Bart Lodewijks - Molenbeek-tekeningen (Nederlands)

Page 1

Bart Lodewijks Molenbeek-tekeningen

Nederlands


In het vroege voorjaar teken ik met kleurkrijt op de muren van het spiksplinternieuwe kinderdagverblijf Bambino in Molenbeek.* ’s Middags word ik bijgestaan door Max, een zevenjarig jongetje met sluik, bruin haar die zijn kleine broertje komt ophalen. Ik vraag hem om kleuradvies. Op zijn aanwijzingen teken ik groene, gele, paarse, rode en oranje krijtvlakken in het trappenhuis. ‘Ik weet heel veel’, zegt de wijsneus. Sommige kinderen zien in de kleurvlakken een opkomende of ondergaande zon, maar Max ontwaart een kleine dinosaurus. Dat is niet gek als je weet wat hij in zijn tuin gevonden heeft.

* Molenbeek is een van de negentien gemeenten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bevolkingsdichtheid per vierkante kilometer is er twee keer hoger dan het gemiddelde in Brussel. Tachtig procent van de inwoners is van buitenlandse origine. Het is de meest kleurrijke gemeente in België.


Een sprookje voor kinderdagverblijf Bambino


Krijten,* dat is toch meer iets voor peuters peuters ontwikkelen zich vele malen sneller dan volwassenen mochten volwassenen zich zo snel ontwikkelen als peuters dan zouden ze geniaal zijn

* Het verouderde werkwoord ‘krijten’ betekent luidkeels huilen of een kreet slaken. Voorbeeld: `De zuigeling heeft nog lang van de pijn gekreten.’ Als je met een krijtje op een glad oppervlak tegen de richting in krast, krijg je een hartverscheurend, piepend geluid. 2


Groene, gele, paarse, rode en oranje krijtvlakken Verspreid over drie maanden teken ik op de muren van het spiksplinternieuwe kinderdagverblijf Bambino in Molenbeek. De nieuwbouw is de kroon op het levenswerk van Rita, die er sinds december 1972 de scepter zwaait. Ze is er één uit duizenden, het klikt meteen tussen ons. ‘De tekeningen zijn het laatste wat er nog moet gebeuren,’ zegt ze, ‘daarna ga ik met pensioen. Na 48 jaar zijn we eindelijk rond.’ ‘Een maand voordat u met Bambino begon, ben ik geboren’, zeg ik. Rita zegt: ‘Wat toevallig, in de maand die voorafging aan Bambino, liep ik mijn man tegen het lijf.’ Ze leidt me door het kinderdagverblijf en vertelt over de kinderen en haar huwelijk. ‘Toen ik mijn man voor de eerste keer zag, liet ik merken dat ik hem maar arrogant vond. Dat wekte zijn belangstelling’, gniffelt ze. ‘Kort daarna zijn we getrouwd en we kregen twee kinderen. Elf jaar geleden is hij overleden. Ik mis hem nog elke dag, maar gelukkig heb ik Bambino.’ ‘Het is een eer om als eerste op het nieuwe gebouw te mogen tekenen’, zeg ik als de rondleiding klaar is. ‘Wist je dat het gebouw ontworpen is door de papa’s?’ Wat bedoelt ze? Verbaasd kijk ik haar aan. ‘Ik babbelde met de papa’s van wie ik wist dat ze architect waren. Hun kinderen waren toen nog kruipers, maar zijn inmiddels groot. We zijn alweer vier jaar verder. Met de papa’s is het verhaal over de verbouwing begonnen. Zij hebben het gebouw ontworpen en het hele proces begeleid.’ ‘Ik zou ook wel een verhaal willen maken dat 3


