P O L D E R 9 E E S T NIEUWSBULLETIN VAN AWN AFD. 9 (NOORD-HOLLAND NOORD) EN WERKGROEPEN STICHTING REGIONALE ARCHEOLOGIE “GHEESTMANAMBOCHT” Nr. 31
AFD. 9 OKTOBER 2020
Van de redactie ...........................................................................................................................................................2 Column: Terugblik .....................................................................................................................................................3 Het houtje van Heiloo: oudste houten werktuig van Nederland of een prehistorisch dwaallicht? .....................4 Kaerte van de heerleikheeden Schorel en Camp ...................................................................................................13 Het kerkhof van Vronen in Sint Pancras ...............................................................................................................21 Onze najaarslezingen worden uitgesteld ................................................................................................................25 Onderzoek naar scheepswrakken op de bodem van de Hoornse Hop .................................................................26 Vijfentwintig jaar intensief samenwerken heeft zijn vruchten afgeworpen........................................................26 Agenda .......................................................................................................................................................................27
-1-
Van de redactie e corona houdt ons al meer dan een half jaar in een beklemmende greep. Helaas moesten we daardoor de RAG-lezingen die aan het eind van dit jaar gepland waren uitstellen, voorlopig naar de tweede helft van volgend jaar. Hopelijk is de situatie dan inmiddels verbeterd. Ook veel vrijwilligerswerk in de archeologie ligt al tijden stil, zeker als het om veldwerk gaat. Maar dat geeft van de andere kant ook weer mogelijkheden, zoals tijd om oude rapporten door te lezen en als deze voldoende interessant zijn, ze hier samen te vatten.
D
In deze Polder9eest Bijna een kwart eeuw geleden werd bij het graven van een vijver in Heiloo een intrigerend houten voorwerp gevonden. Het betrof een klein plankje met een aantal ondiepe gaten erin. Al snel werd vermoed dat het in gebruik is geweest om vuur mee aan te maken. De zeer hoge ouderdom van ongeveer 8.000 jaar maakte het tot een bijzondere vondst welke een eigen naam kreeg: het 'houtje van Heiloo'. Tim de Ridder van de toenmalige Archeologische Werkgroep van de Vereniging Oud Heiloo had in 1997 een concept rapportage geformuleerd. Door verschillende reacties hierop ontstond twijfel over de interpretatie van de gaten: hebben deze een natuurlijke oorzaak of zijn ze door mensen gemaakt? Door de toch steeds opkomende belangstelling voor dit bijzondere voorwerp is uiteindelijk een nieuwe inleiding voor de oorspronkelijke tekst geformuleerd en heeft het een plaats in deze Poldergeest gekregen. Jaap van Rossum heeft een weinig bekende 18e eeuwse kaart van Schoorl, Groet en Hargen aangetroffen in de Koninklijke Bibliotheek van Belgie (KBR). Deze “Kaerte van de heerleikheeden Schorel en Camp” bestrijkt het gebied tussen de duinen van Schoorl in het westen en het Noordhollands Kanaal in het oosten. De kaart dateert uit 1776, maar is gebaseerd op een oudere kaart van Johannes Dou uit 1745. Veel van de namen van velden, wegen en sloten blijken nog steeds overeen te komen met de huidige namen. Het is een leuke puzzel om deze kaart naast moderne kaarten te leggen! De eerste vitrine in de permanente tentoonstelling in het Huis van Hilde vertoont een schedel met een snee aangebracht door de slag van een zwaard. Gevonden bij een opgraving in 1991 in Sint Pancras. In de vitrine ernaast wordt uitleg gegeven waarom de slag bij Vronen van 1297, waar de verbrijzelde schedel een gevolg van is, zo belangrijk is geweest voor de provincie. Het heeft er wel toe geleid dat het voormalige dorp Vronen compleet van de kaart geveegd werd. Pas meer dan een eeuw later ontstond daar nieuwe bebouwing onder de naam Sint Pancras. Bij de opgraving zijn grote hoeveelheden botten gevonden. Er was al bekend dat hier de locatie was van het kerkhof van Vronen. Na de opgraving hebben de vondsten twee decennia in dozen gelegen. Pas in 2010 werd al het materiaal goed onderzocht. Zo werden alle botten opgemeten en bekeken of er tekenen zijn van bijvoorbeeld ziektes. Opvallend was dat een flink aandeel van
de botten duidelijke sporen van geweld vertoonden. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze voor een groot deel het gevolg van de slag bij Vronen. Het zal niet vaak gebeuren dat een historische gebeurtenis zo duidelijk zichtbaar is in archeologische sporen! Wij wensen u veel leesplezier! AWN leden en RAG donateurs Op 20 juli 2020 is op 82-jarige leeftijd een van onze trouwe donateurs, Arie de Boer, overleden. We zijn erg geschrokken van dit verdrietige bericht. Arie hebben we altijd gekend als zeer betrokken bij de cultuur- en natuurhistorie in ons gebied. Zijn verdiensten, waaronder zijn vele werk voor het voormalige natuurmuseum Westflinge in Sint Pancras, zijn onmogelijk in slechts een paar woorden samen te vatten. Onze Stichting RAG had bij Arie een bijzonder plekje in zijn hart. Dat bleek wel in 2016, toen wij een royale gift mochten ontvangen uit de boedel van Westflinge voor o.a. het samenstellen van een leskist archeologie voor het basisonderwijs. Arie zal in onze herinnering blijven voortleven. Wij wensen zijn familie en vrienden veel sterkte bij het verwerken van dit grote verlies. Ook hebben wij afscheid moeten nemen van een andere RAG-donateur, Arie Bijman uit Bergen. Hij overleed op 12 mei 2020 op 87 jarige leeftijd. Verder hebben Kees Box en Els van Westrienen afscheid genomen van RAG. We bedanken hen voor hun verdiensten jegens onze stichting. AWN Afd. Noord-Holland Noord heeft sinds het verschijnen van de vorige Poldergeest drie nieuwe leden mogen verwelkomen: Rogier Looijer, Joep Fokker en Johan de Geus. Wij wensen hen van harte welkom. Vacatures We herhalen hier graag nog een keer de oproep uit de vorige Polder9eest. Het bestuur van Stichting RAG, dat nu uit slechts vier personen bestaat, kan nog steeds mensen gebruiken die helpen onze taken uit te voeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan plaats nemen in het bestuur, het schrijven van artikelen in de Polder9eest, het ondersteunen bij de verspreiding van ons blad en het beheren van onze leskist. Belangstelling? Neem contact met ons op: info@ragarcheologie.nl. Nieuwe website St. RAG Wiebe Ranzijn, jongste zoon van onze voorzitter, heeft de taak op zich genomen om de website van de Stichting te vernieuwen. Alle informatie over archeologische activiteiten in de regio, lezingen en excursies zullen op een overzichtelijke manier op de nieuwe site worden getoond. Via de website kunnen bovendien publicaties van archeologisch onderzoek in de regio worden gedownload, historisch kaartmateriaal en een fotoarchief worden bekeken. De website zal binnenkort online gaan. Tot dan is de ‘oude’ website gewoon te raadplegen.
-2-
Column: Terugblik Silke Lange
ussen de Vennewatersweg en de Zevenhuizerlaan in Heiloo lag veertien jaar geleden nog een brak stuk land. In afwachting van de bouw van nieuwe woningen gebeurde er niet veel in dit voormalige tuindersgebied. De vlakte was geliefd bij wandelaars, buurtbewoners die hun hond hier vrij konden laten rennen, en kinderen die in een bosje hun eigen hut hadden gebouwd. Er liepen zelfs wat paarden rond. Kortom, een
T
Afb. 1 Heiloo, Zuiderloo, Open Monumentendag 2009. Een van de vele, tijdelijke reconstructies van de palenkrans die hier werd opgegraven. (foto: S. Lange)
Daar waar de archeologie zogezegd ‘uit de grond was gehaald’, werden direct nieuwe woningen gebouwd. Dit jaar hebben de laatste opgravingen plaatsgevonden. Inmiddels is Zuiderloo al lang geen wilde tuin meer, maar een wijk waar nieuwe bewoners hun eigen stempel op hun omgeving zetten, net als de voormalige bewoners dat duizenden jaren geleden ook hebben gedaan. Ik vraag me af of de nieuwe bewoners wel op de hoogte zijn van hoe het gebied er in 2006 bij heeft gelegen. Aanvankelijk was ik vastberaden om alle veranderingen in Zuiderloo vast te leggen, maar de laatste jaren is dat project gestrand. Niettemin heb ik nog opnames uit de begintijd van de nieuwbouw, waarin ons groepje kunstenaars en archeologen te zien is: de Zandzoomgroep. Op Wordpress is zelfs nog een blog te vinden over de opgravingen en de samenwerking met de kunstenaars. Nu hebben mijn collega Anita van Breugel en ik een boekje samengesteld, om ook de huidige bewoners – maar eigenlijk iedere inwoner van Heiloo – te informeren over de bijzondere geschiedenis van deze buurt. Om nog een beeld te schetsen van hoe ingrijpend de veranderingen in het bestaande landschap zijn wanneer er nieuwbouw plaatsvindt, heb ik hieronder nog een paar foto's toegevoegd. Eerlijk gezegd roepen deze beelden bij mij een dubbel gevoel op.
verwilderd en verlaten stuk land, midden in een bruisend dorp. Tot alles veranderde. Het begon met de archeologen die in 2006 lange sleuven groeven, soms wel twee meter diep, op zoek naar overgebleven, archeologische waarden. Tot ieders verbazing kwamen sporen van mensen aan het licht die hier drieduizend jaar geleden woonden, werkten en werden begraven.
Afb. 3 Vanaf het bosje van Odin in de richting van de Hoogeweg gekeken. (foto: S. Lange)
Aan de ene kant mis ik het groene paradijsje dat hier lag, aan de andere kant hebben we dankzij de nieuwbouw die het archeologische onderzoek noodzakelijk maakte, wel enorm veel kennis opgedaan.
Afb. 2 Paarden achter de bowlingbaan in Zuiderloo. (foto: S. Lange)
-3-
Het houtje van Heiloo: oudste houten werktuig van Nederland of een prehistorisch dwaallicht? Tim de Ridder
et is alweer ruim twintig jaar geleden toen in december bij de aanleg van een vijver op de hoek van de Pastoor van Muijenweg en de Ewisweg in Heiloo een bijzonder voorwerp aan het licht kwam. Een houtje met verschillende merkwaardige gaten (zie Afb. 4). Maar het werd nog merkwaardiger toen bleek dat het voorwerp veel ouder was dan de laag waarin het was aangetroffen. Op grond van C14-dateringen bleek het circa 8100 jaar oud te zijn. Dat is lang voordat er sprake was van een strandwal. Op het eerste gezicht vreemd. Hoe kan dat? Maar er zijn wel vaker in Heiloo voorwerpen ontdekt die ouder zijn dan de strandwal, zoals een fossiele zee-egel en een fossiele schelp van zelfs miljoenen jaren oud. En ook nu kunnen nog zaken aanspoelen langs het strand met een veel hogere ouderdom dan de kust. De hoge ouderdom kan daarmee worden verklaard. Maar hoe zat het met die gaten? Ik startte een zoektocht langs diverse deskundigen. Een natuurlijke oorzaak, zoals een boormossel of insect werd door verschillende deskundigen uitgesloten. Vergelijkbare houten voorwerpen met gaten kende men ook niet. Onderzoek wees verder uit dat het voorwerp zelf weinig geërodeerd was, zodat ook opties voor ander onderzoek mogelijk waren.
