en manlief de ondergeschikte speelt, houden zich niet aan Gods wil. Een man die zijn vrouw in huis de baas laat spelen, is laf en onmannelijk. De vrouw is aan de man onderworpen, de man is de baas in huis. ”
Naar: Abraham Kuyper, Antirevolutionair óók in uw Huisgezin, 1880. BrON 36
5
Wie was Wilhelmina Drucker?
Lees: Wie was Wilhelmina Drucker?, en: bron 37.
a Geeft Wilhelmina Drucker in deze bron feiten, of geeft ze haar mening? Leg je antwoord uit.
b Welke rechten hebben mannen, volgens de bron, die vrouwen niet hebben?
c Waarom vindt Wilhelmina het oneerlijk dat vrouwen deze rechten niet hebben?
d Bron 37 komt uit een boekje. Wat was het doel van dat boekje, denk je?
◯
Vrouwen ervan overtuigen op te komen voor gelijke rechten.
◯ Vrouwen laten weten dat de strijd om gelijke rechten bijna was voltooid.
◯
◯
Vrouwen duidelijk maken dat hun echtgenoot niet deugt.
Vrouwen duidelijk maken welke rechten mannen hebben en vrouwen niet.
3
48 1 Nederland van 1848 tot 1914
Wilhelmina Drucker schreef in 1892 over de ongelijkheid tussen man en vrouw: “ Steeds als ik een stomdronken kerel tegen een muur of brugleuning zie vallen of in zichzelf vloekend zie voortwaggelen, zeg ik tot mijzelf: zie, dát kan beslissen over de kinderen, dát kan getuigen voor de rechtbank, dát gaat over het huishoudgeld, terwijl de vrouw, die tobt, en zwoegt en werkt om haar familie brood te verschaffen, of dagen en nachten blokt om kennis te vergaren, veel minder is … ”
Naar: Wilhelmina Drucker, Een woordje aan de vrouwen van Nederland, 1892.
6 Wie was Aletta Jacobs?
Lees: Wie was Aletta Jacobs?
a Aletta was in ons land de eerste vrouwelijke student van de negentiende eeuw. Is er een verband met haar latere strijd voor vrouwenrechten, denk je? Leg je mening uit.
b Aletta wilde vooral arme mensen helpen. Hoe kun je dat uit de tekst opmaken?
c In de negentiende eeuw waren grote gezinnen normaal. Veel vrouwen kregen tien of meer kinderen. Leg het verband uit tussen voorbehoedsmiddelen en de gezondheid van vrouwen.
7 De Pacificatie van 1917
Lees: Einde van de schoolstrijd: algemeen kiesrecht.
a Welke twee politieke problemen werden met de Pacificatie van 1917 opgelost?
b Geef aan hoe de vier zuilen over deze zaken dachten. Doe dat door in elk vakje een + (plus) of een – (min) te zetten.
Betaalt de overheid het bijzonder onderwijs? liberalen socialisten protestanten katholieken
Algemeen kiesrecht?
c Vul de namen van de zuilen in. De … (1) wilden algemeen kiesrecht. De … (2) en de … (3) hielpen hen aan een meerderheid. De … (4) en de … (5) wilden dat de overheid het bijzonder onderwijs betaalde. De … (6) hielpen hen aan een meerderheid.
d In 1918 kwam de eerste vrouw in de Tweede Kamer. Zij heette Suze Groeneweg. Leg uit dat de verkiezing van Groeneweg bewijst dat vrouwen in 1918 passief kiesrecht hadden.
e Vul de jaartallen in. Mannen kregen algemeen passief kiesrecht en algemeen actief kiesrecht in … Vrouwen kregen algemeen passief kiesrecht in … en algemeen actief kiesrecht in …
BrON
37
49 1.4 Gelijke rechten voor iedereen?
8 De schoolstrijd verbeeld
a Hier zie je bron 34 nog een keer. Zet de nummers bij de zinnen op de juiste plaats in de spotprent.
1 Dankzij minister-president Cort van der Linden kregen verschillende groepen mensen hun zin. Hij deelde als het ware cadeautjes uit en is daarom afgebeeld als sinterklaas.
2 De leider van de protestanten kreeg het voor elkaar dat voortaan ook het bijzonder onderwijs door de overheid werd betaald.