hier begint,’ zeg ik, ‘een op maat gemaakt verhaal voor de kleintjes.’ ‘Daar zijn ze wel erg jong voor,’ zegt Rita, ‘een aantal kan alleen nog maar krijsen of papa, mama zeggen. Er zit één vergevorderde tussen die mij oma noemt. Elliot heet hij. Hij wordt altijd opgehaald door zijn mama en zijn broer Max, je zal ze wel tegenkomen.’ Papa, mama, opa, oma… De eerste woordjes van kinderen zijn de belangrijkste, daar valt iets mee te doen in een verhaal. Maar als ik hoor hoe luidruchtig de kruipers krijten, zakt de moed me in de schoenen: daar kom ik nooit bovenuit. ‘Zou je met kleurkrijt kunnen tekenen in plaats van met wit, en ronde vormen kunnen tekenen in plaats van rechte lijnen? Dat sluit meer aan bij de belevingswereld van kinderen’, zegt Rita. ‘De tekeningen zullen kleurrijk zijn en rond’, beloof ik omdat Rita het vraagt, maar ik houd mijn hart vast. Ik heb nog nooit ‘kleurrijk en rond’ getekend. Ik begin met tekenen in de gemeenschappelijke ruimte op de begane grond en ga verder in het trappenhuis. Elke dag een treetje hoger. Elliot is ongeveer anderhalf jaar en hij noemt mij opa. Aandachtig neemt hij mijn werkzaamheden in zich op. Hij doet dat elke middag als zijn leeftijdgenootjes slapen, uiterlijk onbewogen, discreet en zonder ook maar een kik te geven. Zelfs als hij niet op zijn post staat, priemt zijn kritische blik in mijn rug. Door de kleuren en de rondingen zien de tekeningen er anders uit dan ik gewend ben, ook al is elke lijn zoals altijd recht. Ik vraag mij af hoe het mogelijk is dat dit me lukt. Komt dat doordat er een klein genie over mijn schouders meekijkt? 4


De peuters laten de fantasieschepen en droomwolken hun wereld binnenvaren. ’s Ochtends worden ze door hun ouders naar het kinderdagverblijf gebracht en tegen de avond weer opgehaald. Op die momenten is het zo lawaaierig dat ik mij niet kan concentreren op het tekenen. Ik hang wat rond en knoop her en der gesprekken aan. Langzaamaan leer ik de papa’s en mama’s, opa’s en oma’s, zusjes en broertjes kennen. De zevenjarige Max staat elke middag ongeduldig op zijn moeder en zijn broertje Elliot te wachten. ‘Wat wil jij later worden?’ vraag ik op een dag. ‘Paleontoloog’, zegt hij. ‘P A L E O N T O L O O G’ herhaal ik gewichtig. ‘Bedoel je dinosaurussenkundige?’ ‘Ik heb in onze tuin weleens een schedel van een dino opgegraven. Een kleine schedel, ter grootte van de kop van een kip’, zegt hij.

5


De eerste lijnen zet ik met schilderstape uit op de muren. Op deze manier krijg ik het gebouw in mijn greep.

6


7


De lange, horizontale lijnen zijn dichtregels zonder tekst. Om het oranje volume te verluchtigen spaar ik iets boven het midden een regel uit.


9


‘Ik ben bijna jarig en ben het wachten op mama beu’, zegt Max.


‘Ik wil later paleontoloog worden’, zegt hij zonder blikken of blozen. Dat is een mond vol voor een kind. Wat een wijs ventje, denk ik bij mezelf. 11



‘Zal ik het achterste vlak lichtgroen of donkergroen maken?’ denk ik hardop. ‘Donkergroen’, zegt hij beslist. Ik volg zijn raad meteen op.

Ik kijk om en zie dat Max er nog is. ‘Hé, ben je er nog?’ zeg ik verrast. Hij kijkt me aan en zegt: ‘Ik weet heel veel.’

13


‘De schedel die Max in onze tuin vond, is van een kip. Die hadden wij voor hem begraven’, vertrouwt de moeder van Max mij toe. ‘Kippen zijn kleine dinosaurussen’, verdedig ik de kleine paleontoloog.

