Als Adam niet in de Appel gebeten had

Page 1


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Ten geleide Ja, als Adam niet in de appel had gebeten, dan had de wereld er ongetwijfeld helemaal anders uitgezien. Het heden is het resultaat van een ononderbroken aaneenschakeling van toevalligheden in het verleden. Zo werd het huidige uitzicht van onze dorpen in grote mate bepaald door beslissingen die net niet of net wel genomen werden. In volgende bijdragen zal ik enkele projecten bespreken die ei zo na werden gerealiseerd. De plannen waren getekend, het geld lag bij wijze van spreken al op tafel; maar op het allerlaatste nippertje is er toch nog iets tussen gekomen. Sommige van deze plannen waren dermate ingrijpend dat er een totaal ander dorpsbeeld zou zijn ontstaan. Een eerste selectie bestaat uit de volgende bijdragen: 1. 2. 3. 4. 5.

Spoorwegknooppunt Malderen. Spoorwegknooppunt Londerzeel-Berg. Het hospitaal van Londerzeel. De “Kathedraal” van Steenhuffel. Het bijna gebouwde nieuwe gemeentehuis van Steenhuffel.

2


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Als Adam niet in de appel gebeten had ... 1. SPOORWEGKNOOPPUNT MALDEREN Louis De Bondt

Het nederige begin van het station van Malderen. Na drie jaar voorstudie door ingenieurs Simons en De Ridder van Ponts & Chaussées, een wetsvoorstel van Charles Rogier op 19 juni 1833, en na verhitte debatten in het parlement, werd op 1 mei 1834 door koning Leopold I een wet bekrachtigd die de plannen concretiseerde om in België (met Mechelen als knooppunt) een spoorwegennet uit te bouwen langs 2 assen: - Noord-Zuid: Antwerpen-MECHELEN-Brussel-Henegouwen-Frankrijk. - Oost-West: grens Pruisen-Luik-Leuven-MECHELEN-Dendermonde-Gent-Oostende. De uitbouw van dit net zou gebeuren door de Staat en door de schatkist worden betaald. Wegens het totaal ontbreken van nuttige dingen als actiegroepen, milieu-effecten-rapporten en andere democratische belemmeringsmechanismen, werd meteen de spade in de grond gestoken en op 5 mei 1835 werd de eerste Belgische Spoorlijn tussen Brussel-Groendreef en Mechelen feestelijk ingereden. Ook met de aanpak van de andere geplande tracés werd niet getreuzeld. In juli 1834 waren de raadsleden en belanghebbenden van Londerzeel en Malderen door de regering al uitgenodigd om zich naar de herberg de Croon te Londerzeel te begeven om er “in der minne over te gaan tot het afstaan van de gronden die nodig waren voor het aanleggen van de ijzeren weg van Mechelen naar Dendermonde, gedecreteerd bij wet van 1 mei 1834”.

Hoe reageerden onze gemeenten toen zij de nakende komst van de moderne tijd vernamen? Verrassend positief, alvast wat Malderen betreft. Toen aan de gemeenteraad gevraagd werd hoe deze stond tegenover de in het vooruitzicht gestelde “verlenging van den Provincialen Steenweg van Meysse, Wolverthem tot op de Schelde te Sint Amands en Themsche, langs Steenuffel, Malderen, Sint-Amands en Bornhem”, antwoordde deze op 14 december 1835 onder meer: “dat den inkwesten steenweg aenzienelijke en onschatbare voordeelen, zoo aen den landbouw als koophandel zal opleveren vermits hij ... boven de aengehaelde kantons, nog aen een gedeelte der provincie Oost-Vlaanderen, langs Temsche, eenen toegang tot den IJseren weg, te Malderen zal opleveren, alwaer men verlangt en het te hopen is dat de remorqueurs zullen arreteren en eenen op en afgang zal zijn, aengezien dat er in den interest van den staet en het publiek op de sectie van Mechelen naer Dendermonde, twee standplaetsen tot op en afgang vereyscht worden, waer van eene te Capellen op den Bosch, zijnde een uer en half van Mechelen en eene te Malderen, dat insgelijks een uer en half van Capellen op den Bosch en de stad Dendermonde gelegen is”. Malderen had, in tegenstelling tot Londerzeel, inderdaad alle redenen om vele voordelen van de nieuwe transportwijze te verwachten. Omdat iemand had becijferd dat er op het traject Mechelen-Dendermonde maximaal twee maal kon worden gestopt en aangezien men met een geijkte meetlat tot de bevinding was gekomen dat de wijk Boeksheide deze afstand in precies 2/3 verdeelde, was op die plaats een halte geprogrammeerd.

3


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Fragment uit “Atlas pittoresque des chemins de fer de la Belgique” door Alphonse Wauters – 1840.

Het Ros Beiaard zoals die op 2 januari 1837 in Londerzeel en in Malderen moet zijn gepasseerd. 1. Locomotief – 2. Wagon 3de klasse (open) – 3. Wagon 2de klasse (overdekt) – 3. Dilligence (gesloten)

4


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

De lijn Mechelen-Dendermonde werd op 2 januari 1837 met de nodige feestelijkheden geopend. In Malderen stond er een delegatie van het gemeentebestuur en een groot aantal inwoners naar de passerende trein te zwaaien vanop de met bloemen versierde Grote Brug op het Lemmeken. De gemeente kreeg immers maar kort daarna haar eerste station. In “Ontstaan en Ontwikkeling van het Openbaar vervoer in Londerzeel” legde ik uit hoe het onder meer aan de tegenkanting en machinaties van Buggenhout te wijten was dat er op de Boeksheide pas vanaf 1838 treintickets konden verkregen worden. Waarschijnlijk was dat aanvankelijk nog in een houten barak, maar op de kadasterkaart van 1842 staat toch al een relatief klein stenen gebouwtje getekend.

Indrukwekkende vooruitzichten. Ondanks het feit dat ook Londerzeel reeds rond 1854 zijn station bezat, bleef Malderen, samen met Kapelle-op-den-Bos het belangrijkste tussenstation op de spoorlijn van Mechelen naar Dendermonde. En het heeft werkelijk niet veel gescheeld of er waren in de tweede helft van de 19de eeuw 3 spoorlijnen op de Boeksheide samengekomen. Eén van deze spoorlijnen moest een verbinding vormen tussen de lijn MechelenDendermonde en de lijn Fleurus-Denderleeuw, waarvoor in 1866 door de heren De Looze en Cie uit Bergen een concessie was aangevraagd. De gemeente Malderen was met dit project zeer ingenomen en besliste om “een voordeelig advies te geven aan de aanvraag gedaan door M.M. De Looze en Cie van Bergen, strekkende het bekomen van eene ijzeren spoorbaan van Fleurus op Denderleeuw met een embranchement op de statie van ‘s lands ijzeren spoorbaan te Malderen.” De lijn Fleurus-Denderleeuw is evenwel nooit werkelijkheid geworden. Een ander, en veel ernstiger project, dat al een eerste keer in 1863 ter sprake kwam, bestond in de spoorwegverbinding tussen de haven van Antwerpen met Noord-Frankrijk. Bij KB van 3 februari 1865 werd aan een tijdelijke vereniging, bestaande uit de heren J. Gillon, burgemeester van Sint-Joost-ten-Node, A. Peeters-Baertsoen uit Gent, Henri de Brouckère, minister van Staat, Hector Riche, aannemer van openbare werken verblijvende te Brussel (die we eerder reeds bij de aanleg van de spoorlijn te Malderen tegengekomen zijn) en van de aandeelhouders van 'The Ashbury Railway Carriage and Iron Company Ltd.' uit Manchester, een concessie verleend voor het aanleggen van een ijzeren weg van Antwerpen tot Doornik en Douai. Uit de vele bladzijden tekst waaruit deze concessieovereenkomst bestaat, licht ik alleen maar het volgende: “Art. 1. De contractanten van de tweede partij engageren zich om te bouwen en om te exploiteren, of om op hun kosten, risico’s en gevaren te laten exploiteren... van een direc5


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

te ijzerenweg van Antwerpen tot Doornik en van Doornik tot aan de Franse grens, in de richting van Douai, met een vertakking, vertrekkende aan deze ijzerenweg tussen Malderen en Aalst, en uitkomende aan het station van de Staatsspoorwegen in Denderleeuw.” En uit het bijgevoegde lastenboek halen wij: “Art. 1. De spoorweg die in concessie gegeven wordt volgens de clausules en voorwaarden van het huidige lastenboek, zal beginnen in het station van de Staatsspoorwegen te Antwerpen, zal het staatsspoor volgen en indien nodig ermee samenvallen, tot aan de uitgang van de fortificaties en vandaar uit lopen op of naar Kontich, Boom, Malderen, Aalst, Zottegem, Doornik en eindigen aan de Franse grens, op een punt dat nog tussen de Belgische en Franse regeringen in een algemeen akkoord zal vastgelegd worden. De geconcedeerde spoorlijn en haar aftakkingen zullen behoorlijk verbonden worden met de stations van de Staat in Antwerpen, Malderen, Aalst, Denderleeuw, Zottegem en Doornik.”

Hierboven, een gedeelte van een kaart van het bestaande en geplande spoorwegnet, in 1864 opgesteld door M. Pousset. Let op de geplande spoorlijn Willebroek-MALDEREN-Aalst. Later zal ik het ook over de eveneens geplande spoorlijn Willebroek-LONDERZEEL-Brussel hebben.

Ja beste lezer, wat we hierboven lezen is niet minder dan de geboorteakte van het illustere Leireken. Alleen is Leireken nooit in Malderen gekomen. Hoe dat komt wordt uitgebreid uit de doeken gedaan in het boek “Leireken, de geschiedenis van Lijn 61” van Louis De Bondt en Philippe Callaert. Derhalve kunnen an ik mij hierna tot de hoofdlijnen beperken. En die zijn de volgende.

6


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Op 03 februari 1865 werd aan de tijdelijke vereniging ‘Cie du chemin de fer d’Anvers à Tournai’ een concessie verleend voor het aanleggen (en uitbaten) van een ijzeren weg tussen Antwerpen en Doornik, en vervolgens tot tegen de Franse grens. Deze spoorlijn zou beginnen in het station van de Staatsspoorwegen te Antwerpen en zou vervolgens het bestaande staatsspoor tot voorbij de fortificaties gebruiken. Via een nieuw aan te leggen bedding zou het dan gaan naar Kontich-Boom-Malderen-Aalst-Zottegem-Doornik en de Franse grens, op een punt dat nog tussen de Belgische en Franse regeringen moest afgesproken worden. De geconcedeerde privéspoorlijn zou gebruik mogen maken van de bestaande stations in Antwerpen, Malderen, Aalst, Denderleeuw, Zottegem en Doornik. Op 25 april 1870 (B.S. 5 juni 1870) werd de in geldnood verkerende Cie du chemin de fer d’Anvers à Tournai door de regering van haar taak ontheven en werd de concessie overgenomen door de SA des Chemins de Fer des Bassins Houillers du Hainaut (en haar filiaal SA de construction de chemins de fer). Er waren evenwel een paar belangrijke wijzigingen: 1) De exploitatie zou door de Belgische Staat gebeuren. 2) Het tracé werd: Antwerpen-Boom-Malderen-Dendermonde-Denderleeuw-Oudenaarde. Tussen Malderen en Aalst zou er dus geen directe verbinding komen. Dit tracé was logisch en vooral goedkoper aangezien het van een aantal reeds bestaande staats- en privé-spoorwegen gebruik zou maken. Er werd zelfs aan een nog goedkopere variante gedacht, namelijk Antwerpen-Boom-Puurs-Dendermonde-Gent-Oudenaarde. Het waren vooral de miskende gemeente Willebroek (bij monde van industrieel en volksvertegenwoordiger Denayer) en de stad Aalst (bij monde van volksvertegenwoordiger Van Wambeke), die politiek in de tegenaanval gingen. In het Staatsblad van 1 februari 1871 verscheen het Ministerieel Besluit van 14 januari met het volgende ‘Belgische compromis’: de spoorlijnen Antwerpen-Boom-WillebroekMalderen-Op-wijk-Aalst-Zottegem, enz. en Boom-Puurs-Dendermonde zouden er allebei komen.

Malderen ziet de spoorlijn aan zijn neus voorbijgaan. In 1873 werd begonnen met de aanleg van de sectie Antwerpen (Oost)-Kontich-Boom. Terwijl men daar volop mee bezig was werd er echter alweer over nieuwe tracéaanpassingen gediscussieerd. Twee voorstellen waren voor onze contreien niet zonder belang. 1) Een groep bouwpromotoren wilde de omgeving van de Antwerpse zuiderdokken in ontwikkeling brengen. Daarvoor vroegen ze een spoorlijn én een station op de plaats van de te slopen zuidercitadel. Tussen de staat en de SA de Construction de chemins de fer werd bijgevolg overeen gekomen om een spoorverbinding te maken tussen Boom en Antwerpen-Zuid. 2) Dezelfde promotoren wilden ook een nieuwe verbinding tussen Antwerpen Zuid en Brussel. Door achtereenvolgens gebruik te maken van de tracés 1) Antwerpen (Zuid)-Boom, 2) BoomPlaats X (op de spoorlijn Antwerpen-Boom-Malderen-Aalst-Doornik) en van een aan te leggen spoorverbinding tussen Plaats X en Brussel, konden hun wensen worden gerealiseerd. Het knelpunt in deze plausibele redenering was het bepalen van Plaats X, ofwel de plek waar de aftakking van de spoorlijn Antwerpen-Douai naar Brussel zou moeten beginnen. “Boom is daarvoor het beste geschikt,” opperden de mensen van de “chemins de fer des Bassins Houillers” tijdens de zitting van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 29 juli 1875. “Alles behalve Boom,” vonden de andere weldenkende mensen die eerst eens goed naar de kaart hadden gekeken en bovendien wisten dat er op 14 januari 1871 ook al over een spoorlijn Puurs-Londerzeel–Brussel gesproken was geweest.