3 Op dit cadeau staat ‘bijz. school’.
4 De socialisten zijn erg blij met de Pacificatie van 1917.
5 Aletta Jacobs is verdrietig, want zij krijgt niet wat ze hebben wilde.
b Schrijf een T bij Pieter Jelles Troelstra en een K bij Abraham Kuyper.
c In 1919 kon Aletta Jacobs weer lachen. Leg deze zin uit.
9 Een nieuw kiesstelsel
Lees: Een nieuw kiesstelsel.
a Welke voordelen en welk nadeel had het districtenstelsel volgens de tekst?
b In 1848 waren vrijwel alle leden van de Tweede Kamer liberaal. Hoe was dat kort na 1917?
c Leg uit dat het nadeel van opdracht a in 1917 veel belangrijker was dan hetzelfde nadeel in 1848.
d Bedenk een voordeel en een nadeel van evenredige vertegenwoordiging.
e Bij algemeen kiesrecht is evenredige vertegenwoordiging eerlijker dan een districtenstelsel Leg deze zin uit.
f Bekijk: bron 38. Hoort bron 38 bij een districtenstelsel of bij een evenredige vertegenwoordiging? Leg je keuze uit.
50 1 Nederland van 1848 tot 1914
© Rijksoverheid
BrON 38 Deel van een stembiljet.
Vat samen
10
Gelijke rechten?
a Leg met behulp van drie voorbeelden uit dat vrouwen in de negentiende eeuw minder rechten hadden dan mannen.
b Welke drie grote politieke veranderingen werden in de grondwet van 1917 geregeld?
Verdieping
11 Gelukkig of niet?
a Geef in de grafiek op de volgende bladzijde per gebeurtenis aan hoe gelukkig Wilhelmina Drucker daarmee was.
2 = erg gelukkig
1 = beetje gelukkig
0 = neutraal
-1 = beetje ongelukkig
-2 = erg ongelukkig
1 1871: Aletta Jacobs wordt toegelaten tot de universiteit.
2 1880: De Amsterdamse Kalverstraat is tussen 12 en 16 uur afgesloten voor vrouwen, omdat op dat tijdstip mannen van en naar de beurs lopen.
3 1886: Wilhelmina komt in aanraking met het socialisme.
4 1889: Oprichting van de Vrije Vrouwen Vereniging.
5 1894: Oprichting van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht.
6 1898: De Nationale Tentoonstelling Vrouwenarbeid in Den Haag.
7 1917: Pacificatie van 1917.
8 1918: Suze Groeneweg is het eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid voor de SDAP.
9 1919: Invoering van het algemeen actief kiesrecht voor vrouwen.
10 1922: De eerste verkiezingen waarbij vrouwen mogen stemmen.
51 1.4 Gelijke rechten voor iedereen?
b Verbind de punten met een doorgaande lijn. 2 1 0 – 1 – 2 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930
c Trek twee conclusies uit de grafiek.
Havo-opdracht
12 De positie van vrouwen
a Mede door de volgende factoren werd in de negentiende eeuw de achtergestelde positie van de vrouw in stand gehouden. Leg dit van elke factor uit.
1 Juridische beperkingen
2 Opvoedkundige opvattingen
3 Godsdienstige overtuigingen
4 Sociale verhoudingen
b Welke factor vind jij de belangrijkste verklaring voor de achtergestelde positie van de vrouw? Beargumenteer je mening.
Onthouden: 1a-b, 3a-b, 7a-c, 7e, 9a, 10a-b
Begrijpen: 2a-d, 3c-e, 4a-b, 5a-d, 6a-c, 7d, 8a-c, 9b-f, 12a-b
Toepassen: 11a-c
52 1 Nederland van 1848 tot 1914
1850 1870 1880 1890 1860 1920 1900 1910 1840 1917
Leerdoelen
• Je kunt aangeven welke gevolgen de grondwet van 1848 had voor het bestuur van Nederland.
• Je kunt beschrijven welke gevolgen de opkomst van de industrie had voor arbeiders.
• Je begrijpt waarom en hoe de samenleving verdeeld raakte in vier zuilen.
• Je kunt uitleggen waarom en hoe vrouwen streden voor emancipatie.
• Je weet wat de veranderingen waren in de grondwet van 1917.
