jan van der veer
wie van ons twee heeft de ander bedacht? paul eluard
u bent gewaarschuwd Het zijn niet zelden prachtig ogende boeken die op de spreekwoordelijke koffietafel belanden. Brede toeristische vergezichten, diepgaande artistieke doorkijkjes of een combinatie van beide, waarbij niet bezuinigd is op papier en kaft en de firma De Slegte handenwrijvend op de hoek van de straat staat te wachten. Het voorliggende boek verdient beter, veel beter. Het oogt prachtig – aan de eerste eis is ruimschoots voldaan – maar het gaat hier om meer dan een moment van afleiding bij espresso of cappuccino. Deze collectie bijzondere teksten en beelden beoogt te prikkelen, wakker te schudden, te inspireren en te instrueren. De prettige onvoorspelbaarheid van creatieve interactie is een tweede kenmerk van wat dit boek de lezer zal bezorgen. Het is een boek, zegt een van de betrokkenen, ‘waar de aarde, de boom, de tak en het blad aan bod komen’. U bent gewaarschuwd, maar waarschijnlijk al reddeloos verloren.
2
alexander rinnooy kan
4
nawoord
max van rooy
…nooit zal ik vergeten hoe de grote Portugese architect Álvaro Siza, eind jaren negentig van de vorige eeuw, een lezing begon in het Amsterdamse theater Paradiso. Via een trapje aan de linkerkant van het podium klom hij omhoog om met vermoeide tred naar het spreekgestoelte rechts op het podium te lopen. Daar klikte hij – de zaal was inmiddels verduisterd – het eerste plaatje aan. Stilzwijgend liet hij zijn gehoor lange tijd naar een, in zijn karakteristieke, onvaste lijnen getekende ideeën schets kijken. Toen hij eindelijk zijn mond opendeed, zei hij met roestige stem: ‘Architecture is art.’ Na deze verklaring was hij weer een tijdje stil. Na verloop van tijd moet hij wel een soort lezing hebben gehouden, die ongetwijfeld over zijn uitbreidingsplan voor het Amsterdamse Stedelijk Museum is gegaan, want dat was het aangekondigde onderwerp. Maar van die lezing weet ik niets meer. Mijn herinnering aan de avond wordt geheel beheerst door die drie openingswoorden, samen met een voorval dat al na de eerste vijf of tien minuten plaatsvond. Midden in een zin hield Siza op met spreken, liep bedaard het podium af en ging via het zijpad de zaal uit. Er was verbaasd en bezorgd geroezemoes bij het publiek. Was hij onwel geworden? Tien minuten later kwam hij terug, beklom opnieuw het podium en sprak lijzig in de microfoon: ‘Sorry, ik moest naar de wc.’ Lacherige opluchting in de zaal, spontaan applaus en Siza ging verder met het betoog over de architectuur die kunst is. Zeker in die tijd, eind jaren negentig van de twintigste eeuw, hoorde je de meeste architecten uit de Internationale voorhoede vooral het tegendeel beweren. Architectuur kunst? Geen sprake van, hooguit wetenschap. Siza’s stelling is natuurlijk te algemeen. Niet alle architectuur is kunst. Maar de architectuur die mij persoonlijk bekoort en waarover ik bij voorkeur schrijf, is dat wel. ‘Mijn’ architectuur heeft altijd een emotionele en dus culturele component en als ik oude stukken van mijzelf nog eens overlees, is het opvallend hoe vaak ik het woord ‘bouwkunst’ gebruik, ook als het gaat om moderne, hedendaagse architectuur. Hoe beoordeel je een gebouw? is een vraag die mij, als schrijver over architectuur voor een niet-gespecialiseerd publiek, vaak wordt gesteld. Met andere woorden: waar let je op, wat maakt een bouwwerk goed, minder goed of slecht? Het is een moeilijk te beantwoorden vraag. Ik heb geen checklist die stelselmatig kan worden nagelopen. Hoewel ik mij steeds degelijk voorbereid op de nieuwe dingen die ik ga zien, en in woord en beeld de ontwerpgeschiedenis bestudeer, is de eerste ontmoeting met de driedimensionale werkelijkheid vaak een volslagen verrassing. De eenheid – in de beste gevallen de totale poëzie – van ruimte, vorm, licht, materiaal en detail, is letterlijk onvoorstelbaar. Aldo van Eyck zei het zo: ‘Architectuur is het beleven ervan.’ lees verder in Het verhaal van de architectuur Prometheus / NRC Handelsblad, 2007
You cannot leave a real place without entering another; departure must mean entrY aldo van eyck 5
jaap van zweden joost steins bisschop
de carrière ‘Ik heb een gebroken carrière. Was eerst violist, toen solist, toen concertmeester. Dat kun je beschouwen als carrière binnen één blok. En dan stop je en ga je dirigeren. Dan begin je weer helemaal onderaan. Dat was een heel bewuste keuze. Er was toen veel scepsis daarover. Dat vond ik juist een uitdaging. Dat inspireert mij. Het was Bernstein. Die zei tegen mij: “ik wil even in de zaal luisteren, wil jij even dirigeren.” Ik moest het doen, het was abominabel. Het is domweg een apart beroep. Ik had er tot toen nog nooit aan gedacht. Maar door die situatie heeft hij iets bij me losgemaakt. “Ik zie er wat in,” zei hij “ik denk dat het wat voor je is.” Toen ben ik in de situatie gekomen om te combineren. Voor de pauze viool, na de pauze dirigeren. Dus nog het vangnet van de viool. Ik was aan het verkennen, en terugtrekken. Toen ik de stap nam om te dirigeren heb ik mijn viool in de kist gelegd. Dat heet flink zijn, gewoon doen. Die viool ligt er nu nog, in zijn kist.
de zaak Het is anders, het bedrijfsleven. Als je een eindproduct aflevert aan een publiek kan het publiek er wat van vinden en een recensent wat anders. Het eindproduct is te interpreteren. Bij het bedrijfsleven tellen de cijfers; die kloppen of die kloppen niet, ze zijn goed of ze zijn het niet. De beste reclame die je kunt maken is door beter te spelen dan de rest. In het bedrijfsleven zie je soms dat er ongelooflijk veel gedaan wordt aan de buitenkant. Ze vergeten de binnenkant, waar eigenlijk je “corebusiness” zit, zoals ze dat zo mooi zeggen. We zijn te hard gegaan. Het is vluchtiger geworden. Ik was bij Pauw en Witteman, ik heb in dat uur misschien vijf minuten wat gezegd. Ik acht Paul Witteman hoog, ik denk dat hij ook graag veel meer tijd zou willen hebben. Die vlucht naar voren is er een waarin bijvoorbeeld ABN Amro een prachtig voorbeeld is. Cashen. Kijk, zoetigheid nodigt uit tot meer zoetigheid. Geld doet hetzelfde. Vijf miljoen is niet genoeg als je vriendje er vijftig heeft. Ik zie veel meer wat er om me heen gebeurt sinds ik langzamer rij. Dat heeft vast met leeftijd te maken, maar ook met een overtuiging. We moeten op oude waarden terugvallen, dat is onomkeerbaar.
leiderschap Of je nu directeur bent of dirigent, je zult bevlogen moeten zijn, inspirerend, én een harde werker. Dan pas kun je zeggen of het je bevalt of niet, of je goed bent of niet. Er moet passie in zitten, dag en nacht. En als je geen leider bent word je het ook nooit. Als iemand mij vraagt wanneer ik dirigent wilde worden zeg ik altijd “ik ben het altijd geweest, en ik ben het geworden door mijn jarenlange opvoeding.” Je bent het of je bent het niet. Je kan het dus ook niet leren. Je kan dus ook niet zeggen hoe je een leider moet zijn. Er is voor mij geen ontsnapping. Ik MOET tot het uiterste gaan, bij ieder concert. Het gaat niet om leuk of niet leuk, het gaat er om het beste uit je orkest te halen. Het is een grote verantwoordelijkheid, en die draag ik ook. 6
Wat ook belangrijk is voor een leider is om individuen beter te laten presteren. Iemand ontslaan of bij het grof vuil zetten kan iedereen. Maar wat niet iedereen kan is om mensen die wat minder presteren, of in een mindere periode zitten, beter te laten worden. Vergis je niet, als iets in het werk lukt maakt dat je gelukkiger dan wat dan ook. Als dirigent is het ongelooflijk belangrijk om inconsequent te zijn. Een interpretatie moet per dag bijgevijld, verdiept en uitgehold worden. Overdacht zijn. Dus als ik iets vraag vandaag, kan ik morgen iets anders zeggen. Iets meer dit, of iets minder dat. Dat is tijdens de voorbereiding. Maar als het concert er is ben ik consequent, in alles wat ik doe en overdraag. Heel belangrijk.
oefenen Ik weet hoe je tegen een orkest spreekt omdat ik erin gespeeld heb. Altijd U. Niet ik wil dit, waar wij willen dit. Je moet ze niet “excluden”, maar “includen”. Altijd U. Achter het podium is het je en jij. Als ik niet scherp ben word ik afgeschoten door het orkest. Dat is regel één. Dat zeggen ze niet meteen, maar dat merk ik, een week later. Bij een repetitie weet ik precies wat ik wil horen, wat ik ga doen. Ik zal nooit zeggen “zullen we..?” Dat zit gewoon niet in me. Dit wil ik, en zo moet het klinken, klaar. Ik zeg altijd waarom ik onderbreek. Stoppen, ik zeg waarom, herstart. Dat vinden ze zelfs hier snel, zoals dat gaat. Ik laat het niet verslappen, als dat gebeurt mag je naar huis gaan. Het is één lijn, een grote concentratie. Vandaag, in het begin, ik was geïrriteerd. Er zat iemand naast te fietsen, en dan reageer ik zo. (“Anderhalve dag voor het concert. Ik hoor nu nog foute noten”). Ik weet precies wie het was, maar ik zal nooit iemand individueel daarop aanspreken. Ik hoef niets te zeggen, het orkest weet het ook wel. Muziek maken is niets meer of minder dan communicatie met je musici en je publiek. Als je dat niet hebt is het niet in orde. Er moet een interactie zijn. Ik sluit niemand uit, nooit.
tot slot Kunst doet er wel degelijk toe. Het is voedsel voor ziel en geest. Het is de binding in een maatschappij. Het is het leven. Ik geef een concert, de zaal staat op zijn kop, een lang en ovationeel applaus. Je buigt, je buigt nog een keer. Je bent gelukkig, er hebben misschien 2000 mensen naar je geluisterd. Dan ga je naar je hotel, en daar zit je dan, alleen. Er is verder niemand, er is niks. Het is voorbij. Misschien komt er ooit een recensie. Dan komt de volgende dag. Je denkt aan gisteren. Het was een mooie avond. Maar waar het om gaat is dat je voor jezelf weet: het was goed. Daar gaat het om in het leven.’
nawoord Ik sprak Jaap van Zweden op donderdag 4 november 2007. In Hilversum. Eerst volgde ik een repetitie van vijf kwartier van het Radio Philharmonisch Orkest. Strak. Gedisciplineerd. Sibelius werd gerepeteerd, de uitvoering zou zaterdag zijn, in het Concertgebouw. Daarna sprak ik hem, in zijn werkkamer. Als je een tien wilt halen om de tien lukt het niet altijd. Maar als je het echt wil, gedreven bent, je passie erin legt, dan komt de tien vanzelf naar je toe. Hij ging die avond naar Ajax, dat zou verliezen van Dinamo Zagreb. Uit geschakeld voor Europees voetbal. Als ze daar een fractie van de gedrevenheid van Jaap van Zweden zouden kunnen overerven zou het anders zijn gegaan. 7
liedje De zon staat in een badjas van sluimerwolken. De piano trippelt als een meisje op blote voetjes naar het toilet. Het water begeleidt haar als een orkest. Een stem als een fijn potloodstreepje onder de tekst. Je hoort het niet. De muziek gaat zitten als een meeuw. Daarna geloof je niet dat ze ooit gevlogen heeft. herman leenders 8
lex ter braak
permanente instabiliteit Het is verleidelijk te stellen dat kunst en leiderschap twee onverenigbare grootheden zijn. De kunstenaar staat immers te boek als iemand die onder elk gewicht van autoriteit uit wil kruipen om onafhankelijk zijn eigen weg te vervolgen. In het spreekwoordelijke eenzame kunstenaarsbestaan is geen plaats voor leiders of gezaghebbers. De kunstenaar is autonoom en zijn werk komt uit ‘hemzelf’. Als hij al naar iets of iemand luistert dan is het naar zijn innerlijke stem die hem eerder al heeft geroepen tot het kunstenaarschap. Deze romantische opvatting over de kunstenaar is een amalgaam van christelijke en burgerlijke gedachten die in de negentiende eeuw hun beslag kregen. De kunstenaar beschouwde zichzelf als een ziener, hij had toegang tot een hogere wereld die voor gewone stervelingen een gesloten boek bleef. De kunde van het ontcijferen van dat boek was een vorm van artistieke genade die tegelijk het bewijs vormde van zijn in geestelijke zin celibataire kunstenaarschap. De mythe van het autonome kunstwerk is hiermee verweven. De aardse motieven en handelingen die aan de creatie van een werk ten grondslag liggen werden in de mare van het creatio ex nihilo weg gefilterd. De kunstenaar, zo luidde het, creëerde zijn werk vanuit het niets en als het ergens het resultaat van was dan van (goddelijke) inspiratie – een opvatting die die van de onbevlekte ontvangenis nabij komt. Het parallelle beeld van zuipende en hoererende kunstenaars had een contrasterende werking die de zuiverheid van het werk juist benadrukte. Het is verbazingwekkend te constateren hoe lang en hardnekkig deze dubbele mythe van autonomie en hoger kunstenaarschap standhield. En dat
ondanks het feit dat kunstenaars in de loop van de twintigste eeuw afstand deden van hun aanspraak op profetische eigenschappen en dat kunsthistorici in hun studies aantoonden hoe kunstenaars schatplichtig zijn aan kunstuitingen uit het verleden en met hun werk deel uit maken van hun eigen tijd. Ook kunstenaars lieten zich leiden – maar door leiders? In de platte betekenis van het woord zeker wel. Net als alle andere eeuwen liet ook de twintigste eeuw zien hoe kunstenaars konden meelopen met dictatoriale regimes en in hun werk lippendienst bewezen aan hun leiders. Afhankelijk van persoonlijke en historische omstandigheden speelden overtuiging, opportunisme, dwang en lijfsbehoud daarbij een rol. Hoe verschillend dat weer kan zijn wijzen de biografieën van zulke uiteenlopende kunstenaars als Céline, Riefenstahl, Sjostakovitsj en Dick Ket uit. Nee, het idee dat het kunstwerk vanuit het niets geschapen wordt, onafhankelijk van zijn historische en artistieke context, is een fabeltje. Kunstenaars staan met beide benen in hun tijd, zij maken gebruik van de kunstgeschiedenis en verhouden zich tot hun voorgangers en hun tijdgenoten. Hun werk draagt onontkoombaar de sporen van hun tijd (politiek, sociaal, economisch) en komt vooral voort uit de bewuste of onbewuste keuzes van de maker (zijn psychologie, engagement, klasse gebondenheid). Deze opvatting is geen ‘ontmaskering’ van het kunstwerk, integendeel, het maakt het rijker, menselijker en voor wie dat wil zelfs triomfantelijker. Het kunstwerk laat zich dan immers beschouwen als een knooppunt van biografische en historische gegevens. Vanuit dit perspectief schuilt de grootheid van de kunstenaar in zijn 9
vermogen die tot een samenhangend geheel om te zetten – zonder dat hun onderlinge tegenstrijdigheden, paradoxen en onzekerheden ontkend of geëlimineerd worden. Is dat wel het geval dan is het kunstwerk in het gunstigste geval eendimensionaal en in het slechtste geval propaganda. En dus vooral oninteressant. De historische vraag naar goed of fout wordt zo minder relevant, belangrijker is de vraag naar de innerlijke rijkdom en veelzijdigheid van het kunstwerk. Zonder mij op mistige dwaalwegen van de mystiek te willen begeven denk ik dat ook een dergelijke kunstopvatting leiderschap in absolute zin onmogelijk maakt. De verlangde rijkdom en het artistieke vermogen om daar op persoonlijke wijze vorm aan te geven rijpen eerder in de schaduw van de individuele ontwikkeling dan in de slagschaduw van een voorman of leider. In de kunst staat navolging gelijk aan het uit handen geven van het eigen kunstenaarschap. Wie op een kunstacademie rondkijkt, ziet hoe verwoed studenten zich trachten te bevrijden van overgeleverde beelden en kunstpraktijken. Zij willen vooral ‘zichzelf’ zijn en als ze dat nog niet zijn willen ze dat ter plekke (uit) vinden. Nog niet eens zo heel lang geleden werd dit krampachtige en vaak voorbarige streven naar authenticiteit anders gekanaliseerd. In die tijd moesten de oude meesters eerst geïmiteerd worden (bestudeerd en nageschilderd), daarna kon de geoefende student een poging wagen hen op zijn eigen wijze te imiteren. De laatste fase die maar voor weinigen openstond, was het overtreffen van zijn voorbeelden (de befaamde reeks van ‘translatio’, ‘imitatio’ en ‘aemulatio’). Ook een schilder als Picasso keerde regelmatig naar zijn grote voorbeelden terug om hen te interpreteren en naar zijn hand te zetten – zoals zijn op hoge leeftijd vervaardigde versie van Velázquez’
Las Meninas overtuigend aantoont. Leiderschap in de kunst stond gelijk aan de overgeleverde canon van oude meesters en voorbeelden waar je je toe moest verhouden en waar je je uiteindelijk van had te bevrijden. In de ban van het verval van de canon en van de permanente beklemtoning van originaliteit zoekt een jonge kunstenaar zijn helden (en dat is iets anders dan leiders) tegenwoordig elders. Hij plukt ze gemakkelijker uit andere disciplines dan de kunstgeschiedenis. Cineasten, regisseurs, filosofen, curatoren, schrijvers, musici, ontdekkingsreizigers kunnen voor hem meer inspirerend zijn dan beeldend kunstenaars. Deze zelfgekozen helden zijn eerder springplanken naar de diepte van het eigen werk dan na te volgen leiders. De veelzijdige oriëntatie van jonge kunstenaars op de wereld buiten de kunstgeschiedenis om heeft de kunst complexer, gevarieerder en tegelijk ongrijpbaarder dan ooit gemaakt. Haar creatio ex nihilo heeft plaatsgemaakt voor individuele plaatsbepalingen; haar wezen is dienovereenkomstig gefragmenteerd en vraagt elke keer opnieuw om een benadering die aan deze ontwikkeling recht doet. Ook voor de kunstbeschouwer zijn het in deze tijd eerder de in cirkels zoekende gidsen die hem de weg wijzen dan de rechtlijnige leiders. Een overtuigend voorbeeld hiervan is de laatste Documenta in Kassel, samengesteld door Roger Buergel en Ruth Noack. Door kunst uit verschillende culturen en onbekende namen uit verschillende tijden samen te brengen hebben zij op eenvoudige wijze laten zien hoe vernietigend de kunstgeschiedenis kan zijn in haar streven naar lineair overzicht. Het is, denk ik, dit voortdurend ondermijnen van haar eigen positie dat de kunst tot een te instabiel domein voor leiders maakt. Die zoeken hun permanentie dan ook elders.
