P O L D E R 9 E E S T NIEUWSBULLETIN VAN AWN AFD. 9 (NOORD-HOLLAND NOORD) EN WERKGROEPEN STICHTING REGIONALE ARCHEOLOGIE “GHEESTMANAMBOCHT” Nr. 30
AFD. 9 MEI 2020
Van de redactie ...........................................................................................................................................................2 Column: Archeologie in tijden van Corona .............................................................................................................3 Speuren naar tramsporen in de Kop ........................................................................................................................4 De 18e -eeuwse runderpest (pestis bovina) in Langedijk ........................................................................................8 Kaartbeeld van het Geestmerambacht in oorlogstijd ...........................................................................................13 Belangrijke invloeden op de voedselproductie in het Geestmerambacht ............................................................16 Archeologisch onderzoek in de Domeynen in Sint Pancras ..................................................................................18 Lezingen van Stichting RAG in 2019 en 2020 ........................................................................................................24 Opgraving in Zuiderloo van start ...........................................................................................................................24 Beeldvormende vergadering archeologiebeleid gemeente Hollands Kroon ........................................................25 Nieuwe publicaties ....................................................................................................................................................26 Agenda .......................................................................................................................................................................28
-1-
Van de redactie et het verschijnen van deze aflevering van de Polder9eest zijn we toe aan het derde “kroonnummer” van ons informatieblad. Het is immers al weer Polder9eest nr. 30 die u nu in handen heeft. Ons eerste nieuwsbulletin verscheen in november 2005, de maand waarin de Polder9eest ontwaakte, zoals onze toenmalige voorzitter en medeoprichter van Stichting RAG, Ger Kalverdijk, het formuleerde. De naam Polder9eest was vooral een vondst van Ger. Hij bedoelde nadrukkelijk geen kwelgeest, maar sprak liever van een klopgeest (we citeren Ger:) “namelijk om ons wakker te schudden als we een oproep doen, om samen te komen voor een archeologisch project, excursie, lezing enzovoort. Hopelijk komt daarbij dan ook de Polder9eest uit onze dierbare, oude vaarpolder Geestmerambacht aanwaaien, die ons helpen kan archeologische en cultuurhistorische waarden op te sporen en te behouden”.
M
Afb. 1 Poldergeest nr. 1, verschenen in november 2005
Nu na 15 jaar is dit nog steeds van toepassing en is de Polder9eest nog altijd klaarwakker en uitgegroeid van een mededelingenblad van zes bladzijden in zwart-wit tot een informatiebulletin met de omvang van maar liefst 28 bladzijden in kleur! En dat voor een minimumbijdrage voor de RAG-donateurs van slechts € 10, -- per jaar. Nu we het hier toch over hebben, we moeten eerlijk zijn: gezien allerlei kostenstijgingen wordt het steeds lastiger om het werk van Stichting RAG met deze minimumbijdrage financieel te ondersteunen. Gelukkig zijn er donateurs, die ieder jaar een (soms fors) hoger bedrag overmaken. Hier zijn wij zeer dankbaar voor. Wij hopen op navolging hiervan. Ook willen wij de donateurs bedanken die twee maal per jaar belangeloos de Polder9eest onder de lezers verspreiden: Charles Barten, Wim Dekker, Silke Lange, Jaap van Rossum, Lia Vriend en Dick Zuiderbaan. Ongeveer 60 exemplaren van de Poldergeest worden noodgedwongen per post verzonden. Dit legt een steeds zwaardere last op onze financiën. In deze Polder9eest Wij bieden u weer een keur aan artikelen, waarvan enkele samenhangen met de actualiteit. Zo heeft de situatie waarin ons land op dit moment verkeert grote gevolgen voor zo’n beetje alle sectoren in de maatschappij en zeker ook voor de cultuur. We denken hierbij o.a. aan musea, zoals het onvolprezen Huis van Hilde. In haar column vertelt Silke Lange hoe de manager van het publieksdeel van het Huis van Hilde, Anouk Veldman, hier creatief mee omgaat. De huidige pandemie doet ook denken aan vergelijkbare epidemieën, die zich in het verleden herhaaldelijk hebben voorgedaan en rampzalige gevolgen hadden. Dick Zuiderbaan gaat in een goed gedocumenteerde bijdrage terug naar de achttiende eeuw, toen de runder- of veepest tot drie maal toe het land en ook het Geestmerambacht teisterde. Een andere actualiteit is de herdenking van 75 jaar bevrijding van ons land. Wij ontdekten een fraaie topografische kaart uit 1943, die gemaakt is door de geallieerden. Het deel van deze zeer gedetailleerde kaart, waarop het Geestmerambacht staat afgebeeld, drukken wij voor u af op de middenpagina’s van deze Polder9eest. Pakt u wel vast uw vergrootglas erbij?
We kijken in deze Polder9eest ook graag even terug op onze lezingen, die eind vorig jaar plaatsvonden. Een van de sprekers, Arie Kaan, vonden we bereid zijn lezing over belangrijke invloeden op de voedselproductie in het Geestmerambacht samen te vatten in een artikel, dat u in deze Polder9eest aantreft. Inmiddels zijn de data en onderwerpen van onze volgende lezingencyclus, die eind dit jaar op het programma staat, bekend. Tip: zet de data vast in uw agenda. Een vorm van archeologie die nog maar weinig aandacht heeft gekregen in ons blad is de industriële archeologie. In het artikel Speuren naar tramsporen in de Kop, laat Jaap van Rossum in dit kader een aantal overblijfselen zien van een drietal stoomtramlijnen die in de eerste helft van de vorige eeuw belangrijke verbindingen vormden in Noord-Holland Noord en WestFriesland. Aan het archeologisch vervolgonderzoek dat in 2009 plaatsvond in de Domeynen in Sint Pancras was in de Polder9eest tot nu toe nog geen aandacht besteed. Ons nieuwe redactielid Frans Nieuwenhout haalt de schade dubbel en dwars in door het schrijven van een mooie samenvatting van het definitieve onderzoeksrapport van deze opgraving. Frans was ook aanwezig bij de zogenaamde. beeldvormende vergadering over het archeologiebeleid in de gemeente Hollands Kroon die eind vorig jaar is gehouden. De aanleiding van deze bijeenkomst lag in een grondverstoring op het eiland Wieringen. Deze verstoring, die uiteindelijk ook landelijk de nodige aandacht trok, was weliswaar formeel gezien legaal, maar vond niettemin plaats op een archeologisch bijzonder gevoelige plek. Als u deze Polder9eest uit heeft, kunt u verder lezen in een aantal recent verschenen boeken en rapporten die wij voor u hebben verzameld in de rubriek Nieuwe publicaties. Wij wensen u veel leesplezier! Nieuwe leden en donateurs Sinds het verschijnen van de vorige Polder9eest heeft Stichting RAG vier nieuwe donateurs mogen verwelkomen: Marco Wit uit Wieringerwaard, Kees de Wildt uit Markenbinnen, Wouter van der Meer uit Heiloo en Rob Janssen uit Tuitjenhorn. Ook kon AWN Afd. Noord-Holland Noord een nieuw lid inschrijven: mevr. A.M. Schouten uit Alkmaar. AWN verloor helaas ook een lid: Dr. P. de Wit uit Oudorp overleed op 4 maart 2020. Vacatures We herhalen hier graag nog een keer de oproep uit de vorige Polder9eest. Het bestuur van Stichting RAG, dat nu uit slechts vier personen bestaat, kan nog steeds mensen gebruiken die helpen onze taken uit te voeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan plaats nemen in het bestuur, het schrijven van artikelen in de Polder9eest, het ondersteunen bij de verspreiding van ons blad (we zoeken nog iemand die in Schagen en omgeving de Polder9eest bij de lezers wil bezorgen!) en het beheren van onze leskist. Belangstelling? Neem contact met ons op: info@ragarcheologie.nl. Nieuwe website St. RAG Wiebe Ranzijn, jongste zoon van onze voorzitter, heeft de taak op zich genomen om de website van de Stichting te vernieuwen. Alle informatie over archeologische activiteiten in de regio, lezingen en excursies zullen op een overzichtelijke manier op de nieuwe site worden getoond. Via de website kunnen bovendien publicaties van archeologisch onderzoek in de regio worden gedownload, historisch kaartmateriaal en een fotoarchief worden bekeken. De website zal binnenkort online gaan. Tot dan is de ‘oude’ website gewoon te raadplegen.
-2-
Column: Archeologie in tijden van Corona Silke Lange
H
et zijn vreemde tijden. Ons geplande RAG-uitje in juni naar Warmenhuizen gaat niet door. Terwijl we er zo’n zin in hadden en bovendien een interessant programma hadden bedacht, met als thema de terpen en het landschap rondom Warmenhuizen. Maar goed, wat in het vat zit, verzuurt niet: we gaan de excursie op een ander moment inhalen, hopelijk later in het jaar, of anders volgend voorjaar. De erfgoedsector heeft behoorlijk te lijden onder de coronacrisis. De meeste opgravingen gaan gewoon door, wel met gepaste afstand in het veld. Dat is buiten makkelijker dan binnen. Iedereen die niet in het veld hoeft te zijn is thuis opgravingsresultaten aan het uitwerken en rapportages aan het schrijven. Vanwege de landelijke maatregelen mogen vrijwilligers niet meedoen aan opgravingen en open dagen worden voorlopig ook niet georganiseerd. Men maakt zich zorgen over de toekomst. Archeologische bedrijven merken nu al een terugloop in opdrachten en voorlopig is aan de crisis geen eind in zicht. In overleg met het Ministerie van Cultuur en Wetenschappen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft een werkgroep, bestaande uit een aantal leden van diverse archeologische verbanden, onlangs een brief geschreven aan minister van Engelhoven (OCW) en minister Wiebes (EZK) waarin aandacht voor de archeologische sector wordt gevraagd. In de brief wordt verzocht om ondersteunende maatregelen en om cultuur en erfgoed als essentiële waarden bij herstel te benoemen. Grote en kleine musea hebben hun deuren moeten sluiten en het is maar de vraag of ze allemaal weer open kunnen gaan. Het verlies aan inkomsten is groot. Ik zelf mis mijn regelmatige bezoeken aan het Huis van Hilde. Daar gingen in maart, uitgerekend op vrijdag de dertiende, de deuren dicht. Dit betekende ook het einde van de tijdelijke tentoonstelling ‘Beemstermolen. Toptechniek van wereldformaat’.
Afb. 2 Anouk Veldman met de publicatie over het rijke verleden van de Beemster.
Anouk Veldman, manager van het Huis van Hilde, zat plots thuis. Net zoals haar team van vaste medewerkers en vrijwilligers. Ik heb haar gebeld om te horen hoe het nu gaat met het Huis van Hilde. Ze vertelt dat ze elke week contact heeft met haar mensen, om hen van de nieuwe ontwikkelingen op de hoogte te stellen, en gewoon, om in contact met elkaar te blijven. Met Pasen heeft zij zich spontaan in de auto gezet en Paascadeautjes langsgebracht bij de vrijwilligers. Het gaat haar aan het hart. Niet alleen dat het Huis van Hilde dicht is, maar juist ook dat haar team niet weet waar het aan toe is en wanneer het museum weer open kan gaan. Ondertussen heeft Anouk druk contact met de provincie over de aanpak die nodig is om de deuren weer te kunnen openen. Want voorlopig, en misschien
voor altijd, moeten we rekening houden met social distancing. Tot 1 juni is het Huis van Hilde in elk geval dicht. Daarna wordt opnieuw bekeken of en wanneer het museum kan openen. Een belangrijk evenement, namelijk ‘Strijdigheden, het Nederlandse congres over Conflictarcheologie’ dat gepland stond voor 8 mei, kan helaas niet doorgaan, net zo min als het internationale Saksencongres van 12 t/m 16 september. Beide congressen zullen worden verplaatst. Voor de tentoonstelling over de Tweede Wereldoorlog waarvoor een groot publiek op 23 april voor de opening was uitgenodigd, is er een digitale opening bedacht. Tenslotte vieren we in Nederland dit jaar 75 jaar bevrijding en deze viering kunnen we echt niet uitstellen.
