P O L D E R 9 E E S T NIEUWSBULLETIN VAN AWN AFD. 9 (NOORD-HOLLAND NOORD) EN WERKGROEPEN STICHTING REGIONALE ARCHEOLOGIE “GHEESTMANAMBOCHT”
AFD. 9 Nr. 23
OKTOBER 2016
Ontstaan en ontwikkeling van het meer de Waard, deel 1 ...................................................................3 Noord-Holland - Bewoning in de ijzertijd en de romeinse tijd (stellingen)..........................................6 Excursie Wieringen ................................................................................................................................7 Gevonden voorwerpen ...........................................................................................................................8
Het huis genaamd “Emaus” bij Haringhuizen.................................................................................... 10 Een muntschat te Aartswoud ............................................................................................................... 13 Lezingen Stichting RAG najaar 2016 .................................................................................................. 13 Verdronken dorpen deel I, Schelphorn ............................................................................................... 14
Over de Roxvliet ................................................................................................................................... 20 De “Oude Niedorper Boome” en drie eeuwen huisafval..................................................................... 24 Afscheid van de Stichting Coördinatie Onderzoek Oud-Geestmerambacht...................................... 26 Praalgraf Reinout van Brederode in Veenhuizen ............................................................................... 27
-1 -
Van de redactie oor u ligt de 23ste uitgave van het blad Poldergeest. Wederom zijn we er in geslaagd u een nummer aan te bieden met maar liefst 28 bladzijden, gevuld met artikelen over uiteenlopende onderwerpen. We bedanken al onze auteurs hartelijk voor hun boeiende bijdragen. Over het ontstaan van de droogmakerij Heerhugowaard is al heel veel gepubliceerd. Maar wanneer en hoe het meer de Grote Waard ooit is ontstaan, is nog altijd geen uitgemaakte zaak. Henk Komen probeert in het eerste deel van het artikel Ontstaan en ontwikkeling van het meer de Waard (blz. 3) vat op deze zaak te krijgen. Deel 2 van dit artikel verschijnt in Poldergeest 24. Ruud Marcus van o.a. Werkgroep Schagen veronderstelt aan de hand van enkele stellingen op blz. 6 een grotere bewoningsdichtheid in Noord-Holland in de ijzer- en romeinse tijd dan doorgaans wordt gedacht. Over de geslaagde RAG-excursie, afgelopen juni naar het prachtige eiland Wieringen, vindt u een kort verslag op blz. 7. Voor de rubriek Gevonden voorwerpen hebben we weer acht opmerkelijke objecten verzameld. Bekijk ze op blz. 8 e.v. In deze Poldergeest beginnen we met een nieuwe serie over verdwenen ofwel verdronken dorpen in Noord-Holland Noord. Het eerste verdronken dorp dat in deze serie aandacht krijgt, is Schelphorn (blz. 13). Het artikel wordt voorafgegaan door een unieke kaart van de Wieringerwaard e.o., gemaakt door Jan Lukas van der Tooren. Hierop staat o.a. ook de weg van Paludanus weergegeven. In de rubriek Uit het archief van J.L Lutjeharms besteden we dit keer aandacht aan een muntschat, die Lutjeharms in Aartswoud heeft onderzocht (blz. 13). Eind 2015 verscheen bij de Vrienden van de Hondsbossche, kring voor Noord-Hollandse waterstaatsgeschiedenis, het boek De Schagerdam en de abdij van Egmond: een oorkonde uit 1250 opnieuw gelezen, geschreven door RAG-donateur Karel Numan. Na het verschijnen van deze publicatie zijn nog een paar "snippers" blijven liggen. Eén snipper, die in het boek maar zeer gedeeltelijk is beschreven, gaat over de Roxvliet en is in deze Poldergeest te vinden op blz. 19 e.v. De herinrichtingswerkzaamheden aan de N241 tussen Schagen en Verlaat waren aanleiding om op verschillende plaatsen langs het tracé geplande en ongeplande archeologische onderzoeken uit te voeren. In deze Poldergeest doet John van Lunsen over twee van deze onderzoeken verslag: over Huis Emaus (blz. 10) en over de Oude Niedorper Boome (blz. 24). In mei verscheen het laatste boek van St. COOG: Zuid Scharwoude, meer dan vier eeuwen water- en veldnamen. Hiermee is tevens een einde gekomen aan de activiteiten van COOG. Ger Kalverdijk, niet alleen RAG-ger van het eerste uur, maar ook vanaf het begin nauw betrokken bij COOG, schrijft in deze Poldergeest een waardig afscheidsartikel (blz. 26). Tot slot besteden we aandacht aan het nog lopende onderzoek naar (de inhoud van) de grafkelder en de restanten van de fundamenten van de opeenvolgende kerken in Veenhuizen (Heerhugowaard) (blz. 27).
V
Stichting RAG Het bestuur van Stichting RAG komt zo’n vier maal per jaar bijeen. Tijdens de laatste vergadering op 6 september mochten we een nieuw bestuurslid van Stichting RAG verwelko-
-2 -
men: Henk Komen. Na het afscheid van Arend Grijsen zijn wij erg blij nu weer een vertegenwoordiger uit de noordelijke regionen in het bestuur te hebben. Henk is voor de meeste van onze donateurs zeker geen onbekende. Behalve een flink aantal boeken en artikelen voor verscheidene tijdschriften schreef hij ook voor Poldergeest al twee keer een bijdrage: in Poldergeest nr. 1 het artikel “De knik in de Omringdijk bij Krabbendam” en in ons jubileumnummer het artikel “Het Geestmerambacht in de middeleeuwen”. Ook in deze Poldergeest zult u een artikel van zijn hand aantreffen. Wat minder mensen weten is dat Henk ook de maker is van de fraaie tekening van de Nuwendoorn, die al vanaf de oprichting het logo van Stichting RAG is en als zodanig op de voorpagina (linksboven) van de Poldergeest prijkt. Wist u trouwens dat u alle verschenen nummers van Poldergeest nog eens kunt bekijken op onze website www.ragarcheologie.nl (rubriek Archief)? Om het zoeken naar artikelen te vergemakkelijken, verschijnt binnenkort op de website een index, waar de onderwerpen waarover in Poldergeest is gepubliceerd gemakkelijk zijn op te zoeken. Deze index is onlangs samengesteld door een trouwe RAG-donateur, Els van Westrienen. We bedanken haar hartelijk voor het klaren van deze klus. Na het verschijnen van de vorige Poldergeest hebben wij drie nieuwe donateurs kunnen inschrijven: Lucien Okel (Den Helder), Hans Iwema (Burgerbrug) en Gerlof Kloosterman (Alkmaar). Wij heten hen hartelijk welkom. In het najaar organiseert Stichting RAG weer een tweetal lezingen. Het thema is: terpen. Lees meer hierover op blz. 13 van deze Poldergeest. AWN Afd. 9 Noord-Holland Noord Ook AWN Afd. Noord-Holland Noord vergadert vier maal per jaar. Tijdens de 14de bestuursvergadering op 30 augustus 2016 is voorgesteld het bestuur van AWN Afd. NoordHolland Noord als volgt te wijzigen: Ruud Marcus wordt voorzitter (was Frans Diederik). Frans blijft voorlopig nog even medebestuurslid. Joost Lubbers wordt medebestuurslid namens Werkgroep Schagen. Dit voorstel zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan de ALV 2017 van AWN Afd. NoordHolland Noord. We zijn nog naarstig op zoek naar een (of meer) medebestuurslid(/-leden) uit het zuiden van de regio. Joost Lubbers wordt voorzitter van de Werkgroep Schagen (was vanaf 1973 Frans Diederik). Afd. Noord-Holland Noord gaat bij voldoende belangstelling een minisymposium organiseren. Doel hiervan is het bevorderen van het onderling contact en de informatie-uitwisseling tussen de werkgroepen van AWN Afd. Noord-Holland Noord en de leden van AWN Noord-Holland Noord. Datum: zaterdag 26 november 2016 12.00-17.00 uur. Plaats: Nieuwe Nes te Schagen. Prijs: gratis toegang. Doelgroep: alle leden/donateurs van de werkgroepen en alle leden van de vier AWN-afdelingen in Noord-Holland. Houd voor meer informatie uw mailbox, onze websites en Facebook in de gaten.
Ontstaan en ontwikkeling van het meer de Waard, deel 1 Henk Komen
I
n 1631 viel het meer de Grote of Zuider Waard droog en begon de geschiedenis van Heerhugowaard. Daarover is het een en ander geschreven. Maar over de Waard van vóór 1631 is weinig bekend. Wanneer is het meer de Waard ontstaan en hoe breidde het zich in de loop der eeuwen uit? De grote stormrampen worden wel vermeld in oude bronnen, maar over de schade spreekt men meestal in algemeenheden. In welke mate binnenmeren getroffen werden, leest men zelden. Bij pogingen de middeleeuwse kaart van NoordHolland voor het jaar 1300 te reconstrueren, zien we dat men, bij gebrek aan gegevens, het meer de Waard heeft ingetekend zoals het er rond 1600 uitzag1 (Afb. 1).
de mogelijkheden behoort. In onderstaand artikel (dat in twee delen wordt gepubliceerd) zullen wij de bronnen en de literatuur die over het meer de Waard gaan, bespreken. Mogelijk bieden zij ons een hanteerbaar uitgangspunt voor een betere reconstructie voor het jaar 1300.
Afb. 2 Reconstructiekaart van West-Friesland gemaakt door H. Schoorl in 1982. Deze kaart moet de situatie voorstellen van West-Friesland in 1350. We zien echter dat het meer de Waard ingetekend is zoals het er in 1600 uitzag. De Waard was in 1350 echter veel kleiner.
Er zijn verschillende oorzaken voor het ontstaan van meren in de middeleeuwen. Allereerst een grote stormramp, zoals een doorbraak van de kuststrook of dijken met de daarop volgende vloedgolf. Voor de Waard moet die dan wel reiken tot aan de Huigendijk. Een andere mogelijkheid is een meerstal. Dit betekent dat ter plaatse van de Waard in de vroege middeleeuwen een uitgestrekt hoogveengebied moet hebben gelegen. Een dergelijk veenmoslandschap is zeer rijk aan water, maar kan op een gegeven moment in het midden inzakken, waardoor een kuil ontstaat die onder water komt te staan. Een dergelijk meer wordt een meerstal genoemd. Uit zo’n meerstal kan op den duur door oeverafslag een meer als de Waard ontstaan. Een derde mogelijkheid is de aanwezigheid van een veenrivier. We weten dat meren als Schermer, Beemster en Purmer omstreeks 1200 zijn ontstaan uit riviertjes die daar hebben gelopen2.
Afb. 1 Op een kaart van Heerhugowaard uit 1990 is de situatie getekend van het meer de Waard enkele jaren voor de inpoldering in 1631. Alle donkere delen waren land, het overige water. In de jaren daarvoor bestond de Waard uit meer land en minder water.
De eerste die de geografische situatie van Noord-Holland uit 1300 probeerde te reconstrueren was De Vries Azn. in 1865. Daarna kwam Beekman in 1916 met een verbeterde versie. De laatste is die van Schoorl uit 1982 (Afb. 2). In al deze reconstructies zien we een meer de Waard ingetekend zoals het er in 1600 uitzag. Toch ontbreekt het niet geheel aan aanwijzingen uit de tijd van vóór 1600. Zeker is dat een volledig inzicht in het proces van ontstaan, afkalving van oevers en als gevolg daarvan de uitbreiding van de Waard, niet tot
Stormvloeden De eerste die het ontstaan van de Waard dateert, is De Cock. Hij noemt daarvoor 12483. Volgens hem brak in dat jaar de Westfriese zeedijk door bij Sint Maarten en kwam het gebied tot voorbij Oudkarspel en Veenhuizen onder water te staan. Een stormvloed dus vanuit het noordwesten die het landschap vernietigde tot aan Oudorp. Volgens Beekman is de Westfriese zeedijk eerder bezweken. Het herstel bleef jarenlang ach-
1
3
2
Lambooij, (1987), p. 20, 24, 26.
-3 -
De Cock, (1965), p. 18. De Cock, (1965), p. 36.
terwege. De dijkdoorbraak werd vervolgens vóór 1250 met een inlaagdijk bij Sint Maarten hersteld4. Ook Gottschalk trekt de datering van De Cock in twijfel. De Waard moet geruime tijd vóór 1248 zijn overstroomd, daar de abt van de Egmondse abdij spreekt over dijkbreuken, die vele jaren geleden plaats hadden. Gottschalk denkt eerder aan de stormvloed van 11705. Wat zich precies in die jaren in deze streken heeft afgespeeld, ontgaat aan onze waarneming, maar stellig mag worden aangenomen, dat de al eerder ingezette landvernieling door de stormvloeden van die jaren in omvang toenam.
Afb. 3 Geddenmore ten noorden van het meer de Waard rond 1300. Dit veengebied sluit een ontstaan van de Waard door een stormvloed uit 1248 vanuit het noordwesten uit. In 1248 was de Witsmeer nog slechts een veenrivier. Over de andere meren rond Geddenmore kan eveneens ernstig getwijfeld worden of ze al in 1248 bestonden.
