De gewelddadige randen van het continent: Europa tussen macht en moraal door prof. dr. Paul Scheffer hoogleraar Europese studies
Deze uitgave is een bewerking van de lezing die Paul Scheffer op 25 januari 2015 heeft gehouden tijdens de Beschermersdag van de Stichting Beschermers van Nationaal Monument Kamp Vught. De tekst is later gepubliceerd in het boek Een ramp die Nederland veranderde? ÂNadenken over vlucht MH17 (Uitgeverij Boom 2015, redactie GabriĂŤl van den Brink). Stichting Beschermers Antwoordnummer 10014 5260 VB Vught www.beschermers.nl
De gewelddadige randen van het continent
1
door prof. dr. Paul Scheffer
Wat de ‘oorlogszomer’ is gaan heten was in menig opzicht de trage gewaarwording van een wereld die allang is veranderd. De burgeroorlogen in Oekraïne en Syrië hebben ons rechtstreeks geraakt en namen het gewatteerde gevoel weg dat soms de blik in Nederland verengt. Het geweld in het Midden-Oosten overschrijdt onze grenzen, maar ook het neerschieten van de onheilsvlucht MH17 bracht het geweld dichtbij. Het ging in die zomer van 2014 en daarna opeens om grote kwesties die de dagelijkse politiek te boven gaan, het ging om grote woorden die het gesteggel over een procent meer of minder bij het begrotingstekort even naar de achtergrond drongen. Misschien hebben we een onuitgesproken behoefte aan zulke definiërende gebeurtenissen, hoe tragisch ze op zichzelf ook zijn. Het blijken momenten waarop we onszelf kunnen zien als samenleving voorbij alle verdeeldheid, of beter, met inbegrip van alle verschillen. Kijk naar de ingetogen rituelen rond de slachtoffers van mh17 – en dat in een land waar weinig gevoel is voor collectieve herdenkingen –, maar ook naar de grote samenscholingen na de moord op de redacteuren van Charlie Hebdo en de bezoekers
van een joodse supermarkt in Parijs. Die weerspreken alle clichés over een geïndividualiseerde samenleving, waarin de vrijheid wordt geleefd maar niet meer op waarde wordt geschat. Bovendien blijkt in tijden van zulke rampspoed dat veel mensen juist vertrouwen willen hebben in hun regeerders en er zeker niet onmiddellijk een reflex zichtbaar wordt die naar radicalisering wijst. Ook dat weerspreekt veel van de ingesleten denkbeelden over het onbehagen van burgers. Zeker, er is een erosie van v ertrouwen, die al langer gaande is, maar op zulke betekenisvolle momenten kunnen bestuurders werkelijk een verschil maken en uitstijgen boven de vaak weinig inspirerende wereld van het beleid. Die behoefte aan grotere woorden vloeit voort uit een gevoel van urgentie over de wereld die ons omringt. Dat begint bij een duiding van de internationale verhoudingen, die, zeker in onze omgeving, woeliger zijn dan in de decennia daarvoor. Over die wereldwanorde zullen we het hier hebben. Behalve een empirische stelt zich ook een normatieve vraag: hoe gaan we om met de conflicten die zich voordoen aan onze grenzen en daarbinnen? Welke waarden zijn in
De gewelddadige randen van het continent
2
door prof. dr. Paul Scheffer
het geding? Ik zal achtereenvolgens iets zeggen over Europa als veiligheidsgemeenschap, daarna over Europa als waardengemeenschap en ten slotte over de vraag hoe beide ambities zich tot elkaar verhouden.
De terugtocht van Amerika De eerste kwestie die zich opdringt: hoe kwetsbaar is Europa eigenlijk? Dat zich in onze nabijheid veel gewelddadige conflicten afspelen, was tien jaar geleden voor menigeen nog een abstractie, maar is opeens heel tastbaar. Hoewel er al langer – en zeker sinds de uitbreiding van de Europese Unie – nogal wat instabiele landen aan onze buitengrenzen zijn, werd de desintegratie pas de afgelopen jaren in haar volle omvang duidelijk. Inmiddels zijn de ontwrichtende gevolgen van de Arabische burgeroorlog in het Zuiden en het Russische expansionisme in het Oosten voor eenieder evident. Het oude continent wordt omgeven door de bloedige keten van landen in verval: in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en de voormalige Sovjetrepublieken, overal grijpt het geweld of de
dreiging van geweld om zich heen. De kwestie is dus: wordt Europa steeds meer geraakt door deze conflicten aan zijn grenzen en weet de Europese Unie zich daartegen te beschermen? Om deze vraag op waarde te schatten moeten we verder kijken dan onze onmiddellijke omgeving en eerst een aantal machtsverschuivingen in de wijdere wereld tot ons laten doordringen. Joschka Fischer, voormalig minister van Buitenlandse Zaken in Duitsland, omschreef het tijdsgewricht als volgt: ‘Misschien bevinden we ons midden in een chaotisch proces dat tot een nieuwe internationale orde leidt; of staan we, en dat is waarschijnlijker, pas aan het begin van dat proces.’ Hij doelde allereerst op de afnemende invloed van Amerika, dat immers de veiligheid van Europa heeft gewaarborgd. Ik ben er mét Fischer van overtuigd dat Amerika zijn dominante positie van na ‘1989’ niet meer kan volhouden: “De chaotische gevolgen van de geleidelijke afbraak van de Pax Americana beginnen zich steeds duidelijker af te tekenen”.1 Obama werd verkozen met de opdracht om de oorlogen in Irak en Afghanistan te beëindigen, of althans de Amerikaanse betrokken-
De gewelddadige randen van het continent
3
door prof. dr. Paul Scheffer
heid bij die oorlogen; hij is wel omschreven als een ‘held van de terugtocht’. Dat beeld past in een lange reeks van studies over het relatieve machtsverlies van Amerika. Neem het recente boek van Thomas Friedman en Michael Mandelbaum, That used to be us, waarin een pijnlijke balans wordt opgemaakt van de staat waarin Amerika verkeert. Zomaar een gegeven dat eruit springt: de minister van Onderwijs meldde niet lang geleden dat driekwart van de jongeren tussen de 17 en 24 jaar momenteel niet meer in aanmerking komt voor dienst in het leger. Ze zijn drop-outs van de middelbare school, ze hebben een strafblad of hun lichamelijke conditie is ondermaats. Het vergelijkende onderzoek naar schoolresultaten – de zogenaamde pisa-studie (Programme for International Student A ssessment) – laat zien dat Amerika snel is gedaald op de ranglijst van geïndustrialiseerde landen en nu op het gebied van de wiskunde en de taalbeheersing niet boven de middelmaat uitkomt. Amerika kent tal van structurele problemen – denk aan het achterstallige onderhoud qua infrastructuur – die zich niet eenvoudig laten oplossen. Friedman
en Mandelbaum presenteren een afrekening met de babyboomers, die zijn geboren tussen 1946 en 1964. De auteurs behoren zelf tot dat cohort: “Onze eigen generatie is nogal zelfzuchtig geweest, verwend en soms roekeloos en onverantwoordelijk”. Het contract tussen de generaties is verbroken: in plaats van te investeren hebben de Amerikanen jarenlang boven hun stand geleefd. Wanneer de 78 miljoen babyboomers in de komende jaren met pensioen gaan, zal blijken dat de kosten daarvan niet te dragen zijn. Het onvermogen om iets te doen aan de staatsschuld – nu al meer dan honderd procent van het bruto binnenlands product – belooft op korte termijn weinig goeds. En de groeiende ongelijkheid – meer dan vijftien procent van de bevolking leeft in armoede, dat wil zeggen 48 miljoen mensen – staat gemeenschappelijk handelen in de weg. Dat alles en nog veel meer zal de invloed van Amerika in de wereld doen afnemen. Het recept van beide auteurs is helder: “Amerikanen moeten meer sparen, minder consumeren, langer doorleren en harder werken”.2 De machtsverschuiving in de wereld heeft niet alleen te maken met het relatieve machtsverlies van Ame-
