OP DE HOOGTE van de beste 10 klimmers uit de geschiedenis

Page 1


Op de Hoogte van de beste 10 klimmers uit de geschiedenis Koen Hauchecorne

3


Inhoud Voorwoord

9

Inleiding - ‘Because it’s there’, of: waarom klimmen mensen?

13

Wie zijn de beste klimmers?

25

Kleine geschiedenis van het klimmen

33

1. Reinhold Messner - Onvermoeibare grensverlegger

143

2. Walter Bonatti - Eenzame held

169

3. Riccardo Cassin - Working class hero en eeuwling

193

4. Emilio Comici - Romanticus en klimestheet

219

5. Hermann Buhl - Passionele doorbijter

243

6. Lynn Hill - Bescheiden rock warrior

263

7. Wolfgang Güllich - Hercules van het sportklimmen

287

8. Alfred Mummery - Klimmer en gentleman

307

9. Pierre Allain - Creatieve beeldenstormer

325

10. Paul Preuss - Klimmersmythe en filosoof

343

Dankwoord

365

De long list

367

Meer lezen of weten?

371

7


anderstalige landen. Nu zijn diezelfde Vlamingen behoorlijk polyglot, maar voor iemand die graag leest blijft het prettiger om dat in de eigen taal te doen. ‘Geschiedenis van het bergbeklimmen’ maakte slechts één keer deel uit van de instructeursopleiding. Jammer, want enige kennis over het ontstaan en de evolutie van de sport had een instructieweek in de Alpen kunnen kruiden met heel wat interessante weetjes. Een stadsbezoek wordt ook veel boeiender voor wie daarbij de historische achtergrond meekrijgt. Het voorval is me echter steeds bijgebleven en zette me aan het nadenken over een manier om de belangstelling van de Nederlandstalige klimadepten voor de geschiedenis van hun sport te trigger­en. Misschien kon dat door middel van de biografieën van de tien beste klimmers? Lijstjes maken is betwistbaar, maar die oplossing bood in elk geval het voordeel dat onderling erg verschillende specimen van het klimmersras aan bod konden komen en het liet tevens toe om bepaalde klimhistorische tendensen uit te vergroten. Natuurlijk moest ik dan ook toelichten hoe nu precies deze tien gekozen waren. Dat werd het hoofdstukje Wie zijn de beste klimmers? Spoedig werd ook duidelijk dat het vertellen van de Kleine geschiedenis van het klimmen nodig was om die tien levensverhalen beter in hun historische contekst te plaatsen. Hoewel nog geen tweehonderd jaar oud, is het een gevarieerd en boeiend verhaal en het neemt een belangrijk deel van dit boek in beslag. De lezer die echter vooral geïnteresseerd is in de mensen achter al dat klimgedoe weze gerustgesteld, die kan de Kleine geschiedenis... zonder gewetenswroeging overslaan en meteen aan de biografieën beginnen. Voor de toekomstige instructeur daarentegen blijft dat hoofdstuk uiteraard verplichte lectuur - puntkomma, liggend streepje, sluit de haakjes. Ten slotte, voor het geval niet-klimmers zich aan het lezen van dit boek zouden wagen, leek het me nuttig om de drijfveren achter het klimmen toe te lichten (als inleiding en onder de titel

10


Inleiding - ‘Because it’s there’ of: waarom klimmen mensen?

De titel van dit hoofdstuk is het antwoord dat George Leigh Mallory gaf toen een journalist hem, tijdens een lezing in de aanloop naar de dramatische Britse Everestexpeditie van 1924, de vraag stelde: ‘Why do you want to climb Mount Everest?’ De repliek waarmee de Cambridge-alumnus, geïrriteerd door de steeds weerkerende vraag, de man voor schut zette, is als ‘de bekendste vier woorden uit het bergbeklimmen’ de geschiedenis in gegaan en ondertussen zo goed als een cliché geworden. Als omschrijving van de drijfveren om de bergen in te trekken en te gaan klimmen is het echter wel erg bondig en cryptisch. Daarom loont het de moeite om er een aantal voetnoten bij te plaatsen. Diezelfde Mallory zei ook: ‘Klimmen geeft niet het minste uitzicht op een voordeel van enige soort.’ Het economische nut ervan is inderdaad maar beperkt. Dat ligt anders voor bijvoorbeeld de beroepsrenner die over de kasseien van Parijs naar Roubaix dokkert. Voor hem levert dat niet alleen bekendheid en faam op, maar ook een geregelde en soms fraaie bron van inkomsten, voor de supporters is het een tijdverdrijf en de sponsors hopen op een verhoogde omzet – en daar gaat het vooral om in de wielersport. Geld houdt de wereld en in dit geval de koersfietswielen draaiende. Een bestaan als gesponsord profklimmer is daarentegen alleen maar voor de heel begaafden weggelegd. Slechts een paar klimmers zijn er echte beroemdheden door geworden. Tot hoge maatschappelijk posities leidt het doorgaans ook niet, alhoewel de Britse monarchie een aantal van de besten in de adelstand heeft verheven (met als