Veengebied Geddenmore De stormvloed van 1170 of 1248 zou dus vanuit het noordwesten het meer de Waard hebben doen ontstaan. Een oorkonde van de Egmondse abt Lubbert II uit 1250, waarin sprake is van het herstel van de omringdijk bij Sint Maarten, geeft een indruk hoe het gebied ten noorden van de Waard er in die tijd uitzag6. Het betreft het gebied tussen de Withmere bij Schagen en Bergeswerck ter hoogte van Noord-Scharwoude (Afb. 3). De Withmere is het latere meer de Witsmeer of Schagerwaard ten zuiden van Schagen. In deze oorkonde spreekt men nog over de Withmere als een rivier (flumen quod dicitur Withmere). Het meer is dus van latere datum. Met Bergeswerck wordt de latere Noord-Scharwouderpolder bedoeld, het huidige Altongebied in Heerhugowaard-noord. Het gebied tussen de rivier de Withmere en het land Bergeswerck bestond in 1250 nog uit een groot veengebied. In de oorkonde wordt dit gebied Geddenmore genoemd waar nog turf werd gestoken en zout gewonnen. Hieruit blijkt dat er ten noorden van de Waard nog een veengebied lag dat niet was opgeruimd door stormvloeden. Het feit dat men in die oorkonde uit 1250 spreekt over het gebied tussen de Withmere en Bergeswerck doet ons vermoeden dat Bergeswerck nog 4 5 6
aansloot op het land van Waarland en dat het water van Amerswiel nog niet bestond. Op de kaarten van eind 16de eeuw, waarop het nog niet drooggelegde meer van de Waard staat ingetekend, zien we dat dit meer aan de noordzijde door een aaneengesloten stuk land, slechts doorsneden met enkele sloten, wordt begrensd (het huidige Waarland). Geen spoor van een grote vloedgolf die via een dijkdoorbraak bij Sint Maarten het zuidelijk gelegen veenlandschap heeft weggeslagen en zo het meer de Waard heeft doen ontstaan. Er zijn geen aanwijzingen voor de stelling dat de stormrampen van 1170 en 1248 de beginfase zouden zijn geweest van het ontstaan van de Waard. Veenrivier Nu we een stormvloed niet waarschijnlijk achten, blijven een meerstal en een veenrivier over. Over een meerstal als hypothese valt weinig te zeggen. Deze is zeker niet uit te sluiten, omdat er indertijd wel een groot veenmoslandschap heeft gelegen waar nu Heerhugowaard ligt, maar het ontbreekt aan aanwijzingen die deze gedachtegang kunnen bevestigen. Blijft over de aanwezigheid van een veenrivier uit de tijd van vóór de veenontginningen die hier tussen het jaar 900 en 1100 hebben plaatsgevonden. Het veenpakket dat NoordHolland meer dan duizend jaar geleden bedekte, was zo dik dat het zo’n drie meter boven de zeespiegel lag. Op plaatsen waar het veen wat hoger lag, stroomde het regenwater naar lagere delen om van daar via veenriviertjes naar zee te stromen. Zo ontstond op de plaats van de veenrivier de Bamestra het meer de Beemster en op de plaats van de Scirmere het meer de Schermer. In de 12de eeuw werden deze meren sterk vergroot. Volgens De Cock stroomden in het gebied Wognum-Obdam de veenriviertjes de Wogmer en de Spiermer in westelijke richting naar de Berkmeer7. Van daar stroomde een veenrivier of ‘leek’ richting Oterleek om westelijk daarvan via de Schermer in zuidelijke richting af te wateren. Oterleek, zo veronderstelt De Cock, zal genoemd zijn naar deze leek8. Karsten verklaart het voorvoegsel ‘Oter’ in deze naam met ‘over’, of ‘ aan gene zijde’, wat betekent dat deze Leek gelopen heeft tussen Oudorp en Oterleek9. Vanaf de elfde eeuw vond er een voortdurende maaivelddaling plaats. De Leek heeft zich op de laagste delen in het zuiden van de Heerhugowaard vergroot tot een meer, welke door stormen en de overheersende zuidwestelijke wind in noordoostelijke richting uitbreidde. Een proces dat duurde tot de uiteindelijke inpoldering van de Waard in 1631. De Huigendijk Helaas is het niet mogelijk uitspraken te doen over het juiste verloop van de veenrivier de Leek door het Waardse landschap. Dit geldt ook voor de verdere ontwikkeling van het meer de Waard. We moeten daardoor rekening blijven houden met vermoedens en waarschijnlijkheden. Er zijn verschillende kaarten uit de 16de en 17de eeuw waarop we de laatste fase zien van het meer de Waard, voordat deze in 1631 werd drooggelegd. Het wateroppervlak is daarop het grootst en de hoeveelheid land het kleinst. Elke situatie ouder dan deze kaarten, zo kunnen we met zekerheid stellen, is een situatie waarin er meer land aanwezig is. De eerste goed bruikbare 7
Beekman, (1916), p. 22, 23. Gottschalk, (1971), dl. I, p. 181. Kruisheer, (1986), p. 536, no. 866.
8 9
-4 -
De Cock, (1965), p. 211 e.v. De Cock, (1965), p. 205 Karsten, (1951), p. 69.
kaarten die een redelijk beeld geven van de nog niet ingepolderde Waard in zijn natste periode zijn de kaarten van Joost Jansz. Beeldsnyder uit 1575 en van Baert Claesz. uit 1626.
Vries verwerpt het idee van een reeks eilandjes. Hij ziet als basis voor de Huigendijk een ondiepte. Men kon, volgens hem, niet van de Schermer de Waard in varen, anders hadden de graven van Holland in hun strijd tegen de Westfriezen dit wel gedaan. Ook de historicus De Graaf meent dat Occenvorth een doorwaadbare plaats was in de Waard bij Oterleek14. Volgens Van den Bergh waren het wad Richara (de Rekere ten noorden van Schoorldam) en het wad Occenvorth in die tijd de meest uitgestrekte moerassen die hier lagen15. Hij noemt ze beiden en plaatst de een niet in de ander zoals De Cock doet. We zien het wad Occenvorth niet als een onderdeel van die van het Richara of Rekere. Als het Occenvorth een onderdeel was van de Rekere, dan zou dit wad niet apart in de bronnen genoemd hoeven te worden.
Afb. 4 De verschillende fasen van de Huigendijk en de Oterlekerdijk. Deze dijken werden door oeverafslag steeds in noordelijke richting verlegd.
Op deze kaarten zien we een smalle Huigendijk die het water van de Waard scheidde van dat van de Schermer. De Huigendijk liep oorspronkelijk van Oterleek tot het zuideinde van Oudorp. Aan beide zijden heeft veel land gelegen. Door oeverafslag, vooral aan de Schermerzijde, werd de Huigendijk voortdurend in noordelijke richting verschoven tot waar zij nu ligt (Afb. 4). De oudste akte waarin de Huigendijk wordt vermeld, is van 1319, maar de dijk is veel ouder. De Vries meent dat de dijk dateert uit de eerste helft van de dertiende eeuw10. Het wad Occenvorth Dijken hebben er niet altijd gelegen. Dit roept de vraag op hoe de situatie eruit zag voordat de Huigendijk rond 1250 werd opgeworpen (Afb. 5). Volgens Eikelenberg hebben tussen Oudorp en Oterleek een reeks eilandjes gelegen waarop naderhand de Huigendijk is gelegd. De Schermer en de Waard waren toen nog met elkaar verbonden. Op het grootste van deze eilanden lag het dorp Oterlik, Otterlijk, Otterlek of Oeterleec, waarin we het huidige Oterleek kunnen herkennen. Het dorp wordt in 1319 voor het eerst genoemd in een akte waarin sprake is van het herstellen van de Huigendijk11. Het zou liggen bij een doorwaadbare plaats die in de Grote Kronijk genoemd wordt ‘de beek Okkenvoort’. Jan van der Beeke noemde het ‘een water dat heet Okkenvoerde’, Willem Procurator ‘het wed Ottenvorth’, Willem Heda ‘Okenwoerd’ en Melis Stoke ‘Occenvorth’. Geen van deze vier kroniekschrijvers wijst de ligplaats aan van dit wad12. In 1166 verbranden de Friezen, ‘de Fresones occidentales, qui habitant trans vadum qui Occenvorth dicitur’ (de Friezen die over de Occenvorth wonen), het stadje Alkmaar. Uit deze bron vernemen we dat de Friezen aan de andere zijde van de Occenvorth woonden. De Cock plaatst dit wad in de Rekere bij Alkmaar13. Eikelenberg meent dat ‘het wed Ottenvorth’ lag tussen Oterleek en Oudorp in het meer de Waard. De Vries is het daarmee eens: ‘Het vadum Occenvorth van het Chronicum Egmondanum is niet anders dan de Hugowaard.’ De 10 11 12 13
Afb. 5 Situatie rond 1200 bij Oudorp en Oterleek. De Huigendijk lag er nog niet. De Waard en de Schermer waren nog met elkaar verbonden, maar het was door een ondiepte niet mogelijk met schepen van de Schermer naar de Waard te varen.
Grafelijke bezittingen De graven van Holland hadden al vroeg bezittingen aan de westzijde van de Waard. We zien dat graaf Dirk I omstreeks 925 een aantal hoeven in Vronen (Sint Pancras) aan het klooster van Egmond schenkt. De naam Vronen duidt op grafelijk bezit. In de strijd tussen graaf Willem I en Lodewijk van Loon (van 1203 tot 1213) vluchtte het grafelijke gezin naar Oudorp. Blijkbaar bezat de graaf hier enkele boerderijen. Voor 1258 bezat Willem van Egmond de heerlijke rechten in Oudkarspel en Oudorp16. De Hollandse graaf moet deze dus al eerder bezeten hebben17. De bewoners ten westen van de Waard zullen door de graaf niet geïdentificeerd zijn met de vijandige Friezen ten oosten daarvan. En uit het oosten kwam het gevaar, uit de Niedorpen en Drechterland. Een wad in de Rekere, tussen Alkmaar en Oudorp, zoals De Cock veronderstelt, maakt dat Vronen, Oudorp en Oudkarspel in vijandelijk gebied lagen, wat niet in overeenstemming is met de bezittingen die de graaf hier had. Daarbij komt dat voor het plaatsen van een uitgestrekt wad in de Rekere tussen Alkmaar, het Sweinsmeer en Oudorp, geografisch geen plaats is. Hoewel rechtstreekse bewijzen ontbreken, pleit er meer 14
De Vries Az., (1864), dl. 3, no. 2, p. 63. De Vries Az., (1864), p. 57/58. Eikelenberg, (1714), p. 13 e.v. De Cock, (1965), p. 40.
15 16 17
-5 -
De Graaf, (1996), p.218, 233. Van den Bergh, (1852), p. 104. De Cock, (1965), p. 38. Van den Bergh, (1873), dl. II, p. 297.
voor dan tegen om het wad Occenvorth in de Waard te plaatsen. De vijandige Friezen woonden immers voor de Hollanders aan de overzijde van het meer de Waard. Wordt vervolgd in Poldergeest 24 Literatuur Beekman, A. A. (1916). Tekst bij Kaart V van de Geschiedkundige atlas van Nederland, Holland, Zeeland en Westfriesland in 1300, dl.I Holland’s Noorderkwartier. Den Haag. Bergh, L.Ph.C. van den (1852). Handboek der MiddelNederlandsche Geographie. Bergh, L.Ph.C. van den (1873).Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Cock, J.K. de (1965). Bijdrage tot de historische geografie van kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen.
Eikelenberg, S. (1714). Gedaante en gesteldheid van Westvriesland voor den jaare MCCC en teffens den ondergang van het dorp Vroone. Gottschalk, M. K. (1971). Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. dl. I. De periode vóór 1400. Graaf, R. de. (1996). Oorlog om Holland 1000-1375. Hilversum. Karsten, G. (1951). Noordhollandse plaatsnamen, Amsterdam. Kruisheer, J.G. (1986-2001). Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, dl. II t/m V, Den Haag. Lambooij, H.Th.M. (1987). Getekend land. Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier. Alkmaar. Numan, K.C. (2015). De Schagerdam en de abdij van Egmond: een oorkonde uit 1250 opnieuw gelezen, Vrienden van de Hondsbossche, kring voor Noord-Hollandsche waterstaatgeschiedenis. Schagen. Vries Az., G. de (1864). De kaart van Hollands Noorderkwartier in 1288. Verh. der Kon, Akademie v. wetenschappen, afd. Letterkunde, deel 3, no. 2. Amsterdam.