Zowel Rita en de groepsleidsters als de vaders en moeders die hun kroost komen afhalen, zien in de tekening een zonsopgang of zonsondergang.

14



Max is de enige die een zonsverduistering herkent.

‘De uitgespaarde delen zorgen ervoor dat je ook nog iets anders in de tekening kunt zien dan een zon’, zeg ik. Hij houdt zijn hoofd schuin en zegt: ‘Het kan ook een dino zijn.’ ‘Of een kip’, flap ik eruit.

16






‘Een aantal jaren geleden kregen wij een Syrisch meisje binnen dat geen woord Nederlands, Frans of Engels sprak. Haar mama was vijftien jaar’, vertelt groepsleidster Damla.

‘Het Syrische kindje wees naar de lieveheersbeestjes in mijn oren. “Oorbel”, zei ik. “O o r b e l”, herhaalde ze met haar kinderstem. Het moet haar eerste Nederlandse woord geweest zijn.’

21


Damla vertelt verder: ‘Ze is vijf maanden gebleven. Op haar laatste dag kwam ze naar mij toe om afscheid te nemen en wees trots naar haar oren. Ze droeg paarse oorbellen, geen lieveheersbeestjes, maar wel oorbellen. De moeder bedankte mij en zei toen opeens “O O R B E L”. Ze had nog nooit een woord tegen mij gesproken. Dat raakte mij heel diep.’

Het Syrische meisje was er even en werd daarna weer opgeslokt in de vaart der volkeren.

22




25


26


Het valt niet te begrenzen of het leven binnen of buiten de lijnen ligt, denk ik tijdens het tekenen.

Onder een heldere sterrenhemel rijd ik naar huis. De Melkweg is een veeg krijt op een oud schoolbord.

27


Boven in het trappenhuis teken ik een rode cirkel, die ingeklemd zit tussen twee muren.

Max komt kijken en zegt opgewonden dat dit een echte zonsverduistering is.

28




Vanuit zijn post kan Elliot de cirkels goed zien.

31


‘Er is geen reden meer om lang stil te blijven staan’, zeg ik tegen Elliot. ‘Als je een stapje naar links zet, schuift de rode zon achter de oranje cirkel. Als je recht tegenover de cirkels staat, dan schuiven ze over elkaar.’


Elliot houdt zijn hoofd schuin om de tekening goed in zich op te nemen. Ik zet een stap naar links en hij doet mij na. ‘Dino’, wijst hij opeens naar de cirkels.


De rode cirkel keert als echo terug in het trappenhuis, dat toegang verschaft tot de kelder.

In de gemeenschappelijke ruimte op de begane grond ontmoeten de eerste en de laatste tekening elkaar. Rita zegt: ‘De ketting is eindelijk rond.’