7


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Vrij snel werd duidelijk dat Plaats X in het vervolg “Londerzeel” zou heten 1. Er was evenwel een heel klein probleem. De spoorlijn Antwerpen-Boom-Aalst-Doornik-Douai zou namelijk niet in Londerzeel maar in Malderen passeren... Op dat moment had men het in Malderen moeten horen donderen; maar in de door ons geraadpleegde documenten werd geen spoor teruggevonden van enig protest.

Malderen was er nochtans helemaal klaar voor. Aan Malderen heeft het zeker niet gelegen. Malderen was klaar om alle spoorwegreizigers van de wereld te ontvangen. Om te beginnen kreeg het tussen 1862 en 1867 een redelijk imposant nieuw station. Het werd gebouwd op een eind 1861 verkocht stuk gemeentegrond, gelegen achter de oorspronkelijke houten barak. Dit gebouw zou later, nà 1900, nog als de woning van de statieoverste blijven dienen.

Het was een constructie met twee verdiepingen en met trapgevels, volledig in de stijl van de andere stations die rond 1865 werden gebouwd. De bovenste etage was woonruimte en het gelijkvloers werd gebruikt voor de dienst.

Een foto van het eerste stenen station van Malderen. Let op de trapgevels.

1

Een studie van 1880 bevestigde dat de optie Brussel-Londerzeel (formeerstation) - Boom-Antwerpen rendabelerwas dan om het even welke andere optie Brussel-plaats X-Boom-Antwerpen. (ARA Concessies, bd 35). 8


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Ten tweede hadden ook de inwoners van Malderen zich al serieus op de komst van grote aantallen bezoekers voorbereid. Vlak bij het station waren na 1838 minstens 12 drankgelegenheden verschenen. Dat waren: 1) De herberg genoemd “in de Statie”. In 1849 werd die uitgebaat door Guilielmus Verstegen en Joanna Mailly. Dat waren de schoonouders van stationschef Andreas Jozef Henderickx, die met zijn vrouwMaria Theresia Verstegen eveneens in de herberg woonde. Tevens moet mij van het hart dat deze naamkeuze wel erg ongelukkig was en dat menigeen zich daarom al eens van bestemming vergiste. 2) De herberg van Caluwaerts: vernoemd vanaf 1838, naam onbekend. Uitbaters: Frans Caluwaerts (1843), Egidius (Gilles) Caluwaerts en Isabelle Heymans (1845-1855), weduwe Isabelle Heymans (1852). 3) De herberg van Jan Baptist Heymans: naam onbekend, vernoemd vanaf 1838. 4) De herberg van Jozef Uffelmans (ook garde aan de ijzeren weg) en Anna Maria Verbeyst (1838-1843) en weduwe Verbeyst (1847-1852). Naam onbekend, vernoemd vanaf 1838. 5) De herberg van Franciscus Silvester Benjamin Verhavert: naam onbekend, vernoemd vanaf 1838. 6) De herberg van Andreas Vermeiren (ook Bakker): vernoemd 1843-1851, naam onbekend. 7) De herberg van Petrus Joannes Maes en Theresia Coleta Schampaert: naam onbekend, vernoemd in 1855. 8) De herberg van de weduwe Steenhout: naam onbekend, vernoemd in 1855. 9) De herberg van Karel Lodewijk Obus (paardenkoopman) en Maria Francisca Dierickx. Vernoemd 1896-1912, maar bestond al eerder. Naam onbekend. 10) De herberg van Frans Sleebus. Vernoemd 1905-1906, maar bestond al eerder. Naam onbekend. Het was een herberg van brouwer De Jonghe uit Willebroek, nr. E186 van het kadaster. 11) De herberg van Eduard Van Aken (koopman in hout). Genoemd in 1905. Gelegen E56f (bij de statie en de baan naar Opdorp). 12) De herberg van Judocus Benedict Van Langenhove en Francisca Hermans (1891) en weduwe Francisca Hermans (1897). Naam onbekend, gelegen E40 (aan de statie tegen de Zwaluwstraat en de Boeksheide). In één van die herbergen bevond zich bovendien een zeer bijzondere attractie. Ziehier wat Den Denderbode, een veel gelezen gazet uit Aalst, daar op 9 februari 1851 over schreef: “Men schrijft uyt Malderen: Den heer Frans Meert, deezer gemeente, die sinds 1829, aen de samenstelling van een buytengewoon en zeldzaem machien werkt, heeft hetzelve dit jaer voltrokken. Dit mekaniek-samenstelsel, hetwelk men te regt geen uerwerk kan noemen, alhoewel hetzelve door twee horlogiën in beweeging wordt gebracht, is een der volledigste welke wij ooyt gezien hebben. Het wijst de seconden, de minueten, de ueren, de dagen en nagten op alle plaetsen der wereld, de maenden en saisoenen, de jaeren, den op- en afgang van zon en maen met den loop deezer laetste, de beweeging der verschillende planeeten rond de zon, de plaets der zon tusschen de keerkringen, de teekens van den dierkring, de tijden van den equinoxe, het hoog en leeg water in de verschillige havens van Belgiën, alsook het afneemende en groeyende verschillige beweeging der tijen, het schrikkeljaer, het gulden getal en epacta, de zondag-letter, een deel der passie van Onzen Heere, het lijden van O.L. Vrouw, enz. Van onder aen de kas in een bijzonder deel, ziet men alle morgenden eene mis celebreeren, het luyd, het klipt en het belt op de behoorlijke stonden. Dit bewonderensweerdig machien staet te zien aen de statie van den ijzeren weg te Malderen, in de herberg van joffrouw de weduwe Verstegen.

9


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Als Adam niet in de appel gebeten had ... 2. SPOORWEGKNOOPPUNT LONDERZEEL-BERG Louis De Bondt

De schuld van Brussel. Dat Leireken en misschien nog andere spoorlijnen uiteindelijk niet in Malderen passeerden (zie vorig artikel), is dus eigenlijk de schuld van de Brusselaars geweest. Die wilden, naast de verbinding Brussel-Mechelen-Antwerpen oost, ook nog een verbinding Brussel-Antwerpen zuid. Vanaf Boom konden ze daar het geplande tracé van Leireken voor gebruiken maar BrusselMalderen-Boom zou een te grote omweg zijn. Op de vorige kaart uit 1864 zien we dan ook 2 spoorlijnen vanuit Boom naar het zuiden vertrekken. De ene gaat over Malderen naar Aalst. De andere gaat via Londerzeel naar Brussel. Wat er daarna in verband met Malderen gebeurde, heb ik al in het vorige artikel verklapt. Maar ook voor Londerzeel stond er nog heel wat te gebeuren.

Een nieuw station op den Berg betekent het einde van de Weststatie. De kaart van 1864, waarop voor de eerste keer over de geplande spoorlijn tussen AntwerpenBoom-Londerzeel en Brussel gesproken was, werd al in 1866 aangepast. Hierin waren tussen Willebroek en Brussel een paar tracéwijzigingen aangebracht, maar, wat belangrijker was, in Londerzeel zou deze lijn naar het noorden met Puurs verbinding geven. Een concessie voor de aanleg van deze lijnen werd gegeven aan de Bassins Houillers du Hainaut. Bij Ministerieel Besluit van 14 januari 1871 (Belgisch Staatsblad van 1 februari) zette de regering, kwestie van een beetje overzicht te behouden, alle lijnen die door de Bassins Houillers du Hainaut moesten aangelegd worden, op een rijtje en deze werden, in functie van dringendheid, in vijf groepen ingedeeld. In de derde groep vonden we het gedeelte Antwerpen-Boom-Malderen van de spoorweg Antwerpen-Doornik. De werken hieraan zouden voor 1 juli 1872 moeten beginnen en op 1 juli 1874 beëindigd moeten zijn. Tussen Malderen en Ronse (groep 4) werd 1 juli 1875 als uiterste opleveringsdatum vooropgesteld. Hier moesten de werken uiterlijk op 1 juli 1873 beginnen. Wat er met deze spoorlijnen is in het boek “Leireken” te lezen, maar is in dit kader van minder belang. Ook de lijn Puurs-Londerzeel-Brussel was opgenomen in de vierde groep, met aanvang der werken op 1 juli 1873 en beëindiging op 1 juli 1875 uiterlijk. De plannen voor deze lijn kwamen echter pas op 31 juli 1873 op het ministerie van Openbare Werken toe en werden, wegens te veel omwegen, cito presto afgekeurd. Ondanks 2 vergrotingen (in 1860 en 1873, en zelfs zonder de verwachte bijkomende trafieken, was het station in het centrum van Londerzeel in 1874 blijkbaar alweer te klein geworden. Een nieuwe vergroting werd echter op 9 april van dat jaar wegens geld- en plaatsgebrek door de Staatsspoorwegen geweigerd. Een belangrijke reden was ook dat de komende spoorlijnen Puurs-Londerzeel en vooral Boom-Londerzeel-Brussel het centrum van de gemeente veel overlast zouden bezorgen als men ze via het bestaande station zou laten passeren. Daarom kon er voor een nieuw station beter een plaats gezocht worden buiten het dorp. 10


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

In datzelfde jaar 1874 werd de S.A.de Construction de chemins de fer nog concreet belast met het aanleggen van de sectie Malderen-Aalst. Maar door de wet van 9 juli 1875 verschafte de regering zichzelf het recht om over tracéwijzingen tussen Boom en Aalst te onderhandelen. Deze onderhandelingen duurden bijna 2 jaar. Een globaal akkoord kwam slechts op 1 juni 1877 tot stand; wat in een wet van 26 juni resulteerde. Uit deze wet, die gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad van woensdag 27 juni, vertaalde ik volgende belangrijke passage: “De secties van Boom naar Malderen en van Malderen naar Aalst, van de ijzerenweg van Antwerpen tot Doornik naar Douai, worden niet uitgevoerd. De eerste zal vervangen worden door een ijzerenweg tussen Boom en Puurs, die in Baasrode verbinding zal geven met de lijn Mechelen-Gent. De tweede zal vervangen worden door een ijzerenweg die zal beginnen in het station van Londerzeel (dat ook dient op de lijnen MechelenGent en Boom-Brussel, en die zal eindigen in het station te Aalst.”

Twee kaarten der bestaande en geplande spoorlijnen. Links: 1866 (Antwerpen-Malderen-Aalst); rechts: 1877 (Antwerpen-Londerzeel-Aalst). Bemerk de stippellijn Londerzeel-Brussel.

In Londerzeel was men het idee van een nieuw station in eerste instantie niet ongenegen. Er werd naar een locatie gezocht en al snel werd die in de wijk “den Berg” gevonden. Toch besliste de gemeenteraad op 16 mei 1876 om voorzichtigheidshalve toch maar "eenige leden af te veerdigen naar den minister van openbare werken om hem te verzoeken de tegenwoordige statie te mogen behouden te samen met de nieuwe die moet gemaakt worden voor de nieuwe ijzerenwegen van Antwerpen op Douai en Londerzeel op Brussel." Als gevolg van dat bezoek vroeg de minister op 25 juli 1877 aan Londerzeel “om zich uit te spreken over welke zijner twee voorstellen de voordeeligste voor de gemeente Londerzeel zijn zou, te weten: 1) De hedendaagse statie als eenen enkelen halte voor reizigers te behouden zonder volle zekerheid van ze aldus altijd te bewaren en de nieuwe statie te plaatsen nabij den Hagelboom, langs den kant van Ramsdonk, 2) Ofwel de tegenwoordige statie te doen verdwijnen mits de nieuwe te plaatsen langs den kant van Londerzeel en nader bij Londer-

11


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

zeel.” Voor de één of twee minder goede verstaanders onder ons... De minister had de vraag naar twee stations in Londerzeel niet gehonoreerd. Wilde men het bestaande station op het Vriesveld, zelfs in afgezwakte vorm behouden, dan zou het nieuwe station niet in Londerzeel maar in Ramsdonk komen! Een hartverscheurende keuze! Op 19 oktober 1877 kreeg het gemeentebestuur het niet mis te verstane bericht “dat het station Londerzeel-West zou behouden blijven tot de rechtstreekse lijn van Londerzeel naar Brussel via Wolvertem in exploitatie zal genomen worden”. In een studie van 21 juni 1880 (zie ARA bundel 35 van de Spoorwegconcessies) werd er nog altijd van uit gegaan dat Londerzeel-Oost een belangrijk vormingsstation zou worden. Inmiddels was Leireken, de befaamde internationale spoorlijn tussen Antwerpen Zuid en Douai op 12 oktober 1779 feestelijk in gebruik genomen; althans het gedeelte Londerzeel-Aalst. Tussen Londerzeel en Boom waren de werken, ook vanwege de problemen om over de Rupel te geraken, nog niet af. De eerste treinen van de latere Lijn 61 reden dus niet van Aalst over Londerzeel naar Antwerpen-Zuid, maar van Aalst over Londerzeel naar Mechelen. Ze passeerden en stopten niet in het “oude” station van Londerzeel-West maar in een "voorloopige statie' Londerzeel-Oost op den Berg. Deze halte had géén telegraafdienst en hing daarvoor af van Londerzeel-West. Ze gaf géén correspondentie met de lijn Mechelen-Dendermonde, die er nochtans passeerde. Alleen de reizigers vàn of uit Aalst, Moorsel en Opwijk mochten hier af- en opstappen. De consequenties van deze beperkingen probeer ik aan de hand van het volgende simpele voorbeeld uit te leggen. Zo moest een reiziger uit Moorsel, die naar Malderen wilde, in Londerzeel-Oost afstappen, naar Londerzeel-West wandelen (maar niet langs de spoorlijn, want dat was verboden) en dààr wachten op de trein naar Dendermonde. Om eventuele misverstanden te vermijden moest het station- en treinpersoneel alle betrokken reizigers, en niet alleen die van Moorsel, van die situatie vooraf op de hoogte brengen. De opening van de sectie van Boom naar Londerzeel gebeurde op 8 augustus 1881 maar de overstapproblemen van enkele passagiers waren daarmee niet opgelost. Mede daardoor hebben de inwoners van Londerzeel-Centrum zich nooit echt kunnen verzoenen met de gedachte dat hun statie zou verdwijnen. Op 4 december 1881 stuurden ze een verzoek naar de minister met de vraag om hun station niet af te schaffen. Het antwoord was negatief. Een paar maanden later probeerden ze het opnieuw maar ook deze keer werd hun petitie door de minister van Binnenlandse Zaken en Spoorwegen onontvankelijk verklaard. Dat zag er dus zéér slecht uit voor Londerzeel-West en bijzonder goed voor Londerzeel-Oost.