1866-1867 Luxemburgse kwestie
1887 Caoutchouc-ar tikel
1800 - 1900 Tijd van burgers en stoommachines 1900 - 1950 Tijd van wereldoorlogen Pacificatie van 1917: einde schoolstrijd en invoering algemeen kiesrecht voor mannen en passief kiesrecht voor vrouwen; kiesstelsel volgens evenredige ver tegenwoordiging
Personen Wilhelmina Drucker (1847-1925)
Drucker was een feministe. Zij richtte de VVV en de VvVK op.
Aletta Jacobs (1854-1929)
Jacobs was de eerste vrouwelijke huisarts in Nederland. Ze zette zich in voor de emancipatie van de vrouw.
Abraham Kuyper (1837-1920)
Kuyper was een protestants Tweede Kamerlid. Hij richtte de ARP op. In 1901 werd hij minister-president.
de Wit
1848 onrust in Europa, revoluties in verschillende Europese landen 1919 algemeen actief vrouwenkiesrecht 1922 eerste verkiezingen waaraan mannen én vrouwen mogen deelnemen 1.5 Afsluiting
Collectie
©
IAV-Atria © Collectie IAV-Atria © Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Bob
1.5
Afsluiting
1848 grondwet van Thorbecke 53
Herman Schaepman (1844-1903)
Schaepman zette zich als Tweede Kamerlid in voor de emancipatie van de katholieken.
Johan Thorbecke (1798-1872)
Thorbecke was een liberaal parlementariër en later minister. Hij schreef de grondwetsherziening van 1848.
Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)
Troelstra was socialist. Hij richtte de SDAP op en zat ruim twintig jaar in de Tweede Kamer.
Begrippen
Willem II (1792-1849)
Willem II was van 1840 tot 1849 Koning der Nederlanden. Hij liet Thorbecke de grondwet wijzigen, waardoor ons land een parlementaire democratie werd.
Willem III (1817-1890)
Koning der Nederlanden van 1849 tot 1890.
actief kiesrecht Recht om tijdens verkiezingen je stem uit te brengen. algemeen kiesrecht Recht van alle burgers (vanaf een bepaalde leeftijd) om bij verkiezingen te mogen stemmen.
censuskiesrecht Alleen mensen die vanaf een bepaald bedrag aan belasting betalen, mogen stemmen.
coalitie Politieke partijen die samen de regering vormen.
communisme Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil opheffen door een revolutie van de arbeiders.
confessionelen Mensen of groepen mensen die hun ideeën over politiek, onderwijs, enzovoort baseren op hun godsdienst.
constitutionele monarchie Koninkrijk met een grondwet (constitutie).
districtenstelsel Kiessysteem waarbij je alleen kunt stemmen op iemand uit je eigen regio (district). Per district wordt de persoon met de meeste stemmen de volksvertegenwoordiger.
emancipatie Strijd voor het krijgen van dezelfde rechten als alle andere groepen in de samenleving.
evenredige vertegenwoordiging Kiessysteem met één landelijke kandidatenlijst. Wie een bepaald aantal stemmen krijgt, wordt volksvertegenwoordiger.
feminisme Streven naar gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
© Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad
© Rijksmuseum, Amsterdam
© Delpher / Koninklijk Archief
© Publiek domein
54 1 Nederland van 1848 tot 1914
© Rijksmuseum, Amsterdam
grondwet Belangrijkste wet van een land waarin staat hoe het land wordt bestuurd en wat de rechten van de inwoners zijn.
industrialisatie Overgang van het maken van producten met de hand naar het maken van producten met machines. Er komen fabrieken en veel mensen die tot die tijd in de landbouw werkten, worden fabrieksarbeider. klassieke grondrechten Vrijheidsrechten die burgers beschermen tegen de overheid.
liberalen Politieke groep die vindt dat ieder mens zo veel mogelijk vrijheid moet hebben. De overheid moet zich daarom zo weinig mogelijk met de samenleving en de economie bemoeien.
ministeriële verantwoordelijkheid De ministers zijn verantwoordelijk voor de politieke daden en politieke uitspraken van de koning.
oppositie Politieke partijen die niet tot de regeringspartijen behoren. onschendbaar Niet verantwoordelijk zijn voor politieke daden of politieke uitspraken. parlement In Nederland: de Eerste Kamer en Tweede Kamer, samen ook de StatenGeneraal genoemd. parlementaire democratie Democratie waarin burgers via gekozen volksvertegenwoordigers invloed hebben op het bestuur. passief kiesrecht Recht om tijdens verkiezingen gekozen te worden. regering De koning en de ministers. De ministers hebben de uitvoerende macht. sociaaldemocratie Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil opheffen door sociale wetten. socialisme Verzamelnaam voor het streven van communisten en sociaaldemocraten naar een samenleving die is gebaseerd op gelijkheid. vakbond Organisatie die opkomt voor de belangen van werknemers. verzuiling Verdeling van de samenleving in groepen die vrijwel langs elkaar leven. sociale kwestie De slechte levensomstandigheden van de arbeiders in de negentiende eeuw en het besef dat daar iets aan gedaan moest worden. sociale wet Wet waarmee de overheid het leven van mensen probeert te verbeteren.
