Poldergeest nummer 27

Page 1

P O L D E R 9 E E S T NIEUWSBULLETIN VAN AWN AFD. 9 (NOORD-HOLLAND NOORD) EN WERKGROEPEN STICHTING REGIONALE ARCHEOLOGIE “GHEESTMANAMBOCHT”

AFD. 9 Nr. 27

OKTOBER 2018

Van de redactie .................................................................................................................... 2 Column: Community archaeology ..................................................................................... 3 De Rekere: veenriviertje of kanaal? .................................................................................. 4 Een boerenerf aan de Provincialeweg 5, Zijdewind ......................................................... 6

Ontginningssporen aan de Dorpsstraat 49-57 in Nieuwe-Niedorp................................. 9 Een munt… maar welke? ................................................................................................. 12 Is de kaart van de Slootgaard uit 1602 anoniem of niet? .............................................. 13

Gevonden voorwerpen ...................................................................................................... 18 Lezingen St. Regionale Archeologie Gheestmanambocht najaar 2018........................ 19 Den Burg, ’t Raaksje/Groeneplaats, gemeente Texel .................................................... 20

Jaarverslag 2017 Afd. AWN Noord-Holland Noord...................................................... 23 Leskisten van de RAG met dank aan Arie en Miep de Boer ........................................ 25 Opgraving Krommenie ’t Hain ........................................................................................ 27 Agenda ................................................................................................................................ 28

-1-


Van de redactie

D

e mooie zomer waar we de afgelopen maanden volop van hebben genoten mag dan weer zo goed als voorbij zijn, één grote troost voor u is de nieuwe Polder9eest die u nu in handen heeft. Wij zijn er trots op dat we u in deze aflevering weer een aantal bijzonder interessante artikelen kunnen aanbieden. Archeologie is in de eerste plaats wetenschap. Dat archeologie daarnaast ook een belangrijke functie kan hebben bij het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid en dat omgekeerd die betrokkenheid ook van groot belang kan zijn voor het archeologisch onderzoek licht onze voorzitter Silke Lange toe in haar column Community archaeology op blz. 3. Met Frits David Zeiler gaan we naar het Geestmerambacht en legt hij in zijn artikel De Rekere: veenriviertje of kanaal? o.a. een prikkelende hypothese op tafel over de mogelijke ontstaansgeschiedenis van de Rekere (blz. 4 t/m 6). Over vroege ontginningen en bewoning gaat het ook in het artikel Een boerenerf aan de Provincialeweg 5, Zijdewind van Koert Salomons van Hollandia Archeologen (blz. 6 t/m 9). Van dezelfde auteur ontvingen we tevens het artikel Ontginningssporen aan de Dorpsstraat 49-57 in Nieuwe-Niedorp (blz. 9 t/m 11). Amateurarcheoloog Joost Lubbers vond en determineerde een zgn. grosso uit Venetië. Hoe vertelt hij in Een munt… maar welke? op blz. 12 en 13. Het pronkstuk van deze Poldergeest staat op de middenpagina’s: een kaart uit 1602 van de Slootgaard. Piet Kleverlaan zoekt in Is de kaart van de Slootgaard uit 1602 anoniem of niet? uit wie waarschijnlijk de maker van deze kaart is (blz. 13 t/m 18). Ook deze keer hebben we een Gevonden voorwerp: Joost Lubbers vertelt op blz. 18 over een vikinggewicht uit Wieringen. Uw bijzondere aandacht vragen wij voor onze drie lezingen die komend najaar worden gehouden. Lees alles hierover op blz. 19. In het artikel Den Burg, ’t Raaksje/Groeneplaats, gemeente Texel op blz. 20 t/m 22 stellen Sander Gerritsen en Bart ter Steege van Archeologie West-Friesland ons op de hoogte van de voorlopige resultaten van het archeologisch onderzoek dat daar vorig jaar heeft plaatsgevonden. Er gebeurt veel bij de werkgroepen in Noord-Holland Noord die lid zijn van AWN. Het Jaarverslag 2017 van Afd. AWN Noord-Holland Noord (Afd. 9) op blz. 23 t/m 25 geeft hier een overzicht van. Het is al weer drie jaar geleden dat Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” (RAG) van Westflinge een bedrag ontving dat o.a. bedoeld is voor het samenstellen van een leskist voor het basisonderwijs. In het artikel op blz. 25 en 26 laat Silke Lange zien hoe het hier inmiddels mee staat. We besluiten deze Polder9eest met een impressie, ook door Silke, van een recente opgraving in Krommenie - ’t Hain, waar (Romeinse?) houten palissades en andere bouwsporen zijn aangetroffen, die beslist tot de verbeelding spreken. Allen die een of meer bijdragen aan dit nummer van Poldergeest hebben geleverd bedanken wij hiervoor hartelijk. De in deze Polder9eest vermelde links zijn ook terug te vinden op onze website www.rag-archeologie.nl.

-2-

Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” Op zaterdag 23 juni 2018 gingen rond 20 deelnemers mee met de RAG-excursie Kerk-Kroeg-Kerkmeer. We bezochten de Kooger Kerk in Zuid-Scharwoude, de Allemanskerk en het Kerk- en Dergmeergemaal in Oudkarspel. Tussendoor genoten de deelnemers van een heerlijke lunch in café De Knip. Overal werden wij gastvrij ontvangen en in- en rondgeleid door deskundigen als Jan A. Jong, Chris Polhuis en Björn de Vries. Op deze plaats bedanken wij hen nogmaals hartelijk voor hun inzet. Het was een geweldig geslaagde dag. In de Allemanskerk maakte Ger Kalverdijk, die de excursie voortreffelijk had georganiseerd, van de gelegenheid gebruik het zgn. Kerkmeertuinenplan toe te lichten (Afb. 1). Dit plan beoogt ook op de langere termijn het behoud van het gemeentelijk monument Kerk- en Dergmeergemaal te waarborgen. Verschillende partijen zijn op dit moment bezig dit plan te bespreken en verder uit te werken. In een van de volgende Polder9eesten hopen wij hier meer over te kunnen melden.

Afb. 1 Ger Kalverdijk licht in de Allemanskerk het Kerkmeertuinenplan toe

Alle bedrijven en organisaties zijn sinds afgelopen voorjaar verplicht een zgn. privacyverklaring op te stellen. Het doel hiervan is dat de persoonlijke gegevens van klanten, leden, donateurs enz. waarover zij beschikken zo zorgvuldig mogelijk worden behandeld. Het bestuur heeft onlangs een privacyverklaring voor Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” vastgesteld. Deze verklaring zal op onze website worden gepubliceerd (www.ragarcheologie.nl). AWN Afd. Noord-Holland Noord De afdeling heeft sinds het verschijnen van de vorige Polder9eest één nieuw lid mogen verwelkomen: Frans Romijn uit Tuitjenhorn. Hartelijk welkom, Frans. Het bestuur van AWN Afd. Noord-Holland Noord heeft ten aanzien van de privacyregels besloten zich volledig te conformeren aan de door AWN landelijk vastgestelde regels. Dit betekent o.a. dat nieuwe leden zich alleen nog via de landelijk website van AWN kunnen aanmelden (www.awn-archeologie.nl).


Column: Community archaeology Silke Lange

C

ommunity archaeology. Het was onderwerp van de vorige Reuvensdagen, het jaarlijks terugkerende evenement van Nederlandse archeologen. De Britse archeologe en televisiepresentratrice Carenza Lewis gaf hierover een lezing “Why instrumentalise excavation? The benefits of publicly engaged archaeology”. Vrij vertaald: “Waarom opgravingen instrumentaliseren? De voordelen van publiek geëngageerde archeologie”. Zij hield een pleidooi voor de inzet van archeologie als instrument om onder meer sociaal te verbinden. Over de positieve effecten op de maatschappij door mensen actief bij archeologisch onderzoek te betrekken. In haar voorbeelden zag je buurtbewoners, schoolkinderen, maar ook mensen die vaak buiten de sociale marge vallen, zoals ouderen of mensen met psychische problemen, vrolijk graven in de grond, vondstkaartjes beschrijven, vondsten wassen en vooral enthousiast met elkaar (over archeologie) praten. De doelen van de projecten zijn meerledig. Ten eerste gaat het om het verzamelen van archeologische data en ten tweede om het bevorderen van sociaal engagement. Dit klinkt abstract, en in Nederland hebben we eigenlijk geen voorbeelden van community archaeology. Tot nu toe is de interactie tussen archeologen en samenleving beperkt tot Open dagen tijdens opgravingen, tijdelijke tentoonstellingen of misschien een publieksopgraving, waarbij mensen een dagje of twee mogen mee graven. Het is educatief, vrijblijvend en vaak eenmalig. Wat is dan het verschil tussen deze, met name educatieve opzet en Community archaeology? Vermoedelijk ligt het verschil al bij de benadering van mensen buiten de archeologie: de community of samenleving wordt serieus aangesproken om bij het onderzoek te helpen. En dan is het vaak zo dat zonder community, dat wil zeggen zonder actieve deelname vanuit de samenleving het beoogde doel niet kan worden bereikt. Om dit te verduidelijken noem ik hier het Currently Occupied Rural Settlements (CORS) project in Engeland. Om de spreiding van bewoningssporen uit de verschillende perioden in een gemeente in kaart te brengen, zijn de bewoners gevraagd om mee te werken door een ‘mini-opgraving’ in hun tuin uit te voeren. Uiteraard hebben de deelnemende inwoners eerst uitleg van beroepsarcheologen en ook het nodige materiaal gekregen, en worden ze tijdens het project continu begeleid. Bovendien zijn er regelmatig bijeenkomsten waar men over de voortgang praat. Dit project heeft een enorme hoeveelheid kennis opgeleverd. Juist ook op plekken (dicht bewoond, particulier) waar archeologisch onderzoek meestal niet kan worden uitgevoerd, zijn gegevens verzameld. Zonder deelname van een grote groep bewoners was dit project niet mogelijk geweest. Hier is duidelijk een wetenschappelijk belang bij de opzet van het project aanwezig. Trouwens blijkt uit onderzoek dat de mensen in de gemeente dit project niet alleen als zeer waardevol want leerzaam hebben ervaren, maar ook dat het onderlinge gemeenschapsgevoel is gegroeid. Een ander project, the Higher Education Field Academy (HEFA) betrekt ‘probleemjongeren’ op lange termijn bij archeologisch onderzoek. En ook hier is het positieve effect op welzijn en gedrag meetbaar. Volgens mij is het geheim achter deze aanpak dat de samenleving serieus wordt genomen en als gelijkwaardige partner bij het onderzoek

-3-

wordt betrokken. Een tweede is het langetermijnaspect. De projecten zijn goed voorbereid en er is tijd en aandacht om kennis over te dragen en mensen te enthousiasmeren. Bovendien zien de archeologen de waarde in van de gegevens die op deze manier door mensen uit de samenleving worden verkregen. Carenza Lewis pleidooi is in vruchtbare aarde gevallen. Menigeen voelt zich geïnspireerd door deze zienswijze en onderzoeksaanpak. Zo ook Johan Verspay, archeoloog en op dit moment bezig om zijn proefschrift over akkerbouw af te ronden. Samen met de Universiteit van Amsterdam heeft Johan plannen om de Community archeology naar Nederland te brengen. Binnenkort al gaat hij in het Groene Woud in Noord-Brabant van start met het project Community Archaeology Rural Excavations (CARE). Dit is een driejarig project dat onderzoek doet naar de vorming en ontwikkeling van dorpen. Daarbij is ook aandacht voor de vraag in hoeverre erfgoed en het gemeenschappelijke onderzoek ernaar kan bijdragen aan het versterken van dorpsgemeenschappen. Het project is in internationaal verband opgesteld met partnerregio’s in Engeland, Tsjechië en Polen. Op deze manier kunnen de bevindingen en de verhalen over het eigen dorp gedeeld worden met gemeenschappen over de grens.

Afb. 2 Bij de Bosworth Links Dig werden verspreid door het dorp kleine proefputjes gegraven. Aan de hand van het vondstmateriaal kon zo een eerste overzicht gemaakt worden van de vroege topografische ontwikkeling van deze plaats. Links met hoed en bril staat Johan Verspay (foto: Market Bosworth Society).

Ter voorbereiding werkte Johan al mee aan de Bosworth Links Dig, een community archaeology project van de Market Bosworth Society en de Universiteit van Leicester (UK). Hier zag hij van dichtbij hoe geschiedenisprojecten de binding met de plek en met de mensen die er wonen kan versterken. Johan is enthousiast en zegt “waar het reguliere onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg noodgedwongen snel en vluchtig is, kan community archaeology een route zijn voor meer ingebed onderzoek in de regio en daarmee een waardevolle aanvulling in het archeologische landschap in Nederland”.

Meer weten? Kijk eens op de site van de Universiteit van Cambridge: www.access.arch.cam.ac.uk/reports/cors. Of op de Facebookpagina van de Bosworth Links Dig: www.facebook.com/events/420882885025670/


De Rekere: veenriviertje of kanaal? Frits David Zeiler*

D

e oorkonde van 1094 Het stuk geldt min of meer als de geboorteakte van Geestmerambacht. De oorkonde, waarbij bisschop Koenraad van Utrecht de kerk van Schoorl en zijn onderhorige vier kapellen schenkt aan het kapittel van Sint Jan in zijn stad. We schrijven het jaar Onzes Heren 1094. Een grote brand heeft de (waarschijnlijk nog grotendeels houten) gebouwen van de kanunniken verwoest, en voor de wederopbouw en verdere bestaanszekerheid hebben zij inkomsten nodig. Die vloeien voort uit de Schoorlse parochiekerk, tot dan toe het persoonlijk eigendom van de bisschop. Het gaat dan om pachten, tijnsen (een soort grondbelasting), tienden en andere heffingen. Van doorbelasting wordt het kapittel vrijgesteld: de kanunniken mogen alle inkomsten zelf houden. Alleen de synodale rechten en de kerkelijke rechtspraak via zijn aartsdiaken houdt de bisschop aan zichzelf.

