Poldergeest nummer 26

Page 1

P O L D E R 9 E E S T NIEUWSBULLETIN VAN AWN AFD. 9 (NOORD-HOLLAND NOORD) EN WERKGROEPEN STICHTING REGIONALE ARCHEOLOGIE “GHEESTMANAMBOCHT”

AFD. 9 Nr. 26

MEI 2018

Van de redactie ............................................................................................................................... 2 Ook (historische) graven vallen onder erfgoed ............................................................................ 3 Samen met de RAG op stap in de Langedijk met een nieuwe KKK-excursie .......................... 4 20 jaar archeologische activiteiten door Baduhenna in Heiloo .................................................. 5 Een donder wat…..? ...................................................................................................................... 8

Een laatste rustplaats in de Zijperpolder; slachtoffers van de slag bij Krabbendam ............. 9 De Schager Paal ............................................................................................................................ 10 Een bijzonder langhuis in West-Friesland ................................................................................. 12 Kort verslag van de lezingen St. RAG najaar 2017 ................................................................... 16 Nieuwe publicaties ........................................................................................................................ 17

De relevantie van het erfgoedbeleid van de Gemeente Heerhugowaard ................................. 18 Natte Archeologie in Nederland, de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water ...... 21 Gevonden voorwerpen: Want scherven brengen… .................................................................... 26 SCHATRIJK Wieringen .............................................................................................................. 27 Agenda ........................................................................................................................................... 28

-1-


Van de redactie

I

n deze Poldergeest mogen wij u weer een aantal gevarieerde en interessante artikelen aanbieden. Dick Zuiderbaan schreef voor ons een artikel over historische graven op begraafplaatsen in Langedijk, die ook onder ons cultureel erfgoed vallen. Tijdens de aanstaande RAG-excursie op 23 juni 2018 naar de Kooger Kerk, de Allemanskerk en het Kerk- en Dergmeerensemble in Langedijk brengen we o.a. een bezoek aan enkele van de meest bijzondere graven (lees hier meer over op blz. 4).

Ga met ons mee met de excursie naar de Kooger Kerk (links) en de Allemanskerk (rechts) en hun begraafplaatsen. (foto’s Jaap van Rossum)

Fons Morsch, voorzitter van onze “concullegastichting” Baduhenna in Heiloo staat stil bij hun twintigjarige jubileum. Joost Lubbers van AWN Afd. Noord-Holland Noord vertelt ons iets over een zgn. donderkloot. Constance van der Linde van fysisch antropologisch adviesbureau Tot op het Bot heeft de skeletten, die twee jaren geleden bij de Hondsbossche Slaperdijk zijn aangetroffen onderzocht en deelt met ons haar bevindingen. Karel Numan hield in zijn drie jaar geleden verschenen boek over de Schagerdam een warm pleidooi voor een opknapbeurt van de historische scheidpaal op de Nieuwe West-Friese Zeedijk. Deze “Schager Paal” staat inmiddels weer recht overeind en Karel vertelt hierover. In West-Friesland is onlangs een unieke langhuisboerderij van de ondergang gered en Jaap van Rossum neemt u mee naar dit unieke rijksmonument. Vervolgens kunt u een kort verslag lezen over onze succesvolle lezingen, die wij in het najaar van 2017 organiseerden en laten we u kennismaken met enkele nieuwe publicaties over de historie van ons gebied. Gerlof Kloosterman, beleidsmedewerker van de gemeente Heerhugowaard, maakt duidelijk wat de relevantie is van het erfgoedbeleid van de Gemeente Heerhugowaard. Albert Zandstra van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water leidt ons in over de natte archeologie in Nederland. Joost Lubbers laat ons in Want scherven brengen… een zgn. “oogvondst”, een fragment van een Pingsdorf pot uit Wieringen, zien. Nog meer over Wieringen staat in de nieuwe glossy SCHATRIJK, die over dit eiland is verschenen en waarvoor Monica Dütting heeft getekend. We sluiten zoals gebruikelijk af met de agenda.

Over RAG Het aantal donateurs van Stichting RAG bedroeg op 1 januari 2018 129, evenveel als een jaar eerder. Na het verschijnen van de vorige Poldergeest heeft St. RAG Taco Keulen uit Schagen als nieuwe donateur mogen inschrijven. Begin dit jaar heeft John van Lunsen zich teruggetrokken uit het bestuur van Stichting RAG. Wij bedanken John voor de vele interessante bijdragen die hij de afgelopen vijf jaar aan Poldergeest heeft geleverd en voor zijn deskundige inbreng in het bestuur. Het bestuur van Stichting RAG bestaat nu uit vier personen: Silke Lange, voorzitter, Dick Zuiderbaan, secretaris, Jaap van Rossum, o.a. penningmeester en redacteur en Ger Kalverdijk, bestuurslid. Het zal duidelijk zijn: het bestuur kan inmiddels wel wat versterking gebruiken. Als u samen met een leuke en enthousiaste club mensen een bijdrage wil leveren aan de activiteiten van Stichting RAG, schroom niet en meld u zich bij onze secretaris Dick Zuiderbaan (zijn e-mailadres staat op de achterpagina). Ook nodigen wij auteurs van artikelen op het gebied van (onderwater)archeologie, historische geografie, historische cartografie en bouwhistorie in Noord-Holland Noord van harte uit om bijdragen in de vorm van artikelen aan Poldergeest te leveren. De data van onze najaarslezingen zijn inmiddels bekend. Kijk hiervoor op de achterpagina van deze Poldergeest. Tot slot bedanken we alle donateurs voor hun financiële bijdragen, vooral ook degenen die een bedragje extra overmaakten. Dit waarderen wij bijzonder. Over AWN Afd. Noord-Holland Noord Het aantal leden van Afd. Noord-Holland Noord bedroeg per 31 december 2017 58 leden. Een jaar eerder lag dit aantal op 48. Gedurende 2017 zijn 12 nieuwe leden ingeschreven en zijn er twee uitgeschreven. Dit betekent dat het ledenaantal van AWN Afd. Noord-Holland Noord in 2017 met 21% is toegenomen. Hiermee was in 2017 AWN Afd. NoordHolland Noord relatief de sterkst groeiende afdeling. Nieuwe leden van AWN Afd. Noord-Holland Noord sinds de verschijning van Poldergeest 25 zijn: J.H.P. van den Hogen (Alkmaar), Guido Wielinga (Petten), Verena Schulze (Heiloo), Wendy van der Besijn (Alkmaar), Ernst Jongejan (Breezand) en Joke Vlaar (Castricum). Alle nieuwe donateurs en leden wensen wij van harte welkom. Wie lid wil worden van AWN Afd. Noord-Holland Noord en behalve Poldergeest ook 5 keer per jaar de landelijke bladen Archeologie in Nederland en het AWN Magazine wil ontvangen, verwijzen wij graag naar de landelijke AWN-site www.awn-archeologie.nl (Lid Worden staat onder de knop Over AWN).

Bezoek ook eens onze Facebookpagina voor actuele berichten uit de media en evenementen op het gebied van archeologie en cultuurhistorie in en buiten onze regio. U kunt deze pagina het makkelijkst bereiken via onze website www.rag-archeologie.nl.

-2-


Ook (historische) graven vallen onder erfgoed Dick Zuiderbaan

W

ie tijdens zijn vakantie in landen als Frankrijk en ItaliĂŤ langs een kerkhof rijdt, kijkt vaak zijn ogen uit. De uitbundigheid van de graven daar laten een heel andere cultuur zien en menigeen stapt uit om alles eens beter te bekijken. In Nederland is het allemaal veel soberder, vaak wordt er niet meer dan noodzakelijk geld besteed aan de laatste rustplaats. Komen de graven na afloop van een betaalde periode weer vrij, dan wordt door de nabestaanden vaak besloten dat het mooi genoeg is geweest. Het zijn ook flinke bedragen voor onderhoud en er wordt geen nieuwe periode meer afgesproken. Dan loert het gevaar van ruimen door de gemeente als er ruimtegebrek is (Afb. 1).

Afb. 2 Graf van de Opzichter van den Polder Geestmer Ambacht (kerkhof Allemanskerk in Oudkarspel)

Afb. 1 Gebrek aan onderhoud levert soms ondoordringbare situaties op (kerkhof Allemanskerk in Oudkarspel)

Tegenwoordig is er steeds meer het besef om toch graven te behouden die eigenlijk voor de historie van een plaats belangrijk zijn. Personen die een prominente rol hebben gespeeld of een bijzondere gebeurtenis vertegenwoordigen, zouden met hun graf het historisch besef in stand kunnen houden. Daarbij komen wel meteen twee problemen om de hoek kijken: 1. Wie doet het verdere onderhoud van die graven. 2. Wat zijn de criteria om een graf te behouden. Bij beide problemen is de oplossing vooral te vinden bij de plaatselijke historische verenigingen. Daar zitten de gedreven mensen die graag de historisch waardevolle graven veilig willen stellen. Voor het eerste probleem kan de historische vereniging een vrijwilligersploeg maken. Die onderhoudt volgens een onderhoudsplan een paar keer per jaar de aangewezen graven. Voor het tweede probleem kan diezelfde vereniging de informatie leveren voor de criteria om een graf te behouden. Na onderzoek van diverse historische bronnen kan dan de belangrijkheid worden aangetoond. Blijft over wat die criteria zijn om een graf te behouden. - Allereerst is een onderscheid te maken tussen belangrijke personen in een graf en een graf dat fysiek een bijzondere uitstraling of vormgeving heeft. Beide komen in aanmerking voor behoud.

-3-

Afb. 3 Slachtoffer Tweede Wereldoorlog (kerkhof Kerklaan in Noord-Scharwoude)


- Verder valt te denken aan een deel van een kerkhof dat op zich aangemerkt kan worden als waardevol om te behouden. Bij voorbeeld een oud gedeelte met voornamelijk graven uit de tijd van rond 1900. - Maar vooral de personen die in cultuur, bestuur of een belangrijke industrietak (zuurkoolindustrie in Langedijk!) een voorname rol speelden, zouden behouden moeten blijven (Afb. 2). - Een criterium kan ook zijn: als naar iemand een straat is vernoemd, krijgt dat graf een beschermde status. - Graven van slachtoffers door de Tweede Wereldoorlog blijven behouden (Afb. 3).

Onmisbaar is een goed overleg met de gemeente om een en ander gestalte te laten krijgen. Een ambtenaar met voldoende kennis van de plaatselijke historie zou dan in overleg met enkele vertegenwoordigers van de historische vereniging een lijst op kunnen stellen. Die lijst gaat naar het college die bij het ruimen van graven steeds kijkt of er graven bijgeschreven kunnen worden. Misschien kan een puntensysteem helpen om op de onderdelen verdienste en bekendheid, ouderdom en vormgeving wat objectiever te oordelen. Stichting Langedijker Verleden is inmiddels in overleg met de gemeente Langedijk om de genoemde problemen en criteria vorm te gaan geven zodat de cultuurhistorische graven en/of grafstenen behouden kunnen worden.

Samen met de RAG op stap in de Langedijk met een nieuwe KKK-excursie Ger Kalverdijk

S

tichting RAG heeft voor zaterdag 23 juni 2018 weer een KKK-excursie georganiseerd, dit keer naar de Kooger Kerk in Zuid-Scharwoude en (opnieuw) de Allemanskerk in Oudkarspel. Dat zal gebeuren in navolging van de twee KKK excursies (Kerk-Kroeg-Kerkmeer) van enkele jaren geleden o.l.v. Drs. Carla Rogge ( ) naar alle kerken in Broek op Langedijk en in Oudkarspel. Deze keer zal er ook speciale aandacht uitgaan naar de kerkhoven van beide kerken, ook gezien vanuit archeologisch perspectief. We worden om 10 uur met koffie of thee ontvangen door gastheer/gids Jan A. de Jong in de Kooger Kerk of/en de “Rode Steen” in Zuid-Scharwoude. Om 11.15 uur vertrekken we vandaar met eigen vervoer naar de Allemanskerk in Oudkarspel, waar we vanaf ca. 11.30 tot 12.45 uur verblijven o.l.v. van gids Chris Polhuis. Daar zal ook ons bestuurslid Ger Kalverdijk iets vertellen over het z.g. Kerkmeertuinenplan, een mogelijke functieuitbreiding van het Kerk- en Dergmeerensemble met een educatief heempark voor oude en nieuwe groentegewassen, vergeten boerenbloemen en kruiden, imkerij, laagstamfruit, pluk- en vlindertuinen op biologische basis. Na de kerk en een interessante wandeling door de Luizeknip zien we elkaar weer tussen ca. 13 en 14 uur in het historisch café De Knip. De koffie of thee is daar op rekening van RAG, maar men kan ook een broodje eten op eigen rekening. In het café zal Björn de Vries ons de historie vertellen van zijn Kerk- en Dergmeergemaaltje, waar hij vervolgens om ca.14.15 uur de diesel zal starten. Aan opvolgende kleine groepen zal hij daarbij een toelichting geven tot het einde van de KKK-excursie om ca. 15 uur. Men kan bij deze excursie ook een dagdeel meemaken en al of niet de Kniplunch gebruiken. Inschrijving voor de excursie is wenselijk vóór 16 juni (vermeld daarbij: volledig of gedeeltelijk, wel of niet de Kniplunch) via ons e-mailadres info@rag-archeologie.nl of via onze website www.rag-archeologie.nl. Aanbevolen wordt deze website in de gaten te houden voor eventuele veranderingen in het programma. Een vrijwillige bijdrage is welkom aan het einde van de ochtend of aan het einde van de middag. Het RAG-bestuur wenst U veel interessants en plezier toe op 23 juni!

-4-

Afb. 4 Het kerk- en Dergmeergemaal in Oudkarspel (foto Jaap van Rossum)

Voorgeschiedenis van het Kerk- en Dergmeerensemble Een paar jaar geleden verkreeg het Kerk- en Dergmeerensemble (kortweg: K&D) in Oudkarspel de status van gemeentelijk monument van Langedijk. Het K&D-ensemble bestaat uit een dieselgemaaltje uit 1916 en een molenhuis uit ca. 1850, gelegen op het ”Oude Kerckhoff”. Deze naam van het 4100 m2 grote restant van de Kerkmeerringdijk werd al genoemd in de transportaktes van grond aan het einde van de 16de eeuw. Dankzij de goede zorgen en de grote financiële offers van K&D-eigenaar Björn de Vries bevinden het huis en het gemaal zich o.a. door kostbare fundamentversterking in goede staat en is het gemaaltje weer maalvaardig gemaakt. Door aankoop van een Samofa-dieselmotor en restauratie van de nog oorspronkelijke molenvijzel is de herinnering aan de op één na oudste droogmakerij in Nederland voorlopig (!) veilig gesteld. Het Kerkmeer en het Dergmeer werden al in de eerste helft van de 16de eeuw steeds met één schepradmolen drooggelegd. Zo ontstonden de Kerkmeer, mogelijk eerder ook de Dergmeer, door het werk van de mannen o.l.v. Jacob Jansz. Stoot, de schout van Harenkarspel, betaald door voornamelijk Alkmaarse regenten, de gebroeders Willem Jansz. en Jan Janz. (van den Nijenburg) en hun oomzeggers Dirk en Bartelomeus van Teijlingen. Men leze hierover Björn de Vries’ boek “Een West-Friese affaire, Malers in de Kerken Dergmeer” en G. Kalverdijk: blz.197-208 in het C.O.O.G.-boek “Oudkarspel, meer dan 4 eeuwen water- en veldnamen”, ook te vinden op www.rag-archeologie.nl (Archief).