De gewelddadige randen van het continent
4
door prof. dr. Paul Scheffer
rika, maar natuurlijk ook met de opkomst van nieuwe mogendheden. We moeten leren omgaan met een nieuwe wereld waarin de macht meer gespreid zal zijn. In zijn fraaie roman The White Tiger uit 2008 beschrijft de Indiase schrijver Aravind Adiga de opkomst van een ondernemer in Bangalore. In de marge van zijn levensverhaal lezen we: “Met de blanken is het nog tijdens mijn leven afgelopen. Er zijn ook zwarten en roodhuiden, maar ik heb geen idee hoe het daarmee staat – de radio heeft het nooit over hen. Mijn bescheiden voorspelling: over twintig jaar staan alleen nog wij gele en bruine mensen aan de top van de piramide, en dan beheersen wij de hele wereld. En God sta alle anderen bij”.3 Dat is een geestige samenvatting van een hele bibliotheek aan boeken over de kanteling van de verhoudingen die volop gaande is. Die verandering betreft ook het krimpende aandeel van de Europese of westerse bevolking in het geheel van de wereldbevolking. Momenteel woont circa veertig procent van de wereldbevolking in China en India. Zoals een diplomaat uit Singapore opmerkte: het is ondenkbaar dat de twaalf procent van de
ereldbevolking die in het Westen leeft de andere w 88 procent de wet blijft voorschrijven.4 Niet alleen de demografische gewichten verschuiven, ook de economische verhoudingen. De schuldenberg van het Westen en het overschot in China wijzen op een fundamentele verandering in de wereld. Er ontstaan meer polen in de wereldeconomie. Zelfs als we uitgaan van een geringere groei dan in de afgelopen dertig jaar zal de omvang van de Chinese economie in 2030 die van Amerika ruimschoots overtreffen. Het beginpunt van de Chinese ontwikkeling ligt op een laag niveau, maar door het demografische gewicht van dat land heeft die groei toch enorme gevolgen. De bijdrage van een groot deel van de wereldbevolking aan de economie was in de afgelopen honderd jaar natuurlijk zeer gering. De econoom Arvind Subramanian heeft dat aandeel berekend voor China, India, Indonesië en Brazilië gezamenlijk. In 1960 was hun aandeel in de wereldeconomie niet meer dan 29 procent van wat het zou moeten zijn op basis van de bevolkingsaantallen. Nu is dat al gegroeid naar 65 procent en zijn voorspelling voor 2030 is 95 procent. Tegen die tijd zal het aandeel van deze
De gewelddadige randen van het continent
5
door prof. dr. Paul Scheffer
landen in de wereldeconomie dus bijna volledig hun aandeel in de wereldbevolking weerspiegelen. Hij voorziet dat twee derde van de mondiale groei tussen 2010 en 2030 in de opkomende economieën zal plaatsvinden.5 Daarbij moet worden bedacht dat we eigenlijk terugkeren naar de wereld zoals die rond 1800 was. Henry Kissinger noemt China niet voor niets een ‘terugkerende macht’ in plaats van een ‘opkomende macht’. De economische positie van India en China was tot het begin van de negentiende eeuw aanzienlijk. Anders gezegd: het verhaal van de westerse dominantie is slechts twee eeuwen oud. Misschien dat we over vijftig jaar moeten vaststellen dat die overheersing een anomalie was in een veel langere geschiedenis waarin gelijkwaardiger verhoudingen bestonden, die nu langzamerhand weer worden hersteld. Dat is de context waarin zich een grotere kwetsbaarheid voor conflicten in de nabijheid van Europa heeft geopenbaard. Ook al valt er genoeg te zeggen over de voorsprong die de westerse landen nog steeds hebben, duidelijk is wel dat het ordenende vermogen van deze landen in een multipolaire wereld slijt en
dat het vermogen om de conflicten in bijvoorbeeld het Midden-Oosten te dempen daardoor minder sterk is. Dat hebben de kostbare oorlogen – in humanitair en financieel opzicht – in Irak en Afghanistan wel geleerd. Ze tonen ons de grenzen van de maakbaarheid – een duurzame democratie kan niet worden opgelegd – maar ook de grenzen waar de westerse bemoeienis met de wereld inmiddels tegenaan loopt. Wat voor Amerika geldt, is natuurlijk ook voor Europa waar. Ons continent zit gevangen in wat omschreven kan worden als een strategische driehoek: in het oosten een opkomend nationalisme in Rusland en China; in het zuiden een uitdijende Arabische burgeroorlog en ten slotte in het westen een afnemende Amerikaanse macht. Zo worden langzaam de contouren van ons tijdsgewricht zichtbaar en wordt ook duidelijk waarom het gevoel van kwetsbaarheid, dat zich in die ‘oorlogszomer’ zo sterk opdrong, veel meer is dan een gevoel alleen. We beleven het einde van de westerse wereld zoals we die kenden. De Britse historicus Arnold Toynbee schreef al vlak na de Tweede Wereldoorlog met een vooruitziende blik: “De paradox van onze generatie is dat de hele
De gewelddadige randen van het continent
6
door prof. dr. Paul Scheffer
wereld lering heeft getrokken uit de aanraking door het Westen, behalve het Westen zelf. De westerse wereld van vandaag kijkt naar de geschiedenis vanuit het oude, op zichzelf betrokken gezichtspunt, dat andere samenlevingen nu door de dwang der omstandigheden achter zich hebben gelaten”. Die zelfgenoegzame houding kon niet voortduren, want vroeg of laat zouden “de repercussies van deze botsing onvermijdelijk op het Westen terugslaan”, zo schreef Toynbee.6 De opkomst van Brazilië, India en China kunnen we als een bevestiging van deze voorspelling opvatten.
De opmars van het kalifaat We hebben iets gezegd over de kwetsbaarheid van Europa door het afnemende vermogen van Amerika om te ordenen. Laten we nu wat preciezer onderzoeken hoe het geweld aan de randen van het continent ons direct raakt. Allereerst richten we de blik op het Midden-Oosten. We kijken meer in het bijzonder naar de opkomst van Islamitische Staat en naar de aantrekkingskracht daarvan op jonge moslims in het
Westen. De Arabische Lente, die begon in Tunesië en zich snel verbreidde naar landen als Libië, Egypte en Syrië, weersprak de gedachte dat in de Arabische wereld eigenlijk geen weerstand tegen autocratische tradities denkbaar is. Tegelijk heeft de ontaarding van de volksopstand in een burgeroorlog, die in alle opzichten steeds grenzelozer wordt, laten zien dat het samengaan van stabiliteit en democratie in deze regio een zeer weerbarstige opgave zal vormen. Er zijn verschillende manieren waarop het geweld ons raakt – nog afgezien van de vraag of Europese landen zich rechtstreeks met deze burgeroorlogen in de Arabische wereld moeten bemoeien. Allereerst betreft dat natuurlijk de vluchtelingen, die in toenemende mate over zee en land proberen de landen van de Europese Unie te bereiken. Hun aantal is snel gegroeid: vorig jaar werden niet minder dan zeshonderdduizend asielaanvragen geteld, tegenover ruim vierhonderdduizend in het jaar daarvoor. Humanitaire drama’s – de verdrinkingen in de buurt van Lampedusa – en veiligheidsvragen – wie komen er eigenlijk precies binnen? – vermengen zich en blijken zich te lenen voor al te gemakkelijke morele aanklachten.