Afb. 3 De opening van de tentoonstelling over de Tweede Wereldoorlog zal online gebeuren.
Als je Anouk hoort, dan weet je dat zij samen met haar team en in nauwe samenwerking met de provincie, wel tot oplossingen komt. Zij is positief en je merkt hoe creatief zij en haar mensen met de situatie omgaan. Het loont dan ook om de website van het Huis van Hilde in de gaten te houden. Ondertussen kent iedereen ook wel haar Archeovlog, waarin ze opgravingen bezoekt en mensen deelgenoot maakt van de meest recente ontdekkingen op archeologiegebied in Noord-Holland. Anouk denkt er ook over om online presentaties te geven voor schoolklassen, mogelijk in combinatie met het uitlenen van leskisten. Op YouTube is al een filmpje te vinden waarin ze hulp aan leerlingen voor geschiedenis aanbiedt. Mochten kinderen een vraag voor een werkstuk hebben of iets laten zien wat ze hebben gevonden, dan kunnen ze het aan het Huis van Hilde sturen. Anouk of een van haar collega’s zorgen dan voor een antwoord. Ik kan niet wachten om mijn favoriete museum weer te bezoeken en daarna een kop koffie te halen in Hildes Heerlykhyd. Tot dan stuur ik maar een kaartje, om ze een hart onder de riem te steken. De brief aan de ministers Van Engelhoven en Wiebes is te lezen op: https://tinyurl.com/yawuo2p5 Meer over de Corona-crisis in de erfgoedsector op: https://tinyurl.com/y73mbfas Anouk’s Archeovlog is te volgen via Huis van Hilde www.huisvanhilde.nl, op Facebook en op YouTube (zoek op Archeovlog). Huis van Hilde ook te vinden op Instagram. De publicaties over de Beemster zijn te downloaden: https://collectie.huisvanhilde.nl/publicaties.aspx
-3-
Speuren naar tramsporen in de Kop Jaap van Rossum en verre neef van de archeologie is de industriële archeologie. Deze tak van de archeologie richt zich op onderzoek naar vormen van industrie en infrastructuur. In de praktijk gaat het vaak om objecten uit tijden vanaf het begin van de industriële revolutie, maar fysieke voorwerpen uit vroegere tijden kunnen ook onderwerp van studie zijn; denk bijv. aan door wind of water aangedreven industriemolens en pakhuizen. Veel van deze objecten zijn inmiddels verdwenen of dreigen alsnog te verdwijnen, hetgeen de afgelopen halve eeuw heeft bijgedragen tot een groeiende belangstelling voor wat men ook wel monumenten van bedrijf en techniek noemt. Dit geldt zowel voor wetenschappers als andere geïnteresseerden. Tegenwoordig spreekt men overigens liever over studie van het industrieel erfgoed i.p.v. over industriële archeologie. De studieobjecten van deze tak van wetenschap zijn o.a. fabrieksgebouwen, watertorens, sluizen, gemalen, kanalen, bruggen en vele andere industriële gebouwen en objecten, die om uiteenlopende redenen in onbruik zijn geraakt of dreigen te raken. Spoor- en tramwegmonumenten en -objecten horen hier zeker ook bij.
E
Afb. 4 Spoor- en tramwegen in de Kop van Noord-Holland rond 1920. De tramwegen zijn in zwart weergegeven, de spoorlijnen in grijs. (Bron: Wikipedia)
Tramlijnen in Noord-Holland Noord In Noord-Holland zijn evenals in de rest van Nederland sinds het einde van de negentiende eeuw tal van lokale (stoom)tramlijnen aangelegd. Zij boden een welkome aanvulling op het reeds bestaande spoorwegnet doordat zij delen van het platteland ontsloten, die voorheen alleen via water, te voet of met paard en wagen waren te bereiken. Ten noorden van de lijn Castricum-Warder (excl. West-Friesland) bestonden van noord naar zuid de volgend interlokale tramlijnen: Den Helder-Huisduinen (1896-1907 en 1910-1917) Schagen-van Ewijcksluis (1912-1935) Schagen-Wognum (1898-1930) Schagen-Warmenhuizen-Schoorl (1913-1933) Schoorl-Alkmaar (1913-1947/Warmenhuizen 1969) Alkmaar-Koedijk-Bergen aan Zee (1905/1909-1955) Alkmaar-Egmond aan Zee (1905-1934) Alkmaar-Castricum-Beverwijk-Haarlem (1896/18971923) Alkmaar-Purmerend (1895-1931)
Castricum-Bakkum (Duin en Bosch) (1914-1938). De tramlijnen op het platteland hadden doorgaans zowel een functie voor het personen- als voor het goederenvervoer. Nadat lijnen waren opgeheven voor het personenvervoer, bleven zij soms en voor een deel nog enige tijd in gebruik voor het vervoer van goederen, zoals het geval was bij de verbinding Alkmaar-Koedijk-Warmenhuizen (opheffing reizigersverkeer in 1947, opheffing goederenverkeer in 1969). Drie stoomtramlijnen uitgelicht De bovengenoemde plattelandstramlijnen functioneerden globaal gesproken gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw. Sommige lijnen hielden het slechts twee decennia vol, andere wisten hun bestaan te rekken tot minstens een halve eeuw. Tegen alternatieve en flexibelere vormen van vervoer, zoals auto, autobus en vrachtwagen, konden de trambedrijven de concurrentie uiteindelijk niet volhouden en waren zij gedoemd te verdwijnen. Opmerkelijk is dat vandaag de dag, zo’n 50 tot 90 jaar na sluiting van de tramlijnen, er in het landschap nog opmerkelijk veel sporen van de vroegere tramlijnen zichtbaar zijn. Dit zijn met name sporen in de vorm van stationsgebouwen, abri’s, landhoofden van trambruggen, tramspoordijken, spoorsloten, duikers en zelfs een wegkruising. Allemaal sporen van (resten of reconstructies van) industrieel erfgoed ofwel monumenten van bedrijf en techniek. Bovendien zijn er hier en daar allerlei toponiemen, die aan het tramverleden doen herinneren: verscheidene straten en zelfs een bedrijventerrein dragen de naam Trambaan (Wieringerwaard, Nieuwe Niedorp, Warmenhuizen, Winkel, Schagen, Schagerbrug). Daarnaast komen we namen als Stationsstraat (Warmenhuizen), Stationsweg (Schoorl), Spoorlijntje (Warmenhuizen) en Tramweg (Wadway) tegen. In dit artikel laten we afbeeldingen zien van (resten van) het stoomtramerfgoed. Het gaat om nog zichtbare restanten van drie tramlijnen in de Kop van Noord-Holland: Schagen-Alkmaar, Schagen-van Ewijcksluis en Schagen-Wognum (Afb. 4). Het overzicht hieronder pretendeert niet volledig te zijn, hetgeen vanwege de hier beschikbare ruimte ook onmogelijk is. De foto’s in dit artikel zijn gemaakt door de auteur tijdens de NVBS*-excursie “Sporen uit het Verleden 21” op zaterdag 26 oktober 2019, aangevuld met foto’s, die de auteur in 2002 heeft gemaakt. Schagen-Warmenhuizen-Schoorl-Alkmaar Deze tramlijn wordt ook wel de Zijper tram of Noorderstoomtram genoemd. Deze lijn werd geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM) en later door de NV Nederlandsche Spoorwegen (NS). Er stonden langs deze lijn vier vrijwel identieke stationsgebouwen, waarvan er nog drie bestaan en in gebruik zijn als woonhuis: Schagen De Loet, Schagerbrug en Warmenhuizen. De eerste twee zijn uitwendig nog in oorspronkelijke staat. Het vierde stationsgebouw, dat van Schoorl, is verdwenen. Aan de Ruigeweg bij de Burgerweg (Zijpe) staat nog een dubbele dienstwoning. Verder zijn er duikers en tramdijkjes aanwezig. Bijzonder is de overweg in Koedijk, waar de trambaan de (Oude) Helderseweg kruiste en die na het opbreken van de rails jarenlang nog goed te zien is gebleven. Bij een wegreconstructie in 2008 is deze overweg opnieuw zichtbaar gemaakt als herinnering aan de tramlijnen naar Schoorl en Bergen.
-4-
Afb. 5 Schagen, voormalig tramstation De Loet (foto 2002)
Afb. 6 Schagerbrug, voormalig tramstation (foto 2019)
Afb. 9 Betonnen trambrug halverwege de Trambaan tussen Warmenhuizen en Krabbendam (foto 2002)
Afb. 10 Tramdijk bij Debbemeerweg, Warmenhuizen (foto 2019). NB Dit is schuin tegenover het bedrijf Bemo Rail, fabriek voor rails, kraanbanen en rangeervoertuigen.
Afb. 7 Schagerbrug, landhoofden trambrug over de Grote Sloot (foto 2019) Afb. 11 Koedijk, plaats van de vroegere spoorovergang vóór de wegreconstuctie in 2008 (foto 2002)
Afb. 8 Zijpe, Ruigeweg, dubbele dienstwoning (foto 2019)
Afb. 12 Koedijk, plaats van de vroegere spoorovergang ná de wegreconstuctie (foto 2008)
-5-
Schagen-Van Ewijcksluis Deze lijn werd geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM). Er was een aansluitende veerdienst naar Den Oever op Wieringen. Van deze lijn zijn nog een gereconstrueerde abri, een gereconstrueerde trambrug (beide in Barsingerhorn), landhoofden van trambruggen, tramdijkjes, een gronddam (Van Ewijcksluis) en als ware kers op de taart het tramstation van Wieringerwaard te zien. Dit gebouw is thans in gebruik als woonhuis. De huidige bewoners zijn al geruime tijd druk bezig het gebouw in de oorspronkelijke staat te herstellen. Afb. 17 Drie Molens, landhoofden trambrug over het uitwateringskanaal (foto 2019)
Afb. 13 Barsingerhorn, Koningsweg, landhoofden trambrug van de stoomtram Schagen-Van Ewijcksluis (foto 2019)
Afb. 18 Oostpolder, Kruisweg, betonnen duiker (foto 2002)
Afb. 14 Barsingerhorn, Heereweg, gereconstrueerde abri (foto 2019)
Afb. 15 Kaagpolder, Tramdijk, gezien in de richting Barsingerhorn (foto 2019)
Afb. 16 Wieringerwaard, voormalig tramstation, links situatie in 2002 en rechts die in 2019. Zoek de verschillen.