20 jaar archeologische activiteiten door Baduhenna in Heiloo Fons Morsch*

O

p 20 februari 2018 bestond de Stichting Regionale Archeologie Baduhenna 20 jaar. Het ondertekenen van de stichtingsakte door vijf personen markeerde destijds in 1998 de overgang naar een officiële status. Daar gaat een hele opgravingsgeschiedenis aan vooraf! Een kort historisch overzicht is op zijn plaats. Het prille begin Er waren al diverse opgravingen in Heiloo verricht, veelal het resultaat van een toevallige vondst. In 1921 werd een groot terrein afgegraven aan de Holleweg. Daarbij kwamen vreemde voorwerpen aan het licht. Toevallig was archeoloog J.H. Holwerda in de buurt bij de abdij van Egmond aan het graven. Hij vond de resten van een primitieve woning uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Naast enkele scherven, de restanten van een pottenbakkersoven en een bronzen voorwerp vond hij een 14-tal voorwerpen die volgens hem dienden voor netverzwaring bij de visvangst. Later bleken het evenwel weefgewichten te zijn die de kettingdraden van het weefgetouw strak moesten spannen. De vondst van vijf sikkels aan de Krommelaan in 1932 was een zuivere toevalsvondst, deze zou Heiloo brede bekendheid geven in de archeologische wereld! Bij de afgraving van een duin ten behoeve van grondverbetering vond een arbeider op 3,5 meter diep vier vuurstenen en één bronzen sikkel rechtop naast elkaar in het schone duinzand staan. Gelukkig is de vondst gemeld, eveneens aan de heer Holwerda, en met de nodige zorg door archeologen behandeld. Uit analyse bleek dat deze sikkels ongeveer in de late bronstijd of aan het begin van de ijzertijd in de bodem zijn gezet met de bedoeling een offer te brengen aan de goden. Op basis van deze twee vondsten moest Holwerda zijn bewering intrekken dat geheel West-Nederland in de prehistorie onbewoond was! Later archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de strandwal van Heiloo al in 1950 voor Chr. bewoond was (opgraving Craenenbroeck, Hollandia 2013).

Afb. 5 Het uitprepareren met de troffel

Actieve pioniers en amateurs Vanaf eind jaren 50 werden de eerste amateurarcheologen actief in Heiloo. Plaatsgenoot Jan Kees Haalebos verrichtte als één der eersten archeologisch onderzoek in Heiloo en publiceerde daar ook over. In de jaren ’66 en ‘67 kon hij

-5-

onder de noemer van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een opgraving doen in en rond de Witte Kerk. Deze opgraving heeft ons veel informatie gegeven over de oudste bouwkundige geschiedenis van het kerkje – vanaf het jaar 725 – en over de graven in en om de kerk. In de jaren ’70 was de amateurarcheoloog P. van Rooyen actief in Heiloo. In 1984 werd een opgraving gedaan bij De Rustende Jager. Bij deze archeologische pioniers ontbrak echter enige vorm van organisatie en er vond geen verslaglegging plaats.

Afb. 6 Opgraving Raadhuisweg 1988

Werkgroep bij Vereniging Oud Heiloo In het najaar van 1987 kwam daar een einde aan. Een groepje amateurarcheologen onder leiding van Anne Lawant startte een Archeologische Werkgroep binnen de sinds 1974 bestaande Vereniging Oud Heiloo. Deze groep pakte de opgravingen systematisch aan, zij schreven dagrapporten en maakten beschrijvingen van de vondsten en bewaarden die ook! Zij konden zich meteen storten op een grote opgraving: in 1988 kwam een terrein aan de Raadhuisweg vrij ten behoeve van de bouw van een nieuw gedeelte van het gemeentehuis. Het werk werd met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Opvallend is dat zij gedurende een lange periode, van december ’87 tot november ’88, in het terrein konden werken! Er werden veel scherven aardewerk gevonden en ook enkele waterputten. Het gebeurt maar een enkele keer dat je als amateurarcheoloog een topvondst mag doen. Het overkwam Arsène Haverman, bewoner van het huis op Het Zevenhuizen nummer 24 en als amateurarcheoloog verbonden aan de Werkgroep Archeologie. In zijn achtertuin stond een heg die niet goed wilde groeien. Uiteindelijk werd besloten de heg weg te halen. Wat bleek: eronder bevonden zich putten en muurresten! Citaat uit het dagrapport van 20 april 1996 (auteur: Tim de Ridder): “Waarschijnlijk betreft het hier muurwerk dat behoort tot het buiten Egelenburg/Vrieswijk. Van dit buiten zijn enkele prenten uit de 18e eeuw voorhanden en ook wordt het op enkele 18de eeuwse kaarten vermeld.” Het buiten is o.a. bewoond geweest door Hendrik de Vries, burgemeester van Hoorn. Gevonden werd een tweetal gemetselde constructies. Het bleken een waterput en een beerput te zijn. Ze werden afge-


sloten door een gemetselde boogconstructie. De ronde gemetselde putten waren gefundeerd op twee houten ringen die op hun beurt weer uit vier kwarten bestonden. Uit de beerlaag kwamen enkele bijzondere vondsten tevoorschijn: een hele fles met inhoud van ongeveer 0,5 liter waarvan de helft nog gevuld was, fragmenten van stopflesjes, scherven van porseleinen kopjes, Chinees porseleinen borden, vele glasscherven, een boenborstel, een stuk gereedschap (mogelijk een beitel), menselijke tanden, een stukje haar, veel botmateriaal, veel zaden, vele lakzegels.

Afb. 7 Actieve vrijwilligers uit de beginperiode van Baduhenna

Van werkgroep naar Stichting Met deze grote hoeveelheid vondstmateriaal ontstond de behoefte aan een uitbreiding van de expositieruimte voor het tentoonstellen van de objecten en meer werkruimte voor de werkgroepleden. Daar kon de Vereniging Oud Heiloo niet in voorzien. Bovendien voelde Arsène de behoefte van een herstructurering van de werkgroep. Met een aantal leden ontwikkelde hij het idee van een eigen plek en een eigen organisatievorm. De ruimte werd gevonden in het gebouw van GGZ-instelling Willibrord, in het souterrain waar we nu nog steeds zitten. Als organisatievorm werd gekozen voor een stichting. En zo kwam het dat op 20 februari 1998 vijf ex-werkgroepleden het bestuur gaan vormen van een eigen stichting die zij voluit noemen: ‘Stichting Regionale Archeologie Baduhenna’. Arsène wordt de eerste voorzitter. Een kort overzicht van belangrijke onderzoeken Soms kom je als archeoloog fenomenen tegen waar je je geen raad mee weet. Dit overkwam de archeologen in Heiloo in 2005: de restanten van een cirkel van 20 palen tekenden zich af in het gele zand. Zou het een rituele cirkel zijn zoals het Engelse Stonehenge en hebben we hier dus te maken met een soort Woodhenge? Twintig palen van bijna 3000 jaar oud. De palen werden gevonden bij sportpark Het Maalwater aan de westkant van Heiloo. Het Maalwater ligt in de strandvlakte ten westen van de strandwal Limmen-Heiloo-Alkmaar. Op een duintje in de strandvlakte werd deze palencirkel aangelegd. De palenkring bleek te dateren uit de ijzertijd (circa 800 voor Chr.) en werd toen vermoedelijk gebruikt als rituele plek. Omdat de palencirkel zo bijzonder en raadselachtig was, werd besloten in de directe omgeving vervolgonderzoek te doen in 2007. Dit onderzoek leverde meer kennis op over het landschap en het gebruik daarvan. Langs de palencirkel werden met plaggen verhoogde paden met sporen van dieren gevonden. De hoefindrukken waren vooral afkomstig van

-6-

runderen, maar ook van kleinere dieren zoals schapen of geiten. Het lijkt te gaan om een loopzone van dieren die vlak langs de palencirkel liep. Archeoloog Silke Lange die de palen in 2005 ontdekte, constateerde dat de cirkel op een duintje, rondom een grafheuvel, stond. Recent zijn in een vergelijkbaar gebied in het zuiden van Heiloo ook resten van een palencirkel gevonden. Heel bijzonder waren de crematieresten die in die cirkel werden aangetroffen. Silke vermoedt dat de palenkransen rituele plekken waren, waar de gemeenschap hun overleden leiders eerden. In het jaar 2000 werd bij werkzaamheden rond de boerderij op het landgoed Ter Coulster een aantal bijzondere voorwerpen naar boven gehaald. Enkele weken eerder werd al een deel van de westelijke muur blootgelegd van het vroegere kasteel Ter Coulster, dat aan het eind van 18de eeuw werd gesloopt. Ter Coulster is vanaf ± 1300 in vele fasen verbouwd van kasteel tot buitenplaats binnen een grachtensingel. Rond 1887 werd op die plaats de boerderij gebouwd die er nu nog steeds staat. De afgraving ligt op de grens van de strandwal en de natte strandvlakte richting Het Die in het oosten. Aan die oostkant is nog een klein gedeelte van een gracht gevonden, vol gestort met puin van de sloop van de buitenplaats (1788). Tijdens het graven voor nieuwe leidingen werden oude fundamenten aangetroffen, gebouwd op planken. In het achterste gedeelte van de boerderij bevindt zich een pleintje met afgesleten boerengeeltjes. In de kelder van het huis zijn de fundamenten te zien van de oude toren. De voorgevel van de boerderij is gebouwd op de fundamenten van de ophaalbrug aan de noordkant van het kasteel.

Afb. 8 Opgraving Kerkelaan 1990


Bij een vervolgopgraving in 2008 ging het om een waterput en een nog goed intact, op afschot gemetseld gewelf. Dit gewelf is ± tien meter lang. Het geheel is in boogstijl in halfsteens verband opgemetseld. Na onderzoek werd vastgesteld dat het diende om afval vanuit het kasteel naar de zuidelijke gracht af te voeren, een zgn. ‘beergang’. Daarin werden allerlei afvalresten gevonden. Naast enkele houten voorwerpen, een vrij complete grape, een zalfpotje en drie vrij gave wijnflessen, vonden de amateurarcheologen ook drinkglazen, zowel chic glaswerk als een bijna complete noppenbeker (± 1650). Ook werden grote hoeveelheden zaden en botten gevonden. De belangrijkste vondst was een aantal glaszegels met daarop het familiewapen van de hoog in aanzien staande familie Van Cats. De familie Van Cats bewoonde het kasteel Ter Coulster van 1622 tot 1784 en beheerden de ambachtsheerlijkheid Heiloo en Oesdom. Alleen de werkelijk rijken konden het zich veroorloven om hun familiewapen in wijnflessen te laten zetten! De opgraving bij het complex Craenenbroeck aan de Kennemerstraatweg in 2013 leverde naast akkersporen en ploegsporen ook paalgaten van huizen op. Die werden gedateerd op 1950 voor Chr. Daarmee zijn dit de oudste bewoningssporen van West-Nederland! Heiloo is alweer uniek!

Afb. 9 Informatiebord Oosterzijweg 1991

Sinds 2008 is archeologisch onderzoek gedaan in Zuiderloo, het gebied tussen Zevenhuizerlaan, Kennemerstraatweg en Hoogeweg. Het deel langs de Hoogeweg bestaat uit Oude Duinen en strandwalafzettingen, ± 2000 voor Chr. ontstaan door getijdewerking van de zee. Ten oosten van de strandwal ligt een strandvlakte met enkele zandopduikingen. Het onderzoek in Zuiderloo kent een doorgaande lijn t/m 2017. Bewoning heeft plaatsgevonden op de droge gedeelten van de strandwal. Men woonde in boerderijen waarin mensen en vee samen onderdak vonden. De ijzertijdboerderij en de toelichting daarop in het museum van Baduhenna vertelt hierover. Bij de archeologische opgravingen zien we zo dicht mogelijk bij de boerderij moesbedden of aardbeienveldjes terug. Ook zijn er sporen van de bewerking met een eergetouw op de rand van de strandwal en de strandvlakte. Het vee werd zo mogelijk geweid in de nattere gedeelten van de strandvlakte. In oude veenlagen zien we nog de sporen van dierenpoten terug, die door latere overstuiving haarscherp afsteken in het veen! Om zoet water te verkrijgen werden talloze putten in de duingrond gegraven tot op de minder doorlatende veenlaag. De rand van de putten werd verstevigd met veenplaggen,

-7-

kleiblokken, vlechtwerk van (wilgen-) tenen, houtwerk (boomstammen, latten) en houten tonnen. De mate van toepassing was afhankelijk van de tijd waarin men leefde en het materiaal dat voorhanden was. Op de bodem van putten met een rand van veenplaggen vinden we regelmatig een houten framewerk dat als basis diende. Dat kan een afgedankte velg van een Romeins wagenwiel zijn of een vierkant houten balkenwerk, vaak met pen-engatverbinding en sporen van eerder gebruik voor een ander doel (sloophout van de huizenbouw). Dit fundament dateert meer uit de vroege Middeleeuwen. Het vondstmateriaal bestaat voornamelijk uit aardewerkscherven. Meestal betreft het een kogelpot, handgemaakt aardewerk uit de ijzertijd/Romeinse tijd. Er is ook importaardewerk gevonden uit het Duitse Rijnland, met name bolpotten uit Mayen en Badorf. Er werd verbrande klei/leem (‘huttenleem‘) gevonden, afkomstig van smeedhaarden of ovens. Enkele stukken weefgewichten wijzen op de vervaardiging van textiel. Naast veel botten en scherven zijn ook enkele spectaculaire vondsten gedaan in Zuiderloo: - een stenen hamerbijl met houten steel van lijsterbes, waarschijnlijk als offer begraven bij een grafheuvel - een Vroegmiddeleeuwse nederzetting van gebouwen die in de loop van eeuwen zijn gebouwd en afgebroken - een bronzen hielbijl, nog ongebruikt dus hoogstwaarschijnlijk als godenoffer achtergelaten in het veen - twee grafheuvels met een palenkrans, in één heuvelrest werd verbrand menselijk bot gevonden - een werktuig van hertshoorn en een houten hamer(bijl) Archeologie een belangrijk onderwerp in Heiloo Door al deze opgravingen is een flink gedeelte van de bodem van Heiloo archeologisch onderzocht en zijn de gevonden artefacten veiliggesteld. De opgravingen zijn tevens een belangrijke aanvulling op onze kennis van het landschap en hoe de mensen daarin hebben geleefd. Hoe bouwden zij hun huis, hoe richtten zij hun directe omgeving in? Welke gewassen werden er verbouwd en welke dieren werden gehouden? Vrij naar Prof. Carenza Lewis in haar lezing tijdens de Reuvensdagen: “De waarde van archeologie is mede het brengen van nieuwsgierigheid van mensen in hun eigen omgeving. Wat was hier vroeger? En wie? Het is bijna een emotionele beleving als je via archeologie geconfronteerd wordt met mensen die vóór jou op de zelfde plek leefden, maar in een totaal andere wereld!” Archeologisch museum Baduhenna Wilt u de genoemde voorwerpen nog eens bekijken of meer informatie opdoen over archeologische opgravingen in Heiloo, kom dan gerust langs in ons Archeologisch Museum Baduhenna – we zijn iedere zaterdag open van 14.00 – 16.00 uur – of kijk op onze website www.baduhenna.nl De stichting werkt momenteel enthousiast met inzet van vrijwilligers aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Stichting Regionale Archeologie Baduhenna: “Het stimuleren van archeologisch en bouwhistorisch onderzoek, het publiek maken van de resultaten daarvan en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords”.


