29 Jun 2011
N
i
e
u
w
s
Erfgoedvereniging
b
r
i
Boelwerf
e
f
1
1
Te m s e
hebben de werf groot gemaakt. Ik zeg wij, want ik hoorde erbij. Ge kunt rekenen bij mij, als ik naar rechts kijk, wat er dan allemaal door mijn geest gaat. Vanuit haar raam op de Wilfordkaai leeft Blanche Massart nog iedere dag
François, was beroepsmilitair, geboren in Kemzeke. Hij belandde na zijn militaire carrière in Temse en kreeg er de post van ontvanger bij de financiën. Zo bleven ze in Temse. Haar moeder was Caroline de Parmentier, afkomstig uit het Gentse. Zij was huismoeder en heeft vijf kinderen gehad, maar een zus is gestorven. Dus bleven er nog over: drie broers en Blanche. Blanche trouwde in 1946 met Arthur Galland, officier bij het Belgisch Leger. Ook hij leek voorbestemd voor zijn job van huize uit: zijn pa en zijn nonkels waren allemaal militairen. Samen kregen ze één dochter: Myriam. Vroeger woonden we op de Wilfordkaai nummer 8. Daarvoor woonde ik Blanche Massart, 91 jaar, in de Priester Poppestraat nr 2, bij mijn mee met de prachtige Scheldestroom, ouders. (Vervolg P2) verpleegster Boelwerf de machtige scheepsdrager aan wiens oevers zij als verpleegster 41 jaar met Een Boelvrouw vertelt… hart en ziel en dag en nacht ten dienste NOODKREET! stond van de Boelarbeiders. Haar werk Eigen lokaal voor Op Stoapel Als ik er naar kijk… In ’t begin schrei- ging vóór alles. de ik. Soms nog, hé! Hoe kan dat ver- Blanche Massart werd geboren in Op Stoapel verzamelde de jongste dwijnen? Niet door ons, hé, want wij Gent, de vijftiende maart 1920. Papá, jaren een mooie collectie getuigeTemse, woe. 29 juni. In het kader van ons project ‘Boelmannen Vertellen’ hadden we een interview met de inmiddels 91 jarige Blanche Massart (verpleegster op de Boelwerf). Naast het verhaal van Blanche staan we stil bij het overlijden van Nathalis De Molenaer, hij was onze oudste getuige voor dit project. Verder in deze nieuwsbrief een verslag van onze afgelopen projecten en een blik op de toekomst. We wensen iedereen een deugddoende vakantie!
Blanche in gesprek met José De Staelen en Marc Hauman Info:
Lieven
Muësen
•
nissen, foto’s, films enz. over de Boelwerf. Het zou mooi zijn mocht dit archief op een vaste plaats op de voormalige scheepsbouwsite getoond kunnen worden. Deze ruimte zou ook een ontmoetings-/ vergaderruimte kunnen zijn. Door het uitblijven van een oplossing wordt het voortbestaan van onze vereniging bedreigd. We hopen dat de gemeente Temse of andere mogelijke partners een oplossing kunnen bieden op zeer korte termijn. Wat is opgebouwd in de voorbije jaren mag niet verloren gaan, het erfgoed Boelwerf verdient dit.
opstoapel@scarlet.be
•
0486
89
76
85
•P 1
29 Jun 2011
Als ik getrouwd was ben ik op de Wilfordkaai komen wonen en dat viel voor mij heel goed mee, want ge weet dat ze mij 's nachts kwamen roepen! Peer de Rechter, de portier: "Oh Blancheke, nu was ik weer benauwd, kijkt eens, die vinger, hij gaat hem dood bloeien!" "Peer zwijgt, hij mag dat niet horen." Als ik daaraan denk, dat was toch een periode. Mensen waren eenvoudig, maar goed, hé.
branden waren! Die mensen bleven thuis. Mijn meter ging ze daar verzorgen en ik mocht mee. Het verbinden gebeurde dan met lakens van lijnwaad, geen katoen. En ik weet nog goed: Proper, zei ze, wou ze zeggen kiemvrij. Door die lakens te strijken, hé mannekes, waren ze zogezegd kiemvrij. Maar dat was goed, hé. En ik weet nog goed, die dokter heette Halewijn. Dokter Halewijn van Moerbeke, die zei: "Haal Euleke maar, Eulalie,” mijn tweede De aanloop… naam is trouwens ook Eulalia, “Haal Euleke maar, ze zal wel weten wat ze Ik droomde ervan van als ik vier jaar moet doen.” En zij is voor mij altijd was. Dan speelde ik verpleegsterke met een voorbeeld geweest, omdat ik daar onze hond, onze fox, Mitsi. Ik zal 't altijd op verlof ging, ze konden geen nooit vergeten. En mijn ma zei: "Maar kinderen krijgen. hij gaat stikken, ge bindt zijn muileke vast, hij moet asemen!" "Asemen, met Blanche ging zeven jaar naar het penzijn mond?" "Neen, langs zijn neuze- sionaat in Bornem en vandaar vier jaar ke." Ik had geen benul dat die hond naar Sint-Vincentius, de verpleegstersschool van de Zusters van Liefde, Les twee ademgaatjes had. Soeurs de Charité, in Antwerpen. Ze behaalde er twee diploma's: gasthuisverpleegster en sociale verpleegster. Toen was ze een- of tweeëntwintig (Blanche belooft dat ze ‘als ze eens ‘ne goeien dag heeft’, haar diploma eens zal zoeken, ‘maar waar ligt da?’).