Afb. 19 Van Ewijcksluis, voor de tram aangelegde gronddam door het Lage Oude Veer (foto 2002)
Afb. 20 Van Ewijcksluis, vm stationskoffiehuis (foto 2019)
-6-
Schagen-Wognum Deze lijn werd geëxploiteerd door de Stoomtramweg-Maatschappij “West-Friesland” (SMWF) en later door de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM). Ook aan deze lijn herinneren nog enkele landhoofden van trambruggen, tramdijkjes en een trammonument (De Weere). Tussen Opmeer en Wognum is van de tramlijn niets meer terug te vinden. De A.C de Graafweg is later aangelegd op een deel van de voormalige trambaan. Het eindstation Wognum heeft zijn oorspronkelijke functie als station teruggekregen, nl. van de Museumstoomtram Hoorn-Medemblik.
Afb. 25 Wadway, Tramweg, zijweg van de A.C. de Graafweg (rechts), waar vroeger de stoomtram reed. Nu is de tram weg. (foto 2002)
Afb. 21 Barsingerhorn, Koningsweg, landhoofden trambrug van de stoomtram Schagen-Wognum (foto 2019)
Afb. 26 Wognum, stationsgebouw, perronzijde, thans in gebruik bij de Museumstoomtram Hoorn-Medemblik (foto 2019)
Afb. 22 Landhoofden van de brug over de Hoogsloot (foto 2002)
Afb. 27 Wognum, stationsgebouw, straatzijde (foto 2019)
*NVBS: Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het Spoor- en tramwegwezen (www.nvbs.com) Literatuur:
Afb. 23 De Weere, trammonument (foto 2019)
Afb. 24 Langereis, landhoofden trambrug (foto 2019)
Hoogenboom, Frank, Verslag excursie Trams rond Schagen, Op de Rails, januari 2020 Kok, I., Stoomtrams rond Alkmaar, Schoorl, 1991 Nijhof, P., Op zoek naar ons industrieel verleden, deel 1 en 2, Bloemendaal, 1987 Persbericht Gemeente Alkmaar, 26 juni 2008 Sluiter, J.W., Overzicht van de Nederlandse spoor- en tramwegbedrijven, Amersfoort, 2011 Speurboekje n.a.v. de NVBS-excursie Sporen uit het verleden 21 op 12 en 26 oktober 2019 Tramgids 15 mei 1933, Officieele uitgave der Nederlandsche Tramwegen Verboom, Wim en Jan Beets, Daar komt de tram uit Schagen!, Schoorl, 2001 (incl. kaart van de Provincie Noord-Holland met daarop weergegeven restanten van de infrastructuur van de tramwegen Schagen-Wognum, Schagen-van Ewijcksluis en Schagen-Alkmaar) Verboom, Wim, De Noorder-Stoomtram, Schoorl, 1989 Wikipedia: Categorie: Tram in Noord-Holland, Wikipedia: Industriële archeologie en Wikipedia: Voormalige streektramlijnen in Nederland
-7-
De 18e -eeuwse runderpest (pestis bovina) in Langedijk Dick Zuiderbaan n de 18e eeuw werd de Republiek der Verenigde Nederlanden geteisterd door drie grote lang aanhoudende en bijzonder felle runderpest-epidemieën. De eerste duurde van 1713 tot 1720, de tweede van 1744 tot 1764 en kort daarop de derde van 1769 tot 1784. Deze rampen, door tijdgenoten ‘Gods tuchtroede’ of ‘Jammerlijke Landplaeg’ genoemd, vaagde een groot gedeelte van de veestapel weg. Overheid, religie en wetenschap boden geen passende oplossingen. Biddagen, bidstonden en processies werden uitgeschreven door overheden en kerkgenootschappen tot diep in de 19e eeuw.
I
sloeg de epidemie over naar Engeland. Hoogstwaarschijnlijk via invoer van ziek vee uit Nederland. Over deze eerste epidemie is weinig cijfermateriaal. In Friesland schijnen er tussen december 1713 en februari 1715 zo’n 66.000 stuks rundvee gestorven te zijn. In Zuid- en NoordSchermer, Schermerhorn en Schermeer schijnen tussen 1713 en 1718 zo’n 8.000 runderen het leven gelaten te hebben (in 1744 waren hier 5.056 runderen). In Nederland stierven ongeveer 300.000 runderen aan de Ziekte. In Europa gingen gedurende deze epidemie zowat 3 miljoen runderen verloren.
De runderpest of veepest was een virusziekte afkomstig uit Azië. De ziekte brak vier tot zeven dagen na de besmetting uit en eindigde meestal binnen tien dagen met de dood. De besmette runderen kregen hoge koortsen, etterachtige ontstekingen en bloederige afscheidingen. De ziekte was uiterst besmettelijk. Vers vlees, verse mest en zelfs verse huiden brachten de besmetting over. Ook schijnbaar gezonde dieren waren verdacht, omdat de smetstof na afloop van de acute ziekteverschijnselen nog een tijdje actief bleef. Men doet in de 18e eeuw wat men kan. Stallen worden uitgemest, import- en exportverboden worden van kracht, hele streken onder quarantaine gesteld, de handel valt stil. Dit haalt echter allemaal niets uit. De ziekte verspreidt zich van dorp naar dorp, van streek naar streek en stoort zich niet aan landsgrenzen. Ook de veehouderij in Langedijk heeft zwaar geleden onder de veepest, waardoor hele veestapels verloren gingen.
Gegevens over de handelswijze tegen de eerste epidemie in Langedijk zijn er nauwelijks. Een enkele brief, een verzoek van Gecommitteerde raden om een lijst van het aantal in de steek1 gelaten landen, van 5 augustus 1718 suggereert dat de veepest ook toen in de Langedijk geheerst heeft. Maar kan ook net zo goed in verband gebracht worden met de algemene economische crisis van de eerste helft van de 18e eeuw. Dat was een slechte tijd voor het boerenbedrijf met dalende prijzen, stijgende kosten, strenge winters, misoogsten en veel ongedierte. Aangenomen kan worden dat deze eerste epidemie niet aan Langedijk voorbijgegaan is.
Afb. 28 Roodbont vee uit de 17e en 18e eeuw, Paulus Potter
De epidemie van 1713 tot 1720 Over deze eerste 18e -eeuwse runderpestepidemie is weinig bekend. De besmetting kwam uit Azië vanwaar zij in 1709 startte op haar weg naar Europa. Langs de Kaspische zee, via Europees Rusland, de Balkan en de rest van Europa arriveerde zij in 1713 in Nederland. Waarschijnlijk is de runderpest meegekomen met de handelskaravanen naar het westen. In 1714
De epidemie van 1744 tot 1764 In 1744 verspreidde de runderpest zich ten gevolge van de Oostenrijkse Successieoorlog via Hongarije naar Zuid-Duitsland en Italië. Frankrijk werd in 1743 besmet toen de Franse troepen over de Rijn terugtrokken. Nederland werd het jaar daarop besmet. Engeland kreeg de ziekte wederom uit Nederland in 1745. Van deze ernstigste runderpest is wat meer cijfermateriaal bekend. Gedurende het eerste jaar was een sterftecijfer van 70% van alle runderen in een gebied geen uitzondering. Tussen november 1744 en augustus 1745 stierven er in Friesland alleen al 135.000 stuks rundvee. In Utrecht stierven er tussen 1744 en 1746 bijna 34.000 van 3 jaar en ouder. Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht zijn de gebiedsdelen waar de veepest in de 18e eeuw de boer het zwaarst getroffen heeft. Over het eerste veepestjaar van 1744 tot voorjaar 1745 zijn er cijfers van West-Friesland en het Noorderkwartier. Deze cijfers zijn samengebracht in tabel 1. Uit de cijfers blijkt dat er gedurende dit eerste jaar 80,5% van de koeien met de ziekte besmet raakte. Hiervan stierf 87,3% terwijl 12,7% van de ziekte herstelde. In totaal is in dit eerste jaar 70,2% van alle runderen in Noord-Holland gestorven. Kijken we naar de verschillende steden en hun dorpen daaromheen dan valt op dat Alkmaar en omgeving, waaronder Langedijk valt, ver onder het gemiddelde zit. Hier raakte ‘slechts’ 63,9% besmet en stierf ‘slechts’ 55,6%. Mogelijk is, dat Alkmaar er in dit geval uitspringt, omdat Alkmaar een veel groter gebied om zich heen heeft dan de andere steden. Ook is bekend dat er een aantal
1
Geruïneerde boeren lieten hun land voor wat het was en trokken weg.
-8-
plaatsjes rond Alkmaar waren, waar de ziekte niet of nauwelijks heerste in dit eerste jaar. Bakkum en Callantsoog nauwelijks en in de vissersdorpen Egmond aan Zee en Huisduinen
helemaal niet. Steden en hun omgeving waar de ziekte sterk geheerst heeft zijn Hoorn, Edam en Purmerend. Alle drie met een sterftepercentage van in de 80%.