Het twintigjarig bestaan was een goede reden om een lezing te houden over opgravingen in Heiloo. De lezing werd verzorgd door Tim de Ridder, oud-plaatsgenoot, nu werkzaam als stadsarcheoloog in Vlaardingen. Tim heeft in de jaren 1987 tot 1997 meegeholpen bij talloze opgravingen in Heiloo. Tim ging in het begin van de lezing in op het landschap waarin Heiloo zo’n 4.000 jaar geleden voor het eerst bewoond is geweest op de hoge en droge strandwal en de invloed van de zee in de omringende strandvlakten. Over een periode van enkele duizenden jaren zijn verschillende grondlagen ontstaan die de archeologen een beeld geven van het klimaat, de plantengroei en de leefomstandigheden voor de mens. Daarna besprak Tim een aantal belangrijke opgravingen in Heiloo aan de hand van de vondsten en de relatie met dat landschap en de opeenvolgende grondlagen. Zo kon hij ons meenemen naar de unieke vondst in 1996 van het ‘houtje van Heiloo’, in de archeologische wereld eveneens een unieke

vondst voor West-Nederland! Deze zogenaamde ‘duwer’ t.b.v. het maken van vuur met behulp van een vuurboog dateert van 6000 v. Chr. Sommige archeologen twijfelen nog steeds aan deze toepassing en zien de uithollingen meer als het werk van boormossels! Tim nam ons mee naar de opgravingen aan de Raadhuisweg (1988) bij de bouw van de nieuwe vleugel van het gemeentehuis, de Egelshoek (1998) bij de opgraving van boerderij Hofstee. In de wijk Ypestein kwamen bij opgravingen in 1999 sporen tevoorschijn van akkerlagen en eergetouw krassen en sporen van het turfsteken ten behoeve van brandstofwinning. Aan het einde van deze boeiende lezing nam Tim ons mee naar zijn huidige werkterrein, met name de activiteiten ter gelegenheid van de viering van het jubileum ‘1000 jaar slag bij Vlaardingen’. *Voorzitter Baduhenna

Een donder wat…..? Joost Lubbers

O

p het moment dat u dit leest hebben wij al weer enige tijd geleden een lezing gegeven over de invloed van de Vikingen binnen Europa en hebben wij vele prachtige vondsten laten zien. Daarom vertel ik u dit keer over een ander bijzonder voorwerp, waar de meesten van u misschien wel overheen stappen als ze het zien.

Afb. 10 Twee donderkloten

Zoals u op Afb. 10 kunt zien lijkt het net een kleiknikker, echter met een doorsnede van iets meer dan 40mm. Rechts op Afb. 10 is zoals de kogel meestal wordt gevonden: kapot. De naam is ontstaan omdat de kogel werd afgevuurd vanuit een donderbus, zie Afb. 11. Dit is een kruit geladen geweer dat met een vuurkets werd geschoten. Door de grootte van de loop (er moest een kogel met een diameter van 40mm mee worden afgeschoten) was hier een behoorlijke hoeveelheid kruit voor nodig en wanneer er werd geschoten donderde het! De kleikogel werd voornamelijk gebruikt bij de jacht en was een voorloper van het hagelpatroon. Men mikte iets voor het doelwit. Hierdoor fragmenteerde de kleikogel en vormde zich een soort van hagelpatroon van gebakken kleifragmenten, dit vergrootte de kans dat je het doelwit kon raken. Bij het schieten van de kogel ging deze kapot en zei men, dat de kogel naar de kloten ging. Sommige van u hebben mogelijk wel eens gehoord van het spreekwoord “naar de kloten gaan”, door jongeren vaak gebruikt als ze te stappen waren. Maar dat is niet helemaal juist.

Een bal van klei, er wordt ook vaak gedacht dat het een Loeder of Bonk is, waar kinderen mee konden knikkeren. Nee, dit is een “Donderkloot”, een donder wat..? sorry voor het wat oneerbiedig klinkende taalgebruik, maar deze kleikogels werden in de volksmond “Donderkloten” genoemd. Afb. 11 Donderbus

-8-


Een laatste rustplaats in de Zijperpolder; slachtoffers van de slag bij Krabbendam Constance van der Linde*

I

n een weiland gelegen tussen de Hondsbossche Slaperdijk en de Schoorlse Zeedijk in de gemeente Bergen zijn in 2016 menselijke skeletresten aangetroffen. Het botmateriaal lag verspreid over het perceel; dit was veroorzaakt door een of meer metaaldetectoramateurs. In hun zoektocht naar metaal is een voormalige grafkuil verstoord. Om toch een zo nauwkeurig mogelijk beeld te krijgen van dit graf en de omvang van de verstoring werd in 2016 een archeologische waarneming en vervolgens een proefsleuven onderzoek gestart in het gedeelte van het weiland waar de Hondsbossche Vaart samenkomt met de Hargervaart (Afb. 12). Het werd uitgevoerd door Hollandia Archeologen uit Zaandijk. Twee menselijke skeletten en los botmateriaal zijn in kaart gebracht. Alles is gefotografeerd, getekend en met plastic afgedekt. In 2017 is een van de werkputten wederom opgegraven en onderzocht door Sjeng Dautzenberg** van Hollandia Archeologen en Constance van der Linde* van fysisch antropologisch onderzoeksbureau Tot op het Bot. Afb. 13

Het linkerscheenbeen van het bovenste individu heeft een horizontale scherpe breuk. Vooralsnog is het de vraag of dit voor de dood is ontstaan. Het bot was tijdens de opgraving niet schoon genoeg om dit te bepalen. Bij de uitwerking van het skeletmateriaal worden de breukvlakken nader onderzocht. Wellicht worden meer botafwijkingen ten gevolge van wapengeweld, lichamelijke inspanning, ziektes, of aangeboren botafwijkingen ontdekt. De mannen hadden in ieder geval in de onderste borst- en lendenwervels impressies, de zogeheten noduli van Schmorl. Zij ontstaan door degeneratie van de tussenwervelschijf en kunnen veroorzaakt zijn door bijvoorbeeld trauma van lichamelijke beweging of het dragen van zware bepakking.

Afb. 12

De skeletten bleken slechts tien tot twintig centimeter onder maaiveld te liggen. Zij lagen in tegengestelde richting en gedeeltelijk over elkaar heen (Afb. 13). Vermoedelijk zijn de lichamen op deze wijze neergelegd omdat de grafkuil snel moest worden gegraven en dit minder ruimte in beslag nam. Beide overledenen zijn tegelijkertijd begraven gezien de ‘botop-bot’ ligging. Het lichaam van de bovenste overledene was in een respectloze, neerwaartse positie in de grafkuil gelegd met de linker onderarm in een onnatuurlijke, horizontale houding op het linkerschouderblad en de linkerhand op het rechterschouderblad. Het linkerheupbeen en de beide benen lagen gedeeltelijk over de andere persoon heen. Laatstgenoemde lag ruggelings maar niet in een rechte houding en met de benen uit elkaar. De lichaamshoudingen toonden aan dat de overledenen haastig en onzorgvuldig zijn begraven. Aan de hand van de bekkens en de robuustheid van de pijpbeenderen is vastgesteld dat het om twee mannen gaat. De leeftijden bij overlijden en de doodsoorzaak zijn nog niet bekend. Vermoedelijk zijn de twee door loden musketkogels, die in het onderzoeksterrein zijn gevonden, om het leven gekomen.

-9-

Afb. 14


De overledenen zijn in uniform begraven getuige de gevonden stoffragmenten, metalen gespen, knopen en groene vlekken op de botten van metalen kledingaccessoires. Verschillende knopen hebben in het midden het cijfer 42 en het randschrift ‘Republique Francaise’ (Afb. 14). Dit bewijst dat het voormalige Franse soldaten zijn van de 42ste Halve-Brigade van het Frans-Bataafs leger. Tijdens de slag om de Zijpe op 10 september 1799 zijn veel Franse soldaten omgekomen door musketkogels of door verdrinking. Op die dag troffen het Engelse en het Frans-Bataafse leger elkaar ter hoogte van de Schoorlse Zeedijk en de Slaperdijk, vlakbij de onderzoekslocatie. De Engelsen wilden een einde maken aan de Bataafse Republiek en de Franse invloed op het continent en hadden op 27 augustus 1799 voet aan wal gezet in Grootte Keeten, wat resulteerde in de slag bij Groote Keeten. Op 10 september ontstond de tweede veldslag tussen beide partijen, de slag bij Krabbendam. De Franse generaal Brune had het Frans-Bataafse leger in drie colonnes ingedeeld waarvan de derde colonne alleen uit Franse soldaten bestond. Hun voornaamste taak was om de Britse rechtervleugel in te sluiten door de inname van de post in Petten en de dijk tot Krabbendam. De Fransen hadden draagbare bruggen bij zich om snel de sloten tussen de Dromerdijk en Slaperdijk over te steken. De soldaten van de 42ste en 45ste Halve Brigade kwamen in de ochtend van 10 september 1799 vanuit Schoorl over de Slaperdijk gemarcheerd onder leiding van de Franse generaal Vandamme. In de voorhoede raakte generaal David gewond door een snaphaan-schot in de hals en viel bewusteloos neer. Een korporaal en twee soldaten van de 42e Halve Brigade ontfermden zich over hem maar ook de korporaal werd door een kogel getrof-

fen en generaal David raakte gewond aan zijn arm en stierf enige tijd later. De voorhoede van de linkervleugel werd aangevoerd door de Franse adjunct-generaal Rostollant. Zij liepen via de Hargerweg richting de Groeter molen, maar de vaart langs de Schoorlse Zeedijk vormde een belemmering. Tientallen grenadiers trachtten de vaart zwemmend over te steken. Een dertigtal verdronken en een aantal raakten gewond of stierven door Engelse bajonetten. De Fransen werden aangevallen door twee Engelse brigades onder leiding van generaalmajoor Burrard. Zij stonden achter de Zijperdijk en het uiteinde van de Slaperdijk opgesteld. Ook werden de Fransen zwaar beschoten door Engelse artilleristen, vijftig infanteristen, een fregat en vier kanonneerboten onder commando van Lord Campbell. De Fransen vielen de Engelsen tien keer aan wat telkens werd afgeslagen door de Engelsen. Volgens de Franse adjudant-generaal Dardenne resulteerde de strijd in 789 Franse doden en gewonden. Van het 3de Bataljon van de 42ste Halve-Brigade stierven 400 man of raakten gewond. De Engelsen verloren veel minder soldaten: 34 doden, 125 gewonden en 18 gevangenen. * Constance van der Linde is senior fysisch antropoloog en knaarcheoloog. Sinds 2008 heeft zij fysisch antropologisch onderzoeksbureau Tot op het Bot. ** Sjeng Dautzenberg is senior kna-archeoloog bij Hollandia Archeologen. ►Gebruikte literatuur zie blz. 25.

De Schager Paal Karel Numan

H

et hoe en waarom Op 11 januari jongstleden is bij de paal die de grens aangeeft tussen twee stukken van de Nieuwe West-Friese Zeedijk een bordje geplaatst waarop kort staat vermeld wat de betekenis van die paal is (Afb. 19). Een derde deel van de dijk – gezien vanaf Sint Maarten – moest worden onderhouden door de gelanden op de Waardgeerzen, allen woonachtig in de Geestmerambacht. Het overblijvende tweederde deel vanaf daar tot aan Hemkewerf of liever de eigenlijke Burghorn (Dijkhoek) door de Schager en Niedorper Koggen. De inwoners van Valkkoog, Sint Maarten, Dirkshorn, Oudkarspel, Noord- en Zuid-Scharwoude, Broek, Oterleek en Veenhuizen die land hadden in een van beide Waarden moesten in opdracht van het Hof van Holland 1333 meter van de Nieuwedijk onderhouden. De inwoners van Schagen, Barsingerhorn, Haringhuizen, Winkel en de beide Niedorpen kregen opgedragen het onderhoud van de resterende 2666 meter van de vier kilometer lange nieuwe dijk voor hun rekening te nemen. Het heeft vele jaren geduurd voordat alle betrokkenen die taak op zich namen. Er moest een uitdrukkelijk bevel van de Raad van de Hof van Holland aan te pas komen om ze zover te brengen dat ze hun geruzie staakten.

- 10 -

Afb. 15 Fragment uit de 'Nieuwe Caarte van het Dijkgraafschap van West Vriesland genaamt Geestmer-ambagt, Schager en Niedorper Cogge', 1730, H. de Leth (Collectie Regionaal Archief Alkmaar). “Den Ouden Vriessen Zee Dijk” heet thans Valkkogerdijk. De Nieuwe (West-Friese Zee)dijk is op de kaart aangeduid als Den Nieuwen Dijk.


Het octrooi Aan het eind van het jaar 1461 was de inpoldering van het landeken -zoals het in die tijd vaak werd genoemd- van de Burghorn een feit. Philips de Goede had in 1456 aan zijn oom, Willem de Bastaard van Holland, heer van de Heerlijkheid Schagen toestemming verleend dit stukje buitendijks land, liggend in de Zijpe, in te polderen. Het ging om een ham of hoek slijks, schorren en slikken, die ontstaan was bij het aanleggen van de inlaagdijk die nu bekend is als de Valkkogerdijk, liggend tussen Sint Maarten en het begin van de Tolkerdijk en het begin (of het eind) van de Oudedijk van Schagen.

Afb. 16 De “Schager en Niedorper Koggenkant” van de paal (foto Karel Numan)

Afb. 17 De “Geestmerambachtkant” van de paal, nog flink bemost (foto Karel Numan)

De gevaarlijke inham Deze hoek was een gevaarlijk stuk in de gehele omringdijk, omdat het water bij storm er vast liep en hoog werd opgestuwd. Het was niet alleen een gevaarlijk punt voor de direct aan- en omwonenden, maar ook voor de rest van Holland en West-Friesland, omdat bij een doorbraak ook andere dijken, waaronder de Huigendijk tussen de Schermer en de Heerhugowaard gevaar liepen. De raad van Philips de Goede was zich daar heel goed van bewust. Reden te meer om Willem van Beijeren toestemming tot de bedijking te geven, uiteraard op zijn eigen kosten. Daar tegenover stond dat hij ook de mogelijke vruchten mocht plukken. Hij kreeg 105 geersen toegewezen, kreeg de tienden en hij mocht het hele gebied(je) zijn Heerlijkheid noemen met de hoge, middele en lage jurisdictie. De jongste zoon Na korte tijd stond Philips de Goede toe dat de jongste zoon van Willem van Beijeren, eveneens Willem geheten, beleend werd met deze Heerlijkheid. Zijn oudste zoon Aelbrecht zou hem opvolgen als heer van Schagen, zijn tweede zoon Jan, was reserve. Mogelijk had Willem van Beijeren in de gaten, dat zijn Aelbrecht niet wou deugen. Hoe dat ook zij, de jongste zoon is maar kort heer van Burghorn geweest, hij droeg de Heerlijkheid over aan zijn broer Jan. Het heeft tot de machtswisseling aan het eind van het leven van Josina van Beijeren, de dochter van Aelbrecht, geduurd voordat de beide heerlijkheden Schagen en Burghorn weer in een hand kwamen. Jan (Johan) van Schagen, de zoon van de al genoemde Jan, was hem opgevolgd in de Burghorn en ‘kreeg’ kort voor de dood van zijn tante Josina ook de heerlijkheid Schagen.