H
Afb. 4 Het houtje van Heiloo met daarin de gaten, vlak na de vondst. (Foto: T.de Ridder)
Een 'duwer' van een vuurboog? De zoektocht leidde naar de mogelijkheid dat het hier zou kunnen gaan om een onderdeel dat gebruikt zou kunnen zijn bij een vuurboog. In het Museon werden in de literatuur houten voorwerpen met vergelijkbare gaten gevonden die een onderdeel vormde van een vuurboor gebruikt door de Angmagsalik op Groenland. Daar ging het om een zogeheten 'duwer' waarmee de vuurboog kon worden aangeduwd. Om te voorkomen dat de 'duwer' door verhitting in brand vliegt, worden de gaten ingevet om de wrijving te verminderen. Dit bood mogelijkheden voor nader onderzoek. Zouden er in de gaten op het voorwerp van Heiloo
dan ook nog vetten aanwezig zijn? Het voorwerp werd opgestuurd voor vetonderzoek. In de gaten bleek inderdaad na al die duizenden jaren nog restanten van vet aanwezig. Kortom alles leek erop te wijzen dat de gaten niet natuurlijk waren en dat het hier om een zogeheten 'duwer' zou gaan. Met de hoge ouderdom was het destijds zelfs het oudste houten gebruiksvoorwerp dat we van Nederlandse bodem kenden. De uitkomsten van het onderzoek inspireerde de voorzitter van de Stichting Regionale Archeologie Baduhenna destijds, Arsène Haverman, om een vuurboog na te maken, en te experimenteren. Dit leverde ook goede voorbeelden op van vergelijkbare gaten op. Nog meer 'unieke' houtjes Over de zoektocht en alle bevindingen heb ik in 1997 een concept artikel gemaakt. Dit artikel vormde ook de basis voor het persbericht dat in juni 1998 uitging. Het bijzondere voorwerp maakte aardig wat publiciteit los. En met de publiciteit kwam er ook een verrassende reactie. Iemand had een houtje aangetroffen met vergelijkbare gaten, zie Afb. 5. Dat maakte het houtje van Heiloo ineens niet meer uniek en het scenario dat het hier om een duizenden jaren geleden aangespoeld houten werktuig zou gaan een stuk minder waarschijnlijk. Nadien ben ik zelf ook op zoek gegaan langs de kust, en trof met regelmaat stukken veen of hout aan met vergelijkbare gaten. Voor mij was het daarmee duidelijk. De kans dat het houtje van Heiloo echt een prehistorisch werktuig zou zijn, leek en lijkt me nu een stuk minder waarschijnlijk dan dat het gaat om gaten die door een natuurlijke oorzaak zijn ontstaan. Ik zat wel een beetje met het artikel in mijn maag. Ik dacht me zelf goed ingedekt te hebben tegen een verkeerde interpretatie door met de vondst te leuren bij diverse deskundigen. Maar nu er veel meer van dit soort houtjes blijken te zijn, vroeg ik mezelf af, had ik niet wat kritischer mogen zijn? Het houtje was voor mij een dwaallicht geweest. En zelf voelde ik er niet zo veel voor om deze dwaling te publiceren. Bijsluiter Toch kwam er zo en dan een vraag vanuit Heiloo of ik er toch niet iets over wilde publiceren. Ik wist het steeds aardig af te houden. Tot de vraag door Frans Nieuwenhout gesteld werd. Hij was er niet alleen erg vasthoudend in, hij deed zelf ook onderzoek naar het houtje. Toen ik op uitnodiging van de voorzitter Fons Morsch, in februari begin dit jaar een bezoek bracht aan de werkruimte van Baduhenna, was ik onder de indruk hoe enthousiast en professioneel de vrijwilligers er werkten. Bij die gelegenheid trof ik ook Frans Nieuwenhout aan die achter de computer bezig was
-4-
met een 3D-tekening van het houtje van Heiloo. Frans wilde er graag verder metingen aan verrichten. Daarbij tekende hij aan dat het voor hem nog geen uitgemaakte zaak is dat de gaten op natuurlijke wijze zijn ontstaan. Frans wilde graag de gegevens die ik had verzameld, gebruiken voor zijn onderzoek om nader te bekijken of die gaten wel onnatuurlijk zijn. Door het niet publiceren van het artikel zou ik Frans en anderen de kans ontnemen om goed nader onderzoek te doen aan het houtje, en dat wilde ik niet op mijn geweten hebben. Zodoende kwam ik met Frans tot een 'deal' om het artikel uit 1997 wel te publiceren, waarbij aan de inhoud verder niets meer veranderd zou worden, hooguit wat kleine redactionele zaken, met daarbij een korte 'bijsluiter'. Dat is hetgeen u zojuist heeft gelezen. Leest u het artikel dat hierna volgt zelf, en trek zelf uw conclusie of het hier om een archeologische dwaling gaat, of toch om een uniek voorwerp.
Afb. 5 Na de publicatie van het persbericht verschenen er meer vergelijkbare houtjes, hier het 'Houtje van Co' (Koomen). (Texelsche Courant van 16 juni 1998).
Het 'houtje van Heiloo'. Een mesolitisch booronderdeel? Tim de Ridder, manuscript inhoudelijk voltooid op 21 oktober 1997
Inleiding In december 1996 werd op de westelijke flank van de strandwal waarop Heiloo gelegen is, een vijver aangelegd (zie Afb. 6).1 In de bouwput ontdekte de Archeologische Werkgroep van de Vereniging Oud Heiloo2 (AWHe) vele grondsporen die waarschijnlijk uit de late bronstijd en vroege ijzertijd dateren. Een aantal sporen kan ook in de Romeinse tijd geplaatst worden. Langs de randen van de vijver was nog een deel van het prehistorische oppervlak aanwezig. Net onder deze laag kwam een houten voorwerp met kegelvormige gaten te voorschijn. Aangezien vermoed werd dat het hier om een bijzonder object ging, werd deze nader bestudeerd. In dit artikel wordt getracht aan de hand van experimentele archeologie, archeologische en etnografische parallellen de functie van het houten voorwerp te achterhalen. Het onderzoek wijst uit dat het vermoedelijk om een vuurbord of een 'duwer' gaat.3 Met behulp van de C14-methode kan het voorwerp rond 6100 vóór Chr. gedateerd worden. Het behoort hiermee tot de oudste houten voorwerpen die uit Nederland bekend zijn. Analoog aan de 'kano van Pesse' 1
De waterpartij werd aangelegd op de hoek van de Pastoor van Muyenweg en de Ewisweg. De vindplaats ligt op de coördinaten: 108.080/502.080 en heeft objectcode N2 (vindplaats nummer 2 binnen blok N in Heiloo). Het voorwerp is ingeschreven onder het vondstnummer 001. 2 De archeologische werkgroep is aangesloten bij de AWN. 3 Een andere benaming voor duwer is ook wel handvat (Koning, 1979, p. 10). In het Engels draagt het de naam 'cap', 'handle',
-5-
en het 'mannetje van Willemstad' wordt hier de term 'het houtje van Heiloo' geïntroduceerd. Vondstbeschrijving4 Het 'houtje van Heiloo' is 13,3 cm lang, 4,5 cm breed en maximaal 1,8 cm dik (zie Afb. 7). De staat van het hout is tamelijk goed; zo ontbreken krimpscheuren. Het voorwerp is vervaardigd uit een radiaal gespleten tak of stam van een els5 die een dikte had van tenminste 8 cm. Vanaf de bovenzijde gezien zijn in totaal 9 kegelvormige gaten of restanten daarvan zichtbaar. Vier bevinden zich in het midden van het voorwerp waarvan één helemaal door het hout is gegaan. Vijf doorboringen vertonen zich aan de randen en zijn daardoor nog maar ten dele aanwezig. De diameter van de doorboringen die nog geheel aanwezig zijn, varieert tussen de 1,4 en de 1,8 cm. De vorm is rond tot licht elliptisch. De diepte bedraagt tussen de 0,4 en 0,7 cm. Langs één van de korte uiteinden zijn de restanten van doorboringen zichtbaar. Uit het laatste valt af te leiden dat het houten voorwerp langer moet zijn geweest. Ook langs één van de lange zijden zien we de restanten van twee afgesneden doorboringen. Het voorwerp zal zodoende ook 'cross-bar' of 'presser' (Thalbitzer, 1914, p. 41 en 531). In het Duits noemt men het 'Widerlager' (mondelinge mededeling P. van Rijn). 'Paumelle' is de Franse aanduiding (vriendelijke mededeling R. Paardekooper). In de taal van de Inuit wordt het 'kikwkortaa' genoemd (Thalbitzer, 1914, p. 532). 4 Deze vondstbeschrijving is gecontroleerd en aangevuld door P. van Rijn. 5 Alnus gl./inc.; determinatie J.P. ter Brugge.
breder zijn geweest. De randen van het plankje, de breukvlakken en twee 'afgebroken' gaten zijn afgerond. Volgens P. van Rijn, archeologisch houtspecialist van BIAX Consult, zou deze afronding kunnen zijn veroorzaakt door de wrijving bij het in de hand houden gedurende gebruik. De randen van de doorboringen zijn daarentegen scherp en vrij hoekig. Deze zijn dus niet afgesleten, hetgeen ervoor pleit dat het houtje niet lang aan erosie is blootgesteld. Aan de binnenzijde van de gaten lijken draaisporen aanwezig te zijn. P. van Rijn heeft deze onder de microscoop bekeken bij een vergroting van 10 maal. Het lijkt haar onwaarschijnlijk dat de gaten met behulp van een metalen of vuurstenen voorwerp zijn gemaakt. De doorboringen zouden dan gladder en niet zo ruw moeten zijn als thans is het geval. Het lijkt erop dat deze zijn ontstaan door hout-op-hout frictie.
Afb. 6 Ligging van de vindplaats aan de Pastoor van Muyenweg in Heiloo
Natuurlijke oorzaak van de bewerking Hoewel de regelmatigheid van de gaten een menselijk hand doet vermoeden, mogen natuurlijke oorzaken niet bij voorbaat worden uitgesloten. Volgens P. van Rijn is het echter vrij onwaarschijnlijk dat de doorboringen in het 'houtje van Heiloo' een natuurlijke oorsprong hebben. G. Spaink, voorheen werkzaam als schelpenkenner bij de Rijks Geologische Dienst, kent geen schelpdieren die vergelijkbare gaten maken. Paalwormen vreten zich wel een weg door hout, maar deze dieren komen pas vanaf begin 18e eeuw hier massaal voor. Bovendien graven de wormen gangen die geen enkele gelijkenis vertonen met de kegelvormige gaten op het houten voorwerp. Ook insecten vallen af. Dit wordt bevestigd door 'De insectenwerkgroep KNMV Waterweg-Noord'. Bovendien, als de gaten wel een natuurlijke oorzaak zouden hebben, dan zou men mogen verwachten dat deze vaker op houten vondsten zouden worden aangetroffen, hetgeen -6-
niet het geval is. Uit bovenstaande gegevens mag geconcludeerd worden dat de gaten door menselijk toedoen zijn ontstaan.
Afb. 7 Tekening van het houtje van Heiloo. (Tekening: T. de Ridder).
Mogelijke interpretaties Er zijn talloze wijzen van bewerking denkbaar waarbij gaten achterblijven. Hieronder worden de drie meest waarschijnlijke genoemd. Ten eerste kunnen ze zijn ontstaan bij het maken van knopen en kralen in bot of hout (denk bijvoorbeeld aan de paternosterkralen). Deze gaten hebben echter geen kegelvorm. Deze optie kan dan ook worden afgewezen. Ten tweede vertoont het voorwerp ook enige gelijkenis met een vuurbord. De gaten in een vuurbord ontstaan door een snel draaiende spil, hetgeen zoveel wrijvingswarmte geeft dat er een gloeiend kooltje ontstaat waarmee vuur gemaakt kan worden. Ook deze optie leek aanvankelijk onwaarschijnlijk, aangezien de gaten bij vuurborden een kanaaltje aan de zijkant zouden moeten hebben om het gloeiende kooltje vrij te laten
komen. Ook het ontbreken van verkoling aan het oppervlak en in de gaten leek het niet aannemelijk te maken dat het hier een vuurbord betrof. Hierop komen we later terug. Als laatste mogelijkheid wordt hier het gebruik als 'duwer' geopperd. Bij het vuurboren is het noodzakelijk dat de spil niet alleen draait, maar dat er ook van bovenaf druk wordt uitgeoefend. Dit geldt ook voor het boren in voorwerpen. Door de grote wrijving kan dit uiteraard niet met de blote hand; men zou de huid stuk wrijven. Etnografische voorbeelden laten zien dat de druk het beste geleverd kan worden met behulp van een stuk bot of een houten plankje met een uitholling. Voorbeelden hiervan zijn onder andere bekend van de Inuit (zie verderop). Om ervoor te zorgen dat de draaiing soepel verloopt kan het hout met vet worden ingesmeerd. Deze optie lijkt een goede interpretatie te bieden voor het 'houtje van Heiloo'.