Tabel 1. Sterfte in het eerste jaar van de veepest (1744 tot voorjaar 1745) Steden en dorpen Totaal Totaal In % Totaal gestor- In % daaromheen dieren (1) ziek (2) ven van (1)
In % van (2)
Hersteld
In %
Alkmaar Hoorn Enkhuizen Edam Monnickendam Medemblik Purmerend
32.381 13.108 6.533 5.086 4.296 7.337 8.592
20.700 12.754 5.580 4.900 3.863 6.262 8.208
63,9 97,2 85,4 96,3 89,9 85,3 95,5
18.007 11.090 4.950 4.308 3.294 5.547 7.148
55,6 84,6 75,7 84,7 76,6 75,6 83,1
86,9 86,9 88,7 87,9 85,2 88,5 87
2.693 1.664 630 592 569 715 1.060
13 13 11,3 12 14,7 11,4 12,9
Totaal
77.333
62.267
80,5
54.344
70,2
87,3
7.923
12,7
In %
Hersteld
In %
Tabel 2 Sterfte door de veepest in Langedijk (1744 tot voorjaar 1745) Dorpen Totaal dieren Totaal ziek In % Totaal gestorven Oudkarspel Noord-Scharwoude Zuid-Scharwoude Broek op Langedijk
553 182 140 96
487 77 47 35
88 42,3 33,5 36,4
382 65 43 32
69 35,7 30,7 33,3
105 12 4 3
21,5 15,5 8,5 8,5
Totaal
971
646
66,5
522
53,7
124
19,1
De cijfers van Langedijk zijn samengebracht in tabel 2. In deze tabel valt vooral Oudkarspel op. Oudkarspel was het grootste dorp van de vier en had het meeste grasland tot zijn beschikking. In 1744 werden er in Oudkarspel 553 runderen gehouden. Hiervan stierven er 382, dat is 69% van de veestapel. De andere dorpen komen er met een sterftepercentage tussen de 30,7 en 35,7% wat gunstiger af. Toch stierven in Noord-Scharwoude van de 182 runderen er 65. In Zuid-Scharwoude hield men in dat jaar 140 runderen en werden er 43 slachtoffer van de gevreesde ziekte. In Broek op Langedijk werden 96 koeien gehouden waarvan er 32 sneuvelden. Opvallend is dat in vergelijking met Oudkarspel in de drie andere dorpen zeer weinig ziek geworden dieren herstelden. Een sterftecijfer van 70,2% in Noord-Holland gedurende het eerste jaar was al ernstig, maar wat de runderpest-epidemie echter catastrofaal maakte was het langdurig karakter ervan. Steeds opnieuw braken er epidemieën uit en de pogingen om er iets tegen te doen hielpen niet. Verhalen van boeren die hun veestapel tot vijfmaal toe achtereen zagen uitsterven zijn legio in deze tijd. De klachten zijn vooral veelvuldig in de winter. Het vee stond dan op stal waardoor de besmetting (dieren dicht
bij elkaar) veel groter was dan ’s zomers wanneer de dieren in de wei liepen. De epidemie van 1769 tot 1784 De tweede runderpestepidemie was in 1764 nog nauwelijks uitgewoed toen de derde en laatste 18e -eeuwse ziektegolf haar weg begon. Vanuit het oostelijk deel van de Balkan kwam de ziekte in 1765 in Hongarije, waarna de ziekte via het Oostzeegebied en Duitsland in de lente van 1768 Gelderland bereikte. In september 1769 was heel Nederland besmet. Via de Zuidelijke Nederlanden werd ook Frankrijk besmet. Van deze laatste epidemie is vrij veel cijfermateriaal bekend. Het eerste jaar (april 1769 - maart 1770) van deze epidemie is het ergste geweest. Hoewel deze epidemie het minst erge van de drie geweest is stierven er in deze tijd in Holland (het Noorder- en Zuiderkwartier) nog altijd 159.228 runderen (kalveren niet meegerekend). Het totaal aantal runderen (exclusief kalveren) was in 1769 ongeveer 225.000. Dat is een sterftepercentage van 70,76%. Dit percentage gedurende het eerste jaar doet dus niet onder voor de cijfers bekend van de beide eerdere epidemieën. Gedurende de hele periode werden er bijna 170.000 runderen besmet en daarvan stierven er zo’n 67%. Ook het cijfermateriaal uit Friesland geeft aan dat hier gedurende de eerste tijd nogal wat koeien de dood vonden. Hier stierven tussen mei 1769 en december 1769 zo’n 98.000 runderen. Het totaal aantal runderen in Friesland in de 2e helft van de 18e eeuw
-9-
wordt geschat op 160.000 runderen zodat het sterftepercentage 61,25% bedraagt. In Langedijk begint deze epidemie in Oudkarspel. Op 15 juli 1769 worden de eerste ziektegevallen aan de Gecommitteerde Raden gemeld. Iedere twee weken daarna zijn er meer sterfgevallen. Hoe razendsnel de ziekte zich verspreidde is te zien aan de sterftemeldingen voor Oudkarspel tussen 15 juli en 30 september 1769: 4, 18, 114, 162, 301, 386. Eind augustus wordt ook Noord-Scharwoude besmet. In de 2e helft van september zijn ook Zuid-Scharwoude en Broek op Langedijk besmet. De ziekte maakte tussen oktober 1769 en juli 1770 nog vele slachtoffers maar was daarna -tijdelijk- uitgewoed. In oktober 1772 komt de epidemie weer terug. Deze keer duurde het tot februari 1775 voordat Langedijk weer vrij van de ziekte was. Tussen november 1780 en februari 1781 woedde de ziekte nog even in Noord-Scharwoude en Oudkarspel.
ven hebben gelaten. Deze epidemie is dus lang dus niet zo destructief geweest als die van 1744 tot 1764 toen de ziekte jaar na jaar bijna zonder ophouden voortsleepte. Maatregelen tegen en bestrijding van de ziekte Van alle kanten is geprobeerd de ziekte tegen te gaan. De overheid kwam hiervoor met verordeningen. Zodra de ziekte ergens was gesignaleerd regende het ‘plakkaten’ met maatregelen en verboden over het land. Al in 1713 kwamen de eerste verordeningen. Deze werden ook later in 1744 en in 1768 weer van kracht. Wat heeft de overheid gepoogd te doen tegen deze ramp? Allereerst ging men over tot isolatie van de getroffen gebiedsdelen. Er kwam een invoerverbod van vreemd vee. Hierdoor hoopte men de verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Dit had één nadeel: als de ziekte bijzonder sterk heerste konden de boeren hun veestapel niet aanvullen en raakten hele gebiedsdelen ‘ontvolkt’ van rundvee. Soms werd dit verbod tijdelijk, vaak gedurende de zomer, opgeheven. Dit gebeurde pas als de ziekte toch al algemeen heerste en het dus toch niet meer uitmaakte of de pest nu wel of niet via de invoer van vreemd vee verspreid werd. De eerste keer dat dit verbod opgeheven werd gebeurde in 1751. Het vee dat toen ingevoerd werd kwam uit meestal uit Denemarken (Jutland) en Noord-Duitsland. Het gestorven roodbonte vee werd hierdoor vervangen door het geïmporteerde zwartbonte vee. Vaak werd dit invoerverbod aangevuld met een uitvoerverbod. Het nadeel hiervan was dat sommige gebiedsdelen ‘verstopt’ raakten met te veel vee. Dit had weer tot gevolg dat het vee in deze gebieden spotgoedkoop werd. Weer een nieuwe tegenslag voor de toch al zwaar getroffen boer. Deze maatregel werd wel eens, onder druk van de plaatselijke bevolking, opgeheven. De dieren die dan in- of uitgevoerd mochten worden moesten zijn vergezeld van de nodige Certificaten van gezondheid. Tevens moesten de dieren acht dagen of langer na de inof verkoop in quarantaine gehouden worden. Dit in- en uitvoerverbod gold meestal ook voor de huiden, de hoorns en de klauwen van het gestorven dier. Dit alles werd ontsmet met kalk. Ook het vet van de dieren werd in het oog gehouden. Zelfs de invoer van vers hooi is wel eens verboden. Er kwam ook een verbod op het houden van veemarkten. Deze maatregel was vaak niet vol te houden zodat er wel eens een tussenoplossing gevonden werd in het houden van een markt buiten de stad.
Afb. 29 Sterftegrafiek: Jaarlijkse rundveesterfte door de veepest
Uit de sterftegrafiek van Langedijk is de afnemende sterftegraad af te lezen. Een uitzondering vormt Zuid-Scharwoude waar de sterftegraad juist toenam. Duidelijk is te zien dat in Oudkarspel weer de meeste runderen stierven. Bij de percentages is dit verschil echter verdwenen. De ziektepercentages over oktober 1769 tot september 1770 schommelen tussen de 64% en 77% en de sterftepercentages tussen de 40% en 54%. Van de ziek geworden dieren stierf gemiddeld 63%. Tussen deze pieken liggen perioden waarin nauwelijks dieren het le-
Het begraven en villen van het gestorven vee werd aan bepaalde regels gebonden. Op de gravure van Jan Smit uit 1745 (Afb. 30) is dit goed te zien. Aan de rechterkant is een koets te zien met daarvoor een persoon die er duidelijk beter gekleed uitziet dan de rest op de gravure. Hij is de schout die toezicht komt houden hoe men de gestorven dieren begraaft. Dat moest vrij diep gebeuren en het villen mocht alleen gedaan worden door een erkende viller. Liever had men dat de dieren ongevild begraven werden, liefst met een grote hoeveelheid ongebluste kalk wat de kans op besmetting verminderde. Aan de gravure te zien maakt de bevolking van de gelegenheid gebruik om uitvoerig tegen de schout te klagen over de (te) hoge belastingen.
- 10 -
Afb. 30 Gods slaandehand over Nederland door de pest-siekte onder het rundvee, (Jan Smit, 1745)
Zieke dieren moesten afgezonderd worden van de gezonde en honden moesten op het erf vastgelegd worden om de besmetting verder te kunnen verspreiden. Er kwam een meldingsplicht voor ziek en gestorven vee. Een gestorven koe moest binnen acht dagen gemeld worden. Als de ziekte op een stal voor het eerst gesignaleerd werd moest dat binnen 48 uur gemeld worden. Stallen waar de ziekte heerste moesten gemerkt worden. Sommige stallen in Friesland kregen een zwarte streep op de staldeur of op het toegangshek. In Noord-Holland deed men het anders: “tot een teken dat de Siekte op sijn Stal is, sal moeten stellen voor de deur van sijn Huis of Stal, of beide, en aan het einde van sijn uitpad, daar het teegen de gemeene Weg komt, een opgeregt teeken van een Plank, ten minsten van een voet in het vierkant, vastgehegt aan een paal of staak, ten minste vier voet hoog uit de grond staande, en wel secuur in de grond geset, soo dat die ligt kan omwayen of omgestooten worden”.
weleens een pestbosje tegen. Waarschijnlijk is het Schoutenbosje in Noord-Scharwoude (Afb. 31) ook zo’n veepestbosje. In de 17e eeuw staat dit bosje al op de kaarten als ‘Plaetmans Bos’ (Afb. 32). Een veepestbosje moet niet verward worden met een geriefhoutbosje. Geriefhoutbosjes werden door de boeren aangeplant om zich zelf van hout te voorzien. Elke boer had veel hout nodig. Vandaar de verscheidenheid aan soorten: essenhout voor gereedschapsstelen, berkentwijgen voor bezems, wilgenhout voor in de kachel. De kenmerkende ringsloot heeft dan de functie om de bomen tegen het vee te beschermen.
Men loofde tijdens de tweede epidemie een prijs van 10.000 gulden uit voor diegene die een middel zou vinden tegen de vee-sterfte. De prijs is nooit uitgereikt. Veepestbosje De kadavers van de gestorven dieren werden vaak op grote afstand van de boerderij aan de rand van een weiland begraven. Om besmetting te voorkomen werd er een sloot omheen gegraven. Dit stukje weiland werd vervolgens overgeslagen met maaien en andere bewerkingen. Hierdoor konden er bomen en struiken op ontstaan. Zo’n stukje land noemde men dan een veepestbosje, pestbosje, koebosje of krengenbosje. Op de oudere landgoederen en op plekken waar het boerenlandschap niet door grote ruilverkavelingen is veranderd komt men nog
Afb. 31 Schoutenbosje in Noord-Scharwoude
- 11 -
Afb. 32 Kaart van Heerhugowaard van Claes Jansz. Visscher 1631
‘Scheuren’ van het land Door de epidemieën werden de boeren ieder jaar armer maar de belastingen bleven gelijk. Er waren boeren die liever afstand van hun land deden, dan iedere jaar maar weer verliezen te lijden. In 1749 waren er in Oudkarspel die 7 morgens en in Noord-Scharwoude die 2 morgens wegschonken aan de regenten (Geestmerambacht morgen is ca. 8799 m2). Anderen meenden heil te zien in het ‘scheuren’ van de weidegrond om tuinbouwproducten te gaan verbouwen. Nu stond de veeteelt in ons land hoger aangeschreven dan de land- en tuinbouw. Gecommitteerden van de Staten van Holland en West-Friesland waarschuwden dan ook tegen het scheuren van het land. Zij achten het scheuren een hachelijke zaak die de kwaliteit van de grond zou benadelen waardoor de eigenaars hun belasting niet meer zouden kunnen betalen. Daarom vaardigden zij een resolutie uit met de bepaling, dat niemand mocht scheuren dan wanneer hij alle lasten tot vier jaar terug had voldaan. De veepest heeft uiteindelijk nergens geleid tot structurele veranderingen. Het zuivelbedrijf werd niet vernietigd. Na elke veepestaanval bleken de boeren toch weer in staat om hun veestapel aan te vullen en soms zelfs uit te breiden. De massale overschakeling op tuinbouw vindt later plaats en is niet aan de veepest in de 18e eeuw te wijden. Natuurlijk betekende elke epidemie een vermindering van de welvaart, die tijdens de eerste twee epidemieën veel boeren catastrofaal geweest is, maar
tijdens de derde epidemie waarschijnlijk alleszins overkomelijk. Met dank aan Egbert Barten daar ik veel feiten en gegevens uit zijn boek: ‘De runderpest in Nederland, met nadruk op de Langedijk, in 18e eeuw’ mocht gebruiken. Literatuur:
- 12 -
Barten, E.: De runderpest in Nederland, met nadruk op de Langedijk in de 18e eeuw (1713-1784) Berg, J. v.d.: De veepest en haar gevolgen, geplaatst in haar tijd, VL/VU scriptie. Faber, J.A. De veepest in Nederland in de achttiende eeuw, in Spiegel Historiael 1, nov. 1966, blz. 67-74. Faber, J.A. Cattle plaque in the Netherlands during the eighteenth century, Wageningen 1-7-1962. Hekmeijer, F.C. Korte geschiedenis der runderpest, 1845. Kuiper, M. Een kijkje in de geschiedenis van de Langedijk, Hoorn 1980. Nederlandse jaarboeken Amsterdam, 1747-1765. Regionaal Archief Alkmaar. Roessingh H.K. Landbouw in de Noordelijke Nederlanden, 1650-1815. Gepubliceerd in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8 Wttewaal, B.W. Eene bijdrage nopens de veeziekte, in de Economist 1865.