Noord-Holland - Bewoning in de ijzertijd en de romeinse tijd (stellingen) Ruud Marcus (namens de Werkgroep Schagen)
L
ange tijd heeft men aangenomen dat Noord-Holland in de ijzertijd en de overgang naar de romeinse tijd een dun bevolkt gebied was. Noord-Holland zou overwegend bedekt zijn geweest met veen, soms meters dik. In oostelijk WestFriesland weten we dat daar weinig bewoning was. Uit veldwaarnemingen kunnen we eigenlijk stellen dat er veel meer bewoning moet zijn geweest dan tot nu toe werd aangenomen. Recentelijk zijn er op diverse plaatsen rondom Schagen en verdere omgeving aanwijzingen (scherven op bovenkant veenpakket) van bewoning in de ijzertijd (Vindplaatsen Zijpe van het noorden tot het zuiden, langs N241, Groote Keeten). Ook de volgende stelling: het jaar 28 n.Chr., een veldslag bij Beverwijk, Romeinen tegen de Friezen. Deze veldslag vond plaats omdat de nieuwe Romeinse heer geen één koehuid als
belasting wilde, maar instelde dat het er twee werden (van ossen). Gevolg: opstand tegen de Romeinen, die 1500 man verloren. Nu, doe eens gek: vier Friezen voor één Romein en dan nog de overlevenden. zo’n 10.000 Friezen, mannen in vecht-bare conditie. Geen vrouwen in de slag. Dat zijn er dan 25.000 plus de kinderen en ouderen 50.000? en een communicatiesysteem dat ze in staat stelde om ook op tijd bij de slag te zijn. Waarschijnlijk was Noord Holland dichter bevolkt dan tot nu toe werd aangenomen. Waar we het na vier jaar discussiëren wel over eens zijn is dat het landschap veel meer een waddenlandschap was met grotere hoogteverschillen, waardoor er meer mensen konden leven dan we tot nu toe dachten. Iedere nederzetting die we vinden maakt dit aannemelijker.
Boek Dwars Door De Dijken en lezing
O
p vrijdag 24 juni 2016 organiseerde de Stichting voor de Middeleeuwse Archeologie in de Oosterkerk in Hoorn het eendaagse congres "Dijken, dammen en duikers, Archeologie van de waterbeheersing in middeleeuws Nederland".
Afb. 6 Burgerij en geestelijkheid bouwen in de 14de eeuw eensgezind dijken tegen het wassende water van de Elbe
De recente grootschalige onderzoeken naar zeedijken in West-Friesland waren de aanleiding voor het congres. Deze
-6 -
onderzoeken waren noodzakelijk doordat de dijkversterking de dijk zou gaan aantasten. Tijdens het congres werd het nieuwe boek ‘Dwars door de dijk’ gepresenteerd. Hierin zijn de resultaten gepubliceerd van het recente onderzoek naar de geschiedenis van de Westfriese Omringdijk. Het boek bestaat uit een cassette met drie delen op A4-formaat, plus een map met 10 kaartbladen. De drie delen tellen gezamenlijk 576 bladzijden, incl. een uitgebreide index. Een groot aantal auteurs heeft een bijdrage geleverd. De redactie lag in handen van Michiel Bartels, archeoloog bij de gemeente Hoorn. Op donderdag 24 november (20.00 uur tot 22.00 uur) geeft Michiel Bartels in Bibliotheek Alkmaar Centrum een lezing (Alkmaars Historisch Café) over dit onderwerp. In deze lezing komt de geschiedenis van de dijk uitgebreid aan de orde. Ook wordt ingegaan op de houthandel tussen Scandinavië en West-Friesland, de handel in zwerfstenen, het bouwen van dijkmagazijnen, de huizenbouw en de bewoners van de huizen op de dijk. Doordat diverse aspecten van het onderwerp worden belicht ontstaat er een levendig beeld van de Westfriese Omringdijk. Toegang € 7,50/€ 5,00.
Excursie Wieringen Jaap van Rossum
O
p zondag 12 juni jl. zetten zo’n 20 RAG-donateurs koers naar het voormalige eiland Wieringen. Stichting RAG organiseerde op deze mooie zomerse dag een excursie naar het Wieringer Eilandmuseum Jan Lont, genoemd naar de laatste bewoner en eigenaar van deze traditionele Wieringse boerderij. Hier gaf Kees Hos een rondleiding door het museum, waar ook de thematentoonstelling 100 jaar aakvisserij te bezichtigen was. Meer informatie over dit museum is te vinden op museumjanlont.nl.
plaats in van een voorganger, die al in 1878 gesloopt is en gaat deel uitmaken van een pelgrimsroute. In de voorchristelijke tijd zou hier al sprake zijn van een heidense tempel. Na de verwoesting hiervan werd op deze plaats een roomse kerk gebouwd, gewijd aan de Heilige Willibrordus. Tijdens de Reformatie werd de roomse kerk een Nederlands Hervormde kerk. Wie meer wil weten over de nieuwe kapel, zijn voorgangers en de vraag waarom de kapel heidens wordt genoemd, verwijzen wij graag naar de website www.heidensekapel.info.
Afb. 7 De ontvangstruimte van Wieringer Eilandmuseum Jan Lont
Verder stond een bezoek aan het 150 meter verderop gelegen kerkhof van Stroe op het programma, waar Marieke Roos uitleg gaf over het onderzoek naar de voorgaande kerken aldaar en de bouw van de nieuwe “Heidense Kapel”, die zojuist was begonnen. Deze kapel in romaanse stijl neemt de
Afb. 8 Wieringer Eilandmuseum Jan Lont
Afb. 9 Bouw Heidense Kapel op de begraafplaats Stroe op 1 juni 2016 (links) en 4 sept. 2016 (rechts)
-7 -
Gevonden voorwerpen
I
n de rubriek Gevonden voorwerpen kan iedereen een zelf gevonden archeologisch object plaatsen, dat hij of zij met andere belangstellenden wil delen. Ook ditmaal hebben we weer acht opmerkelijke objecten verzameld. op het strand bij Ballum, Ameland, dat gedateerd werd op 1560-1565.
1. Schaats
3. Glas-in-looddoosje met religieuze betekenis
Afb. 10 Schaats
IJzer van een West-Friese schaats, koperen knop op de punt, datering omstreeks 1860. Augustus 2013 gevonden in de verwijderde toplaag van de voortuin van een woning aan de Schoolstraat nr. 28 in Aartswoud. Met dank aan de fam. Koks. 2. Scheepswrak op de Razende Bol Afb. 12 Glas-in-looddoosje
Afb. 11 Scheepswrak
Het vinden van een in 'minstens' drie delen gebroken oud houten scheepswrak op natuureiland Razende Bol (Noorderhaaks) door de Texelse amateuronderwaterarcheoloog Hans Eelman werd enige tijd geleden gemeld aan de beheerder van het eiland, Landschap Noord-Holland. Afgelopen augustus werd het RAG hiervan op de hoogte gesteld waarna RAGleden Jac Moras en John van Lunsen, samen met enkele vrijwilligers van het Landschap, de Razende Bol bezochten. Naast het nemen van de gebruikelijke houtmonsters (jaarringonderzoek) werd het grootste deel van het scheepswrak uitgebreid gefotografeerd en ingemeten. Een verslag hierover volgt in Poldergeest nr. 24. Duidelijk is reeds dat het wrak veel overeenkomsten vertoont met het in 2015 ontdekte wrak
-8 -
Afb. 13 Glas van het glas-in-looddoosje
Glas-in-looddoosje met religieuze betekenis. Bijna 25 jaar geleden gevonden nabij de terp Niekeland aan de N241. Voorwerp past in de handpalm. Niet eerder gepubliceerd. Door het ontbreken van vergelijkbare objecten is de datering niet vaststaand, maar meest waarschijnlijk 15de eeuw. Meer info over de terp Niekeland is te vinden in Poldergeest nr. 16, mei 2013. Vinder : F. Bakker
4. Zilveren haarnaald of voorhoofdsnaald met vrolijke gravering
Op de speld het Nederlands keurmerk (handvat van zwaard) ingevoerd 1815. Vinder: Fam. Franzen Barsingerhorn
6. Maalsteen Afb. 14 Zilveren haarnaald of voorhoofdsnaald met vrolijke gravering
Afb. 18 Gedeelte van een maalsteen
Afb. 15 Stadskeur van de stad Hoorn en de initialen van de zilversmid
Zilveren haarnaald of voorhoofdsnaald met vrolijke gravering (springend hondje). Dit type haarnaald komt voornamelijk in het tweede en derde kwart van de 18de eeuw regelmatig voor. Op de achterzijde de stadskeur van de stad Hoorn, een muziekhoorn aan een strikje naast de initialen "MR" van de zilversmid. Bij dit schrijven was nog niet bekend om welke zilversmid het hier gaat. Vindplaats Midwoud, vinder P. Hubner.
Gedeelte van een maalsteen, dikte 12-13cm. Gevonden bij het middeleeuwse kerkhof in de Oostpolder van Anna Paulowna (locatie Zwinweg). Zie verder het artikel Verdronken dorpen deel I, Schelphorn, blz. 13. Vinder: Fam. Conijn, Anna Paulowna. 7. Steengoed kan
5. Zilveren Zeeuwse knopenbroche of doekspeld
Afb. 16 Knopenbroche of doekspeld
Afb. 17 Keurmerk
Zilveren Zeeuwse knopenbroche of doekspeld. Zeldzaam type. Datering omstreeks 1830. Vindplaats Winkeler-Weere, oud kadastraal sectie A286.
-9 -
Afb. 19 Steengoed kan ca. 1300
Steengoed kan ca. 1300, Hals en oor ontbreekt.
Gevonden tijdens grondwerkzaamheden in de voortuin van boerderij Weereweg 110, Lutjewinkel Vinder: Fam. Vries 8. Een stukje huisvlijt uit de 18de eeuw
Een stukje huisvlijt uit de 18e eeuw. Plak tin-lood legering waaruit getracht is munten te slaan, die tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën in omloop waren. Gekroond wapen waarin twee rechtopstaande leeuwen. Daaromheen een niet meer leesbare randtekst. Valsmunterij. Vindplaats Schagen. Vinder R. de Roode.
Afb. 20 Plak tin-lood legering
Het huis genaamd “Emaus” bij Haringhuizen John van Lunsen
W
outer van Gouthoeven (1577-1623) was dijktoezichthouder, geschiedkundige en genealoog in Dordrecht. Als historicus publiceerde hij in 1620 “D'oude chronijcke ende historien van Holland” bij drukker Peter Verhaghen (Dordrecht). Dit boek was gebaseerd op de Divisie-kroniek van Cornelius Aurelius uit 1517 en het boek “Beschrijvinghe van out Batavien” van Petrus Scriverius uit 1614. In de kroniek van Gouthoeven vinden we op blz. 572 een aantal plaatsen die in het jaar 1508 na een hoge vloed, gevolgd door een dijkdoorbraak, zijn overstroomd. Daarbij wordt de plaats Schagen genoemd1. De Wester- en Oosterkaag (een gebied ten zuiden van Schagen) moet deze overstroming in 1508 hebben meegemaakt. De afgelopen 30 jaar is hier in de bouwvoor op meerdere kavels gezocht naar scherven aardewerk en metalen voorwerpen uit voorgaande eeuwen, waarbij niets van dit materiaal werd aangetroffen wat dateerbaar is vóór het jaar 1500, in tegenstelling tot andere locaties in en rondom Schagen2. Een overstromingslaag van tenminste 40 cm zand en klei heeft hier het middeleeuwse bewoningsniveau afgedekt. Het bewijs voor de overstroming was tot 1933 zichtbaar aan de oostzijde van de Oosterkaag, door het bestaan van een tweetal bij elkaar gelegen dichtgeslibde wielen langs een dijkje met de naam “Priggedik”. De wielen, beide van zeer geringe omvang (ongeveer 30 meter in doorsnee), werden in dat jaar met aangevoerd rivierzand gedempt t.b.v. de aanleg van de provincialeweg N241. Het zijn deze twee wielen waarmee het verhaal Emaus begint.