13


carrière al dusdanig lang achter de rug hebben, dat hun rol in de geschiedenis van het klimmen met voldoende afstand kan beoordeeld worden. Er was daarom (nog) geen plaats voor Adam Ondra of Ueli Steck, noch voor Steve House, Marko Prezelj, Muriel Sarkany, Nicolas Favresse of Sean Villanueva. Op basis van deze long list had ik mijn persoonlijke selectie van de voortreffelijkste klimmers kunnen maken. Maar omdat de voor de beoordeling van voortreffelijkheid noodzakelijke expertise (na twee jaar van lectuur en opzoekwerk beschouwde ik mezelf niet meer als helemaal ondeskundig) altijd het risico loopt door subjectiviteit gehinderd te worden, leek het me beter om er een team bij te betrekken. Ik legde de long list daarom voor aan een panel van een twintigtal mensen uit Vlaanderen en Nederland met een gedegen kennis van de alpiene geschiedenis en met ruime eigen ervaring in de klim- en bergsport, waardoor ze zich een goed idee konden vormen van de voortreffelijkheid van de geselecteerden uit de long list. Het had een groter panel kunnen zijn, maar zoals steeds: tussen droom en werkelijkheid... Ik vroeg hen hun persoonlijke top tien op te stellen en gaf hen duidelijk mee wat voor mij ‘voortreffelijkheid’ betekende. Het moest gaan om klimmers die door hun prestaties grens- of normverleggend waren geweest en daardoor de beleving van het klimmen voor hun generatiegenoten en voor latere generaties intenser, uitdagender of aangenamer gemaakt hadden. Met enig rekenwerk konden deze lijstjes samengevoegd worden tot een klassement dat een voorlopige top tien opleverde. Het had ook een top twintig, achtendertig of honderd kunnen worden, maar de beschikbare tijd en de beperkte ruimte in dit boek hebben er anders over beslist. In een derde stap ten slotte heb ik me veroorloofd om in deze top tien enkele wijzigingen aan te brengen. Volgens mij zijn wezenlijke bijdragen aan de klim- en bergsport er ook gekomen toen voortreffelijke klimmers belangrijke verbeteringen aanbrach-

29


Kleine geschiedenis van het klimmen Lange tijd volstonden enkele bladzijden om de menselijke kennis over het gebergte te bevatten. Pas toen alle hoeken en kanten ervan grondig verkend waren, kon de speeltijd beginnen en werden de bengels erin losgelaten. Dat waren vooral jongetjes en die wilden natuurlijk overal als eerste bij zijn. Toen dat een uitgemaakte zaak was, begonnen ze allerlei spelletjes te verzinnen: ‘Wie durft er mee langs hier, wie gaat er mee over het muurtje kijken?’ Die spelletjes werden alsmaar gedurfder en geraffineerder, er kwam aangepast speelgoed, ook de meisjes mochten komen meedoen, er ontstonden wedstrijdjes waar de directie ging op toekijken... Dat is de heel kleine geschiedenis van het klimmen. In wat volgt komt ze wat uitgebreider aan bod.

De Prehistorie Bergbeklimmen als hobby is een luxe-activiteit. Voor wie levenslang, van bij het opkomen van de zon tot die weer onder gaat, hard moet zwoegen om het hoofd boven water te houden, is het ireëel, overbodig en gevaarlijk. Gedurende het grootste gedeelte van de geschiedenis waagden de mensen zich alleen maar aan het oversteken van de zeldzame begaanbare bergpassen om voedsel of andere levensnoodzakelijke dingen te verzamelen, of er waren militaire of economische redenen om dat te doen. Ergens in het vierde Millenium vóór Christus kreeg een jager uit de Jongste Steentijd op een hoogte van meer dan drieduizend meter een pijl in een schouderblad, bloedde dood en mummificeerde ter plaatse. Hij is nu

33


beide in 1864, en de Monte Cristallo (3221 m), in 1865. Grohmann was tevens één van de medestichters van de Oostenrijkse Alpenvereniging.