Als het inderdaad om een 'duwer' gaat en deze is ingevet geweest, zou vetonderzoek ook gewenst zijn.6 De provincie Noord-Holland verleende hiervoor een subsidie. Over de resultaten dadelijk meer. De datering De strandwal waarin de grondsporen en het houtje zijn aangetroffen, is ongeveer 4000 jaar oud. Aangezien het voorwerp net onder een cultuurlaag uit de bronstijd of ijzertijd werd aangetroffen, leek een datering in die periode aannemelijk. Ook Romeinse tijd kon niet worden uitgesloten. Om het object precies te kunnen dateren en daarmee naar verwachting ook iets meer te kunnen te zeggen over de ouderdom van de stratigrafisch hoger gelegen cultuurlaag, is een C14-datering uitgevoerd. De uitkomst was zeer verrassend: 7240 Before Present (UtCnr. 5693). Voor 95% zekerheid valt de gekalibreerde datering tussen 6167-5979 vóór Chr. Het is hiermee één van de weinige houten voorwerpen die we kennen uit het mesolithicum. Tevens hebben we echter een probleem. De goede lezer heeft al opgemerkt dat de strandwal rond 2000 vóór Chr. wordt gedateerd. Het houtje is dus ouder dan de grond waarin het ligt. Hoe lossen we dit op? Uiteraard is eerst nagevraagd of de datering correct is. Zou er sprake kunnen zijn van een verwisseling? K. van der Borg, van de Faculteit Natuur- en Sterrenkunde R.J. van der Graaff-laboratorium van de Universiteit Utrecht die de datering heeft laten uitvoeren, verzekerde dat er geen sprake kon zijn van een verwisseling. Ook een te oude datering door contaminaties is volstrekt uitgesloten. Alleen als het voorwerp ondergedompeld zou zijn in 6
aardolie, wordt een te oude datering verkregen. Dergelijke praktijken houdt de AWHe er echter niet op na. Bovendien zou dit in het laboratorium zeker opgemerkt zijn. Het scenario Op grond van bovenstaande gegevens komen we tot het volgende scenario. Ruim 8000 jaar geleden lag de kustlijn van Nederland een aanzienlijk stuk westelijker. Door de droge Noordzeevlakte trokken jagers en verzamelaars. Ze gebruikten en verloren er hun gereedschappen waarna deze overdekt raakten met water en sediment, hetgeen borg stond voor een goede conservering. De zeespiegel bleef stijgen en het houtje werd op een gegeven moment opgenomen door het zeewater. Uiteindelijk, rond 2000 vóór Chr., belandde het in een groot zandlichaam, de strandwal waarop Heiloo gelegen is. Al eerder zijn voorwerpen gevonden die aanzienlijk ouder zijn dan de strandwal waaruit ze afkomstig zijn. Bij het keren van grond midden op de strandwal te Heiloo zijn bijvoorbeeld een gefossiliseerde zee-egel en een schelp van vele miljoenen jaren oud aan het licht gekomen. Ook nu nog spoelen veel oudere voorwerpen aan langs de Nederlandse kust. Het bovengeschetste scenario bevat een zwak punt. Het kan niet worden uitgesloten dat de doorboringen in een latere periode zijn aangebracht. We zouden immers een relatie kunnen veronderstellen met de omliggende grondsporen uit de late bronstijd. Het voorwerp is dan echter al duizenden jaren oud! Een ieder die ooit zelf oud hout heeft opgegraven, weet dat dit, met uitzondering van eik en naaldhoutsoorten, doorgaans heel zacht is. Het natte oude hout is zodoende ongeschikt om als gereedschap of wat dan ook te dienen. Volgens P. van Rijn kan hout zelfs niet meer bewerkt worden als het zo lang in vochtige omstandigheden heeft vertoefd. Bij soorten als bijvoorbeeld els zijn de cellulose en lignine, de hoofdbestanddelen van de houtwanden, dan namelijk opgelost. P. van Rijn acht het dan ook zeer onwaarschijnlijk dat het hout na duizenden jaren nog bewerkt zou zijn. Bovendien zou het hout na de secundaire bewerking, meteen weer door grond of water afgedekt moeten zijn. Het zou anders door het drogen alsnog binnen een paar uur zijn gaan scheuren en vervormen. Krimpscheuren ontbreken echter geheel. De suggestie dat het gemaakt zou kunnen zijn van oud drijfhout naar analogie van de Inuit7, moet dan ook op basis van voornoemde punten van de hand worden gewezen. We mogen er dus wel vanuit gaan dat het om een houten voorwerp gaat dat ruim 8000 jaar geleden is vervaardigd. Het behoort hiermee tot de oudste houten voorwerpen uit de Nederlandse prehistorie. Alleen de 'kano van Pesse' en het curieuze 'mannetje van 7
Suggestie P. van Rijn.
Met dank aan D. Stapert en L. Johansen voor deze suggestie. Ook zij vinden het niet aannemelijk dat de gaten duizenden jaren later zouden zijn aangebracht.
-7-
Willemstad' zijn van vergelijkbare ouderdom, respectievelijk 6500 vóór Chr. en tussen 6000 en 5000 jaar vóór Chr.8 Archeologische parallellen Helaas levert literatuuronderzoek en navraag maar weinig overeenkomstige voorwerpen op.9 Er zijn slechts twee vergelijkbare exemplaren. De eerste is afkomstig uit Zwitserland. Het zou hier gaan om een houten fragment uit Vinelz dat voor vuurbord doorgaat. Bij dit voorwerp ontbreken bij de kegelvormige boorgaten de v-vormige inkepingen, over dit laatste straks meer.10 De literatuur over het exemplaar uit Zwitserland is moeilijk te pakken te krijgen, vandaar dat we ons hier verder moeten beperken tot het tweede voorbeeld. In 1994 begeleidde de ROB de aanleg van een gasleiding in Noord-Holland. Ter hoogte van Zijpe kwam een houten voorwerp aan het licht dat gaten vertoonde.11 In de archeologische kroniek over 1994 werd hierover het volgende gepubliceerd: "Vindplaats 42 bestaat uit een stuk hout dat onderin de sleuf is gevonden. In het hout zijn gaten geboord. Vermoedelijk is dit hout gebruikt als ondergrond bij het maken van vuur".12 Degenen die de dagelijkse verantwoording hadden, M. Sier en H. van der Beek, konden mij mededelen dat de vondst gedaan is door de kraanmachinist. De diepte is geschat op rond 3-4 m onder het maaiveld en is naderhand gesteld op 4.60 m onder NAP. Geologisch gezien lag het voorwerp volgens H. van der Beek onder de Haakwallen van Bergen, daarmee dus enige duizenden jaren daterend voor het begin van onze jaartelling. Ondanks de zorg van de leiders van het project raakte het bijzondere voorwerp op de ROB zoek. Gelukkig beschikken de projectleiders over een goed geheugen. Beiden zijn onafhankelijk van elkaar gevraagd om het houtje te beschrijven. De beschrijvingen komen goed overeen: het gaat om een houtje van tussen de 18-22 cm lang met een gelijkmatige dikte van circa 2 tot 2,5 cm en een breedte van circa 13 cm. Aan beide zijden zijn uithollingen waargenomen: een kant vertoont drie gaten, de andere zijde vijf. De diameter van de gaten varieerde van 0,6 tot 1,5 cm. De gaten waren conisch van vorm, zoals bij een afgeknotte kegel en waren willekeurig verspreid. Ze bevonden zich midden op het hout en hadden geen inkepingen. Het object bestond uit een taaie houtsoort waarvan de houtnerf duidelijk zichtbaar was. Op grond hiervan werd vermoed dat het om denne- of grenenhout ging.13 Het is gemaakt uit een tak of stam die tangentiaal gekapt is, ook wel dosse genoemd. Roetsporen 8
Bloemers e.a., 1981, p. 35. Zowel L. Verhart als D. Stapert en L. Johanssen kennen geen vergelijkbare voorwerpen uit prehistorische context. Ook vele andere archeologen aan wie het voorwerp getoond is, kennen geen vergelijkbare exemplaren. 10 Paardekooper, 1997, p. 10. 9
-8-
waren niet aanwezig. Het hout zou uitstekend geschikt zijn om in de hand vast te houden.14 Er zijn geen aanwijzingen dat het houtje langer is geweest. Genoemde kenmerken hebben geleid tot de interpretatie 'vuurbord'. De functie van 'duwer' kan echter niet worden uitgesloten. Experimentele archeologie Door het ontbreken van voldoende goede archeologische parallellen komen we niet veel verder met het achterhalen van de functie. De experimentele archeologie lijkt wat dat betreft meer uitkomst te bieden. Vooral het vuurboren is in dit opzicht interessant. Het geeft immers inzicht in zowel het gebruik van de vuurboor als de 'duwer'. Een medewerker van Archeon toonde hoe men snel en eenvoudig vuur kan maken. Hij gebruikte de volgende objecten: een plankje met gaten (het vuurbord), een houten spil (de boor), een boog met riem van geitenleer, een 'duwer' van hout en pluisjes van een lisdodde. De man ging als volgt te werk: de riem van de boog werd eenmaal om de boor geslagen. Een uiteinde van de boor werd in een gat geplaatst. Het andere einde hield hij met behulp van de 'duwer' op zijn plaats. Met zijn rechterhand haalde hij de boog snel heen en weer. Hierdoor maakte de boor een snelle roterende beweging. De 'duwer' zorgde er niet alleen voor dat de spil op zijn plaats bleef, maar ook dat deze tegen het hout gedrukt kon worden waardoor er een grote wrijving ontstond en een warmteontwikkeling plaatsvond. Binnen een halve minuut kwam er rook uit het vuurbord. Vrijwel direct daarna kon er een gloeiend stukje hout aan de droge pluisjes van de lisdodde worden toegevoegd. Binnen een minuut was er vuur. De inkepingen van het vuurbord lieten een lichte beroeting en verkoling zien. Op het vuurbord dat de Archeon-medewerker gebruikte, komen bij de gaten inkepingen voor. Deze inkepingen worden in veel beschrijvingen over experimenten met vuur genoemd. Ruim 70 jaar geleden schreef E. Klein hierover: "Het is altijd goed een klein gootje te maken bij een gat, waar het houtje in het hout drilt, en het gootje in een kleine verdieping te doen uitmonden, waar het gloeiende poeder, dat door de wrijving ontstaat, verzameld kan worden."15 Een recenter voorbeeld komt van R. Paardekooper: "In het bord moeten kort langs de rand de zo typerende inkepingen gemaakt worden waar de boor in past. De inkeping loopt naar buiten door zodat het poeder dat
11
De code van de locatie is Zijpe-GAO-94-34/7. De coördinaten van de vindplaats: 111.012/ 512.167. Vriendelijke mededeling Jan-Kees Hagers. 12 Van der Beek en Sier, 1995, p. 330. 13 Waarneming H. van der Beek. 14 Waarneming H. van der Beek. 15 Klein, 1923/24, p. 274.
verzameld wordt een uitweg heeft."16 Ook talloze andere beschrijvingen maken melding van inkepingen langs de gaten.17 Daarnaast komt men deze kanaaltjes veel tegen bij etnografische voorbeelden. Aangezien de genoemde typerende inkepingen op het 'houtje van Heiloo' ontbreken en er géén roetsporen zichtbaar zij, lijkt de interpretatie van vuurbord hier niet waarschijnlijk. Etnografische parallellen wijzen echter anders uit. Etnografische parallellen Aanvankelijk leek de optie van vuurbord te vervallen op grond van ontbreken van de inkepingen aan de zijkant en de afwezigheid van roetsporen. Hierdoor was alleen de optie van 'duwer' overgebleven. Een bezoek aan Museon te Den Haag bracht echter een verrassend nieuw licht op de zaak. In de opstelling van het Museon was vuurmakersgereedschap opgenomen (zie Afb. 8 en Afb. 9). Het betrof een set die bestaat uit een vuurbord, een trekriem, een boor en een 'duwer'. Zowel het vuurbord als de 'duwer' vertonen opvallend grote gelijkenis met het houten voorwerp van Heiloo. Deze voorwerpen blijken door Dr. N. Tinbergen in 1932-1933 tijdens de Nederlandse Pooljaarexpeditie te zijn verzameld. Het verzamelen van etnografica vond plaats in opdracht van het Haagse Museum voor het Onderwijs. Het object dat afkomstig is van de Angmagsalik van Groenland staat onder inventarisnummer 57654 a t/m c geboekt. De inheemse naam is innerit. Diverse expedities hebben verschillende vuurmakers-gereedschappen opgeleverd.