Kunst begint voor miJ waar Kennis ophoudt sigurdur gudmundsson
10
ook wij, titaantjes We hadden geen benul van hoe het liep. We deden dingen omdat je dingen doet. We richtten daden aan en lazen soms een boek om te vieren dat gedachten niet vergingen. We gingen door omdat je verder moet of bleven haken aan een onverwachte blik omdat er blikken zijn waarmee iets wordt bedoeld, vooral wanneer bedoeld was wat wij wilden. We vingen aan en rondden ook wel af maar wat in gang gezet was ging zijn eigen weg toch weer. We maakten plannen, legden ons erbij neer dat dingen gingen zoals ze niet waren voorvoeld. We liepen af toen het eenmaal zo ver was dat wat niet voorvoeld was onomkeerbaar bleek. We lieten wat we hadden in de steek en zochten naar wat ons verlaten had. hagar peeters 11
De kunstenaar die zijn verf mengt en op een doek smeert, die stopt daarmee als hij denkt dat het precies goed is. ‘Niets meer aan doen,’ zegt hij dan voldaan tegen zichzelf, terwijl hij van het doek terugstapt. Zo kunnen ook de wolken opeens in de hemel staan alsof het zo moet zijn. En laatst zag ik de straatverlichting in een straat aanfloepen. Ook al weet ik dat dit iedere avond gebeurt, was ik er toch van overtuigd dat het deze keer iets bijzonders was omdat ik het zag. Op deze manier kun je redeneren dat alles found footage is. Is kunst maken dan niets meer dan dat? lets wat er al is zichtbaar maken. Kunnen we er dan van uitgaan dat alle kunstwerken al bestaan en wachten op een kunstenaar die ze op een rommelmarkt uit een oude doos tevoorschijn haalt of gewoon uit de lucht plukt om aan anderen te laten zien? En als de wereld found footage is, is dan alles kunst? Nee, niet altijd. Soms wel, soms niet. Neem bijvoorbeeld het boekje In Almost Every Picture. Hierin staan foto’s uit het leven van een vrouw. De foto’s zijn met de tijd verkleurd, waardoor het een nostalgisch tijdsdocument is. Voegen deze foto’s iets toe aan de wereld waaruit ze tevoorschijn komen? Gebeurt er iets met mij als ik deze foto’s bekijk of is het als het consumeren van een Big Mac, lekker maar geen verrassing? En zo komen we terecht bij de lastigste van de lastige vragen, namelijk:
jan rothuizen
12
wanneer is iets een kunstwerk? Tja... dit is een vraag die ik mijzelf regelmatig stel, maar waarbij ik altijd verdwaal omdat het ongrijpbare karakter van kunst als een boeienkoning ontsnapt aan iedere regel. Maar dat neemt niet weg dat het toch waardevol is over dit vraagstuk na te denken. Laat ik het voor het gemak persoonlijk houden. Ik verwacht van een kunstwerk dat het mij iets laat zien dat ik nog niet ken – dit kan een visuele ontroering zijn, een schoonheid die aan de binnenkant van je borstkas kriebelt, of alleen maar een idee dat ruimtes creëert waarvan je niet wist dat die er waren. Een kunstwerk kan ook alleen maar een suggestie wekken die ik als toeschouwer volg met mijn eigen fantasie. Of dit nou is wat de kunstenaar precies heeft bedoeld is voor mij niet belangrijk. Deze ervaring van kunst gaat altijd gepaard met een lichte schok van verbazing. Of dit nou een oude foto is, een gat in de grond of dat het om een schilderij gaat waar iemand een jaar lang iedere dag aan heeft gewerkt maakt uiteindelijk niets uit. Het verschil tussen een gevonden foto en een echt kunstwerk is dus iets persoonlijks. Wat jij mooi vindt, wat jou raakt, kan voor de ander niets meer zijn dan een grappig plaatje. Laten we het er daarom maar op houden dat iedereen een kunstenaar is in de wereld van gevonden voorwerpen, en de wereld een grabbelton zonder bodem. Lang leve de kunst!
iedereen is een kunstenaar in de wereld van gevonden voorwerpen
mee te nemen rekbaar meetlint piepschuimen schaar dikke wanten sneeuw in de vriezer om weg te smijten zwermen mussen om los te laten ballonnen vol paniek ik moet mijn koffers nog zuiveren moet mijn kartonnen dozen nog vouwen flessen naar de glasbak vlokken uit de asbak ik moet nog de verf van de muren krabben en morgen vertrek ik smeltbare borden lucifers kaarten met naakte vrouwen muizengif van voor de houdbaarheidsdatum klei om de kieren dicht te smeren bas belleman 13
jan van der veer: anders kijken een goed kunstwerk genereert vele verhalen Kunst is volgens Jan van der Veer een soort conditietraining in kijken, luisteren, verbinden en verbanden leggen. ‘Het oefent en verfijnt de waarneming. Door middel van zintuiglijke ervaringen brengt kunst andere kennis naast de rationele en wetenschappelijke. Want veel van wat wij zien en ervaren is niet in begrippen uit te drukken. ’Er bestaat, volgens Van der Veer, zoiets als de hardnekkige neiging van mensen om woorden, begrippen en beelden te fixeren in zogenaamde klare taal. ‘Maar een goed kunstwerk krijgt juist vele verhalen. Je kunt niet eenduidig zeggen waar het over gaat. Juist daar waar raadsels zijn en wij ons oordeel moeten uitstellen, zijn er mogelijkheden voor andere interpretaties van onze ervaringen. Zoek dus de tegenspraak en gun jezelf het plezier van de onbevangen associatie, het onbekende perspectief of desnoods het gelukkige verzinsel.’
autonomie in denken en handelen ‘Kunst biedt mogelijkheden om menselijke omstandigheden vrij en zonder druk van achterliggende psychosociale, politiek-godsdienstige en economische belangen te verbeelden en te voorzien van vorm en betekenis. Veel kunstenaars zijn relatieve eenlingen die zich proberen los te zingen van conventies. Zij streven naar een andere manier van denken en handelen waardoor de blik van de kijker kan kantelen. Zo kan kunst aanzetten tot een kritisch bewustzijn.’ De, wellicht romantische, opvatting van Van der Veer is dat je door het beschouwen van kunst (zien, luisteren en begrijpen) de werkelijkheid genuanceerder en meer sensibel kunt leren ervaren. ‘Het bestaan is nu eenmaal breed en onafzienbaar in al zijn varianten.’
behouden is verliezen, verliezen is vernieuwen Veel bedrijven verzamelen of sponsoren kunst. Maar leren zij er ook van? Leidt het ergens toe? ‘Voor een manager of professional kunnen andere contexten belangrijk zijn om tot verschuivende inzichten te komen. Creatieve uitingen en innovatieve ideeën staan meestal niet op zichzelf maar ontstaan vooral binnen een bepaalde context van niet traditioneel denken.’ Volgens Van der Veer kunnen zowel oude als moderne kunst, maar ook reizen door een onbekend landschap of een werkbezoek aan een hartchirurg de aanleiding vormen tot nieuwe inzichten. ‘Buiten je eigen denkkaders treden leidt tot het zien van nieuwe oplossingen. Zo groeit het besef dat er met verschillende brillen naar hetzelfde gekeken kan worden, dat je het denken kunt herdenken.’ Jan van der Veer (Twijzel, 1954, woont en werkt in Arnhem) exposeert regelmatig binnen en buiten het kunstcircuit. Zijn werk is opgenomen in diverse particuliere collecties in Nederland, België en Duitsland en bedrijvencollecties zoals o.a. AKZO Nobel art foundation, Interpolis, Ministerie van Buitenlandse zaken en OHRA. 14
nulla dies sine linia een verwijzing naar een tekening van paul klee. ‘geen dag zonder lijn’. de lijn is een punt die zich in beweging zet. thermoplast op asfalt foto ivonne zijp
15
boekenkast bibliotheek met 60 m omgekeerde boeken 3,5 x 6 m foto ivonne zijp 16
zoals Zoals je soms een kamer ingaat, niet weet waarvoor, en dan terug moet langs het spoor van je bedoeling, zoals je zonder tasten snel iets uit de kast pakt en pas als je het hebt, weet wat het was, zoals je soms een pakje ergens heen brengt en, bij het weggaan, steeds weer denkt, schrikt, dat je te licht bent, zoals je je, wachtend, minutenlang hevig verlieft in elk nieuw mens maar toch het meeste wachtend bent, zoals je weet: ik ken het hier, maar niet waar het om ging en je een geur te binnen schiet bij wijze van herinnering, zoals je weet bij wie je op alert en bij wie niet, bij wie je kan gaan liggen, zo, denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg.
judith herzberg
17
het eeuwige geĂŤmmer diverse formaten polyeurethaan foto hans 18 broekhuizen
jan van der veer, man in kast
jan van der veer, emmers
19
eerder nu later neon letters foto ivonne 20 zijp
jan van der veer, emmers
jan van der veer, eerder 21
nu is er nu 24 uurwerken Ă˜ 20 cm, enkel een rode secondewijzer op 1.5 volt batterij
jan van der veer, later
foto tom 22 van der noordt
jan van der veer, klokken 23
een lek in het zwijgen boot, dekzijl, glas, continu geluid van een neuriĂŤnde man
jan van der veer, de weg
foto christa 24 van kolfschoten
jan van der veer, boot en bellen 25
bubbel glas, pvc, h. 35 cm foto kees 26 kuil
boksen met de wolken hout, acryl, 100 x 70 x 65 cm foto kees 27 kuil
zelfportret 28 foto welmoed bijlsma
taal Het woord, van zijn betekenis verlost, gooit achter zich de ladder weg. Het grijpt zich naar de rug, het vleesgeworden kruis, en kreunt. Wat nu? Dan gaan de lampen aan en het systeem, belicht, verdwijnt; verbanden haperen. Alom afwezigheid. Kou steekt op en wakkert wind aan, die ijzig zingt, door kennis noch door bomen gehinderd. Taal is een experiment. Experimenten mislukken. In willekeur verschuilt zich wat verscholen blijft. mark boog 29
huiver Het gedicht is niet eenzaam. Het is alleen. Soms hoor ik het op het stompe water in de avond als een zeil in zijn kerend wit, een lichte huiver waarin we geen woorden gebruiken, maar ze bekijken in onszelf. roland jooris
30
‘rondom’, het grote eckart wintzen
Heb je deze advertentie destijds ook in alle dagbladen en tijdschriften zien staan? Voor een riskante missie in het buitenland zoeken wij Meewerkend Voorman e.a. Mensen die bereid zijn hard te werken in grote hitte en barre koude. De werk tijden zijn 4 uur óp 4 uur áf gedurende 7 dagen per week. De missie zal waar schijnlijk 10 tot 12 maanden duren. De arbeidsomstandigheden zijn ronduit slecht, het voedsel is erbarmelijk, er zijn kleine, gedeelde slaapplaatsen. Er is een voortdurend tekort aan water, de werkzaamheden zijn soms uitgesproken saai, soms heel dyna misch en riskant. Gemiddeld komt 3% van de deelnemers om gedurende de missie. Financiële vergoeding: minus $300.000. Kandidaten gelieven zich te melden bij E.Venement@Uitbuiten.com Ja, je leest het goed: een zeer heftige baan met veel risico en niet alleen dat je er geen vergoeding voor krijgt, je moet zelfs ook nog drie ton in je warme knuisten hebben om hem te ‘mogen’ doen. ‘Onzin natuurlijk,’ denk je, ‘niemand die zo’n baan wil.’ Toch vergis je je, er zijn zo’n vijf à zesduizend mensen per jaar die zo’n baan aannemen. Sterker nog: die daar al hun hele leven van hebben gedroomd: ‘Als ik later groot en rijk ben, koop ik een jacht en ga ik om de wereld zeilen.’ Dat is dan de baan die je te wachten staat. Soms wekenlang in totale verveling afpeigeren in de bloedhete windstilte, dan weer hoge zeeën, kou en storm. Dat is meestal het moment dat er iets breekt boven in de mast, zodat je naar boven moet
bij windkracht 11. In doodsangst en je handen tot bloedens toe openhalend aan het kapotte staaldraad. Niet voor niets is er zoveel heldendom rondom oceaanzeilen! En het kost je ook nog eens al je spaarcenten. Ouwe oceaanrotten zeggen altijd: ‘Zeezeilen is eigenlijk net zoiets als de hele dag onder een wiebelige koude douche staan en voortdurend briefjes van duizend verscheuren.’ Maar waarom doen die mensen het dan? Wat is hun motivatie? Natuurlijk het zien van de hele wereld, maar dat kan ook veel comfortabeler en goedkoper met een ‘discount around the world’- ticket van KLM of Singapore Air. Om het echte motief te doorgronden, moet je naar de haven van aankomst. De bemanning gooit een lijntje over naar het naastliggende jacht, de captain daar ziet de door de barre reis geheel gehavende boot en vraagt: ‘Jemig, waar zijn jullie geweest?’ Het trotse antwoord is dan ‘rondom’. Uitgesproken met een big smile van trots over het hele hoofd. In die kringen betekent dat rondom de wereld. En als de stoere zeiler daar dan ook nog goed getimed aan toe kan voegen ‘linksom’, dan is hij helemaal het baasje, want dat betekent van Oost naar West, tegen de heersende winden in. De avonturiers zullen nog een hele tijd hun tafelgenoten amuseren of vervelen met bloedstollende verhalen over het grote avontuur. En zo krijgen ze waar het allemaal om begonnen is, waar ze zo hard voor gewerkt hebben in bittere omstandigheden: blikken van grote bewondering. En dat is waar wij – en de meeste anderen – ons werk voor doen. Voor een teken van respect of dank. Een echt en
oprecht ‘DANK JE! Jeetje, wat fijn dat het op tijd klaar is en dat het werkt!’ Dat zijn de motieven waar we voor werken, maar ook een simpel ‘goegedaanjochie’ of een klopje op de schouder zijn in de meeste gevallen veel belangrijker dan het absolute bedrag van het salaris. Een kreet als ‘ik denk dat we onze mensen wat beter moeten motiveren en ze vier procent verhoging geven’ is voor mij totale onzin. Mensen zijn gemotiveerd naar je toe gekomen. Alleen als je kans ziet om ze een duidelijk ‘rondom’ te geven, oftewel een heldere missie of doelstelling die ze moeten halen en een heel voelbare erkenning – echt applaus – als ze het gehaald hebben, alleen dán krijgt iedereen het gevoel van voldoening. En dat is waar het om begonnen is! Het is daarom hyperbelangrijk dat iedereen in alle rangen en standen duidelijk weet wat zijn/haar missie of ‘rondom’ is. Waar naartoe gewerkt moet worden. Dan kan iedereen ook gedurende de rit voor zichzelf uitmaken of hij het gaat halen en als het gehaald is blij en trots zijn. Zo werkt het. In de hier beschreven sfeer van duidelijke uitdagingen en erkenning van het behalen daarvan, zit niemand advertenties te lezen om te kijken of er ergens anders een paar duizend euro meer te verdienen valt. Het gaat helemaal niet om geld. De enige rol die geld wel kan spelen, is dat een significant te lage vergoeding soms als een echte maandelijkse belediging wordt ervaren. Ja, dan moet je daar toch even naar kijken, maar als het goed is, zul je daar nooit door worden verrast. Want financiële frustraties komen vanzelf in de fieldmanagementgesprekken aan de orde.