Opkomst van het acrobatische klimmen en van het klimmen zonder gids (1865-1914) In de Gouden Tijd was een aanzienlijk deel van de voornaamste bergen in de Westalpen beklommen. Slechts een paar moeilijke toppen waren nog maagdelijk gebleven, zoals de Meije (3984 m) in het Franse Ecrinsmassief. Eerst in 1877 bereikten Emmanuel Boileau de Castelnau met zijn gidsen Pierre Gaspard en diens zoon de hoofdtop. Ze waren – te voet, uiteraard – vertrokken in Saint Christophe-en-Oisans en hadden al een twintigtal horizontale en anderhalve verticale kilometers op de teller staan toen

De Meije gezien vanaf het Zuiden. De linkse route (A) is degene die Gaspard en de Castelnau in 1877 volgden. De rechtse (B) is de directe zuidwandroute van Pierre Allain uit 1934-35 (zie blz 325 en volgende).

54


dat hij had besloten om geen stijgijzers mee te doen. Zijn klimpartner, Fritz Kasparek, had een paar traditionele stijgijzers bij zich, waarvan de tien punten rondom de voetzool verticaal naar onder waren gericht (en die daarom enkel de Eckensteintechniek toelieten). Harrer en Kasparek hadden net een paar uur moeizaam treden gehakt om de top van het Tweede Ijsveld te bereiken, toen ze Heckmair en Vörg aan een stevig tempo naar boven zagen komen. Die gebruikten de nieuwe frontaalstijgijzers, met twee horizontaal naar voor gerichte punten aan de tip van de voet, wat hen toeliet om als het ware op de toppen van de tenen te klimmen. Dat maakte het tijdrovende uithakken van treden overbodig. Harrer schreef: ‘Ik keek naar beneden, langsheen onze eindeloze ladder van uitgehakte treden en zag de Nieuwe Tijd aankomen aan topsnelheid. De twee mannen liepen de helling op - en ik bedoel echt lopen, niet klimmen...’ Als Armand Charlet wél had gekozen voor de nieuwe technieken, dan was hij zeker succesvoller geweest in de concurrentiestrijd om de verovering van de heel grote wanden in de Westalpen die tussen 1930 en 1940 woedde. Britse klimmers kwamen in deze periode minder vaak in de Alpen. Voor een uitzondering daarop, én voor een exploot zorgde de Schotse medicus en wetenschapper Thomas Graham Brown, met een ‘drieluik’ op de Brenvaflank van de Mont Blanc:

Stijgijzers met frontaalpunten - een detaîl dat een groot verschil maakte...

87


Chris Bonington (rechts) en Don Whillans in 1962, rustend op een bergpas tijdens de afdaling van de middelste van de Torres del Paine in Patagonië, waarbij Bonington op het nippertje aan de dood ontsnapte en er duidelijk nog van onder de indruk is (Foto: Chris Bonington Picture Library).

Joegoslavië, waren ze maar weinig bekend in het Westen. Dat zou pas veranderen in de jaren 80. In de USA was na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe manier van klimmen ontstaan. De gigantische granietwanden van de Yosemitevallei in de staat Californië hadden al lang de klimmers uitgedaagd, maar waren te moeilijk om vrij te klimmen en te hoog om het meedragen van een voldoende aantal slaghaken voor een artificiële beklimming mogelijk te maken. Dat probleem loste de Zwitserse immigrant John Salathé op. Die was smid van opleiding. Hij ontwierp een hardstalen slaghaak, die zich na gebruik veel makkelijker dan de tot dan toe gebruikte zachtstalen exemplaren liet loswrikken. Nadat hij en z’n maat Anton Nelson daarmee in 1947 een opvallende losstaande pijler in de Yosemitevallei hadden beklommen, kreeg zijn vinding de naam van die monoliet, ‘Lost Arrow’.