De kapellen die onder de parochiekerk van Scorla vallen worden als volgt omschreven: “Van die vier kapellen ligt er één, namelijk Berga, dicht bij de moederkerk; de andere drie, Sudrekercha, Bernarduskercha, Aldenkercha, liggen aan de overzijde van het water Richara in de plaats Scorlewalth.” Over de localisering van al deze plaatsen is de geschiedschrijving het over het algemeen wel eens. ‘Berga’ is Bergen, dat korte tijd later tot zelfstandige parochie zou worden verheven. ‘Zuiderkerke’ is Zuid-Scharwoude, ‘Bernarduskerke’ is Noord-Scharwoude en ‘Oudenkerke’ is Oudkarspel. Dat voor deze kapellen, ondergeschikt aan de pastoor van Schoorl, het woord ‘kerk’ wordt gebruikt, is in die tijd nog gebruikelijk. Het stond eenvoudig voor ‘godshuis’ (Grieks: oikos kuriakè) in het algemeen, en zei niets over de status van het gebouw. Het ‘Schoorlerwoud’ is de benaming van het veengebied waaruit Geestmerambacht werd gevormd, en dat vóór de ontginning bestond uit een broekbos met elzen en wilgen. Het woord ‘woud’ associëren wij tegenwoordig met een bos met hoog opgaand geboomte, maar die betekenis had het voor de middeleeuwer nog niet. Het komt in verschillende vormen voor (walth, wald, wold, wolde, woold, woud, woude) maar altijd gaat het om een veengebied. Zelfs ’t Woud, een buurt langs de Heereweg tussen Bergen en Egmond, die beroemd is door zijn hoge, dikke en grillige beukenbomen langs de binnenduinrand, heeft een andere oorsprong. Het ontleent zijn naam aan het Wymnemmerwalt, een broekbos op de plaats van de huidige Philisteinschepolder. Uiteraard ontlenen ook de beide Scharwoudes hun specifieke naam aan het Schoorlse broekbos, en moet dit niet worden geïdentificeerd met het dorp Schoorl zelf, dat op de oude duingronden is gelegen. Veenontginningen Aan het einde van de 11de eeuw waren de veenontginningen in het huidige Noord-Holland al enige tijd in volle gang. Meer naar het zuiden, in Zuid-Holland en Utrecht, begonnen ze op dat moment juist op gang te komen. Zoals bekend trokken groepen pioniers de wilde venen in, kapten de begroeiing, groeven sloten voor de afwatering en brachten de bodem, wanneer die stevig genoeg was geworden door die eerdere maatregelen, verder in cultuur. Overal in het huidige Neder-

-4-

land en aangrenzende gebieden ontstonden op die wijze de nederzettingspatronen met hun typerende lange, rechte kavels en de haaks daarop staande weteringen en lintvormige dorpsbebouwing. De vraag is nu, wanneer nu de inwoners van Schoorl en Bergen vanaf hun hoge en droge gronden (geesten) het drassige land in de richting van de Rekere in cultuur hebben gebracht - om vervolgens als ‘Geestmannen’ dit riviertje over te steken om vanaf deze ontginningsbasis hun arbeid voort te zetten in het schier eindeloze, in reliëf oplopend veengebied. Ter hoogte van het latere Niedorper Verlaat lag een veenrug, die 4 tot 6 meter boven NAP moet hebben uitgestoken. Het feit dat er al in 1094 één van de kerkgebouwen als ‘oud’ wordt aangeduid, wijst erop dat de openlegging van het veen is begonnen in het noordelijk deel van de Geestmerambacht. Nu ligt de kerk van Oudkarspel liefst 6 kilometer verwijderd van het beginpunt van de ontginning, de Rekere, en die afstand kan onmogelijk in één generatie zijn overbrugd. De veldnaam ‘Oud Kerkhof’ bij de molen van de Kerkmeer, en de naam van dit meertje zelf, zijn een aanwijzing voor een parochiekerk uit een eerdere fase van de ontginning. Kerkverplaatsingen hebben in veel vergelijkbare gebieden plaatsgevonden, bijvoorbeeld in Assendelft. Voor het in cultuur brengen van het veen had men primitieve middelen tot zijn beschikking – houten schoppen en spierkracht. De gegevens uit een iets jongere periode laten zien, dat één generatie tussen de 1000 en de 1500 meter met succes het veen in kon steken (in het Stichts-Hollandse gebied vaak 1250 meter). Dit zou betekenen, dat men in het noordelijke segment van het ‘Schoorlerwoud’ vier generaties van 4 x 25 jaar noeste arbeid heeft moeten verrichten, alvorens de plek van het huidige dorp Oudkarspel was bereikt. Daarmee komen we op een begindatum, teruggerekend vanaf 1094, en rekening houdend met een eerste ontginningsfase vanaf de hoge grond tot aan de Rekere, in de tweede helft van de 10de eeuw. Behalve ontwatering van het veen is een goede en stabiele afwatering naar het buitenwater van essentieel belang voor het welslagen van een veenontginning. Die afwatering was er in de vorm van diezelfde Rekere, die naar het noordwesten stroomde en daar uitmondde in het zeegat van de Zijpe - niet de huidige polder van die naam, maar het water vlak ten noorden van het oude dorp Petten. Het oude veenriviertje is in de loop van de eeuwen verschillende malen vergraven en heet nu al twee eeuwen Noordhollands Kanaal. Maar de oorspronkelijke naam is op veel plaatsen bewaard gebleven: de Rekerdijk bij Alkmaar en Krabbedam, de Rekerpolders onder Bergen, de Rekerkoogpolder ten zuiden en de Rekerlanden ten noorden van Schoorldam. Vreemd genoeg heeft niemand zich (voor zover mij bekend) ooit afgevraagd wat die naam nu eigenlijk betekende. De vorm ‘Richara’ is gelatiniseerd, maar alleen met die tweede ‘a’. De rest is een oudNederlands woord, dat dezelfde stam heeft als de werkwoorden ‘rekken’ en ‘richten’, het bijvoeglijk naamwoord ‘recht’ en de soortnaam ‘rak’ voor een recht stuk water. ‘Recht water’ dus: is dat niet wat vreemd voor een bochtig veenriviertje? Maar wat heet ‘bochtig’? Wanneer we op oude kaarten de oorspronkelijke loop van de Rekere proberen terug te


vinden in restgeulen en oude dijktracé’s, ontdekken we iets merkwaardigs. Vanaf de veronderstelde bovenmond bij de Frieschebrug in Alkmaar tot het (huidige) eindpunt bij Krabbedam kunnen we duidelijk drie delen onderscheiden. Het eerste deel, tot aan het Noordeinde van Koedijk, is hier en daar zéér bochtig. Daarna volgt een recht stuk van ongeveer 600 meter, dat zich na een flauwe bocht nog eens ongeveer 200 meter voortzet tot even ten zuiden van Schoorldam. En

vanaf daar kronkelt de oude (Reker)dijk weer naar hartelust! Wat kan er aan de hand zijn geweest? We weten dat elders in Laag-Nederland riviertjes soms uit twee gedeelten zijn ontstaan, die op kunstmatige wijze met elkaar zijn verbonden. Dat geldt voor de Gouwe richting Alphen aan den Rijn, voor de (Kromme) Mijdrecht richting Woerdens Verlaat en ook voor de Zaan.

Afb. 3 Vereenvoudigde geografie van het gebied tussen Schoorl, Alkmaar en ‘Scorlewalth’. Het middengedeelte van de Rekere, dat gegraven zou zijn, is door middel van streepjes weergegeven. Ontwerp auteur.

Een waterscheiding doorbroken En zo komen we tot de volgende hypothese. De latere Rekere bestond vóór het einde van de 10de eeuw uit twee delen. Het zuidelijke deel stroomde zuidwaarts, tussen de strandwallen van Alkmaar en Oudorp door via de Limmerdie (en mogelijk ook via de Berger- en Egmondermeer) in de richting van het Oer-IJ bij Castricum. Het noordelijke deel begon ter hoogte van Schoorl en stroomde noordwaarts af. Tussen beide delen lag (net als bij de andere genoemde voorbeelden) een veenrug als natuurlijke waterscheiding, die werd doorgegraven en zo de verbinding tot stand bracht (Afb. 3). Dat zou gebeurd kunnen zijn op het moment dat de ontginning van het eerste gedeelte van Geestmerambacht is begonnen. De zuidgrens

-5-

van Oudkarspel begint juist op het punt, waar de overgang tussen het noordelijk (natuurlijke) deel van de Rekere en het gegraven segment zich zou bevinden. De aanzet van de onderneming, direct achter de geestnederzettingen, is fraai bewaard gebleven in het kavelpatroon van de noordelijke Oudburgerpolder (met Noordlaan en Zuidlaan) en de Aagtdorperpolder. Ook meer landinwaarts waren de patronen tot aan de ruilverkaveling van het Rijk der Duizend Eilanden goed bewaard. In de dwarsweteringen Zomersloot en Winterweg kan men de fasen van de ontginning zien. Waarbij moet worden opgemerkt, dat Noord- en Zuid-Scharwoude niet vanuit de Rekere, maar vanuit de Zomersloot lijken te zijn openge-


legd. Een bijkomend argument voor Oudkarspel als begin van de openlegging is het voorkomen van ‘zijdwinden’ langs de zuidgrens van dit kerspel: de Vroner Zijdwinde tussen Rekere en Zomersloot (grenzend aan het gebied van Vronen of St Pancras, dat ook Koedijk omvatte) en de Kerkzijdwinde op de (oorspronkelijke) grens met Noord-Scharwoude (omwille van de duidelijkheid worden hier alleen de twee belangrijkste benamingen gebruikt). Een zijdwinde is een dwarsdijk, bedoeld om het water van de buren uit het eigen gebied te weren; oorspronkelijk kunnen ze hier zelfs zijn gebruikt als dijkjes tegen het water uit het nog onontgonnen veenland. In dat geval zou de Vroner Zijdwinde zijn naam ontlenen aan het feit dat het aan het onontgonnen Vroner veen grensde, en dus niet door Vronen is aangelegd. Na Oudkarspel volgden de Scharwoudes. Broek op Langedijk, dat verkavelingstechnisch daar weliswaar bij aansluit, is letterlijk een grensgeval; het valt aanvankelijk ook niet onder Geestmerambacht, maar onder Vronen. Omstreeks 1130 moet de ontginning zijn voltooid, of tenminste ten opzichte van de achtergelegen territoria (Niedorp, Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek) zijn afgekaart. Rond die tijd werd namelijk de indeling in aartsdiakonaten van het bisdom Utrecht vastgelegd. En daarmee bleef alles onder wat oorspronkelijk als Geestmerambacht werd aangeduid (Oudkarspel, Noord- en Zuid-Scharwoude, Warmenhuizen en Veenhuizen) binnen het aartstdiakonaat Kennemerland vallen. Precies, zoals in 1094 was bepaald.

een waterscheiding. Maar ook in het noorden dreigde de zee: de Zijpe verwijdde zich en liet bij stormweer steeds meer zout zeewater binnen. Omstreeks 1190 besloot de Graaf van Holland hier paal en perk aan te stellen. Er werd begonnen met de aanleg van een dijk tussen Bergen en Alkmaar met een spuisluis in de Rekere ter hoogte van de huidige Koedijker Vlotbrug. Ook deze dijk, waaraan zo’n 20 jaar is gewerkt, is nog grotendeels in het landschap terug te vinden. Het tracé loopt vanaf Bergen-Oostdorp via de Kogendijk, de Rekerdijk, de Friescheweg, de Dijk en de Koningsweg naar de Alkmaarse Geest bij de Grote Kerk. Feitelijk werd hier, iets zuidelijker dan de oorspronkelijke veenrug, de natuurlijke waterscheiding die door het verbinden van de twee Rekeres was doorbroken, op een kunstmatige wijze in ere hersteld. Bronnen en literatuur 

  

De Rekere vormde, gekanaliseerd en wel, een uitstekende afwatering voor geheel Noord-Kennemerland. Maar hij fungeerde, zoals spoedig zou blijken, ook te goed. Omstreeks 1100 ontstond grote wateroverlast als gevolg van een doorbraak van de duinen bij Castricum. Dit noopte de monniken van de Abdij van Egmond tot het aanleggen van de Limmer Zanddijk om het water uit het zuiden te stuiten. Deze oudste gedocumenteerde dijk van Noord-Holland vormt sindsdien

  

J.K. de Cock, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Assen 1965 / Arnhem 1980. C. Dekker, De vorming van aartsdiakonaten in het diocees Utrecht in de tweede helft van de 11e en het eerste kwart van de 12e eeuw. K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977), 339360. J.P. Geus, Het Vronlegeister ambacht. Alkmaars Jaarboekje VIII (1973), 58-79. G. Kalverdijk, Sporen zoeken in de Polder Geestmerambacht. Z.pl. 2004. A.C.F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland I, ’sGravenhage 1970, nrs 90 en 356. Henk Komen, De Langedijk in de Middeleeuwen verlegd. West-Friesland Oud & Nieuw 75 (2008), 90-106. Idem, Het Geestmerambacht in de middeleeuwen. Poldergeest 20 (mei 2015), 29-33. Oudkarspel, meer dan 4 eeuwen water- en veldnamen. Stichting COOG, z.j.

*Frits David Zeiler (Bergen NH, 1949) is historicus. Hij publiceerde onder meer over nederzettingshistorische en waterstaatkundige aspecten van verschillende regio’s, waaronder Overijssel en Noord- en Zuid-Holland.