De miraculeuze redding van de Weststatie. Problemen met de spoorlijn Boom-Londerzeel-Brussel. Intussen liet de aanleg van de spoorlijn tussen Boom en Brussel – de hoofdreden waarom er in het Oosten van Londerzeel een nieuw station moest komen – nog altijd op zich wachten. Het onderzoek van commodo en incommodo voor de sectie Boom-Londerzeel (die ook een deel van Leireken was) was al in mei 1879 afgesloten en er waren geen tegenkantingen. Het onderzoek voor de sectie Londerzeel-Brussel had in dezelfde periode plaats. Ook hier hadden de Londerzelenaren geen bezwaren geformuleerd. Op andere plaatsen was dat echter wel het geval en door diverse lobbyisten werden alternatieven routes voorgesteld. Op 21 juni 1880 werd een studie afgerond waarbij drie alternatieve tra-

12


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

cés tussen Brussel en Londerzeel (of een punt in de buurt) met elkaar werden vergeleken 2. Deze toonde aan dat de optie naar Londerzeel-Oost (met een nieuw te bouwen formeerstation) voordeliger in exploitatie dan beide andere opties was. Over de rentabiliteit zèlf werd echter geen enkele uitspraak gedaan. Van 22 januari tot 6 februari 1882 liep er in Londerzeel een nieuw onderzoek betreffende “de innemingen door de Belgische Staat van 3 percelen grond voor de aanleg van de spoorlijn van Brussel-West naar Boom, via de Ooststatie te Londerzeel”. Vrouw Heirbaut beweerde “dat de expropriatie reeds gedaan was zonder verwittiging der eigenaren en dat de taks die er voor beloofd werd onvoldoende was aangezien de pand er merkelijk door verminderde in weerde”. De heer Heirbaut-Augustijns bevestigde “dat de betreffende innemingen reeds verschillende maanden geleden gebeurd waren, zonder voorafgaand onderzoek of verwittiging van de eigenaars en dat de bezwaren dus niet ten gepasten tijde ingediend konden worden. Door de inneming van een hoek van zijn stuk grond, was het overgebleven stuk ook minder waard voor de teelt. Hij wenste een schadevergoeding bovenop het bedrag dat hij voor de onteigende grond had gekregen.” Ondanks deze onteigeningen werd hierna in Londerzeel daarna niets meer vernomen over het project... Wordt de Ooststatie afgeschaft? ... Tot we volgende brief onder ogen kregen die op 5 juli 1889 – dus ruim 7 jaar later – door het schepencollege naar de directeur der Staatsspoorwegen werd gestuurd en die gaat als volgt: “De Londerzeelse gemeenteraad heeft besloten om het station van Londerzeel-Oost middels een gekasseide weg met weg van groot verkeer n° 1 te verbinden. Voor deze verharding werden door de staat en de provincie subsidies toegekend en niets staat de uitvoering er van nog in de weg. Gedurende enige tijd doet evenwel het gerucht de ronde dat dit station zal worden opgedoekt en een onderhoud dat we recentelijk gehad hebben met ondersectiechef, de heer Vercammen, leerde ons dat er inderdaad plannen bestaan om het station van Londerzeel-Oost te supprimeren en om de lijn van Aalst met die van Mechelen te verbinden op een plaats aan de andere kant van het station van Londerzeel-West dat aldus beide lijnen zou kunnen bedienen. Indien dit project doorgang zou vinden dan heeft de kasseiding van de betreffende weg geen enkele zin meer. Daarom nemen wij de vrijheid om, alvorens aan het werk te gaan, u gedetailleerde inlichtingen over de stand van zaken te vragen.” De Londerzeelse regeerders wachtten, naar we hopen niet geheel vruchteloos, op de gevraagde precisering. Mijnheer Verhaegen, de sectiechef van de dienst wegen, die mee voor de subsidies had helpen zorgen maar nog altijd geen kasseien aan de Ooststatie zag liggen, informeerde op 11 maart 1890 naar de redenen voor het uitstel. Het schepencollege, dat niets te verbergen had, antwoordde zonder dralen (vertaald): “Londerzeel, 13 maart 1890. In antwoord op uw brief nr. 1121 van 11 maart hebben wij de eer u te berichten dat tot op heden de verbeteringswerken aan weg 14, uitgevende op het station Londerzeel-Oost, nog niet zijn aangevangen. Vorig jaar, op het ogenblik dat de werken aanbesteed zouden worden, kwam ons ter ore dat de administrateur van de spoorwegen (... er over dacht om) de Ooststatie te supprimeren en om de linie van Aalst met het station LonderzeelWest te verbinden. Aangezien, als deze afschaffing doorgaat, het verharden van weg 14 geen enkele zin meer heeft, hebben we gemeend de werken uit te moeten stellen tot wij volledig geïnformeerd zullen zijn over de plannen van de administratie der spoorwegen. Hoofdingenieur, 2

ARA , Spoorwegconcessies, bundel 35 (Brussel-Boom). 13


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

directeur De Paepe bevestigde dat het dossier over deze afschaffing reeds een tijdje geleden voor onderzoek aan de minister werd voorgelegd maar tot op heden hebben we nog niet vernomen welke beslissing er genomen werd. We kunnen nochtans moeilijk aannemen, en directeur De Paepe deelt deze mening, dat dit project zal worden gevolgd, maar alvorens de werken aan weg 14 aan te vatten willen wij absoluut zeker zijn dat we geen werken in gang zetten die achteraf nutteloos zullen blijken te zijn. Indien u ons inlichtingen hieromtrent kunt verstrekken en vooral indien u ons kunt zeggen dat dit plan van afschaffing door de Minister werd verworpen, zullen we onmiddellijk aan de slag gaan om het station Londerzeel-Oost met kasseiweg van groot verkeer nr. l te verbinden.” De wegopzichter, mijnheer Verhaegen, die in Kapelle-op-den-Bos woonde, en die zoals we eerder vernamen, de plannen voor toegangsweg 14 had mogen tekenen, diende zich zelf ook te verantwoorden en schreef, op 15 april 1890, volgende brief aan het Londerzeelse college. “Mijne Heren. Om te kunnen voldoen aan een vraag van de ingenieur van de provincie Brabant, heb ik de eer u te vragen om me dringend te laten weten of u nog enige vrees heeft het station Londerzeel-Oost afgeschaft te zien of eerder redenen ziet om te geloven dat dit station zal behouden blijven. Ik verwacht onmiddellijk antwoord.” Vanwege onze dorst naar kennis, kunnen we ons moeiteloos aansluiten bij deze vraag. Er verliep een maand, en toen... Toen, op 11 juni 1890, werden burgemeester Van Assche en zijn schepenen Caluwaerts en Augustijns (op eigen verzoek?) bij de Minister van Spoorwegen in audiëntie ontvangen. Ongetwijfeld was dat hét moment om uitgebreid over de toekomst van Londerzeel-Oost te confereren, en uit de ons ter beschikking staande documenten blijkt dat dit ook gebeurde. Want zie, reeds op 16 juni stuurde de Minister de volgende brief naar zijn nieuwe vrienden (vertaald): “Mijne heren. Met uw brief van 5 juli laatstleden 3 vroeg u mij of het in de bedoeling van de administratie lag om het station Londerzeel-Oost af te schaffen, hetgeen de verharding van een verbindingsweg tussen dit station en de weg van groot verkeer nr.1 nutteloos zou maken. Ik heb de eer u te laten weten dat de administratie (van de staatsspoorwegen) op dit ogenblik het vraagstuk van de definitieve inrichting van het station Londerzeel-West bestudeert, hetgeen ons waarschijnlijk in de mogelijkheid zal stellen om de lokale goederendienst in het station Londerzeel-Oost op te heffen. Het is bijgevolg mogelijk dat in een nabije toekomst de totale plaatselijke goederendienst in Londerzeel-West gecentraliseerd zal worden, terwijl Oost toch nog zal gebruikt worden als overstapplaats voor reizigers en voor het rangeren van wagons die er door zekere treinen zullen achtergelaten worden en door anderen worden opgehaald. Aanvaard, mijne heren, etc.” Wanneer deze brief in Londerzeel arriveerde, weet ik niet. Maar op 21 juni kwam het schepencollege bijeen en besliste het met eenparigheid van stemmen om de verbetering van weg 14 naar het station voor de ronde som van 5770 franken toch maar aan Jean-Baptiste Van Dorslaer uit te besteden. En op 16 oktober was de weg gereed. Allemaal goed en wel, maar wat ik mij intussen afvraag is dit. Wat heeft de spoorwegen tussen 1882 en 1889 zo drastisch van gedacht doen veranderen?” Hierna zal ik het antwoord geven. Ontstaan en opkomst van de buurtspoorwegen. In 1882 bestonden er nog geen buurtspoorwegen. Pas met de wet van 24 juni 1885 werd de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen opgericht. Belangrijk om weten is dat, in tegenstelling tot een staatsspoorweg (waar alle kosten en opbrengsten gedragen worden door de staat), en een privé-spoorweg (waar de kosten en opbrengsten ten laste of ten gunste van de aandeelhou-

3

De minister verwijst naar de brief van 5-7-1889 (één jaar eerder), gericht aan de Belgische Spoorwegen. 14


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

ders vallen), een buurtspoorweg ook wordt aangelegd en geëxploiteerd met gelden van de betrokken gemeenten, die in ruil daarvoor aandeelhouder worden. Een buurtspoorweg (tram) heeft ook geen aparte bedding nodig. Reeds op 20 maart 1886 had de nog piepjonge NMVB een lastenboek goedgekeurd voor de aanleg van een tramlijn tussen Grimbergen en Londerzeel. In Londerzeel heeft men hier aanvankelijk nooit iets officieel van geweten. Londerzeel ziet de tram liever niet aan de Ooststatie vertrekken. Op 14 maart 1890 4 besliste het Londerzeelse schepencollege (burgemeester Petrus Van Assche en schepenen Edward Augustijns en Caluwaers) om de gemeenteraad advies te vragen “over ’t leggen van een buurtspoorweg Londerzeel-Brussel”. Op 22 maart adviseerde deze raad: Gezien de wet van 24 juny 1885 betrekkelijk de inrichting eener nationale maatschappij gelast met ‘t leggen en de exploitatie der beurtspoorwegen. Overwegende dat een beurtspoorweg van Brussel naar Londerzeel over Laeken, Strombeek Bever, Grimberghen, Meysse, Brussegem en Wolverthem groote diensten zou kunnen bewijzen aan de lokaliteiten alzoo bediend. Overwegende dat zonder de samenspannende medewerking van al de bovengenoemde gemeenten het tot stand brengen van den gewenschten beurtspoorweg moeyelijk kan gebeuren, dat bijgevolg de voorloopige onderwijzingen betrekkelijk deze uitvoering zonder de medewerking van al de belanghebbende gemeentens gansch onvruchtbaar zouden zijn. Overwegende dat in de gemeente Londerzeel eene belangrijke wekelijksche markt gehouden wordt op den steenweg, die eene aanzienlijke opbrengst voor de gemeente-inkomsten bijbrengt; dat door het leggen van den spoorweg over dezelve marktplaatsen dezelve zou beletten en hierdoor groot nadeel aan het gewoon inkomen der gemeente zou doen. Besluit, 1. De nationale maatschappij te verzoeken het ontwerp van den beurtspoorweg BrusselLonderzeel zoodra mogelijk te willen onderzoeken. 2. Van de provintie en staatsfondsen de bijlagen te vragen.van een deel van ‘t kapitaal hiertoe noodig. 3. Van een aandeel te dragen in deze kosten rechtveerdig verdeeld tusschen al de belangende gemeentens. 4. Van aan de nationale maatschappij het aandeel weer te keeren dat aan de gemeente te beurt valt wegens het onderzoek en bestuderen der vraag op uitdrukkelijke voorwaarde dat deze studiën niet zullen aanvangen vooraleer al de belangende gemeentens zich insgelijks zullen verplicht hebben en in geval van weigering van eene der gemeentens geene hoegenaamde onkosten voor onderzoek te helpen dragen. 5. De toestemming of aanvraag voor ‘t leggen van de beurtspoorweg is door ons slechts gedaan onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat dezelve niet over de gewone marktplaats mag gelegd worden. Meer dan een jaar lang werd het stil omtrent dit project. Dan, op 28 oktober 1891 schreef de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen volgende brief aan de gemeenten langsheen het tracé (vertaald): Mijne heren. Wij laten U weten dat wij aan de regering een concessie aangevraagd hebben voor een aftakking van de buurtspoorlijn van Brussel naar Humbeek tussen Grimbergen en Londerzeel. Deze aftakking zal een lengte hebben van 13.412 meter en voor de aanleg en de aankoop van exploitatiematerieel is een kapitaal nodig van 820.000 fr, zijnde ongeveer 61.200 fr. per kilometer. Van de staat vragen wij een tussenkomst voor één vierde van dit bedrag (205.000 fr.). De provincie heeft eveneens een tussenkomst voor ¼ toegezegd. 4