100


op het einde van de jaren 70 klimschoenen op de markt bracht met zolen in een ruwe, bijna klevende rubber. Daarmee kregen klimmersvoeten houvast op de kleinste richeltjes zoals de banden van een vliegtuig op het tarmac. Bijzonder hun model ‘Fire’ maakte furore (die naam verwijst niet naar het Engelse woord voor vuur, maar naar de ‘Mallo Fire’, een bekende rotsformatie te Riglos, in Noord-Spanje). De rest van de verklaring voor dat tweede steilere gedeelte is te vinden in het groter aantal klimmers met meer vrije tijd om in klimzalen te gaan trainen en die bovendien in het boulderen een efficiënte trainingsvorm hadden ontdekt. Met vooral in het Zuidoosten van het land een overvloed aan schilderachtige, naar tijm en lavendel geurende rotsmassieven was in de jaren 80 ‘la douce France’ het beloofde sportklimland. Onder andere Buoux, de Gorges du Verdon en Céuse waren lange tijd the place to be voor de sterkste klimmers van overal ter wereld. Het land bracht idolen voort als Patrick Edlinger (‘Le Blond‘), lang één van de sterkste klimmers in eigen land en daar-

119


landgenoot van Koch, Steve House, realiseerde Prezelj in 2004 een nieuwe variante op de noordwand van de North Twin (3731 m) in het Canades Alberta. Een andere Sloveense extreemklimmer was Thomas Humar, die uit de alpenvereniging van zijn land werd gezet wegens het nemen van té grote risico’s. In 2009 brak hij bij de (solo)afdaling onder extreme omstandigheden van de Nepalese Langtang Lirung (7227 m) een been. Dat werd hem fataal. De beste moderne klimmer ter wereld was volgens het magazine ‘Outside’ echter de Amerikaan Alex Lowe, niet te verwarren met en geen familie van Jeff en Greg Lowe. Een all-rounder en fanatiek trainingsbeest met een onvoorstelbaar uithoudingsvermogen en een ontembare wil, die hem onder andere de bijnamen ‘The Mutant’ en ‘The Lung with Legs’ opleverden. Hij kwam in 1999 om het leven in een lawine op de Shishapangma. Ook vandaag kan, in het bergbeklimmen op het allerhoogste niveau,

Nicolas en Olivier Favresse, Sean Villanueva, Ben Ditto en Bob Shipton (Bron: ­http:// chamonixinsider.com).

138


2. Walter Bonatti Eenzame held (Bergamo, 22/06/1930 - Rome, 13/11/2011)

neming kostte het hen een bovenmenselijke wilskracht alleen al om de berghut te verlaten. Het was pikdonker en immens koud. ‘Inademen was heel pijnlijk, als was de lucht verzadigd met ammoniak’, schreef Bonatti. De beklimming was slopend, soms bijna hopeloos, in de overhangen enerverend door de koude en technische moeilijkheden, in de makkelijkere stukken extra zwaar door de sneeuw en de verijsde rotsen en overal gehinderd door de stijf bevroren henneptouwen. Hun twee bivaks waren een marteling, niet alleen lichamelijk maar, omwille van de onzekerheid over de afloop van het avontuur, ook geestelijk. Maar op 24 februari stonden ze jodelend op de top en een uur later al terug in de hut. Ze hadden duidelijk de smaak te pakken, want drie dagen later schreven ze ook de noordwand van de Cima Grande bij op hun palmares en een maand later de Furggen-graat op de Matterhorn, via een nieuwe en meer directe variante. Bonatti toonde zich klaar voor de K2 en werd terecht geselecteerd als deelnemer aan het avontuur. ‘Bonatti was een gewone jongen uit Bergamo die in enkele jaren tijd de beste klimmer ter wereld werd. Té ver vooruit op zijn tijd, té eenzaam, té goed’ (Reinhold Messner). 169


Riccardo Cassin

Riccardo Cassin aan het begin van de jaren 30 (Foto: Fondazione Riccardo Cassin).