34





38


Max komt eraan gewandeld. ‘Waar was je nou?’ zegt hij ongeduldig tegen mij. ‘Luister,’ zeg ik, ‘er hoort nog een verhaal over een dino bij de tekeningen.’ Hij neemt plaats op een traptrede en zegt: ‘Ik heb wel even tijd.’ ‘Er was eens een kip’, begin ik. ‘Een kip?’ Hij kijkt mij verbaasd aan. ‘Ja, een kleine dino’, knipoog ik, ‘jij wou later toch paleontoloog worden?’ Hij knikt instemmend. ‘Er was eens een kip’, begin ik opnieuw, ‘en die kip was smoorverliefd op een haan.’ Max trekt bedenkelijk zijn wenkbrauwen omhoog. ‘De haan stond te pronken op de top van het hoogste gebouw in de wijde omtrek. Zijn veren waren van goud en schitterden in de zon.’ ‘Weet je waar hij stond, Max?’ ‘Nee, wie, de haan?’ Hij denkt even na en zegt: ‘Op jouw huis?’ ‘Mis’, zeg ik. ‘De haan stond op het puntje van een kerktoren. Een torenspits die zo hoog was dat hij onbereikbaar leek. Elke dag klapwiekte de kip met haar korte vleugels in de hoop dat ze op zou vliegen en naast haar haan kon neerstrijken. Maar ze was niet bepaald een hoogvlieger. Soms fladderde ze hartstochtelijk een meter omhoog en kukelde dan onhandig terug op het zand, bevuilde haar veren en had de hele dag nodig om zich weer toonbaar te maken. De haan zat ongenaakbaar op de torenspits en scheen zich niets van haar aardse smeekbedes aan te trekken. Op een dag trok ze de stoute schoenen aan. Toen al haar vriendinnen op stok zaten, glipte ze door een raampje de kerktoren in. Ze moest wennen aan het donker, ze kon niet eens zien waar de wenteltrap begon en waar ze haar plompe kippenpoten neerzette.’ ‘Een soort Donald Duck’, zegt Max verheugd. ‘Nou, nog onhandiger dan Donald Duck’, zeg ik. 39


‘Op de tast begon ze aan de beklimming van de wenteltrap en haar hart klopte in haar keel. Af en toe passeerde ze een raam en daardoorheen zag ze dat de wereld buiten kleiner was geworden. “Vreemd dat alles kleiner wordt behalve ik”, sprak ze tot zichzelf. Voor het eerst voelde ze zich verheven boven haar vriendinnen. “Ik ben groot en sterk, flinker dan de rest”, sprak ze zichzelf moed in, maar van binnen beefde ze. Plotseling hield de trap op, alsof ze bij het einde van de wereld was gekomen. Haar droom leek in duigen te vallen en ze voelde zich klein en kwetsbaar. Maar omdat ze de toren zo vaak bestudeerd had, herinnerde ze zich dat het bovenste raam aan de dakgoot grensde. Ze wilde zo graag naar de haan, niets kon haar tegenhouden. Maar toen ze haar kippenkop uit het raam stak, schrok ze zich wezenloos. De haan was gigantisch groot geworden. Vanaf de grond leek hij op een lief, klein goudhaantje, maar nu was hij reusachtig. Ze kon de verandering nauwelijks bevatten. Hij blonk in de zon en zijn borst stak fier vooruit. ‘Haan, ik kom eraan!’ riep ze. Hij hoorde haar kennelijk niet, of deed alsof, want hij bleef onbewogen op zijn post staan. Nou nou, een beetje aandacht heb ik toch wel verdiend, dacht ze, maar ze durfde dat niet hardop te zeggen, bang dat hij haar zou afwijzen. Daarom zei ze een beetje pinnig, maar niet streng bedoeld: ‘Haan, blijf staan’ en klom resoluut de dakgoot in.’ ‘Straks valt ze nog’, zegt Max. ‘Naar beneden kijken durfde ze niet. Ze had weleens gehoord dat een circusacrobaat door een vangnet opgevangen wordt wanneer hij valt... Maar hier hangt geen vangnet, wist ze, en ik ben geen circusartiest, maar een onhandige kip. De haan was nu nog groter dan daarstraks, onder zijn snavel hingen machtige 40