Een boerenerf aan de Provincialeweg 5, Zijdewind Koert Salomons (Hollandia Archeologen)

I

n meerdere campagnes is het erf ter hoogte van de Provincialeweg 5 in Zijdewind opgegraven. In het kader van de verbreding van de weg N241 is de rond 1851 gebouwde vierkante stolpboerderij van de familie De Wit gesloopt. Hun nieuwe woning is verderop gebouwd. De opgraving bij de Provincialeweg 5 is het slotstuk van het archeologisch onderzoek langs de weg N241, waarbij in totaal 8 locaties zijn onderzocht. De rapportages van de overige 7 locaties zijn reeds voltooid, maar aan het opgravingsrapport van de Provincialeweg 5 wordt nog gewerkt. In grote lijnen zijn de onderzoeksresultaten bekend, zodat een samenvatting mogelijk is. Uiteindelijk is het de bedoeling dat het rapport in een breed archeo-landschappelijk perspectief wordt geplaatst. Nog niet eerder gepubliceerde vindplaatsen die bekend zijn bij de AWN zullen worden toegevoegd en er wordt een landschapsreconstructie van de gehele as N241 gemaakt. Het is

-6-

dus de moeite waard om nog even te wachten, maar in dit artikel worden alvast de belangrijkste bevindingen uiteengezet. Eerste ontginningen De bewoningsgeschiedenis van de Provincialeweg 5 begint bij de ontginning van het veengebied in de periode 750-900 n. Chr. Aanwijzingen van de ontginning beperken zich tot een handvol aardewerkscherven die tijdens het onderzoek op het later ingezakte veenpakket zijn verzameld. Direct op het veen lagen kogelpotscherven en aardewerk uit het Duitse Rijnland, in de buurt van Keulen. Het aardewerk is sterk gefragmenteerd en vertoont bovendien sporen van verwering. Dit zijn sterke aanwijzingen dat de scherven lang aan de oppervlakte hebben gelegen. Het importaardewerk geeft bovendien aan dat de ontginners deel uitmaakten van een


netwerk dat het kustgebied verbond met het Frankische achterland. De (water)wegen vormden de verkeersaders. Er zijn verder geen archeologische sporen gevonden die bij veenontginningen verwacht kunnen worden. Zo zijn in het veen geen greppels gegraven die noodzakelijk zijn voor de afwatering en het krijgen van een droog oppervlak. Flumen...Withmere De vroegmiddeleeuwse vondsten die bij de opgraving naar voren kwamen, staan niet op zichzelf. Al eerder werden op 200 m richting het noordoosten, bij Blokhuizen, scherven en mogelijk een boerderij gevonden uit de vroege middeleeuwen. Hier werd in de jaren '80 een laatmiddeleeuws kerkhof op het veen opgegraven. Onder de begravingen werden verbrande potten en verbrand huttenleem aangetroffen waarvan de opgravers vermoedden dat deze afkomstig waren van een door brand getroffen boerderij. Ook richting het noordwesten zijn vindplaatsen bekend. Langs de Bonkelaarsdijk waren afvalkuilen en een paalspoor opgetekend bij een kleine opgraving in verband met de bouw van een nieuw huis. Ten noordoosten daarvan werd bij de aanleg van de nieuwbouwwijk Waldervaart in Schagen eveneens een grote hoeveelheid vroegmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Deze vindplaatsen moeten net als die bij Warmenhuizen in de buurt van een natuurlijke waterloop worden gezien. Omstreeks 1250 legt de Egmondse abt Lubbert II voorwaarden aan bewoners van opnieuw bedijkt land bij Schagen vast. In de oorkonde wordt melding gemaakt van ‘flumen quod dicitur Withmere’ (de rivier die Withmere wordt genoemd). De tekst verwijst hier naar een rivier, of veenstroom, die ter hoogte van het latere Witsmeer heeft gestroomd. De dateringen van Meerwalafzettingen, die op het veen zijn afgezet, geven echter aan dat er in 1250 al sprake geweest moest zijn van een open water, waar langs de oever zand opgestuwd werd. Een rivier of afwaterende veenstroom is dan niet waarschijnlijk. Geddingmore Het veengebied ten zuiden van Schagen brengt De Cock in verband met Geddingmore. Dit is voormalig bezit van graaf Dirk II, die het in de 10de eeuw had geschonken aan de abdij van Egmond. In de eerste helft van de 12de eeuw wordt in het liber St. Adalberti bezit bij Schagen onderverdeeld in landerijen in Schagen en landerijen in Geddingmore. Van Geddingmore zelf ontvangt de abdij een pond huur. Ook krijgt de abdij elke vierde schoof (bundel aren) van een gebied in Geddingmore, dat begrensd wordt door Harecherenord (Hargeroord), Crepelfliet en Warchnes en waarbinnen de plaatsen Sibodesmaer, Thiadenvenne, Notlevenes, Overewinkel en Brunwere liggen. De naamkundige Blok plaatst Geddingmore echter bij Hargen, nabij Schoorl. Opvallend is dat hij de laatstgenoemde plaatsen weer bij Schagen plaatst, waardoor Geddingmore, als de lezing van De Cock juist is, dus eerder hier gezocht moet worden. Sporen van landbouw en veenwinning Op het veen bevinden zich aardewerkfragmenten die wijzen op een langere periode van landbouwactiviteit. Net als de scherven uit de vorige periode zijn deze sterk gefragmenteerd en verweerd doordat ze langdurig aan de oppervlakte hebben gelegen. Dit betekent dat tot in de late middeleeuwen, op basis van een luminicentiedatering tot ca. 1170, in elk geval huishoudelijk afval over het land werd gestrooid. Naar alle

-7-

waarschijnlijkheid werd dit gedaan voor landverbetering, maar dit is niet met zekerheid vast te stellen.

Afb. 4 Detail bodemprofiel. Het gelaagde pakket dateert tussen 1090-1250 en dekt een veenlaag af. Het veen is gewonnen. De stroken zijn opgevuld met zeeklei en -zand dat gedateerd is tussen 1020-1170.

Uit een Egmondse bron uit de eerste helft van de 12de eeuw is bekend dat de abdij nog graan ontving uit Geddingmore, maar of hiermee ook het onderzoeksgebied wordt bedoeld staat niet vast. Het is slechts een vermoeden dat geopperd werd door De Cock, zoals in de vorige paragraaf reeds uiteen is gezet. Landbouw in een veengebied kan lang standhouden. Voor het geval Provincialeweg 5 zal men al eerder zijn gestopt, op basis van het aardewerk zal dat ergens in de 11de, 12de eeuw plaats hebben gehad. Daarna wordt er op de locatie veen gewonnen. In een overwegend boomloos landschap is het veen zelf de meest geschikte brandstof. In de 12de of 13de eeuw begint turf dan ook de belangrijkste brandstof in Holland te worden. Ten opzichte van hout heeft turf het voordeel dat het niet lang duurt om te drogen. Terwijl hout pas na enkele jaren goed droog is, wordt turf droog na zes tot acht weken. Daarnaast is de gemiddelde opbrengt in kcal/kg voor brandhout 3400 en voor turf 3200. Dit is slechts een verschil van 6%. Het loont dus om turf te winnen, hetzij voor eigen gebruik, hetzij om te verhandelen. Met een toename in de vraag voor turf, steeg al snel het aanbod. Boeren konden naast de schamele landbouwopbrengsten, turf verhandelen aan steden en dorpen om aan extra inkomsten te komen. Behalve turfwinning kon het veen gewonnen zijn voor zout. Laatmiddeleeuwse zoutproductie uit veen (moernering) is historisch en archeologisch bekend in zuidwest Nederland, met in het bijzonder Zeeland. Het zout werd gewonnen uit een buitendijks veengebied dat door overstromingen verziltte. Het veen werd gestoken en verbrand. De as die na de verbranding overbleef, werd vervolgens in zeewater opgelost om het as van het zout te scheiden. De zoutoplossing werd gedroogd zodat het uitgekristalliseerde zout overbleef. Onderzoeken naar de zoutopbrengst per m3 verzilt veen lopen uiteen, maar aangenomen kan worden dat ongeveer 15 kilogram keukenzout per kubieke meter haalbaar is. Ook voor de boeren die het land bij de Provincialeweg 5 verbouwden, zou veenwinning in de 11de/12de eeuw een aanvulling zijn op hun overige (eventueel verplichte) werkzaamheden. De omvang van de stroken geeft aan dat het niet


enkel voor eigen gebruik was. Binnen het onderzoeksgebied zijn lange noord-zuid georiënteerde stroken aanwezig die op systematische winning wijzen. Van het afgegraven hoogveen is met uitzondering van een groot brok in de vulling van een veenwinstrook geen restant overgebleven. Dit brok lag in een marine afzetting, waardoor het niet meer te achterhalen is of het hoogveen ten tijde van de veenwinning verzadigd was met zout. De vulling is van na de activiteiten. Ook de datering van de vulling in combinatie met de scherven die nog op het veen liggen, geven geen uitsluitsel. De zee kan ten tijde van het graven voor overstromingen hebben gezorgd, of (kort) daarna de overblijfselen van de veenwinning zijn ingestroomd. Van een eenmalige overstroming door stormvloed in 1170 lijkt geen sprake. De vulling wijst eerder op geleidelijke sedimentatie, als gevolg van de vergroting van het zogenaamde kombergend vermogen. Wat de precieze functie van de veenwinstroken en kuilen was blijft hierdoor onduidelijk. Ondanks dat de vraag waarom het veen is gewonnen niet opgelost is, de constatering van grootschalige en systematische veenwinning die in de 11de, 12de eeuw heeft plaatsgevonden is voor dit deel van Noord-Holland bijzonder en roept vragen op van een laatmiddeleeuws fenomeen dat eventueel met toekomstig archeologisch onderzoek kan worden opgelost. Naamkundigen zoals Künzel en Blok associëren more in dit gebied specifiek met zoutwinning. Vorming van een Meerwal Tussen 900 en 1170 werd het veengebied eerst beakkerd en daarna afgegraven. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de zee vanuit het noordwesten het gebied geleidelijk kon bereiken. In de daarop volgende periode vinden er grote landschappelijk veranderingen plaats die tegenwoordig nog zichtbaar zijn. Deze zijn een direct gevolg van de activiteiten uit de voorgaande periode. De landbouw zorgde er voor dat het kombergend vermogen van het gebied vergroot werd en de veenwinning maakte het gebied nog kwetsbaarder voor erosie. Door getijden en stormvloeden kalfde het veenrestant verder af. Er ontstond een open water dat met de aanleg van de Schagerdam tussen Sint Maarten en Schagen in 1249/1250, met uitzondering van latere stormvloeden, definitief van de zee kon worden gescheiden. Het brakke of zoute water van het Witsmeer verzoette. Binnen het onderzoeksgebied werden in de Meerwalafzettingen, maar ook aan de bovenzijde van het veen poot- en mogelijk zelf voetafdrukken waargenomen. De pootafdrukken zijn van een klein rund, dat langs de oevers heeft gelopen. Meer afdrukken waren, ondanks het minutieus afgraven van de lagen, niet aangetroffen. Het is waarschijnlijk dan ook een incidenteel bezoek geweest van runderen, die de oevers belopen hadden. De oevers waren nat en onderhevig aan de getijdewerking en geen geschikte plek om vee te weiden. Ook het brakke of nog zoute water zullen de dieren waarschijnlijk niet gedronken hebben. Er is dan ook geen reden om te veronderstellen dat de Meerwal tot 1250 een geschikte locatie was voor vee. De betredingssporen ondersteunen eerder de bekende gegevens over bewoning in de omgeving. De Meerwalafzetting was een landschappelijke grens met aan de ene kant open water en een directe verbinding met het Zijpeboezem en aan de andere kant een nog bewoonbaar veengebied, zoals de opgraving in Nieuwe-Niedorp aan de Dorpsstraat 49-57 heeft aangetoond.

-8-

Een bewoningshiaat Binnen het onderzoeksgebied zijn geen sporen aangetroffen die tussen 1250-1500 gedateerd kunnen worden. De afwezigheid van bewoning en eventuele betreding zou verklaard kunnen worden door de verslechterde waterhuishouding in het gebied. Het is dan ook begrijpelijk dat de nieuwe bewoners van de Provincialeweg 5 zich vestigden op de Meerwal, die met de zakking van het maaiveld steeds hoger kwam te liggen ten opzichte van de omgeving. Eerste bewoning Omstreeks 1500 wordt het onderzoeksgebied een erf. De begindatering is gebaseerd op een radiokoolstofdatering van een houten paal en het aangetroffen vondstmateriaal. Het erf is door een sloot omgeven. Op de flank van de oeverwal werd mogelijk geakkerd of was in gebruik als weideland. Binnen de sloten, op het hoogste punt, heeft een licht gefundeerd gebouw gestaan. De sloot was langs de dijk Zijdewind, waar nu de N241 op ligt, georiënteerd, maar boog noordelijk af richting het Witsmeer. Het afval belandde in de sloot en aan de hand daarvan kan de looptijd tot ongeveer 1550 worden vastgesteld. Van het gebouw zijn slechts elf losse houten palen en paalsporen overgebleven. De houten palen hadden gemiddeld een diameter van slechts 5 cm. Hiermee is een dragende constructie uitgesloten. Ook de onderlinge samenhang geeft geen duidelijk beeld van de omvang van het gebouw. De ouderdom is door middel van een radiokoolstofdatering met 95,4% zekerheid op zijn jongst te dateren in 1493. Een datering die ondersteund wordt door het aangetroffen vondstmateriaal in de slootvullingen. De afwezigheid van een haardplaats en meer resten van de fundering roept vragen op over de wijze waarop de boerderij is gebouwd. Gelukkig is de materiële cultuur overgebleven en ook archeobotanisch onderzoek zal inzicht geven in de wijze waarop de mensen hebben geleefd.

Afb. 5 Funderingsresten van een langhuisboerderij met links daarvan de fundering van de vierkante stolpboerderij uit omstreeks 1851.