Blanche tijdens haar studies in Antwerpen
op de werf gekomen ben. Want papá was voorzitter van de invaliden en de oud-strijders en Frans Boel was erevoorzitter. En er kwam een wet dat er een gediplomeerd element moest komen als je met X zoveel werklieden werkte en dat begon op de Boelwerf zo te zijn. En dus vroeg meneer Boel of ik daar niet kon komen. En zo werd ik de eerste verpleegster, ik heb alles geïnstalleerd. Ik voelde mij hier direct thuis. Ik kon mij aan alles aanpassen, dat doet ook wat, hé. Ge hebt dat, of ge hebt dat niet. Ik ben begonnen aan de oude entree, naast het hokje van Peer de Rechter, dat kleine deurtje op de dijk, dat kleine poortje en het eerste plaatske dat ze daar hadden was een ruimte voor de meestergasten, waar ze zich aan- en uitkleedden. Dat heb ik kunnen aanslaan om er een infirmerietje van te maken. Daar ben ik begonnen en daar was dus niks. Ik ging daar van start met een tafeltje, een stoel, een bureauke en dan een (te zwaar) ijzeren ligbed dat ze op de werf gemaakt hadden. Dat was juist achter de portier. Maar daar ben ik niet zolang gebleven.
Na mijn afstuderen heb ik eerst nog particulierendienst gedaan bij graven en hertogen, verschillende, buiten Antwerpen: Schotenhof, Koningshof in ’s Gravenwezel en in Brasschaat bij de familie van de Werve. Toch wel twee jaar voor ik naar de Boelwerf gekomen ben. Dat was een goede leerschool, want ik heb daar veel meegemaakt; hoe die seigneurs leefden, hé. Ik was daar heel goed, ik had er kunnen blijven, ik had er zelfs kunnen trouwen... maar dat zat in mij niet in. Ik werkte daar als verpleegster, privaat hé. Voor de baron of voor de madame. Blanche 5 jaar oud En dan kwam de Boelwerf, nadat ik Maar 't zat er van zo vroeg al in, want Frans Boel thuis verzorgd had van een mijn papá zijn jongste zuster, Eulalie, fleuris zoals ze zeggen, longontsteking, was een oorlogsverpleegster geweest in hé. Ik werd gevraagd om hem te kode oorlog van 14-18 en die woonde in men verzorgen. In die tijd moest ge dat En zo begon Blanche dus haar eerste Moerbeke. En die heeft héél Moerbeke dan instrijken, cataplasmen leggen en werkdagen in de ruimte waar normaal verzorgd, want daar was een suikerfakopglazen zetten op de rug, die wassen de meestergasten zaten. (Vervolg P3) briek en dat weet ik nog van als ik in ook, awa. Het is door Frans Boel dat ik vakantie ging; wat er daar aan verInfo:
Lieven
Muësen
•
opstoapel@scarlet.be
•
0486
89
76
85
•
P 2
29 Jun 2011
Ook de Hollander, Jopie de Bock, die kwaad was op haar, omdat hij moest verhuizen. Op de duur werden ze echter goede vrienden, want hij voelde dat het niet aan haar lag en dat die dienst werkelijk nodig was. En er was anders geen plaats. Later kwam er dan een infirmerie die Blanche volledig zelf heeft kunnen inrichten met een ligbed en met een tafeltje met al haar instrumenten erop, de zalven en al de rest. Ook een witte kast met al haar reserve, ze zorgde immers dat ze reserve had van bandage, medicamenten,… ze had zelfs een extra houten opklapbed. Aan de infirmerie liet ze een groen kruis aanbrengen, omdat op haar speld van verpleegster een groen kruis stond, als gediplomeerde van het ministerie van gezondheid van Brussel. Daar hebben ze dikwijls op gesproken: “Dat moet toch een rood kruis zijn...”, maar dan zei ze: "Neen, het is hier geen hulppost, het is hier een verplegingspost!" En ze was daar fier op dat ze dat kon zeggen, ze was zo fier op haar speld, op haar diploma. De speld werd haar trouwens opgestoken door dokter Hoskens, een bekende specialist uit Antwerpen.