waar het om draait 31
robert walser
bijdrage tot de psychologie van het talent
Een talent moet vloeibaar zijn, niet stoffig, glad, niet hortend, maar het mag niet al te glad wegstromen, het moet diep en tamelijk zwaar zijn, maar het mag niet al te diep, nog veel minder mag het zwaar op de hand zijn. Het moet een zekere breedte en rust hebben, dat wil zeggen, het moet warm zijn, het moet zichzelf tot hitte kunnen opvoeren, maar het mag nooit hitsig zijn, nooit ruw, nooit plomp. Het moet koud zijn, doch het moet steeds warmte doen vermoeden, het mag nooit spits en dun zijn, maar wel fijn, en toch dat niet uitsluitend. Het moet niet sierlijk zijn, omdat sierlijkheid in de regel enkel als iets uiterlijks ervaren wordt, maar het moet oplettend en ordelijk zijn, dan is het vanzelf sierlijk. Het mag nooit heen en weer zwalken, hetzij dat het zichzelf opdraagt, om de dronkenschap na te bootsen, het moet vast zijn, maar het moet de hardheid vermijden, het moet vurig zijn. Het moet vrolijk en vlijtig zijn en bescheiden; als het aanmatigend is, is het zichzelf niet meer, maar is het iets anders en vreemds, het splijt, breekt in stukken en vervalt. Als het niet op ieder uur blijmoedig en vol vertrouwen aan zichzelf werkt, is het aanmatigend en zo goed als niets meer. Het moet vlug zijn, maar het mag nooit galopperen, het mag geen sprongen maken anders scheurt het inwendig. Als het echter sleept, is het ziek, dan sterft het langzaam. Het moet moedig zijn, moedig zijn betekent (voor het talent) hetzelfde als: nooit traag zijn, maar god behoede het voor de vlotheid, deze is blind en leidt naar afgronden, waaruit geen wegen van licht meer leiden. Het moet streng tegen zichzelf zijn, nooit ongenaakbaar tegenover anderen; het andere heeft altijd liefde en achting verdiend, wanneer het eigene zijn ogen altijd open had. Het behoort deemoedig te zijn, dat zal het altijd zijn, als het steeds bewust van zichzelf is. Het mag onbewust zijn, maar het mag dat niet willen, dat leidt tot verdomming en domheid grenst aan gemeenheid. Het moet voorzichtig en zuinig zijn, opdat het iets te geven heeft, als het uur van uitgeven daar is, maar het hoede zich voor bezitswoede en gierigheid, dat zijn eigenschappen die de woekeraar passen, maar het talent is door de goden bestemd voor liefhebben, meevoelen en geven. Het moet trots zijn en weten, dat dat het tegendeel van hoogmoedig is. Het moet moedig zijn, opdat het op ieder ogenblijk nog zin heeft om minderwaardige aanbiedingen af te slaan. Het moet van gevaar houden, het moet lijden. Het mag zich nooit aan het lijden onttrekken, anders vervlakt het, en dan lijdt het pas goed.
32
Een man hangt aan een tak in een boom. Zijn ijle, deinende figuur heeft de vorm van een lange doorbuigende tak. Alles in het beeld staat schuin alsof iemand het land, de bomen en de oever langs het water een zetje heeft gegeven. Of stond de camera die dit tafereel op zwart-witfilm registreerde op een wat onderuitgezakt statief? Onmogelijk, want het lichaam dat duidelijk moeite begint te krijgen met zich vasthouden, hangt loodrecht naar beneden. De man is als een instrument dat de richting van de zwaartekracht moet wijzen. Een stugge, verticale lijn in een woekerend landschap. Hij schopt af en toe met zijn benen om zijn bovenlichaam omhoog te stoten en zoekt met zijn handen tevergeefs betere grip rond de tak. De man onderneemt steeds minder om zich tegen zijn lot te verzetten en met zijn laatste krachten hangt hij gelaten boven het water. Krak, er breekt een tak af, hij grijpt in de lichtgrijze lucht. Krak. Hij valt. Vanuit de Kerkstraat in Amsterdam komt een man de hoek om gefietst, de Reguliersgracht op. Hij heeft een stevige vaart. Onder een hand klemt hij een bos bloemen tegen het stuur. Misschien is hij op weg naar een verjaardag, of een etentje bij vrienden. Maar dan wijkt zijn rechte baan over de gracht plotseling af, en hij fietst zonder enige aarzeling richting het water. Hij komt met zijn fiets los van de aarde, en is dan overgeleverd aan de zwaartekracht. Vanaf dit punt valt er niets meer te regisseren. De fiets duikelt met het voorwiel omlaag, en de man komt met fiets en al in het water terecht. De man is Bas Jan Ader (1942-1975), een kunstenaar die begin jaren zeventig allerlei breekpunten regisseerde, met zichzelf in de hoofdrol. Het is fysiek geen sterke man, niet een voor de hand liggende stuntman. Hij is eerder een sympathieke antiheld, die je tegen zichzelf in bescherming zou willen nemen als je een goed mens was. Maar de valpartijen appelleren aan een primitief genoegen de valpartijen te zien plaatsvinden. Op de tentoonstelling van Manifesta in San Sebastian, waar beide films worden vertoond, heb ik keer op keer gekeken hoe de kunstenaar in Broken Fall (organic) (1971) vanuit de boom
kopje onder ging in de rivier, en in Fall II (1971) met zijn fiets in het water plonsde. Hoewel de kunstenaar weigerde zijn eigen werk te interpreteren, en hij in het verlengde daarvan wellicht huiverde van andermans interpretaties, is het niet mogelijk om de werken sec te bekijken. Elk werk lijkt het andere te becommentariĂŤren, en elementen uit het leven van de kunstenaar dragen bij tot het totaalbeeld dat van de kunstenaar en zijn werk is ontstaan. Zijn laatste werk bevestigde bijvoorbeeld het idee dat de kunstenaar voortdurend op zoek was naar momenten waarop hij controle verloor. Het werk bestond uit een reis met een zeilboot vanuit Cape Cod, Massachusetts, richting Falmouth, Engeland. Deze reis zou het tweede deel vormen van de trilogie In Search of the Miraculous. Hij was van plan de oversteek te maken in 67 dagen. Op 9 juli 1975 is hij vertrokken en sindsdien wordt hij vermist. In april 1976 werd het wrak van zijn bootje Ocean Wave gevonden aan de kust van Ierland. Later is hij nog eens gesignaleerd in een rode Porsche in Moskou, waar hij meisjes zou hebben opgepikt zoals hij dat ook zou hebben gedaan in Los Angeles. Maar waarschijnlijker is dat de zeiltocht zijn laatste val vormde. Het mooie aan de val is dat die een natuurlijk en overzichtelijk verloop heeft. Het begint met evenwicht, een verloop van wankelen en het einde: de val. Zijn films houden op zodra de val heeft plaatsgevonden. Zijn films doen in structuur denken aan de opbouw van schooloefeningen in natuurkunde: bereken wat er gebeurt wanneer bal A met een vaart van x meter per seconde vanaf de oever van een rivier wordt gelanceerd. En hoe dramatisch de onderwerpen zelf ook zijn, door het onderzoekende, registrerende karakter van het werk blijft er een distantie van de kunstenaar ten opzichte van zijn onderwerpen aanwezig. Dat onderwerp is hij vaak zelf, hoewel je je kunt afvragen in hoeverre hij dat zelf eigenlijk is. Want hij figureert eerder als mens ten opzichte van zijn omgeving, onderhevig aan de wetten van de natuur, dan als individu dat we persoonlijk leren kennen.
bas jan ader hij valt. nee, hij valt. maria barnas
33
Zelfs wanneer we het breekpunt meebeleven waarop hij begint te huilen (I’m too sad to tell you uit 1971) weten we niet wat hier de oorzaak van is. Het maakt het werk tegelijkertijd open en gesloten. Fatalistisch en hoopvol. Want daar fietst de kunstenaar alweer. Met bloemen in de hand. Had Bas Jan Ader overal de gracht in kunnen fietsen? Daar kon ik alleen maar achterkomen door de plek te bezoeken. Ik ben stapje voor stapje de weg gevolgd waarlangs Bas Jan Ader langs het water fietste, om een aanknopingspunt te vinden met wat er destijds in hem omging. Misschien was er wel een spoor, had hij iets achtergelaten. Op de hoek van de Kerkstraat en de Reguliersgracht blijkt dat de jonge zwarte boompjes die op de film langs het water stonden, nu groot en groen zijn. In de jaren zeventig stonden er nog geen paaltjes. Het houtwerk van een enkele gevel heeft een andere kleur, maar verder is er niet opvallend veel veranderd. Ik weet niet of fietsers destijds ook al tegen het verkeer in mochten rijden, op weg naar de Weteringschans. Bas Jan Ader fietste in ieder geval met het verkeer mee, met het Amstelveld in de rug. Ik begin te vermoeden dat het een dagelijkse route voor hem was, zoals je hier veel mensen routineus van en naar hun werk ziet gaan. Een aantal zal zich wel eens afvragen: wat zou er gebeuren als ik niet naar mijn werk 34
ga, maar doorfiets naar ZuidFrankrijk? Zoals ooit in Bas Jan Ader het verlangen opkwam zijn stuur opzij te gooien. Omdat alles in de wereld samenspande om dat niet te laten gebeuren. Om de illusie te bewaren dat je als mens in controle bent van je eigen bestaan. Er gebeurde een aantal dingen op de Reguliersgracht, die zelfs als ik ze uit elkaar probeer te houden toch met elkaar een verband aangaan en een zekere betekenis krijgen; wellicht vergelijkbaar met de manier waarop elk nieuw werk van Ader de vorige werken in een ander daglicht stelde. Op de kade, op de plek waar hij in 1971 het water in fietste, vlak voor nummer 55, staat een auto met in de achterbak een fiets op zijn kant. Het stuur steekt in een ongelukkige houding omhoog. Een kleine zwarte vogel maakt een hoog geluid terwijl hij zich in het water laat vallen. En ik zie dat als je over de Reguliersgracht loopt, met je blik gericht op de bruggen die de Keizersgracht oversteken, de brug-gewelven ten op zichte van elkaar langzaam uit elkaar schuiven, tot een punt waarop het voorste het zicht op het achterste ontneemt. Daar laten de bruggen elkaar los en op dit breekpunt schoot Bas Jan Ader opzij, richting het water. Je kan zelf gaan kijken, naar dit vreemde monument voor de kunstenaar dat alleen bestaat uit een verschuivend perspectief. Daar gaat hij. Hij valt.
contragewicht Er is land dat ik met pijn verliet, Er is een land dat ik met pijn bewoon. Een derde land daartussen is er niet. Mijn leven volgt een zonderling patroon: Want waar ik heenga voel ik me niet thuis En waar ik thuis ben wil ik telkens weg. De grens wordt smal tussen geluk en kruis, Steeds minder denk ik wat ik hardop zeg. Ik heb, om aan dit noodlot te ontkomen, Een derde land verzonnen in mijn hoofd. Een land vertrouwd met leugens en fantomen. Aan diepgewortelde en zware bomen Hangen honkvast de loden trossen ooft Van al mijn vederlicht geworden dromen. gerrit komrij
35
managementsamenvatting andré meiresonne
bezieling dieper weten Bezieling... een groot woord. En toch, je kunt het dagelijks ervaren. Ik ben toch veel langer onderweg geweest, denk je misschien wel eens als je op de klok kijkt na een stevige wandeling. Of: heb ik dat geschreven? als je iets van jezelf terugleest. Dat gaat over ergens helemaal in opgaan. Openstaan voor inspiratie. Een diepere bron aanboren. En volledige overgave. Dat is bezieling. Bezieling begint met iets of iemand je volle aandacht geven. Daar helemaal bij betrokken zijn. Je verliest besef van ruimte en tijd. Daar kom je los van. Wat Albert Einstein al wist en aantoonde – de relativiteit van ruimte en tijd – kun je zelf beleven. De ruimte wordt groter, de tijd vertraagt. Je bent in het moment, komt los van waar je bent. Je weet wat je te doen hebt, je denkt er niet over na – je handelt vanuit een dieper weten. Er zijn geen ‘mitsen en maren’. Je voelt geen twijfel, geen angst. Je bent nergens bang voor, je doet het. Alles mag, en niets moet. Je voelt alle ruimte, en toestemming. En sterker nog: je voelt dat dit de bedoeling is. Het voelt goed, dit is wat er moet gebeuren – al begrijp je misschien zelf niet waarom.
hoe je hoofd in de weg kan zitten Bezield leven, dat wil iedereen toch? Als er één ding is wat daarbij in de weg kan zitten is het je hoofd. Bij seksualiteit kun je het goed merken: het gevoel verdwijnt als je in je kop zit. Dan kun je wel leuke dingen verzinnen maar ondertussen voel je minder, het wordt bedacht. En bedachte seks is niet erg bevredigend. Je gaat niet echt op in het vrijen, niet echt op in elkaar – je bent niet echt samen. Je komt niet in die tijdloze, grote ruimte.
gebruik je hoofd waarvoor het bedoeld is Je hoofd is de grootste belemmering om je echt en diep te verbinden. Want je verbinden met iets of iemand doe je met je gevoel, met je hart – niet met je hoofd. Als je bezield wilt leven: zet uit dat hoofd! Gebruik je hoofd waarvoor het bedoeld is: om helder te denken, als het nodig is. Zet die pc daarboven aan als het echt nodig is. Gebruik je hoofd als tekstverwerker, als routeplanner, als spreadsheet, als agenda. Laat je hoofd je leven niet overnemen. Je bent zo veel meer dan die ene overbelaste linkerhersenhelft. 36
van moeten naar mogen Je hoofd is de grootste belemmering om bezield te leven. In je hoofd zetelt je ego. En dat wil zich groot houden en blaast zich graag nog wat op. In je hoofd zitten je angsten, je belemmeringen, je drempels, alle ‘mitsen en maren’. In je hoofd zitten al die stemmetjes die zeggen ‘kan niet, mag niet’. In je hoofd zit hoe het hoort: wat je allemaal moet, en wat je allemaal niet mag. Maar van wie eigenlijk? Van wie mag jij niet doen wat je eigenlijk het liefste zou doen? Van je vader en je moeder? Hoezo, je bent toch volwassen? Van je partner? Hoezo, je bent toch een zelfstandig mens? Van je kinderen? Hoezo, jij hebt toch ook een leven? Van je werkgever? Hoezo, dan zoek je toch een andere werkgever? We zijn geneigd om ons dagelijks ‘moeten’ en ‘niet mogen’ te wijten aan anderen. Maar vraag het eens aan die anderen, je zult er nog van opkijken! Van hen hoeft het misschien wel niet, probeer het eens! Misschien blijkt dat je het zelf in stand houdt...