Bedrijfsvernieuwing In het midden van de 16de eeuw vinden er in de directe omgeving twee belangrijke ontwikkelingen plaats. Ten westen van Burghorn, dat in 1461 was bedijkt, wordt een groot gebied ingepolderd. Na mislukte pogingen in 1555 en 1570 is in 1597 de dijk om de Zijpepolder definitief gedicht. Dit betekende dat de zee verder naar het noordwesten kon worden


teruggedrongen. In 1630 volgde de drooglegging van het Witsmeer. Aan de Provincialeweg 5 verandert in de periode 1550-1650 het erf. De sloot langs de dijk Zijdewind wordt gedempt. De afwateringssloot richting het Witsmeer wordt gedeeltelijk gedempt. Het erf wordt verder opgehoogd met grijze klei en krijgt een groter oppervlak. Op het verhoogde en vergrootte erf zal een langhuisboerderij worden aangelegd, waarvan enkele funderingsresten zijn overgebleven (Afb. 5). De veronderstelde bakstenen fundering van de haard en schoorsteen en een latere waterput markeren het woon- en bedrijfsgedeelte. Het huishoudelijk afval van de bewoners belandt in en langs de oever van de sloot aan de noordkant. Op basis van het huishoudelijk afval en een dendrochronologische datering van een waterput vangt deze bewoningsfase kort na 1550 aan. Omstreeks 1650 wordt de boerderij verbouwd.

kant liggen nu binnen de contouren van de boerderij. Eventueel is in de loop van de 17e eeuw hiermee de meer efficiënte indeling van de boerderij ingezet, die zich voltooid met de vierkante stolpboerderij. Slot Het archeologische onderzoek op de Provincialeweg 5 heeft waardevolle informatie opgeleverd over het ontstaan van het landschap, landgebruik, de gevolgen daarvan en de bewoning tussen 1500 en 1850. Daarnaast geeft vondsten een beeld van het dagelijks leven. Voor een uitgebreid verslag wordt verwezen naar het opgravingsrapport. Literatuur 

  

  Afb. 6 Waterput in het bedrijfsgedeelte van de langhuisboerderij uit de tweede helft van de 16de eeuw wordt opgeschoond

Continuïteit Het erf blijft tot de sloop van de vierkante stolpboerderij uit omstreeks 1851 uiteraard gewoon bewoond. Er vinden veel aanpassingen plaats op het erf in de vorm van afwateringssloten en de boerderij wordt verbouwd. De wirwar van muren en poeren die zelden door grondlagen van elkaar kunnen worden gescheiden, maakt niet duidelijk of de langhuisboerderij wordt opgegeven of herbouwd. De poeren van het vier-

 

Beenakker, J.J.J.M., 1997: Dijken in het Noorderkwartier van Noord-Holland: de Westfriese Omringdijk, in: De Boer, D.E.H. / E.H.P. Cordfunke / H. Sarfatij, Holland en het water in de middeleeuwen. Strijd tegen het water en beheersing en gebruik van het water, Hilversum. Cock, J.K., de, 1980: Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag, Arnhem. Cornelisse, C.L.E., 2007: Energiemarkten en energiehandel in Holland in de late middeleeuwen, dissertatie Universiteit Leiden, Leiden. Diederik, F., 1982: Molenweg, Waldervaart. Een VroegMiddeleeuwse nederzetting te Schagen (Westerheem. 31), 5368. Diederik, F., 1989, Archeo-logica, Schoorl. Gottschalk, M.K.E., 1971: Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland I de periode voor 1400, Assen. Geel, B., van / G.J. Borger, 2002: Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland (Westerheem 51), 242-260. Koch, A.C.F. / J.G. Kruisheer / E.C. Dijkhof, 1970: Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, Den Haag. Künzel, R.E. / D.P. Blok / J.M. Verhoeff, 1988: Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, Amsterdam. Salomons, K.T. / J. de Koning, 2015: Vroegmiddeleeuwse bewoning aan de Bonkelaarsdijk in Tjallewal, gemeente Schagen (NH), Zaandijk (Hollandia reeks 515). Schermer, A., 1971: Geestmerambacht III (Westfriese Oudheden XIII). Vos, P.C. / R.M. Van Heeringen 1997: Holocene geology and occupation history of the Province of Zeeland (SW Netherlands), in: M.M. Fischer (ed.), Holocene evolution of Zeeland (SW Netherlands), Haarlem (Mededelingen NITG-TNO no. 59), 5-109.

Ontginningssporen aan de Dorpsstraat 49-57 in Nieuwe-Niedorp Koert Salomons (Hollandia Archeologen)

O

p een braakliggend terrein achter de Dorpsstraat 49-57 in Nieuwe-Niedorp heeft Hollandia Archeologen uit Zaandijk een opgraving uitgevoerd waarbij ontginningssporen zijn aangetroffen uit de 12de tot begin 14de eeuw en bewoningsresten uit de 16de en 17de eeuw. Op het terrein was voor 2008 een bedrijf gevestigd. Nu zullen er vier vrijstaande woningen worden gebouwd.

-9-

Nieuwe-Niedorp is een in een lint bebouwd dorp dat tussen het buurtschap Verlaat in het zuidwesten en Winkel in het noordoosten ligt, binnen de Schager- en Niedorperkogge. De eerste archeologische resten die mogelijk op bewoning wijzen gaan terug tot in het laat neolithicum (2900-2000 v. Chr.). Vindplaatsen in de directe omgeving zijn aangetroffen bij Aartswoud ten oosten van Nieuwe-Niedorp en in de Groetpolder ten noordoosten van Winkel. In Nieuwe-Niedorp


werd in 1941 ter hoogte van Dorpsstraat 163 een vuurstenen bijl gevonden (Afb. 7). Tot de late middeleeuwen zijn we slecht geïnformeerd over de bewoningsgeschiedenis. Langs de Dorpsstraat zijn in de jaren '50 en in de jaren '00 door amateur-archeologen aardewerkscherven uit de late middeleeuwen gevonden, waarbij enkele scherven in de periode 1170-1250 zijn gedateerd. Gelet op de datering wordt verondersteld dat dit importaardewerk uit het Maasdal betreft. De scherven die destijds gevonden zijn, blijken met voortschrijdend inzicht een goede indicatie te zijn geweest voor de periode waarin de bewoning langs het huidige lint vorm heeft gekregen.

Maasdal. Op het achterterrein lagen ontwateringsgreppels. De greppels lagen haaks op de Dorpsstraat. Slechts de onderkant, met daarin een restant veen, was bewaard gebleven. De geringe diepte van de greppel en het restant van de vulling geven aan dat er nog een veenpakket aanwezig was toen de greppels zijn gegraven. Het huishoudelijk afval belandde in de greppels en de overeenkomsten tussen het aardewerk maakt het aannemelijk dat het huisafval in relatie staat tot de eerder beschreven bewoning op het veen. Het aardewerk bestaat uit bakpannen van kogelpotaardewerk, kogelpotten, schenkkannen uit het Maasdal en niet verder te determineren aardewerkvormen uit Brühl-Pingsdorf (zie Afb. 8). Men at voornamelijk rund, maar ook schaap/geit.

Afb. 7 Vuurstenen bijl uit het laatneolithicum die aangetroffen is in Nieuwe-Niedorp.

Naar aanleiding van de nieuwbouwplannen is in 2009 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (Médard / Vaars 2009). Over het terrein is een noordwest-zuidoost georiënteerde proefsleuf getrokken. Op ca. 1,0 m onder NAP zijn toen archeologische resten uit de late middeleeuwen aangetroffen. De archeologische sporen, een akkerniveau, kuilen en greppels en de concentraties huttenleem en aardewerk doen concluderen dat er een nederzetting heeft gelegen. Later is het terrein gebruikt als landbouwgrond. Het materiaal dateert uit de 10de-13de eeuw en staat in relatie tot de eerste (veen)ontginningen van het gebied en het ontstaan van het dorp. Ook werden er archeologische sporen, een kuil en een greppel en een oude bouwvoor, uit de nieuwe tijd aangetroffen. De vindplaats werd als behoudenswaardig aangemerkt. Door de mondiale financiële crisis en kort daarop de Eurocrisis werden de nieuwbouwplannen op het achterterrein uitgesteld. Pas in 2015 werden de plannen weer opgepakt. Met uitzondering van de delen die eerder gesaneerd zijn, zijn de oprit met daaronder nutsvoorzieningen en de toekomstige huisoppervlakten opgegraven. Onlangs is het archeologische onderzoek van het laatste huiskavel afgerond. Het archeologische onderzoek heeft informatie opgeleverd over de bewoningsgeschiedenis langs het oostelijke dorpslint van Nieuwe-Niedorp. Aan de Dorpsstraat is een restant van het Hollandveen aangetroffen waarop een bewoningsniveau ligt. De resten van de bewoning direct op het veen bestaan uit een haard, een vloerniveau van schone klei en brokken huttenleem. Dit niveau is verspit. In de haard bevinden zich enkele verbrande scherven van kogelpotaardewerk met bezemstreekversiering en fragmenten importaardewerk uit het

- 10 -

Afb. 8 Overzicht van het aardewerk uit de eerste bewoningsfase 1200-1250

Het aardewerk kan omstreeks 1200 worden gedateerd. De daaropvolgende periode bevat aardewerk uit de tweede helft van de 13de tot de eerste kwart van de 14de eeuw, waardoor de bewoning in de eerste helft van de 13de eeuw geplaatst kan worden. Samen met de aardewerkvondsten die eerder langs de Dorpsstraat zijn gevonden, is het aannemelijk dat het huidige dorpslint zijn oorsprong heeft in die periode en daar blijft het tot op de dag van vandaag liggen. Om de waterhuishouding te regelen, werden diepe sloten gegraven, die met elkaar verbonden zijn. Resten van gebouwen zijn niet vastgesteld. Enkel het afgedankt huisraad is in de slootvulling teruggevonden. Het materiaal kan in de tweede helft van de 13de en de eerste kwart van de 14de eeuw worden gedateerd. Het schenkgerei uit het Maasdal is vervangen door kannen uit het Duitse Rijnland of is lokaal vervaardigd (grijs). Men blijft kogelpotaardewerk gebruiken, maar enkele voorwerpen zijn voorzien van standlobben, zoals dat bekend is van grijs- of roodbakkend aardewerk (zie Afb. 9). Het slachtafval bestaat voornamelijk uit runderbotten en in geringe mate botten van schaap/geit. Ten opzichte van de


periode daarvoor bevinden zich ook varkensbotten in het slachtafval.

(ΙΗΣΟΣ) (zie Afb. 10). De hoeveelheid en fragmentatiegraad van het materiaal maakt het niet waarschijnlijk dat het afkomstig is van huishoudens aan de Dorpsstraat 49-57, maar dat het materiaal van elders is aangevoerd. Daarna zal het gebied voornamelijk als grond voor agrarische doeleinden in gebruik geweest zijn, is het opgehoogd, maar houdt het archeologische verhaal van het onderzoeksgebied op.

Afb. 9 Overzicht van het aardewerk uit de tweede bewoningsfase 1250-1325

Omstreeks 1325 lijkt, in ieder geval voor het onderzochte deel, de bewoning op te houden. Dit kan te maken hebben gehad met sociaal-economische veranderingen in NoordHolland, die leidden tot een leegloop van het platteland. De afwezigheid van bewoning zou ook verklaard kunnen worden door de verslechterende waterhuishouding in het gebied, zoals historisch-geograaf Jan Beenakker dat in zijn publicatie over de waterstaatsgeschiedenis en landschapsontwikkeling van de Schager- en Niedorperkoggen tot 1653 uiteenzet (Beenakker 1988). Een nieuw gegraven sloot met daarin huisraad is de eerste aanwijzing dat er weer langs de Dorpsstraat 49-57 is gewoond. In de 17de eeuw worden de sloten binnen het onderzoeksgebied gedempt en wordt het onderzoeksgebied vooral als aaneengesloten landbouwgrond gebruikt. Voor het dempen van de sloten wordt onder andere gebruik gemaakt van een grote hoeveelheid aardewerk, waaronder een bijna complete majolicabord met de initialen IHS, een verwijzing naar de eerste drie letters van Griekse naam Jezus Christus

Afb. 10 Een bijna compleet eerste helft 17de eeuws majolica bord met de letters IHS, een verwijzing naar Jezus Christus. Het bord is gemaakt zodat het aan de wand kon worden opgehangen en heeft een diameter van 25 cm. Literatuur  Beenakker, J.J.J.M., 1988: Van Rentersluze tot strijkmolen. De waterstaatsgeschiedenis en landschapsontwikkeling van de Schager- en Niedorperkogge tot 1653, Alphen aan den Rijn.  Médard, A. / J.P.L. Vaars, 2009: Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) Dorpsstraat 49 en 57 (achterterreinen) te Nieuwe Niedorp, Zaandijk (Hollandia reeks 244).

Afb. 11 Een sloot die gegraven is tussen 1250-1325 wordt ingetekend.

- 11 -


Een munt… maar welke? Joost Lubbers, Archeologische Werkgroep Kop van Noord Holland

Afb. 12

Afb. 13

T

oen ik, ondertussen al weer wat jaar geleden, begon met het zoeken met een metaaldetector kwam ik er al snel achter dat er veel meer munten zijn dan dat ik ooit over na had gedacht. En als je dan een mooie munt hebt gevonden waar begin je dan met zoeken? Want welke munt heb ik nu eigenlijk in mijn handen, dit is lang niet altijd direct duidelijk. We kunnen natuurlijk de boeken in duiken, of het internet: hier is bijna alles wel te vinden. Maar ja, waar begin je dan met zoeken als je een munt heb gevonden zoals deze. Zoals u ziet, een zwaar gehavende munt, afgebrokkeld en erg versleten met een harde aanslag die er niet af is te poetsen zonder de munt nog verder te beschadigen. In een geval als dit begin ik altijd met wat “zie” ik. Ik zie op Afb. 12 twee

figuren met een stok in het midden en rechts heeft een krans of halo rond het hoofd. Ik zie op Afb. 13, een zittend iemand met gevouwen armen, op een zetel en ook een krans of halo om het hoofd. In dit geval kwam ik er absoluut niet uit. Ik heb toen hulp gevraagd van mijn collega’s van de Archeologische Werkgroep en samen hebben wij kunnen determineren dat de munt een Grosso is van Pietro Gradenigo uit Venetië, Italië (1289-1311). Als we de twee afbeeldingen op Afb. 14 vergelijken met de munt op Afb. 12/Afb. 13, blijkt dat we hier hebben te maken met dezelfde munt. Het is een zilveren munt van in totaal 2,13 gram, met een diameter van 21mm. En het is ook nog een munt uit Italië. Prachtig toch!