Afb. 8 Een vuurboog met vuurbord (links) en 'duwer' (rechts). Collectie Museon Den Haag (foto: T. de Ridder)
16 17
Afb. 9 Illustratie van het mogelijke gebruik van een vuurboog. Collectie nummer: 57654 "vuurmaker", Collectie Museon, Den Haag
De oostkust van Groenland is lange tijd een witte vlek geweest voor de Europeanen. Dit heeft als voordeel dat de bevolking pas laat 'aangetast' is door de Westerse cultuur. De beschrijvingen zijn zodoende van recenter datum en daarmee niet alleen uitvoeriger maar ook betrouwbaarder. Belangrijk in dit opzicht is het werk van W. Thalbitzer uit 1914. Het geeft een overzicht van drie Deense expedities naar Oost-Groenland. De eerste vond plaats tussen 18831885 onder G. Holm, de 'ontdekker' van de Angmagsalik, een Inuit-stam18. Hij was de eerste Europeaan die in contact kwam met deze Inuit. Tussen 1898 en 1900 ondernam kapitein G. Amdrup de tweede expeditie. W. Thalbitzer bezocht de Angmagsalik in 1905 tot 1906. De Denen verzamelden niet alleen materiaal, maar beschreven ook de taal en de gewoonten. Zo vermeldt W. Thalbitzer niet alleen een aantal objecten die met het maken van vuur in verband gebracht kan worden, maar ook vermeldt hij de wijze waarop dat werd gedaan en wie het uitvoerde: "Meestal helpen twee vrouwen elkaar bij het vuur maken. De oude Akernilik en zijn vrouw toonden mij de wijze waarop dat geschiedt. De vrouw hield het dwarshout met beide handen vast, terwijl zij de holte onder den beenen knop stevig op de spil drukte, die in één der gaten van het houtblok, ingesmeerd met walvischspek, gestoken was. Met een klein groefje in den bovenkant was dit gaatje met het volgende verbonden. De riem, die één of twee maal om de spil ingewikkeld was, werd heen en weer getrokken door den man, zoodat deze de spil in afwisselende richting ronddraaide. In minder dan een minuut kwam er rook uit het gaatje en onmiddellijk daarop werden er vonken zichtbaar. Dat de losse deeltjes zoo snel
18
Paardekooper, 1997, p.5. De Koning, 1979 p. 10. Boonstra 1997.
Voorheen werden de Inuit aangeduid als Eskimo, maar de oorspronkelijke inheemse bevolking geeft zelf de voorkeur aan de naam Inuit.
-9-
vlam vatten kwam wellicht door het walvischspek19, waarmee het hout was ingesmeerd. Het dwarshout en de spil werden snel terzijde gelegd en de vrouw begon met haar hand lucht naar het gaatje toe te waaien, waardoor de vonkjes opnieuw aangewakkerd werden, hetgeen des te sneller ging, omdat de handeling in de deuropening werd verricht, waar het tochtte. De man nam nu het houtblok, liet een vonk vallen op een stuk donker lampenmos en blies erop totdat het opvlamde. Met het brandende mos werd het lampenpitje aangestoken na vooraf met traanolie te zijn ingesmeerd".20 Vergelijkbare handelingen worden getoond op Afb. 10. Naast deze wijze van vuur maken, blijken de Inuit een andere methode te kennen. "Ten aanzien van de Boothia Eskimo (Iglulik etc.), spreekt Parry niet over het vuur maken door middel van boren maar enkel door het gebruik van twee stukken van ijzerpyriet waarvan vonken worden gewreven in een leren zak, die goed gedroogde mos bevat, en soms brandbaarder zijn gemaakt door een mix van zaad van de kruipwilg. Het aanmaken is verder gelijk als met het lampenmos in Groenland."21 Hieruit blijkt dat beide technieken van vuur maken naast elkaar hebben bestaan. Hoewel in de beschrijving over een groefje wordt gerept, ontbreekt deze op de verzamelde vuurborden. Zou het houtje van Heiloo dan toch een vuurbord kunnen zijn?
Afb. 10 Tot in de twintigste eeuw maakten volken nog gebruik van de vuurboog. Hier een voorbeeld van een man en vrouw van de Angmagsalik, een volk op Groenland, die samen vuur maken. (Foto afkomstig uit: Thalbitzer, W. 1914, genomen door J. Petersen.)
19
Uit de tekst kan niet worden opgemaakt of het insmeren met vet op het vuurbord of de 'duwer' slaat. Door het gebruik van vet wordt echter de frictie juist vermindert en de draaiing versoepelt, zodat het aannemelijk is dat het insmeren betrekking heeft op de duwer. 20 Thalbitzer, 1914, p.530-532; Nederlandse vertaling De Lorm, 1945, p. 12-13.
- 10 -
De domesticatie van het vuur Omdat de functie van vuurbord niet uitgesloten kan worden en ook de interpretatie als 'duwer' met het vuur maken verband kan houden, zal op de domesticatie van vuur kort nader worden ingegaan. De eerste stap in de domesticatie van vuur is het beheersen van vuur dat op natuurlijke wijze ontstaan is, zogeheten 'wild vuur'. Het is onduidelijk wanneer de eerste mensachtigen de eerste stap in het temmen van het vuur gezet hebben. Er zijn claims die terug gaan tot 1,4 of zelfs 1,7 miljoen jaar geleden.22 De meeste onderzoekers gaan ervan uit dat de Homo Erectus de eerste mensachtige is die in staat was om vuur te onderhouden.23 Volgens Goudsblom zou dit 500.000 tot 400.000 jaar geleden zijn. Vindplaatsen ouder dan 400.000 tot 300.000 jaar leveren zelden sporen van vuur op. Op jongere vindplaatsen treft men veelal wel bewijzen aan van vuurbeheersing in de vorm van verbrande artefacten en houtskool. Vanaf ongeveer 250.000 jaar geleden levert vrijwel elke site sporen van vuur op.24 We kunnen hiermee aannemen dat het domesticatieproces van vuur zich tussen 500.000 en 250.000 jaar geleden voltrok. Na de stap van het beheersen van het vuur kwam het maken. Het oudste bewijs daarvoor is gevonden in de Belgische plaats Chaleux in de grot Trou. In een grot werd een marcasietknol aangetroffen met een diepe groef die 10.000 jaar geleden moet zijn ontstaan door het veelvuldig vuur maken.25 Voor de West-Europese prehistorie gaat men er vanuit dat er vuur gemaakt werd met behulp van marcasiet. In de literatuur wordt veelal de foutieve benaming pyriet gebruikt. Beide steensoorten zijn chemisch aan elkaar gelijk (FeS2), maar de kristalstructuur is verschillend.26 Enkele mannengraven uit de Sögeler periode (1800-1500 vóór Chr.) bevatten zowel een vuurstenen vuurslag als marcasiet. Het is aannemelijk dat deze voorwerpen tezamen gebruikt zijn om vuur te maken. In de ijzertijd wordt de vuurstenen vuurslag verdrongen door een stalen uitvoering. Al deze vormen van vuur maken kunnen onder de noemer percussiemethode worden geplaatst. Met percussie wordt bedoeld het slaan van voorwerpen tegen elkaar. Deze methode is archeologisch goed zichtbaar doordat de gebruikte objecten van steen en staal zijn. Hierdoor gaat men er foutief van uit dat de percussiemethode de meest waarschijnlijke optie is om vuur te maken voor de West-Europese prehistorie. R. Paardekooper schrijft dan ook in het besluit van zijn artikel "Daarom zou ik ervoor willen pleiten de percussiemethode
21
Thalbitzer, 1914, p. 532; citaat van Parry, 1824, p. 504. Paardekooper, 1997, p. 4. 23 Goudsblom, 1992, p. 40. 24 Roebroeks, 1990, p. 68, 102. 25 Paardekooper, 1997, p. 4 26 Paardekooper, 1997, p.9. 22
voorlopig als dé methode om vuur te maken te beschouwen."27 Ook D. Stapert en L. Johansen schrijven mij: "Ons zijn geen vergelijkbare werktuigen bekend uit prehistorische context in noordwestelijk Europa. Daar komt bij dat we goede aanwijzingen bezitten over hoe men hier vuur maakte. Zowel in het Laat-Paleolithicum, Mesolithicum, Neolithicum als Bronstijd gebeurde dat met behulp van vuursteen en pyriet (...). Als het stuk van Heiloo inderdaad een vuurbord is dan laat het zich bijzonder slecht inpassen wat wij denken te weten over de prehistorie in ons gebied. De hout-op-hout techniek voor het maken van vuur werd voor zover ons bekend hier niet toegepast."28
zachte kwaliteit van het hout ook met de handen schoongemaakt. Zou het aangetoonde talg geen recent menselijk huidvet kunnen zijn? Volgens de coördinator van het onderzoek, mevr. J. H. Hofenk de Graaff, is dit nauwelijks voorstelbaar, maar kan het niet uitgesloten worden. Aanraking van het hout zou nauwelijks aantoonbaar huidvetten achterlaten. Ook de 8000 jaar lange conservering van het vet hoeft geen verwondering op te wekken. Volgens de coördinator kan het vet duizenden jaren lang bewaard blijven en hoeft zelfs het verblijf van enige tijd in zeewater geen negatieve invloed uit te oefenen op de aanwezigheid van vet. Het vet lost immers niet op.
Bij de hierboven genoemde hout-op-hout techniek wordt gebruik gemaakt van wrijvingswarmte. Deze methode valt uiteen in twee groepen, namelijk wrijvingswarmte van (1) lucht en (2) frictie van hout. Een voorbeeld van de eerste is een vuurpomp.29 Onder de tweede groep valt het 'zagen', het 'ploegen' en het 'boren'.30 Deze laatste methode is reeds eerder aan de orde gekomen. Omdat men bij de hout-ophout techniek gebruik maakt van houten voorwerpen is deze methode archeologisch slecht zichtbaar. De vondsten van marcasiet en vuurslagen zijn dan ook nog geen bewijs dat men geen gebruikt heeft gemaakt van de hout-frictie methode. De Inuit konden immers zowel met behulp van marcasiet als met de vuurboor vuur maken.
Op grond van de vetanalyse lijkt de interpretatie van 'duwer' de meest waarschijnlijke. De gaten in het vuurbord mogen immers niet ingevet worden, aangezien dit de draaiing zou vergemakkelijken waardoor er onvoldoende wrijvingswarmte zou ontstaan.
Het vetonderzoek Uit de diepste delen van enkele gaten in het voorwerp is door P. van Rijn (BIAX) materiaal verzameld ten behoeve van vetonderzoek. Het monster is vervolgens door het Instituut Collectie Nederland te Amsterdam onderzocht.31 Met behulp van Gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS) zijn in het monster vetzuren met even en oneven sterolen aangetoond. Dit duidt op de aanwezigheid van talg (huidvet). Ter vergelijking is gekeken naar wolvet. De resultaten van deze analyse komen niet overeen met die van het houten voorwerp. Volgens het instituut is dit mogelijk doordat het monstermateriaal verouderd is, of dat het huidvet van een ander dier dan schaap afkomstig moet zijn. Dit laatste zal gezien de hoge ouderdom van het houten voorwerp zondermeer het geval zijn. Ruim 8.000 jaar geleden hield men immers nog geen schapen. Helaas kon niet worden onderzocht van welk dier het vet dan wel afkomstig is. Kan er geen sprake zijn van recente contaminatie? Het houtje is immers met de handen aangepakt en gezien de 27
Paardekooper, 1997, p.10. Schriftelijke mededeling van D. Stapert en L. Johansen. 29 De vuurpomp wordt gebruikt in Zuidoost-Azië en Indonesië. Men maakt gebruik van een cilinder en een zuiger van bamboe. Door de zuiger snel naar beneden te persen wordt de lucht onderin de cilinder samengeperst en komt er warmte vrij. Na 28
- 11 -
Conclusie Het 'houtje van Heiloo' dateert uit circa 6100 voor Chr. en is rond 2000 voor Chr. op de strandwal afgezet. De gaten, waarvan een natuurlijke ontstaanswijze kan worden uitgesloten, moeten ongeveer 8100 jaar geleden zijn aangebracht en niet later. Etnografische parallellen bij de Inuit wijzen uit dat het voorwerp zowel gefunctioneerd kan hebben als vuurbord of als 'duwer'. Op grond van het ontbreken van roetsporen lijkt een interpretatie van 'duwer' de voorkeur te hebben. Het vetonderzoek maakt waarschijnlijk dat het hier om een 'duwer' handelt. Het is het oudste houten gebruiksvoorwerp dat we tot op heden uit de Nederlandse prehistorie kennen. Ook binnen WestEuropa neemt het door het ontbreken van vergelijkingsmateriaal een unieke positie in. Tevens wijst het erop dat naast het gebruik van de percussie-methode om vuur te maken, het gebruik van de vuurboog niet uitgesloten mag worden. Wellicht dat in dit verband een aantal experimenten met vuurborden en 'duwers' meer inzicht kan geven in het gebruik van het houten voorwerp. Dankwoord Bij het tot stand komen van dit artikel zijn vele mensen mij behulpzaam geweest. Alle onderstaande personen wil ik bedanken voor hun medewerking. Zij worden in willekeurige volgorde genoemd. Joke Grootheest (Museon) maakte het mogelijk om de vuurmaakset afkomstig van de Angmagsalik, nader te bestude-
enige bewegingen wordt de hitte zo groot dat brandbaar materiaal onderin de cilinder, gaat gloeien (De Koning, 1979, p. 12). 30 De Koning, 1979, p. 11-12. Paardekooper, 1997, p.5. 31 Het monster wordt door het Instituut Collectie Nederland aangeduid met 'Objectnummer 2003'.
ren. Marit Boulonois en Tiziano Goossens becommentarieerden het artikel. Jeroen ter Brugge determineerde het hout. Pauline van Rijn (BIAX) controleerde de vondstbeschrijving en gaf enkele waardevolle opmerkingen. Jeroen Flamman en Roeland Paardekooper droegen enige informatie aan. Provincie Noord-Holland verstrekte een subsidie voor een C14-datering, het laten verrichten van vetonderzoek, aanvullend onderzoek door BIAX Consult, en voor de conservering. Maaike Sier, Herman van der Beek en Jan-Kees Hagers (toen alle drie van de ROB, huidige RCE) en Annabeth van Duinen (provincie Noord-Holland) hebben informatie geleverd over het voorwerp dat ter hoogte van Zijpe is aangetroffen. K. ter Borg (Universiteit Utrecht) verschafte mij de volstrekte zekerheid omtrent de C14-datering. G. Spaink informeerde mij over schelpdieren en gaten die zij kunnen maken. De heren W. Mak en J. Lucas van 'De insectenwerkgroep KNMV Waterweg-Noord' gaven uitsluitsel dat de gaten niet door insecten of weekdieren kunnen zijn ontstaan. Leo Verhart (RMO) heeft het voorwerp bekeken en bevestigde dat het om een uniek exemplaar gaat. Ditzelfde geldt ook voor Dick Stapert en Lykke Johansen. Ook droegen zij waardevolle suggesties aan.