De gewelddadige randen van het continent
7
door prof. dr. Paul Scheffer
Daarnaast worden de Europese landen geraakt door de problematiek van de inmiddels duizenden jongeren die naar Syrië en Irak trekken om daar te gaan vechten. Wat motiveert deze jongeren om zich in het gevaar te storten, om hun eigen leven op het spel te zetten? Voor die vraag zou meer aandacht moeten zijn. In het gesprek over de Europese jihadgangers gaat het te veel over nihilisme en te weinig over idealisme, te veel over psychologie en te weinig over ideologie. Er zullen vast fanatici tussen zitten die genieten van het geweld, of mensen die in het leven verdwaald zijn, of criminele randfiguren, maar het gaat vaak genoeg ook om jongeren die in iets geloven. Nu wordt ons van alle kanten verzekerd dat het jihadisme een randverschijnsel is, maar die soms wat wereldvreemde zoektocht van radicaliserende jongeren heeft wel degelijk een bredere context. Veel moslims zoeken naar een antwoord op de vraag hoe ze als religieuze minderheid in een liberale samenleving op een integere manier hun geloof kunnen belijden. Landen als Nederland behoren wereldwijd tot de meest geseculariseerde samenlevingen, terwijl onderzoek laat zien dat een meerderheid van de moslims
in ons land juist een traditionele uitleg van het geloof omarmt. In die uitleg speelt het idee van een kalifaat wel degelijk een rol. Hoe merkwaardig dat streven ook klinkt – op het eerste oog is het toch een beetje ‘terug naar de middeleeuwen’ – het staat symbool voor een zuivere geloofsbelijdenis. Het kalifaat is een gedroomde staat waarin de leer en het leven samenvallen en de corruptie van een moderne samenleving op afstand blijft. Dat is geen onschuldig ideaal, want het verlangen naar zuiverheid is vaak het begin van geweld. Behalve een verlangen naar morele loutering belichaamt het kalifaat nog iets anders, namelijk een belofte van macht. Het staat symbool voor een glorieus verleden, namelijk de tijd dat de moslimwereld nog een bloeiende cultuur vertegenwoordigde en grote invloed in de wereld had. Die begrijpelijke frustratie over het verval zoekt een uitweg: bij de een in een modernisering van het geloof, bij de ander juist in een omarming van het verleden. In beide gevallen is Atatürk een veelzeggende figuur: hij schafte in 1924 het kalifaat af en maakte Turkije los van de tradities van het Ottomaanse rijk. Voor sommigen is hij daarmee een voorbeeld dat
De gewelddadige randen van het continent
8
door prof. dr. Paul Scheffer
naar de toekomst wijst, voor anderen belichaamt hij een verraad dat ongedaan moet worden gemaakt. De Franse islamkenner Rachid Benzine zegt het goed: “Ik ben er zeker van dat de internationale coalitie in het Midden-Oosten niet zal volstaan om het kalifaat te gronde te richten. De coalitie kan de leider doden, maar een andere leider zal opstaan. Precies omdat het idee van een kalifaat voor een deel van de moslims een te realiseren droom is geworden, een soort van ideaal”.7 De gedachte van het kalifaat in zijn morele en machtspolitieke betekenis is dus niet een marginale kwestie, maar een zoektocht die op zijn minst een onderstroom in de moslimwereld raakt. Die nostalgie is evenmin een marginaal verschijnsel – als we afgaan op het discours van orthodoxe moslimleiders –, maar toont ons de onzekerheid van nogal wat moslims, die de afstand tussen hun beeld van een islam als superieure beschaving en de pijnlijke achterstand van de Arabische wereld niet kunnen verdragen. Dat onbehagen in de islam is met de migranten op reis gegaan en vormt nu een onderdeel van onze samenlevingen.
Dat geldt ook voor het antisemitisme dat weer is opgeleefd. De aanslag op de koosjere supermarkt in Parijs weerspreekt het idee dat je nog wel hoort naar aanleiding van de moord op de redactie van Charlie Hebdo en ook in het geval van Theo van Gogh – ‘ze hebben het over zichzelf afgeroepen’. Want wat hadden deze klanten in een joodse winkel misdaan, anders dan dat ze door hun bezoek blijk gaven van een joodse achtergrond? Ook dat antisemitisme is bepaald niet marginaal, maar betreft een meerderheid van de moslimjongeren in Nederland, die, zoals Ruud Koopmans in zijn onderzoek heeft laten zien, instemmen met de stelling dat ‘joden niet te vertrouwen zijn’.8 Dat past in het beeld van een fundamentalistische geloofsbeleving, die ongeveer de helft van de bevraagde moslims in zes West-Europese landen zegt te prefereren. Het is belangrijk dat moslims zich niet alleen uitspreken over het geweld van de jihadgangers, maar juist ook over de ideeën waarmee ze dat geweld rechtvaardigen. We kunnen wel zeggen met de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb: ‘als het je hier niet bevalt, dan rot je maar op’, de realiteit is
De gewelddadige randen van het continent
9
door prof. dr. Paul Scheffer
natuurlijk dat veel ontevredenen gewoon hier blijven. De jihadgangers zijn onze jongeren en juist daarom is de meningenstrijd een onontbeerlijk onderdeel van de poging om het jihadisme in te dammen. Voorlopig is de slotsom wel dat we inderdaad kwetsbaar zijn omdat er een gisting in de moslimgemeenschappen van Europa gaande is, waarbij grote minderheden (misschien zelfs wel een meerderheid) in die gemeenschappen van mening is dat democratie en islam niet samengaan. Niet alleen de moslimgemeenschappen, maar ook de samenlevingen in Europa moeten zich een paar dringende vragen stellen. Behalve het idee dat het kalifaat zou moeten worden hersteld, is er nog een ander motief dat deze drieduizend jihadgangers uit Europa tot hun daden brengt. Ook dat motief heeft een bredere weerklank in de moslimgemeenschappen, namelijk de afkeer van de westerse politiek in het Midden-Oosten. Het verwerpen van de Europese en Amerikaanse buitenlandse politiek roept enkele ongemakkelijke vragen op, bijvoorbeeld de vraag of al deze vormen van inmenging in de regio per saldo hebben bijgedragen aan stabiele en democratische samenlevingen. De ba-
lans van onze interventies is niet erg positief. Denk maar aan de steun voor het Irak van Saddam Hussein tijdens de oorlog tegen Iran, vervolgens de twee Golfoorlogen tegen datzelfde regime van Saddam en ten slotte de oorlog tegen IS, die mede is voortgekomen uit het machtsmisbruik van Saddams opvolger, de inmiddels vertrokken sjiitische premier Al-Maliki. Natuurlijk is de ontaarding van de Arabische Lente in een Arabische burgeroorlog allereerst een crisis van eigen makelij, maar het verwijt van veel jihadgangers jegens de westerse interventies raakt reële vragen. Bijvoorbeeld: waarom is niet opgetreden tegen Assad, die meer slachtoffers op zijn geweten heeft dan Islamitische Staat? Waarom steunen westerse mogendheden de staatsgreep in Egypte tegen een democratisch gekozen president? Waarom spreken we altijd over het belang van de scheiding van kerk en staat en steunen we een theocratisch land als Saoedi-Arabië? De nabijheid die we koesteren met dat land – verantwoordelijk als het is voor de verbreiding van de meest intolerante vorm van islam, het wahhabisme – begint zo langzamerhand onverdraaglijk te worden. In deze allianties verliezen de democratieën hun ziel. Het argument dat
De gewelddadige randen van het continent
10
door prof. dr. Paul Scheffer
de westerse interventies worden gemotiveerd door zorg over de mensenrechten en de democratie, wordt op deze manier volstrekt ongeloofwaardig. Het buitenland is steeds meer binnenland geworden – en dat is onder meer een uitvloeisel van de migratie in de afgelopen decennia. Maar dat betekent ook dat de buitenlandse politiek van steeds groter belang is voor de sociale vrede in eigen land. Dat herkennen we in de geschiedenis van de migratie: kijk maar naar de problematische positie in Amerika van Duitse migranten na de Eerste Wereldoorlog of van Japanse migranten na de Tweede Wereldoorlog. Juist de nieuwe afhankelijkheden in een globaliserende wereld maken het verschil tussen binnen- en buitenland kleiner en daarmee ook het verschil tussen binnenlandse en buitenlandse politiek. Daarbij mogen de normen die men in het binnenland hoog wil houden, en de normen die in de internationale betrekkingen vooropstaan, niet te ver uiteenlopen. George W. Bush – in het algemeen niet de Amerikaanse president waar ik me het meest bij thuis voel – stelde zelfkritisch vast in 2004: “Zestig jaar lang hebben de westerse landen excuses gevonden en zich
neergelegd bij het gebrek aan vrijheid in het MiddenOosten en het heeft ons niet veiliger gemaakt, omdat uiteindelijk stabiliteit niet kan worden verkregen tegen de prijs van vrijheid”. En hij vervolgde zijn opmerkelijk idealistische toespraak met deze vaststelling: “Zolang de vrijheid niet bloeit in het Midden-Oosten zal het een regio blijven van stilstand, wrok en geweld die gemakkelijk geëxporteerd kunnen worden”.9 De conclusie moet zijn dat we deze strijd tegen het jihadisme alleen winnen als we bereid zijn tot een fundamenteel debat over het westerse interventionisme in het Midden-Oosten. Dat is niet gemakkelijk, want we kunnen ons niet onttrekken aan de fouten uit het verleden – IS moet bestreden worden, ook al laten we op die manier de tredmolen van vriend en vijand voortduren – maar het gaat om de richting waarin we zoeken.