Afb. 14

Nog wat extra informatie: De “groot” (Engels: Groat, Italiaans: Grosso) was oorspronkelijk een Venetiaanse munt (ca. 1200). Door de transcontinentale handel raakte de groot ook in Frankrijk en Vlaanderen in gebruik. De originele Franse groot werd in de 13de eeuw voor het eerst geslagen en had een waarde van 12 zwarte Tournooisen, ook wel Tournooise livre genoemd. Oorspronkelijk grote Tournooise genoemd, kregen deze munten

- 12 -

al snel de naam groot. In Duitstalig gebieden werden ze Groschen genoemd. De waarde van een Grosso naar onze maatstaven 1 Grosso is 0,5 stuiver dus 2,5 cent, wat natuurlijk in de 13de eeuw heel erg veel geld was. Nog wat extra informatie 'van wikipedia': https://nl.wikipedia.org/wiki/Groot_(munt).


Uitzoekklussen als deze geven mijn hobby een extra dimensie en dit heeft er ook toe geleid dat ik lid ben geworden van de Archeologische Werkgroep. Als u nu vondsten heeft waarvan u niet weet wat het precies is, kunt u contact opnemen met ons. Wij zitten elke woensdagavond in Schagen aan het Schoenmakerspad 1; vanaf 19.30 zijn wij aanwezig. Ook kunt u ons vinden op Facebook: Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland.

Uw vondsten blijven te allen tijde uw eigendom. Wij zijn enorm geïnteresseerd in uw vondst, wij kunnen deze met uw toestemming registreren, zodat als er ergens iets aan grondverstoring gaat gebeuren, wij beter aan de gemeente kunnen melden wat ze er kunnen verwachten. Hiermee kunt u iets betekenen in het veiligstellen van de archeologie van uw woonplaats. Wij nemen deze informatie mee in gesprekken met de gemeente in de hoop dat ze beter gaan luisteren, nogmaals alleen met uw toestemming.

Is de kaart van de Slootgaard uit 1602 anoniem of niet? Piet Kleverlaan

I

n het Noord-Hollands Archief in Haarlem is een anonieme kaart van de Slootgaard uit 1602 aanwezig (Afb. 16). Het is een ingekleurde kaart op perkament met het noorden aan de onderzijde. Bovenaan staat een uitleg over de molengelden, de oppervlaktematen en de lengte van de dijk. In een akte van 7 februari 1641 wordt het perceel de Noortweijt in de Slootgert genoemd naar meetinge van Gerrit Dirksz. Langedijk, kaartmaker. Is hij wellicht de maker van deze anonieme kaart? Begin 16de eeuw werden in West-Friesland de eerste binnenkruiers gebouwd. Een type poldermolen dat met een scheprad water kon verplaatsen. Deze uitvinding maakte het mogelijk om het overtollige water beter af te voeren en zo niet alleen land droog te houden, maar ook land te winnen. ‘Projectontwikkelaars’ begonnen met het droogmalen van kleine meren en plassen, een vorm van geldbelegging voor de adel en rijke burgers. Het eerste meer dat werd drooggelegd, was het Achtermeer in Alkmaar. Rond 1545 volgden twee meertjes in het Geestmerambacht: de Derg- en Kerkmeer. De initiatiefnemer was Graaf Lamoraal I van Egmond. Bijna twintig jaar later waren de Egmonder- en Bergermeer droog. Dit karwei financierde Lamoraal I samen met de heer van Brederode. Landmeter en kaartmaker Waterschappen en kaarten zijn door de eeuwen heen met elkaar verbonden. De waterschappen zorgen ervoor dat we onze voeten droog houden. De kaarten van de meren met daarnaast die van de droogmakerijen geven ons veel interessante informatie hoe het was en hoe het na drooglegging geworden is. In het boek Perfect Gemeten lezen we in het hoofdstuk van Jan de Bruin en Joke Terra: G. de Vries mag waarschijnlijk gelden als de ontdekker van Gerrit Dirksz. Langedijk. Hij zal in 1865 bij het vervaardigen van zijn reconstructiekaart van het Noorderkwartier uit 1288 (Afb. 15) bijna zeker kaarten van Gerrit Dirksz. Langedijk hebben gebruikt. Mr. G. de Vries schreef in de Nieuwe bijdragen voor rechtsgeleerdheid en wetgeving uit 1880 uitgebreid over de bedijking van de Slootgaard met als woord vooraf: Ten aanzien van de Slootgaard had ik mijne wetenschap te danken aan de kennismaking met eenige stukken, gevonden onder oude papieren, in bezit van nu wijlen Mr. C. van Foreest te Heiloo, in

- 13 -

wiens geslacht in de vorige eeuw de ambachtsheerlijkheid Harenkarspel is overgegaan. Gerrit Dirksz. Langedijk werd geboren rond 1561. Hij groeide op in Alkmaar, het waterstaatkundig centrum van het Hollands Noorderkwartier in die tijd. Mogelijk bezocht hij de Latijnse school en zal goed in wiskunde geweest zijn. Hij was lakenhandelaar. Daarnaast ook landmeter, net als zijn vader. Gerrit Dirksz. was één van de eersten die functionele kleuren in zijn kaarten gebruikte. Zoals in de kaart van de gronden rondom kasteel Nijenburg uit 1589. Groen gheverft tot Nijburch, wit gelaten tot andere eigenaren. Zo in één oogopslag te zien.

Afb. 15 Deel van de reconstructiekaart van het Noorderkwartier uit 1288 van G. de Vries


Afb. 16 De kaart van de

- 14 -


Slootgaard uit 1602. Het noorden is onder.

- 15 -


In het archief van de polder Zijpe zijn rekeningen en declaraties bewaard, waaruit blijkt dat Gerrit Dirksz. Langedijk aan de laatste drooglegging rond 1597 heeft meegewerkt. In de afgelopen jaren is het aantal publicaties over het werk van deze landmeter en kaartmaker gestaag toegenomen. Er ontbreekt echter nog een totaal overzicht van zijn kaarten. In Perfect Gemeten worden o.a. genoemd: zijn omslagheffingenkaart van de Uitwaterende Sluizen uit 1603, de kaart van de zaadlanden bij Schellinkhout ook uit 1603 en de kleurenkaart uit 1620 van de eerder bedijkte Egmondermeer. Deze laatste maakte hij samen met zijn zoon Dirk Gerritsz. Gerrit Dirksz. Langedijk werd op 2 januari 1624 te Alkmaar begraven.

Afb. 17 Bij de afpaling van De Slootgert is de 8ste paal geslagen tussen de Schager kerk en de Waarlandsmolen. Uit: Perfect Gemeten

Zo vader zo dochter De heerlijkheid Harenkarspel werd in de 14de eeuw beleend aan de heren van Egmond. Lamoraal I van Egmond, geboren in 1522, behoorde tot de rijkste en invloedrijkste families in de Nederlanden. Het liep echter slecht met hem af. Hij werd beschuldigd van hoogverraad aan Philips II en kreeg aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog in 1568 de doodstraf. Zijn bezittingen werden daarna verbeurd verklaard. Sabina van Beieren, de echtgenote van Lamoraal, was veroordeeld tot een leven in armoede. Een pleister op de wonde was, dat enkele jaren later de kinderen Françoise, Sabina en Lamoraal II enkele eigendommen van hun vader terugkregen. Hierbij was ook De Slootgert in de heerlijkheid Harenkarspel. Sabina van Egmond hoopte dat het droogleggen van De Slootgert haar winst zou opleveren. Ze had echter onvoldoende financiële middelen, maar ze wist drie geldschieters voor dit karwei te vinden: Emmanuel van Steenborn, Antho-

- 16 -

nis Sonck en Willem Schouten (Afb. 20). Sabina vroeg in maart 1590 aan de Staten van Holland en Westfriesland toestemming om het meer droog te malen. De vergunning werd op 1 mei van dat jaar verleend. De drie geldschieters zouden samen voor eigen kosten het karwei laten uitvoeren en betaalden elk als aanbetaling f 2.000. Er werden afspraken vastgelegd welk deel van de opbrengst van het land de bedijkers zouden krijgen en gedurende hoeveel jaar. Na een jaar was het meer droog. Het werkvolk kon beginnen met het verstoelen van de dijk, zodat elke pachter wist welk deel hij moest onderhouden. Het eigendom van de grond behoorde nog geheel aan het Huis van Egmond. Een verkoping volgde Door tegenvallende opbrengsten gedurende een aantal jaren werd de overeenkomst uit 1590 herzien. Niet Sabina, maar haar broer Lamoraal II van Egmond, vertegenwoordigde in 1598 het Huis van Egmond. In verklaringen van 17 en 18 juli van dat jaar lezen we: Gerrit Dircxz. Langedijck, gesworen lantmeter, woonende tot Alcmaer heeft een kaart vervaardigd met de drie verscheijden stucken, affgeteeckent met drie diversche coleuren als geel, groen ende root. De landen mette geluwe ende roode coleuren voor de Lamoraal en die mette groene coleur voor de andere partijen. In het repertorium van Nederlandse kaartmakers, gepubliceerd in 2003 en samengesteld door M. Donkersloot-de Vrij, is deze driekleurenkaart van landmeter Gerrit Dirksz. Langedijk niet vermeld. Het ging bergafwaarts met het Huis van Egmond. Lamoraal II raakte financieel aan lager wal en moest een groot deel van zijn bezittingen, waaronder de Slootgaard, in 1599 verkopen. Schouten, Van Steenborn en Sonck werden de nieuwe eigenaren. In de notulen van de Staten van Holland en Westfriesland is deze approbatie of goedkeuring beschreven: Op ’t versoeck vanden Grave Lamorael van Egmont, om te hebben approbatie van seeckere koop bij Mr: Willem Schouten met sijn Medestanders ghedaen, van de onverkochte Landen van de Slotgaerde, leggende in ’t Graefschap Egmont, tot 150 guldens per Marge …. (Afb. 18). Hiermee was de rol van het Huis van Egmond in Harenkarspel uitgespeeld. In hetzelfde jaar slaagden de drie bedijkers erin al hun percelen onderhands te verkopen. Een uitzondering was Willem Schouten, die een aantal stukken in zijn bezit heeft gehouden. Afb. 18 Uit de notulen van de Staten van Holland en Westfriesland van 11 november 1599. Approbatie betekent goedkeuring door een hoger gezag.


De anonieme kaart uit 1602 De uitleg op de kaart van de Slootgaard van 1602 uit het Noord-Hollands Archief in Haarlem gaat over de molengelden, de oppervlaktematen en de lengte van de dijk: Die moolen gelden worden jaerlixc omgeslagen voir 268 morgen 0 snees een roede, seven voeten te soe die oude Slotgaerde daer mede in begrepen is. 12 voeten maken een roede, 20 roeden maken een snees, 12 snees een gars, 3 gars een morgen of 720 roeden is 1 morgen. Den Rinck Dijck is lanck int ommegaen 2249 roeden, compt over ijder gars 2 roeden 9 voeten veraccordeert is. 1602. 1 Wat opvalt is, dat het handschrift van bovengenoemde uitleg afwijkt van het handschrift in de verschillende percelen. De kaart is verdeeld in vier blokken en de percelen kregen een letter. In elk perceel staat ook de naam, de eigenaar en de oppervlakte in gars, snees en roede. De kleuren van de percelen zijn: lichtbruin, bruin en donkerbruin, lichtgroen en groen, rood, blauw, wit en grijs. Na de openbare verkoop van de Landen van Lamoraal II werden bijna alle percelen door de drie bedijkers opnieuw te koop aangeboden. In welk archief deze transacties bewaard zijn gebleven, is vooralsnog niet bekend. De percelen op deze kaart hebben de kleur van de nieuwe eigenaar gekregen. De meeste zijn lichtbruin ingekleurd en behoorden tot Mijrop of Van Mierop. De rode percelen waren van Scouten of Schouten. Dat zijn er vijftien. De negen bruin gekleurde waren in bezit van Colterman, de lichtgroene van Paeu, de vijf blauwe van Doublet en de groene van Melknap. In de grijze staan geen namen van eigenaren en één van de witte percelen behoorde tot de kerk van Niedorp. Op deze kaart staan alleen achternamen. Waarschijnlijk worden bedoeld: Mr. Willem Jansz. Schouten, Jacob van Mierop, Philips Doublet, Johan Colterman en Cornelis Jacobsz. Melknap. Als laatste is genoemd Paeu, hier kan ook Pauw worden bedoeld. 2 Akte van 7 februari 1641 Bij elke grondverkoop werd een verklaring opgemaakt. In een akte van 7 februari 1641 lezen we over de verkoop van een perceel land in de Slootgaard.3) Een deel van deze akte luidt als volgt: Claes Huijbertsz. woonende opt Waertlant inde banne van Heerencarspel vercoft ende quijtantie gepasseert aen ende ten behoeve van Gerrit Claesz. Mantgen inde Slootgaert de gerechte helft in een stucklants gelegen in onsen banne in de voorschreven Slootgert int eerste block inde cavelcaert geteijckent mette letter Q: genaemt de Noortweijt groot ontrent volgende de meetinge van Gerrit Dircxsz Langedijck int geheel ses geersen acht sneesen ses roeden. (Afb. 19) Hieruit maken we op dat het perceel de Noortweijt in 1641 niet meer in bezit was Van Mijrop maar van Claes Huijberts en dat er verwezen wordt naar de metingen van cartograaf Gerrit Dirksz. Langedijk. Waarschijnlijk verwijst deze akte naar de anonieme kaart uit 1602. De naam de Noortweijt, op de kaart Den Noorder Waij, en de oppervlakte van het perceel komen overeen met de gegevens op de kaart. Is de kaart uit 1602 gemaakt door Gerrit Dirksz. Langedijk?

