Bart Lodewijks Gaasbeek Drawings April, 2019
Een kort verhaal over een krijttekening die loopt van het kruispunt Vijverselenweg/Rooststraat in Lennik tot de sfinxen op de Oudenakenstraat 23 in Sint-Pieters-Leeuw
BESCHERMD ERFGOED Bruegel is een beeldenmaker, maar ik neem zijn schilderijen tot me alsof het boeken zijn. Ik lees ze van links naar rechts en van boven naar beneden, niet zoals je naar beelden kijkt. Het zijn de verhalen die me beroeren, de mensen die zijn schilderijen bevolken, de literaire aspecten, alsof de tijdlagen door elkaar heen geslagen zijn en niets op zijn juiste plek ligt, maar alles wel leesbaar is. Drie weken lang kamde ik het Pajottenland uit op zoek naar situaties en mensen uit Bruegels schilderijen. Ik trok door het landschap van west naar oost en van noord naar zuid en trof een boerderij, een kleigroeve en twee sfinxen aan. BOERDERIJ Stilte. Achter mij hoor ik de bomen niet meer kraken door de wind. Ik voel de kou alleen nog in mijn voeten en mijn vingertoppen. De weide is drassig en ik zak er een paar centimeter in weg, word de kleigrond in gezogen. Daarna ben ik bij de boerderij en kan ik het
trekpaard op het reliëf boven de deur van dichtbij bekijken. Het paardenoog lijkt wel met een pink in de steen gedrukt en er lopen dunne leidsels vanaf het hoofd naar het achterwerk om een ploeg of een ander werktuig aan te spannen. Zijn nazaten grazen vredig op de weidegrond, vrijgesteld van arbeid, nietsvermoedende levende monumenten. Zo nu en dan gaan er trillingen door de grond, alsof een reusachtig fabeldier kermt van de pijn. Tegen de hemel tekent zich een rechte lijn af: het condensspoor van een vliegtuig. De strepentrekker van het luchtruim vliegt hoog boven mijn hoofd, de kiel zoekt zijn weg in de ijle lucht, alsof er daar geen weerstand bestaat. Op de grond is dat anders en baan ik mijn weg door de klei. In de boerderij woont niemand meer, er zitten scheuren in de gevel, de bakstenen zijn vochtig en koud en het broze voegsel kun je er zo tussenuit peuteren. Verderop liggen de kleiputten van Lennik, daar komen de trillingen vandaan. Ik was er zojuist, met machines wordt een heuvel afgegraven, leeggepeuterd, de klei wordt door een rouwstoet aan vrachtauto’s weggedragen totdat er niets meer van de heuvel overblijft dan een platte top met gaten. De boerderij zal op den duur ook verdwijnen en zal, zolang er niets nieuws gebouwd wordt, een leegte nalaten. Er is een moment, er moet
een moment komen waarop de hoeve vanzelf instort. Vlak voordat dat gebeurt, zo stel ik mij voor, is het even stil. Zo’n moment is het nu, terwijl ik mijn vingertoppen warm probeer te krijgen onder mijn trui. Verbeeld ik het me of bewegen ook de paarden in de wei niet meer? Zijn ze net zo versteend als het trekdier op het reliëf? De bomen lijken op penseelstreken, klodders verf in het landschap dat zijn roem te danken heeft aan de schilderkunst. Waar hangen de bewoners uit, zijn ze allemaal van het toneel verdwenen? De deur onder het reliëf zwaait met een harde klap open en als dezelfde windvlaag mij bereikt, komt de omgeving weer tot leven. Op de weg nadert een persoon met een kruiwagen. Het is de oudere vrouw die ik zojuist naar de kleiputten zag lopen en die nu terugkeert. ‘Zoekt u iets?’ vraagt ze en zet de lege handkar bij het hek in het gras. ‘Ik wil krijtlijnen aanbrengen op deze boerderij en zou de eigenaar graag spreken’, zeg ik. ‘Er woont al heel lang niemand meer’, zegt ze. Ze stelt zich voor als Godelieve en woont al haar leven lang aan de Vijverselenweg, een doodlopende straat die naar de groeve leidt. ‘Maar hoezo krijtstrepen?’, vraagt ze nieuwsgierig. ‘Het zijn een soort zichtlijnen’, leg ik uit. Ze kijkt me stomverbaasd aan. ‘Het is in het kader van het
Bruegeljaar’, zeg ik, alsof dat alles verklaart. ‘Horizonlijnen, zichtlijnen, perspectief- en verdwijnpunten mogen niet ontbreken’, hoor ik mezelf zeggen. Opnieuw valt er een stilte. Ik wijs naar de groeve en vraag: ‘Staan daar nog oude boerderijen? Misschien kan ik daarop tekenen.’ ‘De groeve had veel steenovens, daarop had u kunnen tekenen. In de loop van de tijd zijn ze neergehaald, niemand keek ernaar om. Toen is de grond verkocht aan een projectontwikkelaar, met graafmachines worden de laatste restjes klei uit de bodem gehaald.’ ‘Wat grof, om land zo teloor te laten gaan’, laat ik me ontvallen. Ik kijk naar de paarden in de wei en moet denken aan vleeshouwers die botten uitbenen en aan het brute geweld dat ermee gepaard gaat. Arme beesten, arme grond. ‘Nee hoor, de gaten worden toegedekt met aarde die vrijgekomen is bij de onderkeldering van het universiteitsziekenhuis van Anderlecht, hier niet ver vandaan. Er is een deal gemaakt met de projectontwikkelaar. Met de aangevoerde aarde worden niet alleen de putten gedempt, maar worden ook de welvingen in het gebied teruggebracht. Het doel is om een authentiek landschap te creëren. Op basis van oude schilderijen en tekeningen kunnen ze nagaan hoe het Pajottenland er oorspronkelijk uitzag. Zoals bij Breugel!
