3.8 Meren en moerassen
3.8.1 Inleiding Afgezien van zandplassen liggen de meeste grote open wateren en moerassen in Drenthe in de laagveengebieden langs randen van het Drents Plateau en in de benedenlopen van de beekdalen. Na de laatste ijstijd vormden zich hier als gevolg van de stijging van de zeespiegel (waardoor de waterafvoer stagneerde) uitgestrekte moerasgebieden. Op de meest voedselrijke plaatsen ontstond bos- en rietveen, onder wat minder voedselrijke omstandigheden zeggenveen. Met de ophoging van het veen kon zich hierop later ook veenmosveen ontwikkelen. In het noordelijke laagveengebied bevinden zich het Zuidlaardermeer en het Leekstermeer (het eerste gedeeld met Groningen, het tweede onmiddellijk aan deze provincie grenzend). In tegenstelling tot de andere Drentse open wateren hebben ze een natuurlijke oorsprong. Hun vorm hebben deze meren mede te danken aan vroegere inbraken van de zee, waarmee ze ooit in verbinding stonden. De inbraken laten zich nog aflezen aan de aanwezigheid van kleilaagjes in de omringende veenbodem, en aan het nog steeds ‑ zij het spaarzaam ‑ voorkomen van planten van brakke omstandigheden. De overige plassen zijn niet op natuurlijke wijze ontstaan, maar als gevolg van menselijke activiteiten, waarvan vooral de verveningen hier van belang zijn. Door de nog steeds voortdurende stijging van de zeespiegel, door bodemdaling en door klink van het veenpakket kwam het gevormde laagveen zo laag te liggen dat het moest worden uitgebaggerd om er turf van te kunnen maken. Bij deze zogenaamde natte vervening zette men het uitgebaggerde veen op de niet vergraven delen te drogen. Op deze wijze ontstond een patroon van vaak langgerekte petgaten afgewisseld met smalle leg- of zetakkers. Zo’n patroon is onder andere nog herkenbaar in het Elsburger Onland ten noorden van Paterswolde en in de Wapserveense Petgaten. Wanneer de uitgespaarde legakkers te smal waren in verhouding tot de grootte van het petgat werden deze tijdens stormen vaak weggeslagen. De veenplassen Paterswoldse Meer (grotendeels in Groningen gelegen) en Friesche Veen in het noordelijk laagveengebied zijn op deze manier ontstaan. Hier en daar zijn in de laagveengebieden ook kleinere moerassen te vinden. In het zuidwestelijk laagveenontgin-
ningsgebied rond Nijeveen is echter geen open water en zelfs nauwelijks nog een stukje moeras overgebleven. De Friese en Overijsselse delen van het laagveengebied waarvan deze ontginning deel uitmaakt, herbergen wel nog veel moerassen en laagveenplassen. Behalve aan de randen van het Drents plateau komen plaatselijk ook moerassen voor in geïsoleerd gelegen delen en afgesnoerde meanders in de beekdalen. Voorbeelden zijn het Wilde Veen in het stroomdal van de Drentsche Aa en de Berghuizer Plas in het dal van de Wold Aa.
Figuur 3.8.1: Meren en moerassen in Drenthe. 1
2 3
6
8
10
Leekstermeer
2
Elsburger Onland
3
Paterswoldse Meer
4
Friesche Veen
5
Zuidlaardermeer
6
Wilde Veen
7
Hunzemeanders
8
Voorste en Achterste Veen
9
Wapserveense Petgaten
10
Berghuizer Plas Laagveengebied
4 5
9
1
7