waar gaat je hart naar uit? Bezieling, bezield zijn is iets dat je jezelf toestaat. Daar gaat een ander niet over. De enige die daar over gaat dat ben jij. Je kunt er een ander ook niet de schuld van geven als het jou aan bezieling ontbreekt. Je kunt een ander er ook niet om vragen, niemand kan het je geven. Je kunt het wel aan jezelf geven. Tenminste, je kunt je er voor openstellen. Je kunt er de omstandigheden voor creëren. Door te voelen waar je hart naar uit gaat, waar je warm voor loopt. Door jezelf toe te staan te doen wat je het liefste zou doen, waar je echt blij van wordt. Door het risico te nemen dat niemand je meer nodig heeft of nog interessant vindt. Door de kans te lopen dat je helemaal blut raakt. Door jezelf de vraag te stellen: wat is het ergste wat me kan gebeuren? ‘Voel je angst, en doe het toch,’ zoals een grote geest ooit zei.
niet denken maar doen Kunstenaars, musici, sporters, die weten van bezieling. Voorbeelden? De ‘onmogelijke’ goal van Marco van Basten in de finale van het EK Voetbal in 1988. Zijn eigen verbazing en het plezier dat de bal erin zat. Hoe hij nog een keer achterom keek, hoe Rinus Michels vol ongeloof naar zijn hoofd greep. Of het ‘Ik rotzooi maar wat an...’ van Karel Appel. Dat meende hij echt: hij dacht er niet over na, hij schilderde – vol overgave en gedrevenheid. Zoals een collegamuzikant over Bob Dylan zei: ‘He can’t help what he’s doing. I mean he’s got the Holy Spirit about him. You can look at him and tell that...!’ Dat is bezieling. Maar vraag het niet aan hen. Ze zullen zeggen: ‘Waar heb je het over? Ik doe het gewoon.’ En dat is de clou: ze denken er niet over na, ze handelen. Als Marco van Basten had nagedacht dan had hij de bal aangenomen en een voorzet gegeven naar de opkomende Ruud Gullit. Dan was de mooiste Oranjegoal ooit er nooit geweest. Voel je angst, en doe het toch.
Je instinct is Je vertrouwen en Je enige echte identiteit rutger hauer 37
de bal De bal was weer eens rond en heeft een hoger vlucht genomen dan de bekeken pass waar jongetjes van dromen. Nu ligt hij in de goot, door daken ingesloten. Wie heel lang naar hem kijkt raakt net zo afgerond, zo in zichzelf besloten. j. eijkelboom
38
39
ivonne zijp: de ridders van de ‘schone kunsten’ In de buitenwereld wordt vaak gesproken over de kunstcollectie van een bedrijf, maar de mensen die de werken aankopen komen zelden in beeld. Daar wilde Ivonne Zijp met deze fotoserie eens verandering in brengen. Een aantal curatoren van bedrijfscollecties is gevraagd te poseren naast hun favoriete of hun meest omstreden aankoop. Ivonne Zijp: ‘Het klinkt wat romantisch wellicht maar in mijn ogen zijn deze curatoren strijders of ridders van de kunst. Zij hebben een enorme liefde en aandacht voor kunst en willen dat bij een groter publiek bekend maken. Door werken te kopen houden zij onder andere ook het kunstenaarsschap in stand.’
experts die uitdagen Als kenners op het vakgebied schaffen de curatoren volgens Ivonne Zijp vaak werken aan die historisch van betekenis zouden kunnen zijn en die in de huidige tijd uitnodigen tot gesprek. ‘Het gaat meestal om werken waar je over na kunt denken, die grenzen verleggen. Een kunstwerk is een vorm van communicatie, anders dan met woorden. Als expert kijken de curatoren dieper en vaak maken zij een vertaalslag naar de medewerkers door de werken te beschrijven en de mogelijke betekenissen te duiden. Sommige werken zijn heel geliefd in een bedrijf, en andere wil niemand op de kamer hebben omdat ze te heftige emoties oproepen. Curatoren laten zich door kritiek natuurlijk niet meteen van de kaart brengen. Daar zijn ze te slim voor.’
de betekenis van kunst en de kunstenaar Curatoren bekleden volgens Ivonne een tussenpositie: zij begrijpen deels de kunstenaar maar ook het bedrijf waarvoor zij werken. ‘Bedrijven die kunstcollecties aanleggen verbinden die vaak met een filosofie van het bedrijf. Kunstenaars zijn nergens aan gebonden, en nemen dus een eigenzinnige positie in. Zij zijn professionele beeldenmakers die vaak een nieuw perspectief bieden op de wereld. Een echt interessant werk heeft meestal drie of vier lagen waarop het begrepen kan worden. De ongeduldige kijker ziet er maar één. Daarom is het mooi je te verdiepen in een kunstwerk, kunst intensiveert de beleving.’
beeldtaal roert het gemoed ‘Beeldtaal is altijd subjectief. Ons visuele denkvermogen werkt sneller dan dat je de betekenis omschrijft met woorden. Je affectie voor een werk zegt meer over de kijker dan de maker.’ Ivonne vindt kunst een krachtig en noodzakelijk medium binnen bedrijven. ‘Het is een vluchtroute uit de praktische wereld van woorden, getallen, categorieën, taakverdelingen en functies. Kunst spreekt het intuïtieve voelen aan, het is zonder dwang of nut, het gaat over betekenissen die je heel diep kunnen raken. Wanneer je spreekt over kunst leer je elkaar op een hele andere manier kennen.’ 40
Ivonne Zijp is beeldend kunstenaar en fotografe.
hans meijs, interpolis petra morenzi binnen op 13, 41 1995
alexander strengers, de nederlandsche bank rachid ben ali zonder 42titel, olieverf op doek, 2003
corrie, aegon
alexander strengers, DNB 43
hester alberdingk thijm, akzo nobel
herbert jan hijmersma, van lanschot bankiers 44
nadia naveau smackwater jack, 2003
dorry reuling, arcadis otto snoek tattoo, 1966
Herster, Akzo Nobel 45
herbert jan hijmersma, van lanschot bankiers anthonie waterloo ets, ca. 461640
alexander strengers, DNB
herbert jan hijmersma, van lanschot bankiers 47
esther hartzema, rabobank inez van lamsweerde me kissing 48 vinoodh (passionately), 1999
dorry, arcadis
esther, rabobank 49
pietje tegenbosch, abn amro liet heringa, maarten van kalsbeek marcks jumping chinese, to be stored laos style, 2004 50
esther, rabobank
sietske van zanten, ing marianne aartsen het meisje en de haas, het verwijlen van de haas, 2005
Pietje, abn ambro 51
enny verhey, delta lloyd groep rik meijers, laatste 52mirakels en instructies, 2004
53
corrie van der veen, aegon
54
stephan balkenhol, paar, 1999
vermoeidheid Als wij, de grote mensen, moe zijn Van het praten met elkaar, Als wij moe zijn van het slapen Met elkaar, het wandelen En handeldrijven met elkaar, Het tafelen en oorlog voeren Met elkaar, als wij zo moe zijn Van elkaar, van het elkaren Van elkaar, dan zetten wij de kat Op onze schouder, gaan de tuin in En zoeken de kinderstemmen achter De hoge hagen en in de boomhut. En zwijgend leggen wij onze vermoeidheid In het gras, en de jaren die zwaar En donker sliepen in de zoom Van onze jas ontbloten zich daarboven In een jongenskeel en dansen op En neer in een vochtige meisjesmond. Als wij, de grote mensen, moe zijn Van het praten, Van het praten, Van het praten met elkaar, Gaan wij de tuin in en verzwijgen ons In de kat, in het gras, in het kind. leonard nolens 55
alexander rinnooy kan en diederik zijderveld
laat onderwijs excelleren
Individuele talentontwikkeling moet centraal komen te staan in het onderwijs. Daarbij gaat het niet alleen om de traditionele schoolse vaardigheden, maar om een breed begrip van talent. Alleen op die manier kan Nederland zijn vooraanstaande internationale positie behouden. Individuele talentontwikkeling vergt dat scholen veel meer dan nu de vrijheid krijgen om hun eigen onderwijs in te richten. Op vele internationale onderwijsranglijstjes, waarop bijvoorbeeld taal- en rekenvaardigheden van scholieren worden vergeleken, scoort Nederland heel behoorlijk. Toch is dat geen reden om tevreden te zijn met ons huidige onderwijs. Ons stelsel is al te sterk gericht op het halen van een homogeen eindniveau. Bovendien onderwijzen wij vooral de traditionele schoolse vaardigheden. In de huidige samenleving hebben we alle beschikbare individuele talenten nodig. En daarbij gaat het niet alleen om rekenen en taal, maar ook om creatieve, artistieke, sociale, sportieve en andere talenten. Ontwikkelen van ieders unieke talenten, naar ieders maximale mogelijkheden, moet dan ook de primaire doelstelling worden van ons onderwijs. Verschillen in talent verwijzen dan vooral naar kansen voor de betrokken individuen in plaats van naar zo snel mogelijk weg te werken onrechtvaardigheden. Het huidige Nederlandse onderwijs, 56
met sterke centrale voorschriften voor vorm en inhoud en een sterk centraal toezicht van de Inspectie, geeft weinig mogelijkheden aan scholen om met maximale creativiteit in te spelen op verschillen in talenten van leerlingen. Om deze situatie te doorbreken, heeft het vorige Innovatieplatform eerder in een advies bepleit om op korte termijn experimenten te starten met tijdelijk regelarme scholen. Scholen die zulke onderwijskundige experimenten willen uitvoeren, moeten – na het indienen van een goed plan met waarborgen voor het afleggen van horizontale verantwoording aan stakeholders, zoals ouders, werkgevers en andere scholen – voor een periode van enige jaren vrijgesteld kunnen worden van veel van de bestaande regelgeving en van het doorlopende verticale toezicht door de Inspectie. Een belangrijk principe van het huidige stelsel heet ‘gelijke kansen voor iedereen’. Maar het huidige egalitaire stelsel zet vooral in op gelijke uitkomsten, en dat gaat gepaard met hoge lesuitval voor die leerlingen die het gemiddelde niveau niet aankunnen en met verspilling van talent voor diegenen met bovengemiddelde aanleg. Een onderwijsstelsel dat individueel maatwerk tot uitgangspunt maakt, kan veel beter tegemoetkomen aan het principe van gelijke kansen voor iedereen.
Ook het toestaan van naar winst strevende scholen kan tot kwaliteitsverhoging leiden. Natuurlijk moet een dergelijk zogenaamd open bestel met waarborgen omgeven worden, maar alleen experimenten van enige omvang kunnen uitsluitsel geven. Die experimenten moeten we dan ook ruimhartig toestaan. Het is aan het nieuwe kabinet om deze en andere veranderingen alle ruimte te geven. De weg daarnaartoe is niet het maken van nieuwe regels, maar eerst het onder voorwaarden afschaffen van veel bestaande regels, een stap die haaks staat op een traditie van gedetailleerde parlementaire bemoeizucht met het onderwijs en alleen al daarom veel inspanningen zal vergen. In Nederland bestaat grote aarzeling om met zaken van waarde te experimenteren. Onze conclusie is nu juist dat het onderwijs te belangrijk is om er niet mee te experimenteren. Die experimenten worden mede gerechtvaardigd door maatschappelijk vertrouwen in de passie en professionaliteit van zovelen die in het onderwijs werken, en die ruimte zoeken om ook hun eigen talenten maximaal in dienst te stellen van de toekomst van hun leerlingen. Nieuwe regels leiden niet naar betere kwaliteit. Schaf veel bestaande regels af.
tafel Waar Waar Waar Waar Waar Waar Waar Waar Waar Waar Waar Waar Waar
groter niet als beter wordt gezien. beperking een openbaring is. niet geprobeerd wordt de oorsprong te verhullen. hoop geen strategie is. geen bagger zanikt. grote antwoorden op kleine vragen worden geformuleerd. men niet blind is voor de balk in eigen oog. het gaat om het goede, het ware en het schone. de geest steeds opnieuw in de grondverf wordt gezet. pogingen uitdijen tot een spoor van fragmenten. de aarde, de boom, de tak en het blad aan bod komen. wolkenloosheid en glans het nu bepalen. het verleden voor ons en de toekomst achter ons ligt.
tobias oude lansink
57
schoonheid van organisaties: make-over of nieuwe dimensie? caroline van der linden
Kunst is verbonden aan schoonheid. Kunst kan als mooi of juist als lelijk ervaren worden. ‘Lekker lelijk’ is tegenwoordig weer mooi, omdat het schuurt en ons wakker houdt. Als kijker sta je in een bepaalde relatie tot kunst en krijg je er de kriebels van: walging, vervoering, een heel palet aan emoties. ‘Een duur behangetje’ zegt iemand tegen haar broer die stralend naar zijn net aangeschafte abstracte schilderij kijkt. Het ervaren van schoonheid is meestal heel individueel. Voor de een is kunst opvulling van een lege wand. Voor de ander de hoogste inspiratie. En soms wordt een esthetische sensatie gemeenschappelijk ervaren: wanneer een orkest boven zichzelf uitstijgt en de sterren van de hemel speelt. Wanneer alles klopt lijkt het alsof de muziek ‘ego-ontstijgend’ is: in eenheid, connectie en flow met alles (aldus Mathieu Weggeman). Onvergetelijk, schitterend, uniek.
waardevolle dimensie van de organisatie Die flow bepaalt schoonheid. Het is een begerenswaardige staat-van-zijn, zowel persoonlijk als voor de organisatie. Als iedereen zou werken als het ‘sterrenorkest’ dan werken ze beter, blijven ze langer, lijken ze gelukkiger. Kortom: de organisatie stráált. Hoe kan een leider die flow organiseren en zijn organisatie mooier maken? Na jaren focus op reorganisatie, uitbesteding, efficiëntie en aandeelhouderswaarde lijkt er bij de huidige generatie leiders en ondernemers behoefte aan een zinvollere en waardevollere motivatie voor ondernemen. Op zoek naar een kwalitatieve waardevermeerdering voor individu, bedrijf en maatschappij. Het geweten heeft al vele leiders de weg gewezen naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bankiers die huizen bouwen in Afrika of op vrijdagmiddag voorlezen op scholen in de Bijlmer. Young executives die gedurende twee weken werken aan het bedrijfsmatig organiseren van ontwikkelingsprojecten in Afrika. Het effect kan schitterend zijn: bevlogen medewerkers die nieuwe vraagstukken diepgaand oppakken en voor intrinsieke waardeverhoging zorgen. Een stap richting ‘schitterend’ organiseren. Als flow de schoonheid van de organisatie beïnvloedt, schoonheid leidt tot betere resultaten en kunst per definitie bestaat bij de gratie van het scheppen van schoonheid, lijkt een brug tussen kunst en organisaties bijna vanzelfsprekend. Hoe zou kunst als ‘gereedschap’ de leider kunnen helpen bij het ontwikkelen van schoonheid in zijn organisatie? 58
van excessieve versieringen tot essentie Veel organisaties hebben kunstcommissies die zorgen dat kunstwerken het gebouw en de kamers van de directie aankleden. Soms draagt die kunst bij aan de cultuur en strategie van de organisatie (het klopt). Soms is het slechts buitenkant: een ‘make-over’ (het klopt niet). Er zijn helaas genoeg schaamteloze voorbeelden van consumptieve, excessieve versieringen van mens en organisatie die eerder ‘ontzielend’ werken dan bijdragen aan intrinsieke schoonheid. Een directeur van een zorgonderneming had op zijn kamer vier kopieën van schilderijen van Miro hangen. ‘Die waren over, ik heb er eigenlijk niets mee want ze zijn me te chaotisch.’ Op de gang, letterlijk ‘terloops’, hingen ontroerende portretten van bewoners (zwart-witfoto’s). Zou het kunnen dat er andere, essentiëlere gesprekken ontstaan als deze portretten in de kamer van de directeur zouden hangen? Een manager die inspiratie vindt in een Cobra-achtig schilderij: ‘Ik ben weliswaar kleurenblind, maar ik voel wel de variatie, het minder rechtlijnige en het intuïtieve.’ Door anders te kijken en een andere ‘taal’ kan hij beter aangeven wat hij wil en waar hij naartoe wil.