Lorm, A.J., 1945: Kunstzin der Eskimo's. Etnografische voorwerpen uit Oost-Groenland. 's-Gravenhage. Paardekooper, R., 1997: Experimenten. Van vonk naar vlam. Verschillende wijzen van vuur maken, in: J. Flamman (ed.) Bulletin voor Archeologische Experminenten en Educatie (BAEE), jaargang 2, nr. 1, Leiden.. Roebroeks, W., 1990: Oermensen in Nederland. Meulenhof Amsterdam. Sier, M.M. en H.S.M van der Beek, in voorbereiding: Archeologisch onderzoek op het tracé van de gasleiding Alkmaar-Oude Sluis, intern rapport ROB, Amersfoort. Thalbitzer, W., 1914: The Ammassalik Eskimo. Contributions to the ethnology of the Greenland natives, first part. Kopenhagen. Vilsteren, V.T. van, 1987: Het benen tijdperk. Gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn en ivoor 10.000 jaar geleden tot heden. Assen. White, E., en D. Brown, 1974: De eerste mensen, Time-life International.
Literatuur: Beek, H.S.M. van der, en M.M. Sier, 1995, in: Holland 27, 1995, p. 326-330. Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij, 1981. Verleden land. Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam. Boonstra, A. 1997. Twee manen lang. Zestig dagen leven als in de ijzertijd, Walburg Pers. Clark, G. 1978: World prehistory. Cambridge. Doncaster, I., 1962: Life in Prehistoric Times. Londen. Goudsblom, J. 1992: Vuur en beschaving. Meulenhof Amsterdam. Hodges, H., 1973: Techniek in de oudheid. FibulaVan Dishoeck. Johansen, L., en D. Stapert, 1996: Vuurmakers uit Paleo-Eskimonederzettingen in West-Groenland, in: Paleo-Aktueel 8, p. 24-27. Jones, S., R. Martin, en David Philbeam, 1994: Human Evolution. Cambridge University Press. Klein, E. (vertaald door L. Lacomblé), 1923/24: Het Leven in het Steentijdperk, in: Wil en Weg, eerste jaargang, p.268-274. Koning, L. de, en B. Zeijlstra, 1979: Kleinschalig wonen, werken, eten, samenleven in de natuur, het Spectrum B.V. Amsterdam. Afb. 11 Het 'houtje van Heiloo' zoals dit zich nu bevindt in het museum Baduhenna in Heiloo. (Foto: F. Nieuwenhout)
- 12 -
Kaerte van de heerleikheeden Schorel en Camp Een onbekende kaart van een vrij onbekende landmeter Jaap van Rossum
n de Koninklijke Bibliotheek van België (KBR) bevindt zich een fraaie kaart, die in onze regio weinig bekendheid zal genieten, maar wel een deel ervan weergeeft. We hebben het hier, zoals de aanhef in de bij de kaart horende cartouche vermeldt, over de ”Kaerte van de heerleikheeden Schorel en Camp, bestaande in drie bannen, als de Schorelban, de Groeter ban en de Harriger ban”. Stichting RAG heeft van KBR toestemming gekregen deze kaart in de Poldergeest te publiceren. De kaart dateert uit 1774, heeft een afmeting van 51 x 34,5 cm en een berekende schaal van 1:27628 (Afb. 12 en Afb. 14). De schaal van de tweede afdruk is uiteraard kleiner. Het noorden is links (zie de pijl linksboven).
I
Afb. 13 Jan van Varel, Kaart van den Haarlemmer-Hout cum annexis, 1769 (Beeldbank Allard Pierson)
Afb. 12 Het volledige aanzien van de “Kaerte van de heerleikheeden Schorel en Camp”. Let op de opvallend grote cartouche. (Zie Afb. 14 en Afb. 15 voor gedetailleerde weergave)
De volledige tekst in de opvallend grote cartouche bij de kaart (Afb. 15) luidt: Kaerte van de Heerleikheeden Schorel en Camp, bestaande in drie bannen, als de Schorelban, de Groeter ban en de Harriger ban. Zijnde meede behorende onder de Balluasie van Breederode, en met geele couleuren aangeweesen. Gecopieerd uit de Nieuwe Kaart van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluysen, van Kennemer Land, en Westvriesland. door mij ondergeteekende Landmeeter by De Edele hove van Holland en Westvriesland geadmitteerd, mitsgaders ordinaris Landmeeter der stad Haerlem en van de Heerlijkheid Heemsteede in de jaare 1774. J. Van Varel P.Z.
Eén andere bekende kaart van zijn hand is de “Kaart van den Haarlemmer-Hout cum annexis” uit 176932 (Afb. 13).
Uit deze tekst valt onder meer op te maken dat de kaart is getekend door Jan van Varel P.Z. Heel bekend blijkt deze
32
Beeldbank Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit
- 13 -
Afb. 14 Kaerte van de heerleikheeden Schorel en Camp
- 14 -
(Bron: KBR - Koninklijke Bibliotheek van België)
- 15 -
Afb. 15 De cartouche van de “Kaerte van de heerleikheeden Schorel en Camp”
landmeter niet te zijn; in het Repertorium van Nederlandse kaartmakers 1500-1900 van Donkersloot-de Vrij komen we zijn naam niet tegen. Ook een zoektocht op het internet levert weinig aanvullende informatie over deze landmeter op, anders dan dat hij voluit Jan Pietersz. van Varel zou heten, wat de toevoeging P.Z. kan verklaren33. We moeten het doen met de informatie die hij over zichzelf geeft in de cartouche van zijn kaart. Hij was landmeter zowel bij het Hof van Holland en West-Friesland als bij de stad Haarlem en de heerlijkheid Heemstede. Mogelijk is hij of zijn zijn voorouders afkomstig uit Duitsland; Varel is immers een stad in de huidige Duitse deelstaat Nedersaksen. In de cartouche staat verder vermeld dat de heerlijkheid Schoorl en Camp (thans Camperduin genoemd) onder het baljuwschap (Balluasie) van Brederode viel. Inderdaad was sinds het midden van de vijftiende eeuw Schoorl een ambachtsheerlijkheid van de Brederodes. Toen de laatste heer van Brederode, Wolfert van Brederode (Afb. 16), in 1679 op 29-jarige leeftijd ongehuwd en kinderloos overleed, waarmee het geslacht Brederode was uitgestorven, verviel de ambachtsheerlijkheid van Schoorl aan de Grafelijkheid34. Let wel, dit was bijna een eeuw voordat Van Varel zijn kaart tekende! Dat de Brederodes voor Schoorl en Groet van grote betekenis zijn geweest, blijkt wel uit de leeuw (incl. de voor het wapen van de Brederodes kenmerkende blauwe barensteel) op het wapen van Groet en later (nu zonder barensteel) ook op het wapen van Schoorl. Dat is namelijk de leeuw van het wapen van de Brederodes (Afb. 17). 33
Beeldbank Noord-Hollands Archief
Afb. 16 Portret van Wolfert van Brederode (24 jaar)
(door Adriaen Hanneman)
34
- 16 -
Regionaal Archief Alkmaar
Wie als baljuw een ambachtsheerlijkheid bezat, had een groot aantal bestuurlijke (heerlijke) rechten in het gebied35. Een ban is de term voor een rechtsgebied. De heerlijkheid Schoorl en Camp bestond zoals de cartouche aangeeft uit drie bannen: de Schorelban, de Groeter ban en de Harriger ban, thans Schoorl, Groet en Hargen.
Afb. 17 Het wapen van Groet (1817-1834)
Uit de tekst op de cartouche valt verder op te maken dat Van Varel het gebied van de “Heerleikheeden Schorel en Camp” niet zelf in kaart heeft gebracht, maar heeft gekopieerd van de “Nieuwe Kaart van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluysen, van Kennemer Land, en Westvriesland” van Johannes Dou (Afb. 18). De kopie is een sterk vereenvoudigde versie van de kaart van Dou. Zo telt de kaart van Van Varel aanmerkelijk minder toponiemen dan die van Dou en zijn bijvoorbeeld de kerken van Schoorl en Groet en de molens er niet op afgebeeld.
Afb. 18 Fragment van de kaart van ’t Hoogh-Heemraetschap vande Uytwaterende Sluysen in Kennemerlandt ende West-Vrieslandt van Johannes Dou, versie uit 174537
Wat is er te zien op de kaart van Jan van Varel? De grenzen tussen de drie bannen, alle gelegen in het binnenduinrandgebied en aangrenzende polders, zijn ingetekend met gele lijnen. De zuid/westgrens van de drie bannen wordt gevormd door de duinen, die we nu kennen als de Schoorlse Duinen. Maar liefst twee derde van het kaartbeeld wordt ingenomen door dit duingebied.
Het is niet bekend wie de opdrachtgever voor het maken van de kaart is geweest en wat het doel ervan is. De opdrachtgever zou Mr. Dirk van Foreest (1729-1782) kunnen zijn geweest. Hij was tussen 1761 en 1782 ambachtsheer van Schoorl en Camp36 en had wellicht om wat voor reden dan ook behoefte aan een fraaie kaart van zijn heerlijkheid. Maar het ontbreken van een in dergelijke gevallen gebruikelijke naamsvermelding en familiewapen op de kaart, maken deze veronderstelling niet erg aannemelijk.