Nieuwe spanningen met Rusland Richten we vervolgens onze aandacht op Rusland: wat zijn de beweegredenen die Poetin aanzetten tot zijn politiek in Oekraïne en wat zijn de kwetsbaarheden
De gewelddadige randen van het continent
11
door prof. dr. Paul Scheffer
van Europa op dit vlak? De buitenlandse politiek van de Russische president past in de herontdekking van de soevereiniteit die ook landen als India en Brazilië motiveert, en meer in het bijzonder China, na wat wordt omschreven als ‘een eeuw van vernedering’. Deze landen, die tot de bric-mogendheden worden gerekend, verschillen aanzienlijk, maar komen overeen in een begrijpelijk streven naar een multipolaire wereldorde, waarin Amerika en Europa niet meer domineren, maar één pool zijn naast andere polen. Daarbij gaat het om een machtsstreven dat mede wordt gevoed door een culturele afbakening tegenover het Westen. Dat geldt ook voor Poetin, zoals Hans van Koningsbrugge, hoogleraar Geschiedenis en politiek van Rusland in Groningen, betoogt: “Poetin past uitstekend in de historisch-bestuurlijke traditie van een ‘sterke’ leider die de traditionele Russische waarden waarborgt. Bij die waarden horen patriottisme, een innige samenwerking tussen kerk en staat en aandacht voor de krijgsmacht en nationale projecten”. Dat heeft een bredere bedding: “Tegelijkertijd, en dat wordt in het Westen te weinig beseft, is het duidelijk dat de overgrote meerderheid van de Russen op
haar best onverschillig staat tegenover het westerse gedachtegoed”.10 Rusland kent zeker democratische aspiraties, maar het sociaal-conservatisme, bijvoorbeeld met betrekking tot homoseksualiteit, wordt er toch vrij breed gedeeld. Ook in het Midden-Oosten is homoseksualiteit een symbool dat het verschil markeert met de liberale, ‘decadente’ samenlevingen van het Westen. In die zin zijn Arabisch fundamentalisme en Russisch nationalisme twee manieren om hetzelfde te bereiken: een afgrenzing tegenover de westerse moderniteit. Poetin, die begon als een pragmaticus, werd in dat opzicht steeds meer een ideoloog. In Rusland gaat het – net als in de Arabische wereld – allereerst om een crisis van eigen makelij. We begrijpen te weinig van de traumatische periode na de ineenstorting van de Sovjet-Unie: de periode-Jeltsin bracht behalve liberalisering vooral veel chaos en corruptie, een val van de levensstandaard en zelfs een daling van de levensverwachting (uniek in vredestijd). Poetins gedachte was begrijpelijkerwijs om eerst de Russische staat weer op te bouwen, stabiliteit te garanderen, de levenskwaliteit voor een opkomende middenklasse te verbeteren en daarna de positie
De gewelddadige randen van het continent
12
door prof. dr. Paul Scheffer
van Rusland in de wereld iets van haar vroegere glans terug te geven. Het eerste heeft hij enigermate bereikt – al blijft de economie erg afhankelijk van grondstoffen – en met het tweede is hij nu druk doende. Hoe ver reikt zijn ambitie eigenlijk? Dat is heel moeilijk in te schatten, maar wie wel eens in Warschau komt of in Vilnius, weet dat daar een existentieel gevoel van bedreiging leeft. Over de aard van het regime dat de afgelopen vijftien jaar gestalte heeft gekregen hoeven we weinig illusies te hebben. Wat begon als een verlangen naar orde en stabiliteit, is verworden tot een machtsgreep die door en door autoritair is. Onafhankelijke stemmen zijn geleidelijk gesmoord – soms letterlijk, zoals in het geval van de journaliste Anna Politkovskaja – en de staat kwam steeds vaster in handen van een kleine politieke elite, die zich op een veelal illegale manier met het zakenleven heeft verbonden. Zo is het regime van Poetin volgens critici als de eveneens vermoorde Boris Nemtsov uitgegroeid tot een vorm van ‘kleptocratie’. Die ontwrichting van de rechtsstaat heeft allereerst binnenlandse gevolgen, maar in toenemende mate ook voor de buitenlandse politiek.
Er bestaat grote onzekerheid over het antwoord op de vraag welke ambities de Russische elites eigenlijk koesteren. Poetin sprak over het uiteenvallen van de Sovjet-Unie als de grootste tragedie van de twintigste eeuw, en men kan denken dat hij uiteindelijk het ongedaan maken van die nederlaag nastreeft. Mocht dat zo zijn, dan zal de komende jaren vooral de druk op de Baltische staten verder worden opgevoerd, en daarmee wordt ook de wil getest van het Westen om die druk te weerstaan. Dat op zich staat al garant voor een gespannen relatie in de tijd die voor ons ligt. Volgens sommigen – zoals de schrijfster Anne Applebaum – houden de machtspolitieke verlangens van Rusland daar niet op en is een terugkeer naar de wereld van vóór 1989 het werkelijke doel. Poetin zou het herstel van de Russische invloedssfeer in Oost- en Midden-Europa nastreven. Dat lijkt ondoenlijk en velen denken dat de transformatie van de afgelopen kwart eeuw in landen als Tsjechië en Polen onomkeerbaar is. Applebaum is er niet van overtuigd: “Rusland heeft geen pro-Russische regeringen in Polen, Hongarije of Slowakije nodig. Anti-Duitse regeringen
De gewelddadige randen van het continent
13
door prof. dr. Paul Scheffer
in Midden-Europa volstaan, of antiwesterse regeringen, of eenvoudigweg incompetente regeringen die andere landen van het Atlantisch bondgenootschap ertoe kunnen verleiden om zich in wanhoop terug te trekken en te zeggen ‘voor zulke mensen gaan we geen risico’s lopen’…”11 Ze ziet de onenigheid over sancties tegen Rusland en het onvermogen om te komen tot een energie unie die Europa onafhankelijker van Russisch gas en olie zou maken, als tekenen van een dergelijk toegeven aan Poetin. Lang niet iedereen is het met die visie eens. Er zijn genoeg stemmen die de Russische leiding een beperktere ambitie toedichten en die ook op de inconsistenties van het Westen in de omgang met Rusland wijzen. Zo lezen we herhaaldelijk dat de overhaaste uitbreiding van de navo en de Europese Unie een provocatie was aan het adres van Rusland en de legitieme veiligheidsbelangen van dat land heeft miskend. Ten slotte wijst men erop dat de afspraken over de hereniging van Duitsland – in ruil waarvoor de navo zich terughoudend zou opstellen en zich niet naar het Oosten zou uitbreiden – geschonden zijn. Zei Gorbatsjov niet in 1990 dat een snelle hereni-
ging in de navo zijn eigen p ositie zou aantasten? In die zienswijze is vooral het jaar 2004 cruciaal geweest: in dat jaar werd de navo uitgebreid met zeven nieuwe lidstaten – Slowakije, Roemenië, Bulgarije, Slovenië en de drie Baltische staten. Het toetreden van die voormalige Sovjetrepublieken tot de navo heeft een grote symbolische betekenis. 2004 is eveneens het jaar van de Oranjerevolutie in Oekraïne, die door Poetin als een door het Westen geïnstigeerde opstand wordt gezien. Ze bevestigde het beeld dat meer buurlanden stap voor stap door het Westen zouden worden opgeslokt. Dat is allemaal waar, maar uiteindelijk is de kernvraag of we de soevereine keuze respecteren van landen die vroeger tot het Warschaupact of de Sovjet-Unie behoorden. Of vallen we terug in het denken van vóór 1989, waarin we democratie opnieuw opofferen aan de ‘legitieme’ veiligheidsbelangen van Rusland? In die zin zijn de dilemma’s van vóór 1989 terug van weggeweest en moeten we stabiliteit en democratie, geopolitiek en mensenrechten opnieuw met elkaar in verband brengen. Op die normatieve kwestie komen we in het vervolg van dit betoog terug.