een dansende ster baren Yellow Fellow (YF), de grootste particuliere verzameling van abstracte kunst in Nederland, gaat een stap verder. YF heeft als missie om met behulp van abstracte kunst, filosofie en wiskunde leiders te inspireren en te helpen met ‘anders denken, gewoon doen’. Abstracte kunst, geometrisch of lyrisch, leert je anders te kijken naar en denken over de realiteit. Zoals veel abstracte kunstenaars zich laten inspireren door de natuur als realiteit en van daaruit de essentie, kern of ziel van het wezen ontdekken en vastleggen in abstracte beeldtaal. Geen rekening houden met de buitenkant (façade, make-over) maar doordringen tot de intrinsieke schoonheid, met je intuïtie als raadsvrouw. Waarom is dit van belang voor leiders? Anders denken helpt bij écht vernieuwend en innovatief ondernemen. Terug naar de essentie om vooruit te gaan, ‘…en een dansende ster durven te baren’ (Nietzsche). Klinkt mooi, maar er zijn een paar kanttekeningen. Vaak wordt de essentie vaag of te algemeen verwoord. Letterlijk hebben we hier nog taal – in woord en beeld – te ontwikkelen. Een zorg is ook dat de queeste naar schoonheid van organisaties meer een truc zal worden (we huren even een kunstenaar in) dan een essentiële gedachte en ‘zijnsgoed’. Daarnaast helpt de beeldvorming over kunst ook niet. Kunst is door de eeuwen heen gezien als iets dat overbodig of extra is. Je investeert er pas als laatste in, als je geld over hebt of om te laten zien dat je ‘bezit’, zonder visie op wat je aanschaft. Kunst lijkt vooral commercieel en consumptief te worden.
ruimte gezocht Wat wel? Waar begint schoonheid in organisaties? De kans is groot dat de essentie en schoonheid niet meer te zien zijn door al het overbodige dat we in de loop der tijd hebben verzameld en georganiseerd. En dat ons aardig in de weg zit om fris te vernieuwen. Dat we door alle dagelijkse ballast en patronen denken in meer van hetzelfde in plaats van anders en abnormaal. Het wordt tijd voor een grote opruimbeurt. Weg met overbodige ballast! Opruimen tot de essentie overblijft. Dié zaken overhouden waar je nog van in beroering raakt. De organisatie ervaren als kunstobject, waar je door geraakt kan worden. Werken in een bedrijf als in een flow: met lichtheid, tijdloosheid en een eindeloze gedrevenheid gaan voor mooi resultaat. Dus niet lean and mean (efficiëntie) maar leeg en ruim (essentie). Een organisatie waarin hard en effectief gewerkt kan worden, met in de kern een vrijplaats of agora, waar je als tijdelijk ‘vrijgestelde’ tijdloos kan filosoferen en autonoom creëren. Waar er weer ruimte is voor intuïtief dromen over wat er echt toe doet en waar het echt om draait. En ook over wat niet meer is. Vanuit deconstructie komt constructie. Eerst zichtbaar afbreken en vervolgens de ruimte laten om iets nieuws en moois te laten ontstaan. Iets essentieels, zonder overbodigheden. Applaus voor het witte doek! Chapeau voor de lege agenda! Wie durft? 59
totaal witte kamer Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal de kamer wit maken, nu, nooit meer later en dat wij dan bijna het volmaakte napraten alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven witter dan, samen – gerrit kouwenaar
60
een biotoop voor de kunst
bernard dewulf
over insel hombroich
Veel kunst huist in musea. Dat is nu eenmaal zo. Musea moeten die kunst bewaren en laten zien. Al te vaak laten ze te veel zien, bijvoorbeeld omdat ze niet durven te kiezen. In dat soort musea loop ik na een uur of wat al te zoeken naar de uitgang. De onmatigheid is mij dan ondraaglijk. Er bestaat een museum waar ik moeiteloos uren kan doorbrengen. Het is dan ook geen museum. Het heet wat vreemd Insel Hombroich en heeft geen UITGANG-bordjes. Er is kunst te zien, maar met mate, op de maat van mens en ding. Insel Hombroich is een uitgestrekt, enkele hectaren groot natuurgebied ten zuiden van Düsseldorf, in het drukke en vervuilde Ruhrgebied dus. Zoals de naam aangeeft is het een eiland, dat wordt omvloeid door de Erft, een zijrivier van de Rijn. Het is vele beekjes, wadjes en moerasjes rijk. Daartussenin zijn paden aangelegd, die leiden naar gebouwen waarin kunst en ‘oude voorwerpen’ worden tentoongesteld. Beter gezegd, ze worden er gewoon getoond. Ze kunnen het er goed met elkaar vinden. Initiatiefnemer en eigenaar van het Insel is de Duitse zakenman KarlHeinrich Müller. Die verzamelde al ruim twintig jaar kunst en antieke voorwerpen toen hij in 1982 bij Düsseldorf een vervallen landgoed met bijbehorende, verwilderde landschapstuin kocht. Eerder had hij tevergeefs gesproken met overheden en musea om zijn collectie, die uit zijn huis en zijn kantoor puilde, onderdak te verschaffen. Müller kocht er nog enkele aanpalende stukken land bij en kon beginnen met de aanleg van zijn eigenzinnige museum. Daartoe werkte hij samen met zijn vrouw, de kunsthistorica Kitty Kemr, de beeldhouwer Erwin Heerich en de schilder Gotthard Graubner. Heerich ontwierp de gebouwen, Graubner besliste hoe de kunst aangebracht moest worden en een landschapsarchitect ontfermde zich over de natuur. Die ontwikkeling nam jaren in beslag, en nu nog wordt er in Insel Hombroich voortgedacht en -gewerkt. Omdat een museum nooit af kan zijn. Insel Hombroich laat zich niet zomaar vinden. De bewegwijzering erheen is zuinig aangebracht, maar eenmaal binnen beschikt de bezoeker over een duidelijke plattegrond. Ik ben een tussen het groen verborgen metalen trap afgedaald, heb trouw het eerste grindpaadje gevolgd – en sta al meteen voor het eerste raadsel, de zogenoemde Toren. Zoals de andere gebouwen in Insel Hombroich oogt de Toren streng geometrisch, Bauhaus-achtig, en is hij opgetrokken uit baksteen. Hij fungeert als een poort, als de eigenlijke ingang. Ik mag er, zoals ook de plattegrond aangeeft, doorheen gaan, maar dat moet niet. Ik kan er ook omheen wandelen, en pas wanneer ik gerustgesteld ben binnentreden – via een van de vier glazen deuren. Binnen is het volstrekt leeg, alles is er wit: zowel de muren als de marmeren vloer. Dit museum begint met een lege ruimte, dat bevalt mij. Kinderen zetten hier, vanwege de echo, graag een keel op. Ze hebben gelijk, het gebouw nodigt ertoe uit. Het hele museum nodigt uit tot spontaniteit, althans de beschaafde vorm daarvan. 61
Diezelfde kinderen worden daarna trouwens weer opmerkelijk stil. Hoewel niets of niemand, geen bordje of geen suppoost, dat eist, wordt in Insel Hombroich zelfs op de paden gedempt gesproken. Niet uit een heilig respect, maar omdat de omgeving daar onwillekeurig aanleiding toe geeft. Na de Toren daagt mij al enigszins wat hier aan de hand is. Zo ver als het oog reikt is er groen, maar hier en daar vertoont zich het milde baksteenrood van een stukje gebouw. Daar moet ik nog komen, al zie ik voorlopig niet hoe. Het beste is de stippellijnen op de plattegrond te volgen - de eerste waterhoen is al voor mijn voeten teruggevlucht naar zijn bijna onzichtbare vliet vlak naast het smalle pad. Dat pad leidt – rechtstreeks of via een omweg, zoals ik verkies – naar het eerste bevolkte gebouw, het Labyrint. Ook dit, door een strakke haag omgeven bouwwerk is geometrisch opgevat, en ook hier is de binnenkant helemaal wit. Het enthousiaste licht dat er hangt komt erin door de hoge wijdopenstaande metalen deuren, maar vooral door het matglazen dak. Het Labyrint is het hoofdgebouw van Insel Hombroich en laat duidelijk zien wat de makers voorstond. Schijnbaar staat en hangt hier van alles door elkaar. Toch is het tegendeel waar. In de ruime vierkante zalen worden eeuwen gerespecteerd en tegelijk genegeerd. Er is werk te zien uit onze eeuw naast stokoude voorwerpen. Dadaïstische collages hangen in de buurt van primitieve voorwerpen. Maar vooral één zaal is waarlijk prachtig. Archaïsche beeldjes, waaronder een betoverende groep oud-Chinese sculptuurtjes, en busten staan er, op witte sokkels, geordend verspreid over de grote ruimte. Aan de muren hangen abstracte doeken, sommige in rustige, andere in helle kleuren. Een groter contrast is moeilijk denkbaar. Het wonderlijke is dat het geheel volkomen harmonieus oogt. Kenmerkend voor Insel Hombroich is het ontbreken van naam- en dateringsbordjes. Dat is een vingerwijzing naar het snobisme dat zoveel van wat met kunst te maken heeft verpest. Idolatrie is hier niet aan de orde, hiërarchie evenmin. Het enige wat telt zijn schoonheid en tijdloosheid. Hoewel, je weet het in Insel Hombroich nooit. De naamplaatjes mogen dan ontbreken, op de achterkant van de plattegrond staan de kunstenaars wel vermeld (voor wie het wil weten: in het Labyrint zijn onder meer Schwittersen, Arpen, Fautriers, Picabia’s te zien en het museum heeft elders nog grotere namen). Hun werken worden niet bewaakt en vooral: de tijd krijgt, zeker in zijn gedaante van klimaat, vrij spel. Op de dag dat ik er ben is het snikheet, de eenden glijden lusteloos rond op de wadjes, maar alle deuren staan overal wijd open. De dertig graden teisteren verf en hout, het roekeloze licht tast de tinten aan – geen klimaatregeling, geen gordijnen, geen kunstlicht doet er wat aan. De baas van het museum vindt dat geen probleem. ‘Ook een mooie vrouw verandert,’ zegt Müller. Kunst is voor hem niet iets eeuwigs, net zomin trouwens als zijn eigen museum dat is. Menig kunstminnaar zal in Insel Hombroich zijn delicate tenen bij elkaar knijpen bij het zien van het vele craquelé op sommige doeken en de talrijke barsten in de houten sculpturen. Toch heerst hier geen anarchie. Zoals de architectuur in toom gehouden en de kunst gearrangeerd is, zo wordt ook de natuur in zekere mate bedwongen. Al is de vegetatie grotendeels natuurlijk – distels, netels, duizendblad, brem, grassen allerhande – overal zijn aangeplante stukjes flora te zien. Een bosje wassende berken of acacia’s, een stukje weg omzoomd door jonge kastanjebomen, een half onderhouden siertuintje, en plukjes of perkjes of velden vol bloemen te midden van het uitbundige groen. In een vijvertje drijft een onberispelijk tuintje waarin zomaar een vaas is neergezet. Zomaar. Ik heb het wel vaker gedacht in dit oord van zorgvuldig bedachte achteloosheid. Dat is de paradox van Insel Hombroich: in dit museum is alles even toevallig als het dat niet is. Het bewaart het niet-bewaren, het stelt het 62
niet-tentoonstellen tentoon. Het is net zo artificieel als het dat niet is. Dat heeft uiteraard van doen met de combinatie natuur en kunst, en met de onmuseale opzet, maar ook met de onnadrukkelijke manier waarop de bezoeker door onderling verschillende ervaringen geloodst wordt. Hier loop ik niet tegen de kunstmuren op, hier word ik met zachte en vakbekwame dwang ertoe bewogen stil te staan – zowel bij een propvolle tros hortensia’s als bij een eeuwenoud terracotta beeld dat bien etonne figureert naast een fel fluorescerend abstract schilderij. Ik ben in Insel Hombroich niet vrij, uiteraard niet. Ik ben zeker niet vrijer dan in een normaal museum. Ik moet net zoveel kijken en opnemen, maar ik word niet onophoudelijk beloerd en bevolen door die veelogige muren. Ik kom beetje bij beetje te weten waar ik heen ga. Ik kan voorbeeldig de uitgestippelde route volgen, van gebouw 1 tot 16, maar net zo goed kan ik in tegengestelde richting of kriskras lopen. Ik kom groepjes vazen tegen, marmeren en ijzeren sculpturen, een in lood gestoken boom, grapjes maar ook ernstiger bedoelde artefacten en ruim voldoende banken - zelfs een met bakstenen gemetselde stoel naast de beek. Daar kan ik allerburgerlijkst gaan zitten mijmeren en, waarom niet, de dingen laten indringen. Zeker de grote dingen: de zeven imposante Khmer-koppen die in de langwerpige Orangerie grootogig op een sokkel staan te staren, of de al even kolossale, ruw uit rotsblokken gehouwen hoofden die in een soort magische cirkel gezet zijn bij Anatol’s Haus. Niet in alle gebouwen wordt kunst getoond. Bij een hut op een bank onder een oeroude, spinvormige den, waarin voedsel voor de vogels is opgehangen, heb ik als voor het eerst naar mussen, mezen en roodborstjes zitten gapen. Ik denk dat Insel Hombroich precies dat wil bereiken: als voor het eerst. En dat is niet gemakkelijk. Het lukte mij min of meer met Rembrandt. In het Slakkenhuis hangen etsen van hem voor het grijpen, er zit zelfs geen glas voor. Net zomin als voor de tekeningen en aquarellen van Brancusi, Cézanne, Klimt, Giacometti. Als vanzelf kwam ik dichterbij. Maar in een volgend gebouw word ik opnieuw op afstand gedwongen – door de monumentale, vele vierkante meters beslaande schilderijen van Norbert Tadeusz. Ze hangen in een van de laatste en meest indringende ruimten. Die is uitzonderlijk hoog, andermaal volledig wit en gevuld met veel licht dat begerig door het glazen dak valt – bijna aanvalt op de machtige doeken, die veel wriemelend en ontluisterend naakt laten zien. Een kathedraal, bedenk ik wanneer ik op de marmeren vloer zit en, mus-klein, naar boven kijk. Even later, in de hoger gelegen ruimte van weer een ander gebouw, zit ik op kussentjes naar beneden te kijken. Ik kan er een deel van het museum overschouwen. Ik zie opnieuw het begin, de Toren, maar nog niet wat volgt. Bijvoorbeeld gebouw 13. Binnen staan die ijle, immer blauwe dingetjes van Yves Klein fel te schutteren, buiten schitteren tientallen geestdriftig bloeiende ranonkelstruiken. Het lijkt wel of hun spetterende geel, op klaarlichte dag, het gebouw dat ze omgeven verlicht – als een aura. Het is een van de geheimen van Insel Hombroich: hoe alles op alles afstraalt, van een rododendronstruik op een nabije witmarmeren sculptuur, van witte muren op zwarte beelden, van het volledige licht op de onvolledigheid van alles. Waardoor alles intenser gaat bestaan. De manier waarop mij hier kunst wordt getoond is juist. Vanzelfsprekend is het niet de enig mogelijke wijze, maar ze mag als voorbeeld dienen voor veel muffige musea. De zinnelijkheid die hier heerst is een geschikte biotoop voor tentoongestelde kunst. Geen zielloos volgestouwde zalen, maar zinderende ruimten waar het licht, om het zo eens te zeggen, thuis kan komen. Soms gebeurt dat in Insel Hombroich onmatig, soms matig, soms regelmatig. Dat lijken me goede verhoudingen. En ook het licht kan zich daar zo te zien in vinden. Zoals het hier de kunst mag komen bijlichten – het is benijdenswaardig.