35 36
Westfries Archief Regionaal Archief Alkmaar
37
CD ROM Noorderkwartier perfect gemeten, Kaarten van het Noorderkwartier en West-Friesland in de 17e eeuw
- 17 -
zelfstandig heeft bestaan tot de fusie met de gemeenten Bergen en Egmond op 1 januari 2001. Op de kaart van Van Varel staan in de heerlijkheid drie dorpen weergegeven: Schorel (in de Schorelban), Groet (in de Groeter ban) en Camp (in de Harriger ban), die met elkaar verbonden zijn door de eeuwenoude Heereweg, die naar het zuiden verder gaat naar Bergen. Later meer over deze Heereweg. Niet op de kaart worden genoemd dorpen als Aagtdorp (op de kaart van Dou: Eghtdorp), Bregtdorp, Catrijp (staat wel op de kaart van Dou) en Hargen. Schoreldam (in het Geestmerambacht) staat wel op de kaart. Aan de zuidzijde van de Schorelban, staat vlak aan de “Scheijt” met de heerlijkheid Bergen de naam Poelenburg vermeld. Dit was de naam van een buitenhuis, dat in de achttiende eeuw is gebouwd op de plaats van een eerdere middeleeuwse buitenplaats, die ook bekend stond onder de naam ’t Huis te Eechtrop38 of Huis te Aagtdorp en eigendom was Barthol van Poelenburgh, een heer die verwant zou zijn met de Brederodes. In 1893 zijn de laatste resten van het achttiende-eeuwse Poelenburg verdwenen.39 Afb. 19 Gemeente Schoorl 1866
De oostgrens wordt gevormd door wat destijds de Nieuwe Sloot heette. Dat is een deel van de voormalige rivier de Rekere en is nu een deel van het Noordhollandsch Kanaal. Aan de andere kant van dit water ligt het Geestmerambacht. De noordgrens is de Mostertweg (thans: Mosterdweg) en de Camper Kay (Kamperkade). Aan de westzijde ligt de Noordzee en de zuidgrens wordt gevormd door een met de liniaal getrokken kaarsrechte grenslijn door het woeste duingebied, de “Scheid Tusschen Bergen ende Schorel”. Deze grens komt overeen met de huidige grens tussen de duinen van Staatsbosbeheer en de duinen van PWN. Het laatste stukje zuidgrens wordt gevormd door de Ban Heijninge en Laan Scheijt. Deze laatste grens is op de kaart van Van Varel aangegeven als een weg, maar zowel op de vroegere kaart van Dou als op latere topografische kaarten zien we een sloot, die thans nog steeds de veelzeggende naam Banscheidingsloot draagt. Op de kaart van de Heerlijkheid Bergen van Joan Blaeu staat zowel een weg als een sloot getekend. De weg (laen) hoorde blijkbaar bij de heerlijkheid Bergen (Afb. 21). Scheijt of Scheid is Oudnederlands voor grens. De heerlijkheid als geheel komt vrijwel geheel overeen met de latere gemeente Schoorl, zoals die
38
Woude, C. van der, Kronyck Van Alckmaar. Met zyn Dorpen, Alkmaar, 1742, blz. 111 39 Zeiler, F.D., Heren-Huizen-Hoven, Buitenplaatsen in Schoorl, Bergen en Egmond 1150-1850, Bergen, 2012, blz.
Afb. 20 Het huis Poelenburg met slotgracht en houten toegangsbrug. Links van het huis een aantal schuren en een duiventil. (Onbekend / Collectie Regionaal Archief Alkmaar / PR 1002542)
Een ander huis dat niet op de kaart van Van Varel wordt vermeld, maar dichtbij Poelenburg stond, is het huis Hazendaal. Dit huis staat wel op de kaart van Dou, zij het zonder naamsvermelding, en ook op de kaart van de Heerlijkheid Bergen van Joan Blaeu uit ca. 1665, hier onder vermelding van “Capiteijn Croeger” (Afb. 21). Dit is de naam van de persoon die het huis in 1646 heeft
13 en 14; Bertram, C., Noord-Hollands Arcadia, Ruim 400 Noord-Hollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de Provinciale Atlas Noord-Holland, Alphen a/d Rijn, 2005, blz. 247 en 248
- 18 -
gebouwd. Het huis zou rond 1750 zijn afgebroken40, dus ruim vóór 1774, het jaar waarin Van Varel zijn kaart (na)tekende.
Afb. 21 De huizen Poelenburg en Hazendaal (“Capiteijn Croeger”) op de kaart van de Heerlijkheid Bergen (getekend door Johannes Dou en uitgegeven door Joan Blaeu ca. 1665)
Bij het bekijken van het duingebied op de kaart moet men bedenken dat de kustlijn sinds 1774 landinwaarts is opgeschoven. Van 1665 tot heden is dat ruim 200 meter41.
Het Oude Swarte Veld (duinvallei ten zuidwesten van Groet; mogelijk genoemd naar de vrij gestoven zwarte veenbanken aldaar) Spijkerveld (duinvallei ongeveer ter plaatse van het huidige Kleine Ganzenveld) Voorveld (duinvallei ter hoogte van wat nu ‘t Groote Ganzenveld heet) Gansewater (duinvallei grotendeels gelegen aan de andere kant van de “scheid” met Bergen, ter hoogte van de huidige vijvers)
Dwars door de duinen tussen Schoorl en het strand zien we op de kaart van Van Varel (én op die van Dou) slechts één weg lopen. Dit pad laveert tussen het Bontje en Het Kiefteveld. Was dit een schulpweg, waarlangs schelpen werden getransporteerd? Of een visserspad? Het pad treffen we later ook nog aan op de eerste militaire kaart van Nederland (begin 19de eeuw) (Afb. 22). Op latere topografische kaarten komen we hem echter niet meer tegen. Wellicht bestond het pad nog wel en waren er nog meer zandpaden, maar zijn zij niet (meer) gekarteerd. In de loop van de twintigste eeuw zien we op de topografische kaarten het aantal ontsluitingswegen en -paden in het duingebied in snel tempo toenemen.
In het duingebied, het hoge deel van de heerlijkheid, zien we op twee na uitsluitend toponiemen die op veld/velt eindigen. Alle veldnamen heeft Van Varel keurig overgenomen van Dou. Op hedendaagse kaarten komen we deze namen echter niet meer tegen. De dynamiek van het duinlandschap met zijn voortdurende verstuivingen heeft blijkbaar ook invloed gehad op de toponymie!42 Dit zijn de namen in het duingebied op de kaart van Van Varel (en Dou)43: Achterveld (duinvallei tussen Pirolavlakte en Parnassiavallei) Het Bontje (vallei ter hoogte van de Frederiksblink) De Fuijk (duinvallei ten noorden van de IJsbeer (duintop); zo genoemd vanwege de smal uitlopende vorm) Harrigerveld (duinvallei bij de Hargerplas) Het Kiefteveld (vallei tussen Ganzenblink en Nielsblink, noordoostelijke uitloper van ’t Groote Ganzenveld; kieften zijn kievieten)
40
Bertram, C., Noord-Hollands Arcadia, Ruim 400 NoordHollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de Provinciale Atlas Noord-Holland, Alphen a/d Rijn, 2005, blz. 134; Zeiler, F.D., Heren-Huizen-Hoven, Buitenplaatsen in Schoorl, Bergen en Egmond 1150-1850, Bergen, 2012, blz. 16 41 Werner, Jan, Atlas der Neederlanden, Amsterdam, 2013, blz. 281
Afb. 22 Militaire kaart van Nederland eerste helft 19de eeuw met het pad van Schoorl naar het strand
Behalve de eerder genoemde en alle dorpen met elkaar verbindende Heereweg en het huis Poelenburg staat op de kaart van Van Varel in het binnenduinrand- en poldergebied, d.w.z. het lage deel van de heerlijkheid, slechts 42
Voor een sfeerbeeld van het Schoorlse duingebied omstreeks de eerste helft van de negentiende eeuw verwijzen wij graag naar het verhaal “Teun de Jager” in de Camera Obscura van Nicolaas Beets (1814-1903). Het verhaal speelt zich af in de tijd dat Schoorl en Bergen nog heerlijkheden waren. 43 Naamsverklaringen en plaatsbepalingen ontleend aan: Zeiler, F.D., Nollen-Krochten-Blinken, Duintoponiemen tussen Wijk aan Zee en Camperduin, 1995
- 19 -
een handvol namen van wegen, sloten en dijken vermeld. Veel wel ingetekende wegen en sloten zijn bij Van Varel niet van namen voorzien, dit in tegenstelling tot op de kaart van Dou, die wat dat betreft veel informatiever is. Waren zij minder belangrijk? Was het wegens ruimtegebrek op de kaart? Was het om esthetische redenen? Veel van de ingetekende wegen, paden, sloten en dijkjes kunnen we op hedendaagse kaarten nog goed traceren. In het binnenduin- en poldergebied op de kaart van Van Varel treffen we de volgende toponiemen van wegen en sloten aan44: Harriger Ban Camper Kay (thans: Kamperkade) Dijkputten (strook ten westen van de Hondsbossche Slaperdijk) Harrigerweg (thans: Hargerweg) Hondsbos (thans: naamloos terrein tussen Hondsbossche Vaart en Mosterdweg) Kamperweg (thans: Camperweg) Molesloot (thans op recente kaarten: naamloze sloot) Mostertweg (thans: Mosterdweg) Munnikenweg (thans: Munnikenweg) Nessendijk (thans: Nessedijk)* Oudendijk (thans: Houtendijk)* Slaperdijk (thans: Hondsbossche Slaperdijk) Startweg (thans: verdwenen in het water van vogelreservaat De Putten) * Deze twee in elkaars verlengde liggende dijken vormen tezamen een vermoedelijk dertiendeeeuwse dijk45. Groeter Ban Noorder Onderdijk (thans: Vaalderweg en Bullepad)
Schorel Ban Bommers Moor (thans: naamloze sloot) Evendijk (thans: Evendijk), een twaalf- of dertiende-eeuwse dijk46 Geest Watering (thans: verdwenen) Groeter Moor (thans: naamloze sloot) Kerkweg (thans: deel van de Omloop) Nolle (terrein aan de zuidzijde van de Laanweg, v/h de Laen) Noorderweg (thans: naamloos pad? langs Groeter Moor) Onderweg (thans: Regbertslaan en Moorpad) Oudendijk (thans: Oudendijk) Smeelaan (thans: Smeerlaan) Tarruwdijk (thans: Hogenweg; tarruw=tarwe), vóór de aanleg van de Rekerdam een uitloper van de Schoorlse Zeedijk47 In alle drie de bannen komen we de al eerder genoemde Heereweg tegen. Deze weg maakte deel uit van een oude hoofdweg, een zgn. heereweg, die langs de binnenduinrand en over strandwallen van Camp richting Haarlem en verder liep. Ze heetten heereweg, omdat zij onder controle stonden van de graaf of van lokale heren48. Soms volgden zij meerdere min of meer parallel aan elkaar lopende tracés. Veel van deze wegen heten vandaag de dag nog steeds Herenweg of een variant daarop; er zijn echter ook gevallen waarin zij een andere naam hebben gekregen, zoals in Schoorl de Duinweg en de Voorweg. Tot zover een overzicht van wat er zoal op de kaart van Jan van Varel is te zien. Wij nodigen de lezer uit om ook zelf de kaart goed te bestuderen en ontdekkingen te doen. Reacties zijn van harte welkom.
44
47
45
48
Zie noot 43 Bergen, Lusthof, een cultuurhistorische atlas, 2005, blz. 105 46 Zie noot 45
De Uitweg (thans: Hogenweg)
Zie noot 45 Roos, Rolf, Duinen en Mensen, Kennemerland, 2009, blz. 52
- 20 -
Het kerkhof van Vronen in Sint Pancras Frans Nieuwenhout
n de permanente expositie in het Huis van Hilde wordt de aandacht in het wat schemerige tentoonstellingsgebied al direct getrokken door een schedel met een grote snee erin. De uitleg verwijst naar een grote veldslag tussen Hollanders en Friezen bij het voormalige Vronen. Dit roept allerlei vragen op. Waarom komen we zo weinig tegen over deze belangrijke plaats in de geschiedenis van onze provincie? Een uitzondering is de nieuwbouwwijk tegenover Sint Pancras, waar op dit moment druk aan een verdere uitbreiding wordt gewerkt. Deze is naar het meer bij Vronen genoemd.
I
Bij de herinrichting van de voortuin van een woonhuis aan de Bovenweg in Sint-Pancras (zie Afb. 23) werden direct onder de oppervlakte resten van vier menselijke skeletten gevonden. Deze vondst werd aan de bevoegde autoriteiten gemeld door de heer H. Olie. Omdat al bekend was dat hier vroeger een kerkhof lag heeft de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een kleine opgraving verricht in 1991 (zie Afb. 24). Vanwege de beperkte ruimte en de kwetsbare grondsporen was er geen mogelijkheid om met een graafmachine te werken en moest al het graafwerk met de hand gebeuren.
De opgraving van 1991 Al direct onder het oppervlak werden de eerste skeletresten gevonden. Hoe dieper er gegraven werd, hoe weker de botten werden, en hoe vaker er ook helemaal geen botten meer werden gevonden. Maar wel werd de leesbaarheid van de grondsporen steeds beter naarmate men dieper kwam. Hierdoor konden een aantal lijksilhouetten zonder enige botresten worden gevonden en daarna ingemeten. Er zijn botresten en aanwijzingen voor in totaal 132 individuen gevonden in een vlak van nog geen 49 m2. Toch betrof het hier geen massagraf. De hoge dichtheid werd veroorzaakt doordat mensen dicht boven elkaar werden begraven. Bestaande graven werden vaak doorsneden bij het aanleggen van nieuwe graven. Maar ook diergangen werden regelmatig gevonden naast sporen van wortels van bomen en struiken. Door al deze verstoringen zal het voor kunnen komen dat ouder vondstmateriaal naar een hogere, en dus jongere laag is verplaatst en eventueel ook omgekeerd.