Dat moet u toch aanspreken. Wij bewoners helpen ook een handje mee’, zegt ze spontaan. ‘Wij dumpen schroot in de putten, auto-onderdelen waar men toch niets meer mee kan. Wat extra vulling voor de heuvels kan geen kwaad.’ Ik begeef me in de richting van de afgraving. Het pad bestaat uit gebroken bakstenen die waarschijnlijk van de steenovens zijn. De grond is drassig, kleurloos en bruin. Her en der ligt vulling om de heuvels van weleer te laten herrijzen: autoschroot dat doet denken aan vogelachtige monsters, duivelse creaturen van deze tijd. TWEE SFINXEN Tot laat in de middag wandel ik over smalle betonbanen en klinkerwegen. Op de erven van boerderijen en in de tuinen van woonhuizen staan schaars geklede jongedames. Ze gieten kannetjes water uit over de grasmat, besprekelen hun voeten, turen wulps naar het einde van de straat in afwachting van wie hun een bezoek komt brengen. Op de oever van een tuinvijver staat een plastic reiger en een in brons gevangen uil ziet toe hoe de tijd verstrijkt. Twee sfinxen met lange nekken bewaken een oprit. Op een duiventil geven molenwieken de windrichting aan, klein en kleurrijk als
de vleugels van een vlinder. Een magere mensenfiguur die aan het molentje vastzit, draait onvermoeibaar met de windrichtingen mee. Een wolk schuift voor de zon en het landschap verliest zijn schaduw. Mijn gedachten tollen in het rond: bij de groeve vond ik wat ik zocht, maar op klei en modder kun je niet tekenen. Ik zoek mijn weg terug naar de sfinxen, maar vind ze niet meer. Paarden achter prikkeldraad kijken me met mistroostige blikken aan. Een tuinvijver is overspannen met een net, zodat de reigers geen vissen kunnen pikken. Na een uur dwalen beland ik opeens bij de sfinxen en het weerzien bevrijdt mij van neergaande gedachten. Beide mensdieren dragen een plooikraag om hun nek, pluimen op hun hoofd en sierknopen op hun borst. Het huis dat zij bewaken heeft iets van een kleine burcht met een vriendelijk gezicht. Ik druk de huisbel in en er klinkt een vrolijke jingle. De vrouw des huizes doet open en als ik informeer naar de sfinxen, kijkt ze allerminst verbaast. ‘Dan moet u bij mijn echtgenoot zijn’, zegt ze en leidt mij zonder veel woorden naar de woonkamer. ‘Wat kan ik voor u doen?’, vraagt een zeer oude man, die kaarsrecht in de hoge, tot het plafond met boeken gevulde kamer staat. ‘Ik ben hier om te vragen of ik op de sfinxen mag tekenen.’ Het klinkt alsof ik
declameer. De man is mager, verzorgd en grijs en kijkt uitermate levendig uit zijn ogen. ‘Noem mij maar Jan’, zegt hij. In zijn strak gesneden leren vest en zijn met overdadig schapenwol gevoerde pantoffels vertegenwoordigt hij een ander tijdperk. Aandachtig kijkt hij mij aan, neemt zijn tijd en zegt dan: ‘U moet luid spreken, want ik ben zo goed als doof.’ Hij schuift een stoel naar voren en neemt plaats achter een houten bureau dat de hele breedte van de kamer in beslag neemt. ‘Maar wat vreemd dat u zo komt binnenwaaien. Laatst klonk er geluid uit de schouw en verscheen er ook een ongenode gast. Een uil fladderde uit de haardstede zo de woonkamer in. Sindsdien vereert hij mijn vrouw en mij regelmatig met een bezoek.’ ‘Maar u vroeg naar mijn sfinxen. Weet u waarvoor de sfinxen oorspronkelijk dienden?’ Mijn ogen strijken langs de wijsheid op de boekenplanken, daarin staat vast het antwoord. ‘In Portugal zijn deze beelden beschermd erfgoed, de exemplaren in mijn tuin zijn kopieën. Eind achttiende eeuw werden de beelden toegevoegd aan de paleistuinen van Sintra bij Lissabon. Ze beschermden de fantasiewereld als er feesten werden gehouden. De lange nekken, de pluimen, het extraverte, de kragen en het hoofdtooisel tref je verder nergens aan, ik was verkocht toen ik ze voor het eerst zag. Door dergelijke