niets bestaat dat niet iets anders aanraaKt jeroen brouwers 63
paul schnabel
museumkunst
in een gesprek met koos de wilt
64
Ik heb veel bewondering voor mensen die heel traditioneel werken. Wat de figuratieve schilder Henk Helmantel maakt, vind ik buitengewoon knap. Ook het werk van Matthijs Röling vind ik fantastisch. Het kan me niets schelen of de officiële pers vindt dat dit niet kan. Ik vind het gewoon heel erg mooi. Veel officiële moderne kunst vind ik hoogstens decoratief of gewoon lelijk en onprettig. Francis Bacon bijvoorbeeld vind ik indrukwekkend, maar ik moet er niet aan denken om ermee in een interieur te leven. Dat is te veel, te indringend en te dramatisch. Het is ook heel mooi, maar het is pure museumkunst. We lijken soms zelfs in een wedstrijd te zijn beland tussen een bepaald type kunstenaar en een bepaald type museum. De race is wie nog grotere werken kan maken, waardoor de musea nog grotere gebouwen moeten zoeken. Eerlijk gezegd heb ik het wel een beetje gehad met zo’n plaat staal in een zaal. Zo’n jaar of twintig geleden zag ik in Keulen op de expositie ‘Westkunst’ een bij elkaar geveegd hoopje dennennaalden van Joseph Beuys. Ik stond erbij en dacht: maar ik ben toch niet gek! Ik ga toch niet kijken naar wat ik thuis in mijn eigen tuin bij elkaar kan vegen?’ Die kunst doet me niks, behalve dan dat ik er geïrriteerd van raak. Dat heb ik nu ook weer bij de Tate Modern: een gigantisch gebouw waarbij ik het gevoel heb alsof ik in een winkelcentrum ben. ledereen loopt er door, niemand staat nog stil. Het is daar interessanter om naar de mensen te kijken dan naar de kunstwerken. Wat je daar ziet is ‘kunstkunst’ voor een hele kleine elite die zichzelf iets wijs heeft gemaakt. Ik heb overigens ook niet zoveel met de negentiende-eeuwse schilderkunst. Het is veel van hetzelfde. Veel is bovendien ontoonbaar geworden, opgezwart, met een sombere zware uitstraling, een beperkte voorstellingsrijkdom en thema’s die elke keer weer terugkomen. Het beste werk van Mesdag heeft echt allure, maar ook een goede schilder als Isaac Israëls heeft ook ontzettend veel confectiewerk gemaakt voor de markt. Veel abstracte schilderkunst vind ik heel erg gedateerd. Als ik in het Stedelijk of het Haags Gemeentemuseum loop, krijg ik vaak een onprettig jaren vijftigen zestig-gevoel. Veel abstracte kunst heeft weliswaar een decoratieve waarde die door de grote kleurenvlakken in grote gebouwen goed tot uitdrukking komt, maar veel meer is het vaak niet. Van Doesburg was een eigenwijs stuk vreten en een tweederangs kunstenaar met een ongelofelijke pretentie. Mondriaan heeft vooral op papier esoterische flauwekul verkondigd, maar hij blijft wel krachtig in zijn werk. Dat kun je van Van Doesburg niet zeggen, vind ik.
tijd Tijd – het is vreemd, het is vreemd mooi ook nooit te zullen weten wat het is en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt naar iets in zichzelf, iets ziet daar wat het meekreeg zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat een verte voorbij onze ogen het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken dat ooit niemand meer zal weten dat we hebben geleefd te bedenken hoe nu we leven, hoe hier maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik buiten onze gedachten is geen tijd we stonden deze zomer op de rand van een dal om ons heen alleen wind rutger kopland 65
alphons ter avest: de fascinatie van het creëren het maakproces is onderdeel van de betekenis Hoe ontstaat een werk? Voor Alphons ter Avest is het maakproces essentieel voor de betekenis van zijn werk. Tijdens het maken worden de gedachten over dat werk weer bijgesteld. ‘Het maken zelf is een manier van denken. Ik heb wel een idee voordat ik begin maar ga er ook meteen in plakken en knippen en dan verandert het werk. De anatomische les bijvoorbeeld, een ruimtelijk beeld van gegoten aluminium dat een combi is tussen het schilderij De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp van Rembrandt en de techniek van de kleine bouwplaatjes van modelvliegtuigjes, heb ik niet van tevoren bedacht. Al makende ontstond het idee om menselijke lichaamsdelen in een technische context te plaatsen. En zo ontstaat dus ook de inhoud van het werk.’
ieder nieuw werk is een experiment ‘Ik ben iemand van alle technieken, het gaat erom dat het idee bij de techniek aansluit. Voor mij als kunstenaar gaat het om de lol van het maken, knutselachtig plak ik het in elkaar. Het vervaardigen is altijd een wisselwerking tussen intuïtieve benadering en systematische aanpak. Uit de maakprocessen zelf komen weer nieuwe ideeën. Het is een soort experiment dat je uitvoert. En dat is ook de kick: wanneer je eenmaal begint inspireert dat je om door te gaan. Het is een onophoudelijk proces. Ik zou ook eigenlijk voortdurend willen doorwerken. Ik heb bijvoorbeeld een serie autootjes gemaakt van porselein. Ze kwamen allemaal uit dezelfde mal, maar hoe ik ze neerlegde om te drogen, bepaalde waar ze gedeukt werden. Ook heb ik ze allemaal tegelijk in één oven gebakken met verschillende soorten glazuren die chemisch op elkaar reageren, de kleuren zijn dan onberekenbaar. In het maakproces grijp ik dus in: van wat ook gladde strakke autootjes hadden kunnen zijn maak ik ze allemaal anders. Zo is het ook met echte auto’s. Het zijn mooie machines, maar door een kras of deuk zijn ze allemaal anders. Na het productieproces gaan ze een eigen leven leiden. Dat wilde ik laten zien.’
de omgeving: kijken in plaats van meten ‘De notie van de kunstenaar die autonoom zijn werk maakt vind ik minder interessant. Ik krijg vaak ideeën door de plek te bezoeken waar het werk moet komen te staan. Dat is de muzikaliteit van de architect, of de industrieelontwerper. Er is altijd een aanleiding. Ik onderzoek hoe een beeld zich verhoudt tot een specifieke plek. Mijn beelden zijn vaak gekanteld of ondersteboven. Ik speel graag met de speciale wetten der dingen.’ Alphons ter Avest is beeldend kunstenaar en realiseert beelden en projecten – al dan niet in opdracht – in de openbare ruimte en exposeert in binnen en buitenland. Zijn werk maakt deel uit van particuliere, bedrijfs en overheidscollecties. 66
anatomische les, 2003 zandgegoten aluminium, 120 x 170 cm. foto ivonne zijp
67
68
witte beer, 2004 keramiek, 90 x 100 x 69 200 cm
auto’s, 2004 keramiek, porselein en aardewerk 8 x 1070 x 35 cm
alphons ter avest, witte beer
71
v.l.n.r.: auto, z.t, auto en caravan, lentebloesem, 2005 zeefdrukken 140 x 160 en 60 x 80 cm foto maarten van loosbroek 72
loper, 2005 wegenverf, 120 x 1850 cm foto willem vermaase
73
74
hertenkop, 2005 aluminium, 50 x 110 cm foto paul kerkhoffs
astronaut, 2005 diverse materialen/afval/ruimteschroot 270 x 300 x 75 500 cm
alphons ter avest, loper 76
programma Weet ik veel hoe poëzie eruit moet zien. Niet dat statische, dat uniforme. Daar hou ik niet zo van. Dezelfde toon herhaald tot in den treure, en dat dan ‘vormvastheid’ noemen, of ‘een eigen stem’, dat soort gelul. Nee, daar hou ik niet zo van. Geef mij dan maar het favoriete snoepgoed uit mijn jeugd. De toverbal. Je zuigt en zuigt maar, telkens komen er andere kleuren te voorschijn en voor je ’t weet, heb je helemaal niets meer. Dát is het, vind ik. Zoiets. Ongeveer. tom lanoye 77
regen De regen komt, op de binnenplaats waar ik hem zie vallen, op heel verschillende manieren naar beneden. In het midden is het een fijn, onderbroken gordijn (of net), een onverbiddelijke, maar betrekkelijk langzame val van druppels die waarschijnlijk vrij licht zijn, een gestage, onnadrukkelijke neerslag, een intense versplintering van de zuivere meteoor. Vlak bij de muren links en rechts vallen zwaardere, afzonderlijke druppels luidruchtiger. Hier lijken ze zo groot als een graankorrel, daar als een erwt, elders bijna als een knikker. Op richels, op de vensterbanken stroomt de regen horizontaal, terwijl hij aan de onderkant van dezelfde obstakels hangt in bolle kussentjes. Langs het hele oppervlak van een klein zinken dak dat in het blikveld vooruitspringt, vloeit hij in een heel dun laagje, iriserend vanwege allerlei verschillende stroompjes die ontstaan door de haast onzichtbare golvingen en bulten in de dakbedekking. Vanaf de aangrenzende dakgoot, waar hij stroomt met de concentratie van een diepe beek zonder groot verval, stort hij plotseling neer in een loodrechte straal, vrij grof gevlochten, tot op de grond, waar hij stukslaat en weer opspat in glinsterende tressen. Elk van zijn vormen heeft een eigen gedrag, waaraan een eigen geluid beantwoordt. Het geheel leeft heftig als een ingewikkeld mechanisme, even precies als toevallig, als een uurwerk waarvan de veer het gewicht is van een bepaalde massa damp die neerslaat. Het klateren van de verticale stralen op de grond, het klok-klok van de goten en de minuscule gongslagen vermenigvuldigen zich met elkaar en weerklinken tegelijk in een concert zonder monotonie, maar niet zonder verfijning. Wanneer de veer ontspannen is, werken sommige radertjes nog even door, steeds langzamer, dan komt de hele machinerie tot stilstand. En als dan de zon weer verschijnt, wordt alles snel uitgewist, het schitterende apparaat verdampt: het heeft geregend. 78
francis ponge
joeri van den steenhoven
werken aan creatief kapitaal In 1800 leefde slechts 3% van de wereldbevolking in steden. Maar in Londen was een nieuwe tijd in aantocht. De stad bruiste van activiteit en groeide uit zijn voegen. Elke dag arriveerden er nieuwe mensen op zoek naar een betere toekomst. Het was de eerste maar zeker niet de enige stad waar dat gebeurde. In 1900 was 14% van de wereldbevolking in steden gevestigd. Die groei zette versneld door in de 20e eeuw. Rond 1950 was het 30% en volgens de Verenigde Naties zou in 2007 de meerderheid van de wereldbevolking stadsbewoner zijn. En waarom? Nog steeds om dezelfde reden. Ken Livingstone, de oud-burgemeester van Londen, beschrijft de belangrijkste uitdaging waarvoor steden nu staan: te zorgen dat de stad een open omgeving is waar mensen hun ambities kunnen waarmaken en hun leven kunnen inrichten zoals ze zelf willen. Een omgeving om nieuwe dingen te ontdekken, nieuwe mensen te ontmoeten en jezelf te ontwikkelen. Een broedplaats van vernieuwing. Die kwaliteit van de stad dient bewaakt en gekoesterd te worden. Zeker in tijden van verandering. Net als rond 1800 bevinden steden zich in transformatie: economisch, technologisch en sociaal. De vraag is hoe daarmee om te gaan. Het antwoord ligt in het creatief kapitaal van de stad. Wat is het creatief kapitaal van de stad en hoe dit te versterken? Voor op die vragen een antwoord te geven, is het nodig eerst een schets te geven van de transformatie die we nu beleven.
Je bent alleen een zelf te midden van andere zelven charles taylor
Sinds het verschijnen van het boek The Rise of the Creative Class van Richard Florida valt op menig stadhuis de term creatieve stad te horen. Her en der verschijnen plannen om van monumentale panden hippe kantoorlocaties voor creatieve bedrijven te maken. De werkelijkheid, en de analyse van Florida, is ingewikkelder dan dat. De kern van zijn betoog is dat door de globalisering bedrijven permanent op zoek zijn naar de plekken waar het talent zit dat ze nodig hebben. Steden die dat talent in huis hebben, zullen deze bedrijven aantrekken. Hij raadt steden daarom aan zich te richten op het creĂŤren van een goed klimaat voor talent. Dat gaat niet zomaar. Een stad als Amsterdam heeft er honderden jaren over gedaan om de tolerante stadscultuur op te bouwen die nu van heinde en verre talent aantrekt. Voeg daar dan nog eens twee universiteiten met een lange historie, een veelheid aan culturele voorzieningen, de vierde luchthaven van Europa en sinds eind jaren tachtig een van de grootste internetknooppunten ter wereld bij. Het zijn allemaal factoren voor talent en dus voor bedrijven om zich in deze stad te vestigen. Dit maakt meteen duidelijk dat een creatieve stad veel meer is dan een paar mooie gebouwen voor creatieve bedrijven. Het gaat om het versterken van het creatief kapitaal van de stad. 79
Creatief kapitaal is de verzameling van omgevingsfactoren die mensen en organisaties in staat stellen tot creativiteit. En wat is dan creativiteit? Mihaly Csikszentmihalyi definieert creativiteit als ‘elke daad, elk idee of elk product dat een bestaand gebied verandert of dat een bestaand gebied verandert in een nieuw’. Een creatief mens is in zijn woorden ‘iemand wiens gedachten of handelingen een gebied veranderen of een nieuw gebied vestigen’. Hij gaat ook in op wat een creatieve omgeving is. Deze kent volgens hem drie elementen. Ten eerste, zij stelt mensen in staat begrip te krijgen voor een bepaald gebied. Om vernieuwend te kunnen zijn, is het nodig eerst het bestaande te doorgronden. Ten tweede, zij biedt de ruimte om een vernieuwing te verzinnen. Dat kan op tal van manieren gebeuren, in afzondering of in interactie. Maar cruciaal onderdeel is het kunnen leggen van nieuwe verbanden. Ten derde, de omgeving geeft de mogelijkheid om een creatief idee aanvaard te krijgen. Dat betekent het kunnen testen van een idee en de aanwezigheid van experts of een markt die het al dan niet accepteert als waardevol. Want pas na die acceptatie zal een bestaand gebied veranderen of een nieuw gebied ontstaan.(Mihaly Csikszentmihalyi, Creativiteit; over flow, schepping en ontdekking, Uitgeverij Boom, 2000) Toegang tot kennis, interactie met anderen om nieuwe verbanden te leggen, het testen van nieuwe ideeën, het zijn allemaal processen die goed gedijen in een stedelijke omgeving. Maar de ene omgeving is de andere niet. Kijk bijvoorbeeld naar Amsterdam en Eindhoven. Waarom zitten de managers en marketeers van Philips in Amsterdam, terwijl de onderzoekers en ontwerpers in Eindhoven werken? Zij hebben gekozen zich daar te vestigen. En dan misschien niet eens de gemeentebesturen als wel het talent en de bedrijven zelf. Het zijn blijkbaar allebei steden die een creatieve omgeving bieden voor een bepaald soort talent. De uitdaging is die specifieke kracht te vinden en uit te bouwen. Een creatieve stad is dus geen eenheidsworst. Het is geen standaardrecept van culturele voorzieningen en creatieve bedrijfsverzamelgebouwen. Dit wordt nog eens bevestigd door een recente, interessante studie van de Universiteit Utrecht waarin Florida’s hypothese is onderzocht. Daaruit bleek dat niet zozeer culturele voorzieningen maar zaken als diversiteit, openheid en sociale cohesie doorslaggevende vestigingsfactoren voor de creatieve klasse zijn. Dat kan elke stad in principe bieden. Alleen op welke manier het gestalte krijgt en voor welk talent, dat zal voor Eindhoven, Groningen of Rotterdam anders zijn dan voor Amsterdam, Arnhem of Breda. Voor iedere stad is wel een aantal grondregels voor een creatieve omgeving te formuleren. Daarvoor bieden de elementen van Csikszentmihalyi een goed uitgangspunt. Dit wordt door ons vertaald in de drie elementen van creatief kapitaal: talent, netwerk en innovatie. Deze stellen tezamen mensen en organisaties in staat om creatief te zijn. Of in andere woorden: te ontwikkelen, te ontmoeten en te ontdekken. 80
Zo veel heb ik nodig dat ik leef. Glimp van billen op arduinen trap, wit goed in mand, half lege mok op aanrecht, gerucht van adem bij nacht. Ongeduldige stap van bijna groot kind in de morgen, pen die nog zin verzamelt. Melk, kaas klevend aan mes, vlam, rib van een lam, bovengistend fluisterend bier. Leren jas en herenfiets om te gaan. piet gerbrandy 81
veranker creativiteit in de gehele samenleving en ontwikkel niet alleen een creatieve industrie 82
vijf praktische voorstellen om ‘nederland creatieland’ ook echt waar te maken walter amerika
Creativiteit gaat een onmiskenbare rol spelen in onze samenleving. Creativiteit zal kennis en geld bij elkaar moeten brengen om daadwerkelijke vooruitgang te creëren. En zal om dat te kunnen bereiken krachtig moeten worden verankerd in ons doen en laten. Tenminste als Nederland de aan haar toegeschreven waarden van talent en tolerantie ook in de 21e eeuw volledig wil waarmaken. In die zin laten alle rapporten, beleidsnota’s en oproepen kansen liggen. Men gaat te veel uit van de huidige status-quo in de creatieve industrie, gaat voorbij aan de vele innovatieve mogelijkheden die ICT de komende jaren gaat brengen en kijkt al helemaal niet naar het maatschappelijke, verbindende belang van creativiteit. Daarom zou ik graag de volgende praktische voorzetten willen geven om creativiteit in bredere zin te verankeren in onze samenleving:
2. Verbind creativiteit met het onderwijs. Stel een verplicht eindexamenvak creativiteit in. Waarin creatieve technieken als lateraal denken worden onderwezen, en waarin een dwarsdoorsnede van de creatieve industrie wordt behandeld. Wat is industrieel ontwerp, welke musea zijn er in Nederland, hoe beïnvloedt marketing wat je denkt, doet en koopt.