- 10 -
Afb. 21 De gebouwen Jericho, Emaus en Jerusalem in 1598
Emaus In het kaartboek, tevens legger van de stadslanden van Alkmaar (tekenaar Dirck Aeriansz Schelven alias Metius, gedrukt 1598) bevindt zich een tekening van een drietal huizen met een voorliggend stuk land aan de rand van genoemde Oosterkaag, waarbij geschreven staat “Emaus onder Haringhuijsen” (Afb. 21). Het kaartboek dat Dirck Aeriansz Schelven samen met zijn vader Adriaan Anthonisz Metius maakte, bevat kaarten van landerijen in de situatie vóór het jaar 1590, landerijen die de stad Alkmaar na de reformatie overnam uit geconfisqueerde bezittingen van een drietal kloosters aldaar. Uit de bijlage
(voorin dit kaartboek) blijkt dat Emaus onder Haringhuizen in de 16de eeuw toebehoorde aan het Catharinaklooster ofwel Oude Hof aan de Alkmaarse Bagijnenstraat, westelijk van de Grote kerk. Het drietal huizen aan de Priggedik werd precies gebouwd tussen de twee genoemde wielen, als geketend aan elkaar, waarbij de onderlinge afstand tussen beide wielen nog geen 70 meter was. De twee buitenste huizen kregen de naam Jericho en Jeruzalem, zijn als bouwwerk identiek getekend en vallen op door zichtbaar gekanteelde muren wat natuurlijk opmerkelijk is. Jericho en Jeruzalem stonden als gebouw ieder afzonderlijk - aan de rand van een wiel. Het huis Emaus stond als grootste van de drie in het midden, Jericho ten noorden en Jeruzalem ten zuiden daarvan. Functie van de gebouwen Dat het water uit de twee wielen een centrale rol heeft gespeeld op deze plek is wel aannemelijk. Als we bedenken dat de betekenis van het Bijbelse woord Emaus (Emmaüs) “warm bad” is, dan is de vraag: hebben we hier soms te maken met een badhuis of kuuroord? De lezer mag het zelf invullen. We vinden daarnaast nog een ander spoor waartoe het huis Emaus gediend kan hebben. Op de tekening uit 1598 staat de naam “Albert Fransz” op een perceel land voor het huis Emaus geschreven. Mr. Albert Fransz Rijp, licentiaat in de rechten, werd tijdens zijn leven verdacht van het ter beschikking stellen van zijn huis (in Schagen) aan de Katholiek gezinden voor het houden van de dienst ofwel het hebben van een schuilkerk ten tijde van de reformatie3. Toeval of niet, maar op 17 juli 1624 koopt hij “huijs en erve genaemt het huijs van Eemaus” van ene Aerjan Garmensz van Haringhuizen “nog een boomgaert daer aengelegen, nog twee wielen, cijngels, rietboschen alles gelegen in de banne van Haringhuijsen aen priggedik”4. We mogen gissen of het huis Emaus vanaf dat moment dezelfde functie kreeg als zijn huis in Schagen, namelijk een schuilkerk, maar dan blijkbaar van korte duur omdat hij het huis Emaus reeds in hetzelfde jaar verkoopt aan de Alkmaarder IJsbrand van Tetrode. Het merendeel van de bij Emaus behorende landerijen blijven wel in handen van Mr. Albert Fransz Rijp en komen na zijn overlijden via erfenis op 7 april 1647 in handen van Tadeus Adriaansz Berger te Schagen (Albert Frans Rijp is de oom van Tadeus van moeders zijde). In een latere akte van 30 mei 1686 lezen we een testament waarin de verdeling van voorgaande landerijen onder de erfgenamen van deze Tadeus waaronder Adriaan Pieters Berger alias dominee Adianus Pieters Emaus (ook bijgenaamd de blinde dominee van Schagen). En dan komen we daar de naam “Emaus” weer tegen in samenhang met een kerkelijke functie …. Dominee Emaus deed afwisselend dienst in de kerken van Schagen, Haringhuizen, Callantsoog en Warmenhuizen5. Wat daarin de rol van het huis Emaus geweest mag zijn? Het geloof maakte daar in ieder geval deel van uit. Ouderdom en archeologie Volgens een drietal samengevoegde akten uit de periode 1465-1497 wordt een stuk land verkocht aan de bagijnen van het Oude hof te Alkmaar, land gelegen ten westen en aansluitend aan het perceel waar we nadien het huis Emaus op vin-
- 11 -
den6. Het woord “Emaus” komt in de akten niet voor, ook niet als belending. De bouw van het huis zou daarom op zijn vroegst niet eerder dan derde kwart 15de eeuw kunnen zijn, na aankoop van het perceel, maar gezien het ontstaan van de twee wielen waarschijnlijk pas na de overstroming (1508). De gebouwen staan immers tussen deze twee wielen. Omdat in 1933 het tracé van de provinciale weg N241 over het terrein is gelegd was de vraag wat er heden nog van de gebouwen met de drie Bijbelse namen in de bodem resteerde. Daartoe zijn in het voorjaar van 2011 een tiental grondboringen gedaan. Later bleek (uit archiefonderzoek) dat de boringen in de voormalige boomgaard, aan de oostzijde van het huis Emaus terecht zijn gekomen. In het booronderzoek werd wel de noordelijkste van de twee (gedempte) wielen teruggevonden naast enkele verdwaalde stukjes 18de-eeuws aardewerk. Al snel werd duidelijk dat de 16de-eeuwse huizen geheel onder de provinciale weg zijn verdwenen. Met de herinrichting van de N241, die in het najaar van 2015 startte, kwam de mogelijkheid om locatie Emaus nader te onderzoeken. Het werd een aandachtspunt van de Provincie Noord-Holland, waarna Hollandia archeologen uit Zaandijk gericht proefsleuven liet graven ter hoogte van de voormalige poort of toegang tot Emaus. De poort is te zien op de tekening van 1598. Beide gedempte wielen werden tijdens dit onderzoek teruggevonden en er werd een doorsnede gemaakt van de oude weg of het dijkje “Priggedik”, maar ….. er was geen spoor van de vroegere bebouwing Emaus, Jericho en Jeruzalem terug te vinden. In 1933 had de aanleg van de N241 de restanten geschiedenis van Emaus geruimd. Wel bleek dat de Priggedik, die vóór 1933 nog dienst deed als deel van de doorgaande route van Niedorp naar Schagen, tot in de 17de eeuw niet meer was dan een modder/klei-pad, hier en daar voorzien van aangebracht puin om ontstane gaten te vullen. Voor een rijtuig met paarden in de natte wintermaanden vrijwel onbegaanbaar. Pas omstreeks 1800 kreeg deze weg een verharding van vrij zachte rozerood gekleurde straatstenen, merendeels van het vreemde formaat 6x5x22cm. Direct onder dit wegdek van straatstenen, boven het oude kleipad, werd door een detectoramateur een muntje gevonden met jaartal 1768. Andere metaalvondsten afkomstig van een naastgelegen perceel (in de Oosterkaag) gaan niet verder terug in tijd dan de 16de eeuw waaronder een voet van een bronzen grape (±1550) en een zeldzame duit uit 1613, geslagen in Thorn, Limburg. Afbraak De afbraak van het huis Emaus (Emaus is gedemolieerd) geschiedde in 1690. Daaronder vielen ook de bijgebouwen Jericho en Jerusalem. Tot die tijd werden de bijgebouwen zelden bij naam genoemd. Woonde je in het huis Jerusalem of Jericho, dan woonde je op Emaus (volgens div. notariële akten). Emaus werd blijkbaar gelijktijdig gezien als een buurtschap. Dat maakt het des te gecompliceerder wie nu precies in welk huis verbleef als je, volgens de inhoud van een notariële akte ,“op Emaus” woonachtig was. Naast de eerder genoemde namen, is er een flinke lijst aan personen die eigenaar of bewoner van één van de drie woningen zijn geweest. Één van hen was Pieter Olofs van der Oort, kerkorganist van de Grote- of Sint Laurenskerk te Alkmaar in het laatste kwart van de 16de eeuw.
Afb. 22 Kadastrale kaart ±1825
Afb. 23 Locatie verdwenen huis Emaus 2016
muur, maar wordt door de bewoners bewaard in huis. Het is het enige tastbare dat nog herinnert aan het raadsel Emaus.
Herbouw Het nieuwe Emaus (een boerenhuis) werd kort na 1690 herbouwd, op een twintigtal meters ten noorden van het oude Emaus, maar komt op 19de-eeuwse kaarten niet meer voor. Jericho werd herbouwd ±250 meter ten noorden van Emaus en vinden we nog op de eerste kadastrale kaart (Afb. 22). Het huis Jerusalem staat heden nog op dezelfde plek waar het na 1690 werd herbouwd, ±230 meter ten zuiden van Emaus, nu Provincialeweg nr. 9, Haringhuizen. In 1964 bracht historicus Mr. Belonje een bezoek aan het huis Jerusalem en maakte een tekening (Afb. 25) van de gevelsteen die toen nog in de westmuur van het huis zat (Afb. 24). De tekst op de gevelsteen luidt: “DOEN MEN SCHREEF 1802 JAAR OUT IS JERUESALEM VOOR DE 3 MAAL HERBOUWT”. De gevelsteen bevindt zich niet meer in de
Afb. 24 De gevelsteen uit 1802
Bronnen: 1
. Ook in de divisiekroniek van Aurelius wordt de dijkdoorbraak bij Schagen genoemd in hoofdstuk 39, blz. 509 2 . Van het aantal percelen in de Oosterkaag is 75% onderzocht, in de Westerkaag zijn alle percelen onderzocht (aardewerk en metalen in de bouwvoor) 3 . Geschiedenis Bisdom Haarlem, Haarlemse bijdragen deel 14 blz.136, RK kerk Schagen 4 . RAA, OR Haringhuizen inv. 5818 akte 17 5 . RAA, nog niet geïnventariseerd kerkarchief Warmenhuizen (hervormde kerk, inkomsten/uitgaven 17de eeuw) 6 . RAA, archief van het Oude Hof, inv. 77 (regestnr. 93,155)
Afb. 25 De schets van Belonje uit 1964
- 12 -
Een muntschat te Aartswoud Uit het archief van J.L Lutjeharms December 1949 Bij het slechten van een oud boerenerf te Aartswoud werd een kannetje gevonden met 16 gouden en 17 zilveren munten. De munten werden spoedig verspreid, doch door de welwillende medewerking van de verschillende eigenaren en van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek konden alle stukken op het Koninklijk Penningkabinet worden onderzocht door Dr. H.E. van Gelder.
Afb. 26 Aartswoud locatie muntschat, tek. J.L Lutjeharms 1950
De jongste munten zijn de Brabantse dubbele stuivers van 1512. De oudste munt een gouden nobel van Hendrik V ( 14131422) Engeland. Het kruikje is waarschijnlijk verborgen tussen 1512 en 1521 Het rapport waarin alle munten staan beschreven staat in het jaarboek voor munt en penningkunde 1950-51. De door Lutjeharms gemaakte foto van het kruikje en de tekening met vindplaats zijn niet eerder gepubliceerd.
Afb. 27 Kannetje waarin muntschat werd aangetroffen
Lezingen Stichting RAG najaar 2016
D
e lezingencyclus van Stichting RAG in het najaar is inmiddels uitgegroeid tot een succesvolle traditie. Ook in 2016 organiseren wij in november en december een tweetal interessante lezingen met deze keer als thema: terpen. De data van de lezingen zijn:
Vermeld daarbij a.u.b. uw naam, het aantal personen en welke lezing(en) u wilt bezoeken. Houd i.v.m. met mogelijke wijzigingen de website www.ragarcheologie.nl en onze Facebookpagina in de gaten.
- Donderdag 3 november 2016: Daniël Postma over zodenbouw in het terpengebied. Titel van de lezing: Vergeten technieken, verloren traditie: een reconstructie van vroegmiddeleeuwse boerderijbouw in Noord-Nederland. - Donderdag 17 november 2016: Gerard Alders over terpen in West-Friesland en stadsterpen en Bas van der Meij over de opgraving van Torp, de terp van Den Helder.
Toelichting op de lezingen Daniël Postma studeerde Pre- en Protohistorie van Noordwest-Europa aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2006 was hij betrokken bij het steilkantonderzoek aan een terp bij Anjum (Fr.), een in meerdere opzichten belangrijke opgraving waarover hij ook publiceerde. Sinds 2011 is hij als promovendus verbonden aan het Groninger Instituut voor Archeologie. Hij bestudeert de vroegmiddeleeuwse bouwtraditie van het Noord-Nederlandse kustgebied. In het kader van dit onderzoek bouwde hij het zodenhuis in Firdgum.
De avonden zullen er als volgt uit zien: - 19.30 uur inloop met koffie en thee, - 20.00-21.45 uur de lezing met halverwege een pauze, - 22.00 afsluiting.
Na afloop kan er nog wat gedronken worden. De lezingen worden gehouden in De grote zaal van Het Behouden Huis, Dorpsstraat 850, 1724 NV Oudkarspel. Iedereen is welkom. Toegang is vrij. Na afloop stelt Stichting RAG een vrijwillige financiële bijdrage zeer op prijs. Alle consumpties zijn voor eigen rekening. Als u een of meer van deze drie lezingen wilt bijwonen, kunt u zich aanmelden bij St. RAG (info@rag-archeologie.nl).
- 13 -
Gerard Alders is senior archeoloog van het bureau AldersArcheo. Hij richt zich op de archeologie van middeleeuwen en nieuwe tijd. Gerard zal een lezing geven over de opgraving van de terp Torp bij Den Helder, terpen in West-Friesland en stadsterpen. Na de pauze doet Bas van der Meij, junior archeoloog uit Julianadorp met specialisatie archeologie van West-Europa, een verhaal over zijn onderzoek van Torp. Bas heeft zijn afstudeerscriptie hierover geschreven.
Verdronken dorpen deel I, Schelphorn John van Lunsen
Afb. 28
- 14 -
- 15 -
H
et spreekwoord “met de neus in de boter vallen “ was afgelopen september zeker van toepassing tijdens het historisch onderzoek van een middeleeuws kerkhof in de Oostpolder ten noorden van de plaats Wieringerwaard. Een gouden tip dat er drainage werd aangelegd op een perceel akkerland waar in het verleden, tijdens landbouwwerkzaamheden, veel menselijke skeletten waren gevonden, bleek waardevolle informatie op te leveren. De drainagesleuven die – tot ruim een meter diep uitgegraven – meerdere dagen open bleven liggen, bracht de mogelijkheid om ter plaatse eens dieper in de bodem te kijken.