55 1.5 Afsluiting
Opdrachten
1 Plaats in de tijd
Maak een tijdbalk die loopt van 1840 tot en met 1920.
a Kies uit iedere paragraaf van dit hoofdstuk de gebeurtenis die volgens jou het belangrijkst is en geef deze aan op de tijdbalk.
b Leg bij elke gebeurtenis je keuze uit: waarom vind je juist die gebeurtenis het belangrijkst?
2 Wie zei dit?
Van wie kunnen de volgende uitspraken zijn? Bij sommige uitspraken zijn meerdere antwoorden goed.
1 ‘Alleen rijke en goed opgeleide burgers kunnen iets verstandigs zeggen over het bestuur van Nederland.’
2 ‘Ik ben erg tevreden met de uitkomst van de Pacificatie van 1917.’
3 ‘Maatschappelijke problemen kun je het best oplossen met behulp van de Bijbel.’
4 ‘Mijn vader had Thorbecke nóóit die nieuwe grondwet moeten laten maken!’
3 Begrippen
1
Emancipatie
2 Evenredige vertegenwoordiging
3 Sociaaldemocratie
Maak bij deze drie begrippen steeds de volgende opdrachten:
• Leg uit wat het begrip betekent.
• Zoek een tweede begrip dat ermee te maken heeft.
• Leg het verband uit tussen de twee begrippen.
Voorbeeld
Coalitie: dit zijn de partijen die samen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer en daar samenwerken. Hierbij hoort het begrip ‘oppositie’, want dat zijn de partijen die niet in de coalitie zitten.
4 Vat samen: paragraaf 1.1
Maak de zinnen compleet: kies de juiste woorden.
a In 1848 kwamen overal in Europa mensen in opstand. Zij eisten …
b In Nederland wilden de liberalen / confessionelen een nieuwe … , waarin werd geregeld dat de koning minder macht had.
c De taken van het parlement zijn: … en …
d In onze tijd is het kiessysteem een districtenstelsel / stelsel van evenredige vertegenwoordiging
e De ministers en de koning zijn samen de …
f Als de Eerste Kamer een wetsvoorstel afkeurt, gaat dat terug naar de … of naar een Tweede Kamerlid.
5 Vat samen: paragraaf 1.2
Beschrijf in ongeveer dertig woorden een dag uit het leven van een arbeider rond 1860.
56 1 Nederland van 1848 tot 1914
Vat samen: paragraaf 1.3
Bekijk: bron 39.
a Wat heeft bron 39 te maken met de verzuiling?
b Schrijf onder elke groep in het schema de namen van de politieke partijen, en van elke partij de naam van een belangrijke persoon.
Je hoeft alleen de afkorting van elke partij en de achternaam van de persoon in te vullen.
7 Vat samen: paragraaf 1.4
a Beschrijf de belangrijkste doelen van de feministen.
b Bij de Pacificatie van 1917 hielpen de socialisten en de confessionelen elkaar.
Leg uit wat de socialisten voor de confessionelen deden en wat de confessionelen voor de socialisten deden.
8 Invloed
Het belang van geschiedenis: In een democratie hebben burgers, dus ook jij, veel invloed op het bestuur. Geschiedenis kan je daarvan bewust maken.
Over een paar jaar mag je stemmen. Lees de volgende uitspraken.
1 ‘Ik ga niet stemmen, want de politiek gaat alleen over dingen die mij niet interesseren.’
2 ‘Ik ga niet stemmen, want mijn stem maakt geen verschil. Politici doen toch alleen maar wat zij zelf willen.’
3 ‘Ik ga wel stemmen, want dan heb ik invloed op hoe Nederland bestuurd wordt.’
a Welke uitspraak is onjuist? Leg uit waarom.
b Leg in ongeveer tien regels uit met welke uitspraak bij a jij het het meest eens bent.