De gewelddadige randen van het continent
14
door prof. dr. Paul Scheffer
Vooralsnog is de grote vraag van de komende jaren: raken we opnieuw verwikkeld in een Koude Oorlog met Rusland en misschien straks ook met China? Her en der wordt gesproken over een nieuwe Koude Oorlog, en tegelijk onderkent iedereen de kosten van een langdurig conflict. Tot nog toe oefenen handelspolitieke overwegingen aan alle kanten een matigende invloed uit. Ook los van de economie is er een hele reeks van problemen waarin Rusland en het Westen elkaar nodig hebben: klimaatverandering, terrorismebestrijding, het Midden- Oosten (waar Rusland probeert te bemiddelen in Syrië), wapenbeheersings afspraken en nog veel meer. Toch kunnen oude breuklijnen in Europa gemakkelijk overlopen in een nieuwe patstelling. Niet alleen in Oekraïne, maar ook bijvoorbeeld in Wit-Rusland en Moldavië zien we de spanningen oplopen tussen op het Westen en op Rusland georiënteerde burgers. In het ‘zieke hart van Europa’ zijn al twee omvattende oorlogen ontstaan, en men begrijpt het onbehagen nu zich opnieuw confrontaties aandienen. Maar ontkomen we inderdaad aan een oplopende spanning met het Rusland van Poetin? Na het neerhalen van
vlucht mh17 is terughoudend gereageerd, officieel omdat de resultaten van nader onderzoek naar de toedracht worden afgewacht. Maar ook omdat iedereen beseft dat de prijs van een nieuwe Koude Oorlog aanzienlijk is, zeker ook voor Rusland. De bange vragen blijven: hoe ver wil Poetin werkelijk gaan in de verdediging van een Russische invloedssfeer en wat zijn we bereid daar tegenover te stellen? Alexander Lukin, vice-president van de academie in Moskou die diplomaten opleidt, schrijft dat het streven naar neutraliteit in die invloedssfeer vooropstaat: “Culturele grenzen doorsnijden en verdelen deze landen en leiders kunnen alleen de eenheid behouden door zowel de belangen te waarborgen van burgers die zich op Europa oriënteren als de belangen van hen die zich traditioneel verbonden voelen met Rusland”. Zijn advies luidt: “Nog steeds is een diplomatieke o plossing van de Oekraïne-crisis mogelijk. Zelfs tijdens de Koude Oorlog slaagden het Westen en Moskou erin om het eens te worden over een neutrale status voor Oostenrijk en Finland”.12 Neutraliteit voor Oekraïne is misschien op de korte termijn een goede oplossing – al was het maar
De gewelddadige randen van het continent
15
door prof. dr. Paul Scheffer
omdat het land helemaal niet klaar is voor toetreding tot de navo, laat staat tot de Europese Unie – maar op langere termijn zou toch de soevereine keuze van het land gerespecteerd moeten worden.
Afscheid van het geopolitieke denken Nu we de strategische context waarin Europa verkeert hebben belicht, kunnen de normatieve dilemma’s aan de orde komen die deze nieuwe omstandigheden met zich meebrengen. Europa wil immers niet alleen een veiligheidsgemeenschap, maar ook een waardengemeenschap zijn. Deze dilemma’s zijn levensgroot, want de verleiding van een terugval naar het klassieke machtspolitieke realisme is sterk. Het kan daarom niet verbazen dat iedereen het ineens heeft over ‘de terugkeer van de geopolitiek’ en over het einde van de verwachting dat na ‘1989’ de democratie zich in de wereld verder zou verbreiden. Anders gezegd: de teneur is vaak dat we minder nadruk moeten leggen op moraal en meer op macht. Zo zet de Britse filosoof John Gray met een somber
genoegen het mes in een kwart eeuw liberale illusies: “Tirannie en anarchie zullen net zo vaak voor komen als liberale en on-liberale democratie; etnisch nationalisme zal een blijvende kracht zijn, terwijl clanloyaliteiten en onderlinge haat in sommige landen politiek belangrijker zullen worden dan nationaliteit”. Zijn slotsom is dat ”de geopolitieke strijd zich zal verhevigen”.13 De recente geschiedenis geeft hem ogenschijnlijk gelijk. Na een ‘oorlogszomer’ vol gewelddadigheden in onder meer Oekraïne, Syrië en Irak – voor ons vooral gesymboliseerd in de dood van meer dan tweehonderd landgenoten – lijken alle dilemma’s uit de tijd vóór 1989 weer terug te zijn. Ineens gaat het om de vraag of we in een nieuwe Koude Oorlog met Rusland zijn beland. En ook in het Midden-Oosten lijkt het machtsrealisme opnieuw de boventoon te voeren ten koste van een politiek die zich oriënteert op democratie en gehoor geeft aan de roep om zelfbeschikking. Zeker, we ontsnappen niet aan de moeilijke keuze van interventie of non-interventie. De bombardementen om de opmars van Islamitische Staat te remmen hebben een eigen rechtvaardiging, maar zijn ook
De gewelddadige randen van het continent
16
door prof. dr. Paul Scheffer
een uitvloeisel van een oorlog tegen Saddam Hussein die achteraf met veel vraagtekens is omgeven. In het vacuüm na Saddam kreeg het soennitische extremisme een kans. Het is niet gemakkelijk om te ontkomen aan de tredmolen van vriend en vijand, die weinig te maken heeft met goed en kwaad. Al was het maar omdat de geschiedenis niet ongedaan kan worden gemaakt: we kunnen in Oekraïne, of Syrië, of Israël niet bij nul beginnen, maar zijn gevangen in een drama met een lange voorgeschiedenis. En toch kan deze tredmolen van vriend en vijand niet het laatste woord zijn. Hoe gaan we om met de kwetsbaarheid die zichtbaar is geworden aan onze grenzen? Compromitteren we het idee van een open samenleving in de conflicten waarin we verstrikt raken? Kort gezegd: kan moraal zonder macht, maar ook omgekeerd, kan de macht wel zonder moraal? Er is een verschil tussen de pacificatie in Europa en de veel weerbarstiger, zeg maar gerust gewelddadiger wereld daarbuiten. Maar uiteindelijk ondermijnen we onze geloofwaardigheid op het moment dat we een ‘realistische’ knieval maken voor Saoedi-Arabië of voor Rusland. Ik hoorde de voormalige senator en
Obama’s afgezant in de regio, George Mitchell, op cnn de Saoedische koning Abdullah prijzen vanwege zijn bijdrage aan de stabiliteit. Zijn idee is: ‘first things first’, want het gaat toch om de grootste olieproducent in de wereld, mensenrechten moeten niet te veel nadruk krijgen. De les van ‘1989’ is dat mensenrechten in het buitenlands beleid zwaar moeten wegen. Een kwart eeuw geleden kwam niet alleen de deling van Europa ten einde, maar verongelukte ook een wereldbeeld waarin de macht was losgezongen van de moraal. In de lange decennia die voorafgingen aan de ‘Fluwelen revolutie’ van 1989 lag de nadruk op een ontspanningspolitiek, en die ging uit van een erkenning van de Russische invloedssfeer. De ijzeren discipline die aan landen als Polen werd opgelegd, de deling van Duitsland in twee vijandige helften, dat alles moesten de burgers in het Oosten voor lief nemen. Natuurlijk werd er veel gezegd over mensenrechten, maar uiteindelijk was het handhaven van de gewapende vrede belangrijker. Menige machtsrealist in het Westen b ekritiseerde de vermetele dissidenten die op de vrijheid van
De gewelddadige randen van het continent
17
door prof. dr. Paul Scheffer
meningsuiting bleven hameren. Zulke kritiek op de status quo kon de ontspanning in gevaar brengen. Václav Havel was bijtend in zijn weerzin tegen die tamelijk gangbare uitleg van de ontspanning. Zeker in het Oosten was het streven naar vrede tot op het bot gecorrumpeerd: “Het woord ‘vrede’ is slechts een sport van de ladder geworden waar handige mensen langs omhoog klimmen”. Erger nog: de vrede was “een gummistok waarmee mensen geslagen worden die zich willen ‘onderscheiden’”.14 Havel wist zeker dat een staat die zijn burgers geen rechten gunt, vroeg of laat ook voor zijn buren een gevaar zou vormen. Veel gehoor vond hij met deze opvattingen in West-Europa niet. De eerste jaren van de ontspanningspolitiek was er overigens nog wel een samenhang tussen macht en moraal. In het befaamde ‘Wandel durch Annäherung’ van de architect van de Ostpolitik, Egon Bahr, ging het uitdrukkelijk nog om verandering door middel van toenadering, maar in de loop van de tijd raakte het aspect van de verandering – dat wil zeggen de val van het communisme – helemaal uit beeld en ging het louter om toenadering tot de