1. Verbind creativiteit met het bedrijfsleven. Stel een Code-Koolhaas op, die bepleit dat in Raden van Commissarissen gelouterde creatieve denkers als architect Rem Koolhaas, designer Wim Crouwel, operabaas Pierre Audi, trendwatcher Lidewij Edelkoort of reclamewetenschapper Giep Franzen zitting kunnen nemen. Corporate tunnelvisie zal in ieder geval tot het verleden behoren, lijkt mij.
4. Verbind creativiteit met de ministeries. Laat de creatieve industrie continu voorop gaan in het ontdekken door de overheid van de globaliserende wereld. En wissel handelsmissies af met hersentrips. Welke directeur-generaal heeft ooit gehoord van de TED Conferentie, welke staatssecretaris van The Burning Man Experience of welke ambtenaar van BoA , de Madonna van Azië?
3. Verbind creativiteit met de planologie van Nederland. Gebruik een mix van talenten uit de creatieve industrie om onder de noemer NL21 de verbeelding aan de macht te brengen en geef hen de ruimte om de contouren van Nederland over tien jaar te schetsen. Zijn we dan ook daadwerkelijk het New York van Europa geworden, zoals Jozias van Aartsen als in een brainstormmeeting in de Tweede Kamer riep of zit er nog iets eigens in?
5. Verbind creativiteit met ontwikkelingssamenwerking. Zorg ervoor dat Nederland niet alleen voorop gaat in het geven van geld aan de millenniumontwikkelingsdoelen, maar dat er ook 0,7 procent van al het creatieve talent in bedrijven en universiteiten wordt ingezet om de rest van de westerse wereld ervan te overtuigen dat armoede en ongelijkheid niet meer van deze tijd zijn en om innovatieve oplossingen te bedenken om bijvoorbeeld het ondernemerschap van jonge mensen in Afrika te stimuleren. Het is kortom niet voldoende voor Nederland om de creatieve industrie sec te versterken. Dat zal ons creatieve landen als Zweden, Spanje, Engeland, Amerika, Korea of Japan niet doen inhalen. Een kennismaatschappij moet creativiteit tot in al haar wortels in zich voelen. 83
Als je groot bent wil je dan niet meer spelen of mag het dan niet meer? Is er een leeftijd waarop iemand je komt vertellen: ‘Vanaf heden is spelen verboden’, en wie zou degene zijn die mij dat kwam vertellen? Toen ik weer de zon in liep, zag ik de buurvrouw met een gieter achter mijn vader aanrennen. Het mocht dus nog! Opgelucht ging ik vissen in de beek. Ik nam mee: een emmer en een tak met daaraan een touw. Een haakje had ik niet nodig. tjitske jansen
84
j.j. beljon
bij wijze van inleiding grondbeginselen van vormgeving (fragment toespraak tot studenten)
Wie de illusie heeft dat wij dit jaar gaan leren hoe wij hartveroverende kunstwerken maken, kan zich beter meteen maar weer laten uitschrijven. De tijd waarin gezellen de werken van de meester kopieerden, de tijd van de voorbeelden is voorbij. Ik ga hier geen Picasso’s ophangen of Hockney’s of Nieuwe Wilden als maatstaf. Ik laat geen Joseph Beuys op dit podium paraderen om hem te laten zeggen: word als ik. Want het is de bedoeling dat jullie worden als niemand. Mijn taak is als die van een sportcoach. Ik kan jullie oefeningen voorschrijven. Ik kan jullie in elk onderdeel van het spel apart laten trainen. Mijn fysiotherapie kan elk spiertje, nodig voor het spel, apart tot ontwikkeling brengen. Maar als de wedstrijd voor jullie eenmaal begonnen zal zijn is mijn plaats in de dug-out en kan ik alleen maar roepen: kunstbroeders houd goede moed. Ik zou mij vergissen door van mijn kant te veronderstellen dat jullie kunstenaars in de dop zijn en mij daarnaar te gedragen. Jullie zijn voorlopig niets en hoeven voorlopig ook niet meer te zijn dan niets. Tegen sommigen zou ik willen zeggen: waren jullie maar niets. Waar het nu op aankomt is dat jullie groeien en dat jullie bezig zijn. Ik heb de pretentie manieren gevonden te hebben om jullie bezig te houden. Wij zijn een speeltuin. Een groeituin. Ik heb het begrip ontwerpen ontbonden in factoren en aan die factoren heb ik namen gegeven. Elk van die namen refereert aan een werkwijze, een proces, een repeterende verschijningsvorm, een vormsoort, een vormbeginsel. Elk van die namen staat tevens voor een etude. En dat is waarvoor wij hier bij elkaar zijn: voor het maken van etudes. Elk van die etudes duurt een week. Aan het begin van elke week zal ik de etude of het thema verduidelijken met wat plaatjes. Die plaatjes zijn niet alleen gekozen uit de wereld van het design, maar ook uit de schilderkunst, de beeldhouwkunst, de stedenbouw, de architectuur, de fotografie en ten slotte ook uit de natuur en uit het sociale leven. Het gaat om datgene dat inherent is aan alle disciplines, om general design. Het gaat erom, dat je leert hoe je moet leren. En daarmee is alles gezegd.
zegt li: een pond veren vliegt niet, als er geen vogel in zit bert schierbeek 85
de grote zoektocht godfried ijsseling
Er is een drijfveer die maakt dat veel mensen de behoefte hebben iets te creëren of te vormen, uit het niets. Wat precies, is voor iedereen anders. Sommigen maken gebouwen, anderen trainingen, teksten, toneel, ondernemingen, of beelden. In sommige gevallen lijkt het dat de kunstenaar of maker iets wil zeggen dat de kijker, luisteraar, de lezer of de gebruiker inspireert. Hij wil zijn inspiratie overbrengen. Hij leidt zijn publiek ergens heen. Zowel de maker als zijn publiek worden misschien geraakt, maar misschien op heel verschillende manier. Het is een vorm van communicatie, een uitwisseling. Leiden en volgen. Wat drijft die inspirators die creëren en vormen? Wat maakt deze neiging inspiratie een vaste vorm te geven zo belangrijk en door de eeuwen heen centraal in het mensdom? Als je het hen vraagt blijkt het vaak niet eenvoudig dat uit te leggen. Maar op de achtergrond van hun zoekende antwoorden hoor je vaak een fundamentelere vraag: waar gaat het uiteindelijk om op essentieel niveau in mijn leven? Wat is de betekenis? Het is het zoeken naar de Graal, het bewust worden van jezelf, wie je ten diepste bent. Veel artiesten zijn zulke ‘zoekers’, expliciet of impliciet bezig met die vraag en hebben er een belangrijke levensopdracht van gemaakt op zoek te gaan naar antwoorden en inzichten. Anderen richten zich nog op de uiterlijke wereld, proberen daar van alles in te bereiken als een vervulling in hun leven. Misschien is dat voor hen genoeg, maar vaak komen zij later ook tot de conclusie dat er meer nodig is dan alleen succes, materiële vooruitgang en andere uiterlijkheden. Ook zij stuiten dan op de vraag die zich moeilijk laat beantwoorden: waar gaat mijn leven over? Wellicht raken ook zij dan geïntrigeerd door deze vraag, die ze niet eens helder kunnen stellen maar die ze wel sterk ervaren. Een vraag die opeens van levensbelang lijkt te zijn. Een vraag die gesteld wil worden ook al is er niet noodzakelijk een pasklaar antwoord. En natuurlijk zijn er ook nog velen die dit allemaal onzin vinden. Voor wie de vraag niet bestaat ís dit ook onzin. Er is niets concreets aan dit onderwerp. Het is makkelijk te ontkennen. 86
Het dringt zich niet op, laat zich alleen zien als je dat wilt. Zij bij wie de vraag niet bestaat zullen daarom kritisch zijn. Allemaal betekenisgeving en moeilijkdoenerij. Leuk geprobeerd, maar waarom zou je zo’n vraag stellen? Het antwoord is toch alleen maar wat je er zelf van maakt? Dus waarom zo moeilijk doen? De zoeker zal zich hiertegen verzetten. Hij zal misschien zelfs boos worden, want iets wat hij van waarde acht, van grote betekenis, wordt aangevallen. Hij zal de kwetsbaarheid van zijn vraag ervaren. Is het werkelijk een geloof, een overtuiging? Is het iets wat ik bedacht heb? Is het dus niks anders dan een bijgelovige vergissing, een kunstmatige manier om het leven zin te geven? Het zou kunnen. Het zou kunnen dat je gewoon een organisme bent dat leeft om te blijven leven, om langzaam af te sterven en dood te gaan. Het zou kunnen dat we, gekweld door ons bewustzijn van de zinloosheid hiervan, niet kunnen leven met die gedachte en dat we daarom een heel bouwwerk aan betekenis gemaakt hebben, variërend van religie, levensopdrachten, ambities en verlangens. En dan, terwijl de twijfel in alle hevigheid is wakker geschud, is er weer dat moment dat je iets ziet of hoort, iets moois, iets wat ontroert, iets wat je van je stuk brengt. Iets wat je in contact brengt. Iets wat je zegt dat de wereld meer is dan de oppervlakte. Iets wat zegt dat het gezoek en het periodieke getwijfel van diepe, essentiële betekenis is voor je. En iets, wat je aanzet tot creatieve expressie. De inspiratie zoekt weer een vorm. En terwijl je vormt, voel je weer de verbinding. Dát is de waarde van creatieve expressie. Contact maken met je essentie, ofwel via je eigen creaties, ofwel via die van de ander. Ergens achter het beeld of de klank hoor je een diep verlangen. Niet alleen een verlangen van jou. Een verlangen dat er overal is, een verlangen dat mensen bindt aan elkaar. Een universeel verlangen dat geleefd moet worden. Het drijft de ware kunstenaar. Verbinding maken met jezelf en met degenen die je kunstvorm ervaren. Communiceren op een ander niveau, waar het verlangen en de essentie mogen spreken, zonder overschreeuwd te worden door het doelmatige, het uiterlijke, het resultaatgerichte. Terug naar leiderschap. Leiden en volgen. Want iemand die iets creëert leidt degene die het aanschouwt ergens naartoe. Jij, de ontvanger, volgt daarin misschien, maar er is geen vaste weg, alleen die van jezelf. Een weg naar jouw persoonlijke vragen. Wat raakt me hierin? Misschien geldt dit voor leiderschap in het algemeen. Leidinggeven is misschien de weg wijzen, maar als we op essentieel of fundamenteel niveau gedreven worden door onze eigen vragen, als we ons eigen pad moeten vinden en volgen, dan is de taak van de leider je te helpen daarnaar te luisteren, naar wegen en antwoorden te zoeken. Hoe kan de leider je aanzetten je eigen pad te volgen? Het antwoord lijkt door te inspireren, en door er vertrouwen in te hebben dat ieders doel in essentie gelijk is. 87
lenny schröder: de betoverende wereld van licht en kleur en glas Peter Bouhof interviewt kunstenaar Lenny Schröder.
Peter: ‘Ik ontmoette je voor het eerst rond 1992 toen ik je Bastion zag, schilden van glas in één ruimte. Het deed me denken aan schermen, aan aanvallen en verdedigen. Het was een ruimte gevuld met kwetsbaarheid en kracht. De laatste keer ontmoette ik je werk in Zeist tijdens de tentoonstelling Rembrandts Licht, met autonome glasvormen tegen een muur als een modern ornament. Daar zit zestien jaar tussen, maar toch, samen met dit boekje, zijn het allemaal overduidelijk werken van jou.’
fascinatie voor kleur Peter: ‘Dit boekje van je werk lijkt een experiment te zijn van kleur en ruimte.’ Lenny: ‘Ik heb hem speciaal gemaakt, het is geen overzicht van mijn werk maar een autonoom werk. Het gaat over het verdwijnen van kleur en het verschijnen van beeld. Het kijken en verzamelen begint met het Hollandse landschap dat overgoten is door kleur: twee rood, twee geel, twee blauw. Wat weer doet denken aan de bollenvelden uit mijn jeugd. Daarna wordt de kleur lichter en komen er beelden van werkprocessen, werktafels, en het gieten van brons en blazen van glas. Het boekje eindigt met architectuur, waarin de kleur verbonden is aan het gebouw van Architectenbureau OD 205, puur kleur binnen het zelfde systeem. Al mijn werk, dus ook dit boekje, is een uiting van denkprocessen en experimenten. Ik maak krabbels, fotografeer dingen, kijk ernaar. Zoals je ziet op de foto’s van de tafels in dit boekje, op die tafels maak ik composities, dat is een deel van mijn denkproces. Dat proces vind ik belangrijk, daaruit komt het autonome werk.’