De plannen voor een echte spoorlijn tussen Boom en Brussel werden op 27 mei 1890 definitief begraven. 15


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

De betrokken gemeenten dienen dus nog voor 410.000 fr. in te schrijven en dit onder de vorm van een annuïteit die, berekend aan 3,60 %, neerkomt op een jaarlijkse aanbetaling van 14.760 fr.” Daarna volgde nog wat uitleg over de verdeling van de voorziene kosten en de verwachte baten, maar die zal ik niet herhalen. Tussen 1 en 16 mei 1892 liep er in Londerzeel een onderzoek van commodo en incommodo over de nuttigheid der onderneming, over de richting van den weg en de taks der wegegelden betrekkelijk de ontworpen buurtspoorweg van Grimbergen naar Londerzeel. Let wel, deze buurtspoorweg zou dan nog altijd vertrekken in het station van LonderzeelOost. Bij het afsluiten van het onderzoek waren er 7 bezwaren ontvangen. Eén ervan kwam van de overste van het Klooster en Pensionaat der Ursulinen; een andere was van burgemeester Van Assche, maar het was vooral de volgende argumentatie die gevolgen had. Ik citeer: Ch. Fr. Verheyden, voorzitter der hospicencommissie van Londerzeel doet ons in naam dezer besturende commissie de volgende opmerkingen. a) Door zijne nabijheid bij het gasthuis voor ouderlingen en weezen in deze gemeente zal den ontworpen buurtspoorweg daar veel gevaar bijbrengen omdat dezelve hiervan de eigendom doorsnijd. b) Dit gevaar zal nog te grooter zijn daar op deze plaats (K.XII van ’t plan) eene uitgraving moet gebeuren van 1,23 meters diepte en dat hierdoor den overgang der baan voor ’t bewerken van ’t land welk het gasthuis in gebruik zal hebben voor oude menschen en gebrekkigen die daar inwonen, vele rampen te verwachten laat. c) De omheining van dit gesticht zoo als het zou behooren, wordt hierdoor onmogelijk gemaakt, hetwelk ook een wezentlijk nadeel voor hetzelve zou zijn. De commissie dringt hierom aan bij het gemeentebestuur en bij het bestuur der buurtspoorwegen om eene andere richting te willen kiezen, ’t zij met deze op te schuiven of beter nog met het spoor te maken langs de west- of overzijde der kom van het Dorp.

Tijdens de zitting van de gemeenteraad van 23 mei daaropvolgend concludeerde deze dat al deze reklamen tamelijk wel gegrond zijn en in aanmerking dienen genomen te worden. Dat bijzonder het reklaam en het verlangen uitgedrukt in naam der besturende commissie van het gasthuis wel in achting dient genomen te worden omdat de richting langs de westzijde van Londerzeel-Dorp goodkooper en tevens voordeeliger schijnt te zijn voor de opbrengst zijner exploitatie. Dat met den loop van den buurtspoorweg langs deze richting te brengen zijne verbinding aan den staatsijzerenweg voor deszelfs overgang over de Molenbeek (noordwestzijde van het dorp) en eene statie voor ‘t lossen en laden van koopwaren aan zijnen overgang over de provintiale steenweg van Brussel naar Temsche (noordzijde van ‘t Dorp) en om zijne bijheid bij de weststatie van den ijzerenweg (Mechelen-Dendermonde) hierdoor aanzienlijke voordeelen te baat worden genomen. Overwegende dat de ligging der statie op deze plaats meer in het midden van de gemeente valt en om hare nabijheid bij de weststatie van Londerzeel, wordt hierdoor den dienst verbeterd aan geheel de bevolking der gemeente. Om deze reden drukt de gemeenteraad het advies uit dat het beter ware den buurtspoorweg te brengen langs de westzijde van het dorp. Of direct met de gerechtvaardigde opmerkingen van Londerzeel rekening gehouden werd, is zeer twijfelachtig. Feit is dat de gemeente, toen ze op 12 januari 1893 haar definitieve goedkeuring aan de financiering van het project verleende, in de notulen van de vergadering nogmaals de volgende opmerking liet noteren: “Op vraag van onze gemeenteraad vragen wij tezelfdertijd uw speciale aandacht voor de opmerkingen die tijdens de zitting van 23 mei 1892 werden gemaakt, en waarin werd gezegd dat een passage van de tramlijn via de westkant van het dorp beter zou zijn en beter door onze bevolking zou worden onthaald.

16


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

De tram vertrekt dan toch aan de weststatie. Op 6 juli 1893 legde de NMVB aan de provinciegouverneur ingrijpende wijzigingen aan het tramtracé in Londerzeel voor. Zoals door de Londerzelenaren gevraagd zou de lijn nu aan de Weststatie vertrekken en het dorp langs de westkant passeren. Terwijl men in Brussel nog over de opportuniteit van deze wijziging discussieerde, werd het lijngedeelte tussen Grimbergen en Meise op 23 september 1893 door de ingenieurs van Bruggen en Wegen gekeurd, goed bevonden en bij Ministerieel Besluit van 6 oktober 1893 voor exploitatie vrijgegeven. Tussen 24 december 1893 en 8 januari 1894 liep er in Londerzeel alweer een onderzoek van commodo en incommodo aangaande de wijzigingen die in onze gemeente werden aangebracht aan het tracé van de buurtspoorlijn Grimbergen-Londerzeel. Het nieuwe tracé (dat geen extra kosten vergde) werd definitief goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 14 mei 1894. Tezelfdertijd werd de NMVB toegestaan om met de constructiewerken te beginnen.

Reconstructie van het oorspronkelijke ( ▬▬ ) en definitieve ( ▬ ▬ ▬ ) tracé van de tram.

Daarmee is het verhaal niet af. In de loop van de eerste helft van 1994 werden er in Londerzeel namelijk nog 2 onderzoeken van commodo en incommodo gehouden. Het eerste betrof het bouwen van een brug over de Molenbeek I. Het tweede had betrekking op de afbakening der werken en het perceelplan.

17


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

In Wolvertem werd de tramlijn op zondag 30 september 1894 plechtig ingehuldigd. In Londerzeel zou men nog een heel klein beetje moeten wachten. Op 22 november werd het laatste stuk door Ponts & Chausséés gekeurd en goed bevonden. En op 27 november 1iet de NMBV weten dat de sectie Wolverthem-Londerzeel van den buurtspoorweg Grimbergen-Londerzeel in exploitatie zal gesteld worden vanaf 1 december 1894, voor den dienst van reizigers en goederen. Wellicht omdat een periode van drie dagen te kort was om iets ordentelijks te kunnen organiseren, werd deze opening echter pas in 1895 luisterrijk gevierd.

Grote spoorweginfrastructuurwerken in Londerzeel. 1890: De handicap van Londerzeel-Oost. Sedert de jaren 60 van de 19de eeuw was de situatie sterk veranderd. De IJzerenweg tussen Antwerpen-Zuid en Frankrijk-Noord bracht niet de drukte die men had mogen verwachten. En de Ooststatie, die zelfs geen behoorlijke verbindingsweg had, werd alleen maar door een handjevol reizigers uit ‘den Berg’ en Ramsdonk bezocht. Bovendien was het plan voor een spoorlijn tussen Puurs, Londerzeel-Oost en Brussel in 1890 definitief, tot verdriet van de Antwerpse grondspeculanten en de Willebroekse en Tisseltse nijveraars, in de ijskelder gestopt en vervangen door een iets minder ambitieus plan voor een tramverbinding tussen Londerzeel en de hoofdstad. Hiermee verviel het belangrijkste argument om Londerzeel-West te laten verdwijnen. Een tram rijdt immers minder snel dan een trein en een smalspoor, dat gewoon tussen de kasseien ligt, verstoort amper de omgeving. Bovendien is het precies de bedoeling van een tram om doorheen zoveel mogelijk bevolkingskernen te sporen. Waarom zou deze buurtspoorweg derhalve in het ‘verre’ Londerzeel-Oost moeten vertrekken? Het nadeel van de Ooststatie was nu dat ze aan de buitengrens van de gemeente Londerzeel lag. Ooit, wanneer hier drie spoorlijnen zouden samenkomen, zou deze plaats ongetwijfeld tot een belangrijk economisch en sociaal centrum uitgroeien, maar zolang dat niet het geval was lag ze er maar een beetje verlaten bij en men moest Londerzeel al heel goed kennen om er de weg naar te vinden. Bovendien had men de sporen van de IJzerenweg van Aalst naar Antwerpen-Zuid, om Londerzeel-Oost te kunnen bereiken, vervaarlijk dicht tegen de dorpskern moeten leggen... Met andere woorden. Vanwege de bezorgdheid om de dorpskern niet te laten doorkruisen door de spoorlijn van Puurs naar Brussel (die er niet kwam) had men voor een oplossing gekozen waarbij ze door de lijn van Aalst naar Antwerpen werd doorsneden. Dat zorgde uiteraard voor gevaarlijke toestanden en extra kosten, want over een afstand van een goede kilometer waren er drie overwegen die allemaal moesten worden bewaakt. Dààrom oordeelden de verantwoordelijken van de Belgische Staatsspoorwegen het nuttig om, samen met de herwaardering van het station Londerzeel-West, Leireken uit het centrum van Londerzeel te verwijderen en deze naar Londerzeel-West af te leiden. Ofschoon dat idee eigenlijk al vanaf 1889 bestond, werd het pas, na wat aandringen door het Londerzeelse schepencollege, door een ministeriele brief van 16 juni 1890 bevestigd. Er verliepen echter nog vele jaren... En pas op zondag 26 februari 1893 kon men in de Gazet van Merchtem lezen: Het gerucht is in omloop, en het schijnt dat men het ditmaal voor echt mag aanschouwen, dat de statie van Londerzeel-Oost zou afgeschaft worden. De linie van Aalst zou opgebroken worden tot omtrent Steenhuffel, en rechtstreeks geleid worden in den ijzeren weg van Dendermonde op Mechelen.”

18


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Luttele dagen nadat, op 1 december 1894, de eerste reguliere stoomtram door de Londerzeelse straten denderde werd inderdaad een onderzoek van commodo en incommodo geopend om de verbinding van de spoorlijn van Aalst naar Londerzeel (Leireken) met de spoorlijn MechelenDendermonde van de Ooststatie naar de Weststatie in het centrum te verleggen ... Hiermee kwam er een definitief einde aan de grootse plannen die men ooit had gehad met het in 1882 geïnstalleerde en tussen 1897 en 1898 gebouwde station op de Berg. De Londerzeelse Ooststatie in recenter tijden (1996). Dit vrij nederige gebouwtje werd er in 1897 of 1898 neergezet nadat de plannen voor een spoorwegknooppunt op Londerzeel-Berg al 7 jaar verlaten waren.

1894-1898: Leireken verlegd. Tussen Steenhuffel en Ramsdonk, op het grondgebied van Londerzeel, volgde de Internationale IJzerenweg van Antwerpen op Douai aanvankelijk het volgende tracé: Station Steenhuffel - Lakeman over, rechts van het kruispunt Lakeman/Drietorenstraat - schuin de Linde over - evenwijdig met Molenstraat - Stationstraat over, ter hoogte van de inrit naar het huidige winkelcentrum - schuin de Meerstraat over - aansluiting op de spoorlijn MechelenDendermonde (Lijn 53) - Londerzeel Oost - nog 1.224 meter evenwijdig met lijn 53 - aan de Hagelboom naar links (noorden), richting Ramsdonk en Tisselt. De kaart, een paar bladzijden verder, zou deze uitleg duidelijker moeten maken. Tussen 1894 en 1898 kwamen er ingrijpende veranderingen in deze situatie. Eén enkele km. uitgezonderd, werden de sporen in Londerzeel namelijk volledig opgebroken en herlegd... Tussen de grens met Steenhuffel en de Ooststatie. 0

Amper 12 dagen nadat de eerste tram in de buurt van de Weststatie was vertrokken, begon in Londerzeel het onderzoek van commodo en incommodo betreffende de aanpassingen aan het station van Londerzeel (West) en de omleiding van de lijn Aalst-Londerzeel tussen de stations van Steenhuffel en Londerzeel. Het liep tot 29 december 1894. De belangrijkste geïnteresseerde was zonder meer burggraaf De Spoelberch, die de herlegde spoorweg voor het grootste stuk door zijn landerijen, toebehorende aan het domein Drietoren (wijk Moorhoek) moest zien lopen. Vanaf de grens met Steenhuffel maakte het nieuwe tracé immers een vrij scherpe bocht naar links. In plaats van de Lakeman over te steken kruisten de sporen de Watermolenstraat. Reeds één kilometer verder, in het gehucht Moorhoek, werd 1 ki19


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

lometer voor het station Londerzeel-West op lijn 53 (Dendermonde-Mechelen) aangesloten. Ook graaf de Lalaing van het naburige Diepensteyn (Steenhuffel) werd gevraagd om een stuk grond, palende aan zijn watermolen (die bewoond werd door de familie de Boeck) voor de nieuwe spoorlijn af te staan. Vergeten we bovendien niet dat, tussen Londerzeel-West en Londerzeel-Oost, de bedding van Lijn 53 aanzienlijk moest verbreed worden om het spoor van Leireken te kunnen ontvangen. Ook hiervoor waren onteigeningen nodig. Door het nieuwe tracé vervielen de overwegen van de Linde, Statiestraat en Meerstraat. In de Watermolenstraat, op de grens van Steenhuffel en Londerzeel, kwam er echter eentje bij. Hier was geen bewaking voorzien, al was dat door de omwonenden wèl gevraagd. Het nieuwe baanvak werd, aldus een rondschrijven van 18 februari 1899 van de minister van Ijzeren Wegen, Posten en Telegrafen Vandepeereboom, op 1 maart 1899 in dienst gesteld.