machthebbers in Oost-Berlijn of Moskou. Het is nu nog moeilijk voorstelbaar, maar veel politici – niet in de laatste plaats van sociaaldemocratischen huize – maanden de onafhankelijke vakbond Solidarnosc in Polen begin jaren tachtig om zich in te houden. Zo weigerde oud-bondskanselier Willy Brandt in december 1985 tijdens een bezoek aan W arschau de leider van Solidarnosc, Lech Walesa, te ontmoeten. Dat heette toen de erkenning van de legitieme veiligheidsbelangen van de Sovjet-Unie, en in Amerika was Henry Kissinger de voornaamste pleitbezorger van dat machtsrealisme. In de woorden van een van zijn belangrijkste adviseurs: “An intervention of the United States in Eastern Europe is inconceivable. The best American strategy would be to help Soviet Russia consolidate its influence in that zone”.15 Het eerste was natuurlijk waar – militaire interventie was ondenkbaar –, maar daaruit volgde niet noodzakelijkerwijs dat het doel van de Amerikaanse politiek een stabilisering van de Russische invloedssfeer zou moeten zijn. Een kwart eeuw geleden namen we in Europa afscheid van dat geopolitieke denken, van het idee dat macht altijd zwaarder weegt dan moraal. Die traditie
De gewelddadige randen van het continent
18
door prof. dr. Paul Scheffer
schoot niet alleen tekort wat betreft idealisme, maar bleek uiteindelijk ook geen realisme te zijn. Denk nog eens terug aan de inschattingen van de kracht van het Sovjetleger of aan de vriendschappelijke uitnodigingen die de paranoïde dictator van Roemenië, Nicolae Ceaușescu, ontving. Alle machtspolitieke rekensommen hadden de verbeelding ingesnoerd en de democratische aspiraties in het Oosten onderschat. De eenpartijstaat die er van de buitenkant uitzag als een onwrikbaar bolwerk, bleek plotseling niet meer dan een reus op lemen voeten te zijn. De moralist Havel had het uiteindelijk beter gezien dan de realist Kissinger: ook al was hij geen optimist, de hoop op verandering had hem nooit verlaten. En ook nu – terwijl de opkomst van het nationalisme in Rusland en China en van het fundamentalisme in de Arabische wereld een andere kant op lijkt te wijzen – zou het kortzichtig zijn om aan de democratische aspiraties in andere delen van de wereld voorbij te gaan: denk aan de breed uitgewaaierde Arabische Lente, aan de studentenopstand op het Plein van de Hemelse Vrede of in Hong Kong, en ook aan de demonstraties tegen Poetin. Al die protesten
laten zien dat dictaturen meestal nogal wankel zijn, zeker op een wat langere termijn. Anders gezegd: het dilemma van macht en moraal zal ons blijven achtervolgen, juist nu gewelddadige conflicten zich in onze nabijheid aandienen. In een wereld waarin het buitenland steeds meer binnenland is geworden, kunnen we normen die we binnen de grenzen omarmen, niet vergeten zodra we buiten onze grenzen gaan handelen.
Twee benaderingen van wereldpolitiek In het gesprek over de houding die we tegenover de oorlogen in het Oosten en Zuiden moeten aannemen, speelt een onuitgesproken schoolstrijd mee tussen machtsrealisme aan de ene kant en het idee van ‘democratische vrede’ aan de andere. Sinds de val van de Muur zou het duidelijk moeten zijn dat duurzame vrede een vorm van democratie veronderstelt. Zeker is dat landen met zo’n bestel zelden of nooit oorlogen met elkaar voeren. Burgers hebben volgens Immanuel Kant – de eerste die deze gedachte onder woorden bracht –
De gewelddadige randen van het continent
19
door prof. dr. Paul Scheffer
zo’n direct belang bij vrede dat hun stem tegen oorlog in een democratische republiek altijd de doorslag geeft: “De burgerlijke constitutie in elke staat behoort republikeins te zijn”.16 Hij doelt op een scheiding der machten, gelijkheid voor de wet en het idee van representativiteit. Kants hoop is erop gericht dat burgers zich ernstig zullen bedenken alvorens een oorlog te beginnen, omdat ze zelf de ellende ervan moeten dragen. Zo kent hij bij het begrijpen van de internationale politiek het primaat toe aan de binnenlandse ordening van de staten. Hoewel Kant niet de liberale democratie zoals we die nu kennen voor ogen heeft, is deze gedachte uitgegroeid tot het leerstuk van de ‘democratische vrede’. En inderdaad zijn er weinig voorbeelden van landen met een democratisch bestel die onderling oorlog hebben gevoerd. Dat maakt ze niet minder bereid tot oorlog, want met al dan niet veronderstelde dictatoriale rivalen gingen zij het conflict regelmatig aan. De ‘eeuwige vrede’ tussen de staten hangt volgens Kant niet af van de morele verbetering van mensen. Hij wil zijn vredesvoorstel juist baseren op het eigen-
belang van burgers. Kant wijst erop dat de wereldhandel zoveel gemeenschappelijke belangen schept dat oorlog steeds minder voordeel oplevert. Dat hij zulke pragmatische motieven op zich niet hoog acht blijkt wel uit een vroegere passage waarin hij waarderend spreekt over de verheven denkwijze van een volk dat zich aan gevaar blootstelt: “Terwijl daarentegen een langdurige vrede slechts de handelsgeest, maar daarmee ook de geringe eigenbaat, lafheid en wekelijkheid ten troon verheft en de denkwijze van het volk verlaagt”.17 Een andere en zeer omstreden stelling van Kant luidt: “Het volkenrecht behoort gebaseerd te zijn op een federalisme van vrije staten”.18 Daarmee zet hij zich af tegen de gedachte dat duurzame vrede om een ‘wereldregering’ vraagt. Er blijft een verschil tussen de dwingende wetten die het leven binnen staten reguleren, en de vrijwillige conflictbeslechting tussen staten in een vredesbond: “Deze bond is niet gericht op het verwerven van enige staatsmacht, maar alleen op het behouden en beveiligen van de vrijheid van iedere staat voor zichzelf en tegelijk van andere bondgenootschappelijke staten”.19 De grote vraag is natuur-
De gewelddadige randen van het continent
20
door prof. dr. Paul Scheffer
lijk of het zonder dwingende wetgeving en daarbij horende sancties zal lukken om een duurzame vrede te bereiken. Kant blijft bij het uitgangspunt van de soevereiniteit – een hiërarchisch systeem van internationale ordening zal volgens hem slechts een nieuwe vorm van despotisme voortbrengen. Dat spoort met het werk van Steven Pinker, die op basis van een gigantische d ataverzameling over internationale conflicten concludeert dat Kant het in alle opzichten goed heeft gezien: democratie bevordert vrede, handel bevordert vrede en lidmaatschap van internationale organisaties bevordert vrede. Hij vraagt zich af of ze alle drie bijeen worden gehouden door een gemeenschappelijke factor: zou het kunnen dat de lange vrede in Europa de opkomst toont van de categorische imperatief in de internationale betrekkingen? Hoe het ook zij, het is volgens Pinker onmiskenbaar dat alle elementen van een oorlogszuchtige houding – nationalisme, territoriale ambities, een cultuur van eer, een aanvaarding van oorlog en onverschilligheid wat betreft de kosten aan mensenlevens daarvan – in de westerse wereld niet langer toonaangevend zijn.