- 11 -

Te laag en te smal Inmiddels was er in een van de oudste poldertjes van Nederland al van alles gebeurd. Er was al vanaf het begin geconstateerd dat de nieuwe dijk te laag was, ruim anderhalve meter lager (6 voet) dan de aangrenzende dijken bij Sint Maarten en bij Hemkewerf. Dat moest wel verkeerd aflopen. De gelanden, de geërfden van de polder zelf hadden eenvoudigweg de mankracht niet om daar wat aan te doen. Degenen die door Philips de Goede en dus ook door Willem van Beijeren verantwoordelijk waren gemaakt voor het onderhoud, hadden alleen maar ruzie over de vraag of ze dat wel moesten doen. De Valkkogerdijk, hun dijk oorspronkelijk, was slaper geworden en dus waren ze er wel klaar mee. Het moest eerst fout gaan. En dat ging het en goed ook. In het najaar van 1508 en in 1509 kwam de Burghorn onder water te staan. Een dijkdoorbraak? Of liep het water bij storm gewoon over die te lage dijk heen? Hoe het ook zij, er verdronken mensen, er spoelden huisjes de dijk af, de kerk (ja, u leest het goed!) verdween in het water, de spullen van veel inwoners, ook die van de Heer van Burghorn gingen reddeloos verloren. Ruzie en de oplossing Daarna ontstond er ruzie tussen Burghorn en Schagen (+ Niedorp) over de afvoer van het water. Schagen wilde al dat zoute water niet en Burghorn had geen andere mogelijkheid dan gebruik maken van de sluis in de Oudedijk bij de Hale. Het water moest immers worden afgevoerd via de sloten in Schagen naar de zeesluizen bij Kolhorn. Het is er hard aan toe gegaan. De Hof van Holland heeft allerlei tussenoplossingen bedacht en soms hielden die even stand tot een van de partijen er weer genoeg van had. De uiteindelijke oplossing kwam toen de Zijpe definitief bedijkt werd in 1596. Dat betekende nog niet dat er een definitieve oplossing was voor het waterbezwaar van de Burghorn, maar er ontstond een geoliede samenwerking tussen die van Burghorn en die van Schagen, mede dankzij het feit dat beide Heerlijkheden toch onder een heer stonden. De mogelijke datering Al die tijd heeft de ’Schager paal’ gefunctioneerd als scheidingspaal, de grens aangevend tussen de twee onderhoudsplichtige partijen Geestmerambacht (de gelanden op de Waardgeerzen) en Schager en Niedorper Koggen. Zo’n paal had het eeuwige leven niet en werd derhalve met enige regelmaat vervangen door een nieuwe. De laatste keer dat dat gebeurde is inmiddels bekend. De rekening gevonden door de archivaris van het Hoogheemraadschap, Diederik Aten, geeft aan sinds wanneer (het kan een dag schelen) de huidige paal die grens aangeeft. Hij trof in de Rekening van het Geestmerambacht een post aan voor de levering van hardstenen nummerpalen langs de Geestmerambachtse Zeedijk door ene J. Klerk. Het is niet onmogelijk dat de paal waarover we het hier hebben toen geleverd en geplaatst is ter vervanging van wat er stond. De verantwoordelijken nu De huidige scheidingspaal heeft overigens geen enkele functie meer, behalve dan een historische, om de eenvoudige reden dat het onderhoud van de dijk in twee handen is gekomen, die van de gemeente Schagen als het gaat om de weg eroverheen en het etgras en die van het Hoogheemraadschap als het gaat om het dijklichaam. Ruzie tussen die beiden is


ondenkbaar, zeker als het gaat om de paal. De gemeente draagt de verantwoordelijkheid voor de paal, voor het onderhoud ervan en voor het erbij geplaatste informatiebordje. En dat betekent dat het in goede handen is. Toen het Hoogheemraadschap die verantwoordelijkheid droeg, ging het trouwens ook goed. Ondanks dat de jongens van de familie Dekker die net in de Zijpe in de al lang verdwenen boerderij langs de dijk woonden, dezelfde paal gebruikten om zich in de winter over de sneeuw langs de dijk omhoog te hijsen en zich vervolgens weer naar beneden lieten glijden. Waar een paal al niet goed voor is.

Afb. 19 Het informatiebordje, waarop kort vermeld staat wat de functie van de paal is (geweest) (foto Roel de Haan)

Afb. 18 Burgemeester Van Kampen en Karel Numan onthullen het bordje (en de paal) (foto Roel de Haan)

Een bijzonder langhuis in West-Friesland Jaap van Rossum

Afb. 20 Langhuis Oosterleek 39. V.l.n.r. voorgevel, gevel rechterzijde, achtergevel en gevel linkerzijde (Tek. uit Brandts Buys)

T

ijdens de RAG-lezing op 14 december 2017 door Dieuwertje Duijn, archeoloog bij Archeologie WestFriesland, vernamen we dat er in Noord-Holland nog zo’n 5000 stolpboerderijen staan, terwijl dat er rond 1950 nog 10.000 waren. De sterke afname van het aantal stolpboerderijen, de iconen van het Noord-Hollands landschap, is de aanleiding geweest tot de campagne Red de Stolp, die nu loopt. In onze provincie komt echter nog een ander, minder opvallend type boerderij voor, nl. het langhuis, een klein type boerderij, geschikt voor de uitoefening van een klein boerenbedrijf met gemengd bedrijf. Een van de nog bestaande langhuizen is recent van de ondergang gered: het langhuis Oosterleek 39 in Oosterleek, West-Friesland. Het gaat hier om een representatief voorbeeld van een langhuis.

- 12 -

Langhuis Een langhuis is een langwerpig, rechthoekig boerderijtje met voor en achter een eenvoudige, vaak (deels) houten topgevel, waar de verschillende woon- en bedrijfsruimten (voores/voorhuis, weuning/woonkamer, koeies/koestal) achter elkaar liggen. Vaak is er ook sprake van een (deels) verlaagde zijgevel. De gebouwtjes, die een asymmetrische indeling hebben, liggen doorgaans loodrecht op de weg. Er was plaats voor slechts enkele koeien. Het hooi werd buiten op het erf opgeslagen in een zgn. klamp, een onoverdekte berg hooi, beschermd door een met stenen verzwaard net. Dit soort langhuizen dateert meestal uit het begin van de 19de eeuw, soms zijn zij ouder. Naast het type langhuis dat hier wordt beschreven, zijn er nog


andere langhuistypen, zoals de hooihuisboerderij en de langhuisstolp, waarvan aangenomen wordt dat beide zich ontwikkeld hebben vanuit het langhuis. Op deze twee typen gaan we hier verder niet in. Het langhuis met afzonderlijk woon- en stalgedeelte komt al voor vanaf 1200. De oervorm van dit type boerderij komen we in feite al tegen in de prehistorie (neolithicum, bronstijd, ijzertijd) en later nog steeds in de Romeinse tijd en de middeleeuwen). De stolpboerderij laat zich pas in de loop van de 16de eeuw zien. Hoeveel langhuizen er thans nog in Noord-Holland zijn, is niet bekend, maar authentieke exemplaren van het type Oosterleek 39 zijn bijzonder zeldzaam.

Het langhuis Oosterleek 39 Boerderijdeskundige Loek Brandts Buys (1908-1983) geeft een nauwkeurige beschrijving van de situatie in 1973 van het langhuis in Oosterleek, dat toen te midden van een boomgaard lag. Deze situatie is thans nog goed terug te vinden. Samengevat beschrijft Brandts Buys het huis als volgt. Het langhuis heeft van voor naar achteren (zie voor de nummers Afb. 22) achtereenvolgens een voorhuis (1), een woonkamer (2), daarachter rechts een keuken (3) en links een berghok (5), daarachter een bak (= regenwaterput)(4), daar weer achter rechts een opkamertje (7) en links een (voormalige) kleine koestal (6). Onder het opkamertje en de bak bevindt zich een kleine kelder (8).

Afb. 23 Het langhuis in Oosterleek na de restauratie in 2017 (foto Jaap van Rossum) Afb. 21 Het langhuis in Oosterleek in 1968 (foto G.J. Dukker; bron beeldbank RCE)

Afb. 22 Plattegrond langhuis Oosterleek 39 (Tekening uit Brandts Buys)

- 13 -

Het huis heeft voor en achter een topgevel. Linksachter bevindt zich de lage wand van het berghok en de kleine stal. Het voorhuis heeft een gesloten voorgevel met een deur. De planken van de houten voorwand zijn verticaal getimmerd, die van de linkerzijgevel horizontaal. De rechterzijgevel is evenals de muren van het achterend (stal en werkruimte) van steen. Bij het woongedeelte is deze muur aan de binnenzijde met hout bekleed. De vloer van het voorhuis bestaat uit geel en groen geglazuurde en in patroon gelegde plavuizen en de houten wanden zijn er enkelvoudig. De woonkamer heeft evenals het voorhuis in beide zijgevels een (schuif)raam. Tussen deze twee ruimten bevinden zich twee bedsteden, een kast (die na de restauratie deel uitmaakt van de vergrote bedstede) en een zgn. hosje (portaal) als verbinding tussen de woonkamer en het voorhuis (Afb. 32). Rug aan rug bevinden zich zowel in de woonkamer en als in de keuken een schouw, elk voorzien van gekleurde tegeltableaus (waarover later meer). De buitenmuur van de kelder met een dikte tot 59 cm en de binnenmuur, 35 cm dik, doen vermoeden, dat bij de bouw van het boerderijtje gebruik gemaakt is van een reeds bestaand keldertje, dat volgens Brandts Buys wellicht van een stenen-kamer (stenen huis, bedoeld om veiligheid te bieden tegen belagers) kan zijn geweest. Op 17de eeuwse kaarten zijn echter op deze plek geen bouwwerken te zien (Afb. 25). Het opkamertje boven het keldertje was oorspronkelijk een donker hokje, waar slechts een oogvormig ruitje wat licht gaf. Nu bevindt zich hier een moderne trap naar de zolderverdieping. De kleine koestal, nu bestemd als sanitaire ruimte, bood plaats aan drie koeien. De ouderdom van het boerderijtje schat Brandts Buys op 18de eeuw. De beide schouwen zouden volgens hem vroeg 19de eeuws zijn.


sloop dan wel renovatie heeft Archeologie West-Friesland (AWF) een archeologische quickscan uitgevoerd. Het advies dat hieruit voortvloeide hield in: bij restauratie van het inmiddels tot bouwval verworden langhuis de archeologische resten in tact laten en bij sloop/nieuwbouw bouwhistorisch en archeologisch onderzoek uitvoeren.

Afb. 24. De lage uitbouw met de kleine koestal (6) en het berghok (5) en de drie ovalen raampjes. Geheel links de achterdeur (foto Jaap van Rossum tijdens de restauratie in 2017)

De constructie van het langhuis is een houtskelet met zeven traveeën, bestaande uit eikenhouten dekbalkgebinten, geplaatst op een bakstenen plint. Oorspronkelijk zal het huis geheel van hout zijn geweest. De kleine koestal bevat gemetselde ovalen raampjes (Afb. 24). De afmetingen van het langhuis zijn: lengte 16,5 m, breedte voor 5,5 m en achter 7 m. Archeologie Toen Brandts Buys het langhuisje in 1973 beschreef verkeerde het al in onbewoonde en verwaarloosde staat. Nadien is het verval gestadig voortgegaan, ondanks het feit dat het boerderijtje al op 26 maart 1974 de status van rijksmonument kreeg en de kap omstreeks 1980 is vernieuwd. Tijdens de langdurige leegstand vanaf 1995 zijn de fraaie tegeltableaus van de twee schouwen gestolen.

Afb. 26 Oosterleek 39 (kavel 133) en het inmiddels verdwenen Oosterleek 37 (kavel 144) op de kadastrale kaart uit de serie 1811-1832, opgemeten door S.P. van Diggelen (Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)

AWF heeft bij het tijdens de restauratie inpandig uitgraven van het huis in Oosterleek begeleidend archeologisch onderzoek gedaan. Er kwamen onder meer grote asputten bij de schouwen, een mestgoot van de stal, een verdwenen binnenmuur en een waterput in de stal tevoorschijn. Ook zijn er sporen gevonden van oudere bebouwing, o.a. een kelder en een schoorsteenfundering.

Afb. 25 Oosterleek op de kaart van West-Friesland, toegeschreven aan Johannes Dou, ca. 1655 (CD-ROM Noorderkwartier perfect gemeten, HHNK/WA), x = bij benadering de huidige locatie van Oosterleek 39

Afb. 27 Rechterzijde van Oosterleek 39. Het metselwerk is zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat gehouden. Let ook op de goot, rustend op zgn. gootklossen. (foto Jaap van Rossum tijdens de restauratie in 2017)

Gelet op de ligging binnen de historische dorpslint van Oosterleek, is aan het terrein waarop het langhuis staat een hoge archeologische waarde toegekend. Er zijn restanten uit de nieuwe tijd en mogelijk uit de late middeleeuwen aanwezig. De Oosterleek is van oorsprong een veenstroompje, van waar uit na 1000 het omliggende gebied is ontgonnen. Het huis Oosterleek 39 staat voor het eerst afgebeeld op de kadastrale kaart uit de serie 1811-1832. De dorpsweg heette toen Hemdijk (Afb. 26). Het langhuis stond evenals een inmiddels verdwenen buurhuis Oosterleek 37 op een nu nog zichtbare kunstmatige verhoging. Vooruitlopend op eventuele

Restauratie van het langhuis Tot sloop en nieuwbouw is het gelukkig uiteindelijk niet gekomen. In 2015 wist Vereniging Hendrick de Keyser het boerderijtje in Oosterleek als “een zeldzaam goed bewaard voorbeeld van een Westfries langhuis” te verwerven. In oktober 2016 werd gestart met de restauratie. De schouwen zijn daarbij opnieuw voorzien van in totaal tien tegeltableaus, die goed overeenkomen met de oorspronkelijke, gestolen tegelwerken, die nog bekend waren van oude foto’s (Afb. 28 t/m Afb. 30). De tableaus stellen bokalen met bloemen, boerentaferelen en vogelkooitjes voor. De aanschaf van de “nieuwe”

- 14 -


tegels was mogelijk door een succesvolle crowdfundingsactie via Voordekunst. Het huis is nieuw gefundeerd en het houtwerk (gebinten, kozijnen enz.) is gerenoveerd of vernieuwd. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de oorspronkelijke bouwmaterialen. De (ver)bouwsporen, ook in het metselwerk aan de buitenzijde, zijn zo goed mogelijk zichtbaar gelaten

Afb. 28 Betegelde, vroeg 19de eeuwse schouw in de woonkamer van Oosterleek 39 in 1964 (Foto uit Brandts Buys )

Afb. 29 Schouw woonkamer na restauratie (foto Jaap van Rossum)

(Afb. 27). Na 15 maanden was de restauratie afgerond, zodat op 9 maart 2018 het fraaie resultaat voor het eerst kon worden getoond. Het langhuis kan nu via Vereniging Hendrick de Keyser via “Monument en Bed” als vakantiehuis voor vier personen worden gehuurd.

Afb. 30 Betegelde schouw in de keuken van hetzelfde boerderijtje in 1964 (Foto uit Brandts Buys )

archeologie en geschiedenis van de Westfriese Omringdijk tussen Hoorn en Enkhuizen, 2016, blz. 375 en 378 - Informatieblad Ver. Hendrick de Keyser/Voordekunst - Mededelingen van Dieuwertje Duijn en Mark van Raaij - Postma, D., het zodenhuis van Firdgum, Groningen, 2015, blz. 12 - Ver. Hendrick de Keyser, Bericht aan de leden, juni 2017, blz. 1 en maart 2018, blz. 3 - Ver. Hendrick de Keyser, Jaarverslag 2016 - Zantkuyl, H.J., Bouwen in Amsterdam, Het woonhuis in de stad, Dl. 1, Afl. 1, blz. 1.