bepalen wie er in assurantie mocht gaan, dat moest de dokter zeggen, hé! Ik moest die mensen wel aanbrengen. Ik kon het formulier invullen, maar hij moest het wel ondertekenen. En sommigen zegden: “Madame, maar dat werk, dat kan ik niet meer.” En dan zei ik dat ik dat eens goed zou verzorgen en dat ze vóór ze naar huis gingen nog eens mochten langskomen en dan gaf ik ze wat verzorgingsmateriaal mee. Ik kon die dan wat aan de klap houden, hé. Maar als het dan werkelijk nodig was, dan liet ik die wachten om bij dokter (Georges) De Smet te komen. En dokter De Smet, daar waren ze dan allemaal kwaad op. De ene mocht in assurantie gaan, maar de andere zijn vrouw moest een kindje gaan kopen, of 't zat scheef thuis, en die wou dan naar huis gaan, maar dat lukte dan altijd niet. Want de dokter moest de beslissing nemen. Ik kon hem echter soms wel ompraten, dat heb ik dikwijls gedaan. Als er iemand heel erg gewond was, dan kon ik de dokter altijd oproepen. Dan kreeg ik van zijn vrouw de lijst van patiënten waar hij op dat moment zou langskomen én die een telefoon hadden. Afhankelijk hoe dringend het was, onderbrak hij er zijn huisbezoeken voor. Dokter De Smet heeft door de werf geen goed leven gehad, hij moest de werf steeds voorrang geven, maar ook hij had zijn dringende klanten. Zijn vrouw kloeg altijd dat hij nooit thuis was en meer bij mij zat, maar dan zei ik:”Niet bij mij, hé, maar bij de patiënten!” Ik kon met de dokter goed overweg. We hebben zoveel jaren samengewerkt; het was bijna een huishouden op zich. Maar 't was een ernstige persoon! Vóór mij was het de portier, die moest verbinden toen er zich één zeer gedaan had. Weet ge, die hadden zo een vensterke, een klein vensterke, ik zie het Nieuw administratief gebouw met infirmerie, 1947 nog altijd gebeuren; met dat been erEn zo ging het eraan toe… door of met die arm zodat dat lijf er ook half doorhing. En die Peer de De dokter die kwam alleen in de na- Rechter met die dot jodiumtinctuur middag, half vier, vier uur. Dat was tsjoep, tsjoep, tsjoep. Als ge daar aan voor de zware gevallen en ook om te denkt, hé, dat is effenaf nog leutig voor Info:
Lieven
Muësen
•
mij, omdat ik dat nog weet. Dat waren allemaal acrobaten in die tijd, hé, die moesten overal opkruipen, vandaar dat er zoveel accidenten waren, ik heb er veel meegemaakt, zware, heel zware accidenten. En dan achteraf die miserie thuis! Dat gaan zeggen tegen die vrouw, dat was dan ook voor mij, wie zou het gedaan hebben. Er was nog geen sociaal assistente in die tijd. Ik was daar alleen, ik deed alles. En doodgraag. En zo waren er nog dingen die niet van mij verwacht werden, maar die ik wel uit mezelf deed. Op de gemeente bij de oude mensen gaan, of kindjes én moeders gaan verzorgen na de geboorte. Ik heb ook mensen helpen sterven – ik heb ze niet doodgedaan, hé! - dat deed ik allemaal op de gemeente Temse. Ik stond gekend als Blancheke van de werf. Maar als de arbeiders kwamen op de werf zeiden ze altijd madam. Er waren sukkelaars bij die het thuis kwaad hadden, die een stoute vrouw hadden. Die kwamen dikwijls hun miserie aan mij vertellen, hé. Er waren op den bureau wel al vrouwen, maar daar gingen ze niet naar toe om dat te vertellen. Die kwamen bij mij met wat ze thuis aan de hand hadden. Ik heb toen ook veel meegemaakt bij mensen, omdat ik daar 's avonds ook ten huize ging. En soms kon ik ook helpen, van mezelf, hé. Ze moesten niets geven, hé, want dat wilde ik niet. Maar van 't geen ik dan peinsde, dat kan ik missen: "Hier ze, Jef jong, tegen uw vrouw niet zeggen, hé. Koopt u een sigaar of koopt u een pint bij Amandineke", zei ik dan. Of ik ging dan eens klappen met Marie of met Josephine, want dat was niet juist, die man werd tekort gedaan. En dan deed ik dat. En dan leek het of ik was ‘k weet niet hoe oud: "Wat is dat hier kind, Marie wat is dat daar, gij hebt toch wel een brave Jef gij, hé?" "Oh ja, dat zegt gij madame, maar ge moet er eens mee leven." "Wel ik zou dat kunnen," zei ik dan, "maar ge moet inschikkelijk zijn." En ik begon daar een preek te geven. En dikwijls dacht ik bij mezelf, hoe oud ben ik eigenlijk? 't Was soms erger dan ne paster. (Vervolg P4)
opstoapel@scarlet.be
•
0486
89
76
85
•
P 3
29 Jun 2011
Dat deed ik uit mijn eigen, omdat ik voelde dat ik dat moest doen. Dat was mijn beroep! Later is dan de dienst gekomen van sociaal assistent en die gingen dan ten huize kijken. Maddy de Blieck, Guido Van Royen (†) zijn vrouw, was de eerste sociaal assistente. Een goede hoor, die deed dat goed. Dan spreken we over de late jaren vijftig, rond zestig. Ik was blij dat dat kwam, want dat was nodig voor de mensen.