Afb. 29 Uitsnede kaart Ortelius, bij de pijl “Kerchoff Swin”
Geschiedenis op schrift Over een middeleeuws kerkhof in de Oostpolder is in de afgelopen eeuw al eens eerder geschreven, vaak beperkt tot korte artikelen over het bestaan ervan, zonder dat er werd ingegaan op aangetroffen bodemvondsten of de exacte ligging van de begraafplaats1. De oudste gegevens die tot op heden verwijzen naar het voorkomen van een begraafplaats, is de naam “Kerchoff Swin”, genoemd op enkele 16deeeuwse kaarten, waaronder de kaarten van Cornelis de Hooghe (1565) en Abraham Ortelius (1574)2(Afb. 29). Hoewel de kaarten weinig nauwkeurig de positie aangeven waar het Zwin (kreek) met deze naam het land doorstroomde, is hiermee wel duidelijk dat in de 16de eeuw een water werd vernoemd naar een enkele eeuwen eerder verdwenen plaats met kerkhof. Uit recente determinatie van het op en rond het kerkhof gevonden aardewerk (scherven) blijkt dat de bijbehorende bewoningsplek in ieder geval heeft bestaan tussen 900 en 1200 n.Chr. waarna de zee het land heeft ingenomen3. Een tweetal kronieken doet uitspraak over om welke plaatsnaam het hier zou gaan. Dirck Adriaensz Valcooch schrijft in zijn 16de-eeuwse Zijper kroniek: “Terdorp en Scilphorn zijn verdroncken. Men vindt noch veel tomben by schoone weere met groote schickelen onlancx geleden”. Terdorp of Torp weten we te vinden en was ooit een plaats gelegen ten zuiden van Den Helder. Kroniekschrijver Dirk Burger van Schoorl schrijft in zijn Schoorlse kroniek (1711) dat Schilphorn dicht bij de Nieuwesluis in de Wieringerwaard lag. En dat brengt ons dan met grote zekerheid bij het kerkhof in de Oostpolder, dichtbij de Nieuwesluis, een kerkhof overgebleven van de plaats Schilphorn ofwel Schelphorn.
- 16 -
Het is pas in 1772 dat het zoeken naar oesters leidde tot de toevallige (of hernieuwde) ontdekking van het kerkhof. Het kerkhof lag tot die tijd begraven onder zeewier, wier dat tijdens voorgaande winter ter plaatse was afgestorven door strenge vorst. De getijdestroming zorgde er daarna voor dat met de daaropvolgende dooi, het aan de grond vastgevroren wier met wortel en al uit de bodem los kwam. De stroming kreeg vervolgens vat op de vrijgekomen kale zeebodem (er verdween door spoeling zelfs een toplaag van ongeveer 50cm grond ter plaatse) waardoor de begraafplaats bij eb zichtbaar werd, waarna deze dus ontdekt werd door de oestervissers. Vissers meenden er zeer grote menselijke beenderen (van reuzen) te zien bij laag water. Het verhaal over begraven reuzen kwam in 1773 ter ore van Alkmaarder Mr. Rutger Paludanus, een man met grote interesse voor de wetenschap. Ook Paludanus vermoedde dat het hier ging om de verdronken plaats Schelphorn. Op 23 juni 1774 bracht hij een bezoek aan de begraafplaats, samen met Cornelis Jansz Hoefman (medisch doctor, lector ontleedkunde te Alkmaar) en Jacob Queldam, reder te Wieringerwaard. Zij troffen een flink aantal grafkisten aan en namen daaruit mee; een aantal hoofden, 21 dijbenen, 10 scheenbenen, 15 opperarmbeenderen en twee complete geraamten. De door hen gevonden beenderen bleken na onderzoek niet noemenswaardig groter te zijn dan gebruikelijk voor mensen uit die periode. Reuzen waren het zeker niet4. Volgens de beschrijving van Paludanus waren de grafkisten gemaakt van goed en zwaar eikenhout, hout wat om die reden ook werd meegenomen door de oestervissers. De grootste kist was binnenwerks ruim 7 voeten lang, de bodem in het midden wijd 22 duim en de dikte van de planken ruim 2 duim Alkmaarse houtmaat. Het hoofdeinde liep iets breder uit dan het midden en het voeteneinde smaller. Hoofdeinde der kisten lagen allen naar het westen. Tot zover zij de kisten konden bespeuren was de omtrek van het kerkhof lang 177 voet en breed 152 voet Zijpsche Dijkmaat, in vierkante voeten omgerekend 206 roeden. Jacob Queldam bracht nog een bezoek aan het kerkhof in mei 1775 en nam toen een aantal van de grootste beenderen mee. Volgens zijn schrijven lagen er meer kisten bloot als een jaar eerder. Veel later, in 1846, werd het gebied drooggemalen na te zijn ingedijkt. Van het kerkhof was toen al niets meer te zien, reeds afgedekt door een laag zand dat de zee had aangevoerd in voorgaande jaren5. Zeven jaar later kreeg de heer P. van der Sterr (landmeter en hoofdopzichter dijkwerken) het bericht dat er “wezenlijk veel beenderen van lijken en doodkisten opgegraven zijn”6. Het kerkhof was blijkbaar in dat jaar (1853) teruggevonden en sedertdien zijn tot heden met regelmaat beenderen en schedels aangetroffen tijdens landbouwwerkzaamheden, voornamelijk bij diepploegen7. Geschiedenis in de bodem Door de fam. Conijn (voormalige eigenaar/gebruiker van het land) is op en rondom de begraafplaats in de loop der tijd veel aardewerk gevonden en bewaard gebleven. De daarin voorkomende goed dateerbare randscherven, voornamelijk van het type Andenne en Pingsdorf, zijn te plaatsen tussen 900 en 1200 n.Chr. (Afb. 30). Tussen de verzameling scher-
ven ook enkele stukken Reliëfbandamfoor (Afb. 31) en Proto-Steengoed waardoor de tijdlijn van bewoning zomaar een halve eeuw vroeger (850 n.Chr.) en een halve eeuw later (1250) kan worden. Het merendeel van het materiaal geeft echter het hoogtepunt van de bewoningsgeschiedenis tussen 1000 en 1100 n.Chr., de periode waarin ook het kerkhof in gebruik zal zijn geweest.
gesleuven twee skeletten zichtbaar in situ lagen voordat de drainage er doorheen was gegaan8.
Afb. 32 De kammen van been, puntcirkelversiering (inventaris nr. 6252-01 provinciaal depot)
Te zien was een 15 tot 20 cm dikke veenlaag vanaf 50 tot 55 cm onder het maaiveld. Deze veenlaag was enkel aanwezig in de noordelijke hoek van de kavel (onder de veenlaag is een laag zanderige klei met schelpen). Opvallend was dat juist in de veenlaag, en wel exact en enkel in de veenlaag, de skeletten oorspronkelijk zijn begraven, in één laag (niet boven elkaar). Waar de veenlaag in het verloop van de drainagesleuven niet meer aanwezig was, is ook geen splinter aan botmateriaal gevonden en hield de begrenzing van de begraafplaats op.
Afb. 30 Randscherven van middeleeuwse potten
Afb. 33 Drainagesleuven met het duidelijk zichtbaar boven gekomen donker gekleurde veen
Afb. 31 Scherf reliëfbandamfoor
Ook zijn er twee benen kammen gevonden, waarvan één in drie delen (Afb. 32). De puntcirkelversiering op één van beide kammen komt overeen met veel soortgelijke kammen die in Noorwegen en Zweden zijn opgegraven. Het lijkt erop dat in de middeleeuwen de invloed vanuit het noorden op deze plaats net zo aanwezig was als op Wieringen en Texel. Door de drainagesleuven (Afb. 33) van afgelopen september kon voor het eerst vrij nauwkeurig de werkelijke locatie en grootte van het kerkhof bepaald worden. Hoewel de beschikbare tijd te kort was om alle drainagesleuven grondig te onderzoeken op hieruit naar boven gekomen skeletdelen, en dat waren een flink aantal botten, bleek al snel dat in de draina-
- 17 -
De skeletten waren west-oost georiënteerd begraven, hoofdeinde west. Naast het hoofeinde van één der skeletten lag op dezelfde hoogte (55 cm onder het maaiveld), in de lengterichting van het skelet, een stuk hout waarvan een los deel is meegenomen en op het moment van dit schrijven nog in onderzoek is. Vooralsnog zou het een deel van een grafkist kunnen zijn. Skeletten en/of delen daarvan die in het verleden in de directe omgeving van het kerkhof -in de bouwvoor- zijn gevonden, zijn door landbewerking verspreid geraakt. We weten eveneens niet hoe de situatie in 1774-1775 is achtergelaten door de oestervissers en onderzoeker Paludanus. De kaart op de middenpagina (Afb. 28) laat de Wieringerwaard zien in het jaar 1776 waarop het hiervoor beschreven kerkhof onder een kleine letter “a” staat vermeld nabij het “razend zwin”. Op de kaart staat ook de welbekende dijk (?) of zgn. “weg of muur van Paludanus”, diagonaal getekend over de kavels van de
Wieringerwaard. Omdat er tot op heden nog steeds geen absolute zekerheid is over de herkomst van deze dijk of weg, en qua informatie waaronder op websites genoeg over geschreven (en gefantaseerd) wordt, beperken we ons hier tot een foto van een brok steenachtig bros materiaal dat afkomstig is uit deze “dijk” en waarvan men nog in de 18de eeuw ten onrechte dacht dat het tufsteen was (Afb. 35) (zie voor het verloop van deze dijk of weg in het landschap van nu de luchtfoto op Afb. 39 op blz. 19).
woord door het vinden van een loden ring (Afb. 36), op klonterige wijze aan elkaar gesmolten (dikte variërend van 2 tot 6 mm, diameter 22-27 mm, iets ovaal), functie net-verzwaring?
Afb. 36 Loden ring Afb. 34 Een aantal schedels van het kerkhof
Als hier sprake was van een middeleeuws kerkhof, dan was het in omvang aanmerkelijk kleiner dan het hiervoor beschreven kerkhof nabij de Zwinweg. RD Coördinaten vindplaats Lotweg 121561, 540587 en direct daar omheen (aardewerk en botfragmenten).
Dit artikel is tot stand gekomen dankzij medewerking van fam. Conijn, Zwinweg; hr. Wilms, Zwinweg; A. Bakker, Lotweg en hr. Jonker (voorheen Lotweg werktuigenmuseum).
Afb. 35 Brok steenachtig materiaal uit “de weg van Paludanus”
Een tweede kerkhof Historicus Mr. Belonje en archeoloog Holwerda bezochten in 1927 de Oostpolder vanwege een onderzoek naar hetzelfde steenachtig materiaal, overeenkomstig de vondsten uit de naastgelegen Wieringerwaard9. Op een perceel bij de Lotweg werd tevens een tweede begraafplaats ontdekt met geraamten in kisten. Archiefonderzoek moet nog uitwijzen wat hierover genoteerd is, voorlopig is het nog een raadsel. Afgelopen september is ook deze locatie bezocht. Naast het vinden van slechts een gering aantal verspreide botfragmenten, lagen hier wel opmerkelijk veel scherven kogelpotaardewerk in de bouwvoor, naast een klein brok van het hetzelfde hierboven beschreven steenachtig materiaal. Ook viel op dat binnen het vlak aan scherven zeer kleine stukjes gesmolten lood van 2 tot 4 mm lagen. Waarvoor dit smelten van lood bedoeld was, werd spoedig beant-
- 18 -
Bronnen: 1. Westenberg (1961) en Jonker (1946) geven tot heden de meeste informatie. 2. Ortelius maakte zijn kaart naar voorbeeld kaart van Jacob van Deventer. 3. Overstroming in ieder geval in de 13e eeuw. 4. Oudheid- en natuurkundige verhandelingen R. Paludanus 1776 5. Korte beschouwing van de Anna Paulowna polder door J.C. De Leeuw, 1851 6. Bijblad Navorscher 1853 7.Ook in 1886-1887 wordt melding gemaakt van gevonden skeletten (Jonker 1946) Ongeveer tien jaar geleden kwamen er tijdens diepploegen delen van skeletten omhoog. 8. Skeletten in situ: RD 119395, 540856 en RD 119431, 540904 9. Archief Rijksmuseum voor Oudheden Leiden
Afb. 37 Kerkhof nabij de Zwinweg
Afb. 38 Kerkhof ? nabij de Lotweg
Afb. 39 Luchtfoto uit 1989 waarop een gedeelte van de Wieringerwaard (Waardpolder) is afgebeeld. De dijk (weg) van Paludanus is als een duidelijk donkere lijn te volgen, diagonaal over de kavels.