Gebruikte literatuur - Archeologie West Friesland (J.T. Verduin en M.H. Bartels), Archeologische Quickscan Langhuis “Boerderij Balk”, Oosterleek, gemeente Drechterland, adviesnummer 15033, 2015 - Bakker, B. e.a., Het landschap van Rembrandt, wandelingen in en om Amsterdam, Amsterdam, 1998, blz. 56 - Brandts Buys, L., De landelijke bouwkunst in Hollands Noorderkwartier, Arnhem, 1974, blz. 208-212, 237, 370, afb. 258, afb. 498, afb. 499 - cultureelerfgoed.nl/monumenten/37137 - Gerritsen, S, in: Michiel H. Bartels (red.), Dwars door de dijk;

Afb. 32 Hosje als verbinding tussen het voorhuis en de woonkamer (foto Jaap van Rossum)

Afb. 31 Schouw keuken na restauratie (foto Jaap van Rossum)

Afb. 33 Een van de twee bedsteden in de woonkamer (foto Jaap van Rossum)

In Poldergeest 22 (mei 2016, blz. 24-26) besteedden we aandacht aan de bouwhistorische en archeologische achtergronden van een sterk vervallen langhuis in Kreil, dat van oorsprong dateert van omstreeks 1790 en deels gebouwd is op de fundamenten van een eerder pand uit ±1620. In een artikel in Poldergeest 15 (oktober 2012, blz. 6-8) worden enkele langhuisboerderijen in Heiloo en Limmen besproken. Een voorbeeld van een langhuisstolp wordt genoemd in Poldergeest 21 (oktober 2015, blz 911).

- 15 -


Kort verslag van de lezingen St. RAG najaar 2017 Jaap van Rossum

A

fgelopen najaar mochten wij weer veel belangstellenden ontvangen bij onze drie lezingen in de grote zaal van Het Behouden Huis in Oudkarspel. Het thema van de lezingen was ditmaal Boerderijen in Noord-Holland Noord.

Afb. 34 Mark van Raaij in de grote zaal van Het Behouden Huis (foto Jaap van Rossum)

Op dinsdagavond 14 november 2017 verzorgde Mark van Raaij, amateurarcheoloog van werkgroep Oud Limmen, een lezing over historisch en archeologisch boerderij-onderzoek naar langhuizen, protostolpen en latere stolpen. Er waren 47 toehoorders. De lezing ging over de ontwikkeling in de 16de eeuw van boerderijen in Noord-Holland, van langhuis naar stolp. Er kwamen vijf onderwerpen aan bod: 1. een boerderijplattegrond in Limmen aan de Zuidkerkenlaan (1992), 2. de archeologie van de 14de-16de eeuw, 3. de landmeterskaarten uit 16de-17de eeuw, 4. vergelijking tussen de regio’s en 5. de factoren, die de ontwikkelingen hebben bepaald. Stolpen dateren vnl. van ná 1600. Boerderijtypen, die zijn besproken, zijn: de berghuisboerderij uit de 16de eeuw, het langhuis met kapschuur, de langhuisstolpen type S en type A, de historische langhuisstolpen zonder deel, de Wieringer boerderij, de stolpen en/of kapschuren bij blekerijen in Haarlem (Overveen), stolpboerderijen, de krukhuisboerderij, het langhuis met achter aangebouwde lage schuur, het langhuis met eenzijdige uitbouw bedrijfsdeel en de hooihuisboerderij. Mark toonde verscheidene kaartafbeeldingen en grafieken, waaruit ontwikkelingen konden worden afgeleid. Een van de conclusies was dat er in Noord-Holland grote verschillen tussen de regio’s bestaan in voorkomen en ontwikkeling van de verschillende onderscheiden boerderijtypes. Donderdagavond 30 november 2017 besprak Harold D.E. Bos, kunsthistoricus, gespecialiseerd in wooncultuur en oude interieurs, de ontwikkeling van de pronkkamer in boerderijen in West-Friesland. Er waren ongeveer 45 toehoorders. Harold Bos heeft vanaf 2003 80 boerderijen bezocht, veel archiefonderzoek gedaan en interviews afgenomen met oude bewoners. Bij de ontwikkeling van boerderijen geldt: vorm volgt functie. Aan boerderijen met gemengd bedrijf worden andere eisen gesteld dan aan boerderijen met uitsluitend veeteelt. Pronkkamers hebben geen schoorsteen, dus geen verwarming. Zij zijn doorgaans geplaatst in een uithoek van de boerderij, zover mogelijk van de stank en de hooiberg. In de pronkkamer werden de kostbaarheden bewaard: linnengoed (in een kabinet), sieraden, brandkast, waardepapieren e.d. In

- 16 -

de woonkamer bevindt zich wel een schoorsteen. Verscheiden Westfriese en Noord-Hollandse stolpen werden nader belicht, zoals het Langhuis in Oosterleek (zie ook blz. 12), de Barmhartige Samaritaan (met voorhuis, zaadkamer, stenen gevel van het voorhuis met elementen vergelijkbaar met elementen van Huis met de Schopjes in Alkmaar, houtskelet, o.a. te zien aan de muurankers en wagenschot in het “voores”, het voorhuis), diverse boerderijen in o.a. Twisk, Hoogwoud (Museum West-Frisia), Twisk, Wadway en Wognum (‘Welgelegen’ met links een leugendeur). Nog twee interessante weetjes: de ruimte tussen twee ramen heet een ‘dam’: hier hangt vaak een damspiegel. Een kraak is een lijst waarop aardewerken borden kunnen worden geplaatst. Voor wie meer wil weten over deze onderwerpen, hebben we twee leestips: 'Bewaren en pronken' in boerderijen in WestFriesland door Harold D.E. Bos in Jaarboek West Friesland Oud en Nieuw, 2003, blz. 118-126 (met onder meer twee kleurenfoto's van interieurs in Hoogwoud) en West-Friesland toen en nu, deel 10, Stolpboerderijen met teksten van Harold D.E. Bos en Volkert J. Nobel. De links naar deze publicaties staan op de RAG-website www.rag-archeologie.nl.

Afb. 35 Boerderij Barmhartige Samaritaan in Blokker (foto Jaap van Rossum)

Tot slot gaf Dieuwertje Duijn, archeoloog en specialist materialen en archeobotanie bij Archeologie West-Friesland, op donderdagavond 14 december 2017 een lezing over bouwhistorisch, dendrochronologisch en archeologisch onderzoek naar oude stolpboerderijen in West-Friesland. Er waren 43 toehoorders. Stolpboerderijen vallen onder de Noordelijke Huisgroep, waaronder ook de Groningse en Friese boerderijen vallen. In Noord-Holland staan nu nog zo’n 5000 stolpen; in 1950 waren er nog zo’n 10.000! Een stolp heeft 4 onderdelen: hooiberg, dars, koestal, woonvertrekken. Stolpen worden gebouwd vanaf ca 1550. De basis van de stolp is het vierkant, vóór 1600 van eikenhout, ná 1600 van naaldhout (grenen). Dieuwertje onderscheidt drie typen stolpen: 1. Westfriese stolp (voorhuis, darsdeur in voorgevel, staart), 2. Langhuisstolp en 3. Noord-Hollandse stolp (vaak symmetrisch). Archeologie West-Friesland doet onderzoek naar stolpen die


gesloopt gaan worden. Dit zijn er 5 à 10 per jaar. Men heeft vooral interesse voor stolpen van vóór 1825. Er vindt bovengronds (houtmonsters) en ondergronds onderzoek (archeologie) plaats. Belangrijk doel van het stolpenonderzoek is het bepalen van de ouderdom van de stolp. Op de Barmhartige Samaritaan staat het jaartal 1659. Dit zal inderdaad het bouwjaar zijn geweest. Zo’n jaartal zegt overigens niet alles. Het vierkant bepaalt de ouderdom van de stolp, behalve als er gebruikt gemaakt is van hergebruikt hout. De ouderdom van het hout van het vierkant kan worden vastgesteld d.m.v. dendrochronologisch (jaarringen-)onderzoek. Met behulp van de computer kan de jaarringenstructuur worden vergeleken met referentiekalenders, die tot 6000 v.Chr. teruggaan. Hiermee kan op het jaar nauwkeurig de ouderdom van het hout worden bepaald. Oorspronkelijk waren de gevels van de stolpen van hout. Later zijn deze op een enkele uitzondering na versteend. Er zijn inmiddels 16 boerderijen onderzocht. Hiervan worden er tijdens de lezing negen stuks behandeld. Het hout van de vierkanten blijkt vaak afkomstig te zijn uit ZuidNoorwegen, later ook uit Finland. Op het hout zijn soms handelsmerken van de houthandelaars te zien. Ook wordt soms hergebruikt hout aangetroffen (bijv. eerder gebruikte en

versleten molenwieken/-roeden), dat daarom ongeschikt is voor de datering van een stolpboerderij. Bij het boerderijonderzoek wordt gebruik gemaakt van de eerste kadastrale kaarten uit 1826, die zeer nauwkeurig zijn. Staat de te onderzoeken boerderij daar al op, dan is hij interessant. In de 19de eeuw werden de stalruimtes vaak vergroot, omdat de kaasmakerij toen erg bloeide en er daarom steeds meer koeien werden gehouden. Ook ontstaat in die tijd vaak de (koele) melkkelder. Stolpboerderijen zijn soms meermalen verbouwd en aangepast en zien er thans vaak helemaal niet zo oud uit als ze feitelijk zijn, bijvoorbeeld doordat zij latere gevels hebben. Het vierkant is door zijn onverwoestbare constructie vaak altijd nog wel origineel en daarmee dus maatgevend voor de ouderdom van de stolp. Stolpen werden gebouwd door (gespecialiseerde) timmerlieden, die gebruik maakten van kaapstanders om het vierkant overeind te krijgen. Verreweg de meeste stolpen in Noord-Holland hebben geen beschermde status en zijn dus vogelvrij. Vandaar de actie Red De Stolp, die vorig jaar van start is gegaan, zie: www.reddestolp.nl (o.a. voor het melden van bedreigde stolpen).

Nieuwe publicaties

I

n deze rubriek brengen we enkele nieuwe publicaties op het gebied van archeologie, historische geografie en bouwhistorie (boeken, tijdschriften, rapporten) onder de aandacht, die (deels) betrekking hebben op Noord-Holland Noord.

Auteurs: verscheidene professionele archeologen. Jaar: 2017. Titel: Archeologische Kroniek van Noord-Holland 2016. Uitgever: Provincie Noord-Holland. Aantal bladzijden: 200. Prijs: gratis, bestellen of downloaden via www.ragarcheologie.nl.

Auteurs: Herman Lambooij m.m.v. Willem Messchaert. Jaar: 2017. Titel: Wieringer Dijkgeschiedenis. Uitgever: Vrienden van de Hondsbossche i.s.m. Stichting Uitgeverij Noord-Holland. Aantal bladzijden: 96. Prijs: € 17,95.

Een groot deel van de archeologische ontdekkingen in NoordHolland worden verzameld in de Archeologische kroniek van Noord-Holland, die elke jaar verschijnt. In de uitgave van 2016 staan foto’s en beschrijvingen van opgravingen en vondsten, die zijn gedaan in o.a. Alkmaar, Bergen, Castricum, Den Helder, Heerhugowaard, Hollands Kroon en Schagen.

De geschiedenis van dit oude eiland in de Zuiderzee is onlosmakelijk verbonden met de strijd tegen het water. Iedere vorm van dijktechniek werd hier toegepast: natuurlijke wierdijken opgebouwd uit een zwaar pakket zeegras, dat rond het eiland van de wadbodem werd gevist en later volgden dijken versterkt met keien, basalt, beton en asfalt.

Kees Nieuwenhuijsen (Vlaardingen, 1954) vertelt de geschiedenis van West-Frisia (het latere graafschap Holland) in de tiende en de elfde eeuw. Hij doet dat op basis van tal van annalen, kronieken en oorkonden. Strijd om West-Frisia is geïllustreerd met afbeeldingen van manuscripten, landkaarten, genealogische overzichten en archeologische vondsten. Auteur: Kees Nieuwenhuijsen. Jaar: 2018. Titel: Strijd om West-Frisia. Uitgever: Omniboek. Aantal bladzijden: 288. Prijs: € 20,00.

Auteur: Martijn René Manders. Jaar: 2017 Titel: Preserving a layered history of the Western Wadden Sea; Managing an underwater cultural heritage resource. Uitgever: RCE. Aantal bladzijden: 217. Prijs: kosteloos downloadbaar via www.ragarcheologie.nl.

- 17 -

Proefschrift over erfgoed onder het zand en het water van de Waddenzee (in het Engels, er is een korte samenvatting in het Nederlands). Dit proefschrift laat door middel van een testgebied -het Westelijk deel van de Waddenzee rondom de oude rede van Texel- zien waar de bedreigingen voor het onderwater cultureel erfgoed liggen, hoe deze zijn te verzachten en op welke wijze gebruik kan worden gemaakt van het erfgoed. Onderwatererfgoed is voor velen onzichtbaar en veelal geldt dan ook de uitdrukking ‘uit het oog uit het hart’.


De relevantie van het erfgoedbeleid van de Gemeente Heerhugowaard Gerlof Kloosterman*

T

er gelegenheid van een mini-symposium op 7 juli 2017 in Veenhuizen is in een lezing het gemeentelijk erfgoedbeleid in perspectief gezet. Er is in 2016 onderzoek gedaan naar de grafkelder van de Brederodes en daarbij zijn fundamenten van oude kerken gevonden. In de lezing is stilgestaan bij de vraag waarom deze onderzoeken relevant zijn. In deze bijdrage gaat het niet zozeer op de relevantie voor het erfgoed zelf, maar voor de lokale samenleving. De Erfgoedwet definieert cultureel erfgoed als “uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen. Bronnen die in de loop van de tijd door de mens tot stand zijn gebracht of zijn ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving. Bronnen die mensen identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.” Cultureel erfgoed is dus de bron van het verhaal over de geschiedenis van een plek: het maakt het verleden zichtbaar en versterkt zo ons cultureel en historisch besef en daarmee onze identiteit. Het biedt ankerpunten om het heden te begrijpen en om over de toekomst na te denken. Cultureel erfgoed is daarmee ook een inspiratiebron voor vernieuwing in vormgeving, beeldende kunst en bij ruimtelijke ontwikkelingen. En die ruimtelijke ontwikkelingen zijn een belangrijke drager van ons erfgoed. Dat klinkt mooi, maar het zijn zinnen die uit theoretisch wetenschappelijke publicaties komen. De Engelsen zeggen het zo mooi: "The proof of the pudding is in the eating". Het gaat er natuurlijk om hoe je de theorie in praktijk brengt. Of te wel: wordt de daad bij het woord gevoegd? Door middel van een korte schets van het gemeentelijk erfgoedbeleid van de afgelopen jaren wordt onderstaand geprobeerd antwoord te geven op die vraag. Erfgoed als sector Het is algemeen bekend dat Heerhugowaard vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw een enorme groei heeft doorgemaakt. Deze grote groei heeft het agrarische dorp getransformeerd naar een plattelandsstad. Heerhugowaard was lang eenzijdig afhankelijk van de agrarische sector. Deze sector was in de polder vooral tot wasdom gekomen door de toepassing van kunstmest. Echter na de Tweede Wereldoorlog stagneerde de economische ontwikkeling in de landbouw. De versnippering van de land- en tuinbouwgronden was enorm, bedrijven werden te klein om toekomstbestendig te zijn, veel agrariërs emigreerden en arbeidskrachten keerden de landbouw de rug toe. Men vond dat er wat moest gebeuren. De ruilverkaveling moest de landbouw nieuwe impulsen geven, maar zou de eenzijdige economische afhankelijkheid van die sector niet veranderen. Daarom werd ook ingezet op het aantrekken van andere bedrijvigheid. De Zandhorst als bedrijventerrein werd mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan met de naam 'Uitbreidingsplan Stationsweg'. En de derde factor is natuurlijk de bekende woningbouw. De ene na de andere wijk is in de loop van een aantal decennia de grond uitgestampt. Deze ontwikkeling heeft tot een omvang-