nen, hé." "Niet met die mannen, meneer Joseph, met dat huishouden." ' t Was een speciale, Jefken Boel, maar ik kon daar goed mee om. En hij kon met mij ook goed om. Ik heb die veel moeten verzorgen, tot hij gestorven is. En Frans ook. De baas eigenlijk, de pionier zal ik zeggen. Zo'n klein ventje met zijn neuzeke en een pince-nezke op, ik zie hem nog altijd voor mij. Maar werkers, hé! Met het weinige verstand, of de weinige ontwikkeling die ze hadden. Praktisch verstand zei ik altijd. 't Waren geen intellectuelen, maar 't waren werkers. En ze kenden het werk, en ze voelden het aan ook. En ze zagen hun volk geire, neig geire. Ze deden wat ze konden, maar dat valt niet altijd in goede aarde bij de werklieden. Want de bazen dit, de bazen dat, ge verstaat dat wel, hé. En die kritiek die hadden ze allemaal ondereen. Niet zo de oude mannen van de werf, maar surtout als er nieuwen kwamen, van Antwerpen: "Wat is dat hier bij Boel?" Die brachten wel zo wat een andere geest bij ons binnen. En ook tijdens de oorlog heb ik veel miserie gezien, van kortbij. Dat was een wrede periode, een gevaarlijke periode. Ge moest zien wat ge zei, wat ge deed. Maar 't is toch allemaal goed verlopen. Het waren natuurlijk mijn eerste jaren op de werf. En ik kreeg af en toe al eens bezoek van een of andere Duitser die zogezegd iets mankeerde. Die kwamen natuurlijk eens kijken naar da Maske, die Krankenschwester, die er was. Maar dat is allemaal op een goede manier verlopen, allemaal. Winterhulp dat bestond op de gemeente, maar daar had ik niets mee te maken. Dat waren die mensen van het Rode Kruis. Julieke Van Britsom, 't was ook zo een klein wijfke, die hield haar daar mee bezig. Haar man was grootinvalied uit 14-18. Ikzelf had al werk genoeg met die werf, hé. Die winterhulp werd wel zowat bekeken alsof dat dat Duits was, dat kwam misschien omdat die er zich wat mee moeiden, dat waren wij niet gewoon. En natuurlijk, Gestapo, dat hebben wij nog wel geweten op de werf. Af en toe kwam er
Over armoede… Er was veel armoede in die periode. Bij mensen die werkten, maar weinig verdienden en dan thuis ook niets hadden. Soms hadden ze zelfs geen lakens, lagen op handdoeken… Ik gaf dan wel eens persoonlijke materiële hulp. Vaak hadden ze een vrouw die niets kon bestieren. En die armoede werd vaak doorgegeven, want ze trouwden ondereen om een vrouw te hebben. Er waren er ook veel die moesten trouwen en thuis gingen wonen bij hun ouders en dan allemaal met niks moesten beginnen. En dan kwamen er al snel kinderen. "En z’ is weeral zo, madame... wat peinst g'ervan?" "Ja, Gust, jongen..." Een dwaze kont hé, ge doet dan al eens iets en ‘t is al zo. Ik verstond dat wel wat ze wouden zeggen, ik verstond dat allemaal... Ik zei dan dat dat allemaal zou in orde komen, als hij maar niet vergat dat hij altijd de vader zou blijven. "Ja, maar dat kost geld, hé!" Met de andere industrieën in Temse had Blanche niets te maken, het was de werf en niets dan de werf. Waarschijnlijk verdienden ze op de werf wel meer dan in de andere nijverheden in Temse, want ze wilden allemaal naar de werf komen. Of was dat in een periode dat het in de textiel minder goed ging? De bazen van Boel deden ook wel dingen voor de mensen, maar dat was door mijn tussenkomst. Ik kon soms iets aanbrengen en ik weet nog goed dat Jefke Boel zei: "Nu overdrijft ge toch weer, hé, gij staat goed met die manInfo:
Lieven
Muësen
•
zo eens een van die hoge mannen. Ik heb nog geweten ook dat we in de kelders onder de bureaus moesten gaan schuilen. Die bombardementen, die sirenes, ik zie me zo nog in de kelder kruipen, met mijn voileke op. Dat was akelig, hoor. Er waren geen schuilplaatsen, dat was in die grote waskelder te doen. Dat waren de funderingen, die ze nadien dan aangepast hebben, omdat ik dan eiste dat er lavoirs, wasbassinskes met stromend water (!) kwamen waar de mensen zich konden wassen vóór dat ze naar huis gingen. En ook dat er ijzeren kastjes waren voor hun kleren in te hangen als ze kwamen en hun werkkleren er konden inhangen met een sleuteltje op, want er werd gepikt ook. Ik leefde daar volledig met mee.