Enkele omliggende percelen zijn in het recente verleden al eens eerder afgegraven, waarbij grote hoeveelheden botmateriaal werd gevonden. Bij de aanvang van dit onderzoek was dan ook de verwachting dat er deze keer ongeveer 25 skeletten zouden worden aangetroffen. Maar door heel minutieus te werken, bijvoorbeeld door het zeven van alle grond, werden er uiteindelijk wel vijf keer zo veel skeletten gevonden.
Afb. 23 Het opgravingsterrein aan de Bovenweg 201 in St. Pancras (foto: J. Roefstra).
Afb. 24 Sint Pancras (rechtsboven) en Oudorp (onder). In rood, de omtrek van de Vronergeest, met bij de cirkel de locatie van de opgraving van het Vroner kerkhof. Onderin, met rood aangegeven, de kasteelterreinen van de Nieuwburg en de Middelburg (uiterst links).
- 21 -
Het vlak van de opgraving is verdeeld in vier kwadranten waarvan er steeds twee gebruikt zijn om de opgegraven grond op te kunnen storten. Een heel kwadrant wordt netjes glad geschaafd, met zo min mogelijk los materiaal wat op het oppervlak ligt. Het zo ontstane vlak wordt opgemeten en gefotografeerd. Alle weggehaalde grond is daarbij gezeefd zodat ook kleine bot- en tandresten verzameld konden worden. Er zijn in totaal acht vlakken opgegraven. Binnen een vlak liggen vaak sporen van, verschillende graven over elkaar heen. Dit geeft meestal de mogelijkheid om te bepalen welke later aangelegd is. Deze doorsnijd het spoor van het eerder aangelegde graf (zie Afb. 25)
Grafkisten en grafbekleding Er zijn een aantal verschillende vormen van graven gevonden: graven met houtstructuren, graven gemaakt van plaggen, en kuilen met slechts een of enkele schedels. Schedelkuilen Er zijn vijf schedelkuilen gevonden met uitsluitend een of meerdere schedels, maar zonder verdere grafstructuur. Drie daarvan dateren waarschijnlijk van 1297, en de anderen zijn in de diepere lagen vlak 6 en vlak 7 gevonden, waardoor ze naar verwachting veel ouder zullen zijn. Mogelijk zijn deze schedelkuilen ontstaan bij het delven van een later graf. Een voorbeeld van een schedelkuil is gegeven in Afb. 26.
Afb. 26 Skelet met resten van een houten kist, met links een schedelkuil met twee schedels (foto: J. Roefstra).
Afb. 25 Plaggenstructuren van een groot en een klein graf, verdeeld over drie sporen (s21, 22 en 23). Het kleinere graf (rechts) is later aangelegd en doorsnijdt daarmee de sporen van het oudere en grotere graf.
Grafbekleding van kleiplaggen Vier graven zijn over de hele omtrek voorzien van 5 tot 12 cm brede plakken grijze klei. De maximale hoogte die gevonden is bedroeg slechts 9 cm, maar mogelijk zijn hogere delen verdwenen door het aanleggen van de daarboven gelegen graven. In dit graftype is maar een enkele scherf van een kogelpot gevonden (zie Afb. 27).
- 22 -
Afb. 27 Graf met kleiplaggen in vlak 7 (foto: J. Roefstra).
Grafbekleding van zandplaggen Twaalf graven waren voorzien van zandplaggen die wat donkerder zijn dan het omliggende zand. Dat kwam door resten van begroeiing van het oorspronkelijke maaiveld waar de plaggen vandaan kwamen. Meerdere graven bevatten scherven van middeleeuwse keramiek. Een van deze graven, in vlak 2, kon hiermee gedateerd worden als afkomstig uit de 13e eeuw. Boomkist Er is een graf gevonden waarbij de verkleuring van het zand op de plaatsen waar hout gelegen heeft in de verticale doorsnede een afgeronde vorm heeft. Dit is veroorzaakt door de gebolde vorm van een boomkist. Holle bomen van de juiste grootte, die geschikt zijn om iemand in te begraven komen naar verwachting niet veel voor. Daarom lijkt het niet onlogisch te zijn dat er veel meer houten kisten gevonden zijn dan boomkisten (FN). Houten kisten In 16 graven zijn er sporen van hout gevonden. Hierbij zijn geen bodems of deksels gevonden, maar slechts de wanden (zie Afb. 28). Het is daarom heel wel mogelijk dat het geen doodskisten waren maar dat het om de houten bekleding van de randen van de grafkuil gaat. Een alternatieve mogelijkheid is dat het de randen van een draagbaar betreft. Nog een alternatieve verklaring is dat dit het toch een volledige kist moet zijn geweest waarvan slechts de wanden zijn waargenomen omdat het vlak zich (net) boven de kistbodem bevond. De kans dat je een doodskist zou aansnijden, toevallig net door de bodem heen, is veel lager dan de kans dat je boven de bodem zit, en dus alleen maar de randen tegenkomt (FN).
Afb. 28 Sporen van een houten kist met daarbinnen een lijksilhouet (S32). Er is veel bioturbatie zichtbaar.
Het gebruik van spijkers is maar in enkele gevallen aangetoond. Soms zijn er wel spijkers gevonden maar is er geen verdere indicatie voor het gebruik van hout. Mogelijk maakte men gebruik van houtverbindingen die geen spijkers bevatten. Een alternatieve verklaring is dat, min of meer vergelijkbaar met het feit dat het gebruikte hout soms geheel verdwenen is, ook de oorspronkelijk aanwezige spijkers heel goed verdwenen kunnen zijn (FN). De geconstateerde kistlengtes varieerden tussen 98 en 195 cm, en de grootste kistbreedte bedroeg 50 cm. Van een van de grafkuilen konden de maten bepaald worden op 220 bij 70 cm. Begravingen zonder structuur De overige graven vertoonde geen grafstructuur. Dit geldt vooral voor de bovenste vlakken, maar ook onderin komen begravingen voor zonder verdere grafstructuur. Fysisch antropologisch onderzoek Het gevonden botmateriaal is in 2010 uitgebreid onderzocht door dr. Constance van der Linde. Van de 116 onderzochte individuen kon van 78 skeletten het geslacht worden vastgesteld. Bij 44 skeletten waren de kenmer-
- 23 -
ken overtuigend vrouwelijk, en van 34 overtuigend mannelijk. In 21 gevallen was het materiaal te gefragmenteerd, of gaf het gewogen totaal van de kenmerken geen duidelijke uitslag. En bij 17 geraamtes betrof het nietvolwassenen die dus nog te jong waren om het geslacht te kunnen bepalen op basis van de kenmerken van het bot. De gevonden botten zijn zoveel mogelijk onderzocht op afwijkingen die verschillende oorzaken kunnen hebben:
b) Infectieziektes Een van de schedels vertoonde vervormingen van het bot rond mond en neusholte die veroorzaakt zijn door infecties van het zachte weefsel ter plekke. Dit is voor de eerste keer in Nederland dat de ziekte lepra (facies leprosa) aangetoond is op skeletmateriaal (zie Afb. 30). Daarnaast zijn in 10% van de schedels sporen van middenoorontsteking gevonden (mastoïditis).
a) Verwondingen door geweld of ongelukken (trauma) Het totale aantal verwondingen ten gevolge van wapengeweld is 107, verdeeld over 49 botten. 14 individuen hebben een of meer verwondingen aan de schedel opgelopen. Alle individuen met verwondingen waren volwassen. Opvallend is dat het aantal gewonde mannen (12) vrijwel gelijk is aan het aantal gewonde vrouwen (11). Veel wonden zijn aangebracht met een scherp wapen, vermoedelijk een steekzwaard (zie Afb. 29). En veel botten vertoonden meerdere sporen van geweld. Een van de schedels had wel acht verwondingen, vermoedelijk veroorzaakt door een zwaard. Er zijn ook veel verwondingen rond de knieën gevonden. Omdat dergelijke wonden in het algemeen niet dodelijk zijn, lijkt het opzet geweest te zijn om het slachtoffer kreupel te maken.
Afb. 30 Facies leprosa (foto: M. Veen).
c) Deficiëntieziektes Chronische bloedarmoede kan verschillende oorzaken hebben zoals te weinig gevarieerde voeding, maar kan ook het gevolg zijn van darminfecties. Door het tekort aan bouwstoffen in het bloed groeit het beenmerg overdadig. Dit is bij meerdere individuen gevonden bij de oogkassen, bij het dijbeen of in het schedeldak. Het wordt vaker in moerasachtige gebieden gevonden en is een indicatie voor het mogelijk voorkomen van malaria. d) Gewrichtsaandoeningen
Afb. 29 Trauma schedel 139 met tweemaal een snijwond van een zwaard.
Bij twee-derde van de onderzochte wervelkolommen werden gewrichtsafwijkingen gevonden. Vaak zijn dat uitstulpingen van de tussenwervelschijf in de wervels. Soms zijn deze het gevolg van veroudering, maar mogelijk ook veroorzaakt door een val of een verkeerde beweging. Ook gewichtsslijtage (artrose) werd veel gevonden.
- 24 -
Conclusies Uit het gevonden aardewerk blijkt dat de begraafplaats in gebruik is geweest van de 11e tot de 13e eeuw. Op het terrein zijn de resten van 116 individuen gevonden, en aanwijzingen voor nog eens 16 silhouetten, zodat dit de laatste rustplaats moet zijn geweest van minimaal 132 individuen. Van 86 individuen kon een grove leeftijdsindicatie bepaald worden: 80% hiervan bleek volwassen te zijn. De kwaliteit van het botmateriaal was onvoldoende voor het bepalen van percentages van het voorkomen van verschillende ziektes. Wel kon voor het eerst lepra aangetoond worden. Een groot aandeel van de botten, van 23 van de 132 individuen, bevat geweldssporen. Een daarvan is zeker niet afkomstig uit 1297, maar de overige mogelijk wel. Opvallend is dat het aandeel van vrouwen met geweldsporen (11 individuen) bijna even hoog is als dat van mannen (12). Uit historische bronnen uit die tijd is bekend dat veel vrouwen hebben bijgedragen aan gewapende conflicten. Maar het zou ook verklaard kunnen worden als het gevolg van een wraakactie om het dorp na de veldslag te vernietigen. Het grote aantal gevonden verwondingen liet zien dat de uit de geschiedenis bekende slag bij Vronen in 1297 bijzonder grote gevolgen voor de gemeenschap gehad heeft. Maar of de hier gevonden slachtoffers ook strijders zijn geweest of vermoorde dorpelingen kon niet met zekerheid worden vastgesteld.
Na bijna twee eeuwen van conflicten tussen Kennemers en West-Friezen markeert de slag bij Vronen van 1297 de definitieve inlijving van de vrije West-Friese boeren in het graafschap Holland. Interessant is het feit dat de archeologische vondsten redelijk in overeenstemming lijken te zijn met de kern van de historische overlevering dat hier een grootschalig treffen heeft plaats gevonden. De slag bij Vronen markeert het einde van de relatieve onafhankelijkheid van de West-Friezen tot die tijd. Vronen zelf werd compleet vernietigd, veel van de bewoners werden gedood, en de rest van de bevolking werd verdreven naar Koedijk. Enkele plaatsnamen in de omgeving werden daarna aangepast om de herinnering aan Vronen als zelfstandige plaats zo veel mogelijk te verdringen. Maar de laatste tijd wordt dat gelukkig weer een beetje rechtgezet. Literatuur: Het Vroner Kerkhof te Sint-Pancras, gemeente Langedijk; Archeologisch onderzoek naar een middeleeuwse begraafplaats aan de Bovenweg; Voorlopige conclusie; 2011; Gerard Alders en Constance van der Linde; Cultuur compagnie Noord-Holland De geschiedenis van Sint Pancras tot ca. 1900; Opkomst en ondergang van Vronen, ontstaan en ontwikkeling van Sint Pancras; 2013; Uitgave van Historische Vereniging Sint Pancras
Onze najaarslezingen worden uitgesteld n de vorige Poldergeest meldden wij u met enige gepaste trots dat Stichting RAG haar traditionele lezingencyclus in het najaar al helemaal in kannen en kruiken had. Jan de Koning (senior-archeoloog/projectleider bij Hollandia Archeologen), Frits David Zeiler (historicus) en Henk Komen (streekhistoricus) hadden met als overkoepelend thema de bewoningsgeschiedenis van het Geestmerambacht een prachtig drieluik voor ons in petto (Afb.1). Tot kort voor het verschijnen van deze Poldergeest gingen we er nog vanuit dat het met maximaal 30 mensen in de grote zaal van het Behouden Huis in Oudkarspel zou gaan lukken om de drie lezingen aan te bieden. Helaas, de ontwikkelingen rond corona hebben ons ingehaald. Sprekers en bestuur van Stichting RAG vinden het niet verantwoord de lezingen in de huidige onzekere omstandigheden doorgang te laten vinden. We gaan ervan uit dat veel geïnteresseerde toehoorders ook hun twijfels zouden hebben gehad. We hebben dan ook met pijn in het hart besloten de lezingen uit te stellen tot volgend jaar, in de hoop dat de gang van zaken dan op enig moment
I
weer zodanig normaal is dat we u weer veilig kunnen ontvangen en de drie lezingen alsnog kunnen verzorgen. In de volgende Poldergeest, via onze website en onze emails zullen wij u te zijner tijd verder informeren over de nieuwe planning van de lezingen.