Kaartbeeld van het Geestmerambacht in oorlogstijd Jaap van Rossum it jaar viert Nederland 75 jaar bevrijding. Polder9eest draagt een steentje bij aan de herdenking hiervan door op de middenpagina’s een topografische kaart uit 1943 te publiceren. Deze kaart is vervaardigd door de Amerikaanse A.M.S. (Army Map Service). De oorspronkelijke schaal is 1:25.000. De afdruk op de volgende twee pagina’s (Afb. 36) is verkleind, dus deze schaal klopt hier uiteraard niet meer. Inhoudelijk is de kaart gebaseerd op oudere kaartbladen, waaronder kaartbladen van de Topografische Dienst 1:25.000 uit de jaren 1914-1916 en 1:50.000 uit de jaren 1918-1935 en nietNederlandse kaarten. Daarnaast is informatie gebruikt die afkomstig is van luchtfoto's uit de jaren 1941-1943.2 De kaart is door de A.M.S. geheel opnieuw getekend (vgl. Afb. 33 en 36).
D
Afb. 33 Koogpolder ten oosten van Oudkarspel op de Amerikaanse A.M.S.-kaart van 1943
Dat het hier om een Amerikaanse kaart gaat, is goed te zien aan enkele toponiemen, die in de Engelse taal zijn weergegeven. Het gaat daarbij om zaken die kennelijk van strategisch belang werden geacht, zoals de depressions en sand dunes in de duinen, de low water marks bij het strand, de boat wench (overtoom) bij Oudkarspel (Afb. 33 en Afb. 34), diverse drainage pumps (gemalen) en de tankgracht bij Petten (andere sporen van de Atlantikwall, zoals bunkers, tankmuren en Höckerhindernissen (drakentanden) zal men op de kaart vergeefs zoeken; de belangrijkste bouwwerken van deze verdedigingslinie waren immers ten tijde van de kartering nog niet gerealiseerd en de kustplaatsen waren nog niet ontruimd). De stoomtramlijnen van Alkmaar naar Bergen en Warmenhuizen en die van Alkmaar naar Purmerend4 worden op de kaart aangeduid als steamtram. Het vliegveld Bergen (1939-1944) staat aangegeven als Air Field. Ook wordt er bij Egmond aan de Hoef en in Alkmaar (Zeglis) gesproken over Lime Kiln, waarmee de toen nog aanwezige kalkovens worden bedoeld. Ook de prison (Schutterswei in Alkmaar) was blijkbaar van strategisch belang. De Herenweg bij Barsingerhorn is abusievelijk omgedoopt tot Herrenweg. Verder staan op de kaart het kamp Schoorl (1939-1948)5 en ten noorden van het station Alkmaar De Bergerhof, een woonbuurt, die in de tweede helft van 1941 is gebouwd voor oorlogsvluchtelingen uit Den Helder6. Voor het eerst zijn op een topografische kaart de Alkmaarse kampen Westerweg en Rochdale (Dr. Schaepmanplein) weergegeven. Vóór de oorlog waren dit Nederlandse legerplaatsen, ná de oorlog (tot eind 1946) interneringskampen voor politieke delinquenten7. Naast de hier besproken Amerikaanse kaart uit 1943 bestaat er o.a. de zgn. Truppenkarte, schaal 1:50.000, die de Nederlandse Topografische Dienst in opdracht van de Duitse bezetter heeft gemaakt. Deze kaarten zijn verkend in 1939 en gedeeltelijk herzien in 1942. Het betrof een Sonderausgabe, die om voor de hand liggende redenen nicht für die Öffentlichkeit bestimmt was. Voor wie deze kaart toch wil bekijken: de kaart is in 2005 integraal gepubliceerd8.
Afb. 34 Koogpolder ten oosten van Oudkarspel op de Nederlandse topografische kaart van 1922 (Bron: Topotijdreis)
Op de in deze Polder9eest afgedrukte kaart is het gehele Geestmerambacht weergegeven. Op de oorspronkelijke kaart is het Geestmerambacht verdeeld over vier kaartbladen3, die door de redactie van Polder9eest kunstig aan elkaar zijn geplakt en afgesneden zodat er één kaartbeeld van het Geestmerambacht met aangrenzende gebieden is ontstaan. Dit beeld is vervolgens weer in tweeën geknipt, zodat de kaart op twee Polder9eestpagina’s kon worden afgedrukt, waardoor er nog voldoende is te zien, al zal een vergrootglas nuttige diensten kunnen bewijzen. De legenda van de kaart staat in Afb. 35. Afb. 35 Legenda van de A.M.S.-kaart op Afb. 36 2
Stadsarchief Amsterdam Blad 332 (Warmenhuizen), blad 333 (Schagen), blad 338 (Alkmaar) en blad 339 (Broek op Langendijk) uit de Collectie A.M.S. M831 (Army Map Survey) en G.S.G.S. (Geographical Section General Staff 4427). 4 Deze tramlijn was al in 1931 opgeheven. Dat deze lijn, evenals de twee Alkmaarse stadstramlijnen, die al in de jaren twintig van de vorige eeuw zijn opgeheven, toch op de kaart staan heeft te maken met het oude kaartmateriaal dat als basis voor de geallieerde kaart is gebruikt. 3
5
Boer, Albert, Het kamp Schoorl, Schoorl, 2007, blz. 34-35 Mellink, Geert-Jan, Peter Saal en Steven van Schuppen, Verdreven voor de Atlantikwall, ontruiming en afbraak van de Nederlandse kuststreek 1942-1945, Zwolle, 2017, blz. 151 7 Valk, G, De bevrijding van Alkmaar. In: Oud Alkmaar, jg. 44, nr. 1, blz. 6 8 Pater, B.C. de en B. Schoenmaker, Grote Atlas van Nederland 1930-1950, Zierikzee, 2005 6
- 13 -
Afb. 36 Geestmerambacht (Bron: Stadsarchief Amsterdam / Army Map Service (USA))
- 14 -
- 15 -
Belangrijke invloeden op de voedselproductie in het Geestmerambacht Samenvatting van de lezing van 5 november 2019 Arie Kaan
G
evraagd voor een lezing over die belangrijke invloeden op de voedselproductie in het Geestmerambacht is meteen de vraag wat dan belangrijk was. Er is zoveel te vertellen en er zijn zoveel facetten, maar ik was echt gedwongen om iets bijzonders te zoeken. Waren er misschien plotselinge veranderingen geweest die het Geestmerambacht beslissend hadden veranderd? Nieuwe ontwikkelingen die het gebied nieuwe impulsen had gegeven? Dat was in ieder geval de groei van de bevolking eind 19e eeuw die de overgang van veeteelt naar tuinbouw op gang bracht. Dus niet door de veepest in de 18e eeuw. Bij die zoektocht kon ik verder zien dat er nog 5 belangrijke onderwerpen waren. Het leverde bovendien allerlei andere informatie op waarbij vooral de verwikkelingen over de ruilverkaveling opvielen. Tientallen jaren is hierover gedebatteerd, terwijl veel mensen alleen de verkaveling rond 1970 hebben gezien. Zo van: er moest verkaveld worden, er kwam een plan en toen is het uitgevoerd. Het hield echter het Geestmerambacht heel lang in zijn greep wegens het grote dilemma: blijven we varen of gaan we over op rijden? Heel lang werd die strijd gewonnen door varen (goedkoper), totdat rijden definitief won in de jaren 60. 5 x een grote stimulans voor Geestmerambacht 1. De aanleg van een spoorweg van Den Helder via Alkmaar naar Amsterdam De opening in december 1865 van Den Helder naar Alkmaar bracht een grote verandering teweeg op transportgebied. Op-
eens konden spoorwagons sneller dan de binnenvaart allerlei producten vervoeren en zelfs de export bevorderen. De stations Noord-Scharwoude en Heerhugowaard trokken tuinders en kooplui aan die elkaar daar konden treffen. De tuinder kon meteen lossen in de goederenwagon en zijn werk hervatten. Na het ontstaan van het veilen per afslag vanaf 1887 in Broek op Langedijk zagen beide stations er daarom veilingen ontstaan. 2. Er kwamen door Duitse ondernemers zuurkoolfabrieken in Noord-Scharwoude In 1876 en 1878 werd er een zuurkoolfabriek gebouwd en beide trokken de vraag naar kool extra aan. De reden was simpel: het maken van zuurkool in Duitsland was duurder door de importheffing na invoer. Dus waarom de zuurkool niet goedkoper maken in het koolgebied zelf? De gemeente zag dat ook graag, er waren nauwelijks industriële activiteiten en nu kwamen er arbeidsplaatsen. 3. Spoorlijntje van Swager in 1879 Om producten bij het station in Heerhugowaard te krijgen was niet zo gemakkelijk. Veel tuinders voeren naar de Broeker Hoek en in die bocht van de ringvaart van Heerhugowaard werd er gelost. Daarna ging het met paard en wagen naar het station. Swager legde op zijn eigen land een korte spoorweg aan die aansloot op de rails bij station Heerhugowaard. Een enorme verbetering en vooral als de Broeker veiling ontstaat in 1887 werd het behoorlijk druk in de Broeker Hoek.
Afb. 37 Veel drukte in Broeker Hoek bij spoorlijntje van Swager
- 16 -
4. Ontstaan van de Broeker Veiling in 1887 Deze bracht veel activiteit door het samenkomen van handelaren en tuinders. Na een aarzelend begin werd deze veiling steeds drukker.
vanaf de spoorlijn naar Alkmaar naar de Broeker veiling. In 1902 werd die lijn daadwerkelijk geopend en was direct een groot succes. Dat succes was zo groot dat bijna alle kleine veilingen in de omgeving ophielden te bestaan. Ook het spoorlijntje van Swager werd snel overbodig.