van Grenoble: nabijgelegen vluchtheuvels uit het stadse leven. Cassin ontdekt er het klimmen. De combinatie met het boksen is moeilijk. Klimmen maakt hem weliswaar sterker, maar is nefast voor de bij de pugilistiek zo noodzakelijke reactiesnelheid. In 1929 kiest hij dan ook definitief voor het verticale avontuur. Daarna absorberen de rotswanden al zijn vrije tijd, energie en talenten. Binnen La Nuova Italia helpt hij mee een sectie ‘alpinismo’ oprichten (waaruit veel later, in 1946, de nog altijd bestaande en befaamde ‘Ragni di Lecco’, de ‘Spinnen uit Lecco’ zullen ontstaan). De rest van zijn leven zal hij de bokssport wel van dichtbij blijven volgen. Het leven in Lecco in die periode is eenvoudiger dan vandaag. Er zijn vele dingen die niemand mist omdat ze nog niet bestaan. Een werkdag is elf tot twaalf uur lang, waardoor de mensen minder tijd hebben dan nu om geen tijd te hebben. Maar het leven is ook harder. Het gebergte intrekken kunnen

197


Hermann Buhl

Op de Piz Badile na zijn solo-exploot (Foto: Archief Alpenverein Ă–sterreich).

Hij was een tijdje bij de scouts (toen deze nog niet door de nazi’s verboden waren), maar vond er zijn pad niet. Bergen moesten het zijn! De eerste beklom hij op zijn tiende, de bescheiden Glugenzer,

247


Lynn Hill

Bardonecchia 1986, toen klimwedstrijden nog op natuurlijke rots werden gehouden... (Foto: Marco Scolaris).

nende nieuwlichterij. Bij de eerste editie van de Sportroccia hadden de organisatoren het zelfs raadzaam gevonden om er de toen al

269


Alfred Mummery te laten economie te studeren en naar het Europese vasteland te reizen. Daar leerde de jongeman op zijn zestiende de Zwitserse Alpen kennen. Hij was meteen weg van de bergen en vooral van de Matterhorn, die hij op zijn negentiende voor de eerste keer beklom, wat hij in zijn verdere leven nog zes keer zou doen. Klimmen zonder gids was voor de Victoriaanse Britten ‘not done’. De gids was verbindingsman en organisator, die dragers moest aanwerven en zich bekommeren om alle materiële aspecten van de tocht. Hij was de butler van de bergen, die de handenarbeid moest verrichten en zijn gereedschappen (klimtouw en pikkel) diende in te zetten om de projecten van zijn klant te realiseren, zodat die laatste ten volle van zijn vakantie kon genieten, niet meer gehinderd door, zoals Mummery schreef, ‘de onzekerheid en de moeilijkheden, waarvan het wegnemen de voornaamste functie van een gids was.’ Deze mannen waren meestal veel minder geschoold dan hun klanten - Mummery sprak Duits met zijn ‘Führers’ - en de

‘Consulting the guides’ (Illustratie van Joseph Pennel uit ‘My Climbs in the Alps and the Caucasus’).

310


Pierre Allain verkrijgbaar werd die onmiddellijk succes kende. Ook zijn ‘décrocheur’ vond geen ingang, maar dat had ook met de schijnbaar hachelijke werking ervan te maken. Steeds uit op het verlichten van de lasten die klimmers moesten meezeulen, had Allain een vernuftig apparaatje ontworpen, dat toeliet om aan slechts één touwstreng af te dalen. Dat zou de noodzaak De beruchte ‘décrocheur’ (uit de publiciwegnemen om een dubbel- teit van Pierre Allain). touw mee te dragen. Hoewel hij in zijn publiciteit claimde de décrocheur meer dan honderdvijftig maal veilig gebruikt te hebben, bezorgde het boobytrapachtige concept ervan zelfs de meest koelbloedige klimmers koude rillingen. Het apparaat verdween in de coulissen van de geschiedenis. De lezer die zich voldoende heeft verdiept in de technische knepen van het klimmersvak, kan aan de hand van de figuur zelf beoordelen of dat een juiste evolutie was. In 1948 schreef Pierre Allain zijn autobiografie. De titel ervan, ‘Alpinisme et Compétition’, verwees vooral naar het eerste hoofdstuk, dat hij wijdde aan een aantal beschouwingen over de drijfveren van de klimmer. Dat het oorspronkelijke bergtoerisme, de verkennende, contemplatieve manier om de bergen te benaderen, steeds meer geëvolueerd was naar een ‘sneller, hoger, sterker’benadering, was al lang duidelijk. Dat had Mummery uitvoerig uiteengezet in zijn boek. Elke nieuwe generatie klimmers bracht een selecte groep voort die, profiterend van de ervaring van hun voorgangers, steeds moeilijkere beklimmingen de baas kon. Alpenclubs erkenden die evolutie uitdrukkelijk, want ze registreerden die in de

339


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.