De uitgebreide Europese Unie – waarin conflicten op het slagveld van de vergadertafel worden beslecht – is daarvan natuurlijk het beste voorbeeld. Inmiddels nemen achtentwintig landen deel aan deze poging tot ‘eeuwige vrede’, een project zonder precedent. De grote vraag is hoe de Unie deze cultuur buiten haar grenzen kan bevorderen. Is het moeizame compromis dat dagelijks in de wandelgangen van Brussel wordt bereikt, wel opgewassen tegen de brutaliteit van internationale politiek? Nu is het zonneklaar dat er in de huidige machtspolitiek een beperkte rol is weggelegd voor moraliteit. Dat is mooi verwoord door de Amerikaanse wetenschapper John Mearsheimer: “De hoop op vrede zal waarschijnlijk niet worden verwerkelijkt, want de grote mogendheden die het internationale systeem vormgeven, vrezen elkaar en strijden als gevolg daarvan om de macht. Staten zijn veroordeeld tot een conflict omdat iedereen probeert een voordeel tegenover de ander te behalen. Dat is een tragische situatie”.20 Mearsheimer pleit voor een benadering die het instabiele van de internationale politiek erkent; hij duidt zijn opvatting aan als ‘offensief realisme’. Het
De gewelddadige randen van het continent
21
door prof. dr. Paul Scheffer
is niet waar dat agressie nooit voordeel oplevert. Hij v erwijst naar de drie oorlogen waarmee Bismarck tussen 1864 en 1871 Duitsland verenigde. Grote mogendheden streven in ieder geval naar dominantie in hun eigen regio omdat ze daarmee een zo groot mogelijke veiligheid verwerven. Dat streven maakt dat grotere mogendheden zelden een status quo van macht vormen, maar er voortdurend op uit zijn het internationale systeem in hun voordeel te veranderen. Overleven dwingt tot agressief gedrag: “Hoeveel men ook samenwerkt, niets kan deze overheersende logica van de concurrentie om veiligheid doen verdwijnen”.21 Daarmee is ook gezegd dat de binnenlandse ordening van ondergeschikte betekenis is bij de machtsconflicten over de grenzen heen. Anders gezegd: de strijd tussen vriend en vijand laat zich niet rijmen met de keuze tussen goed en kwaad. En zelfs al zouden we de theorie van de democratische vrede onderschrijven, dan nog, zegt Mearsheimer, “is het onwaarschijnlijk dat alle grote mogendheden in het systeem democratisch worden en het gedurende langere tijd blijven. Er is slechts een niet-democratisch Rusland of China voor nodig
om de machtspolitiek gaande te houden en het is waarschijnlijk dat beide staten ten minste een deel van de eenentwintigste eeuw niet democratisch zullen zijn”.22 Dat gaat volgens hem ook op voor nogal wat landen in het Midden-Oosten. We moeten de liberale en de realistische scholen van denken over de wereldpolitiek aan elkaar scherpen, want het is duidelijk dat onze wereld een gemengde orde is, waarin zowel traditionele machtspolitiek als het streven naar duurzame vrede te herkennen zijn. Wat de overhand heeft, hangt af van tijd en plaats. Na 1989 zijn de landen van Europa ontsnapt aan de ‘tragedie van de grootmachten’. Maar terwijl men in Europa het einde van de geopolitiek kan vieren, zijn aan de bloedige randen van het continent de conflicten volop gaande. De Europese Unie wordt als zone van ‘eeuwige vrede’ omgeven door een gordel van landen in oorlog of verval. Hoewel we ons daar niet aan kunnen onttrekken, zou een terugval in het machtsrealisme niet alleen verraad betekenen aan de belichaming van de Europese eenwording, het biedt ook geen duurzame oriëntatie in de wereldwanorde. Zelfs John Gray ontkomt in zijn tirade
De gewelddadige randen van het continent
22
door prof. dr. Paul Scheffer
tegen de liberale illusies niet aan de conclusie dat deze manier van kijken iets biedt wat “het realistische denken niet kan bieden: een verhaal of een mythe waarmee de toekomst kan worden vormgegeven”.23
Een gemeenschap die bescherming biedt Welke slotsom kunnen we nu trekken uit deze empirische en normatieve duiding van de situatie waarin Europa zich bevindt en die de achtergrond vormt van de ramp met de mh17? Een eerste conclusie luidt dat het motief van de Europese integratie aan het veranderen is. Ging het eerst vooral om de binnengrenzen, nu gaat het meer en meer om de buitengrenzen. Beide kwesties speelden natuurlijk altijd een rol. Europese integratie houdt zowel een gewilde als een ongewilde lotsgemeenschap in. Gewild omdat het aangaan van bindende verplichtingen tussen de lidstaten de bewegingsruimte van die landen zou verminderen – het idee van ‘nooit meer oorlog’. Ongewild omdat de Europese eenwording ook berust op het besef dat zij een afnemende macht vertegenwoordigt waarbij
de idee van integratie fungeert als een compensatie voor dat relatieve verlies. Moreel bezien vormt de integratie dus het antwoord op de periode 1914-1945 die ook wel als de lange burgeroorlog in Europa wordt aangeduid. Los daarvan is er nog een andere ervaring die het proces van de eenwording heeft gestimuleerd, namelijk de dekolonisering en de naoorlogse doorwerking daarvan. Het beslissende initiatief tot toenadering is immers genomen door voormalige koloniale machten als Frankrijk, dat in de integratie van het oude continent ook een middel zag om zijn neergang te stuiten. Europese landen werden eerst op zichzelf teruggeworpen voordat ze elkaar als buren konden zien. Ze moesten van de imperiale nood een continentale deugd maken. Hetzelfde verhaal zagen we in de jaren tachtig: de opkomst van landen als Japan en Korea gaf een belangrijke impuls aan de vorming van de interne markt. De vorming van een externe markt van meer dan vijfhonderd miljoen mensen is in die optiek een belangrijke voorwaarde geweest om een eigen samenlevingsmodel – dat zijn concurrentiekracht mede ont-
De gewelddadige randen van het continent
23
door prof. dr. Paul Scheffer
leent aan een sociale samenhang – te kunnen blijven nastreven. In de zogenoemde verklaring van Kopenhagen uit 1973 werd dat al onder woorden gebracht: “Europa moet zich verenigen en in toenemende mate spreken met één stem als het gehoord wil worden en een passende rol wil spelen in de wereld”.24 Het is duidelijk dat met de opkomst van landen als China, India en Brazilië die vraag alleen maar aan gewicht heeft gewonnen. Het is geen overstatement om te zeggen dat de rechtvaardiging van de Europese integratie langzaam aan het verschuiven is van de binnengrenzen naar de buitengrenzen, van het morele motief naar het machtsmotief, van de gewilde naar de ongewilde lotsgemeenschap, van zelfbedwang naar overmacht. Het is duidelijk dat dit machtspolitieke motief voor de meeste pleitbezorgers van verder gaande integratie zwaarder is gaan wegen dan voorheen. De verschuiving naar de buitengrenzen heeft ook te maken met de eigen dynamiek van de integratie. De binnengrenzen zijn poreuzer geworden: veel landen hebben de grenscontroles helemaal afgeschaft. Het was altijd de bedoeling van Europa dat de buitenlandse politiek tot binnenlandse politiek zou wor-
den, maar de gevolgen reiken ver: de gewilde lotsverbondenheid maakt van het Griekse begrotingstekort ook óns begrotingstekort, maakt de Franse president ook tot ónze president en maakt het vluchtelingenprobleem in Italië ook voor ons tot meer dan alleen een gewetensvraag. De gevolgen van die veranderingen dringen nu pas tot ons door. Zo wordt het buitenland beetje bij beetje binnenland. Juist daarom is de relatie van die nieuwe binnenwereld tot de grotere buitenwereld zo belangrijk aan het worden. Na de opheffing van de binnengrenzen stelt zich een prangende vraag: hoe beschermen we onze gemeenschappelijke buitengrens? De toegenomen vrijheid baarde een nieuw veiligheidsprobleem, maar de weerstanden tegen samenwerking op dat gebied zijn behoorlijk groot, want grensbewaking geldt nog steeds als een nationale aangelegenheid. We komen in Europa niet verder – en dat is mijn tweede conclusie – als we het continent niet als een veiligheidsgemeenschap leren zien. Er is een afdoende militaire inspanning nodig bij wijze van zelfbescherming – en dat betekent in de huidige tijd: meer geld naar defensie. Ook dat kunnen we
De gewelddadige randen van het continent
24
door prof. dr. Paul Scheffer