wachters wilde ik mij wel laten beschermen. Het was een hels karwei om de afgietsels hiernaartoe te krijgen, dat verhaal zal ik u besparen.’ ‘Ik weet niet of de sfinxen bij feesten betekend of ingekleurd werden, maar uw idee staat mij aan. Weet u wat, doe wat uw hart u ingeeft, u bent mijn gast, maar wees voorzichtig met mijn jongedames!’ heft hij zijn wijsvinger op. In een hoek van de kamer staat een houten schraag met een paardenzadel, zijn blik blijft erop rusten. ‘Bega niet dezelfde fout als ik. Mijn leven lang ben ik ruiter geweest, totdat mijn laatste paard mij drie jaar geleden uit het zadel wipte. Op mijn leeftijd had ik me nooit aan die jonge merrie mogen wagen. Op een van de eerste ritten schrok ze van de steek van een daas. Ze bokte en steigerde. Op het moment dat ik terugviel in het zadel sprong zij recht omhoog. Door de immense klap raakte mijn onderste wervels verbrijzeld.’ Als ik met mijn tekenspullen op de oprit sta, breekt een waterig zonnetje door, maar het blijft koud. Voorzichtig streel ik de lichamen van de versteende mensenleeuwen, maar pas als ik hun mosgroene vacht beteken, krijg ik het warm. Ik volg de welving van een wenkbrauw, de neus, de mond, de kin en de hals. Via de rug beteken ik de kont. Het is alsof de sfinxen opgetuigd worden voor
een feest. En ik? Ik verdwijn in een wereld waarin zichtlijnen geen rol spelen, waar grenzen overschreden worden, heuvels herrijzen en fantasie beschermd erfgoed is.
‘Uw tekening is moeilijk te lezen, het lijken wel pijlpunten die naar links en rechts wijzen’, zegt een dame op leeftijd.
‘Overal is een hoekje vanaf,’ zegt ze, ‘u weet wat dat betekent?’
Tijdens het tekenen brokkelen er stukken van de gevel af, maar het ontbrekende hoekje rechtsonder is van mij.
De boerderij licht op door haar oranje dak, maar vanaf vandaag doen ook de krijttekeningen mee.
Er is een moment, er moet een moment komen waarop de hoeve vanzelf instort. Vlak voordat dat gebeurt, zo stel ik mij voor, is het even stil.
De weide, de gevel, het dak, de schutting, de akker en het achterland zijn verdeeld in vlakken en lijnen. De tekening sluit daarbij aan alsof ze er altijd al deel van was.
De krijtvlakken zijn verbazingwekkend diffuus en licht. Er valt niet aan af te lezen dat het tekenen een zware klus was waar meer dan honderd krijtjes bij opgingen.
De krijtlijnen absorberen het vocht dat in de bakstenen zit. Ze veranderen in een kleffe substantie, vergelijkbaar met de vette plakken klei op geploegde akkers.
De gebroken steen bezegelt het einde van een werkzaam leven. Op het erf heerst een oorverdovende stilte.
De betonnen paal is het enige wat is overgebleven van een waslijn. Vroeger wapperden er boerenkielen, schorten en lakens aan en draaide het leven rond deze plek.
‘De sfinxen bewaken niet alleen mijn huis, ze beschermen de fantasiewereld’, zegt de stokoude bewoner.
Voorzichtig streel ik de mosgroene vacht. Het gaat te ver om te beweren dat we met elkaar praten. De sfinxen zeggen in elk geval niets terug, en laten mij begaan.
Colofon Bart Lodewijks - Gaasbeek Drawings Tekeningen, tekst en foto’s: Bart Lodewijks Redactie: Danielle van Zuijlen Eindredactie: Lucy Klaassen Beeldbewerking: Huig Bartels Ontwerp: Roger Willems en Dongyoung Lee Uitgever: Roma Publications, Amsterdam Dit project maakt deel uit van de tentoonstelling Feast of Fools. Bruegel herontdekt dat plaatsvindt in het kasteel van Gaasbeek, België. Speciale dank aan Luk Lambrecht, Lieze Eneman en Marieke Debeuckelaere. © Bart Lodewijks, 2019