5. Toevoerlijn in 1902 naar Broeker Veiling Eerst veilen in Broek op Langedijk, daarna varen naar de Broeker Hoek en lossen op het lijntje van Swager: was dat niet omslachtig? Er kwamen plannen voor een aparte Toevoerlijn
Afb. 38 Broeker veiling in de beginperiode
- 17 -
Archeologisch onderzoek in de Domeynen in Sint Pancras Frans Nieuwenhout
I
n Poldergeest van april 2009 beschrijft Wijb Ouweltjes een dag waarin hij mee kon draaien met het proefsleuvenonderzoek door Hollandia in de Domeynen in Sint Pancras. Hierbij werd in deze strook van drie meter breed en 40 meter lang op ongeveer 1,35 m onder het maaiveld een vlak aangelegd. In het oostelijk deel werd wat dieper gegraven tot aan het oorspronkelijke wadzand. Het rapport van dit inventariserend veldonderzoek (IVO) geeft aan dat er op drie niveaus sporen zijn gevonden. Allereerst op een leefniveau uit de late middeleeuwen (late 12e tot vroege 14e eeuw) op 0,75 tot 0,9 m onder het maaiveld. Daaronder een laag met pootafdrukken van vee, mogelijk uit de 10e eeuw op 0,9 tot 1 m onder het maaiveld. En als derde, een laag met koeienpootafdrukken uit de late steentijd op 1,3 tot 1,5 m onder het maaiveld. Er wordt geconcludeerd dat er een goed geconserveerd bodemarchief aanwezig is en er wordt daarom ook aanbevolen om een deel van het terrein ex situ te behouden door een opgraving. Tussen 28 september en 6 oktober 2009 heeft de uiteindelijke opgraving plaatsgevonden. De locatie van de opgraving was aan de noordoostelijke rand van de strandwal Sint-PancrasOudorp ongeveer 150 meter oostelijk van de kerk van Sint Pancras (Afb. 39).
zijn abdij in Egmond geschonken. Onder dit domeinhof viel ook Oudorp. De naam Vroonloo duidt op de aanwezigheid van een koninklijk of grafelijk bos. Hiermee wordt mogelijk het geboomte bedoeld dat van nature op de strandwal groeide. Het domeinhof Oudorp/Vronen diende in de 13e eeuw als uitvalsbasis voor de graven van Holland om West-Friesland te veroveren. In de opstand van de Friezen na de dood van graaf Floris V in 1296 hadden de inwoners van Vronen de kant van de Friezen gekozen. Na het ingrijpen van graaf Jan in 1299 werd het dorp Vronen geheel verwoest waarbij de niet omgekomen bewoners moesten verhuizen naar Koedijk. Ruim een eeuw later, in 1410, is de eerste vermelding van een huis op de strandwal Vronergeest. In 1487 werd daar een zelfstandige parochie gevormd onder de bescherming van de heilige Pancratius. In 1514 bevatte Sint Pancras al 74 haardsteden. De kaart van Simon Eikelenberg uit 1713 (Afb. 40) laat zien dat de bewoning vrijwel uitsluitend langs de westrand (westelijk van de huidige Benedenweg) en de noordrand (huidige Twuyverweg) van de strandwal gesitueerd was.
Afb. 40 Uitsnede van de kaart van Simon Eikelenberg uit 1713 met bij de pijlpunt de opgravingslocatie.
Afb. 39 Uitsnede van de noord kop van de strandwal Oudorp-Sint Pancras, met in het rood de opgravingslocatie gelegen in de rood gestreepte zandige strandwalovergangsgrond. Geel (Ww1) is de droge strandwalgrond van de geest van Sint Pancras, grijs zijn de bebouwde en vergraven terreinen, en bruin zijn de veengronden. (kaart op basis van de bodemkaart van Du Burck uit 1957 opgenomen in: Van den Berg 2009, p6).
Het huidige Sint Pancras ligt op de plaats van het oude domeinhof Vronen (Vranlo). Dit oorspronkelijk Frankisch koningsgoed, werd in de 10e eeuw door de graaf van Holland aan
In de proefsleuvenfase zijn vondsten gedaan uit drie verschillende periodes. Bij de uiteindelijke opgraving is een veel groter gebied onderzocht, verdeeld over meerdere lagen (Afb. 41). Als gevolg hiervan zijn menselijke activiteiten gevonden die bij nadere analyse opgedeeld konden worden over zeven verschillende periodes. In de proefsleuvenfase zijn vondsten gedaan uit drie verschillende periodes. Bij de uiteindelijke opgraving is een veel groter gebied onderzocht, verdeeld over meerdere lagen. Als gevolg hiervan zijn menselijke activiteiten gevonden die bij nadere analyse opgedeeld konden worden in zeven verschillende periodes.
- 18 -
Afb. 41 Plangebied van de opgraving met in groen de proefsleuf en in bruin de drie putten van de recente opgraving. Fase 1: Laat neolithicum
De onderkant van de laag veen die zich direct boven de neolithische sporen bevond is met behulp van een 14C-dateringsonderzoek gedateerd tussen 2580 en 2290 v.Chr. Er zijn een aantal korte en ondiepe greppeltjes gevonden die in elkaars verlengde lagen of loodrecht op elkaar stonden (Afb. 42). Dit waren mogelijk afwateringsgreppels. In een van de kuiltjes is een runderkies gevonden en aan de onderkant van het veen een onbewerkt stukje vuursteen. Deze sporen lagen in het hoogstgelegen gedeelte in het zuidoosten van het terrein. Het beperkte niveauverschil tijdens het neolithicum is waarschijnlijk pas vanaf de bronstijd opgeheven door verstuivingen. Doordat alleen in de hoogste delen sporen gevonden zijn wordt aangenomen dat het om akkerbouw gaat en niet om sporen van beweiding. Fase 2: Midden of late bronstijd Op de top van de veenlaag, waar deze grenst aan de stuifzandlaag, zijn pootafdrukken van koeien gevonden (Afb. 43). Dit terrein moet daarom in gebruik zijn geweest voor beweiding. Mogelijk was dit deel toen te nat voor bewoning of akkerbouw.
Afb. 42 In het vlak op de voorgrond een mogelijk neolithisch geultje (benadrukt in de foto met witte lijnen). In het profiel op de achtergrond twee middeleeuwse waterputten.
- 19 -
Afb. 43 Het vlak bevat afdrukken van koeienpoten uit de midden of late bronstijd die zichtbaar zijn in het donkere veen doordat deze met lichter gekleurd zand zijn opgevuld. Afb. 45 Coupe van een waterkuil. Bovenin zijn enkele fragmenten aardewerk, slakken en huttenleem gevonden. In deze kuil is ook een fragment middeleeuws Pingsdorf-aardewerk gevonden, die daar mogelijk door dieren, zoals mollen, naar toe is verplaatst (bio-turbatie).
Verder is een deel van een kringgreppel gevonden met een diameter van ruim drie meter. Een dergelijke greppel is vermoedelijk gebruikt voor de afwatering rond de opslag van landbouwproducten. Alle sporen uit deze periode wijzen op het gebruik als erf of als landbouwgrond.
Afb. 44 Westzijde van het zuid-profiel op dezelfde locatie als de vorige afbeelding maar nu een halve meter dieper. In de overgang tussen zand en veen zijn de pootafdrukken goed zichtbaar. Direct daarboven liggen verschillende laagjes stuifzand.
Het zand direct boven het veen is op vier plaatsen verzameld voor dateringsonderzoek (OSL). Hiermee kan de periode bepaald worden waarin het zand aan de oppervlakte lag en door de zon beschenen werd. Dit bleek ongeveer 900 v. Chr. te zijn geweest. Fase 3: Vroege midden ijzertijd Er zijn drie kuilen gevonden die met zekerheid uit de ijzertijd afkomstig zijn. Een daarvan was een waterkuil waarin onder meer aardewerk van het type Ruinen Wommels I (600-400 v. Chr.) is aangetroffen, het oudste aardewerk dat bij deze opgraving gevonden is (Afb. 46). Ook zijn er stukjes huttenleem gevonden, waarschijnlijk afkomstig van met leem bestreken vlechtwerkwanden van de boerderij. Nabij de kuil zijn sporen aangetroffen van een houten paal, mogelijk van een zogenaamde ‘putmik’, waar een emmer of een leren zak aan kon worden gehangen en die bedoeld was om water uit de put te kunnen scheppen.
Afb. 46 IJzertijd aardewerk van het type Ruinen Wommels I gevonden in een waterkuil.
Fase 4: Late middeleeuwen (13e eeuw) Een groot deel van de gevonden sporen in de Domeynen dateert uit de late middeleeuwen. Ook hier komen veel vondsten uit waterputten. Een van de putten had op de bodem een houten hoepel, met daarboven een wand van veen- en kleiplaggen (Afb. 47). Het hout is met 14C-dateringsonderzoek gedateerd tussen 1205 en 1275. De hoepel behoort bij een ton, die waarschijnlijk is hergebruikt als beschoeiing voor de put. Hierdoor zal de waterput nog substantieel jonger zijn geweest.
- 20 -
Afb. 47 Laat middeleeuwse waterput met een hoepel bovenop het strandwalzand
De aardewerk scherven zijn ingedeeld in een aantal verschillende categorieën waarvan kogelpotaardewerk veruit het meest voorkomt (83% van de scherven), gevolgd door Maaslands wit (6%). Van het kogelpotaardewerk zijn verschillende vormen gevonden: kookpotjes, bakpannen en kannen. Een aantal kenmerken van deze kogelpotscherven zijn typisch 13e eeuws, zoals de magering van de klei met zand en de “Besenstrich”- versiering (zie Afb. 48).
Afb. 49 Foto van de coupe van waterput s154. Op de scheiding tussen de nazak van blauwgrijze klei en de bovenste vulling van de kern, steekt een houten kom uit het profiel. Uit de onderste lichtgekleurde zandvulling van de kern steekt een tak.
Een opvallende houten vondst (Afb. 50) was een deel van een schaal met handvaten uit een 13e-eeuwse waterput. Deze is geconserveerd en gerestaureerd door Restaura (Afb. 51), en onderzocht door Silke Lange9 waarna de informatie
Afb. 50 Houten, laat middeleeuwse schaal uit de waterput S104 nog voor de restauratie. (foto: Restaura).
Afb. 48 Kogelpot uit de 13e eeuw. Het oppervlak is bewerkt: er zitten groefjes, zogenaamde “Besenstrich” (bezemstreken) in. Dit type werd vooral gebruikt om te koken.
Uit waterput S159 is een grondmonster genomen. De gevonden zaden waren van planten die voorkomen op natte, vrij voedselrijke grond, zoals tweerijige zegge, gewone waterbies, gewone waternavel en struisgras.