- 18 -

rijk ruimtelijk, landschappelijk en maatschappelijk veranderingsproces geleid die we gerust een transformatie kunnen noemen. Dit gebeurde tegen de achtergrond van de wederopbouw, die gekenmerkt werd door optimisme, vernieuwing en een sterk geloof in maakbaarheid. En daar hoorde een moderne uitstraling bij en bestaande gebouwen werden beschouwd als oude meuk die je beter kon opruimen. Er zijn heel wat stolpen die hun einde vonden als object van een brandweeroefening en het leek alsof de bulldozer regeerde. Maar het lokale beleid ging om. Mede door het landelijke Monumenten Inventarisatie Project kwam langzaamaan het besef dat er ook waardevolle gebouwen in de gemeente te vinden waren. Stolpen werden niet langer als automatisme door de gemeente gesloopt. En in navolging van vele andere gemeenten besloot het gemeentebestuur om een gemeentelijke monumentenlijst op te stellen, zodat die cultuurhistorisch waardevolle objecten voor de toekomst behouden zouden blijven. Om een goed beeld te krijgen van het erfgoed, is door de Werkgroep Monumenten Heerhugowaard een inventarisatie gemaakt van beeldbepalende panden en landschappelijke elementen in de gemeente. In 1996 is door de gemeenteraad de Monumentenverordening vastgesteld, waarmee zaken en terreinen die qua bestemming onroerend zijn, op een gemeentelijke monumentenlijst konden worden geplaatst. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft, na het advies 'Behouden Waard' van de Werkgroep Monumenten Heerhugowaard, een selectie van 74 objecten vastgesteld voor nader onderzoek naar de mogelijkheid van een gemeentelijke monumentenstatus. Uiteindelijk worden in 2001 50 gemeentelijke monumenten aangewezen. De maatschappelijke en ruimtelijke dynamiek in de gemeente vormde een voortdurende bedreiging voor het cultureel erfgoed. Met het aanwijzen van gemeentelijke monumenten is een start gemaakt met het organiseren van de tegenkracht om dit verlies te stoppen. Er komen dus beleidsmatige, juridische en financiële kaders waarmee erfgoed beschermd kan worden. Deze erfgoedbenadering kent u wellicht als 'Erfgoed als ruimtelijke sector' waarin gewerkt wordt aan bescherming en collectievorming. In deze benadering van het erfgoed is het een gegeven dat deze buiten de invloedssfeer van de ruimtelijke ordening valt. Erfgoed als factor De gemeente groeit verder in zuidelijk richting. In het kader van de Vinex taakstelling wordt samengewerkt met Alkmaar en Langedijk. Dit nieuwe stedelijk gebied krijgt de naam 'Stad van de Zon' en wordt ingebed in een groot recreatiegebied, het Park van Luna. Voordat dit nieuwe plan op de tekentafel ontstaat is een zogenaamde MER-studie gedaan. Eén van de deelaspecten die onderzocht zijn is de cultuurhistorie. Het is de Werkgroep Monumenten Heerhugowaard die een rapport uitbrengt over het toekomstige recreatiegebied. Alle in dit gebied gelegen elementen met cultuurhistorische waarde worden beschreven met teksten, foto’s en kaarten. Het rapport is bedoeld als inspiratiebron die bij het ontwerpen gebruikt kan worden.


Aanbevolen wordt om de assen van de Middenweg, de Jan Glijnisweg en de Oostertochtsloot te handhaven als karakteristieke polderlinten. Gelet op het grote cultuurhistorisch belang wordt aanbevolen om het druipland Butterhuizen met zijn reliëf en zijn contouren in oorspronkelijke staat te handhaven. Het oude Molenland intact te laten en niet te doorsnij-

Molengang

den door een weg. En om alle stolpboerderijen te laten voortbestaan. Het advies is grotendeels opgevolgd: de assen zijn behouden, het Druipland Butterhuizen heeft als Strand van Luna in het ontwerp een nieuwe functie gekregen en het Molenland is met rust gelaten en heeft de hoogste archeologische bescherming opgelegd gekregen (Afb. 36).

Druiplanden

Afb. 36 De Molengang en de Druiplanden

Het water van het Meer van Luna is een geïsoleerd systeem. Het waterpeil mag 70 centimeter fluctueren. Die peilschommelingen zijn natuurlijk funest voor de stolpen langs de Middenweg. Om de stolpen te laten voortbestaan zijn twee onafhankelijke watersystemen gecreëerd: het recreatiewater (lichtblauw) en het polderwater langs de Middenweg (donker blauw) is gehandhaafd. De watergangen langs de Middenweg zijn dus gescheiden van het recreatiewater. Voor de doorvaarbaarheid is een constructie aangebracht, zodat het polderwater onder het recreatiewater door gaat. In het midden van de foto ziet u de Middenwegsloot die doorkruist wordt door het recreatiewater (Afb. 37).

Afb. 37 Middenweg Heerhugowaard

Erfgoed en ruimtelijke ontwikkelingen interacteren al meer met elkaar. Deze erfgoed benadering wordt wel aangeduid als

- 19 -

'Erfgoed als ruimtelijke factor', waarin het erfgoed wordt beschouwd als een van de factoren die een bijdrage leveren aan een hoge leefomgevingskwaliteit. Erfgoed als vector Inmiddels zijn er landelijk grote veranderingen in de monumentenzorg gaande. Het denken over de omgang met monumenten is veranderd. Kenmerken zijn een verschuiving in denken van object naar gebied en in denken van behoud naar ontwikkeling. Ook het denken over de organisatie van de monumentenzorg is veranderd. Cultuurhistorische belangen worden meegewogen in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging van regels wordt nagestreefd en door het herbestemmen van monumenten met nieuwe functies kan verval en verlies van belangrijke cultuurhistorische waarden voorkomen worden. Wat zijn de ambities van de gemeente waar het gaat om cultuurhistorie. De gemeentelijke erfgoedambitie is er op gericht om het erfgoed integraal onderdeel van de toekomst te laten zijn. In de afwegingen die we maken moet erfgoed altijd een factor zijn die meegewogen moet worden. De gemeenteraad heeft dit in de Structuurvisie vastgelegd. Voor de actualisatie van het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn de bestaande cultuurhistorische waarden in beeld gebracht (Afb. 38).


Afb. 38 Een historisch-geografische inventarisatie van Heerhugowaard

Tegelijkertijd hebben we de herziening van het bestemmingsplan gebruikt om de monumenten en beeldbepalende panden opnieuw te waarderen. Daarbij is niet alleen van het object zelf uitgegaan, maar ook van de ensemblewaarde van monument en omgeving. U ziet op het kaartje (Afb. 40) links de nog aanwezige stolpen en rechts de waarderingskaart uit het rapport. Het grootste deel van de geïnventariseerde objecten heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Cultuurhistorische Waarde als bescherming meegekregen. En om de serie relatie ruimtelijke ordening en erfgoed af te maken: deze benadering wordt ook wel aangeduid als 'Erfgoed als vector' waarin niet alleen fysieke structuren, maar ook immateriële verhalen en betekenissen van gebouwen, gebieden en mensen een rol spelen. Erfgoed in de Omgevingswet De nieuwste uitdaging die op ons pad komt is de invoering straks van de Omgevingswet. De lijn uit onze Structuurvisie willen we daarin voortzetten. Vanuit de verbrede definitie van cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving wil de gemeente Heerhugowaard de toekomst van het erfgoed borgen in de nog op te stellen omgevingsvisie en in de omgevingsplannen (Afb. 39).

Relevantie Erfgoed Waarom is cultuurhistorie belangrijk voor Heerhugowaard? Erfgoed kan een rol spelen in het verbinden van het verleden met de toekomst. Want ‘Zonder verleden geen identiteit en zonder identiteit geen toekomst’. Dat identiteit in zekere mate opgehangen wordt aan erfgoed staat vast. Een identiteitsbeeld is samengesteld uit meerdere aspecten of lagen. Het beeld dat anderen van het onderwerp hebben maakt deel uit van het identiteitsbeeld: het imago. Wanneer het over Heerhugowaard gaat maakt voor veel mensen erfgoed maar in bescheiden mate deel uit van de identiteit en het imago. Dat wordt voor een deel veroorzaakt doordat men te weinig van het onderwerp weet. Daarom is het platform Erfgoed Heerhugowaard opgericht om maandelijks minimaal één activiteit op het gebied van erfgoed in de gemeente aan te bieden. We zijn ervan overtuigd dat deze aanpak er toe kan bijdragen dat de lokale geschiedenis voor meer mensen gaat leven. Op die manier bezien draagt het erfgoed in de gemeente ook bij aan doelen in het sociale domein: als je de eigen woonplaats alleen oppervlakkig kent en niet geworteld bent in je omgeving is het lastig om je onderdeel van een sociale structuur of gemeenschap te voelen. Verhalen uit het verleden versterken het besef van identiteit en leveren zo een belangrijke bijdrage om je thuis te voelen. Daarbij is het belangrijk om zicht te hebben op:  de waarden en kwaliteiten die er zijn (weten wat je hebt!)  de belangen, wensen en de ambities die spelen rond het lokale erfgoed (weten wat je wilt!). Weten wat je hebt, begint natuurlijk met het verzamelen van kennis. Gelukkig zijn er in de loop van de jaren veel boeken en artikelen over de geschiedenis van deze polder verschenen. Deze publicaties worden door veel mensen met groot plezier gelezen. Ook het verdiepen en verbreden van kennis is van belang. En daar wil de gemeente graag in investeren. Het onderzoek zoals dat in Veenhuizen is uitgevoerd, is een voorbeeld van die verdieping die we nastreven. Om de opgedane kennis daadwerkelijk te verbreden is synthese nodig. Het aan elkaar verbinden van uitkomsten van allerlei onderzoeken is nodig om het verhaal van een gemeente of een streek te kunnen vertellen. Vaak is een multidisciplinaire aanpak dan nodig. Dat gaat verder dan alleen aandacht besteden aan monumenten, archeologie en landschap. Je hebt bijvoorbeeld ook immaterieel, varend en klinkend erfgoed en niet te vergeten de verhalen en gebeurtenissen in het leven van de mensen die er wonen. We moeten met elkaar proberen om ons los te trekken van de eigen disciplines en van bestaande grenzen. We willen dit artikel dan ook graag eindigen met een oproep aan iedereen die het erfgoed een warm hart toedraagt om over de grenzen van de erfgoedsector, de eigen organisatie, de gemeente en de regio heen te kijken en actief de samenwerking te zoeken. Dat is nodig als we al datgene uit het verleden dat wij van belang achten, door willen geven aan de generaties van morgen. * Beleidsadviseur erfgoed Gemeente Heerhugowaard

Afb. 39 Erfgoed en Ruimte.

- 20 -


Afb. 40 Stolpen, links inventarisatie en rechts waardering

Natte Archeologie in Nederland, de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water Albert Zandstra

I

n het waterrijke Nederland bevindt zich een aanzienlijk deel van het archeologisch archief onder water. De Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) is een platform voor sportduikers met belangstelling voor archeologie en maritieme historie in combinatie met de duiksport. Dit artikel gaat over het ontstaan van de LWAOW en de bijdrage van diverse groepen om ons maritiem erfgoed in beeld te brengen. Hoe het begon Op 1 januari 1989 werd de Monumentenwet van 1961 ook van toepassing verklaard voor de onder water gelegen archeologische vindplaatsen. In de jaren ‘60 en ‘70 was er nauwelijks interesse voor het erfgoed onder water, terwijl een groot deel van de geschiedenis van ons land zich in en rond het water heeft afgespeeld. Onder de sinds 1980 ontwikkelende beroepsgroep van onderwaterarcheologen leefde al lang de wens om met hulp en inzet van sportduikers een verdere ontwikkeling van de onderwaterarcheologie mogelijk te maken. Uit inventarisatie bleek dat samenwerking tussen archeologie, maritieme historie en het praktisch beheer van het waterareaal ernstig te wensen overliet. Structurele financie-

- 21 -

ring voor het realiseren van de nobele doelstellingen van de Monumentenwet 1988 voor ons maritiem erfgoed werd slechts met mondjesmaat verkregen. Door de Stichting ter Bevordering van de Onderwater- en Scheepsarcheologie (Stichting BOS) werd in 1992 geprobeerd met sportduikers, verenigd in de al in 1985 opgerichte Stichting Maritiem Onderzoek Nederland (STIMON), tot samenwerking met de beroepsonderwaterarcheologen te komen. Het bestuur van STIMON maakte bezwaar tegen de in hun ogen forse beperkingen die de nieuwe Monumentenwet 1988 hun oplegde en distantieerde zich van een mogelijke samenwerking. Onder de zich bij de Stichting BOS bevindende groep beroepsonderwaterarcheologen leefde nog steeds de wens om te komen tot een samenwerkingsverband, waarin de amateuronderwaterarcheologen verenigd zouden kunnen worden. Het waren in 1993 Jef van den Akker, bestuurslid van de Stichting BOS en Jaap Morel van het toenmalig NISA (Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie) die zich deze keer niet richtten tot het bedrijfsleven en overheidsinstanties, maar contact opnamen met Pieter van der Voorde, voorzitter van de toenmalige Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN, tegenwoordig AWN-Vereniging van Vrijwilligers in


de Archeologie). Dit overleg leidde er toe dat op 24 september 1994 in Utrecht de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) werd opgericht, als afdeling van de AWN. De oprichtingsvergadering in jongerencentrum ‘Kargadoor’ in Utrecht trok ongeveer vijftig belangstellenden en werd bijgewoond door Pieter van der Voorde en Jan Bakker, toenmalig secretaris van de AWN. Uiteraard waren hierbij ook aanwezig Jef van den Akker, Jaap Morel en Thijs Maarleveld als vertegenwoordigers van het NISA. Uit de aanwezigen werd een bestuur gevormd, bestaande uit Boudewijn Goudswaard (voorzitter), Joop Werson (secretaris), Jan Schreurs (penningmeester en techniek en tekenen), Hans Hardenberg (contacten werkgroep en hoofdbestuur AWN), Maaike Trachter (contacten duikers en coördinatoren), Doeke Roos (coördinatie Zeeland), Joost van den Besselaar (coördinatie binnenland), Ed Beugel (coördinatie NoordNederlanden, Waddenzee) en Jef van den Akker (adviseur vanuit het NISA) (Afb. 41). Bij de start bedroeg het aantal leden ongeveer 40. Nu, 23 jaar later, is dat aantal al gestegen tot rond 140 leden. De LWAOW kan gezien worden als een belangrijke schakel tussen de professionele maritiem archeologen en die van de vrijwilligers in de maritieme archeologie.

Afb. 41 Jef van den Akker († 2009), groot promotor voor de samenwerking van Professionals en amateurs in de maritieme archeologie (foto Ber Sterkendries)

De belangrijkste doelstellingen van de LWAOW zijn:  In overleg en afstemming met de professionele maritiem archeologen de archeologie onder water beoefenen en ontwikkelen;  Verkennende onderzoeken onder water uitvoeren en hierover, naar een zo breed mogelijk publiek, rapporteren;  Coördinerend optreden naar bestuurlijke instellingen en groepen, individuele duikers en niet-duikers in Nederland, die geïnteresseerd zijn in de maritieme geschiedenis van ons land;  Het organiseren van theoretische en praktische cursussen over maritieme archeologie en het informeren van sportduikers over de mogelijkheden in maritieme archeologie;  Het organiseren van activiteiten voor leden, waaronder de Schervendag, voor uitwisseling van ervaringen opgedaan bij de uitvoering van onderzoeken.