Afb. 31 Impressie van het middeleeuwse landschap (tekening: H. Komen).
- 25 -
Onderzoek naar scheepswrakken op de bodem van de Hoornse Hop n oktober hebben archeologen van het bedrijf Periplus Archeomare op de waterbodem van de Hoornse Hop onderzoek gedaan naar schepen die op deze plaats zijn vergaan tussen 7 en 12 oktober 1573, tijdens de Slag op de Zuiderzee. Het is een van de vele slagen in de Tachtigjarige oorlog tussen aanhangers van het Protestantse geloof en de katholieke Spaansgezinde. De watergeuzen hadden in het vroege voorjaar van 1572 al Den Briel en Vlissingen op de Spanjaarden veroverd. In 1573 kwamen de geuzen in de Zuiderzee in actie. Het begon met blokkades van de waterwegen naar het Spaansgezinde Amsterdam. Dit heeft ertoe geleid dat Hertog Alva schepen richting Friesland stuurde om de geuzen te verjagen. Onder leiding van bevelhebber Van Bossu werd de geuzenvloot begin oktober 1573 bij Marken aangevallen. Later verplaatste de slag zich naar de plek van de Hoornse Hop. Daar vonden de Watergeuzen ondersteuning door een vloot met schepen uit Hoorn, Enkhuizen, Edam en Monnikendam. Uiteindelijk werd de bevelhebber van de Spaanse vloot gevangengenomen en werd de slag ten gunste van de Noord-Hollanders beslist. In het Westfries Museum hangen prachtige schilderijen van de Slag op de Zuiderzee. Dankzij historische bronnen weten we van de grote betekenis die de overwinning op de Spaanse vloot voor Noord-Holland heeft gehad. De resultaten van het archeologische onderzoek zullen andere, aanvullende gegevens opleveren over de plek van de slag zelf. Te denken valt aan de precieze locatie en de spreiding van de scheepswrakken, die naar alle verwachting goed geconserveerd zullen zijn. Het onderzoek is mogelijk gemaakt met behulp van een subsidie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
I
(RCE), en vanuit de RCE zijn dan ook maritieme archeologen bij het onderzoek betrokken. Voor de metingen onderwater werd gebruik gemaakt van sonarapparatuur en een magnetometer die achter een catamaran werd gehangen. Hiermee worden akoestische signalen naar de bodem gestuurd, deze worden gereflecteerd en visueel omgezet in een soort zwart-wit afbeelding (zie Afb. 31). Met behulp van de magnetometer worden storingen in het aardmagnetisch veld opgespoord, waarmee bijvoorbeeld scheepskanonnen aan het licht komen. De leidinggevende archeoloog van het bedrijf dat de werkzaamheden uitvoert, geeft te kennen een enorm bestand aan data te hebben verzameld die nu moet worden uitgewerkt. Het zal dan ook nog enige tijd duren tot dat er een rapport verschijnt.
Afb. 31 Sonar beeld van het wrak van de Warder (bron: Periplus Archeomare)
Vijfentwintig jaar intensief samenwerken heeft zijn vruchten afgeworpen a vijfentwintig jaar intensief samenwerken hebben Anita van Breugel (ambtenaar Erfgoed en archeologie van de BUCH-gemeenten) en Silke Lange (archeoloog en adviseur) de touwtjes overgedragen aan de volgende generatie erfgoedbeheerders. Als afscheidscadeau aan de inwoners van Heiloo, en voor de geïnteresseerde buiten Heiloo, hebben Van Breugel en Lange een boekje geschreven met de titel ‘Ode aan Heiloo’. Heiloo heeft een rijke geschiedenis die meer dan 3500 jaar teruggaat. Op archeologisch gebied zijn in Heiloo veel nieuwe ontdekkingen gedaan: van de bronstijd bewoning op de plaats van het huidige Zuiderloo, de vroegmiddeleeuwse nederzetting aan de Hogeweg, het rituele landschap van Maalwater aan de westkant van de strandwal en een erf uit de overgangsperiode van de late steentijd naar de bronstijd aan de Kennemerstraatweg ter hoogte van de zorgboerderij Craenenbroeck. Veel aan-
N
dacht is geweest voor de hout- en aardwallen in de gemeente Heiloo. Houtwallen zijn lijnelementen, vaak oude perceel afscheidingen, in het verleden gebruikt voor hakhout en om het vee in te perken. Ze worden bedreigd door nieuwbouw en het gebrek aan onderhoud. In de nieuwbouwwijk Zuiderloo, langs de Oosterzij en onder meer in het Heilooër bos zijn nog houtwallen aanwezig. In het boekje ‘Ode aan Heiloo’, zijn de houtwallen genoemd en andere plaatsen in Heiloo waarover nu meer kennis beschikbaar is. Het eerste exemplaar werd tijdens het afscheid van Van Breugel en Lange in september overhandigd aan wethouder Rob Opdam. In het midden van het boekje bevindt zich een kaart waarop de bijzondere vindplaatsen en cultuurhistorische plaatsen zijn genoemd. Het boekje is te downloaden van de website van de RAG en van de gemeentelijke website, zodat mensen deze plekken te voet of op de fiets zelf kunnen opsporen.
- 26 -
Afb. 32 Houtwal Krommelaan, Heiloo (foto: J. van Rossum)
Afb. 33 Houtwal van elzenhout aan de Krommelaan in Heiloo (foto: J. van Rossum)
Agenda e lezingencyclus van RAG gaat dit najaar helaas niet door, zie voor meer informatie elders in deze Poldergeest en www.rag-archeologie.nl.
Huis van Hilde: tentoonstelling Oorlog in de lucht, weerslag in de grond, tot 3 januari 2021, zie www.huisvanhilde.nl.
Baduhenna in Heiloo: tentoonstelling Door de strandwal over archeologisch onderzoek in Zuiderloo van 2011 tot 2020, zie www.baduhenna.nl.
Meer over Tweede Wereldoorlog en 75 jaar bevrijding: o.a. Museum Alkmaar 40-45, Museum vliegveld Bergen 19401945, Bunkermuseum Jansje Schong in Egmond, Atlantikwall Centrum in Den Helder, Bunkermuseum Den Helder, Museum Historisch Harenkarspel en Zijper Museum in Schagerbrug.
D
Het Houten Huis in De Rijp: tentoonstelling Rijke Rijpers. Deze tentoonstelling volgt het verhaal van drie elkaar opvolgende families van kooplieden in De Rijp, tot 17 januari 2021, zie www.houtenhuis.nl. Stedelijk Museum Alkmaar, tentoonstelling Weids! Het Noord-Hollandse landschap verbeeld, van 28 november 2020 t/m 28 februari 2021, zie www.stedelijkmuseumalkmaar.nl. Historisch Museum Heiloo, Permanente expositie over de geschiedenis van Heiloo, zie www.historischmuseumheiloo.nl.
Rijksmuseum van Oudheden in Leiden: diverse vaste en tijdelijke tentoonstellingen (o.a. Leven langs de Romeinse grens in Nederland) en online pop-uptententoonstellingen, zie www.rmo.nl. Allard Pierson in Amsterdam, nieuwe vaste tentoonstelling Van Nijl tot Amstel, een reis in vogelvlucht door 10.000 jaar cultuurgeschiedenis, zie www.allardpierson.nl. Online oude atlassen bekijken? Dit kan bij de KB Nationale Bibliotheek, zie www.kb.nl/themas/atlassen.
Zijper Museum in Schagerbrug, tentoonstelling Polder de Zijpe over de droom van Jan van Scorel en over de mensen die tussen de eerste inpoldering van De Zijpe en nu de polder bevolkten, zie www.zijpermuseum.nl.
Voor meer musea en evenementen: zie onze website www.ragarcheologie.nl, de kalender van Erfgoed Alkmaar (www.erfgoedalkmaar.nl) en de website van AWN (www.awn-archeologie.nl).
Museum Kaap Skil in Oudeschild, diverse tentoonstellingen, zie www.kaapskil.nl.
Raadpleeg voor openingstijden altijd de websites van de musea, alvorens u daar op bezoek gaat.
- 27 -
Van de penningmeester van RAG RAG-donateurs, die hun financiële bijdrage 2020 aan de Stichting RAG nog niet hebben voldaan, vragen wij vriendelijk dit alsnog te doen door minimaal € 10,-- over te maken op rekening: NL85 INGB 0000 7791 46 t.n.v. Stg Reg Arch Gheestmanambocht te Alkmaar. Dit geldt niet voor lezers die alleen AWN-lid zijn. Stichting RAG heeft per 1 januari 2014 de status van Culturele ANBI. Dit betekent dat particuliere donateurs in de aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van de gift mogen aftrekken. Ondernemingen mogen 1,5 keer het bedrag van de gift aftrekken in de aangifte vennootschapsbelasting. Meer over ANBI en RAG staat op www.rag-archeologie.nl.
Uw e-mailadres graag! Graag vragen we nogmaals uw aandacht voor het volgende. De uitnodigingen voor vergaderingen, lezingen en andere evenementen worden uitsluitend per e-mail en dus niet per papieren post verzonden (kosten- en tijdbesparing!). Polder9eest, het halfjaarlijks verschijnende informatiebulletin, wordt wel aan alle leden van AWN Afd. Noord-Holland Noord en de donateurs van Stichting RAG verzonden. Als u op de hoogte gehouden wilt worden van actuele zaken, zorg er dan voor dat uw e-mailadres bij ons bekend is (d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl of f.nieuwenhout@rag-archeologie.nl). En bezoek regelmatig de agenda van de website www.rag-archeologie.nl.
Agenda
De aangekondigde cyclus van drie lezingen van de St. RAG van 3 november, 17 november en 8 december 2020 is vanwege corona vervallen en wordt uitgesteld tot volgend jaar! Lees meer hierover op blz. 25 in deze Polder9eest. Kijk op www.rag-archeologie.nl (Agenda) voor meer en actuele informatie over onze lezingen en over andere evenementen. Kijk op blz. 27 van deze Polder9geest voor een uitgebreide agenda Voor landelijke archeologie-evenementen en lid worden van AWN, zie de website van AWN, www.awn-archeologie.nl.
Bezoek ook onze Facebookpagina voor actuele berichten uit de media en evenementen op het gebied van archeologie en cultuurhistorie in en buiten onze regio. U kunt deze pagina het makkelijkst bereiken via onze website www.rag-archeologie.nl.
Colofon POLDER9EEST is het nieuwsbulletin van de Stichting RAG en AWN Afd. Noord-Holland Noord en verschijnt twee maal per jaar. Bestuur AWN Afd. Noord-Holland Noord: Joost Lubbers, voorzitter, Jaap van Rossum, secretaris, Roel Zutt, penningmeester, Rino Zonneveld, bestuurslid,
jsb.lubbers@quicknet.nl javaros@hetnet.nl roelzutt@quicknet.nl rinozonneveld@gmail.com
tel. 06-10845258 tel. 072-5157122 tel. 0226-393960 tel. 06-29100834
Werkgroepen in Noord-Holland Noord die lid zijn van AWN, zijn: Archeologische Regiowerkgroep Oer-IJ, Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland, Archeologische Werkgroep Strandwallen, Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht, Stichting Regionale Archeologie Baduhenna en Stichting Werkgroep Oud Castricum. Bestuur Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” (RAG): Silke Lange, voorzitter, s.lange@rag-archeologie.nl Dick Zuiderbaan, secretaris, d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl Jaap van Rossum, webredacteur j.van.rossum@rag-archeologie.nl Frans Nieuwenhout, penningmeester (m.i.v. 1 jan. 2020) f.nieuwenhout@rag-archeologie.nl redactie Polder9eest Stichting RAG
info@rag-archeologie.nl
Inschrijvingsnummer RAG bij Kamer van Koophandel: 37116370 Inschrijvingsnummer AWN Afd. 9 NHN bij Kamer van Koophandel: 58659277
- 28 -
tel. 072-5337525 tel. 0226-313722 tel. 072-5157122 tel. 06-51517170