9
Afb. 51 Dezelfde schaal als vorige afbeelding, na restauratie door Restaura. (foto: Woodan).
beschikbaar is gemaakt in de on-line database Woodan. Hierin wordt vermeld dat deze berkenhouten schaal gedateerd is als
Lange 2017, 190 (NAR 54)
- 21 -
late middeleeuwen A. De schaal is aan de buitenkant rond afgedraaid en aan de binnenkant met een guts uitgehold. Er zijn bij deze opgraving verder geen sporen uit de 14e eeuw gevonden. Dit is goed in lijn met de historische informatie dat Vronen tussen 1299 en 1410 niet bewoond zou zijn geweest. Fase 5: 15e-16e eeuw In deze bewoningsfase bestond het terrein uit een achtererf waarin een waterput, een sloot, een paalkuil en twee kuilen zijn gevonden. Vooral de sloot en de waterput (Afb. 52) bevatten veel vondsten van kapotte huisraad. Waarschijnlijk is de nederzetting verlaten na verwoest te zijn in de periode rond het beleg van Alkmaar in 1573. Tot aan de 18e eeuw zijn er verder op dit terrein geen indicaties van bewoning gevonden. Mogelijk werd het toen wel als landbouwgrond gebruikt. Afb. 53 Deel van een ijzeren puthaak (v35), gevonden in waterput s48. Dit is het gekrulde uiteinde van een puthaak, die waarschijnlijk aan een houten stok vast heeft gezeten. Hieraan kon men een emmer in de put naar beneden laten zakken om water mee te scheppen.
Afb. 52 Waterput met onderin een houten ton. Vanaf de zijkanten van de ton ligt een strook lichtgrijs gevlekt zand. Daarbinnen een kring met bruin zand. In het midden, de kern van gevlekte klei met houtskool. Rond het bovenste deel van de kern, zat een mantel van kleiplaggen die op de rand van de houten ton rustte.
Afb. 54 Kop van witbakkend aardewerk (zeer waarschijnlijk uit sloot s110).
De duigen van de waterput zijn verzameld en de jaarringen van het hout zijn onderzocht. Hieruit volgde dat de boom in 1302 of enkele jaren daarna is gekapt. Het hout is waarschijnlijk van lokale oorsprong. De ton had vrijwel zeker eerst een andere functie en is waarschijnlijk pas twee eeuwen later, rond 1500, als beschoeiing voor deze put gebruikt10. Vlak bij deze put lag een sloot (S110) uit dezelfde tijd, die was ingegraven tot aan het duinzand onder het veen. Deze sloot lag vol met aardewerk uit de 16e eeuw (Afb. 54 en Afb. 55).
10
De 22 vondsten uit deze waterput zijn gedateerd met een spreiding met een begindatum en een einddatum. Maar met elkaar gecombineerd zijn ze niet helemaal consistent: de laatste begin datum valt na de vroegste einddatum. Vijf van de vroeg-
ste dateringen zijn van 1500 of later. Indien 19 van de 22 einddatums correct zouden zijn, zou de put in gebruik geweest kunnen zijn tussen 1500 en 1600. Maar in dat geval zouden er bijna twee eeuwen tussen de vroegste kapdatum van het hout en het begin van hergebruik in de put liggen.
- 22 -
Afb. 57 Kadastraal minuutplan van 1821 met bij de pijl de omtrekken van een boerderij
Afb. 55 Grape van Maaslands wit aardewerk.
Fase 7: 20e eeuw Na de sloop van het schooltje is het rechthoekige bouwgat van 25 m bij 15 m opgevuld met 2 meter diep bouwzand. Daarnaast zijn nog enkele sporen van een tandenbank van een graafmachine gezien. Aan de hand van een aantal paalkuiltjes kon de loop van een schoolhek worden gevolgd. Conclusies Door deze opgraving is de kennis over deze locatie flink toegenomen. Op basis van de proefsleuven was materiaal uit drie verschillende periodes aangetroffen en dit is uitgebreid tot zeven door deze laatste opgraving. Het is een verdere bevestiging dat dit deel van de strandwal in de afgelopen vier millennia frequent bewoond is geweest. Literatuur:
Afb. 56 Terracotta kopje van het Christuskind. Datering vermoedelijk 16e-eeuws.
Een opvallende vondst is de kop van een terracotta devotiebeeldje welke mogelijk het Christuskind voorstelt (Afb. 56). De neus is afgebroken en de oorspronkelijke verflaag is verdwenen. Bij een opgraving in een voormalig klooster in Blokker zijn vergelijkbare devotiebeeldjes uit de 16e eeuw gevonden. Bij deze beeldjes van terracotta is eerst een witte sliblaag als grondverf aangebracht die later werd beschilderd. Bij het beeldje uit Sint Pancras is deze laag geheel afgesleten.
Fase 6: 18e en 19e eeuw Op de kadastrale minuutplan van 1821 (Afb. 57) zijn de omtrekken van een boerderij zichtbaar die deels op het opgravingsterrein lag. Na dat deze was afgebroken, is hier in de tweede helft van de 19e eeuw een klein schooltje geplaatst, pal ten noorden van de voormalige boerderij. Hiervan zijn nog enkele sporen gevonden.
- 23 -
Berg, G. van den, 2009. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, Domeynen, Sint Pancras (gemeente Langedijk), Hollandia reeks nr. 243, Zaandijk. Burck, du, P., 1957. De bodemkartering van Nederland. Deel XVII. Een bodemkartering van het tuinbouwdistrict Geestmerambacht, Den Haag. Lange, S., met bijdragen van R. Kruisman, J. Van der Laan & S. Nicolay, 2017. Uit het juiste hout gesneden. Houten gebruiksvoorwerpen uit archeologische context tot 1300 n.Chr. (Nederlandse Archeologische Rapporten 054). Amersfoort, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Verduin, J.T., 2012. Opgraving aan de Domeynen te Sint Pancras, gemeente Langedijk. Hollandia reeks nr. 372, Zaandijk. Woodan Archeologische Houtdatabase https://www.woodan.nl/search/vondsten.php?taxon=&o bject=&plaats=sint+pancras&toponiem=&gemeente=& provincie=&primair=&secundair=&categorie=&subcat egorie=&beginperiode=&databasenummer. Geraadpleegd op 1 april 2020.
Lezingen van Stichting RAG in 2019 en 2020 Jaap van Rossum
2019
2020
H
Over de eerstvolgende cyclus van drie lezingen in het najaar van 2020 zijn inmiddels definitieve afspraken gemaakt. Noteer de data alvast in uw agenda.
et thema van de lezingen die wij in november en december vorig jaar organiseerden was voedsel door de eeuwen heen. Van de drie lezingen werd er één verzorgd door Arie Kaan en één door Wouter van der Meer (BIAX Consult). De derde lezing kon vanwege ziekte van de spreekster helaas niet doorgaan.
De lezing van Arie Kaan met als titel Belangrijke invloeden op de voedselproductie in het Geestmerambacht trok 46 toehoorders en de lezing van Wouter van der Meer Klein, kleiner, kleinst – botanische macroresten in relatie tot de voeding in het verleden mocht zich verheugen in 40 belangstellenden. Een samenvatting van de lezing van Arie Kaan vindt u in deze Poldergeest. Meer informatie over wat Wouter van der Meer ons in zijn lezing aanbood is te vinden op de website van BIAX-consult: www.biax.nl.
De lezingen zullen plaatsvinden op de dinsdagavonden 3 november, 17 november en 8 december 2020. De sprekers zullen achtereenvolgens zijn: Jan de Koning, Frits David Zeiler en Henk Komen. Het thema van de nieuwe lezingencyclus is de nederzettingengeschiedenis in Noord-Holland Noord in het algemeen en die in en rond het Geestmerambacht (NoordKennemerland en West-Friesland West) in het bijzonder. De lezingen zullen weer plaatsvinden op de vertrouwde locatie in Oudkarspel: de grote zaal van Het Behouden Huis aan de Dorpsstraat 850. Meer informatie over de lezingen en de wijze van aanmelden enz. ontvangt u t.z.t. per e-mail en zal tevens te vinden zijn in de eerstvolgende Poldergeest en op onze website.
Opgraving in Zuiderloo van start
I
n opdracht van de gemeente Heiloo zijn archeologen van het bedrijf Archol in april een opgraving gestart langs de Vennewatersweg in Zuiderloo. Hier zijn eerder tijdens een proefsleufcampagne in 2008 sporen uit de late bronstijd en ijzertijd aan het licht gekomen, zoals het skelet van een hond die op een kruising van twee greppels begraven lag. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn de aanleiding voor de opgraving die ondertussen al mogelijke sporen van een gebouw, stakenrijen van landinrichting en enkele kuilen heeft opgeleverd. Bovendien zijn eergetouwsporen aangetroffen. Vanwege de Corona-crisis mogen vrijwilligers niet meewerken en zal ook geen Open dag worden georganiseerd. Op facebook van Archol is de opgraving te volgen.
Afb. 58 Heiloo-Zuiderloo. De opgraving van Archol langs de Vennewatersweg legt sporen en vondsten uit de prehistorie bloot. Links: de aanleg van het onderzoeksvlak, rechts: eergetouwsporen getuigen van prehistorische akkerbouw (foto’s: Archol Leiden).
- 24 -
Beeldvormende vergadering archeologiebeleid gemeente Hollands Kroon Frans Nieuwenhout
O
p 12 december vorig jaar hebben een aantal partijen uit de gemeenteraad een openbare bijeenkomst georganiseerd als bijdrage aan het beter onderbouwen van het toekomstige archeologiebeleid in deze grote fusiegemeente in de Kop van Noord-Holland. Vijf sprekers presenteerden hun visie aan de ongeveer vijftig aanwezigen. Marco Ton, als gemeenteambtenaar verantwoordelijk voor omgevingsontwikkeling, maakte duidelijk dat het uitgangspunt van de gemeente is om weinig regels te willen hanteren waarbij de nadruk meer gericht is op bewustwording dan op regulering. Als zaken eenmaal in een specifiek bestemmingsplan geregeld zijn, dan is de algemene Erfgoedverordening daarvoor niet meer zo relevant. Maar het actualiseren van bestemmingsplannen ligt nu stil in afwachting van de nieuwe Omgevingswet die gepland was om begin 2021 in te gaan (maar deze is op 1 april van dit jaar voorlopig uitgesteld). Wouter Roessingh (ADC ArcheoProjecten) heeft een deel van zijn jeugd op Wieringen doorgebracht. Deze plaats is vrij uniek in Noord Holland omdat het waarschijnlijk vanaf de steentijd tot nu toe continu bewoond is geweest. Maar ondanks enkele spectaculaire vondsten is nog maar heel weinig goed onderzocht. Hij vraagt zich af hoe het mogelijk is dat in het middeleeuwse lint bodemverstoring plaats kan vinden zonder dat daar eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd is. In het verleden zijn hier tegen verschillende bezwaarschriften ingediend, maar hier is nooit op gereageerd. Een op de vijf volwassen inwoners is hier lid van een historische vereniging, wat de grote interesse van de lokale bevolking illustreert. Wouter Hinrichs is recentelijk bij Saxion als archeoloog afgestudeerd. Hij ging in op de vraag hoe je het erfgoed van met
name Wieringen beter zichtbaar zou kunnen maken. Door reconstructie van gebouwen, ‘re-enactment’ en ‘living history’ en door interactieve informatiepanelen kan de geschiedenis sterk verlevendigd worden. Michiel Bartels, gemeente-archeoloog van Hoorn, wees erop dat ook delen van de bodem van het IJsselmeer en de Waddenzee onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid valt. In deze gebieden liggen een groot aantal scheepswrakken. Voor landlocaties klagen particulieren vaak dat ze de kosten van archeologisch onderzoek moeten dragen. Gajus Scheltema, de voorzitter van de AWN, ziet voor zijn organisatie een rol weggelegd als ogen en oren van de archeologie in Nederland. Archeologie heeft voordelen voor de lokale gemeenschap: het geeft een gezicht aan de gemeente, het kan inkomsten opleveren uit marketing, maakt de gemeente duurzamer en creëert unieke plekken van erkenning en lokale identiteit. Bij de paneldiscussie kwam nog naar voren dat het van belang is om voldoende aandacht te geven aan een kwalitatief goede archeologische waardenkaart. Als voorbeeld werd gegeven dat van sommige locaties al bekend is dat daar in het verleden diepgeploegd is. Deze gebieden zouden hierdoor vrijgegeven kunnen worden. Het is positief dat deze bijeenkomst zo veel belangstelling trok. De gemeente wordt hiermee nog eens extra aangezet om beter rekening te houden met het culturele erfgoed dan voorheen. Daarnaast blijft het raadzaam om de gemeente te blijven volgen, vooral hoe er omgegaan wordt met toekomstige bedreigingen van het bodemarchief.