De verpleging zelf… Dat er iets misliep dat kon je niet vermijden. Op zo’n werk, met zoveel werklieden, met zo’n zwaar werk. Surtout in het begin, in mijn tijd, met die heetmakers van 14, 15 jaar… die jongens moesten dan uit school blijven van hun ouders, want die moesten wat binnenbrengen, hé; die mensen waren allemaal niet goed bij kas in die tijd en studies voortzetten dat was in die periode niet. In zomer en winter, maar vooral in de winter heb ik er dikwijls compassie mee gehad, die gastjes met hun bevroren handjes, dat ik zei: “Allez kom, Gustje kom , ‘k zal u eerst eens wat opwarmen” (Blanche wrijft alsof ze iemands handen opwarmt). En dan aan de radiateur, hé. En dan gaf ik ze al gauw een taske thee, of een taske koffie – goed warm (en natuurlijk met een koekske bij, awa! Dat kost nie missen, maar dat moesten de anderen niet weten, hé). Met lasogen heb ik ook veel te maken gehad en dat was wel erg ook. Maar daar had ik goei ontsmettende en verzachtende druppelkes voor. Dat was vooral in het begin, omdat we later gezorgd hebben dat er brillen kwamen. Maar dan nog waren er mannen die ze niet opzetten, van gewoonte: de lasbout aanslagen… boef… en z' hadden het zitten. (Vervolg P5)
opstoapel@scarlet.be
•
0486
89
76
85
•
P 4
29 Jun 2011
Winter 1947, bevroren Schelde en de schepen van Boelwerf. foto: archief Rita Bredael
bijgebleven, surtout omdat ik dat thuis ook moest gaan zeggen. Van de helling had ik ook veel te doen, de reparaties. Ook werd ik dikwijls met de kraan aan boord gebracht, over de schepen en over de Schelde. Alsof ik in een téléphérique zat. Eerst was dat in een open ijzeren stoeltje, wel goed bevestigd, dat waggelde van hier naar daar. Later werd dat een bak voor drie of vier personen. Daar moest ik via een stoel inkruipen, met mijn witte schort zo tussen mijn knies, want ze mochten niets zien, awa. Daar zorgde ik altijd voor. Ge verstaat dat wel, want ze zaten te kijken, zé. En wind was er altijd, hé. Dat heb ik allemaal meegemaakt, ik vond dat een attractie voor mij. Maar ik deed het er niet om, daar was ik te zedig voor. Zo was er eens iemand die zijn been af was en dat moest ik dan verbinden en dan de man in die bak helpen om hem over te hevelen naar de oever. Dat ben ik nog niet vergeten. Ik was precies geboren voor dat beroep, zeg ik altijd. Toen ik op de werf was, dacht ik: "Potverdorie, ik ben toch wel een erg Maske, dat ik dat allemaal durf !" De meest ongezonde beroepen, dat waren de ververs, thinners, ontroesters, dat hoorde bij elkaar, ook gevaarlijk waren de dampen en de rook van de lassers. Een gewone werkdag voor mij was heel wisselvallig. Het soort werk waar ze aan bezig waren. De stand van het schip, hoe hoog of hoe laag dat 't was,
Het moesten speciale brillen zijn die ervoor geschikt waren, die ultravioletstralen tegenhielden, want daar kwam de oogvliesverbranding van voort. En soms zaten ze ook wel te dicht bij elkaar. Maar vaak waren ze ook te nonchalant. Als ik mijn toer eens deed, dan stond die bril hier en dan weer daar. "Hé, maat, uw ogen die zijn hier, hé", zei ik dan. "Oh, madame, maar ik ben dat gewoon", zegden ze dan. "Nu weet g' er niet van, maar ge weet niet binnen een jaar of drie, vier...". Met de helmen dragen was dat net hetzelfde, maar gemakkelijk werken was dat niet. Die mannen waren gewoon van los te lopen, en nu liepen die dan met zo'n deksel op hun kop. De thinners, dat was ook een gevaarlijke stiel, maar ik vond alles gevaarlijk, het was altijd op en af die boten, op en af die ladders. De asbest, dat was een vergiftiging, het product dat daar in was. Dat duurde tot er een wet op kwam dat de mensen die daarmee werkten, beschermd moesten zijn. Maar dan werd er al jaren in gewerkt. Daar zijn er al veel van doodgegaan ook, zonder dat we het weten, misschien. De mensen kwamen het meest bij mij voor de bobo's (Frans voor schaafwondjes), kleine onnozelheden. Maar ik heb