- 22 -

Kennisoverdracht Eén van de belangrijkste activiteiten die door de LWAOW wordt georganiseerd om te komen tot een goede samenwerking met de professionele maritiem-archeologen is jaarlijks de Basiscursus Maritieme Archeologie, die bestaat uit een theoretisch deel en een praktijkdeel. Voor de cursus is in samenwerking met de diverse maritiem archeologen het ‘Kennisboek Maritieme Archeologie’ samengesteld, waarvan de inhoud georiënteerd is op de situatie in Nederlandse wateren. De theoretische lessen worden gegeven door professionele docenten uit de wereld van de maritieme archeologie. Deze cursus wordt al vanaf 2004 met succes gegeven. Ook de praktijklessen, waarbij een verkenning op een wrak wordt uitgevoerd, worden begeleid door professionele maritiem archeologen (Afb. 42). De cursus is vergelijkbaar met de NAS 1, een cursus aangeboden door de Engelse Nautical Archaeology Society (NAS), een non-profit organisatie gericht op maritiem archeologisch onderzoek. De RCE en LWAOW hebben een overeenkomst met de NAS getroffen waardoor de hier aangeboden Basiscursus Maritieme Archeologie overeenkomt met de Engelse NAS-opleiding. De cursisten ontvangen na het afsluiten van het praktisch deel met een verslag het NAS 1-certificaat. De NAS-certificering is internationaal erkend en aan de Basiscursus Maritieme Archeologie kan dan ook een internationaal vervolg gegeven worden. Hiermee loopt de LWAOW landelijk voorop waar het gaat om scholing en opleiding van de vrijwilligers in de maritieme archeoloog. Op verzoek van de Nederlandse Onderwatersport Bond (NOB) heeft de LWAOW meegewerkt aan het samenstellen van een ‘Specialisatie Introductie Onderwaterarcheologie’. De bedoeling van deze specialisatie is sportduikers, na het behalen van het 2-sterren CMAS duikbrevet of brevet Open Water Diver, te interesseren in de onderwaterarcheologie en daarmee de maritieme historie van Nederland in beeld te brengen. Deze specialisatie kan gezien worden als een ‘opstapcursus’ voor deelname aan de Basiscursus Maritieme Archeologie van de LWAOW. Met de NOB is afgesproken dat NOB-instructeurs die de Basiscursus Maritieme Archeologie van de LWAOW gevolgd hebben deze specialisatie binnen hun vereniging mogen geven en voor cursisten na volgen van de specialisatie ook de brevetverklaring af kunnen tekenen. Een 30-tal NOB-instructeurs heeft hiervoor aan de Basiscursus Maritieme Archeologie deelgenomen. Helaas zijn er twee zaken die ernstige beperkingen leggen op het beoefenen van onderwaterarcheologie. Als eerste is dat de Arbo-wetgeving waarin, om het even heel simpel te zeggen, gesteld wordt, dat archeologie onderwater als werken onder water moet worden beschouwd en dat sportduikers onder water geen werkzaamheden mogen verrichten. Sportduikers eigen, zij hebben daar wel een oplossing voor gevonden, maar de beperking blijft. Een tweede beperking is ontstaan door de invoering van de Erfgoedwet 2016. In het kort komt het er op neer, dat duiken naar erfgoed onder water is toegestaan, het verstoren van een vindplaats door vondsten mee te nemen, of zelfs te verplaatsen, is nu verboden. Vondsten meenemen van de waterbodem valt nu onder opgraven en mag door een amateur niet gedaan worden. Zelfs een houtmonster meenemen voor determinatie voor bijvoorbeeld de ouderdom van een wrak is niet meer toegestaan. Was de vrijwilliger in de maritieme archeologie de ogen voor de professional en kon hij/zij een bijdrage leveren aan het do-


cumenteren van het maritiem erfgoed, met deze nieuwe regels wordt dat ernstig beperkt. Mogelijk komt hier verandering in. Begin 2017 hebben AWN, LWAOW en STIMON gezamenlijk een brief naar de minister van OCW gestuurd met het verzoek versoepeling van de certificering voor maritiem onderzoek te geven. In een eerste gesprek is naar voren gekomen dat hieraan meegewerkt zal worden. Dit zal voor de vrijwilligers in de maritieme archeologie weer mogelijkheden bieden voor onderzoek onder water.

Afb. 42 Deelnemers tijdens praktijkdagen cursus bezig met opmeten wrak bij Bunschoten (foto Willem de Rhoter)

Activiteiten van diverse groepen uit de regio’s Berdie de Ruiter & Rik Joziasse (lid van AWN-afdeling 17) Hoewel deze twee leden geen stichting of grote groep vormen, verdienen hun activiteiten hier zeker enige aandacht. Ze hebben met z’n tweeën uitgebreid onderzoek gedaan naar de restanten van een wrak in de Meinerswijkse polder ten zuiden van Arnhem. In de jaren ’70 zijn hier scheepsresten aangetroffen, waarna door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) voor de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), nu de RCE, een onderzoek is uitgevoerd. Er zijn toen drie rivierschepen gevonden. Van een van deze schepen is toen alleen het voorste deel gevonden. Het achterste deel werd na vele zoekacties verloren gewaand. Tot 2006, toen beide duikers, na diverse zoekacties in 2005, de resten alsnog vonden. Dit leidde ertoe dat zij in overleg met de RCE dit wrakdeel verder onderzocht hebben. Samen met het in de jaren ’70 gevonden deel blijkt dit wrakje redelijk compleet te zijn. Door de vorm is onduidelijk waarvoor het scheepje gebouwd is. Een hypothese is dat het scheepje de drijver is voor de as van een waterrad van een molenschip. De vondst van een molensteen in 2015 ondersteunt deze theorie. In Westerheem nr. 1 van 2010 is dit onderzoek uitgebreid beschreven. Naast dit onderzoek hebben zij onderzoek gedaan naar de resten van een Romeinse vesting in de Bijland. De Bijland is een polder langs de Rijn bij de Duitse grens waar in 1935 bij ontgravingen Romeins materiaal gevonden is. De aanwezigheid van een castellum op deze plaats zou het interpreteren van de Peutingerkaart in een nieuw daglicht zetten. Ook wordt er al jaren gespeculeerd dat in de Bijland de resten van de dam van Drusus zou liggen. Helaas hebben de duikactiviteiten hier (nog) geen uitsluitsel over gegeven.

- 23 -

Afdeling Noordwest (lid van AWN-afdeling 2) De eerste activiteit van LWAOW-leden in Noord-Holland betrof een duikonderzoek naar mogelijke restanten van het slot van Floris V, in 1996. Volgens bodemonderzoeken en historische archieven zouden die zich kunnen bevinden op de bodem van het Markermeer. Diverse daarna uitgevoerde aanvullende onderzoeken, waaronder een sonaronderzoek, hebben niets opgeleverd. Meer succes hadden de LWAOWleden bij hun onderzoek, dat ze deden op verzoek van het NISA van twee wrakjes in het Hoornse Hop. Een van de schepen bleek geheel intact te zijn gezonken en ook nog compleet, met lading, aanwezig te zijn. Door diverse omstandigheden namen de activiteiten van de toenmalige leden in de regio Noordwest af. In 2007 ontstond een nieuwe groep, van negen leden, die onderzoek uitvoerde naar restanten van verdronken bewoning van Etersheim. Tijdens deze verkenningen werd een complete sarcofaag aangetroffen. In de landelijke pers is veel aandacht aan deze vondst en later ook aan de berging besteed (Afb. 43). Tijdens deze onderzoeken werden ook de resten van een neergestorte Duitse bommenwerper gevonden. In samenwerking met de Stichting Aircraft Recovery Group 1940-1945 werden de restanten geïdentificeerd zijnde van een Dornier Do.217e-4. Vanaf 2014 is de groep, gebruik makend van de overgenomen boot van de Brandweer Hoorn, bezig met de uitvoering van een uitgebreid sonaronderzoek in het Markermeer. Duikonderzoeken naar aangetroffen obstructies zullen na inventarisatie van het gehele Markermeer later uitgevoerd worden.

Afb. 43 Berging van de sarcofaag van Etersheim (foto ADC)

Duikclub Texel Duikers van duikclub Texel doen vele onderzoeken op wrakken in de Waddenzee en de Noordzee. De Rede van Texel was de ankerplaats van de VOC-schepen, waar door zware storm en brand vele schepen zijn vergaan. Door getijdestromingen is de bodem van de Waddenzee steeds aan verandering onderhevig. Een wrak dat het ene jaar boven de bodem uitsteekt kan een volgend jaar volledig onder het sediment verdwenen zijn, maar ook omgekeerd doet zich voor. Hierdoor komen ook nog niet bekende wrakken boven het zand uit, wat aanleiding geeft tot weer een nieuw onderzoek en vaak nieuw vondsten. Losse vondsten die door de getijdestroming zouden verdwijnen, zijn in de vele jaren dat er rond Texel gedoken wordt door de duikers in museum Kaap Skil verzameld. Deze geven een uitgebreid overzicht van de mari-


tieme historie van Texel. Hier moet zeker vermeld worden het pilot-project dat de overheid (RCE, Provincie en Gemeente) in november 2015 met de duikclub is gestart om het verlies van losse vondsten te voorkomen. Dit heeft ertoe geleid dat de vondsten in de landelijke pers veel aandacht krijgen. Mogelijk biedt dit de mogelijkheid dat amateurarcheologen met soortgelijke afspraken ook elders onderzoeken kunnen uitvoeren. Nehalennia Archeologisch Duikteam (NAD) Deze groep, bestaande uit drie Vlamingen, aangesloten bij de LWAOW, houdt zich al vanaf 1997 voornamelijk bezig met een onderzoek naar de mogelijke plaats van de tempel van de godin Nehalennia in de Oosterschelde. Deze duikers hebben een aanzienlijke hoeveelheid bouwmaterialen, zoals tufsteen, metselwerk en dakpannen gevonden, maar ook keramiek, maalsteenfragmenten en enkele metalen voorwerpen (Afb. 44 en Afb. 45). Het onderzoek wordt hier niet alleen bemoeilijkt door de duikdiepte van ca. 30 meter, maar ook door het voortdurend rondzwevende zand dat het zicht sterk beperkt. Het zal duidelijk zijn dat ook de vaak voorkomende zuidwestenwind het aantal duikdagen sterk beperkt. De komende jaren gaat deze groep door met haar zoektocht naar de exacte plaats van de tempel van Nehalennia.

Afb. 45 Een stuk altaarsteen van de vermoedelijke tempel van Nehalennnia (foto Ber Sterkendries)

Na een duikinspectie uitgevoerd door een duikbedrijf, werd aangenomen dat het ging om het sleepschip “Bruinvisch”. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat de leden van de groep een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het onderzoek naar de Ritthem, een 16de eeuws oorlogsschip in de Westerschelde ten oosten van Vlissingen. Door duikers van de RCE is op dit wrak in 2006 een waardestellend onderzoek uitgevoerd.

Afb. 46 Sonaropname van de V2008 (Ritzebüttel) (opname WDSR) Afb. 44 Resten van dakpannen (foto Ber Sterkendries)

Wrakduikstichting de Roompot (WDSR) Deze groep houdt zich voornamelijk bezig met wrakken in de voordelta van Rijn, Maas en Schelde, zoals de Noordzee voor de Zeeuwse kust genoemd wordt. Hier gaat het vaak om ijzeren wrakken waarvan verondersteld wordt dat wel bekend is om welk schip het gaat. In de afgelopen jaren heeft deze groep toch een aantal wrakken gevonden en nader onderzocht. Na uitgebreid archiefonderzoek bleek dat het om een ander schip ging dan verondersteld. Genoemd kunnen worden de Vorpstenboot V2008 S.S. Ritzebüttel (Afb. 46), waarvan aanvankelijk gedacht werd dat het ging om een kustvaartuig, de Generaal ten Hove, een Rode-Kruisschip dat op 12 oktober 1944 bij een aanval van Engelse bommenwerpers zonk.

- 24 -

Stichting Archeos Fryslân Stichting Archeos Fryslân is in 2006 opgericht vanuit de Archeologische werkgroep van duikteam Miramar Friesland. In de periode vanaf 1996 zijn onderzoeken uitgevoerd op een aantal wrakken in de Waddenzee, waaronder in de Jetting, de Baron van Pallandt bij Texel, het wrakje in het Oude Inschot en de Hoppa III. Op het IJsselmeer is onderzoek gedaan naar restanten van een oerbos bij Hindeloopen (Afb. 47), onderzoek van twee wrakken bij Stavoren en een zoektocht naar mogelijke restanten van het klooster van Sint Odulphus. Deze laatste drie onderzoeken zijn door de Stichting Archeos Fryslân in de periode 2009 – 2014 als onderdeel van een bij de Provincie Fryslân ingediend project ‘Maritieme Historie van Fryslân Onder Water’ verder afgewerkt. Dit project omvatte negen deelprojecten waarbij het niet alleen ging om onderzoeken naar wrakken in het IJsselmeer, maar ook naar verdronken bewoning bij Sandfirden (Afb. 48) en Elahuizen. Bij Cornwerd is, in het IJsselmeer, onderzoek uitgevoerd naar een oude waterkering. Alle deelprojecten zijn afgesloten met een rapportage met de bevindingen en zijn aan de provinciaal


archeoloog aangeboden. In 2015 heeft de stichting voor het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA, onderdeel van de Universiteit Groningen) onder leiding van hoogleraar Maritieme archeologie André van Holk een grootschalige inventarisatie uitgevoerd van het maritiem erfgoed in de oostelijke Waddenzee en het IJsselmeer. Het project heeft geleid tot het rapport `Buitendijks erfgoed oostelijke Waddenzee´ door Saskia Mulder. Een deelproject was het Onderzoek Pilotgebied IJsselmeer. Naar aanleiding van dit op de westkust van Friesland uitgevoerde sonaronderzoek, waarbij diverse wrakken en wrakdelen zijn aangetroffen, zijn vijf wrakken nader onderzocht. Hierbij is door de duikers gebruik gemaakt van volgelaatmaskers met communicatieapparatuur. De waarnemingen konden hiermee direct aan boord genoteerd en verwerkt worden. Uit dendrochronologische datering van de uit de wrakken genomen houtmonsters is komen vast te staan dat het hier gaat om twee schepen uit de 16de en 17de en een schip uit eind 19de eeuw (Afb. 49). In 2016 is begonnen met het delen van de resultaten van het rapport met de gemeentes en de provincie.

gewerkt aan het reeds vermelde project van het Groninger Instituut voor Archeologie. In 2016 wordt door de groep een sonar- en duikonderzoek uitgevoerd op Peasensrede en een stuk van het wantij richting Ameland en Smeriggat. Paesensrede was van oudsher een ankerplaats van vissersschepen. Van dit gebied van de Waddenzee is weinig bekend en men hoopt met dit onderzoek de positie van een aantal wrakken te vinden.

Afb. 48 Onderzoek door duikers naar verdwenen bewoning in de Vlakke Brekken bij Sandfirden (foto Winfried Walta)

Afb. 47 Berging van een stuk naaldhout van het oerbos in het IJsselmeer bij Hindeloopen (foto Winfried Walta)

Serenity Diving Een jonge groep die vanaf 2010 tot ongeveer 2014 zich bezig hielden met wrakduiken op de Noordzee bij Ameland en Schiermonnikoog, maar die zich daarna zijn gaan interesseren in de aanwezigheid van maritiem erfgoed in dat deel van de Waddenzee. De groep heeft in 2015 ook een bijdrage geleverd bij de inventarisatie voor het project ‘Buitendijks erfgoed oostelijke Waddenzee’. In 2015 hebben ze ook mee-

Afb. 49 Huidplanken met lading stenen in wrakje IJsselmeer (foto Ernie de Jonge)

*Albert Zandstra is secretaris van de LWAOW

______________________________________________________________________________________________________________ Gebruikte literatuur bij het artikel Een laatste rustplaats in de Zijperpolder; slachtoffers van de slag bij Krabbendam door Constance van der Linde (blz. 9): - Anoniem 1801, Veldtocht van den generaal Brune in de Bataafsche Republiek, in het jaar 1799. Beschreeven door een officier van zijn état-major, Haarlem. - Ball, P. 2017, A Wast of Blood and Treasure: The 1799 Anglo-Russian Invasion of the Netherlands, Barnsley. - Dautzenberg, S. 2016, Waarneming Archeologische Vondst, Dagrapporten 29/30-11-2016. - Dumas, M. 1800, Précis des évènements et operations historiques et militaires des armées Franco-Batave et Anglo-Russes, sous les ordes du général Brune et du Duc d’York dans la campagne de la Nord-Hollande, Hambourg. - Gachot, E. 1906, Les campagnes de 1799: Jourdan et Allemagne et Brune en Hollande, Paris.