- 17 -

Afb. 19 Eerste block, letter Q

Toch anoniem … Uit onderzoeken in de zestiger jaren van de vorige eeuw is gebleken dat verschillende kaarten van Gerrit Dirksz. Langedijk door andere kaartmakers zijn gebruikt om er nieuwe kaarten mee te maken. In Perfect Gemeten wordt in hoofdstuk 3 en 4 hierover geschreven. Zo is de toen bekende omslagheffingskaart van de Uitwaterende Sluizen uit 1607 van Floris Jacobsz. een kopie van de kaart van Langedijk uit 1603. Dit kwam aan het licht toen een restaurateur achter een oud schilderij een deel van die originele kaart ontdekte. Ook is er onderzoek gedaan naar de maker(s) van de twee kaarten van de onbedijkte en bedijkte Wogmeer. De conclusie bij beide kaarten is: waarschijnlijk een (anonieme) kopie naar de kaart van Gerrit Dirksz. Langedijk. De handschriften van de kaart van de Uitwaterende Sluizen en die van de zaadlanden bij Schellinkhout eveneens uit 1603 vertonen met de anonieme kaart van De Slootgaard geen noemenswaardige overeenkomsten. De conclusie is dat de kaart van de Slootgaard uit 1602 gemaakt is door een onbekende cartograaf, die gebruik heeft gemaakt van een kaart van Gerrit Dirksz. Langedijk. Want het is bijna zeker dat er geen andere landmeter is geweest die De Slootgert, na de drooglegging, in kaart heeft gebracht. Welke kaart van Langedijk de onbekende cartograaf hierbij als voorbeeld nam, blijft gissen … De driekleurenkaart van vóór 1598, getekend in opdracht van Lamoraal II? Of maakte hij een kopie van een andere kaart van hem? Toch is deze anonieme kaart uit 1602 heel interessant. In bijna elk perceel staan de naam van de eigenaar en de grootte ervan geschreven. Verder staan de Slootgaardmolen en verschillende huizen ingetekend, niet alleen in de polder maar


ook in Zijdewind en de Speketerspolder. Ook deze informatie zal de onbekende kaartmaker zich eigen hebben moeten maken. Waarland, 3 januari 2018/ 20 september 2018. Voetnoten 1

- Pauw. Pieter Adriaansz. Pauw (1552-1611) was rentmeester van de grafelijkheids Vroonlanden bij Alkmaar. Zie: Perfect Gemeten blz. 34. Of Pieter Jacobsz. Pauw (1584-1647). Hij woonde vanaf 1607 in Alkmaar en was o.a. dijkgraaf van de Zijpe. Een geschilderd portret is in het Stedelijk museum van Alkmaar. Zie: Vereniging Rembrandt, voorjaar 2013. 3

- Eén morgen in het Geestmerambacht was ongeveer 0,878 ha. en een tuinder in dit gebied spreekt nog van 700 roe = 1 bunder (ha) of 1 snees = 14,3 m2. Eén roede als lengtemaat was ongeveer 3,78 m. - De kosten, die een ingeland moest betalen voor de verstoeling of onderhoud van de dijk, werden berekend naar de oppervlakte van het land dat hij bezat. Een eerlijke verdeling dus. Men wist hoe groot de totale oppervlakte van de polder was, namelijk 268 morgen of 804 gars. Wanneer men bijvoorbeeld 1 gars bezat, betaalde men 1/800 deel van het totaal. De dijk had een lengte van 2249 roeden en 1/800 deel is ongeveer 2,8 roeden. Omdat 1 roede 12 voet is, wordt 0,8 van 12 voet ongeveer 9 voet. Ergo 2 roeden en 9 voet. Wat kon men toen rekenen! De Oude Slootgaard was een poldertje in de Speketer en de ingelanden hiervan moesten ook meebetalen aan het onderhoud van de dijk van de Nieuwe Slootgaard.

Oud-recht Harenkarspel: fiche 5964-82 16v.

Geraadpleegde bronnen:    

Perfect Gemeten. Landmeters in Hollands Noorderkwartier ca.1550-1700. Nieuwe bijdragen voor rechtsgeleerdheid en wetgeving uit 1880 uitgebreid G. de Vries. Regionaal Archief Alkmaar. Met speciale dank aan Jac Moras. Verder aan Jan de Bruin, Harry de Raad, Dik van der Fluit, Gerard Boekel.

2

Onder voorbehoud: - Willem Jansz. Schouten is overleden in 1604. Hij was o.a. rekenmeester van het Huis van Egmond en woonde eerst in Den Haag en later in Alkmaar. In 2007 is in Waarland een straat naar hem vernoemd. - Mijrop of van Jacob van Mierop was in 1617 griffier en lid rekenkamer en rentmeester van Holland. - Colterman Jan of Johan. In de verpondinglijst van de Nieuwe Slootgaert uit 1634 wordt de Coldermans saet met daarbij 71 geers 3 snees 14 roeden land genoemd. Met een saet wordt een boerenplaats bedoeld. - Philips Doublet (1560-1612) was o.a. rekenmeester van het graafschap Holland. Van hem is in het Nationaal Archief in Den Haag een leenbrief uit 1611 van tienden van landen in de Oude en Nieuwe Slootgaard aanwezig. - Cornelis Jacobsz. Melknap. Een meelmolen met erfpacht, Toendertoid 45.

Afb. 20 Gravinne Sabina met haar rokken even boven haar enkels let op iedereen die langskomt. Het bronzen beeldje is ontworpen en gemaakt door Roel van Dieren en staat sinds mei 1995 bij Sabinahof. Sabina, in de persoon van Rita Houtenbos-Hoedjes en haar drie geldschieters: Aldert Stam, Siem Houtenbos en Niek Zwagerman.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Toendertoid, nummer 53 / mei 2018, een uitgave van Stichting Waarland van Toen

Gevonden voorwerpen Het zevende vikinggewicht van Wieringen

E

erder dit jaar was de Archeologische Werkgroep Kop van Noord Holland te gast bij de Historische Vereniging Wieringen om daar een avond vondsten van Wieringen te determineren en eens kennis te maken. Er kwamen veel prachtige vondsten langs, waarvan ik er toch graag één wil uitlichten, saillant detail de vondst kwam uit de restantenbak! Wij zagen een nog behoorlijk geoxideerd gewicht waarop twee vogels lijken te staan die met de snavels naar elkaar toe wijzen. Collega Frans Diederik herkende hierin de Raven van Odin “Munnin en Huggin” dat maakt hiermee het zevende gedetermineerde vikinggewicht van Wieringen. Tot op heden is er nog geen gelijkende gevonden en dat maakt daarmee de vondst uniek. De Archeologische Werkgroep gaat nog contact leggen met de Universiteit van Oslo om mogelijk meer informatie te verkrijgen. Afb. 21 spreekt voor zich denk ik.

Afb. 21 Vikinggewicht van Wieringen

Joost Lubbers Voorzitter Archeologische Werkgroep Kop van Noord Holland

- 18 -


Lezingen St. Regionale Archeologie Gheestmanambocht najaar 2018

W

e nodigen u van harte uit voor het bijwonen van drie lezingen die wij dit najaar organiseren. Het thema is ditmaal Begraven en begraafplaatsen.

De sprekers van de drie lezingen zijn:  dinsdag 6 november 2018 Anita van Breugel,  donderdag 29 november 2018 Lisette Kootker,  dinsdag 11 december 2018 Constance van der Linde. Inhoud van de lezingen 6 november 2018: Anita van Breugel “Van graven en grafstenen. De waarde van historische begraafplaatsen”. Vanuit de Stichting Terebinth vertelt Anita van Breugel over de waarde van funerair erfgoed met voorbeelden uit de regio. De stichting zet zich in voor het behoud van oude kerkhoven en grafstenen. Anita van Breugel is architectuur- en cultuurhistoricus, en werkzaam bij de BUCH. Dit is het samenwerkingsverband van de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo. Zij heeft verschillende historische begraafplaatsen bestudeerd en vertelt onder meer over de bijzondere symboliek van grafstenen die vaak met de hand gebeitelde teksten en ornamenten laten zien. 29 november 2018: Lisette Kootker: “Oude technieken - nieuwe vraagstellingen. Over de toepassing van isotopenonderzoek in de archeologie De afgelopen jaren is het archeologische skeletonderzoek verdiept met verschillende nieuwe technieken, zoals DNA- en isotopenonderzoek. Tegenwoordig zijn we derhalve niet alleen in staat inzicht te geven in de demografie van oude populaties, maar ook in onderlinge verwantschappen, het genuttigde voedsel (vlees, vis of een combinatie van beide?) en de herkomst van de mensen. Waar kwamen de mensen vandaan en welke wegen legden zij af? Dr. Lisette Kootker, verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam, promoveerde in 2017 op de toepassing van isotopenonderzoek in de Nederlandse archeologie. In deze lezing zal zij toelichten hoe een oude techniek uit de geologie een nieuwe impuls gaf aan archeologisch populatieonderzoek en ingaan op de (on)mogelijkheden van isotopenonderzoek in de archeologie.

11 december 2018: Constance van der Linde: “Dood en gewond langs de Slaperdijk; de Slag om de Zijpe (10 september 1799)” Onlangs zijn door archeologen de resten van een menselijk skelet aan de Slaperdijk in Schagen geborgen. Constance van der Linde is als fysische antropologe betrokken bij het onderzoek. Zij gaat in haar lezing in op het skeletonderzoek van de soldaten waarvan de resten nu zijn opgegraven. Het gaat om soldaten van de 42ste Halve Brigade van het Franse leger. Ook laat zij zien hoe ze als fysisch antropoloog te werk gaat. Praktische informatie De lezingen worden gehouden in de grote zaal van Het Behouden Huis, Dorpsstraat 850, 1724 NV Oudkarspel*. Iedereen is welkom. Toegang is vrij. Na afloop van de lezingen stelt Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” een vrijwillige financiële bijdrage zeer op prijs. Consumpties zijn voor eigen rekening. De zaal is open vanaf 19.30 uur. - 20.00 - 20.45 uur eerste deel van de lezing, - 20.45 - 21.00 uur pauze met koffie en thee, - 21.00 - 21.30 uur tweede deel van de lezing en aansluitend gelegenheid om vragen te stellen, - 22.00 afsluiting. Als u een of meer van deze drie lezingen wilt bijwonen, moet u zich aanmelden bij Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” (info@rag-archeologie.nl of via onze website www.rag-archeologie.nl). Vermeld daarbij a.u.b. uw naam, het aantal personen en welke lezing(en) u wilt bijwonen. Houd i.v.m. met mogelijke wijzigingen de website www.rag-archeologie.nl en onze Facebookpagina in de gaten. *Bereikbaarheid van Het Behouden Huis Parkeren: Voor het Behouden Huis of op parkeerterrein bij Vomar Voordeelmarkt, Voorburggracht 415, 1724 NZ Oudkarspel (5 minuten lopen naar Behouden Huis). Openbaar vervoer: Bus 169 Alkmaar-Oudkarspel vv, halte Zaagmolenweg (5 minuten lopen naar Behouden Huis).

Bezoek ook eens onze Facebookpagina voor actuele berichten uit de media en evenementen op het gebied van archeologie en cultuurhistorie in en buiten onze regio. U kunt deze pagina het makkelijkst bereiken via onze website www.rag-archeologie.nl.

- 19 -


Den Burg, ’t Raaksje/Groeneplaats, gemeente Texel Sander Gerritsen en Bart ter Steege, Archeologie West-Friesland

T

ussen eind september en begin november 2017 is een grootschalige opgraving uitgevoerd langs de Groeneplaats in het historische centrum van Den Burg op Texel. Het plangebied viel voor een groot deel binnen een archeologisch rijksmonument, waarbinnen de resten van een middeleeuwse ringwalburg aanwezig zijn. De eerste kleinschalige onderzoeken in de omgeving van het plangebied werden gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) uitgevoerd binnen de voormalige kloostertuin. Deze onderzoeken waren een initiatief van de Duitse archeoloog Karl Heinz Jacob-Friesen, Ortskommandant van Texel. De commandant had zich na zijn stationering verwonderd over de ronde uitleg van het centrum van Den Burg. Dit, in combinatie met de plaatsnaam, deed hem vermoeden dat het plaatsje was ontstaan uit een middeleeuwse burg. In samenwerking met het Rijksmuseum van Oudheden uit Leiden werden enkele sleuven gegraven waarin divers middeleeuws aardewerk tevoorschijn kwam en een gracht werd aangesneden. In de decennia die hierop volgden leverden meerdere kleine onderzoeken mondjesmaat aanvullende informatie op over de ringwalburg. In 1967 bleef voorafgaand aan de bouw van de grote diepe kelder voor het toen nieuw te bouwen raadhuis archeologisch onderzoek achterwege. Wel werden na het uitgraven van de bouwkuip vele sporen uit de prehistorie en de vroege en late middeleeuwen gedocumenteerd. Het meest in het oog springend was de vondst van meerdere grachten en een lage aarden wal. Aan de hand van deze resten kon een vroegmiddeleeuwse ringwalburg door archeoloog Flip Woltering worden gereconstrueerd: het betrof een ovaalvormig omgracht terrein met een afmeting van ongeveer 110 m x 135 m met de kerk als middelpunt (Afb. 22). In de afgelopen jaren heeft de gemeente Texel het plan opgevat om dit deel van het centrum van Den Burg opnieuw te ontwikkelen. Het raadhuis werd gesloopt om plaats te maken voor winkels, horeca en woningen. De opgraving vond plaats aan weerszijden van de voormalige diepe kelder van het raadhuis uit 1967.

gracht uit de 14de eeuw. Deze laatste heeft de uitleg van het huidige Den Burg bepaald. De rode lijn geeft de begrenzing van het archeologisch rijksmonument weer. Binnen de zwarte stippellijnen heeft de opgraving plaatsgevonden. Ter hoogte van het oude raadhuis (grijs transparant) was het bodemarchief reeds verstoord.