ook zware ongevallen meegemaakt. We hebben eens op een jaar vier doden gehad. Been af, een arm af, alles af en dan werd ik er als eerste persoon bijgeroepen, ik was maar alleen en ze wisten dat ik er wou bijzijn, dat ik er iets voor voelde. Ik was ervoor tenslotte. Ik vond het voor mij normaal. Als het ernstig was dan kwamen ze afgelopen. Ik hoorde het al als ze de eerste twee deu-
Info:
opstoapel@scarlet.be
Lieven
Muësen
•
Blanche met dokter De Smet, eind jaren 40
ren openstampten. En dan de dubbele deur, die zouden ze ingestampt hebben, maar dan was ik al aan dat knopke bezig, dan gingen die deuren automatisch open. Die sterfgevallen, dat is wel sterk
dat had er veel mee te maken. Hoe hoger dat ze gingen, hoe dieper dat ze vielen. Dan wist ik al, ik zal er veel hebben. (Vervolg P6) •
0486
89
76
85
•
P 5
29 Jun 2011
Hoe meer dat er kwamen, hoe liever dat ik het had, maar ja, ik mocht dat niet laten zien, hé. Per dag liep het soms op tot in de twintig, in de dertig gevallen. En voor mij alleen. Maar zo'n stalen buik van een schip, dat er daar veel gebeurde eer dat in mekaar zat, daar moet je niet van verschieten. En het was staal, geen ijzer; ijzer kunt ge nog eens plooien! En de mensen waren het zo gewoon van het gevaar op het werk, ze waren met het gevaar vertrouwd, dat ze naar niets keken. Maar het moest klaar zijn, het moest af, het moest gebeuren, dus deden zij verder. Het duurde ook lang voor de veiligheidsmaatregelen die via de vakbond werden aangebracht door iedereen werden aanvaard, want dat was baasmakerij - dat was niet altijd gemakkelijk om zo te werken in de ogen van de werknemer. Ze werden beschermd, maar dat zagen zij zo niet, dat was inmenging. Ze beseften niet dat het goede maatregelen waren. Van vijf uur 's ochtends belde de portier soms al. "Blancheke, kind, hier zit hier al ene, die heeft de nachtploeg gedaan." Daar stond geen uur op. 's Nachts werd ik ook gebeld en als ze me niet zouden gebeld hebben, dan zou het ertegen gezeten hebben! Omdat ik mij verantwoordelijk voelde. Vanaf dat ik de wonde zag, dan wist ik al wat ik moest doen. En dan wist ik ook al of het ernstig was en of het gevolgen kon hebben. Ik voelde dat aan, ik mag dat wel eens zeggen, hé. Ik was dus 150 procent verpleegster. Ik denk dat ik zo geboren ben. De bedienden begonnen om 9uur, daar had ik niks mee te maken, ik was er voor de werklieden, maar als de bedienden een pilleke nodig hadden, dan kwamen die ook bij mij. En de directie ook. En voor een lavement ook! En ik had alles om dat te doen. En af en toe moest ik eens bij meneer Frans komen om uitleg te geven. “Is dat zo zoals ge dat hier zegt”, vroeg hij. “Ja”, zei ik. “Dan moogt ge voortdoen”, zei hij. Ik moest altijd uitleg geven waarom ik zo'n instrument aangekocht had, of besteld had, dat wat geld kostte, omdat
ze dat niet gewend waren. Maar alles voor 't werk, hé. Als de voyageurs kwamen: "Meneer Voorhamme, is er iets nieuws op de markt?" Dan wist ik al dat het er zou tegenzitten als ik hoorde wat het kostte. Maar ik vroeg dan om het eventjes te gebruiken omdat het nodig was, en dan trok ik ermee naar boven. Dan moest ik mijn uitleg geven bij de directie. Surtout meneer Van Briel. Die begreep mij gelukkig heel goed. En als dat dan kon beletten dat de werknemers dan in assurantie moesten gaan, dat ze zouden stoppen met werken, dan kreeg ik vlugger hun zegen, dat was dan een belangrijk argument. Het kostte geld en ze waren dat niet gewoon, hé.