Een trein van het type 15 op de splinternieuwe sporen van Leireken (Aalst-Antwerpen).

Pas daarna kon het oude baanvak worden opgebroken. Twee getuigenissen uit de Londerzeelse archieven tonen ons aan dat de aannemer van de Belgische Staat daarbij flink door de buurtbewoners en andere “kooltjesrapers” geholpen werd. Wat doen we met de oude spoorwegbedding tussen de Linde en de Berg, vroeg men zich in Londerzeel af. Even werd er met het idee gespeeld om de grond van de Belgische Staat terug te kopen en er een steenweg op te leggen. De gemeenteraad echter, hierover op 17 augustus 1899 geconsulteerd “na dit voorstel gehoord en onderzocht te hebben, is van gevoelen dat de verandering van dit bed van den ijzerenweg in eenen steenweg voor de gemeente zeer aanzienlijke kosten zou teweeg brengen en

20


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

dat het openbaar nut welk hieruit kan volgen te onbeduidend schijnt te zijn om deze aanvraag hiervoor te durven doen”

Oorspronkelijke ( ▬ ▬ ) en nieuwe ( ▬▬▬ ) tracé van Lijn 61 (overgetekend op recente kaart)

Tussen de Ooststatie en Ramsdonk. In 1898 werd de spoorlijn Mechelen-Dendermonde, ingevolge de verbreding- en uitdiepingwerken van het zeekanaal Brussel-Rupel te Kapelle-op-den-Bos en de aanleg van een nieuwe vaartbrug, opgehoogd. Deze werken waren ook voor lijn 61 niet zonder gevolgen.

Deel van de kadaster-kaart van 1915 met daarop de nieuwe loop van Leireken evenals de nieuwe en de oude loop van de steenweg naar Mechelen

Aanvankelijk volgde Lijn 61 de spoorlijn "Mechelen-Dendermonde" vanaf Londerzeel-Oost (en nà 1898 reeds vanaf Londerzeel-West) tot aan de Hagelboom om daar af te slaan naar links, de Mechelseweg te kruisen, oostwaarts van de Grotstraat naar de Bormstraat te lopen en verder door het Vinneken naar Tisselt te gaan.

21


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Vanaf nu echter zou Leireken, even voorbij Londerzeel-Oost, het tracé van lijn 53 verlaten om, via een bocht naar rechts (over de Stuiversstraat), doorheen één van de 5 Ramsdonkse tunnels en langs de Brugstraat, de Mechelseweg te kruisen van waar opnieuw het oude tracé kon worden gevolgd. De oude overweg met rolbareel aan de Hagelboom verviel en werd vervangen door een nieuwe springbareel met routehuisje (nog op het grondgebied van Londerzeel, voor de brug). De andere rolbarelen aan de kruisingen met de Mechelseweg, de Bormstraat en op het Vinneken bleven uiteraard bestaan. 1898-1904: andere infrastructuurwerken te Londerzeel 5 De vergroting van de Weststatie. Tussen 1895 en 1899 werd lijn 61, vanaf de grens met Steenhuffel, op het grondgebied van Londerzeel, en tot aan de grens met Ramsdonk, dus volledig herlegd. Hierdoor sloten de sporen een paar kilometer eerder, nog vooraleer de Weststatie bereikt werd, op Lijn 53 (DendermondeMechelen) aan. Maar Londerzeel-West was nog niet klaar om ook de reizigers en de goederen van Leireken te ontvangen. Daarvoor moest het tussen 1898 en 1904 grondig worden vernieuwd en vergroot. Om dit mogelijk te maken werd in 1899 (onder meer) grond van burggraaf de Spoelberch van het naburige kasteel Drietoren aangekocht. Het onderzoek van commodo en incommodo aangaande deze vergroting (zeg maar uitbreiding der sporen) liep van van 17 januari tot 3 februari 1899 6. De Ooststatie blijft bestaan. Zou de Ooststatie na de opknapbeurt van de Weststatie volledig verdwijnen? Bijna iedereen was daar in 1898 heilig van overtuigd. Weinigen in Londerzeel-centrum zouden daar een traan om laten; maar hoe zouden de mensen van oost-Londerzeel en van het naburige Ramsdonk reageren? Gelukkig hoeven we daar niet in het ongewisse over te blijven... In het verslag van de gemeenteraad van 15 juli 1898 vonden we immers: Buiten de dagorde geeft de heer voorzitter aan de raad te kennen dat de gemeenteraad van Ramsdonk een verzoekschrift heeft gezonden naar de heer Minister van IJzeren wegen voor het behoud van stilstand van Londerzeel-Oost of aan de Hagelboom en van ons gemeentebestuur en van dat van Wolvertem verlangt dat deze in dezelfde zin vragen naar de heer Minister zouden inzenden. Om te weten of genoemde zaak buiten de dagorde in de gemeenteraad verdient besproken te worden, wordt er tot een stemminge over gegaan. Zes tegenwoordig zijnde leden stemmen "Ja"; twee der leden (de heren Geyzen en Polspoel) stemmen "Neen". Daarna wordt de zaak over het voor- of nadeel welk het verkrijgen van deze stilstand voor onze gemeente kan te weeg brengen, besproken. Zes vertegenwoorigd zijnde leden keuren het verkrijgen van dezen stilstand goed, twee leden (de heren Geyzen en Polspoel) keuren deze af, onder voorwendsel dat deze aanleiding geeft tot menigvuldige missingen in het afstappen der treinen. Er wordt ingevolge de beslissing der meerderheid vastgesteld dat een verzoekschrift voor behoud van een stilstand der gewone treinen in de statie van Londerzeel-Oost, door de zorgen van het schepencollegie aan de heer Minister van IJzerenwegen zal gezonden worden.

5

1898-1900 was, maar dit zeggen we maar terloops, ook de periode waarin langs de latere spoorlijnen 53 en 61 de bestaande kleine bareelwachterhuisjes werden vergroot. Deze vergroting is aan de overgebleven gebouwen zelfs vandaag (2003) nog altijd goed te merken. 6 Voor de volledigheid vermelden we dat burggraaf de Spoelberch hierbij volgende eigendommen verloor: 0,77 ca op perceel F70a, 5 are 39 ca op F59a en 0,77 ca op F65a. 22


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Dit verzoekschrift werd op 28 juli 1898 verzonden. De tand des tijds heeft dapper aan de leesbaarheid van het bewuste schrijven geknaagd. Desondanks probeer ik hieronder de inhoud zo getrouw mogelijk (weliswaar in vertaling) te reconstrueren. “Mijnheer de Minister - Inwoners van een deel van onze gemeente samen met inwoners van meerdere buurgemeenten hebben stappen bij u ondernomen om het behoud van het station Londerzeel-Oost te bekomen. De Gemeenteraad van Londerzeel heeft steeds en voortdurend aan de heer Minister en zijn voorgangers gevraagd om het station Londerzeel-West, centraal in de gemeente gelegen, te behouden om de inwoners te bedienen. Tevens geloven wij dat het onze plicht is om onze erkentelijkheid uit te drukken voor de door u gekozen oplossing om een (nieuw) station in Londerzeel-West op te richten, waarop u de lijn van Aalst naar Londerzeel doet aansluiten. Desondanks moeten wij erkennen dat een deel der inwoners van onze gemeente in zijn rechtmatige belangen zal geschaad worden door de afschaffing van het station van Londerzeel-Oost; met name de talrijke reizigers die de trein nemen in dit station, de werklieden die dagelijks naar hun werk gaan, de boeren die iedere dag hun melk naar Brussel transporteren, zullen sterk geïnteresseerd zijn in het behoud van een halte of op zijn minst een stopplaats in Londerzeel-Oost. Onze gemeenteraad heeft tijdens de laatste raadszitting besloten om de vraag van deze inwoners te steunen. Rekening houdende met uw bezorgdheid om het gebruik van de ijzerenwegen voor eenieder te vergemakkelijken door talrijke halten in te richten hebben wij de hoop, mijnheer de Minister, dat u de vraag van onze ingezetenen gunstig zult ontvangen en het station Londerzeel-Oost niet of niet volledig zult afschaffen, maar dat u er een halte of minimaal een stopplaats zult laten. Getekend: de gemeenteraad van Londerzeel.” Alzo geschiedde. Londerzeel-Oost werd niet opgedoekt. Maar het belang ervan, dat al niet erg groot geweest was, verminderde nog meer. Op 15 september 1898 werd het versturen en lossen van zware goederen (tarief 3, volledige ladingen), van paarden, vee, uitrustingen en verhuizingen in Londerzeel-Oost afgeschaft. Dat gebeurde met het Ordre de Service 214/1898 (zie hiernaast). Vanaf die dag mocht het gewicht van een pakje niet meer dan 200 kg. en het gewicht van een zending niet meer dan 2.000 kg. bedragen. Londerzeel-Oost bleef dus nog hoofdzakelijk voor de dienst der reizigers bestaan.

Hiernaast een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van Londerzeel-Oost.

23


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Als Adam niet in de appel gebeten had ... 3. HET HOSPITAAL VAN LONDERZEEL (1895) Louis De Bondt

Bronnen: - Archief gemeente Londerzeel: notulen van het schepencollege en de gemeenteraad; gemeentelijke correspondentie. - Voor de plannen van het hospitaal: archief Frans Vranckaert. Dit is een deel in de serie over projecten die zo goed als rond waren, waarvoor de plannen al getekend waren en waarvan ook de financiering al quasi geregeld was. Op het laatste nippertje is er echter toch een kink in de kabel gekomen. Waarom op het einde van de 19de eeuw in Londerzeel geen hospitaal werd gebouwd is een mysterie dat ook door dit artikel niet helemaal zal worden opgelost.

Een gasthuis op de Heide ? Voordat er in 1885 een "hospicenraad" werd opgericht was er in Londerzeel al lang over een gasthuis gesproken. Op 5 augustus 1864 had de minister van justitie de "buitengemeenten" via een omzendbrief uitgenodigd om eens ernstig na te denken over "inrichting van gasthuizen of ziekenzalen". Dat denken duurde in Londerzeel 7 maanden en op 13 maart 1865 werd het volgende antwoord gestuurd: "Overwegende dat de inwoners dezer gemeente zodanig zijn aangeslagen met allen aard van lasten dat het onmogelijk is van hun nog nieuwe te doen dragen voor het aankopen van een stuk land en het opbouwen van een gasthuis of ziekenzalen. Overwegende dat het bureel van weldadigheid, hetwelk door den raad is geraadpleegd geweest nopens het aandeel dat zij zou kunnen bestemmen voor het oprichten van een gasthuis of ziekenzalen, heeft te kennen gegeven dat de geringheid zijner middelen niet toelaat de minste somme te bestemmen in dezen ogenblik. Overwegende dat het van groot belang zoude zijn indien de gemeente enige geldmiddelen kon verschaffen tot het oprichten van dit nuttig werk... Heeft de gemeenteraad besloten om de bestendige deputatie enen uitstel te verzoeken van weinige jaren om te voorzien in de nodige gelden die de gemeente en het bureel van weldadigheid zouden kunnen bijbrengen tot het oprichten van een gasthuis of ziekenzalen." Deze gemotiveerde reactie toont aan dat de Londerzeelse bewindslieden toen reeds in principe voor het idee van een gasthuis gewonnen waren. In 1870, ondanks wisselende coalities, was dat nog altijd het geval. Dat blijkt althans uit de notulen van de gemeenteraadszitting van 8 april waarin een petitie besproken werd die door 345 inwoners van de Heide naar de koning was gestuurd met de vraag om bij hen een kerk te mogen bouwen. De raad oordeelde daar onder meer het volgende over: "Overwegende dat de gemeenteraad op het punt is van binnen korten tijd op zijn dagorder te stellen als project het bouwen van een hospice met hospitaal, waarbij zou gehecht worden een kapel voor de bewoners van het gesticht en voor het publiek en ook bediend door enen priester. Overwegende dat dit gesticht en kapel zal opgericht worden op het gehucht de Heide en dat daardoor den wens der inwoners der gehuchten Heide, Sneppelaar en Stuyckberg geheel zal volbracht zijn... Besluit van geen gevolg te geven aan de tegenwoordige petitie, maar van binnen korten tijd op zijn dagorder te stellen het bouwen van een hospice met hospitaal en kapel". 24


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Dit gasthuis is er op de Heide niet gekomen. In 1871 werd het gehucht een zelfstandige parochie en in 1878 kreeg het wel zijn kerk.