l eren uit de tijd van de Koude Oorlog: afschrikking van potentiële bedreigingen is noodzakelijk, want het zogenaamde vredesdividend is inmiddels wel verteerd. Het gegeven dat we de binnengrenzen hebben opgedoekt zonder echt iets aan de gemeenschappelijke buitengrens te doen, heeft ook geleid tot partijen en bewegingen die we gemakshalve als populistisch aanduiden. Ondanks alle verschillen tussen deze partijen – en die zijn aanzienlijk – valt er een patroon in de verkiezingsuitslagen te ontdekken. Overal komen de anti-establishmentpartijen sterk op: het lijkt op de jaren zestig, met één groot verschil: niet vrijheid maar veiligheid is de gemeenschappelijke noemer van het protest. Eigenlijk moeten we deze bewegingen niet als populistisch, maar als protectionistisch aanmerken. Als er iets in Europa in de laatste jaren heeft weerklonken is het wel een roep om bescherming. Het drama van de Europese Unie – zo zei de Groene Europarlementariër Daniel Cohn Bendit – is dat veel mensen er geen bescherming in zien. Ook Herman Van Rompuy wees daarop toen hij de Karelsprijs van Aken in ontvangst nam: “Europa, de grote opener van mogelijkheden, wordt nu door velen gezien als
een onwelkome indringer; de vriend van vrijheid en ruimte wordt nu gezien als een vijand van de veiligheid en thuis. We moeten het evenwicht vinden, het is wezenlijk dat de Unie ook bescherming biedt”.25 De conclusie is dat de Unie zich meer moet gaan zien als een buffer die het mogelijk maakt om in een woelige wereld aan een eigen samenlevingsvorm te werken. Er bestaan twee beelden over Europa, namelijk als fort en als een continent dat poreuze grenzen heeft. Dat laatste beeld acht ik het meest realistisch. Denk bijvoorbeeld nog eens terug aan het voorstel van Blair en Aznar om meer te doen tegen illegale migratie, een plan dat onmiddellijk werd afgewezen. Toch kan een gemeenschap niet zonder grenzen en dus niet zonder bewaking van die grenzen. Hoe we dat doen, hoe ver we gaan in politionele en militaire inspanningen is een open vraag, maar als we de roep om bescherming niet serieus nemen, verliest het project Europa aan betekenis. Europa moet een veiligheidsgemeenschap worden, ver voorbij alle verlammende institutionele discussies. De schets waarmee ik opende – de driehoek van nationalisme in het oosten, fundamentalisme in het zuiden en isolationisme
De gewelddadige randen van het continent
25
door prof. dr. Paul Scheffer
in het westen – onderstreept nog eens de moeilijke strategische omgeving waarin Europa zich bevindt. Daarmee zijn we bij mijn derde conclusie aanbeland. Hoewel Europa een veiligheidsgemeenschap moet willen worden, zal het ook een waardengemeenschap moeten vormen. Het verzoenen van beide ambities is een ingewikkelde opgave nu we met zoveel geweld aan onze grenzen worden geconfronteerd. Een opwaardering van democratie en mensenrechten als doelen van de buitenlandse politiek lijkt mij noodzakelijk. Dat zal wrijvingen en conflicten met het autocratische Rusland of China tot gevolg hebben, maar een terugval in het aanvaarden van invloedssferen biedt geen duurzame vrede. In beginsel moet Oekraïne tot de Europese Unie kunnen toetreden, al blijft dat in de komende tien tot vijftien jaar niet meer dan een lonkend perspectief, want het land voldoet in vrijwel geen enkel opzicht aan de criteria voor toetreding. Hetzelfde doel – opwaardering van democratie en mensenrechten –, moeten we, zij het op een andere manier, voor ogen houden als het gaat om de Arabische burgeroorlog die op de Arabische Lente volgde. De westerse landen kunnen niet volharden in de verschrikkelijke te-
genstrijdigheid dat het regime van Assad, oog in oog met een nog grotere dreiging, nu opeens een halve vriend geworden is. Ook hier is het bereiken van duurzame stabiliteit zonder democratie onmogelijk. We moeten door de onmiddellijke actualiteit heen leren kijken: als ‘1989’ ons iets heeft geleerd, dan is het wel dat de geschiedenis echt onvoorspelbaar is: niemand zag de val van de Muur aankomen, weinigen hadden de Arabische Lente voorspeld. Ook in andere delen van de wereld zijn de democratische aspiraties sterker dan we nu aannemen. Daarom is het niet verstandig om te buigen voor een pessimistisch mensbeeld of ons neer te leggen bij de tragedie van de grootmachten. Het realisme kijkt naar de buitenkant van naties en staten en ziet vaak meer innerlijke kracht en samenhang in die staten dan gerechtvaardigd is. Ook al leven we met de opkomst van China, India en Brazilië in een multipolaire wereld, de normatieve kracht van de liberale democratie is nog steeds ongeëvenaard. Niet het verval, maar juist de vitaliteit van de Europese samenlevingen zou het uitgangspunt moeten vormen. De autocratieën van deze wereld zijn op de langere termijn zwakker dan
De gewelddadige randen van het continent door prof. dr. Paul Scheffer
we aannemen. DemocratieĂŤn zouden meer zelfvertrouwen kunnen opbrengen. En ook meer terughoudendheid moeten betrachten: de westerse wereld moet zich niet blijven uitputten in oorlogen die geen morele rechtvaardiging vinden.
26
De gewelddadige randen van het continent
27
door prof. dr. Paul Scheffer
Literatuur Adiga, A., The White Tiger, Londen: Atlantic Books, 2008. Applebaum, A., ‘Putin’s grand strategy’, in: The Spectator, 21 februari 2015. Fischer, J., ‘Vult Europa het gat dat Amerika wereldwijd heeft achtergelaten’, in: de Volkskrant, 1 september 2014. Friedman, T. en M. Mandelbaum, That Used To Be Us. How America fell behind in the world. it invented and how we can come back, New York: Farrar, Straus and Giroux, 2011. Gray, J., ‘Een kwart eeuw liberale misvattingen’, in: De Groene Amsterdammer, 30 oktober 2014. Havel, V., ‘De anatomie van een terughoudendheid’, in: Naar alle windstreken, Baarn, de Prom, 1990. Kant, I., Kritiek van het oordeelsvermogen. Amsterdam, Boom, 2009. Kant, I., Naar de eeuwige vrede. Amsterdam, Boom, 2004.
Koningsbrugge H. van, ‘Waarom is Poetin (nog) zo populair in Rusland?’, in: de Volkskrant, 5 september 2014. Koopmans, R., ‘Religious Fundamentalism and Hostility angainst Out-groups: A Comparison of Muslims and Christians in Western Europe’, in: Journal of Ethnic and Migration Studies, 2014. Lukin, A., ‘What the Kremlin is Thinking’, in: Foreign Affairs, juli/ augustus 2014. Mahbubani, K., New Asian Hemisphere. The irresistible shift of global power to the east, New York: Public Affairs, 2008. Mearsheimer, J., The Tragedy of Great Power Politics, New York: Norton, 2001. Subramanian, A., Eclipse. Living in the shadow of China’s Economic Dominance, Washington: Peterson Institute for International Economics, 2011.
De gewelddadige randen van het continent
28
door prof. dr. Paul Scheffer
Noten 1 Fischer 2014. 2 Friedman & Mandelbaum 2011, p. 29.
15 Dit verwijst naar wat later de ‘Sonnenfeldt-Doctrine’ is gaan heten, zie onder meer Gaddis 2005, p. 189.
3 Adiga 2008, p. 305.
16 Kant 2004, p. 64.
4 Mahbubani 2008, p. 126.
17 Kant 2009, p. 155.
5 Subramanian 2011, p. 83.
18 Kant 2004, p. 69.
6 Toynbee 1948, p. 89.
19 Kant 2004, p. 72.
7 De Morgen, 16 januari 2015.
20 Mearsheimer 2001, p. 11, 12.
8 Zie Koopmans 2014.
21 Mearsheimer 2001, p. 53.
9 Toespraak Bush jr. voor de National Endowment for Democracy
22 Mearsheimer 2001, p. 368.
op 6 november 2003. 10 Van Koningsbrugge 2014. 11 Applebaum 2015, p. 15. 12 Lukin 2014. 13 Gray 2014, p. 35. 14 Havel 1990, p. 109.
23 Gray 2014, p. 35. 24 Document on the European Identity, published by the Nine Foreign Ministers (Kopenhagen, 14 december 1973), punt 6. 25 Toespraak Herman van Rompuy bij de uitreiking van de Karelsprijs op 29 mei 2014.
Colofon Beschermerslezingen 9 december 2007 18 januari 2009 31 januari 2010 16 januari 2011 15 januari 2012 20 januari 2013 19 januari 2014
sinds 2007: Katrin Himmler, politicologe Frits Bolkestein, oud-politicus VVD Frans Timmermans, staatssecretaris voor Europese Zaken James Kennedy, hoogleraar Nederlandse Geschiedenis Jaap de Hoop Scheffer, oud-secretaris-generaal van de NAVO Friso Wielenga, directeur Zentrum f端r Niederlande-Studien (M端nster) Kees Schuyt, emeritus hoogleraar sociologie
Gespreksleiding sinds 2009: mevr. Joep Baartmans-van den Boogaart, vice-voorzitter Raad van Toezicht Nationaal Monument Kamp Vught Gespreksleiding 2015: Theo Verbruggen, bestuurslid Stichting Beschermers Nationaal Monument Kamp Vught