Info:
opstoapel@scarlet.be
Lieven
Muësen
•
Over haar idealisme… In het begin hadden wij ook nooit vakantie. We hadden daar ook niet echt behoefte aan, want dat werk dat was alles. Dat was meer dan uwe man, dat werk. Ik durf het bijna niet zeggen, maar het was zo. Nu luister, het beroep van verpleegster is ook geen gewoon beroep, hé. Ge hebt met mensen te doen, ge hebt met mensenlévens te doen, waar ge verantwoordelijk voor zijt. Dat is hoe een verpleegster dat aanvoelt, hé, maar het is gelukkig leven zo. Je vroeg je niet af: "Wat ga ik verdienen?" Dat telde niet. Dat was een idealisme, waar je voor leefde. Maar toen zal de titel van verpleegster ook wel meer betekend hebben. Maar je was het dan ook in hart en ziel. Als ik 's nachts in mijn bed lag en de telefoon gaf een tik, dan stond ik al beneden, hé, want het kon van de werf zijn! Nu spreken we van de oude, goede tijd, hé jong. N'importe welk beroep ge gaat uitoefenen, er moet toch iets achterzitten, hé. Een schrijnwerker, bijvoorbeeld, hij gaat iets willen maken dat de maatschappij moet
aanvaarden en bewonderen. In die tijd zeker hadden allen die daar werkten hun hart verloren aan de Boelwerf. Het zou zonde zijn dat dat allemaal zou verloren gaan. Ik vrees daar voor. Als ge nu naar Rupelmonde gaat, daar is veel van overgebleven. Waarom is dat hier niet het geval? Alleman heeft er iets meegedaan naar huis van hoog tot laag, n'importe qui, behalve 'de dees', hé. Nog geen windelke. Want dat mocht niet, hé, dat was diefstal, dan moest ge gaan biechten hé. Wij maakten schoon gerief en goed gerief. Ik weet nog goed, een overzet, van Dover en ik wou de machinekamer gaan zien en ik werd eerst niet toegelaten. "Oh, yes," zei ik, "I've made this ship." Die gast verschoot! "Ik ben van de Boelwerf," en dat stond erop, Chantier Naval, Jos. Boel & Zonen, was dat
Ferry Koningin Fabiola
toen in 't Frans, hé. 't Is zonde dat dat allemaal moet vergaan en dat is zo groot geweest. En dat is van zo klein naar zo groot gegaan. Dat kunt ge soms niet verwerken. Ik als enkeling kon daar toch niets aan doen. Maar de mensen die de werf hebben grootgemaakt die zijn allemaal dood, hé. Toen Blancheke de Boelwerf verliet, kwamen er drie verpleegsters in haar plaats… Gebaseerd op het audio-interview met Blanche Massart door José De Staelen, Lieven Muësen en Marc Hauman op woensdag 2 maart 2011. Artikeltekst Marc Hauman 18-19-21 april 2011. Goedgekeurd na voorlezing door Blanche Massart op donderdagnamiddag 21 april 2011. •
0486
89
76
85
•
P 6
29 Jun 2011
Op Stap met Op Stoapel Uitreiking cultuurprijzen provincie Oost-Vlaanderen Op 5 april werden de cultuurprijzen van de provincie Oost-Vlaanderen uitgereikt in het prachtige kader van het NTG (Nederlands Toneel Gent). Ook Op Stoapel was van de partij. We kregen immers een eervolle vermelding in de afdeling cultureel erfgoed. De prijs ter waarde van 1250€ hebben we intussen integraal gebruikt om ons project ‘Boelmannen Vertellen’ te financieren. Het was een avondvullend programma met optredens van o.m. Annelies Verbeke (schrijfster) en Team William (popmuziek). Tot slot hielt gedeputeerde Jozef Dauwe een memorabele huldigingstoespraak en overhandigde de aandenkens aan de laureaten. Nadien was het gezellig nakaarten op een receptie aangeboden door de provincie.
NTG, 5 april 2011
Erfgoeddag, Boelmannen Vertellen Op 1, 7 en 8 mei lieten we het resultaat zien van onze 6 interviews die we deden in het kader van ons het project ‘Boelmannen Vertellen’. De interviews werden op een bijzondere manier in beeld gebracht en getoond in een foto-videoinstallatie. Ondanks de kleinschalige opzet kregen we bijna 500 bezoekers over de vloer op 3 dagen. Verenigingen of instellingen die geïnteresseerd zijn om deze installatie te plaatsen (inkomhal of wachtzaal) of een voorstelling willen van deze interviews met een presentatie over Boelwerf, kunnen altijd contact met ons opnemen. Wij zorgen voor een aanbod op maat. In de toekomst willen we dit project verder zetten. Mensen die bereid zijn om een interview te geven over het leven op Boelwerf mogen zich altijd melden. Contacteer Lieven Muësen 0486 89 76 85 of opstoapel@scarlet.be Foto/Video installatie Boelmannen Vertellen