Het ontstaan van de hospicencommissie. Pas in augustus 1885 werd er - in Londerzeel-centrum - een hospicencommisie in het leven geroepen. Was er dan plotseling wel geld voor de bouw van een tehuis gevonden? Het antwoord hierop is ja. In 1885 zag het Bureel van Weldadigheid (zowat de voorloper van het O.C.M.W.) zijn kas met de opbrengst van twee uitermate mooie schenkingen gespijsd. De eerste schenking was die van de Baasrodense pastoor Nicolaes De Clercq. Eigenlijk had die al op 8 juli 1665 bij testament heel zijn vermogen aan "den armen" 7 van Buggenhout en Londerzeel (en ook die van Steenhuffel, ontdekten we onlangs) gegeven. De begunstigde armbesturen moesten de opbrengst van deze schenking ten voordele van de wezen gebruiken en we hebben geen redenen om aan te nemen dat dit niet gebeurde. In 1797 begonnen de Fransen de verworvenheden van hun revolutie naar onze gewesten te exporteren. Eén van de consequenties daarvan was dat de zorg voor de openbare onderstand niet langer aan de pastoor werd overgelaten maar door de nieuw geschapen "burelen van weldadigheid" werd overgenomen. De kapitalen van de fundatie De Clercq werden (zoals alle kerkelijke bezittingen) eerst in beslag genomen en in 1809 aan de betrokken Burelen van Weldadigheid geschonken. Ofschoon deze burelen burgerlijke instellingen waren hadden de pastoors daar toch nog behoorlijk wat in te zeggen. In Londerzeel was het zelfs zo dat pastoor Van Zeebroeck er in slaagde om het beheer van de opbrengsten van de fundatie volledig naar zich toe te trekken "zonder tussenkomst van het weldadigheidsbureel dat niet afwist van hun bestaan 8". De 'vergeetachtigheid' van het weldadigheidsbureel duurde tot in de lente van 1882. Daarna duurde het nog eens drie jaar om al de relevante documenten in de gemeentelijke en rijksarchieven terug te vinden, maar in de zomer van 1885 was het duidelijk dat het bureel voortaan op "nieuwe" inkomsten zou kunnen rekenen. De omvang daarvan werd besproken tijdens de zitting van het schepencollege van 29 november 1885 maar de betreffende notulen zijn in het gemeentearchief niet meer terug te vinden 9. Verschrikkelijk groot waren die evenwel niet. Veel belangrijker dan de inkomsten van de fundatie Nicolaes De Clercq 10 was de gift van Felicien Prudent Riemslagh, die begin 1885 overleed en die voordien bij testament heel zijn aanzienlijk roerend vermogen van 102.552 fr. aan de burelen van weldadigheid van Londerzeel en Sint-Amands had weggegeven. Felicien, een ongetrouwde legerdokter, was in 1819 in Londerzeel geboren als tweede zoon van dokter Josse Riemslagh en Maria De Stuyver. Hij had nog een jongere zuster, Fany, maar daarover hebben we het in een andere bijdrage gehad. Op 1 juli 1885 kreeg de Londerzeelse gemeenteraad voor de eerste keer over het bestaan van zijn testament te horen... En een goede maand later was de hospicencommissie een feit.

7

"Den armen", "de huisarmen" of "het armbestuur" was een kerkelijke (parochiale) instelling bedoeld om bijstand te verlenen aan de armen van de parochie. Dat gebeurde met de opbrengst van de schenkingen (in geld of in eigendommen) die vele rijke ingezetenen deden in ruil voor het opdragen van missen en jaargetijden voor het heil van hun ziel of die van hun overleden verwanten. 8 Aldus een brief van het schepencollege naar de arrondissementscommissaris van 2 mei 1882. 9 Meer gegevens over deze fundatie zijn te vinden in een artikel van Frans Vranckaert in het tijdschrift van de Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel, jaargang 1987 nr.2 en in een artikel van P. Servaes in het tijdschrift Ter Palen (Buggenhout), jaargang 1985-1986 nr.3. 10 In 1885 beliep het kapitaal van deze stichting 18.023,78 fr. 25


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Weeshuis, ouderlingentehuis, ziekenhuis... De commissie toog onmiddellijk aan het werk. De eerste vraag die beantwoord moest worden was deze over de bestemming van het geplande gesticht. Eén ding was alvast duidelijk: wilde men hiervoor het geld van de fundatie De Clercq gebruiken dan moest er in de eerste plaats iets voor de arme wezen worden gedaan. Het probleem met wezen is echter dat er, in tegenstelling tot ouderlingen en zieken bijvoorbeeld, niemand is om hun onderhouds- en verzorgingskosten te betalen. In de volgende samenvatting zullen we zien hoe de opvattingen terzake in de loop der jaren in Londerzeel evolueerden. -

-

-

-

-

10 augustus 1886: het schepencollege vraagt aan de provinciale overheid de toelating "om zonder uitstel de helft van de waarden van de fundatie De Clercq aan de gasthuizencommissie te mogen geven, om te gebruiken voor de bouw van het geplande gasthuis". 8 februari 1887: het weldadigheidsbureel vraagt de arrondissementscommissaris om "de schenking van de fundatie De Clercq te mogen ontvangen om er een hospitaal-weeshuis mee op te richten." 6 februari 1888: de gasthuizencommissie verzoekt de provincie om toelating "om een gebouw aan te kopen om er een weeshuis met ziekenhuis in te richten". 5 december 1888: men bevestigt aan de arrondissementscommissaris dat door de gasthuizencommissie stappen ondernomen werden "om een nieuw terrein in de Mechelstraat, grenzend aan hetgeen al verworven werd, aan te kopen, om er een hospitaal op te bouwen, zodat de aanwezigheid van een hospitaal in het gasthuis kan vermeden worden". 30 maart 1889: de gemeenteraad hecht zijn goedkeuring aan "de processen-verbaal van aankoop van grond voor 't bouwen van een hospice en hospitaal". 6 juni 1890: het gemeentebestuur laat de arrondissementscommissaris weten dat "er in onze gemeente weliswaar nog geen hospitaal bestaat waar, in geval van spoorwegongeluk, gekwetsten kunnen ontvangen worden, maar dat de gasthuizencommissie reeds een terrein heeft aangekocht om er een dergelijke inrichting te bouwen. De plannen en bestekken van dat project waren trouwens al 19 februari 1890 ter goedkeuring en voor de aanvraag van subsidies naar de provinciale regering doorgestuurd". 23 oktober 1890: de hogere provinciale commissie voor hygiëne vraagt om de voorgelegde plannen voor het oprichten van een tehuis met weeshuis op een aantal punten te wijzigen. Op 30 oktober wijst de gemeenteraad de meeste van deze amendementen, met de hiernavolgende argumenten af. "De hogere commissie voor hygiëne stelt voor om het tehuis te bouwen op de plaats die gereserveerd werd om later een hospitaal op te bouwen, en om dit laatste te bouwen op de plek die nu voor het tehuis is voorzien. Deze verschuiving zou als bijzonderste nadeel hebben dat het hospitaal naast de gemeenteschool zou liggen. Het zal ongetwijfeld volstaan om deze bijzonderheid te signaleren om de commissie van gedacht te doen veranderen en zich te laten schikken naar het advies van de medische commissie die reeds tijdens de oorspronkelijke plannen (bouw van een tehuis tegenover de Wolvertemse steenweg en van een hospitaal een beetje achteruit op hetzelfde terrein) opmerkte dat het hospitaal te dicht bij de gemeenteschool zou liggen. Het was mijnheer de voorzitter Van Den Corput zelf die, na een bezoek ter plaatse, het voorstel deed om de grond aan de Mechelse steenweg aan te kopen teneinde daar het tehuis te bouwen naast de gemeenteschool en het hospitaal te bouwen waar wij het aanvankelijk hadden gepland. Als reden voor de door haar voorgestelde verschuiving voert de commissie voor hygiëne vooreerst aan dat het terrein voor het tehuis te smal is om lateraal daglicht te ontvangen. Maar, aan de ene kant wordt dit terrein afgeboord door de omsluitmuur van de hof van de onderwijzer en aan de andere kant is er ruimte over, zoals door het bijgevoegde grondplan wordt aangetoond. Het zou dus perfect mogelijk zijn om lateraal daglicht te nemen. Ook zouden vanuit het hospitaal bij zuidenwind be26


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

-

-

Louis De Bondt 2003

smettingen naar het tehuis kunnen overgedragen worden. Dat is juist, maar dat is ook bij de verschuiving in geval van noordoosterwind het geval. Deze overwegingen zullen de bestendige deputatie ongetwijfeld voor het behoud van de huidige toestand doen kiezen". 30 maart 1891: de oprichting van een ouderlingentehuis wordt bij K.B. goedgekeurd. Op 30 april 1891 geven zowel hospicencommissie als gemeenteraad hun zegen evenwel aan het lastenkohier en het bestek voor de "bouw van een gods- en wezenhuis" . 23 april 1892: de gemeenteraad geeft het bureel van weldadigheid de toelating om grond te verkopen en om de opbrengst daarvan aan de hospicenraad te geven teneinde daarmee "de opbouwing en meublering van een gasthuis voor ouderlingen en wezen te bekostigen". 22 juli 1892: de gemeente verwittigt de provinciegouverneur "dat de aannemer der bouwwerken van een ouderlingentehuis zijn werk volledig beëindigd heeft en zijn verplichtingen uit het lastenboek is nagekomen".

De gemeenteraadszitting van 9 februari 1895. De gemeenteraad van 9 februari 1895 had een aantal belangrijke punten op de agenda. Zo moesten de bijzondere taksen op de reizende tenten besproken worden evenals de subsidieaanvraag voor verbeteringswerken op de Boulevard. Helemaal vooraan stond echter de "oprichting van een ziekenhuis en toebehoorten". We kopieerden uit de notulen van die dag: Voorwerp a - Oprichting van ziekenhuis. De gemeenteraad neemt kennis van de plans, beschrijf en bestekken op het bureel neergelegd, en de oprichting van een ziekenhuis en van een ontsmettingkamer met de daartoe noodige meubelen en toestellen voor doel hebbende. Overwegende dat deze oprichting zeer voordeelig zou zijn omdat hierdoor alleen de voortzetting der besmettelijke ziekten kan bestreden worden. Dat deze beide inrichtingen, te weten, een ziekenhuis (lazaret) en een ontsmettingkamer van het grootste nut, zelfs van algemeen belang moeten aanschouwd worden, niet alleen omdat zij de verwijdering der besmette zieken uit hunne familiën zou verzekeren en hierdoor de uitbreiding der ziektens zou beletten, maar nog meer omdat de ontsmettingstoestellen voor de toekomst eene waarborg zou opleveren voor het herbruiken van besmette voorwerpen. Doet opmerken dat in geen enkele der 14 gemeenten van dit kanton een gesticht van deze soort bestaat, dat dus bijzonder voor wat de ontsmetting van kleederen, beddegoed en andere voorwerpen betreft al deze gemeenten hiervan in het voorkomende geval zouden kunnen gebruik maken. Overwegende dat voor de uitvoering dezer werken alsook voor de eerste kosten van hunne huishouding of hun werkelijk bestaan de gemeente beschikt over de volgende geldmiddelen, te weten: 1) een som van 6000 franken door de gemeente voorzien in hare begrooting van 1894, 2) een crediet van 2000 frs voorzien op 1895, en, 3) eene bijlage van 2000 frs. van de commissie der hospicen, ,samen 10.000 frs. Overwegende dat voor de uitvoering der wet van 27 november 1891 op den openbaren onderstand het oprichten van hospitalen meer dan vroeger onmisbaar is geworden. Besluit. 1) Bij de bevoegde overheid de goedkeuring te vragen van de hierbijgevoegde plans, beschrijf en bestekken. 2) Te vragen dat de bestendige deputatie van den provintialen raad op de fondsen der provintie aan deze werken eene bijlage gunne tot beloop van 1/3 der uitgaven en dat zij den heer minister van rechtswezen wille voorstellen van insgelijks een derde bijlage van den staat hieraan te willen gunnen. De plannen van architect J.L. Barbier, rue Delocht 24, Brussel, waar hierboven naar verwezen wordt, zijn bij ons weten in het gemeentearchief niet meer terug te vinden, maar gelukkig voor de rest van dit verhaal werden ze ook nog op een andere plaats bewaard.

27


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Hiernaast en hierboven: eerste en laatste blad van het lastenboek: Lazaret: 21.219 fr. - Ontsmettingsgebouw: 1.183 fr. Meubilair: 3.486 fr. - Andere: 2.955 fr.

28


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

De geplande inplanting van de verschillende Londerzeelse gasthuizen. Vooraan tegen de Mechelsestraat, naast de gemeenteschool: het tehuis voor ouderlingen (en wezen). Daarachter: de boerderij. Helemaal achteraan, te bereiken langs een aparte voetweg: lazaret en ontsmettingsgebouw. Merk op hoe groot de aangekochte terreinen waren (niet eens volledig afgebeeld op dit overzicht).

29


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Hospitaal - De voorgevel

Afmetingen van het hospitaal: Lengte voorgevel: 27,50 m. - grootste diepte: 12,60 m. Afmetingen der ziekenzalen: 7,00 x 7,00 m = 49 m² Buitenbreedte van de ziekenzaalvleugels: 8,00 m. Buitenbreedte van het central gedeelte: 10,00 m. Nuttige hoogte ziekenzalen: 4,30 m. Nuttige hoogte verplegerskamers: 3,30 m. Diepte kelder: 2,30 m. (onder centrale deel, bereikbaar via buitentrap). Maximum hoogte gebouw (boven grondniveau): 11,00 m.

Hospitaal - Grondplan van het gelijkvloers

30

Louis De Bondt 2003


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Hospitaal - doorsnede ter hoogte van ziekenzaal

Doorsnede ter hoogte van het centrale gedeelte

Ontsmettingsgebouw, belangrijkste gevel

Ontsmettingsgebouw, dwarsdoorsnede

Afmetingen van het ontsmettingsgebouw: Lengte: 12,20 m. Grootste breedte: 8,00 m. Max. hoogte boven grondniveau, 6,30 m.