Als je het met geen enkele uitspraak eens bent, leg je uit hoe je er dan wél over denkt.
Onthouden: 1a-b, 4, 5, 6b, 7a-b
Begrijpen: 2, 3, 6a
Toepassen: 8a-b
6
1934 BrON 39
Socialisten Protestanten Katholieken Liberalen © Volkskrant,
57 1.5 Afsluiting
Examentraining
Gebruik: bron 1.
2p 1 Was er in Haarlem tussen 1860 en 1910 sprake van industrialisatie? Verklaar je antwoord.
Doe het zo: Er was in Haarlem (kies uit: wel / geen ) sprake van industrialisatie, want … (geef een verklaring).
3p 2 Drie uitspraken over een verbod op kinderarbeid:
1 ‘Als de overheid kinderarbeid verbiedt, is er minder vrijheid voor fabrikanten (die dan geen kinderen meer mogen inhuren) en dat is verkeerd.’
2 ‘Volgens de Bijbel moeten mensen opkomen voor zwakkeren in de samenleving. Daarom willen we een verbod op kinderarbeid.’
3 ‘Kinderarbeid is vreselijk, maar een verbod zou sommige van onze aanhangers een nieuw probleem geven: zij hebben het geld dat de kinderen verdienen, hard nodig.’
Vier groepen: confessionelen, feministen, socialisten, liberalen. Geef per uitspraak aan welke groep daarbij hoort. Let op! Elke groep mag maar één keer worden gebruikt. Er blijft één groep over.
Doe het zo:
Bij uitspraak 1 horen de … (vul groep in).
Bij uitspraak 2 horen de … (vul groep in).
Bij uitspraak 3 horen de … (vul groep in).
Gebruik: bron 2.
2p 3 Vier begrippen: communisme, districtenstelsel, verzuiling, constitutionele monarchie. Maak de zin af.
Dit vaandel past bij het best bij … (kies begrip), omdat … (geef uitleg).
Gebruik: bron 3.
1p 4 Hoe heet de politicus die deze brief geschreven heeft?
Gebruik nogmaals bron 3.
1p 5 De bron gaat over een wijziging van de grondwet. Welke wijziging stond in deze grondwet? Kies het juiste antwoord.
A Voortaan is er algemeen mannenkiesrecht.
B Voortaan wordt er gestemd via evenredige vertegenwoordiging.
C Voortaan is de koning onschendbaar.
D Voortaan hebben vrouwen passief kiesrecht.
58 1 Nederland van 1848 tot 1914
1.500
2.000 0
1.000 500 1860 1870 1880 1890 1900
bron 1 1910
kW jaar
De hoeveelheid energie die stoommachines in fabrieken in Haarlem leverden.
bron 2
Vaandel (vlag) van trein- en trampersoneel uit Gouda. ‘R.K.’ betekent rooms-katholiek.
bron 3
Een politicus schrijft aan zijn vrouw (12 april 1848): “Mijn lieve vrouw! Ik heb gisteravond het nieuwe ontwerp voor een wijziging van de grondwet opgesteld. Het ontwerp wordt nu gedrukt en morgen moet ik dat misschien nog aanpassen. Daarna zal ik het ontwerp aan de koning geven.”
59 Examentraining
Geschiedenis voor de bovenbouw van het vmbo
Beeld op het omslag
Misschien heb je de afbeelding op de voorkant van dit boek al herkend: het is een naaimachine. Maar deze ziet er heel vreemd uit. Wat is er gebeurd?
Op dinsdag 14 mei 1940 vielen binnen een kwartier 1300 bommen op Rotterdam. Honderden Rotterdammers werden gedood en tienduizenden mensen werden dakloos. De enorme branden die door het bombardement uitbraken, duurden dagenlang. Zelfs in Den Haag konden mensen de vlammen zien.
Dit bombardement vond plaats in de twintigste eeuw, toen Nederland in oorlog was. Die eeuw staat bekend als de meest welvarende én de meest gewelddadige eeuw in de geschiedenis. Vooral over deze eeuw gaat dit Historisch Overzicht.
We weten niet of de eigenaar van de naaimachine het bombardement heeft overleefd. Deze machine is later teruggevonden in het puin. Het metaal is gesmolten. Zo heet moet het in de vlammenzee zijn geweest.
Scan de QR-code voor meer informatie over deze naaimachine.
www.thiememeulenhoff.nl/feniks
9 789006 731736