Afb. 59 Wierdijk op Wieringen
- 25 -
Nieuwe publicaties Jaap van Rossum
I
n deze rubriek brengen we nieuwe publicaties op het gebied van archeologie en historische geografie en cartografie in Noord-Holland Noord onder uw aandacht.
Titel: Archeologische Kroniek van Noord-Holland 2018. Auteurs: Jaar: 2019. Uitgever: Provincie Noord-Holland. Aantal bladz.: 200. Prijs: gratis, downloaden via www.rag-archeologie.nl Het jaarlijks overzicht van in 2018 in Noord-Holland verricht archeologisch onderzoek is verschenen. Het beschrijft onderzoek dat is verricht in o.a. Alkmaar (Breedstraat, Doelenveld, Verdronkenoord), Bakkum (Romeinse en vroegmiddeleeuwse munten), Bergen (Russische soldaat in de duinen), Castricum, Den Burg (vondst grote hoeveel hotelafval uit rond 1900), Heiloo (Kuin, Westererf, Zuiderloo), Limmen (Zandzoom), Nieuwe Niedorp (Dorpsstraat), Oudeschild (aardewerk en flessen uit rond 1700), Oudorp (Herenweg, Oudorperpolder), Sint Pancras (Parallelweg), Schagen (Witte Paal), Texel (diverse vondsten uit scheepswrakken) en Uitgeest (beschoeiingspalen, vogelfibula en munten).
Titel: De Ee ǀ D’Ye ǀ De Die ǀ Het Die. Auteur: Jaap de Graaf Jaar: 2019. Uitgever: Historische Vereniging Heiloo. Aantal bladz.: 70. Prijs: € 14,95
Tussen het Alkmaardermeer en Alkmaar loopt al eeuwenlang het bij velen minder bekende veenriviertje De Die. Door woningbouw en wegenaanleg zijn delen van dit stroompje minder zichtbaar geworden, een achteruitgangsproces dat nog steeds doorgaat, o.a. door de aanleg van de afslag van de A9 bij Heiloo. Voor wie zijn/haar ogen de kost geeft is er echter vandaag de dag toch nog veel van het riviertje en zijn bijzondere omgeving terug te vinden. Een grote hulp hierbij is het met oude kaarten, prenten en recente foto’s geïllustreerde boekje dat nu over De Die is verschenen. Het boekje beschrijft de historie, de vroegere betekenis als belangrijke verkeersader, het gebruik en de huidige natuurwaarden van dit riviertje en het aangrenzende historische landschap.
Titel: Burghorn van kwelder naar polder, de eerste bedijking in Hollands Noorderkwartier, 1457-1461. Auteur: K.C. Numan Jaar: 2020. Uitgever: Uitgeverij Noord-Holland. Aantal bladz.: 90. Prijs: € 17,95
Titel: Graven naar Friese vorsten. Auteur: Sander Gerritsen. Jaar: 2019. Uitgever: Archeologie West-Friesland. Aantal bladz.: 8. Prijs: gratis, downloaden via www.archeologiewestfriesland.nl/
Deze folder, de eerste in een nieuwe archeologiereeks over Texel, behandelt een archeologisch onderzoek in de historische kern van Den Burg op Texel. Tussen eind september en begin november 2017 is een grootschalige opgraving uitgevoerd langs de Groeneplaats in het historische centrum van Den Burg. Het plangebied viel voor een groot deel binnen een archeologisch rijksmonument, waarbinnen de dichtgegooide grachten van een middeleeuwse ringwalburg aanwezig zijn. Naast deze overblijfselen werden tamelijk onverwachts ook veel resten gevonden uit de tijd dat hier het Agnietenklooster lag.
Philips de Goede gaf in 1457 toestemming aan Willem van Beijeren, de eerste heer van Schagen, om de kwelder Burghorn in te polderen. In 1461 of 1462 kwam de allereerste grote landaanwinning in Hollands Noorderkwartier gereed. Over die bedijking en de geschiedenis van de nieuwe polder de Burghorn gaat dit boek. Tijdens de Cosmas- en Damianusvloed van 1509 verdween de Burghorn weer onder water, met als gevolg veel slachtoffers en materiele schade. Pas na de bedijking van de Zijpe in 1597 was de dreiging van de zee voor Burghorn verleden tijd. Burghorn van kwelder tot polder is rijk en volledig in kleur geïllustreerd met prenten, kaarten en portretten uit binnen- en buitenland.
- 26 -
Titel: Een Beemster poldermolen, Arch. Onderz. rond de Draaioorder molengang in Zuidoostbeemster. Auteur: M.L. Schabbink. Jaar: 2020. Uitgever: provincie Noord-Holland. Aantal bladz.: 116, Prijs: gratis, downloaden via https://collectie.huisvanhilde.nl/een_beemster_poldermolen.aspx
Titel: Waken aan woelig water. Auteur: Michiel Bartels. Jaar: 2019. Uitgever: Archeologie West-Friesland. Aantal bladz.: 8. Prijs: gratis, downloaden via www.archeologiewestfriesland.nl/
De tweede folder over Texel gaat over archeologisch onderzoek naar de historische zeedijk van Texel bij fort De Schans. De uitzonderlijke kans om door deze functionerende zeedijk heen te graven deed zich voor in 2017. Op sommige plekken moest dwars door de dijk worden gegraven om een gemaal aan te leggen. Bij de doorgraving werd de historische dijk aangetroffen, maar ook resten van een nederzetting uit de IJzertijd. In de dijk waren ook overblijfselen van een 17de-eeuwse baksteen wachttoren aanwezig. Het onderzoek schetst het beeld van verlies van land in de prehistorie, het terugwinnen van land op de zee door dijkbouw in de late middeleeuwen en de beveiliging van de scheepvaart op de rede van Texel in de Gouden Eeuw.
Wel 50 poldermolens waren er in de 17de eeuw nodig om het Beemstermeer droog te malen. Al deze molens verdwenen in de loop van de tijd. Het maakte het onderzoek naar de resten van de Draaioordermolen in Zuidoostbeemster bijzonder. Deze rapportage behandelt het archeologisch onderzoek dat de provincie heeft laten uitvoeren in verband met de verbreding van de N244.
Het huis van Hilde heeft n.a.v. het onderzoek over de Beemster poldermolens begin 2020 een kleine tentoonstelling georganiseerd en ter gelegenheid daarvan een 24 blz. tellende brochure uitgegeven. Ook deze is gratis te downloaden: https://collectie.huisvanhilde.nl/pdf/vier_op_een_rij.pdf.
- 27 -
Van de penningmeester van RAG RAG-donateurs, die hun financiële bijdrage 2019 aan de Stichting RAG nog niet hebben voldaan, vragen wij vriendelijk dit alsnog te doen door minimaal € 10,-- over te maken op rekening: NL85 INGB 0000 7791 46 t.n.v. Stg Reg Arch Gheestmanambocht te Alkmaar. Dit geldt niet voor lezers die alleen AWN-lid zijn. Stichting RAG heeft per 1 januari 2014 de status van Culturele ANBI. Dit betekent dat particuliere donateurs in de aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van de gift mogen aftrekken. Ondernemingen mogen 1,5 keer het bedrag van de gift aftrekken in de aangifte vennootschapsbelasting. Meer over ANBI en RAG staat op www.rag-archeologie.nl.
Uw e-mailadres graag! Graag vragen we nogmaals uw aandacht voor het volgende. De uitnodigingen voor vergaderingen, lezingen en andere evenementen worden uitsluitend per e-mail en dus niet per papieren post verzonden (kosten- en tijdbesparing!). Polder9eest, het halfjaarlijks verschijnende informatiebulletin, wordt wel aan alle leden van AWN Afd. Noord-Holland Noord en de donateurs van Stichting RAG verzonden. Als u op de hoogte gehouden wilt worden van actuele zaken, zorg er dan voor dat uw e-mailadres bij ons bekend is (d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl of j.van.rossum@rag-archeologie.nl). En bezoek regelmatig de agenda van de website www.rag-archeologie.nl.
Agenda
De data van de volgende cyclus van drie lezingen van de St. RAG zijn: 3 november, 17 november en 8 december 2020. Lees meer hierover elders in deze Polderdergeest. Kijk op www.rag-archeologie.nl (Agenda) voor meer en actuele informatie over onze lezingen en over andere evenementen. Huis van Hilde: tentoonstelling Oorlog in de lucht, weerslag in de grond, van 1 juni tot 31 december 2020 Voor landelijke archeologie-evenementen en lid worden van AWN, zie de website van AWN, www.awn-archeologie.nl.
Bezoek ook onze Facebookpagina voor actuele berichten uit de media en evenementen op het gebied van archeologie en cultuurhistorie in en buiten onze regio. U kunt deze pagina het makkelijkst bereiken via onze website www.rag-archeologie.nl.
Colofon POLDER9EEST is het nieuwsbulletin van de Stichting RAG en AWN Afd. Noord-Holland Noord en verschijnt twee maal per jaar. Bestuur AWN Afd. Noord-Holland Noord: Joost Lubbers, voorzitter, Jaap van Rossum, secretaris, Roel Zutt, penningmeester, Ruud Marcus, bestuurslid Rino Zonneveld, bestuurslid,
jsb.lubbers@quicknet.nl javaros@hetnet.nl roelzutt@quicknet.nl ruudmarcus@gmail.com rinozonneveld@gmail.com
tel. 06-10845258 tel. 072-5157122 tel. 0226-393960 tel. 0226-318639 tel. 06-29100834
Werkgroepen in Noord-Holland Noord die lid zijn van AWN, zijn: Archeologische Regiowerkgroep Oer-IJ, Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland, Archeologische Werkgroep Strandwallen, Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht, Stichting Regionale Archeologie Baduhenna en Stichting Werkgroep Oud Castricum. Bestuur Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” (RAG): Silke Lange, voorzitter, s.lange@rag-archeologie.nl Dick Zuiderbaan, secretaris, d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl Jaap van Rossum, webredacteur j.van.rossum@rag-archeologie.nl Frans Nieuwenhout, penningmeester (m.i.v. 1 jan. 2020) f.nieuwenhout@rag-archeologie.nl redactiePolder9eest Stichting RAG
info@rag-archeologie.nl
Inschrijvingsnummer RAG bij Kamer van Koophandel: 37116370 Inschrijvingsnummer AWN Afd. 9 NHN bij Kamer van Koophandel: 58659277
- 28 -
tel. 072-5337525 tel. 0226-313722 tel. 072-5157122 tel. 06-51517170