Ontsmettingsgebouw, grondplan

31


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

De rampzalige gevolgen van een falende postbedeling. Op 10 januari 1895 had architect Barbier de definitieve plannen voor het hospitaal getekend en op 7 maart werden deze, met de goedkeuring van de gemeenteraad, naar de provincie doorgestuurd. Er werden geen moeilijkheden meer verwacht...En van dan af ging het mis... Op 23 april stuurde de arrondissementcommissaris nog een brief naar de gemeente met de aanmaning om vooral niet te talmen met de uitvoering van dit nuttige werk. "Wij laten u weten," antwoordde het schepencollege 2 dagen later, "dat wij met de bouw van een lazaret zullen beginnen zodra de plannen goedgekeurd zijn en de regering en de provinciale administratie een uitspraak hebben gedaan over de subsidies die ze hiervoor zullen verlenen. Wij maken van deze gelegenheid gebruik om op te merken dat, sedert wij u de plannen gestuurd hebben, wij nog maar zeer weinig vernomen hebben over de voortgang van ons project." "Monsieur le commissaire d’arrondissement", aldus een nieuwe brief van 26 juli. "In antwoord op uw brief van 24 juli, laten wij u weten dat de plannen voor het hospitaal-lazaret (gevraagd door de provinciale architect met brief 17192) wel degelijk deel uitmaakten van het dossier dat u op 7 maart werd toegezonden. Omdat het niet volledig was, stuurde u dit dossier naar ons terug om er (op vraag van de medische commissie) een plan van de inplanting van het lazaret ten opzichte van de dorpsagglomeratie aan toe te voegen. Dit inplantingplan hebben wij u op 25 maart gestuurd. De plannen die nu door de provinciearchitect gereclameerd worden zitten dus wel degelijk in het dossier dat zich op uw bureel bevindt, ofwel bij de provincieraad, ofwel op het bureel van de medische commissie. Gelieve het daar te zoeken. Om zo snel mogelijk met de werken te kunnen beginnen vragen wij uw welwillende tussenkomst bij de hogere overheid. Wij merken nog op dat bij de ingesloten documenten geen rapport van de medische commissie te vinden is, ofschoon dat ondertussen toch al zou moeten bestaan." Op 28 november 1895 besloot de Hoge Raad voor Openbare Hygiëne, onder voorzitterschap van Vergote, en met de heren Crocq, Janssens, Leclerc, Vleminckx en Van Ysendyck als leden, om de plannen van architect Barbier - behoudens ingrijpende wijzigingen - te verwerpen. Uit hun rapport, dat we hierna schematisch samenvatten, blijkt echter dat ze heel die tijd de verkeerde plannen hadden bestudeerd! Bezwaren van de Hoge Raad op 28-11-1895 De gang naar de ziekenzalen is te smal en moet 1,50 m. breed zijn om brancards door te laten. Per bed moet er een grondoppervlakte zijn van 7,60 m² (en niet 7,10 m² zoals op het plan).

De luchtventilatie in der ziekenzalen moet verbeterd worden.

De gemakken zijn te weinig geïsoleerd van de ziekenzalen en moeten aan de achterkant van het gebouw komen. De gemakken zijn slechts 1,10 m. diep en zouden 1,40 m. diep moeten zijn. Beide ontsmettingskamers liggen tegen het lijkenhuis. Beter zou zijn om de bergplaats tussen lijkenhuis en ontsmettingskamers te voorzien.

Toestand op plan van Barbier, 10 januari 1895 De gang is 1,70 m. breed. De hoeken zijn zelfs afgeschuind. Op het plan van 10 januari 1895 heeft elke ziekenzaal een nuttige grondoppervlakte van 91,40 m². Voor 12 bedden per zaal komt dat overeen met 7,62 m² per bed. Niet te zien op de plannen maar op 10 maart 1895 schreef architect Barbier aan burgemeester Van Assche dat hij de voorgeschreven "apparatuur" dan toch gevonden had. Op het plan van 10 januari liggen de gemakken in een uitsprong achter het hoofdgebouw en staan ze niet rechtstreeks in verbinding met de ziekenzalen. De gemakken hebben een diepte van 1,40 m. Bovendien is er nog een ruimte van 1,05 m. ervoor. Op het plan van 10 januari ligt de bergplaats precies op de plek waar dat door de Hoge Raad 10 maanden later wordt voorgesteld.

32


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Er waren nog andere opmerkingen van minder belang. Duidelijk is echter dat architect Barbier de bezwaren van de Hoge Raad voor Openbare Hygiëne eind 1894 al kende en tegen 10 januari 1895 zijn huiswerk had hermaakt. Duidelijk is ook dat Raad zijn aangepaste plannen op 28 november 1895 niet eens had gezien en zijn conclusies dus op de oude baseerde. Het inplantingplan dat, zoals we hoger zagen, niet samen met de andere tekeningen maar afzonderlijk op 25 maart naar de hogere overheid was gestuurd, is gelukkig wel ter bestemming gekomen... "De inplanting van de nieuwe gebouwen, op 160 m. afstand ten oosten van het godshuis en van de gemeenteschool, is zeer bevredigend" aldus hetzelfde rapport van de Hoge Raad, weliswaar in het Frans.

Eind goed, niets goed... Hierna hebben we in de gemeentelijke correspondentie en notulen nog maar drie verwijzingen naar het hospitaal van Londerzeel teruggevonden. - Op 17 januari 1896, werd op een enquête over de openbare gezondheid door gemeente geantwoord dat "een hospitaal zal gebouwd worden". - Op 25 oktober van datzelfde jaar stelde men evenwel vast dat op de begroting van 1896 een bedrag van 2000 fr. "voorzien als gemeentelijke subsidie aan de tehuizencommissie" voor het opbouwen van een ziekenhuis en ontsmettingzaal, niet was uitgegeven, "dit werk niet gedaan zijnde". En op 14 oktober 1897 constateerde men bij de bespreking van de begroting 1898 een overschot op de rekening 1896 van 6126 fr. "voortkomende uit de niet-uitvoering der werken die in 1896 voorzien waren voor 't bouwen van een hospitaal." Zo is de medische infrastructuur van de gemeente Londerzeel beperkt gebleven tot de huisartsenpraktijken en tot een ziekenkamer in het ouderlingentehuis. De twee Londerzeelse dokters waren in beurtrol in het rusthuis actief. "Maar," verduidelijkte het gemeentebestuur op 23 oktober 1897, "ons gasthuis werd tot nu toe nog alleen maar gebruikt voor het onderhoud van behoeftigen van de eigen gemeente. Deze instelling is nog niet uitgerust om zieken en gewonden te verzorgen en kan daarom nog geen vreemde zieken ontvangen". "Bovendien," voegde het daar op 13 juni 1900 aan toe, "heeft onze gemeente geen instelling waarin voorlopig zinnelozen kunnen worden opgenomen. Ons ouderlingentehuis, met toegevoegd weeshuis, is de enige hospitaalinstelling die hier bestaat en kan deze last bij gebrek aan plaats en personeel niet dragen." In 1898 werd er in het tehuis wel een (kleine) ontsmettingskamer ingericht.

33


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Als Adam niet in de appel gebeten had ... 4. DE KATHEDRAAL VAN STEENHUFFEL (1906) Louis De Bondt

Waarom een aantal gelovigen de mis vanuit het café moest volgen De man die in 1826 een nieuw schip voor de kerk van Steenhuffel ontwierp had waarschijnlijk niet verwacht dat de parochie op het einde van de 19de eeuw een ware bevolkingsexplosie zou kennen. Toen Jan Frans Somers op 24 juni 1905 zijn eerste mis als parochieherder celebreerde stelde hij bedroefd vast dat een groot deel van zijn schapen de dienst noodgedwongen in het nabijgelegen café moest bijwonen. Dat kon vanzelfsprekend nooit goed voor de godsvrucht en devotie zijn... En voor de kerkinkomsten evenmin, want met de schaal ging men daar niet rond. Gelukkig hadden de leden van kerkfabriek en gemeenteraad – nochtans allemaal mensen die over gereserveerde zitplaatsen beschikten – veel begrip voor zijn stelling dat ook laatkomers recht op onderkomen hadden en derhalve werd, nog voor het jaar 1905 helemaal verstreken was, aan de gouverneur gevraagd om de St-Genovevakerk te vergroten.

De kerk van Steenhuffel, zoals ze er uitzag tussen 1826 en 1906

Op 6 januari 1906 kwam een zekere heer Trappeniers zich ter plaatse van de situatie vergewissen. In het verslag, dat hij van zijn wedervaren maakte, concludeerde hij dat de kerk zowel in de lengte als in de breedte moest uitgebreid worden. Daarbij ging hij van de bedenking uit dat Steenhuffel 2300 inwoners telde, waarvan er 1840 de zondagmis en 1104 de hoogmis bijwoonden. Aangezien iedere gelovige over een ruimte van 0,40 m² moest beschikken – de ene weliswaar wat minder maar de andere dan weer meer – diende het nieuwe kerkschip bijgevolg een bruikbare grondoppervlakte van minimaal 441,60 m² te hebben. Op maandag 26 februari 1906 bracht ook architect Jules Brunfaut van de Koninklijke Commissie voor Monumenten een blitsbezoek aan Steenhuffel. Na bij de pastoor een hapje gegeten te hebben concludeerde hij dat diens expansieplannen niet alleen gerechtvaardigd waren maar bovendien alle mogelijke steun verdienden. 34


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Zodra het de ronde deed dat er in Steenhuffel belangrijke dingen te gebeuren stonden begonnen de werkzoekenden zich aan te bieden. Architect De Roeck uit Londerzeel was wellicht de allereerste om de eerwaarde heer Somers op zijn deskundigheid attent te maken. Toch oordeelde de pastoor, ofschoon die in principe eigenmachtig over de aanstelling van een bouwheer mocht beslissen, het veiliger om hem eerst naar de bevoegde diensten op het aartsbisdom te verwijzen. De inhoud van het gesprek tussen De Roeck en kanunnik Van Caster, dat hier het gevolg van was, is ons maar ten dele bekend. In ieder geval bleek Van Caster ernstige bedenkingen te hebben over de onervarenheid van de nog jonge architect en daarom verzocht hij architect P. Langerock uit Leuven om eens met pastoor Somers te gaan praten. Eind april 1906 is deze Langerock inderdaad in Steenhuffel een kijkje komen nemen. Over het resultaat van dat bezoek is ons evenwel verder niets bekend 11. Intussen was De Roeck allerminst van plan om zich de kaas van tussen de boterham te laten halen. Om zijn eigen onervarenheid te compenseren ging hij een alliantie aan met de Brusselaar Henri Vaes. Deze Vaes was niet de eerste de beste. Niet alleen had hij plannen voor schoolgebouwen in Vorst en Bosvoorde getekend, maar bovendien had hij voor de regering het succesvolle Belgische paviljoen voor de expo van Milaan (1905) mogen ontwerpen. Als toemaatje had hij in 1905 ook de opdracht voor de Sint-Antoniuskerk van Vorst verworven. Evenmin zonder belang was dat Vaes daarenboven de schoonzoon was van de Londerzeelse senator Dupret en zelf geruime tijd in Londerzeel had gewoond. Het zal wel zuiver toeval geweest zijn dat in Steenhuffel op zondag 13 mei, na de hoogmis, een grote meeting gehouden werd waarop door senator Dupret het woord werd gevoerd. Na dit evenement had deze politieker een openhartig gesprek met pastoor Somers, waarbij de vergroting van de kerk het enige gespreksonderwerp was. De senator drukte de pastoor op het hart dat zowel het provinciebestuur als het aartsbisdom hem hadden verzekerd dat de keuze van de architect tot de bevoegdheid van de pastoor behoorde, dat de tandem De Roeck-Vaes zeker de nodige deskundigheid bezat en dat men bijgevolg geen bouwheer uit het verre Leuven moest nemen als er een goeie in Londerzeel te vinden was. De brief, die hij ter confirmatie op 14 mei stuurde, besloot hij met de woorden: “Gelieve Vaes dus aan te nemen en dit in een brief aan de aartsbisschop te bevestigen”. Op maandag 9 juli 1906 kwam er een nieuwe delegatie van de Koninklijke Commissie voor Monumenten de kerk van Steenhuffel inspecteren. Deze keer gebeurde dat hoofdzakelijk om het architecturale belang van het oudste kerkgedeelte te onderzoeken en dat, via een eventuele klassering, tegen een al te enthousiaste vernieuwingsdrang te beschermen. In het hier uit volgende rapport werd een gunstig advies gegeven voor de klassering van koor en kerktoren maar werd tevens gesteld dat het kerkschip uit 1826 de kosten voor het behoud absoluut niet waard was en dat het best volledig herbouwd kon worden, rekening houdende met de grootte van de bevolking en in harmonie met het waardevolle koor- en torengedeelte. Tevens werd vastgesteld dat het kerkschip in westelijke richting kon vergroot worden tot aan de scheidingsmuur tussen het kerkhof en de straat, waardoor het met een derde zou worden verlengd. Ook de verbreding van het schip moest echter overwogen worden. Deze goede raad indachtig, werd door architect De Roeck op 14 juni 1807 het volgende grondplan voor een nieuwe kerk te Steenhuffel getekend.