- 19 -
Over de Roxvliet Karel Numan
D
e archeoloog moet het hebben van wat zij of hij in of eventueel op de bodem vindt aan voorwerpen en in de samenstelling en gelaagdheid van de bodem zelf. Alles zwijgt tot het moment waarop de archeoloog wat hij opmerkt of vindt tot spreken brengt. De enkele keer dat er op een voorwerp tekst of een afbeelding is aangebracht in het verleden is de uitzondering. En we vinden in ons land meestal niets dat lijkt op een Egyptisch, Grieks, Assyrisch of Romeins graf. Dit wil helemaal niet zeggen dat een archeoloog vies is van kaarten en geschriften, in tegendeel. De historicus baseert zich meestal en het liefst op teksten, de woorden en de zinnen, de namen en de verhalen zijn wat voor de archeoloog de voorwerpen zijn en gelaagdheden. Wat niet wil zeggen dat een historicus vies is van voorwerpen, en alles wat de bodem nog meer openbaart als ze wordt opengelegd. In tegendeel. Kortom, de archeoloog is ook historicus en de historicus werkt graag samen met de archeoloog, als hij al niet zelf de bodem afspeurt en betroffelt. Ze lijken ook wel op elkaar, zoals de een omgaat met de bodem, zo gaat de ander om met een document. Schrijver dezes is vooral iemand die omgaat met documenten, maar wat de archeoloog vindt en bevindt is onmisbaar. Dat wijst de praktijk uit. Dit verhaal over de Roxvliet is een verhaal over het noord(weste)lijke deel van de Geestmerambacht. Niet echt een vergeten gebied, maar zeker ook niet uitputtend doorzocht. Er is veel bekend over de terpen, over de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ dijkenloop, over het veen, over overstromingen en de gevolgen ervan. Maar wie zoekt naar het waarom van de naam Hemelrijkshorn komt voor het bordje ‘onbekend’ te staan. Wie wil weten waar de Roxvliet liep of eventueel loopt dwaalt door het land van de gissingen en eventueel vergissingen. Beenakker doet een gooi in zijn boek ‘Van Rentersluze tot Strijkmolen’ (1988), De Cock onderneemt in zijn proefschrift ‘Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag’ (1965) bij zijn speurtocht naar de noordgrens van Kennemerland een poging de westelijke vroonsloot van het gebied van de abdij van Egmond te lokaliseren. Beiden komen ze terecht bij de oorkonde door de abt van Egmond, Lubbert II, in 1250 uitgevaardigd, waarin o.a. sprake is van twee vroonsloten als grenzen van het gebied van de abdij dat bekend is gebleven als ‘villa Scagha’, waarvan de noordgrens wordt gevormd door de ‘zoute zee’ ofwel de Zijpe en de zuidgrens door ‘Bergeswerk’ ofwel het huidige nog steeds als zodanig bekende Noordscharwouder poldertje. De vraag is of deze beide vroonsloten ook een naam hebben of hadden. De oostelijke vroonsloot De vroonsloten waarvan sprake is in de oorkonde van 1250 hebben in deze oorkonde geen andere naam. De (zee)dijk en de ‘kolkende zee’ waarvan sprake is in de oorkonde moeten wel in het noordwesten liggen, het gaat zonder twijfel om de dijk langs de Zijpe en het water dat bij storm de Zijpe bin-
- 20 -
nendringt. Bergeswerk ligt in het zuiden. Daardoor is ook de dijk van een naam te voorzien, namelijk de Schagerdam, de huidige Valkkogerdijk tussen Sint Maarten en het Valkkoger Verlaat. Deze beide feiten maken het meer dan waarschijnlijk dat de beide vroonsloten een richting zuid/zuidoost naar noord/noordwest hebben. De ene vroonsloot zal daarom aan de oostkant en de andere aan de westkant van het gebied van de abdij liggen en er tegelijk de grens van vormen aan de oostkant en aan de westkant.
Afb. 40 Kaart van Geddingmore en Witsmeer (ten zuiden van 18 Schagen) . 1. Dijk; 2. Water; 3. Verdwenen sloten; 4. Kerk
Willem veren (=vrouw) Baertensz, de rentmeester van Kennemerland, deel uitmakend van het gezelschap van de bisschop Van Zuden, laat voor het eerst de West-Friese Omringdijk opmeten. Dat gebeurt in 1320 (paasjaar 1319). Bij de eerste opmeting wordt als eerste stuk genoemd de Rekerdam vanaf Schoorl tot aan de Schagerdam bij Hemelrijkshorn, als tweede stuk vandaar tot aan de oude Schagerdijk bij oestenHarkensloet en als derde stuk vandaar tot aan de oostelijke hoek van de wiel die ten oosten van de Keins ligt19.
18
Cock, J.K. de (1965). Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen, blz. 45. 19 Dit es die dijc dien Willaem veren Barten soen meten liet in Vriesland des dinxendaghes voer midvasten int jaer ons Heren M CCC ende XIX tote des sonnendaghes voer Palmen dach daer na.
De Oosterharkensloot is een markeringspunt, de sloot vormt de grens tussen twee dijkstukken, te weten de Schagerdam en het dijkstuk dat daarop volgt (de Oudedijk en een stuk van de West-Friese Zeedijk tot aan de Keins). Dit betekent dat de oostelijke vroonsloot definitief een naam heeft gekregen en wel die van Oosterharkensloot. Er is immers geen andere sloot op dit punt, dat wil zeggen dat het niet waarschijnlijk is dat er twee sloten op dezelfde plaats bij de dijk komen. Graaf Willem III geeft Janne van Polanen en anderen in 1339 opdracht de gehele omringdijk te inspecteren. Er is voor de zoveelste maal een storm geweest. Een onderdeel daarvan is de Schagerdam, de inspecteurs meldden: Item vinden wij die van Valckencooch hooren dijck van dien daer die van Geestmaerambocht offgaen tote in Hercken slote. Ook al ontbreekt hier het deel ‘oosten’, het is duidelijk dat het om dezelfde Oostenharkensloot gaat. Het betreft immers hetzelfde stuk van de dijk, de Schagerdam. De mannen van het Geestmerambacht onderhouden het dijktraject tot aan Sint Maarten (Hemelrijkshorn) en die van Valkkoog doen volgens oude verplichting de Schagerdam. Die van Schagen en Niedorp onderhouden het daaropvolgende stuk tot aan de Keins en verder. Waar de oostelijke vroonsloot gezocht moet worden is nu duidelijk. Die loopt langs de Schager Zijdewind en komt vanuit de Schagerwaard. Het is de oostelijke begrenzing van het gebied van de abdij. En dat is in 1339 nog steeds het geval.
kend raakt als Nieuweland, Nieuweland van Sinte Martijn, terwijl de naam Hemelrijkshorn voor Sint Maarten in onbruik raakte. Het raadsel wordt nog iets groter, omdat er van oudsher - in de overlevering en in de bronnen - ook sprake is van het gebied ten westen/zuidwesten van Sint Maarten als het Nieuweland. Dat ligt achter de West-Friese Omringdijk, het is later bekend geworden en gebleven als de Ringpolder. Dit Nieuweland of het Nieuweland van de monniken is de naamgever van het Nieuweland van Sinte Martijn. De Roxvliet Hoe dit ook zij, hoe dicht nadert dit verhaal de westelijke vroonsloot? Er is een sloot die de naam Roxvliet draagt. Ook wel Rogsvliet of Rochsvliet geheten. De verklaring van de naam is eenvoudig, Het Friese woord ‘rjocht’ betekent recht. En Fries is in deze streek in die tijd nu eenmaal geen onbekende taal. Het gaat dus om de rechte vliet. En een vliet kan zowel een rivier (flumen) of een beek zijn als een gegraven waterloop, een sloot. De Roxvliet zal de rechte sloot zijn. Dat kan betekenen dat de loop ervan een oude geul volgt, het kan ook betekenen dat het om een door het veen gegraven afwateringssloot gaat. Waar loopt de Roxvliet? Juist dat nu kan niet direct met zekerheid worden bepaald. Deze Roxvliet ligt of ten zuidwesten van Sint Maarten of ten noordoosten. Hetgeen betekent dat hij óf door het ene Nieuweland loopt óf via een sluis door en op het andere Nieuweland afwatert.
De westelijke vroonsloot Over de westelijke vroonsloot, die er moet zijn getuige de oorkonde van 1250, is in de archiefstukken niets te vinden. Noch waar hij bij de dijk komt, noch ook waar zijn tracé gevonden zou kunnen worden. Het enige wat bekend is, is dat deze sloot de westgrens van het gebied van de abdij vormt. Maar waar loopt die grens? De oorkonde zelf is op dat punt zeker niet duidelijk. Mogelijk is er een zekere samenhang met het Nieuweland van Sint Maarten. Dat is echter onzeker om redenen die nog volgen. De abt zegt over het Nieuweland (een van de twee nieuwe landen die in de oorkonde voorkomen): Maar al het nieuwe land dat wij kunnen verwerven langs en over de volle lengte van de dijk, die de grens vormt, en die wij herstelden, schonken wij hen in zijn geheel en vrij onder hetzelfde voorschreven recht. Deze wat raadselachtige zin lijkt er toch op te duiden dat er ook nog nieuw land bij gekomen is op een andere plek langs de herstelde dijk. Het gaat duidelijk niet om het oude land, het gaat niet om het land dat de hoevenaars van een omringdijkje hebben voorzien. Het gaat ook niet om het land dat aan Hugo van Akersloot is afgestaan. Opvallend is dat Sint Maarten rond deze tijd bea. Eerst van der Rekerdamme aldaer die van Scoerle an gaen tote den Scagher dam bi Hemelrijxhorne es hi lanc XVIIC gherden ende XXXVI gherden. b. Item van dane tote an den ouden Scagher dijc bi oestenHarken sloet, is lanc VC LXXXI gherden. c. Item van dane toet den oestegghe (= de oostelijke hoek) van den wale (=wiel) die leghet bi oesten der Kaense (= Keins), is lanc XVIIIC ende LXX gherden. – ( = roede = 3.77 m; zie Beenakker, 1988, blz. 54, noot 21) (zie ook de website: www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/RegistersVanDeHollandseGr afelijkheid1299-1345/oorkonde/FR_025).
- 21 -
Afb. 41 De mogelijke Roxvliet die langs het Dorpseind - het Drop-end zoals het in Sint Maarten heette - liep, min of meer parallel aan de West-Friese Zeedijk richting Dijkstaal. In Sint Maarten bekend als De Grote Veert.
De documenten De naam Rochsvliet/Roxvliet komt voor in een aantal documenten, hieronder aangegeven met de letters A tot en met G. A In het bescheid van de bisschop Van Zuden van 1320, waarin voor het eerst sprake is van de opmeting van de Omringdijk, staat ook iets over het plaatsen en verplaatsen van sluizen, o.a. de volgende uitspraak: Vord zullen die van Gheestman ambocht ene niewe sluze legghen te Hemelsriicshorne, ende daer toe zullen si ene oude sluze ten Nuwendoren opdelven (=uitgraven), ende die weder legghen te Hemelriicshorne, ende si sullen haer watertochte beide buten ende binnen rumen (=ruimer maken), ghelike die van Houtwoude.20 20
Van Mieris, 1753, deel 1, blz. 215, die citeert het Perkament Register van de Charterkamer van Holland E.L. 10. pag. 9 en ver-
B In een oorkonde gedateerd 1312 juli 2 of 3-1320 ca. half augustus, mogelijk kort na eerstgenoemd tijdstip21 staat een Lijst van goederen die Wouter van Egmond van graaf Willem III in leen heeft ontvangen: Dit es tgoet dat Wouter van Egmonde ontfanghen hevet van minen here den grave van Henegouwe, van Holland etc. In den eerste Wermenhusen. Item Harnen kerspel ende datter toe behoirt. Item die sluzen half ten Niewen doren. Item half die sluzen van Rogsvliet. Item dat dorp van Husdunen ende datter toe behoert. Item half tambocht van Putthen. Item die Zijp. Item Keteldunen ende datter toe behoirt, sheren palen toe (tot de grens van de heer) van Brederoede. Item tambochtekijn van den Niewen vene. Item vier hoed ghersten in Tessel. Item vier hoed ghersten in Nieweland22 Item den Waert hout Jan Persijn ende Wouter te ghader. C In een oorkonde van 25 juli 132623 staat de volgende mededeling: Voird sullen die van Gheestman ambocht enen waterganc hebben doir dat nieweland ende tote Rochsvliet uyt te wateren. Dien waterganc ende waterscuttinge ane beiden siden sal scouwen onse dijcgrave mitten hiemraet. Ende die waterscuttinghe sal hoghe wesen ten minsten achte roede voeten hoech en roeden breet upden hoghesten cant, ende die te meersen bi den hiemraet als hem oirbaer denket. (Verder krijgen de mensen van het Geestmerambacht een sloot door het Nieuweland en kunnen via de Rochsvliet uitwateren. Die sloot en de verhoogde bermen aan beide kanten moet onze dijkgraaf met de heemraad schouwen. En de bermen moeten tenminste acht roeden hoog en roeden breed (sic!) zijn aan de hoogste kant en dat moet zoveel meer worden als de heemraad nodig acht)
D In 1339 heeft Janne van Polanen met een aantal anderen de Omringdijk geïnspecteerd en elk ambacht zijn park (= te onderhouden gedeelte) in de dijk aangewezen. In het verslag dat hij ervan doet aan de Graaf staat onder andere24: Item vinden wij die van Gheestmaerambocht Heeren Huijgendijck ende Outdorp dijck van dien daer die van Schaeger Ambocht offgaen tot bij Alcmaer alsoe verre als sijen te hier toe gedijckt ende vanden Rekerdam tote Valckencoge toe Item vinden wij die van Valckencooch hooren dijck van dien daer die van Geestmaerambocht offgaen tote in Hercken slote (Zo ook bevinden wij dat de mensen van het Geestmerambacht de volg en Beenakker,1988, blz. 198, die citeert uit het Groot register Friesland E.L. 10 van akten van graaf Willem II, lopend over 1317 – 1336, f. 9 ex. 21 Registers van de Hollandse grafelijkheid 1299 – 1345 (op de gelijknamige website nummer FR 25). 22 Zie ook repertorium op de grafelijke lenen in Friesland ten westen van het Vlie onder St. Maarten (de gelijknamige website). Als op de Nieuweland gerst groeit, dan moet het binnendijks land zijn en het kan dan niet het buiten de dijk liggende Nieuweland van de abdij zijn. 23 Registers van de Hollandse grafelijkheid 1299 – 1345 (op de gelijknamige website nummer FR 78). 24 Regionaal Archief Alkmaar, Cartularium van Geestmerambocht, inventarisnummer 19, fol. 6r.
