pantheon// '04-'05 - projective landscape

Page 22

Gedrag beïnvloeden via architectuur. Te ambitieus? Of gaat het erom hoe je het doet? Is het idee van een 'projective' architectuur gebaseerd op mensen faciliteren? In plaats van kritisch te bepalen wat goed voor ze is – en ze hun eigen ‘emancipatie’ door de strot te duwen?

"Vanaf nu leef jij op mijn manier" Miguel Heilbron Fräser

Pragmatische woonmachines met licht, lucht, zon en hygiëne. Voor iedereen beschikbaar, maar ook voor iedereen hetzelfde. Dat was waar de modernisten van de CIAM vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw op aanstuurden. In de jaren zestig oogstten de gevolgen van deze modernistische architectuur- en planningsprincipes veel kritiek. Laten we ingaan op twee vertegenwoordigers van de kritische stedenbouw en architectuur van toen: Jane Jacobs en Aldo van Eyck. Jacobs Het boek “The Death and Life of Great American Cities”, dat Jane Jacobs in 1961 publiceerde1, heeft vooral in de Verenigde Staten veel invloed gehad. Voor de duidelijkheid: Jane Jacobs is geen architect, maar journalist en criticus. De modernistische architecten gingen vaak uit van een tabula rasa, waarop volledig nieuwe wijken werden ontworpen. Vanuit de buurt waar zij woonde, observeerde Jacobs wijken die door stedelijke vernieuwing op de slooplijst staan, maar volgens haar juist prima functioneren. Monotone woonwijken met hoogbouw (à la de Bijlmer) worden door Jacobs afgewezen. Die wijken zorgen volgens haar voor segregatie van mensen (naar inkomen, afkomst en zelfs leeftijd). Bovendien kunnen kinderen niet buiten spelen doordat de ouders geen zicht op de straat hebben en is er geen automatische verbondenheid met buren en de buurt. De gangen en liften van flats voor sociale woningbouw nodigen uit tot vandalisme, diefstal en verkrachting. Deze monotone wijken zouden gedoemd zijn te verloederen. Jacobs zet in op diversiteit (zowel qua grondgebruik als qua bewoners) om de veiligheid en vooral de ‘levendigheid’ te vergroten, zeg maar: ‘het buurtleven’. Ze noemt een rits principes op om dit te stimuleren. Concrete voorbeelden zijn volgens haar enerzijds wijken waar immigranten met lage inkomens wonen – en anderzijds wijken met kleine ondernemers, culturele faciliteiten en diversiteit in huizenprijzen en bewoners.

Aldo van Eyck

Jane Jacobs

Herbert Gans, socioloog, schreef een recensie over het boek van Jacobs: “Urban Vitality and the Fallacy of Physical Determinism” (“stedelijke levendigheid en de misvatting van een deterministische visie op ruimte”)2. Gans, die onder meer grote invloed heeft gehad op de boeken van het architectenduo Venturi en Scott Brown, geeft Jacobs gelijk in haar kritiek op stadsvernieuwing (lees: sloop van lagere inkomenswijken). Volgens Gans is de kern daarbij dat rijke buitenwijken en middenstandswijken in de stad geen ruimte vrij willen maken voor sociale woningbouwprojecten. Daardoor worden

20

New_Thema3_P_20tm31.indd 20

pantheon ’05’06

P R O J E C T I V E

sociale woningbouwprojecten als nieuwe massaflats in zwakkere buurten gedrukt. Zo wordt de verloedering van lage inkomenswijken gestimuleerd in plaats van voorkomen.3 Gans is weliswaar positief over Jacobs’ voorstel om de door haar beschreven “levendige woonwijken” te beschermen, maar hij gaat er niet in mee dat dat model voor de hele stad zou moeten gelden. Hierbij bekritiseert hij vooral het impliciete uitgangspunt van Jacobs’ betoog dat het sociale gedrag van de bewoners door planning zou worden gevormd. In het modernisme bestond al eerder sterk de neiging om te stellen dat menselijk gedrag gevormd - ‘ontworpen’ - kan worden via gebouwen en planning van de omgeving. Hoewel Jacobs zich tegen de modernistische planning en architectuur afzet, lijkt ook zij toch naar houvast te zoeken om een ‘levendigheid’ te ontwerpen. Ook haar ruimtelijke sturing van menselijk gedrag wordt door Gans echter als een denkfout verworpen. Hij stelt in zijn argumentatie dat de migrantenwijken die Jacobs aanhaalt helemaal niet divers zijn, maar juist homogeen. Niet de wijkplanning is wat de straat levendig maakt, maar juist de cultuur van de ‘werkende klasse’. Ook intellectuelen (die een goedkope wijk vaak aantrekkelijk vinden als hij dicht bij het stadscentrum ligt) zijn vaak buiten en zorgen zo voor levendigheid. Tenslotte kunnen de exotische sfeer en winkels van de migrantenwijken toeristen aantrekken. Een diverse levendigheid is van dit alles het gevolg, maar niet de oorzaak! Tegenover de wijken voor de werkende klasse staan middenklasse-wijken, met sociale activiteiten binnenshuis. Ook de kinderen worden daar meer binnengehouden. De straten zijn puur voor transport. Hierdoor is er geen zichtbare levendigheid waarneembaar voor een observator, ook al ervaren de bewoners dit wellicht anders. Soms houden planners, zelf middenklasse, geen rekening met eisen en wensen van gebruikers uit de werkende klasse. Dit is een slechte zaak, vind ook Gans. Maar, gaat hij verder, er zijn naast consumenten uit de werkende klasse ook consumenten uit de middenklasse. Zij wijzen zichtbare levendigheid vaak bewust af: de stilte en privacy van een laagbouwwijk of flatcomplex is juist wat deze groep zoekt. Met de auto naar een grote supermarkt gaan, in plaats van een klein winkeltje om de hoek, etc. De analyses van Gans lijken op een klassieke klassenverdeling te berusten, een belangrijk punt in neomarxistische literatuur. In dit licht is het echter opvallend dat Gans de klassenverdeling en de consequenties ervan wel erg makkelijk lijkt te accepteren: hij wijst Jacobs erop dat mensen uit

L A N D S C A P E

25-1-2006 15:59:51


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.