11

Behalve dat Langerock op 19-12-1908 vroeg of hij nog hoop mocht koesteren om de opdracht te krijgen. 35


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

36

Louis De Bondt 2003


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Ter vergelijking: het grondplan van de oude kerk

Waarom deze kerk er toch niet gekomen is Het ontwerp van het team De Roeck-Vaes besloeg een grondoppervlakte van 750 m² en kon makkelijk onderdak bieden aan 1150 knielende gelovigen. De bouw ervan vereiste ongetwijfeld een zeer aanzienlijk aantal franken. Om zijn eigen inbreng te dekken had de kerkfabriek het plan opgevat om het altaarschilderij van Casper De Craeyer te verkopen. Maar omdat men de waarde ervan niet kende had men aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten een prijsschatting gevraagd. Op 3 augustus 1906 liet deze commissie aan de gouverneur van Brabant en aan de gemeente Steenhuffel weten dat er van een ver-koop van dit schilderij hoegenaamd geen sprake kon zijn aangezien het verwijderen ervan de waarde van de hele architectuur van het klasseerbare en zeer waardevolle kerkgedeelte ernstig zou hypothekeren. 37


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Toch was mogelijk geldgebrek niet de enige – zelfs niet de belangrijkste - oorzaak van het niet doorgaan van dit redelijk prestigieuze project. Want zie, op 28 april 1908 waren de kansen van De Roeck en Vaes nog altijd springlevend en werden hun plannen op de pastorij van Steenhuffel besproken. Monseigneur Lauwereys en kanunnik Laenen van het aartsbisdom waren bij deze discussie aanwezig. Tijdens de terugreis naar Mechelen werd door beide eerwaarde heren op de trein nog wat nagepraat en het resultaat van deze gedachtewisseling kunnen we uit twee afzonderlijke brieven van dezelfde datum reconstrueren. “Nazicht van uw budget,” schreef bisschop Lauwereys, “leert dat u, mits tussenkomst van de gemeente, de vergrotingskosten der kerk financieel aankunt. Vergeet ook geen subsidie aan te vragen aan provincie en staat, al zal deze wellicht niet overdreven zijn. Wij raden u aan om een architect te kiezen in overeenstemming met onze raadgevingen, maar hou ook rekening met de wensen van de gemeenteraad.” Kanunnik Laenen was minder vrijblijvend en stelde: “Hopelijk heeft de architect wiens plannen u ons vandaag heeft laten zien, geen vaste beloftes gekregen en heeft die het plan zonder verbintenis getekend. Een werk uitbesteden aan een vader als aannemer en aan zijn zoon als architect 12 is zonder meer een riskante zaak, zelfs al zouden het allebei eerlijke mensen zijn. Zelf beveel ik architect Wauters aan, een bekwame en oprecht brave christelijke man.” Tussen Mechelen en Steenhuffel werd er in die dagen een drukke correspondentie gevoerd. De volgende dag (29 april) verstuurde bisschop Lauwereys nog volgende verontruste brief: “Eerwaarde Heer Pastoor Somers - In geval gij zoudt denken de eerste bouwmeester die u reeds een schets van vergroting (of liever van omtrent een geheel nieuwe kerk) bezorgd heeft, opnieuw te moeten met het project te gelasten, verzoek ik U mij eerst te komen spreken...” Omwille van de historische volledigheid, en ook vanwege ons nieuwsgierig karakter, hadden we er heel wat voor over gehad om bij het gesprek tussen de pastoor van Steenhuffel en de bisschop van Mechelen aanwezig te zijn geweest. Het had evenwel plaats op 1 mei en een werkmens heeft andere verplichtingen op die dag. Hoe dan ook... Op het einde van dit ongetwijfeld pittige onderhoud werd unaniem beslist om een nieuwe architect, namelijk de heer Henri Meyns uit de Lange Botenstraat te Mechelen, met de opdracht te gelasten. Zo eindigt het verhaal van de nooit gebouwde Steenhuffelse kathedraal. Want architect Meyns, die een echte Mechelaar was en wellicht daarom de Sint-Romboutskerk niet wilde beconcurreren, kwam met heel wat minder imposante plannen op de proppen. Als resultaat hiervan werd de Sint-Genovevakerk niet verbreed maar alleen een beetje uitgerokken.

Een paar woorden over de kerk die er dan wel kwam Een eerste bestek van Meyns werd aan het Bisdom voorgelegd op 31 augustus 1908. De kostenraming bedroeg 35.177 fr. (of 37.526 fr. al naargelang de bron) Daarin waren onder meer volgende werken begrepen: - de gedeeltelijke afbraak van portalen, bergplaatsen en hoogzaal (ter compensatie zouden er extra bergplaatsen aan de pastorij gebouwd worden), - ontgravingen van alle aard zoals oude metselwerken (dat er ook een deel van het kerkhof moest verdwijnen was men aanvankelijk wel vergeten),. - de herstelling van de ramen van het koor, zowel met steenwerk als glaswerk. - het afbikken en herstellen van de bestaande zijgevels en plaatsen van nieuwe vensters, - de aanbouw van een nieuw gedeelte in Romaanse stijl.

12

We kunnen de redenering van kanunnik Laenen goed begrijpen. We herinneren ons immers dat Vaes de schoonzoon was van Dupret die niet alleen senator was maar tevens aannemer van constructiewerken. 38


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

-

-

Louis De Bondt 2003

de bouw van een nieuwe voorgevel in sobere maar luchtige renaissancestijl, met een combinatie van rode en witte steen en met gebruikmaking van de stenen omkadering van het bestaande doksaalraam en hoofdingang, de bouw van een doopkapel met pittoresk torentje de aanbouw van een kleine inkomhal (aan de zuidkant, gelijk met de façade).

De nuttige grondoppervlakte van deze kerk, die in theorie minimaal 441,60 m² had moeten bedragen, besloeg - mits men tot helemaal tegen de straat zou bouwen – slechts 435,82 m². Voor een brede monumentale trap aan de hoofdingang was er geen plaats; voor een tochtscherm binnenin de kerk trouwens evenmin. Daarom werd, mede op advies van de architect van de provincie Brabant, het eerste ontwerp nog op een aantal punten gewijzigd en werd meer aandacht gegeven aan de zuidelijke en noordelijke zij-ingangen. Hierdoor kon de hoofdingang gesloten blijven en alleen bij ceremonies worden geopend.

Aannemer Culot van Londerzeel mag de kerk vergroten Op 31 augustus 1909 presenteerde architect Meyns zijn definitief lastenboek en bestek. Op 24 oktober was het door alle instanties goedgekeurd. De globale bouwkosten werden nu op 41.721 fr. geschat. Toch duurde het nog meer dan een jaar voor ook het subsidiëringdossier in orde kwam. Aldus kon de openbare aanbesteding der werken pas op 10 maart 1911 gebeuren. August Culot-Borghijs uit Londerzeel kwam hierbij als goedkoopste aanbieder uit de bus. Met een intekenprijs van 39.939,21 fr. (dus ruim onder de prijs van het bestek) bleek hij 3,78 fr. goedkoper dan Jan Bosteels-Vermeiren uit Buggenhout. Andere aannemers die prijsmatig uit de boot vielen waren Modest Bouck (Denderleeuw), François Barbé (Braine-l’Alleud), Alfred Barette (Saint-Remy-Geest), Alphons Van Humbeeck (Mechelen), François Goffin (Grimbergen) en de combinatie Leon Callebaut (Aalst) en Alphons Van Geert (Merchtem). Toch werd Culot niet zonder meer geaccepteerd en werden de door hem naar voren gebrachte referenties door architect Meyns met zeer veel achterdocht bekeken. De firma Culot stond (en staat) immers eerder als steenkapper en zerkenmaker dan als bouwondernemer bekend.

Briefhoofd van de firma Culot-Borghys uit 1911 39


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Uiteindelijk was er een persoonlijke interventie van de heer G. t’ Kint (provincieraadslid uit Wolvertem) nodig om de beslissing te forceren. Op 25 maart 1911 schreef die aan architect Meyns en aan pastoor Somers het volgende (vertaald): “Waarom zou Culot niet aangenomen kunnen worden? De provincie neemt àltijd de laagste inschrijver en wijkt hiervan alleen af in ernstige gevallen die zich hier niet stellen. De heer Culot is een even goede aannemer als een andere. Een duurdere aannemer nemen zal u veel last bezorgen en het begin der werken aanzienlijk vertragen.” Na aanvaarding door de provincieraad (op 29 maart), door de kerkfabriek van Steenhuffel (op 10 april) en nà de storting van de gevraagde waarborg van 4.000 fr. (op 6 mei) kon August Culot op 15 mei 1911 met het werk beginnen. We weten dat hij met minstens twee onderaannemers werkte. Dat waren glasschilder Eduard Steyaert uit Schaarbeek, die het glas in de ramen plaatste, en E. Vermaesen uit Londerzeel, die het schilderwerk op het doksaal, in de doopkapel en aan de pilaren verzorgde. Op 15 april 1912 was al dat werk zo goed als klaar en op 20 november 1913 werd het voorlopig opgeleverd 13. Wegens oorlogsomstandigheden zou de definitieve oplevering nog later, namelijk op 30 april 1915, gebeuren.

De eindafrekening der werken (per 25 mei 1913) Totaal der kosten voor de vergroting van de kerk. Werk afgeleverd door Culot (inclusief onvoorziene kosten en bijkomende werken) * Honoraria Drukwerk en annonces Registratierechten, provincie, enz. Totaal

Bfr. 53.341,45 2358,73 761,65 461,45 56.923,28

Financiering der kosten. Staat (budget de beaux arts) voor werk in het intussen geklasseerde koor Staat (budget de cultes) Provincie Gemeente Kerkfabriek

877,50 9.340,96 9.340,96 18.681,93 18.681,93 56.923,28 * Op 25 mei 1913 had Culot reeds 45.295 fr. voor zijn prestaties ontvangen. Op de rest van zijn geld heeft hij tot na de oorlog mogen wachten. Dat had niet uitsluitend met de oorlogsomstandigheden en met de verlate uitbetaling van subsidies te maken, maar ook met het feit dat men van oordeel was dat hij weliswaar een prachtige façade had afgeleverd (een stuk fraaier dan wat de architect had getekend) maar dat zijn dakwerk wat te wensen over liet.

Tenslotte Zoals vele van onze lezers ongetwijfeld weten, werd de kerk van Steenhuffel in 1994 terug ingekort, waardoor ze bij benadering de oppervlakte van voor 1913 heeft teruggekregen. Een nieuwe bevolkingsexplosie of een opleving van het kerkelijk bezoek wordt voorlopig niet verwacht. Helaas dient echter te worden vastgesteld dat bij menige gelegenheid (begrafenissen) de huidige kerk alweer veel te klein is gebleken. En nu zijn er geen cafés meer om de in de regen staande gelovigen op te vangen.

13

De lezer hoeft zich over deze termijn niet te verbazen; dat was normaal voor gesubsidieerde werken. 40


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Links: de kerk van Steenhuffel zoals ze er tussen 1912 en 1994 heeft uitgezien.

Onder links: 1994, afbraak van het in 1911 gebouwde gedeelte, inclusief de voorgevel. Onder rechts: 1994, de nieuwe voorgevel.

41


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

Hoe Steenhuffel er uit had kunnen zien

5. Het nieuwe gemeentehuis (1960) Een oudere niet geactualiseerde versie verscheen eerder in GHKL 2001/4

Iedereen kent nog het witte, weinig esthetische gebouw, tegenover de kerk, waarin de KAJ een onderkomen heeft gevonden. Tot in 1961 is dat het gemeentehuis van Steenhuffel geweest. Geef toe, er bestaan mooiere plekken van waaruit men een gemeenschap kan besturen. In 1960 was men dan ook unaniem van mening dat er een nieuw gemeentehuis moest en zou komen. Een locatie werd spoedig gevonden; een architect ook. In september 1960 kwam deze met de volgende plannen naar voren

Het oude gemeentehuis aan de kerk. "Typisch" genoeg om door tekenaar Steven vereeuwigd te worden.

Het nieuwe gemeentehuis met pui en balkon

42


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

De inplanting van het nieuwe gemeentehuis was voorzien op het dorpsplein, tussen de Heirbaan en de Jozef Van Doorslaerstraat.

Zijgevel (westkant)

Achtergevel (kant Jozef Van Doorslaerstraat) 43

Louis De Bondt 2003


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

De totale kosten voor de realisatie van dit project werden geraamd op 2.509.445 fr. (1.789.445 fr. voor de bouw van het gemeentehuis en 720.000 fr. voor de aanleg van het gemeenteplein). Zelfs in 1960 was dat niet overdreven veel geld (al zijn de kosten voor aankoop en afbraak van 1 privé-woning en 2 handelshuizen er niet in begrepen). Toch is het gemeentehuis er net niet gekomen. Het toeval wilde immers dat de gemeentelijke diensten tijdelijk hun intrek in het leegstaande huis van de hoofdonderwijzer van de jongensschool konden nemen. Toen dat goed en wel gebeurd was werd er bovendien al over gemeentefusies gesproken en zou Steenhuffel spoedig geen gemeentehuis meer nodig hebben.

GELIJKVLOERS Tochtportaal. Inkom met draaitrap naar 1ste verdieping Zij-ingang met trap naar kelder Bureel Secretaris Bureel Bevolking en Burgerlijke Stand (met loketten) Kantoor Burgemeester Politiekantoor GELIJKVLOERS

Grondoppervlakte: 16 x 10 m.

VERDIEPING Traphal Receptieruimte Kantoor van de Technische Dienst en van het Kadaster met loketten Vergaderzaal College van Burgemeester en Schepenen Raadzaal en Trouwzaal

EERSTE VERDIEPING

44


Als Adam niet in de appel had gebeten, of hoe Londerzeel, Malderen en Steenhuffel er uit hadden kunnen zien

Louis De Bondt 2003

KELDER Trapgang Kolenkelder Mazoutopslag Kelder voor verwarmingsketel Berging Toiletten Archiefzaal Amigo of Cachot KELDER

45


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.