De oudste onderzochte resten dateren uit de late ijzertijd (250 v. Chr – 12. v. Chr). Het gaat onder andere om erfscheidingen in de vorm van greppels, akkers met sporen van landbewerking en aardewerkvondsten die mogelijk met een religieus ritueel motief zijn begraven. Uit de vroege middeleeuwen zijn meerdere kuilen en twee (van de drie) grachten van de ringwalburg gevonden. Deze konden in meerdere dwarsdoorsnedes nauwgezet worden bestudeerd. De buitenste gracht was 6 m breed en 0,8 m diep, de ander werd slechts gedeeltelijk aangesneden. Deze gracht was meer dan 8 m breed en ongeveer 1 m diep. Uit het onderzoek is gebleken dat de buitenste en middelste gracht vrij snel na elkaar zijn uitgegraven. Mogelijk gaat het om een uitbreiding van het grachtenstelsel om de aarden wal meer te kunnen ophogen. De gracht wordt op basis van eerdere onderzoeken door sommige archeologen in de 7de eeuw gedateerd, maar anderen twijfelen daaraan. Aan de hand van het dateerbaar vondstmateriaal, maar ook met behulp van andere meer moderne dateringsmethoden zoals 14C en OSL, zal bij de uitwerking van het onderzoek worden geprobeerd de werkelijke ouderdom te achterhalen.

Afb. 23 Op dit detail uit een kaart van Jan van Scorel uit 1552 is de 14de-eeuwse gracht als depressie rondom Den Burg zichtbaar.

Afb. 22 Het centrum van Den Burg op de Kadastrale Minuut uit 1826. In paars/lila zijn de (gereconstrueerde) grachten van de vroegmiddeleeuwse ringwalburg weergegeven. In groen de

- 20 -

In de volle middeleeuwen is tussen de vroegmiddeleeuwse ringwalburg en het latere Agnietenklooster een weg of pad aangelegd op de dichtgeworpen gracht. Dit pad, dat herkend werd aan de hand van de indrukken van karrenwielen, liep vanaf de huidige Zwaanstraat tot de kern van het oude Den Burg. Mogelijk hangt dit karrenspoor samen met het egaliseren van het terrein en het graven van de nieuwe gracht in de 14de eeuw. Uit historische bronnen is bekend dat Jan van Beaumont, de broer van graaf Willem III van Holland, in 1346 verder van de kern, een grotere nieuwe gracht liet aanleggen. Aan deze gracht dankt Den Burg zijn huidige circulaire vorm (Afb. 22 en Afb. 23).


Uit het archeologisch onderzoek is verder vast komen te staan dat een groot deel van het plangebied onderdeel was van het Agnietenklooster. Hiervan zijn meerdere erfafscheidingen gevonden, waaronder diepe kuilen, kleine grachten, een tuunwal en een kloostermuur. Hierop aansluitend is gebleken dat binnen Den Burg oriëntaties en erfgrenzen honderden jaren en misschien wel langer intact zijn gebleven. Zo was onder de uitgebroken resten van de kloostermuur een 2,5 m brede droge gracht aanwezig, die exact dezelfde lijn volgt. Waarschijnlijk gaat het om de eerste uitleg van het kloosterterrein in de late middeleeuwen. In de gracht werd het skelet van een veulen gevonden. Deze was in een ovale kuil begraven nadat de gracht was gedempt (Afb. 24). Het dier lag in anatomisch verband met het hoofd schuin gekeerd over de voorbenen. Nadat de kuil was dichtgegooid, werd het afgedekt met flinke veldkeien. Een dergelijke begraving is zeldzaam. Slechts één vergelijkbaar exemplaar is bij onderzoek van het klooster bij Hemelum (Fr.) tevoorschijn gekomen, de achtergrond ervan wordt onderzocht.

ruiten kunnen afkomstig zijn van de laatmiddeleeuwse kapel die op het kloosterterrein stond.

Afb. 25 Aan de zuidzijde van het plangebied werden meerdere laatmiddeleeuwse waterputten gevonden. Let op de gestapelde zoden aan de buitenzijdes van de put.

Afb. 24 In de gedempte gracht die het kloosterterrein begrensde, werd een veulen begraven en vervolgens afgedekt met stenen

Aan de hand van het archeologisch onderzoek kunnen de exacte grenzen en afmetingen van het kloosterterrein nu worden bepaald. Opmerkelijk is de aanwezigheid van vele waterputten aan de zuidzijde van het plangebied langs de Parkstraat (Afb. 25). De wanden hiervan zijn opgebouwd uit kleizoden gestoken uit de omringende kwelders. Dat de waterputten erg belangrijk waren, blijkt uit de moeite die werd gestoken in de bouw en reparatie ervan. Reparaties waren blijkbaar regelmatig nodig, want diverse waterputten waren aan de bovenzijde onder de gronddruk bezweken en naar binnen geklapt. Na 1573 werd een deel van de gebouwen van het klooster gesloopt en richtte men het terrein opnieuw in als tuin van een weeshuis. Baksteen en zogenaamde montantstenen van de stijlen van de laatgotische kerkramen werden toegepast in de fundering van de achtergevel van de laat 18de / 19deeeuwse huizen langs de Groeneplaats (Afb. 26). Vlakbij deze achtergevel van de schamele huizen -’t Raaksje genoemd -, werd een kuil gevonden die was volgestort met historisch vensterglas. Tussen deze gebrandschilderde ruitjes bevonden zich fragmenten van ruitjes die mogelijk in de 14de of 15de eeuw zijn gemaakt (Afb. 27). Vensterglas uit deze periode is uiterst zeldzaam. Zowel de vensterdelen als de

- 21 -

Afb. 26 Onder de achtergevel van de huizen langs ’t Raaksje kwamen hergebruikte montantstenen tevoorschijn. Mogelijk zijn deze afkomstig van de laatmiddeleeuwse kloosterkapel

Bovenstaande resultaten zijn nog voorlopig. De uitwerking en rapportage zullen in 2018 en 2019 plaatsvinden (Afb. 28, Afb. 29, Afb. 30 en Afb. 31).


Afb. 27 Uit een kuil kwamen vele fragmenten glas, waaronder deze gebrandschilderde stukken uit de 14de en 15de eeuw

Afb. 28 Annet van Boven wast vondsten tijdens een open dag

Afb. 29 Een panoramafoto van de opgraving. In het midden is een doorsnede door twee vroegmiddeleeuwse grachten zichtbaar

Afb. 30 Een 17de eeuwse tonput wordt vrijgelegd door Wouter Kuip

Afb. 31 Tijdens het onderzoek werden twee open dagen georganiseerd. Beide dagen waren een groot succes met talrijke bezoekers en veel aandacht van de lokale media.

- 22 -


Jaarverslag 2017 Afd. AWN Noord-Holland Noord Jaap van Rossum

I

eder jaar verzoekt het landelijk bestuur van AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie - de afdelingen bijdragen te leveren aan het landelijk jaaroverzicht. Hiertoe heeft het landelijk bestuur een standaard vragenformulier ontwikkeld, dat door elk van de werkgroepen van AWN Afd. Noord-Holland Noord is ingevuld. Aan de hand van deze ingevulde formulieren is onderstaand jaarverslag van Afd. AWN Noord-Holland Noord samengesteld. Afd. AWN Noord-Holland Noord is ook bekend als Afd. 9 van AWN. Vandaar ook de 9 in de naam van dit blad: Polder9eest. Behalve 54 individuele leden (stand op 31-12-2017) kent de afdeling vier lokale werkgroepen: 1. Stichting Regionale Archeologie Baduhenna 2. Stichting Werkgroep Oud-Castricum 3. Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht (RAG) 4. Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland (Schagen) Deze werkgroepen hebben ieder hun eigen activiteiten, waarvan in dit jaarverslag een overzicht wordt gegeven. Dit overzicht pretendeert niet 100% volledig te zijn. Zowel Baduhenna als Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” hebben ook een eigen jaarverslag voor 2017 opgesteld. Archeologische onderzoeksactiviteiten Hieronder vallen vondstverwerking, bureauwerkzaamheden en veldonderzoek.

Afb. 32 Baduhenna verleent assistentie in het veld

Werkgroep Oud-Castricum heeft op eigen gelegenheid samen met AWN 3 een kleine opgraving uitgevoerd in de Stokkenfabriek Afra in Uitgeest (uitgraven van de bodem in een loods). Ook RAG heeft zelfstandig enkele opgravingen uitgevoerd; één persoon was hiermee actief. Werkgroep OudCastricum heeft een bouwhistorisch onderzoek laten uitvoeren. Hiervoor heeft de gemeente Castricum een financiële bijdrage geleverd. Dit onderzoek is op 10 oktober 2017 aan de gemeente gepresenteerd. Het ging om dendrochronologiedateringen bij drie boerderijen (Afb. 33). Circa 10 leden van Werkgroep Oud-Castricum deden actief mee aan deze veldactiviteiten.

Vondstverwerking Circa 5 leden van Werkgroep Oud-Castricum hebben in 2017 op eigen initiatief en onder eigen verantwoordelijkheid 10 uur besteed aan de verwerking van recent detectiemateriaal. Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland is in de werkplaats in Schagen continu bezig met vondstverwerking. Vondstverwerking ter assistentie aan derden heeft in 2017 binnen AWN Afd. NHN niet plaatsgevonden. Bureauwerkzaamheden Een van de bestuursleden van Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” heeft in 2017 werkzaamheden uitgevoerd op het terrein van historisch onderzoek c.q. archiefonderzoek. Veldonderzoek Stichting RAG heeft zelfstandig enkele waarnemingen verricht en is betrokken geweest bij publieksopgravingen in Heiloo in de nieuwe woonwijk Varne Buiten. Werkgroep Oud-Castricum en Werkgroep Kop Van Noord-Holland doen als verenigingsactiviteit continu metaaldetectie-onderzoeken. Baduhenna heeft 4 maal assistentie verleend aan bedrijven of de gemeente bij gravend onderzoek (proefsleuven/opgraving of begeleiding) (Afb. 32). Hieraan deden circa 6 Baduhennaleden actief mee. Leden van de Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland zijn verscheidene malen betrokken geweest bij veldwerkonderzoek in de regio Schagen.

- 23 -

Afb. 33 Dendrochronologie in een boerderij

Baduhenna heeft assistentie bij veldonderzoek verleend aan de bedrijven Archol, RAAP en Hollandia. Werkgroep OudCastricum deed dit bij Hollandia en Archol (Afb. 34).


Activiteiten voor een breed publiek en voor eigen leden Afd. AWN Noord-Holland Noord (overdag) en Baduhenna (’s avonds) hebben ieder in 2017 een of meer lezingen gegeven, RAG organiseerde dat jaar drie avondlezingen. De lezing van Afd. AWN Noord-Holland Noord was in feite een minisymposium met vier lezingen en een historische lunch (Afb. 36) gecombineerd met de Algemene Ledenvergadering van Afd. AWN Noord-Holland Noord. Dit symposium is georganiseerd i.s.m. AWN Afdeling 2 – Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord, AWN Afdeling 3 – ZaanstreekWaterland en omstreken en AWN Afdeling 4 – Kennemerland. Afb. 34 Assistentie bij onderzoek door Archol in Heiloo

Herstel en/of onderhoud van archeologische monumenten Werkgroep Oud-Castricum heeft geassisteerd bij het schouwen van boerderij Kronenburg te Castricum om samen met de eigenaar en de rietdekker een herstelplan te bespreken (Afb. 35).

Afd. AWN Noord-Holland Noord heeft na afloop van de landelijke Algemene Ledenvergadering van AWN in Castricum (Huis van Hilde) op 8 april 2017 enkele middagexcursies georganiseerd. Werkgroep Oud-Castricum heeft samen met AWN Afd. 3 een basiscursus archeologie verzorgd (Afb. 37).

Educatie en publieksbereik Hieronder worden gerekend activiteiten voor basisscholen, activiteiten voor een breed publiek en voor eigen leden, gebruik website en sociale media en overige publieksactiviteiten. Activiteiten voor basisscholen Baduhenna heeft in 2017 4 maal lessen in de klas verzorgd (75 bereikte scholieren) en één educatiebijeenkomst in de werkplaats van het museum van Baduhenna (10 bereikte scholieren). Werkgroep Oud-Castricum heeft tijdens de Nationale Archeologie Dagen 2017 een veldactiviteit voor scholieren georganiseerd (15 bereikte scholieren uit het basis- en voortgezet onderwijs). In 2017 heeft Stichting RAG een leskist ontwikkeld, gevuld met lesmateriaal voor alle leeftijdsgroepen op de basisschool. De leskist is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Stichting Westflinge. In september is de leskist geïntroduceerd op basisschool De Wijde Veert in Noord Scharwoude. De leskist wordt door Stichting RAG beheerd en aan basisscholen uitgeleend (zie ook blz. 25).

Afb. 35 Bouwhistorisch onderzoek Kronenburg

- 24 -

Afb. 36 Historische lunch, verzorgd door Gerti de Koeijer

Baduhenna publiceerde in 2017 vier digitale nieuwsbrieven en RAG twee papieren informatiebulletins (Polder9eest, het nieuwsbulletin van zowel de Stichting RAG en als AWN Afd. Noord-Holland Noord). Daarnaast heeft Baduhenna een nieuwjaarsbijeenkomst en een publieksopgraving georganiseerd. Gebruik website en sociale media Afd. AWN Noord-Holland Noord maakt zelf niet actief gebruik van een eigen website of sociale media. De vier werkgroepen daarentegen wel:  Baduhenna: www.baduhenna.nl en Facebook om op de actualiteit in te spelen en mensen voor het museum van Baduhenna te interesseren.  RAG: www.rag-archeologie.nl en Facebook. Stichting RAG zorgt via Social Media voor verspreiding van nieuws over evenementen, zoals lezingen en tentoonstellingen over archeologie, landschap en historie uit de regio.  Werkgroep Oud-Castricum: www.oudcastricum.com en Twitter met als doel snelle berichtgeving en verspreiding en enthousiasmeren van projecten/evenementen, etc.  Werkgroep Kop Van Noord-Holland: www.Werkgroep Kop van Noord-Holland.nl en Facebook


Willibrord en Festival Willibrordus draait door op landgoed Willibrord). Bescherming/belangenbehartiging Hier wordt onderscheid gemaakt tussen samenwerken met gemeenten en samenwerken met andere organisaties (externe samenwerking).