- 22 -
Heerhuigendijk en de Ouddorper dijk onderhouden vanaf het punt waar de mensen van de Schager Ambacht die onderhouden tot aan Alkmaar zoals ze dat tot nu gedaan hebben en verder de Rekerdam tot aan Valkkoog. Zo ook bevinden wij dat de mensen van Valkkoog hun dijk onderhouden vanaf het punt tot welk de mensen van het Geestmerambacht de dijk onderhouden tot aan de Herkensloot.)
en de volgende zin: Item vinden wij die van Schaeger Cogge hooren ouden dijck van Harcken sloote tote aenden dijck van Niedorp coggen (Zo bevinden wij dat de mensen van de Schager Kogge hun dijk onderhouden vanaf de Harcken sloote tot aan het stuk dijk dat de Niedorper Koggen onderhouden)
De ingezetenen van Geestmerambacht onderhouden de dijk tot het punt waarop de ingezeten van Valkkoog het stokje overnemen en die gaan tot aan de Herckensloot. Daar beginnen de ingezetenen van Schagen met het onderhoud. De grens tussen de dijkstukken van Geestmerambacht en Valkkoog is Sint Maarten, Hemelrijkshorn. De westelijke vroonsloot functioneert dus niet als grens. E In het repertorium op de grafelijke lenen in Friesland ten westen van het Vlie, 1254-164925 staat onder St. Maarten: 44. 4 hoet gerst in Nieuwland; de helft van de sluizen van Nieuwendoorn en de helft van de sluizen van Roxvliet. ..-.-1320: Wouter van Egmond, LRK 37, fol. 2 nr. 12 5-3-1381: In geschil tussen de graaf van Blois. Neef van de leenheer, en de heer van Egmond betreffende de visserijen van Nieuwertocht en Roxvliet zal de heer van Egmond bij eed de visserij van Nieuwertocht, hem aangekomen van zijn ouders, hebben en de graaf half Roxvliet, … F In de Rekeningen der Grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche Huis26, in de afdeling getiteld Drie rekeningen van Kennemerland en Vriesland van de jaren 1343, 1344 en 1345 over inkomsten voor (de rentmeester van) de graaf uit de visserijen: blz. 268: Item die buere in Nuwelant van en verendel ( = het vierde deel) van der sluus in Roxvliete 4 £ blz. 296: Item die bueren in Nuwelant van den slusen van Roxvliete 4 £ blz. 359: Item Claes Yedde van en verendel van der sluus in Roxvlieten 4 £ 5 sc. blz. 388; hier blijkt dat Claes Yedde hetzelfde bedrag achterstallig is nu samen met Magher Heyne: Item Claes Yedde ende Magher Heyne van den slusen in Roxvliete 4 £ 5 sc Dit overzicht laat zien dat de Roxvliet in ieder geval die naam draagt tussen 1320 en 1381. G In de periode tussen 1456 en 1461 wordt het Burghorner slik ingepolderd. Als dat klaar is geeft Willem van Beijeren, de heer van Schagen, in een brief27 toestemming tot het leggen van een sluis in de Oude Dijk voor de afwatering van de 25
Uitgeschreven door J. C. Kort, Ons Voorgeslacht, jaargang 51, 1996. Zie ook Van Mieris, 1753, deel III, blz. 361-362. 26 H.G. Hamaker, 1876, tweede deel. 27 Regionaal Archief Alkmaar, Oud Archief Schagen, inventarisnummer 31.
nieuwe polder. Ook de ingezetenen van het Geestmerambacht krijgen toestemming: “Item wairt zake dattie van geestmanambocht off yemant anders hadden enige vryheden off toesegghen neven harkesloet te wateren off tot enige ander stede doir dit nyeuwe lant voirseijd dat sal ic ende mine erven wederstaen na onsen vermoghen.” (Zo ook zal ik en zullen mijn erfgenamen, voor het geval Geestmerambacht of iemand anders de vrijheid of toezegging hadden gekregen behalve via de Harkensloot of op een andere manier uit te wateren door dit genoemde nieuwe land, dat naar ons vermogen tegenhouden)
Conclusies Het is duidelijk dat het Geestmerambacht afwatert via de Harkesloot en dat is zonder twijfel de Oosterharkensloot, en dat er geen toestemming wordt gegeven dat op een andere manier (off tot enige ander stede) door het nieuwe land heen te regelen. Een tweede is dat de Roxvliet voor de uitwatering van het Geestmerambacht zorgt. Nog een andere conclusie is hier nu mogelijk. Het Geestmerambacht krijgt geen toestemming op een ander punt in de Burghorner polder een uitwateringssloot aan te leggen.
Uit alle citaten tezamen kan waarschijnlijk worden opgemaakt in welke van de beide Nieuwelanden bij Sint Maarten de Roxvliet ligt, dat ten zuidwesten of dat ten noordoosten (het Nieuweland van de monniken) van Sint Maarten. Er is namelijk een aanknopingspunt. Het Geestmerambacht watert af via de Roxvliet (zie citaat onder C) en de mensen van het Geestmerambacht wateren ook af via de Oosterharkensloot (zie citaat onder G) De conclusie die daaruit voortvloeit, is dat de Rochsvliet ten zuidwesten van Sint Maarten loopt en uitwatert via het ‘oude’ Nieuweland dat ten westen van Sint Maarten ligt. Daarmee staat eveneens vast dat de Roxvliet niet de gezochte westelijke vroonsloot is. Deze vroonsloot moet immers gezocht worden in het gebied van de abdij van Egmond en dat gebied ligt ten noordoosten van Sint Maarten, al of niet uitwaterend door of op het Nieuweland van de monniken, zoals dat in de rekening van Willem veren Baertenszoon heet. Literatuur: H. G. Hamaker (ed.), De rekeningen der Grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche Huis, 3 dln. (utrecht 1875 - 1878) F. van Mieris, Groot Charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland, 4 dln. (Leiden 1753 - 1756)
Boek Namen in Noord-Holland - Spitten in een vèr verleden Jaap van Rossum
P
laatsnamen zijn in feite de enige niet-materiële gegevens die de vroegmiddeleeuwse bewoners ons hebben nagelaten. Dit stelt Joop Stolp in zijn boek Namen in NoordHolland - Spitten in een vèr verleden, dat hij op vrijdagmiddag 1 juli 2016 in het gebouw van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in Heerhugowaard presenteerde. Voor het overige moeten we het bij het verwerven van kennis over het leven van de vroege middeleeuwers vooral hebben van archeologische vondsten zoals allerhande resten aardewerk. Plaatsnamen, maar ook sommige straat- en veldnamen, behoren tot onze culturele erfgoederen (…). Het bestuderen van de toponymie is daarom een bijzonder nuttige en leerzame tak van wetenschap, maar ook één met de nodige valkuilen. Zo kunnen plaatsnamen die ooit een voor iedereen duidelijke betekenis hadden, door latere generaties totaal niet meer begrepen worden en -mede wegens het ontbreken van schrift en later een gebrek aan spellingsregels- door verbastering makkelijk veranderen in voor ons niet of nog maar moeilijk te snappen benamingen. Joop Stolp doet in zijn rijk met fraaie afbeeldingen en kaarten geïllustreerde boek op A4-formaat een poging om een groot aantal toponiemen in Noord-Holland historisch vaak diepgaand te doorgronden en hun oorspronkelijke betekenis weer
- 23 -
boven water te krijgen. Het boek omvat twee delen, een Introductie (73 bladzijden) en een deel, het belangrijkste, getiteld Plaatsnamen in NoordHolland (260 blz.). In de Introductie komt een groot aantal onderwerpen aan de orde die behalve over naamgeving ook over bronnen en over de geschiedenis en de historische geografie van onze provincie gaan. Het plaatsnamendeel gaat in op niet minder dan 134 toponiemen, van Aagtdorp t/m Zwet. Dit betekent dat er aan ieder behandeld toponiem gemiddeld bijna een royale twee bladzijden wordt besteed. Met dit aantal en deze aandacht is het overzicht Noord-Hollandse toponiemen uiteraard niet volledig, maar dat zou in dit bestek ook onmogelijk zijn. De naamverklaringen zijn uitgebreid, soms diepgaand, maar kunnen in een aantal gevallen noodzakelijkerwijs op niet meer dan veronderstellingen zijn gebaseerd. Dit werkt echter wel inspirerend om als lezer ook zelf (kritisch) te gaan mee- en nadenken over wat een bepaald toponiem nu eigenlijk betekent en waar het zijn oorsprong zou kunnen hebben. Dit alleen al én de mooie illustraties maakt het boek de moeite waard om ter hand te nemen. Joop Stolp, Namen in Noord-Holland - Spitten in een vèr verleden, 2016, 344 pagina’s. Te bestellen via www.archeologiezaanstreek.nl (rubriek Boeken en DVD).
De “Oude Niedorper Boome” en drie eeuwen huisafval R. de Roode, J. Moras, D. van Dijck, J. van Lunsen
Afb. 42 De buurtschap “Oude Niedorper Boome” in 1652 (links) en de situatie in het voorjaar van 2016 (rechts)
J
e loopt het gemakkelijk voorbij, de “Oude Niedorper Boome”, een verdwenen laatmiddeleeuwse buurtschap dat een flinke groei doormaakte in de gouden eeuw, maar waar in 1932 de laatste woning werd afgebroken en daarmee als plaats ophield te bestaan. Een plek (tussen Zijdewind en de Niedorper-Verlaat) die in het traject van de opnieuw aan te leggen N241 meegenomen zou worden, samen met andere vooraf aangegeven archeologisch te onderzoeken locaties, alvorens het graafwerk voor de aanleg van de weg zou plaatsvinden aanvang 2016. Een miscommunicatie tussen provincie en uitvoerder zorgde ervoor dat deze plek archeologisch gezien buiten beeld bleef en vergeten werd. En dan volgt het toeval dat oplettende ogen op een zondagmiddag zien dat een kraan, juist op de vrijdag daarvoor, door een oude huisplaats en een in het verleden gedempte sloot met huisafval heeft gegraven ter voorbereiding van de toekomstige parallelweg.
Een voorlopige inventarisatie van dit huisafval geeft een datering vanaf laatste kwart 16de eeuw tot midden 19de eeuw. Vooral de flinke hoeveelheid aardewerk viel daarbij op, waaruit 160 kg aan scherven werd geselecteerd, uit de pakweg 300 kg die tijdens het onderzoek werd gevonden. Het overgrote deel van het huisafval liep echter door in een spoor van de gedempte sloot buiten het tracé van de nieuwe weg en is daarom onaangeroerd gelaten. Consequentie is dan wel dat veel aangetroffen delen van aardewerk borden en potten niet compleet geraken bij het passen en lijmen van de scherven. De totale hoeveelheid aan 3 eeuwen slootvulling kan hier naar schatting meer dan 1000 kg! zijn. Een uitgebreid verslag over deze buurtschap is te lezen in de volgende Poldergeest (nr. 24). Enkele van de aangetroffen bodemvondsten worden hier alvast (als voorgerecht) afgebeeld. RD coördinaten vindplaats slootvulling: 118838, 526612.
Afb. 43 Een tapijt van scherven …....