lellen en zo’n imponerende hanenkam had ze nog nooit gezien. “Haan, blijf staan”, zei ze luid en duidelijk. De haan verroerde geen vin. Hij gehoorzaamde haar! Met een gerust hart begon ze aan de beklimming van het leistenen dak. Kleine ijzeren klemmetjes hielden de gladde leistenen op hun plaats. Met haar snavel kon ze zich aan de ijzers omhoogtrekken en met haar klauwen kon ze zich er gemakkelijk aan vastklemmen. Af en toe gleed ze uit van vermoeidheid. Haar klauwen waren gemaakt om zich aan een stok vast te klemmen, niet om op steile daken te klimmen. Ze kon een hele nacht op één poot op een stok slapen, kakkend, etend en dromend over een toekomstige echtgenoot of over haar carrière. Op een stok kon ze haar leven uitstippelen, maar balanceren op een dak was andere koek. Ze vertrouwde er maar op dat de haan niet voortijdig zou wegvliegen en concentreerde zich op haar voeten. Toch wel raar dat hij mij helemaal niet opmerkt, dacht ze. De leistenen waren opgewarmd door de zon, even was dat behaaglijk voor haar gekwetste klauwen, maar al snel veroorzaakte het een branderig gevoel. Ze begon haast te krijgen en keek voor de zekerheid schuin omhoog of de haan er nog stond. Nog steeds was hij daar, triomfantelijk en onaangedaan, alsof haar komst de adonis niet interesseerde. “Arrogante kwast!”, flapte ze eruit.’ ‘Adonis, wat is dat?’ onderbreekt Max mij. ‘Een adonis is een knappe en aantrekkelijke man voor wie je een beetje op je hoede moet zijn.’ ‘Hoe het kon gebeuren, weten we niet precies. Misschien kwam het door een losliggende dakpan. Of keek ze te lang omhoog en werd ze verblind door de zon. In elk geval raakte ze uit balans. Ze viel en fladderde onbeholpen met haar vleugels in de lucht. Met van 41


doodsangst opengesperde ogen stortte ze in duizelingwekkende vaart ter aarde. De wereld die zo klein leek, werd in sneltreinvaart weer groter, ze kon de voegen van het kerkplein op zich af zien komen. En toen opeens, uit het niets, of je het nou gelooft of niet, zoefde er een gouden veeg onder haar door. Als een veertje werd ze opgepakt en met krachtige vleugelslagen gered door haar adonis’, besluit ik het verhaal. Max kijkt me vragend aan. ‘Het verhaal is toch nog niet afgelopen?’ zegt hij beduusd. ‘Waarom redde hij haar?’ ‘Door te zeggen dat hij arrogant was, wekte ze zijn belangstelling, alsof hij uit een diepe slaap werd gewekt. Ik denk dat hij haar beter wilde leren kennen.’ Vraag maar aan Rita wat de gevolgen daarvan kunnen zijn, denk ik bij mezelf. ‘Waar gingen ze heen?’, vraagt hij zich af. ‘Waar heb jij de schedel van de dino precies gevonden? Daar zou ik maar eens gaan zoeken.’ Zijn moeder komt eraan met de kleine jengel. Zodra ze Max ziet, zegt ze: ‘Waar was je nou, ik sta al de hele tijd op je te wachten.’ ‘Kom mama, we gaan naar huis’, zegt hij ongeduldig en neemt zijn broertje bij de hand.

42


Molenbeek-tekeningen. Een sprookje voor kinderdagverblijf Bambino Bart Lodewijks, 2021 Tekst en tekeningen: Bart Lodewijks Fotografie: Jan Kempenaers Redactie: Danielle van Zuijlen Eindredactie: Lucy Klaassen Ontwerp: Roger Willems Met dank aan: VZW Bambino De Vlaamse Gemeenschapscommissie Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden Met bijzondere dank aan: Rita van Wijnendeale Mia Janssens Marjoleine Verlinden De architecten Peter Casier en Bert Gellynck, wier kinderen in Bambino zaten. Zuster Leontine van de Congregatie van de Zusters Ursulinen van Onze-Lieve-Vrouw-Waver, die in 1967 op deze plek het oorspronkelijke Bambino oprichtte. Agnes Seghers, Nancy Goedefroy, Lena Callebaut, Nisrine Malki, Ghizlane Goudane, Gulen Sarier, Damla Kiztok, Fatima El Mestari, Elina Zitouni, Sarlak, Sumeyra, Greta Van den Brempt, Feith Koraki, Shams Satar, Max en Elliot.



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.