Picknicken op site voormalige Boelwerf 3 jaar geleden begin juni werd Op Stoapel opgericht. We wilden iets doen op onze verjaardag dat we jaarlijks kunnen herhalen als een soort van blijvend eerbetoon aan Boelwerf. Tegelijkertijd wilden we van deze gelegenheid gebruik maken om ideeën naar voren te brengen, dus organiseerden we voor het eerst een picknick op de voormalige Boelwerf site. Ondanks de slechte voorspellingen was het prachtig weer. Er kwamen een 30 tal mensen picknicken op het graspleintje aan de voormalige M22 Boelwerfkraan. We hadden een kleine openluchttentoonstelling opgezet met o.a. 2 grote fotodoeken die aan de kraan werden geplaatst. Op deze plaats konden passanten ook de geschiedenis van de kraan lezen. Op Stoapel suggereerde hiermee dat een permanent informatiebord over de kraan en de Boelwerf hier op zijn plaats is. Verder werden er krijttekeningen gemaakt op het dijkpad door de kinderen en lieten we foto’s zien aan voorbijgangers. De reacties van zowel de nieuwe inwoners van De Zaat als toevallige passanten waren erg positief. Volgend jaar gaat de picknick door op zondag 3 juni 2012. Tekst en Foto’s : Lieven Muësen Info:
Lieven
Muësen
•
opstoapel@scarlet.be
Picknicken in het zonnetje •
0486
89
76
85
•
P 7
29 Jun 2011
Nathalis De Molenaer 11 augustus 1912 - 8 juni 2011
Nathalis De Molenaer werd geboren in 1912 in Temse. Zijn vader, Kamiel, was zoals zoveel Temsenaren in die tijd, mandenmaker. Zijn moeder, Madeleine Van Geem, was huisvrouw en hielp mee in de mandenmakerij. Nathalis trouwde in 1948 met Jeanne (Blondina) Verbraecken. Ze hebben 3 dochters: Linda, Marleen en Hughette. Nathalis ging tot zijn 14 jaar naar de lagere school in Temse maar leerde al vroeger manden maken van zijn vader. Hij begon op de Boelwerf in 1926 bij de klinkers als nagelheetmaker, maar bleef er slechts een jaar. Nadien ging hij werken als textielarbeider in de Daccafabriek in de Kasteelstraat in Temse, in de volksmond beter gekend als het Kloddeke, naar het restproduct van vlas. Eind jaren 30 leerde hij autorijden en ging hij werken als mandenmaker in Luik. Daar werd hij ook chauffeur van zijn baas. Tijdens en na de oorlog maakte Nathalis een lange trip die hem van Luik over Temse naar Frankrijk en later ook in Duitsland bracht. Daar ging hij aan de slag in de Krupp-fabriek, waar het werk zwaar en ongezond was. Hij vond vlakbij de Duitse fabriek ander werk als mandenmaker. Terug in Temse werkte hij na WOII verder als mandenmaker tot de vraag begon terug te lopen. Nathalis volgde bijscholing lassen en ging in 1954 opnieuw aan de slag op de Boelwerf, ditmaal als lasser. Hij bleef op de werf tot aan zijn pensionering in 1974. Nathalis volgde in zijn jeugdjaren notenleer en saxofoon en ging spelen bij harmonie ‘Willen is Kunnen’ in 1932. Hij was in zijn jonge jaren ook een fanatiek gymnast. Nathalis is ook altijd een fervent schaakspeler gebleven. Regelmatig speelde de bijna honderdjarige Nathalis een partijtje schaak met zijn kleinkinderen. Heel zijn leven is Nathalis lid geweest van het ABVV en was hij ook actief in de socialistische partij. Bert Bauwelinck & Lieven Muësen
Nathalis tijdens het interview
Blik op de toekomst We plannen voorlopig geen nieuwe projecten meer, maar we gaan wel verder met interviews voor ons project ‘Boelmannen Vertellen’ Het komende jaar moet het jaar worden waarin we onszelf versterken, d.w.z. dat de vereniging kiest voor een steviger structuur (vzw) en we hopen nog altijd een eigen lokaal te vinden. Ondertussen hebben we 2 jaarlijks terugkerende activiteiten nl. de uitstap in februari en onze picknick in juni. We gaan ook op zoek naar samenwerkingen met andere verenigingen om ons opgebouwde expertise en materiaal ten dienste te stellen. In het weekeinde van 14 -16 oktober houdt het oceanografisch schip Belgica (gebouwd op Boelwerf in 1984) opendeur in Temse. Op Stoapel zal zeker gaan kijken en verslag uitbrengen in onze volgende nieuwsbrief (november). Info: gemeente Temse Wil je meewerken? Van harte welkom, geef ons een seintje en we nodigen je uit op één van onze volgende vergaderingen. INFO: opstoapel@scarlet.be TEL : 0486 89 76 85 : facebook: Boelwerf - Op Stoapel http://blog.seniorennet.be/boelwerf/ Info:
Lieven
Muësen
•
opstoapel@scarlet.be
•
0486
89
76
85
•
Verantwoordelijke uitgever: L. Muësen,Oostberg 192, 9140 Temse - vrij van zegel art. 191 bis - niet op de openbare weg gooien
Op 8 juni overleed Nathalis De Molenaer op 98 jarige leeftijd. Het eerste interview dat we deden in het kader van ‘Boelmannen Vertellen’ was met Nathalis. Het was een koude decemberdag toen ik aanklopte in de Gulden Wal. Nathalis had zich goed voorbereid. Zijn herinneringen gingen terug tot in de eerste Wereldoorlog, toen hij ging kijken naar het marcherende Duitse bezettingsleger. Hij herinnerde zich ook nog het bezoek van Koning Albert aan Boelwerf in 1926. We kregen het al gauw warm van zijn straffe verhalen, het enthousiasme waarmee hij die vertelde was aanstekelijk. Helaas heeft Nathalis het eindresultaat van zijn getuigenis op film niet meer kunnen zien maar we zijn ervan overtuigd dat zijn verhaal vele mensen zal beroeren, nu maar ook in de verre toekomst. We willen hem dan ook postuum bedanken voor zijn bereidwilligheid zijn ervaringen te delen met ons. We wensen de familie veel sterkte met dit verlies. Het ga je goed Nathalis!
P 8