Afb. 44 Kookpot 2de helft 18de eeuw
- 24 -
Afb. 47
Afb. 45 Middenstuk van faience bord waarop portret van Prins Willem V van Oranje ( 1748-1806)
Afb. 46 Theepot eerste kwart 19de eeuw
Afb. 48 Delfts polychroom bord, 18de eeuw, ruiter te paard
Nog geen donateur van Stichting RAG of lid van AWN Afd. Noord-Holland Noord? Steun de activiteiten van Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht! Word nu donateur door jaarlijks een bijdrage van €10,- over te maken op rekening NL85 INGB 0000 7791 46 t.n.v. Stg Reg Arch Gheestmanambocht te Alkmaar (vermeld a.u.b. ‘nieuwe donateur’ én uw huisadresgegevens én uw e-mailadres). Als donateur ontvangt u het halfjaarlijkse tijdschrift Poldergeest. U bent dan altijd op de hoogte van de archeologische activiteiten in de regio en van excursies en lezingen die de Stichting RAG organiseert. Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht heeft de status van Culturele ANBI. Meer informatie hierover staat op onze website www.rag-archeologie.nl.
- 25 -
Afscheid van de Stichting Coördinatie Onderzoek Oud-Geestmerambacht Ger Kalverdijk
M
et de presentatie van het zevende COOG-boek “Zuid Scharwoude, meer dan vier eeuwen water- en veldnamen” op 21 mei 2016 in de Koogkerk is er een einde gekomen aan de COOG-activiteiten, die op de vergadering van 20 november 1993 in het Regthuys te Oudkarspel waren begonnen. Afgevaardigden van vier historische verenigingen in het Geestmerambacht besloten toen een Werkgroep COOG te starten, die voornamelijk tot doel had het agrarische, waterrijke landschap van vóór de ingrijpende ruilverkaveling van de jaren ’70 gecoördineerd te onderzoeken en in boek- en kaartvorm te publiceren. Het eerste bestuur met de coördinatoren van subgroepen (samen de zgn. projectgroep) werd gevormd rond de initiatiefnemers Gerard Stet (…) (secr.), Jan Bijpost* (penningm.) en Ger Kalverdijk (voorz.), Op 13 febr.1995 tekenden zij ook de statuten voor Stichting COOG bij notaris Roelvink te Zuid-Scharwoude.
Afb. 49 Projectgroep St. COOG (2009). Voor de namen van de afgebeelde personen, zie de tekst.
Aan de bestuurlijke taken en het (wekelijkse) onderzoek vnl. in het Kadaster en Regionaal Archief Alkmaar, de data- en tekstverwerking enz. werd na 2009 leidinggegeven door de op de foto (Afb. 49) afgebeelde projectgroep, v.l.n.r.: Gerard Verlind, Klaas Bak, Jan Kraakman (na 2000 voorzitter), Ger Kalverdijk, Arie Kaan, Arie Leijen, Jaap van Beek, Gerard Boekel, Marianne Teunis, Jaap Mooy en Jacob Keizer (…). Op de foto van Rien van Zuylen ontbreken de personen met * (afwezig) of … (overleden) die vnl. vóór 2009 eveneens een belangrijke taak vervulden: Annie Stierp*, Jan Barsingerhorn (…), Thijs Dekker (…), Arie Wester (…), Cees Bakker (…) en Jan Jonker* Mentoren waren J.P.(Jo) Geus (…), prof. dr. Rob Rentenaar (…), dr. Jan Pannekeet (…) en drs. Carla Rogge (…). Zij allen verdienen veel dank voor het monnikenwerk dat zij hebben verricht.
Afb. 50 Feestelijke uitreiking van het laatste boek (ZuidScharwoude) van de Stichting COOG. Van links naar rechts: Burgemeester Hans Cornelisse, Jan Kraakman, voorzitter; Gerard Boekel, vice-voorzitter; Marianne Teunis, boekredactie; Arie Kaan, secretaris; Arie Leijen, penningmeester.
Het resultaat van bijna 23 jaar noeste vlijt van deze personen en een flink aantal trouwe medewerkers (!) was de uitgave van de boeken: Koedijk (1996), Sint-Pancras/Zuideinde/ Oudorp (2002), Warmenhuizen (2003), Oudkarspel (2006) Broek op Langedijk (2009), Noord-Scharwoude (2012) en Zuid-Scharwoude (2016)1. Het waren steeds dikker wordende boeken (van ca. 140 naar ca. 400 pagina’s) met een toenemend aantal afbeeldingen, kaarten, artikelen, toponiemen en grondeigenaren. Interessant niet alleen voor genealogen en andere historici, maar ook bijv. voor biologen, geologen en archeologen. Het succes en de waarde van de COOG-boeken werd versterkt door het vanaf 1 maart 1996 twee keer per jaar verschijnende nieuwsbulletin COOG-BLICK, later ook de website www.coog.nl, verzorgd door Gerard Verlind en Marianne Teunis. Voor de 175 donateurs werden regelmatig vergaderingen, lezingen, excursies en PR-exposities op verschillende locaties georganiseerd, meestal in samenwerking met andere historische verenigingen. Geldelijke steun ontvingen wij niet alleen door de lidmaatschappen en de boekverkoop, maar ook door subsidies van alle historische verenigingen, de provincie, de Rabobank en de jaarprijs van het WestFries Genootschap. Regelmatig waren wij te vinden bij maatschappelijke activiteiten voornamelijk in de gemeente Langedijk en het recreatieschap Geestmerambacht. De deelname aan verschillende Klankbordgroepen en in de Erfgoedcommissie leidden tot succesvolle resultaten. De naamgeving in nieuwe wijken, aanwijzing van vijftig nieuwe gemeentelijke monumenten (o.a. het Kerk- en Dergmeercomplex), strijd om het behoud van het natuurlijke landschap in onze regio getuig(d)en daarvan. Met het oog op COOG kunnen wij trots zijn op de voltooiing van de doelstellingen, die wij bijna een kwart eeuw geleden gesteld hadden. 1
Voor zover voorradig zijn deze COOG-boeken verkrijgbaar bij Arie Leijen (zie website stichtingcoog.weebly.com). Met dank aan Marianne Teunis voor de twee foto’s.
- 26 -
Praalgraf Reinout van Brederode in Veenhuizen Jaap van Rossum
B
ij het ter perse gaan van deze Poldergeest was het antwoord op de vraag: van wie zijn de stoffelijke resten, die zich bevinden in de grafkelder op het kerkhof bij de kerk van Veenhuizen (Heerhugowaard) nog niet gegeven. Dit gebeurt op 14 oktober 2016 wanneer de resultaten bekend gemaakt worden van het onderzoek dat moet uitwijzen of deze resten inderdaad toebehoren aan Reinout van Brederode en zijn familie (vader Lancelot en moeder Adriana?). Reinout van Brederode was een (bastaard)telg uit het bekende adellijke geslacht Brederode dat in grote delen van Holland tussen 1180 en 1679 een belangrijke bestuurlijke rol speelde. Reinout (1565/67-1633) was behalve heer van Spanbroek en Spierdijk, Oosthuizen, Etersheim, Kwadijk en Hobrede ook heer van de hoge heerlijkheid Veenhuizen (zie bijv. Afb. 2), dat hij in 1582 erfde van zijn moeder Adriana van Treslong28. Het praalgraf van Reinout in de kerk van Veenhuizen is gemaakt in opdracht van zijn vierde vrouw, Petronella van Hinojossa. Het middeleeuwse kerkje is in 1863 vervangen door een nieuwe kerk, die op zijn beurt in 1965 werd vervangen door het huidige exemplaar. Het grafmonument verhuisde bij die gelegenheid naar een soort etalage, die vast gebouwd is aan de nieuwe kapel, zodat het praalgraf ook buiten de openingstijden van de kerk kan worden bewonderd. De eigenlijk grafkelder kwam in 1965 buiten de kerk te liggen. In april 2016 is deze grafkelder archeologisch onderzocht.
Tijdens het onderzoek van de grafkelder, ontdekten de archeologen (van Hollandia) ook de fundamenten van twee vorige kerken op deze plaats.
Afb. 52 In afwachting van het onderzoek waren de stoffelijke resten tijdelijk uitgestald in het kerkje van Veenhuizen.
Te zien waren niet alleen de fundamenten van de muren en steunberen van de kerk uit 1863, maar ook die van het koor van zijn middeleeuwse voorganger (Afb. 53). In een van de volgende Poldergeesten zal -wanneer het onderzoeksrapport gereed is- aandacht worden besteed aan alle bevindingen.
Afb. 53 Geel: fundamenten van de kerk van 1863; rood: idem van de middeleeuwse kerk; blauw: waterput (26 mei 2016).
Afb. 51 De ontruimde grafkelder van Reinout en zijn familie (23 april 2016).
De stoffelijke resten zijn uit de kelder (Afb. 51) verwijderd, zodat archeologen door middel van DNA- en isotopenonderzoek kunnen nagaan welke beenderen van welke familieleden zijn en waar zij vandaan komen. Na afronding van dit onderzoek zullen de skeletdelen weer in de tombe teruggelegd worden. Hierop is alvast een splinternieuwe gemetselde afdekking aangebracht (Afb. 54).
28
Misset, Carly, Een illustere familie, drie bijzondere monumenten. De Brederodes in Velsen, Vianen, Veenhuizen, 2016.
- 27 -
Afb. 54 De nieuwe afdekking van de oude grafkelder, waar Reinout en zijn familie verder zullen rusten (13 september 2016).
Van de penningmeester van RAG RAG-donateurs, die hun financiële bijdrage 2016 aan de Stichting RAG nog niet hebben voldaan, vragen wij vriendelijk dit alsnog te doen door minimaal € 10,-- over te maken op rekening: NL85 INGB 0000 7791 46 t.n.v. Stg Reg Arch Gheestmanambocht te Alkmaar. Stichting RAG heeft per 1 januari 2014 de status van Culturele ANBI. Dit betekent dat particuliere donateurs in de aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van de gift mogen aftrekken. Ondernemingen mogen 1,5 keer het bedrag van de gift aftrekken in de aangifte vennootschapsbelasting. Meer over ANBI en RAG staat op www.rag-archeologie.nl.
Uw e-mailadres graag! Graag vragen we tot slot nogmaals uw aandacht voor het volgende. De uitnodigingen voor vergaderingen, lezingen en andere evenementen worden uitsluitend per e-mail en dus niet per papieren post verzonden (kosten- en tijdbesparing!). Poldergeest, het halfjaarlijks verschijnende informatiebulletin, wordt wel aan alle leden van AWN Afd. Noord-Holland Noord en de donateurs van Stichting RAG verzonden. Als u op de hoogte gehouden wilt worden, zorg er dan voor dat uw e-mailadres bij ons bekend is (d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl of j.van.rossum@rag-archeologie.nl). Of bezoek regelmatig de agenda van de website www.rag-archeologie.nl.
Agenda • •
•
Zie voor de RAG-lezingencyclus in het najaar blz. 13 van deze Poldergeest. Kijk op www.rag-archeologie.nl (Agenda) voor meer en actuele informatie over onze lezingen en over andere evenementen, zoals 2016 Brederodejaar, Hildes Lezingen over Willem en Hillegonda van Brederode, lezingen van Het Alkmaars Historisch Café (zie ook blz. 6), tentoonstelling `Romeinse kust’ van 15 oktober 2016 t/m 31 maart 2016 in Huis van Hilde en de Nationale Archeologiedagen op 14, 15 en 16 oktober 2016 (ook in Schagen: "Aan de slag als een echte archeoloog"). Voor landelijke archeologie-evenementen, zie de website van AWN, www.awn-archeologie.nl.
Colofon POLDERGEEST is het nieuwsbulletin van de Stichting RAG en AWN Afd. Noord-Holland Noord en verschijnt twee maal per jaar. Bestuur AWN Afd. Noord-Holland Noord: Ruud Marcus, voorzitter, Jaap van Rossum, secretaris, Frans Diederik, bestuurslid, Roel Zutt, penningmeester,
ruudmarcus@gmail.com javaros@hetnet.nl fransdiederik@quicknet.nl roelzutt@quicknet.nl
tel. 0226-318639 tel. 072-5157122 tel. 0224-296548 tel. 0226-393960
Werkgroepen in Noord-Holland Noord die lid zijn van AWN, zijn: Archeologische Regiowerkgroep Oer-IJ, Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland, Archeologische Werkgroep Strandwallen, Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht, Stichting Regionale Archeologie Baduhenna en Stichting Werkgroep Oud Castricum. Bestuur Stichting Regionale Archeologie “Gheestmanambocht” (RAG): Silke Lange, voorzitter, s.lange@rag-archeologie.nl Dick Zuiderbaan, secretaris, d.zuiderbaan@rag-archeologie.nl Jaap van Rossum, penningmeester, j.van.rossum@rag-archeologie.nl webredacteur, redactie Poldergeest Ger Kalverdijk, bestuurslid, g.kalverdijk@rag-archeologie.nl John van Lunsen, bestuurslid, codex-1@hotmail.com Henk Komen, bestuurslid, f2hhekomen25@hetnet.nl Stichting RAG
info@rag-archeologie.nl
Inschrijvingsnummer RAG bij Kamer van Koophandel: 37116370 Inschrijvingsnummer AWN Afd. 9 NHN bij Kamer van Koophandel: 58659277
- 28 -
tel. 072-5337525 tel. 0226-313722 tel. 072-5157122 tel. 06 26868078 tel. 06 42763709