- 25 -

- Krayenhoff, C.R.T. 1832, Geschiedkundige beschouwing van den oorlog op het grondgebied der Bataafsche Republiek in 1799, Nijmegen. - Schneidawind, F.A. 1845, Geschichte des Krieges in Holland im Jahr 1799, zwischen Franzosen und Holländer einer, und Engländer und Russen anderer Seits, Darmstadt. - Sijpestein, J.W. van 1854, ‘Krijgskundige beschouwingen over den veldtogt van 1799 in Noord-Holland’, Nieuwe Spectator 8, 24-36, 5-85, 137-173, 201-222, 409-417, 473-501. - Walsh, E. 1800, A narrative of the expedition to Holland, in the autumn of the year 1799, with a map of North Holland, and seven views of the principal places occupied by the British forces, London.


Gevonden voorwerpen: Want scherven brengen… Joost Lubbers

H

eel vaak als ik mensen spreek die interesse hebben in archeologie, wordt er gesproken over munten, gespen, kogels etc. Hoe interessant dit ook is, negen van de tien keer dat ik die mensen spreek lopen ze over aardewerk heen; ze zien het vaak niet eens. Daarom wil ik jullie vandaag een “oogvondst” van Wieringen tonen (Afb. 50).

omschrijven als stippen. Hiermee hebben we dus vastgesteld dat het gaat om Pingsdorf aardewerk. Verder voel ik dat de scherf een beetje als schuurpapier aanvoelt (ruw). Dit is de magering van zand; dit komt dus ook overeen. Alleen al op bovengenoemde feiten heb je een prachtig stuk aardewerk gevonden. Waar wij dan nog verder naar kijken is de randvorm, de overgang van rand naar hals naar buik. Dit alles samen maakt dat wij dit fragment kunnen plaatsen als een zeer vroeg stuk Pingsdorf uit het eind van de 10de eeuw. Wederom bewijs dat er vóór het jaar 1000 -want daar praten we nu over- ook al werd geëxporteerd naar Wieringen toe. Zo ziet u maar: weer een prachtige vondst van Wieringen en dus ook scherven lonen de moeite van het oprapen. Wel zeg ik er altijd bij dat wij een scherf alleen scherp kunnen plaatsen in de tijd als wij een randfragment hebben, soms een bodem of er moet kenmerkende versiering op het wandfragment aanwezig zijn.

Afb. 50 “Oogvondst” van Wieringen. Om het formaat aan te geven heb ik er een AA batterij naast gefotografeerd.

Dit mooie stukje aardewerk is een fragment van een Pingsdorf pot, afkomstig uit Duitsland. In de literatuur staat een dergelijk stuk aardewerk omschreven als vorm type 4, lage, bolle bekers. De rand heeft een diameter van ongeveer tien cm en de hoogte zal niet veel meer zijn geweest.

Ik wil afsluiten met een voorbeeld van een Pingsdorf pot type lage, bolle beker (Afb. 51).

Pingsdorf Uit Pingsdorf afkomstige potten zijn matig hard tot hard gebakken en variëren in kleur van geelwit bij zacht gebakken producten tot donkerpaars bij hardgebakken producten. De magering van de klei bestaat uit zand. Veel potten zijn voorzien van karakteristieke roodbruine tot paarse beschildering, die kan bestaan uit golvende lijntjes, komma’s, krullen, cirkels, stippen en dergelijke. Bij veel scherven ontbreekt de versiering zodat de toeschrijving als Pingsdorf uitsluitend op basis van het baksel gebeurt. Het oudste Pingsdorf aardewerk dateert uit de 10de eeuw en het jongste uit het eerste kwart van de 13de eeuw. Deze laatste datum is gebaseerd op gegevens uit de pottenbakkerijen in Zuid-Limburg, waar de traditie van het beschilderen verdwijnt. (bron A.A.A. Verhoeven) Gelet op het bovenstaande kunnen wij zien dat het baksel gelig is van kleur en dus matig hard gebakken is. Hierdoor is de versiering ook duidelijk roodbruin van kleur en zou ik het

Afb. 51 Voorbeeld van een Pingsdorf lage, bolle beker

Ga mee met onze excursie op zaterdag 23 juni 2018 naar de Kooger Kerk, de Allemanskerk en het Kerk- en Dergmeergemaal. Lees alles hierover op blz. 4 en op onze website www.rag-archeologie.nl.

- 26 -


SCHATRIJK Wieringen Monica Dütting

S

teunpunt Monumenten en Archeologie Noord-Holland heeft in maart een nieuw magazine uitgebracht: SCHATRIJK. SCHATRIJK is een glossy die onderwerpen op het gebied van archeologie, monumenten en cultuurlandschap onder de aandacht brengt. De eerste twee nummers van SCHATRIJK zijn gewijd aan de provinciale archeologiegebieden Wieringen en Waterland. Deze uitgaves zijn in eerste instantie bedoeld voor de gemeenten in deze provinciale archeologiegebieden om hun archeologische erfgoed onder de aandacht te brengen van ontwerpers, ontwikkelaars, beleidsmakers en bestuurders. Maar ook erfgoedinstellingen en -verenigingen binnen de archeologiegebieden kunnen het magazine inzetten om te zorgen voor meer bekendheid met het ondergrondse erfgoed. De bedoeling is elk jaar twee provinciale archeologiegebieden onder de aandacht te brengen. Wieringen kwam als eerste in de schijnwerpers te staan. Niet zo vreemd omdat Wieringen niet alleen archeologische maar ook aardkundige monumenten herbergt. Wieringen is een van de drie gebieden in Noord-Holland waar het ‘oer-landschap’ nog aan de oppervlakte ligt. Hierdoor is het niet denkbeeldig dat er op of vlak onder de oppervlakte op Wieringen nog resten van onze verre voorouders worden aangetroffen. Neanderthalers misschien of resten van de laat-paleolithische Ahrensburgcultuur. Tot dusver is er maar één vondst bekend uit het paleolithicum: een vuurstenen schaaf, die een brede datering kent van midden- tot laat-paleolithicum. Eigenlijk zijn de steentijden en metaaltijden maar slecht bekend van Wieringen: enkele mesolithische vuurstenen afslagen en een paar geretoucheerde werktuigen van een archeologisch onderzoek nabij Hippolytushoef; en maar twee vondsten uit het neolithicum. Die zijn echter wel spectaculair: een geslepen stenen bijl van amfiboliet, én een eikenhouten kano. De kano dateert uit circa 3.500 jaar v.Chr. De metaaltijden zijn evenmin rijk aan vondsten. Uit de bronstijd kennen we maar één vondst: een (onafgemaakte) knophamerbijl, gevonden bij Stroe. Aan de Rijksdienst (toen nog ROB) danken we grotendeels onze kennis van de late ijzertijd en de Romeinse tijd op Wieringen. De ROB ontdekte bij veldverkenningen tussen 1976-1989 minstens 6 ijzertijdvindplaatsen en 7 uit de periode late ijzertijd-Romeinse tijd. Wieringen was in die tijd één van de weinige écht droge plekken in Noord-Holland. Vanaf de late bronstijd stijgt namelijk de zeespiegel en begint Noord-Holland te vernatten. Zeker wanneer rond het begin van de jaartelling de afwatering via het Zeegat van Bergen stopt, wordt dit steeds erger. In grote delen is sprake van flinke veengroei, en de bewoners trekken zich dan terug op de hogere delen in het landschap. Wieringen moet dan een aantrekkelijk vestigingsgebied zijn. Waarschijnlijk werd er op Wieringen zelf akkerbouw bedreven en werden de omliggende kwelders benut voor veeteelt, jacht, visserij en het verzamelen van schelpen en eetbare planten. Vreemd genoeg hebben we geen aanwijzingen voor

- 27 -

Romeinse aanwezigheid op Wieringen, terwijl we van het naburige Texel, dat een vergelijkbare positie inneemt als keileembult in een drassig landschap, wél vondsten van Romeins aardewerk, metaal en glas kennen. Noord-Holland raakt vanaf eind derde eeuw grotendeels ontvolkt omdat er steeds meer wateroverlast en veengroei optreedt. Of die ontvolking ook op Wieringen plaatsvond, of dat daar juist meer mensen kwamen wonen, is nog onbekend. Pas vanaf de 5de eeuw raakt het Noord-Hollandse kustgebied weer bevolkt, met groepen nieuwkomers uit de omringende gebieden. De bewoners van deze smeltkroes, de nieuwe Friezen, zijn naast boer, ook visser en handelaar. De Friese heerschappij, die zich gestaag naar midden-Nederland uitbreidt, met belangrijke handelssteden als Dorestad, wordt bedreigd door de Franken. Na ettelijke veldslagen komen uiteindelijk de Franken als overwinnaars uit de bus. Vanaf begin 8ste eeuw breiden ze hun invloed uit. De oude ROB-veldverkenningen laten zeker 40 nederzettingen uit deze periode zien. Metaaldetectie leverde verschillende spectaculaire vondsten op: de zilverschatten van Westerklief uit de 9de eeuw, maar ook een Domburgfibula die bewoning in de vroege 7de eeuw bevestigt, een gouden pseudomunthanger en het Karolingische zwaard van Hippolytushoef dat iets later dateert uit begin 8ste eeuw. Er zijn indicaties dat dit zwaard onderdeel moet hebben uitgemaakt van een wapengraf. Een interessant gegeven want juist rond deze tijd werden de christelijke Franken steeds minder vaak met hun wapens begraven. De Franken verspreiden ook het christendom op Wieringen. Er komen kerken in onder andere Stroe en Oosterland en grote delen van Wieringen vormden het bezit van het Utrechtse bisdom. Wieringen moet in die tijd druk bevolkt zijn geweest. De Frankische macht krijgt echter te lijden onder de Vikinginvallen in het Nederlandse kustgebied vanaf circa 830 na Chr. Hierbij wordt Wieringen uiteindelijk aan één van de Viking-hoofdmannen Rorik in leen gegeven door de Frankische koning. De Vikingen zullen echter maar zo’n 50 jaar de baas zijn over Wieringen. Hierna nemen lokale edelen het heft in handen en vermoorden de Viking-hoofdman. Uit die korte periode waarin de Vikingen handelen en heersen met en over Wieringen, zijn de bekende Vikingschatten van Westerklief afkomstig. Ze weerspiegelen de Viking-economie waarin de handel gebaseerd was op het gewicht van het zilver, en niet zozeer op de waarde van de munten zelf. Door de ontginningen vanaf Wieringen, en elders in Noord-Holland, wint de zee steeds meer aan invloed. Uiteindelijk komt Wieringen in de 12e eeuw definitief los te liggen van het vasteland en begint een nieuwe periode als eiland. Wieringers worden schippers en dragen bij aan het economische verkeer met Amsterdam door de lichterschipperij. Scheepswrakken uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd liggen verborgen in de voormalige Zuiderzee en vormen enkele van de vele schatten die provinciaal archeologiegebied Wieringen rijk is.


Van de penningmeester van RAG RAG-donateurs, die hun financiële bijdrage 2017 aan de Stichting RAG nog niet hebben voldaan, vragen wij vriendelijk dit te doen door minimaal € 10,-- over te maken op rekening: NL85 INGB 0000 7791 46 t.n.v. Stg Reg Arch Gheestmanambocht te Alkmaar. Zie ook de bij deze Poldergeest gevoegde brief (alleen voor RAG-donateurs die hun donatie nog niet hebben voldaan). Stichting RAG heeft per 1 januari 2014 de status van Culturele ANBI. Dit betekent dat particuliere donateurs in de aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van de gift mogen aftrekken. Ondernemingen mogen 1,5 keer het bedrag van de gift aftrekken in de aangifte vennootschapsbelasting. Meer over ANBI en RAG staat op www.rag-archeologie.nl.

Uw e-mailadres graag! Graag vragen we nogmaals uw aandacht voor het volgende. De uitnodigingen voor vergaderingen, lezingen en andere evenementen worden in beginsel uitsluitend per e-mail en dus niet per papieren post verzonden (kosten- en tijdbesparing!). Poldergeest, het halfjaarlijks verschijnende informatiebulletin, wordt wel aan alle leden van AWN Afd. Noord-Holland Noord en de donateurs van Stichting RAG verzonden. Als u op de hoogte gehouden wilt worden van actuele zaken, zorg er dan voor dat uw e-mailadres bij ons bekend is (d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl of j.van.rossum@rag-archeologie.nl). En bezoek regelmatig de agenda van de website www.rag-archeologie.nl.

Agenda 

     

RAG-excursie zaterdag 23 juni 2018 naar Zuid Scharwoude (Kooger Kerk) en Oudkarspel (Allemanskerk en het Kerk- en Dergmeergemaal). Lees meer hierover op blz. 4 van deze Poldergeest en op onze website. Graag aanmelden vóór 16 juni 2018 via ons e-mailadres info@rag-archeologie.nl of via onze website www.rag-archeologie.nl. Lezing op vrijdag 19 oktober om 20.00 uur door Ron Duindam over de vroegste bewoning op de strandwal van LimmenHeiloo in de Oude School, Schoolweg 3 in Limmen, toegang 5 euro incl. koffie RAG-lezing di 6 november 2018, 20:00-22:00 in de grote zaal in Het Behouden Huis te Oudkarspel RAG-lezing do 29 november 2018, 20:00-22:00 in de grote zaal in Het Behouden Huis te Oudkarspel RAG-lezing di 11 december 2018 2018, 20:00-22:00 in de grote zaal in Het Behouden Huis te Oudkarspel Kijk op www.rag-archeologie.nl (Agenda) voor meer en actuele informatie over onze lezingen en over andere evenementen. Voor landelijke archeologie-evenementen en lid worden van AWN, zie de website van AWN, www.awn-archeologie.nl.

Colofon POLDERGEEST is het nieuwsbulletin van de Stichting RAG en AWN Afd. Noord-Holland Noord en verschijnt twee maal per jaar. Bestuur AWN Afd. Noord-Holland Noord: Ruud Marcus, voorzitter, Jaap van Rossum, secretaris, Roel Zutt, penningmeester, Joost Lubbers, bestuurslid, Rino Zonneveld, bestuurslid,

ruudmarcus@gmail.com javaros@hetnet.nl roelzutt@quicknet.nl jsb.lubbers@quicknet.nl rinozonneveld@gmail.com

tel. 0226-318639 tel. 072-5157122 tel. 0226-393960 tel. 06-10845258 tel. 06-29100834

Werkgroepen in Noord-Holland Noord die lid zijn van AWN, zijn: Archeologische Regiowerkgroep Oer-IJ, Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland, Archeologische Werkgroep Strandwallen, Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht, Stichting Regionale Archeologie Baduhenna en Stichting Werkgroep Oud Castricum. Bestuur Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” (RAG): Silke Lange, voorzitter, s.lange@rag-archeologie.nl Dick Zuiderbaan, secretaris, d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl Jaap van Rossum, penningmeester, j.van.rossum@rag-archeologie.nl webredacteur, redactie Poldergeest Ger Kalverdijk, bestuurslid, g.kalverdijk@rag-archeologie.nl Stichting RAG

info@rag-archeologie.nl

Inschrijvingsnummer RAG bij Kamer van Koophandel: 37116370 Inschrijvingsnummer AWN Afd. 9 NHN bij Kamer van Koophandel: 58659277

- 28 -

tel. 072-5337525 tel. 0226-313722 tel. 072-5157122

tel. 06 26868078