Afb. 37 Afsluiting basiscursus archeo met simulatie-opgraving

Overige publieksactiviteiten Het archeologisch museum van Baduhenna is een maal per week geopend. RAG levert een bijdrage aan de permanente tentoonstelling op de zolder bij de Gouden Engel in Koedijk i.s.m. met Historische Vereniging Koedijk. Baduhenna, Werkgroep Oud-Castricum en Werkgroep Kop Van NoordHolland beschikken over eigen werkruimten, die periodiek voor belangstellenden zijn geopend. Landelijke evenementen waar werkgroepen van de afdeling in 2017 aan hebben deelgenomen, zijn Open Monumentendag (Baduhenna en Werkgroep Oud-Castricum), Maand van de Geschiedenis (Werkgroep Oud-Castricum) en de Nationale Archeologie Dagen (Baduhenna, Werkgroep OudCastricum, RAG en Werkgroep Kop Van Noord-Holland). Baduhenna heeft daarnaast aan zes lokale evenementen deelgenomen (Uit en Zo markt = plaatselijke Uitmarkt, Voorjaarsmarkt op landgoed Willibrord, Wandelvierdaagse regio Alkmaar, Kunstparade Heiloo, Culinair Heiloo op landgoed

Samenwerken met gemeenten Zowel Baduhenna (Heiloo) als Werkgroep Oud-Castricum (Castricum) hebben ieder bij ĂŠĂŠn gemeente een contactpersoon. RAG bij drie gemeenten (Schagen, Heerhugowaard en Heiloo). Baduhenna (Heiloo), Werkgroep Oud-Castricum (Castricum) en RAG (Langedijk) zijn elk betrokken bij opstellen van gemeentelijk archeologiebeleid. Baduhenna heeft bij gemeente Heiloo via NMF Erfgoed structureel overleg met een archeoloog. Bij Werkgroep Oud-Castricum is dit bij vier gemeenten het geval. Laatstgenoemde twee werkgroepen volgen ook actief bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Werkgroep Oud-Castricum heeft vier maal een zienswijze ingediend of ingesproken. Externe samenwerking Baduhenna heeft in 2017 samengewerkt met Vereniging Oud Heiloo (overleg, verzorgen lezingen/rondleidingen), Provinciaal Depot NH (overleg en informatie-uitwisseling), Verhalenkamer/Toverlantaarnmuseum (overleg en informatieuitwisseling), Stichting Oer-IJ (informatie-uitwisseling) en LIA (Landschappen ontdekken in een Aantrekkelijke vorm) (informatie-uitwisseling). Werkgroep Oud-Castricum werkte samen met Huis van Hilde (Nationale Archeologie Dagen) en Stichting Oer-IJ (wandelexpeditie). RAG organiseerde in 2017 samen met Werkgroep Kop Van Noord-Holland de Nationale Archeologie Dagen.

Leskisten van de RAG met dank aan Arie en Miep de Boer Silke Lange

I

n 2015 sloten zich de deuren van het Regionaal Natuurmuseum Westflinge in Sint Pancras voorgoed. Bijna 25 jaar heeft Arie de Boer (79 jaar) samen met zijn vrouw Miep (77) en zijn vrijwilligers van Stichting Westflinge in het Natuurmuseum het verhaal van de kuststreek en West-Friesland verteld. Naast tekeningen, schaalmodellen, opgezette vogels, dier en walvisbotten, stenen werktuigen die van de vroegste geschiedenis van de streek getuigen, heeft het Natuurmuseum ook aandacht besteed aan de bijen en de imkerij. Het Natuurmuseum was bekend en geliefd bij een groot publiek in Noord-Holland. Maar in 2015 ontving de Stichting een brief van de gemeente waarin de huur van het pand werd

- 25 -

opgezegd. Na veel wikken en wegen besloot de Stichting het museum op te heffen, ook al was dat met veel pijn in het hart. Delen van de expositie zijn overgebracht naar andere musea en delen zijn verkocht. De opbrengst van de verkoop is aan zeven instanties geschonken. Stichting RAG mocht een geldbedrag van 2500 euro in ontvangst nemen. Dit bedrag was bedoeld voor het ontwikkelen van een leskist en een opgravingskit voor noodonderzoek in de regio. In 2017 is de leskist gereed gekomen. In de leskist zijn lesbladen voor de docent opgenomen en werkbladen voor de leerlingen. Thematisch wordt ingegaan op vindplaatsen in het Geestmerambacht en op het leven van mensen in het verleden. Kinderen komen van alles te weten over de ontstaansge-


schiedenis van wat we nu als Geestmerambacht kennen. Met kaartmateriaal, tekeningen en foto’s wordt het verleden in beeld gebracht. Vanaf de prehistorie waar mensen met de kano het waterrijke gebied verkenden om er bijvoorbeeld op vogels te jagen of te vissen, om er later de eerste huizen te bouwen, het land te bewerken en om vee te houden. Ook het verhaal van de West-Friese graven en de middeleeuwse dwangburchten wordt verteld, en niet te vergeten de geschiedenis van de land- en tuinbouw en de Broekerveiling.

Afb. 39 Een zelfgemaakt schijfje van een spintolletje (foto: Wouter van der Meer)

Bij elk thema horen één of meer praktische opdrachten. Door het knutselen en uitproberen maken de kinderen kennis met materialen die vroeger zijn gebruikt. Zo leer je hoe je touw kunt maken van boombast en plantenstengels, leer je wolspinnen met een spintolletje, een mand vlechten met wilgentenen, van leem een weefgewicht maken, een potje kleien en een vuurboog uit een tak knutselen. De leskist is al geïntroduceerd bij de basisschool en naschoolse opvang in Sint Pancras. Geïnteresseerde scholen kunnen de kist voor een bepaalde tijd van de Stichting RAG in bruikleen krijgen. Ook is het mogelijk om een archeoloog via de Stichting voor de klas te vragen. De aanpak om te leren door te kijken en te doen zal Arie vreugd doen. Op deze manier leeft het natuur- en geschiedenisonderwijs, zoals door Arie en de Stichting Westflinge bedoelt, voort. Wij zijn Stichting Westflinge dan ook dankbaar voor de financiële ondersteuning bij het ontwikkelen van de leskist!

Afb. 38 Arie en Miep de Boer

Afb. 40 Erik en Charlotte proberen het spintolletje uit en hebben al flink wat draad gesponnen (foto: Wouter van der Meer)

Afb. 41 Waar komt de scherf vandaan? (foto: Wouter van der Meer)

- 26 -


Opgraving Krommenie ’t Hain Silke Lange

B

egin september 2018 startte de opgraving in Krommenie, achter het voormalige sportveld Provily nabij Busch en Dam. Dit gebied is bestemd voor woningbouw en vandaar dat voorafgaande aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht. Meer dan vijftig jaar geleden ontdekten leden van de archeologische werkgroep Zaanstreek een trapeziumvormige omheining. Binnenin bevonden zich sporen van kleinere gebouwen. Bovendien haalden de leden van de werkgroep maar liefst 77 kg aardewerk uit een sloot die aan de gebouwstructuren grensde (Afb. 42). Het aardewerk dateert in de eerste helft van de eerste eeuw na Chr. Opmerkelijk waren de Romeinse importstukken, waaronder delen van schalen van het Romeinse aardewerk Terra Sigillata. Al snel kwam het idee op dat de locatie was gebruikt door de Romeinen en mogelijk in verband stond met het fort bij Velsen. Andere dachten dat het om een inheems heiligdom zou gaan. Afb. 43 Deel van een kurkurn, opgediept uit de bagger

Aan de opgraving ging een proefsleuvenonderzoek vooraf. Het uitgebreide verslag van het proefsleuvenonderzoek van Jan de Koning is online beschikbaar en zeker een aanrader voor wie meer wil weten over de geschiedenis van ’t Hain. In dit verslag zijn ook oude foto’s van het AWN-onderzoek opgenomen. Wie geïnteresseerd is, kan het rapport hier bekijken: https://tinyurl.com/y83a26uw. Het rapport van de lopende opgraving zal binnen twee jaar na afloop van het veldwerk (de wettelijke termijn) verschijnen.

Afb. 42 Baggervondsten uit de sloot

In de zestiger jaren van de vorige eeuw bleef het hout van de palissade staan. Het werd opgetekend en weer afgedekt. Nu worden alle palen uit de grond gehaald want bewaren in situ (dat wil zeggen in de bodem) is niet mogelijk: de toekomstige bouwwerkzaamheden zullen alle archeologie vernietigen. Er komen steeds meer aanwijzingen dat het om een militairRomeinse inrichting gaat, zoals Piet Kleij, stadsarcheoloog van Zaanstad op de Open dag op 22 september jongstleden vertelde. In een tijdelijk ingerichte expositieruimte waren op de Open dag ook de vondsten te bewonderen, waaronder een deel van een kurkurn (Afb. 43). Ook de bijl die al in de zestiger jaren is gevonden, was tentoongesteld. Het gaat om een dissel, zoals gebruikt bij het afwerken van de vlakke paaluiteinden van de palissade.

Afb. 44 Een belangstellend bestuurslid van St. RAG bewondert tijdens de open dag een deel van restanten van de blootgelegde palissade

Bezoek komend najaar onze drie lezingen. Het thema is Begraven en begraafplaatsen. Lees alles hierover op blz. 19 van deze Polder9eest.

- 27 -


Van de penningmeester van RAG RAG-donateurs, die hun financiële bijdrage 2018 aan de Stichting RAG nog niet hebben voldaan, vragen wij vriendelijk dit te doen door minimaal € 10,-- over te maken op rekening: NL85 INGB 0000 7791 46 t.n.v. Stg Reg Arch Gheestmanambocht te Alkmaar. Stichting RAG heeft per 1 januari 2014 de status van Culturele ANBI. Dit betekent dat particuliere donateurs in de aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van de gift mogen aftrekken. Ondernemingen mogen 1,5 keer het bedrag van de gift aftrekken in de aangifte vennootschapsbelasting. Meer over ANBI en RAG staat op www.rag-archeologie.nl.

Uw e-mailadres graag! Graag vragen we nogmaals uw aandacht voor het volgende. De uitnodigingen voor vergaderingen, lezingen en andere evenementen worden in beginsel uitsluitend per e-mail en dus niet per papieren post verzonden (kosten- en tijdbesparing!). Polder9eest, het halfjaarlijks verschijnende informatiebulletin, wordt wel aan alle leden van AWN Afd. Noord-Holland Noord en de donateurs van Stichting RAG verzonden. Als u op de hoogte gehouden wilt worden van actuele zaken, zorg er dan voor dat uw e-mailadres bij ons bekend is (d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl of j.van.rossum@rag-archeologie.nl). En bezoek regelmatig de agenda van de website www.rag-archeologie.nl.

Agenda   

 

RAG-lezing di 6 november 2018, Anita van Breugel (Stichting Terebinth) over grafsymboliek, grafstenen, etc. RAG-lezing do 29 november 2018, Lisette Kootker over mogelijkheden en onmogelijkheden van isotopen en DNAonderzoek. RAG-lezing di 11 december 2018, Constance van der Linde over skeletonderzoek aan menselijke botresten van de vindplaats Slaperdijk. Alle RAG-lezingen vinden plaats van 20:00-22:00 in Het Behouden Huis, Dorpsstraat 850 te Oudkarspel. Meer informatie op blz. 19. Kijk op www.rag-archeologie.nl (Agenda) voor meer en actuele informatie over onze lezingen en over andere evenementen. Voor landelijke archeologie-evenementen en lid worden van AWN, zie de website van AWN, www.awn-archeologie.nl.

Colofon POLDER9EEST is het nieuwsbulletin van de Stichting RAG en AWN Afd. Noord-Holland Noord en verschijnt twee maal per jaar. Bestuur AWN Afd. Noord-Holland Noord: Ruud Marcus, voorzitter, Jaap van Rossum, secretaris, Roel Zutt, penningmeester, Joost Lubbers, bestuurslid, Rino Zonneveld, bestuurslid,

ruudmarcus@gmail.com javaros@hetnet.nl roelzutt@quicknet.nl jsb.lubbers@quicknet.nl rinozonneveld@gmail.com

tel. 0226-318639 tel. 072-5157122 tel. 0226-393960 tel. 06-10845258 tel. 06-29100834

Werkgroepen in Noord-Holland Noord die lid zijn van AWN, zijn: Archeologische Regiowerkgroep Oer-IJ, Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland, Archeologische Werkgroep Strandwallen, Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht, Stichting Regionale Archeologie Baduhenna en Stichting Werkgroep Oud Castricum. Bestuur Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” (RAG): Silke Lange, voorzitter, s.lange@rag-archeologie.nl Dick Zuiderbaan, secretaris, d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl Jaap van Rossum, penningmeester, j.van.rossum@rag-archeologie.nl webredacteur, redactie Polder9eest Ger Kalverdijk, bestuurslid, g.kalverdijk@rag-archeologie.nl Stichting RAG

info@rag-archeologie.nl

Inschrijvingsnummer RAG bij Kamer van Koophandel: 37116370 Inschrijvingsnummer AWN Afd. 9 NHN bij Kamer van Koophandel: 58659277

- 28 -

tel. 072-5337525 tel. 0226-313722 tel. 072-5157122

tel. 06 26868078