sfeer in gebouwen: glasbewerking geeft vele mogelijkheden Peter: ‘Je hebt verschillende opdrachten in gebouwen gedaan. Hoe ga je het liefste om met een opdracht?’ Lenny: ‘Het mooiste is als een architect mij bij een opdracht betrekt als het gebouw nog niet af is. Dan kun je samen nadenken over de lichtinval in zo’n gebouw. Het werk kan zich met het gebouw verhouden of er juist een vreemd element in zijn. Een gebouw wordt een beleving als je door een kleursysteem loopt. Er is zo veel mogelijk. Een van de nieuwste glastechnieken is een druktechniek met goud of kleur die je pas ziet als hij langs een doorzichtig kleurvlak schuift. Ik zie al bewegende schuifdeuren voor me, waar verschillende vormen verschijnen en verdwijnen. Een andere techniek is inkt die zich overdag oplaadt en in de avond licht afgeeft. Geweldig, een gebouw dat ’s avonds licht geeft. Ik noem mijn werk in gebouwen liever niet toegepast, maar ingepast. Het communiceert met de ruimte. Mijn glaswerken veranderen zelf door hun omgeving en ze veranderen de omgeving.’ 88
uitstapje in augustus 2007 noord-hollandse landschappen onder een kleursysteem 89
Lenny Schroder, kleuren landschappen 90
lenny schroder, kleuren uitzichten 91
lenny schroder, kleuren grond water vier werktafels 92 in atelier
lenny schroder, werktafel 93
glasblazen serie ‘tulipo mania’, in samenwerking met richard price, amsterdam, 2005 94
lenny schroder, atelierruimte
lenny schroder, glasblazer 95
lenny schroder, glasblazer 96
lenny schroder, glaswerk
atelierruimte het werk wordt bekeken, geschoven, veranderd, uit het ene werk komt het andere werk voort, 97 2006
installatie in paviljoen in tuin tijdens de groepstentoonstelling ‘rembrandts licht’ wester-amstel, amstelveen, 2006 foto’s 98 gert jan van rooij
lenny schroder, atelierruimte
lenny schroder, glaswerk in huis 99
glaswerk uit grote serie ‘tulipo mania’ 2005 -100 2006
lenny schroder, glaswerk buiten huis
lenny schroder, glaswerk 101
kleur en glaswanden kleurontwerp voor kantoren van scan, amsterdam, 2002. in opdracht van architectenbureau peter sas 102
lenny schroder, glaswerk
lenny schroder, gangen 103
lenny schroder, kantoorruimte 104
ontwerp van glazen passage een verbinding tussen twee bouwdelen. daglicht treedt aan twee kanten binnen door systematisch gelaagd en industrieel vervaardigd glas. in opdracht van architectenbureau od 205, eindhoven, 1997
leren zien De korenvelden zachtpaars en de weiden bloedrood de boomstammen blauw het loof oker of bruin de lammeren groen de geiten geel en de koeien zilver de beek van kwik en de poel van lood het huis van winterpeen de stal van rode biet waarom niet waarom niet waarom niet waarom niet raymond queneau 105
wat is het geweten? karin jironet
Het geweten is iets wat het persoonlijke ego ontstijgt, een innerlijk baken dat ieder van ons leidt naar een diep geworteld besef van goed en kwaad. De stem van het geweten is meer dan de gezamenlijke, algemeen aanvaarde, maatschappelijke en morele normen. Als het alleen om de regels ging, zou het geweten geen rol meer spelen. Het paradoxale van het geweten is dat het uitdrukking geeft aan zowel de instinctieve als de spirituele kant van het ik. Meerdere leiders van Nederlandse organisaties werden geïnterviewd over de rol van het geweten in het bedrijfsleven. Het is opvallend om te zien dat de geïnterviewde leiders het uiteindelijk volledig eens waren over de functie van het geweten. Het geweten werd gezien als een soort instrument, te gebruiken om goed te doen en iets positiefs aan deze wereld toe te voegen. Niet alleen ten voordele van zichzelf of het bedrijf, maar ook voor toekomstige generaties. Door vrijwel iedereen werden zelfbewustzijn en voortdurende zelfreflectie gezien als essentiële voorwaarden voor een ‘levend’ geweten. Volgens deze leiders is de mate van zelfinzicht bepalend voor de betrouwbaarheid van iemands oordeel. Hoe meer je naar jezelf durft te kijken, des te beter je in staat bent om jezelf te beoordelen. Daarnaast was men van mening dat intuïtie een sleutelrol speelt in het functioneren van het geweten. De intuïtie maakt complexiteiten transparant en legt het totale plaatje bloot. Het geweten doet zich altijd gelden in relatie tot een persoon of een situatie. Vaak is de situatie niet geheel duidelijk, omdat de uitgangspunten om iets te kunnen begrijpen of een beslissing te kunnen nemen verborgen zijn, of omdat er sprake is van een bepaalde spanning of een dilemma. Het geweten vraagt derhalve om voortdurende reflectie. Verantwoordelijkheid vloeit volgens de geïnterviewden voort uit het geweten. Met andere woorden, een leider die luistert naar de stem van zijn of haar geweten, is in staat om op een verantwoordelijke manier te handelen. Maar verantwoordelijkheid kent nog een andere, minder duidelijk waarneembare kant: de geïnterviewden gaven blijk van een verantwoordelijkheidsgevoel dat veel verder reikt dan strikt zakelijke verplichtingen. Het ging meer om het vermogen om de invloed van hun persoonlijkheid en hun functie serieus te nemen – om ‘ervoor te gaan’. Deze leiders lijken op een impliciete manier voortdurend op zoek te zijn naar de balans tussen oververantwoordelijk gedrag, ‘ik ben hier degene die weet wat er moet gebeuren’ (arrogantie) en overdreven pretentieloos gedrag, ‘het gaat alleen om teamwerk’ (nederigheid). Op die manier, door zelfreflectie, zijn deze leiders in staat om hun verantwoordelijkheidsgevoel goed in te schatten.
106
twee geïnterviewden:
jaqueline rijsdijk ‘Ik durf te vertrouwen in de loop van het leven. Mijn verantwoordelijkheid is om open en gevoelig te zijn. Zodra ik in die houding ben voel ik niet alleen maar verantwoordelijkheid, maar vooral een grote vrijheid.’ Jacqueline werd geboren in Den Haag in 1956. Nu woont ze met haar man en drie dochters in Leiden. Na in 1979 haar economiestudie in Rotterdam te hebben voltooid, kwam ze te werken bij de Nederlandsche Bank, waar ze verschillende functies vervulde, en waar ze thans divisiedirecteur is. Daarnaast vervult zij verschillende bestuurs- en toezichtfuncties. Jacqueline heeft altijd veel taken op haar schouders genomen, zonder die echter als een zware last te beschouwen. Ze voelt zich op een vanzelfsprekende manier verantwoordelijk voor de ‘levenskwaliteit’ in haar directe omgeving. Tegelijk ziet ze zichzelf als ‘een zandkorrel’. Jacqueline ziet het geweten niet als een vast gegeven, maar als een voortdurend proces, waar ze zich vol overgave aan verbindt. In dit proces is zelfkritiek cruciaal om tot grotere oprechtheid te komen. Jacqueline is van mening dat het geweten intuïtief is, nauw verbonden met een soort onderbuikgevoel. Zij erkent het als een nuttig instrument bij het nemen van beslissingen en de vorming van persoonlijke integriteit, die een levenslange ontwikkeling doormaakt. Het is een innerlijke stem die groeit wanneer ernaar wordt geluisterd. ‘Het geweten is, heel diep vanbinnen, in feite datgene wat de echte vragen stelt: vragen die niemand anders je stelt. Ik kom in contact met die stem door ernaar te willen luisteren. Natuurlijk kun je die stem uitzetten, dat is helemaal niet moeilijk en gebeurt natuurlijk vaak genoeg. Maar als ik dat doe, dan weet ik ook dat ik mezelf een rad voor ogen draai. Dan word je chantabel en dat maakt het leven heel erg ingewikkeld. Bovendien groei je ook niet meer, want je ontneemt jezelf de kans om het op een andere manier te doen. Alleen door die stem te accepteren, hoe vervelend en pijnlijk dat soms ook is, kun je je meer bewust worden van wat wel en niet goed is, zonder je door je ego voor de gek te laten houden.’
(ethiek en esthetiek zijn een) Ludwig Wittgenstein 107
jeroen van der veer ‘De zogenoemde gewetensvraag is misschien gewoon gezond verstand. Je hoeft niet in ideologische discussies te vervallen om iets duurzaam te willen maken.’ Jeroen werd in 1947 geboren in Utrecht. Hij is getrouwd en heeft drie kinderen. Hij studeerde af in Delft (werktuigbouwkunde) en Rotterdam (economie). Vanaf 1971 werkzaam bij Shell, was hij eerst gestationeerd in Curaçao en Engeland voor hij in 1984 manager Corporate Planning werd op het hoofdkantoor in Amsterdam. Daarna leidde hij de olieraffinaderij in Pernis. Van 1995 tot 1997 woonde hij in de Verenigde Staten. Jeroen heeft een passie voor ‘evenwicht met de omgeving’. Omgaan met zijn geweten betekent voor hem dat hij de tijd neemt om te kunnen denken. Hij rust niet voordat verstand en gevoel in balans zijn. Dit proces zorgt ervoor dat beslissingen weloverwogen worden genomen en daardoor hopelijk ook later de juiste zullen blijken te zijn. Jeroen van der Veer wees er nadrukkelijk op hoe belangrijk het is ergens de tijd voor te nemen en complexe zaken tot in detail te onderzoeken, totdat een duidelijk beeld ontstaat. Dit lukt echter alleen als er voldoende afstand kan worden genomen van de directe urgentie van het probleem. ‘Graag verzamel ik zo veel mogelijk informatie. Ik wik en weeg zorgvuldig allerlei verschillende aspecten en invalshoeken. Deze manier van denken en afwegen, dat is mijn manier. Dan doe ik ook nog iets anders, namelijk wat ik noem ‘het nachtje erover slapen’. Soms wordt er iets voorgesteld in het bedrijf wat inderdaad heel logisch klinkt, maar toch ‘niet lekker voelt’. In de meeste voorstellen krijgt men de sterke kanten goed gepresenteerd. Maar de zwakke kanten, hoe wordt daarmee omgegaan? Het is een onlosmakelijk onderdeel van goed leiderschap om die te belichten. Daarvoor gebruik ik mijn intuïtie. Dan zeg ik: “Ik slaap er nog eens een nachtje over.” Ik forceer geen besluit dat weliswaar logisch klinkt, maar niet lekker voelt. Vaak is dit gevoel voor mij een goed waarschuwingssignaal. De volgende ochtend zie ik opeens aspecten die onderbelicht gebleven waren. Ik zie dan iets wat mij eerder niet duidelijk was, maar wel intuïtief tastbaar was. De intuïtie is altijd terug te voeren op bepaalde aspecten die onderbelicht waren of een nog niet geïdentificeerde discrepantie tussen de gedachten en de feiten.’
108
wat je kan zien, maar niet kan horen (fragment) Een stilstaande auto een lamp een doosje lucifers dat op tafel ligt een klok die stilstaat een standbeeld een schilderij een kleur een vliegtuig dat buiten gehoorafstand is een speld een rebus een postzegel een oog een chocolaatje een weiland een drempel een getekend poppetje een vingerafdruk een plafond k. schippers
109
Politici zijn mensen die praten makkelijker afgaat dan zwijgen. Hierboven uitsnedes van Hillary en Obama in debat op momenten dat de ander aan het woord was. De camera op je gericht weten, maar niet kunnen doen waar je het best in bent, dat vereist wat van jezelf. Iedereen die verstand van televisie heeft, zal je kunnen vertellen: blijf tijdens de uitzending met je handen van je gezicht. Het ziet eruit of je in jezelf gekeerd bent, je elleboog komt op tafel te staan, je sluit de kijker buiten. En je komt er steeds bleker uit te zien, je veegt de schmink van je gezicht. Nu zal Obama er zonder schmink nog altijd gebruind uitzien, maar schmink zit er niet alleen voor de tint. Het maakt de huid ook doffer, zodat zweetdruppels niet onmiddellijk beginnen te glimmen. Blijf met je handen van je gezicht 110
is er inmiddels zo ingestampt, dat bijna iedereen op televisie zich aan die regel houdt. Obama is een van de weinigen die hem overtreedt. Niet als hij praat. Dan zijn zijn ellebogen van tafel, dan zwaaien zijn handen alle kanten op. En zijn gezicht ook, hij heeft een groot arsenaal aan uitdrukkingen. Maar als er moet worden geluisterd, wanneer Obama’s gezicht en handen even niets te doen hebben, dan zoeken ze elkaar op. Zelfs als hij met zijn linker hand een aantekening maakt, zoekt onwillekeurig de rechter houvast bij zijn lippen, zijn wang, zijn kin. Zou hij pas gestopt zijn met roken? Ik rook al 25 jaar niet meer en mijn handen zoeken nog steeds iets om vast te houden, sinds het geen sigaret meer mag zijn. Als je Obama zo ziet zitten, is het voorstelbaar dat de televisiedeskundigen gelijk
hebben: de kijker zou zich enigszins buitengesloten kunnen voelen. Maar aan de andere kant wint Obama aan natuurlijkheid. Hier zit niet iemand opgeprikt te wezen, deze man is zichzelf. Wil hij met zijn handen aan zijn gezicht zitten, dan zĂt hij met zijn handen aan zijn gezicht. Moet je daar Hillary naast zien. Zij heeft zich het handenadvies zo ter harte genomen, dat ze om alle risico uit te sluiten haar vingers in elkaar heeft gevlochten. Als een gespannen snaar zit ze erbij. Het zuinige glimlachje dat op haar lippen bestorven ligt, moet ons op een dwaalspoor brengen, maar haar vingers verraden haar.
hans aarsman
ontbrekend leiderschap, de kunst van het weglaten mathieu weggeman
De essentie van Kunst en Leiderschap wordt door mij samengevat in het volgende verhaal. Het gaat over grensoverschrijdende samenwerking, professionals, stateoftheart vakmanschap, kennisdeling, creatieve spanning en neue Kombinationen, over de afwezigheid van regels en procedures, over collectieve ambitie, bescheidenheid, betrokkenheid en zelforganisatie, over outputsturing, synergie, culturele integratie en over dienend leiderschap. Het gaat over muzikanten: Over het zebrapad, linksaf, door het hek. Terwijl hij de autosleutels in zijn broekzak laat glijden, loopt hij het trapje op en opent de deur. ‘Goedenavond. Uw naam?’ ‘Mason. David Mason’. Het is vijf voor zeven, donderdagavond 17 januari 1967. EMI Studios. Abbey Road. Londen. George Martin, producer van de Beatles, loopt de trap af in Studio Two. ‘David!’ Hij schudt de hand van de keurige man – twee heren met stropdassen en glimlachen van herkenning. Paul McCartney ziet David staan. Dezelfde man, dezelfde trompet. Op 11 januari keek McCartney naar BBC2, een aflevering uit de serie Masterworks. Op het programma stond Bachs Tweede Brandenburgse Concert. De volgende dag raakt Paul er niet over uitgepraat. ‘Wat was dat voor een klein trompetje, wat een klank!’ ‘Een piccolotrompet,’ zegt George Martin droog, ‘en de man die het speelt is David Mason, een vriend van me. Ik zal hem bellen.’ Er is niets. Geen partituur, geen noten. Terwijl hij zijn trompetten uitpakt, hoort hij: ‘Tada, tada, tatatata!’ Paul McCartney zingt voor hoe hij het wil hebben. George Martin noteert. Geluidstechnicus Geoff Emerick zet de microfoons klaar. De trompet zingt door de grote studio. John Lennon kijkt om. ‘Zijn jullie aan het filmen?’ ‘No mate, we kleden ons altijd zo,’ zegt Lennon. David Mason kijkt naar zijn gele stropdas en paarse broek. Het is vijf over half twaalf. Hij drinkt een laatste slok thee en loopt naar het midden van de studio. Koptelefoon op, trompet aan zijn lippen. Tweede technicus Phil McDonalds start de band. De stem van Paul McCartney klinkt in zijn hoofd. ‘In Penny Lane there is a barber showing photographs.’ Hij wacht. ‘… it’s a clean machine.’ Hij haalt snel zijn tong over zijn lippen. Een korte krachtige ademhaling en hij begint. Precies 16 seconden en 58 noten later schiet de trompet omhoog naar de ‘blue suburban skies’, de laatste en hoogste toon. ‘Penny Lane is in my ears and in my eyes…’ Klik. De band stopt. David Mason naar boven, trompet in zijn hand. Beter krijg ik het niet, denkt hij. ‘Nice one, David, nog een keer proberen?’ Doodse stilte. George Martin kijkt verstoord naar McCartney. ‘Good God, je kunt de man toch niet vragen om het opnieuw te doen. Het was fantastisch!’ Lange seconden. ‘Oké David, bedankt.’ Kwart over twaalf. De statige huizen aan de overkant zijn in donker gehuld. David Mason rijdt over het zebrapad de Londense nacht in. Morgen weer repetitie met zijn orkest, de New Philharmonia. 111
fotografie: een korte samenvatting 1. Fotografie is in de eerste plaats een manier van kijken. Het is niet kijken als zodanig. 2. Het is de onontkoombaar ‘moderne’ manier van kijken: met een voorkeur voor projecten waarin ontdekking en vernieuwing centraal staan. 3. Die manier van kijken, die inmiddels een lange geschiedenis heeft, geeft vorm aan wat we in foto’s zoeken en gewend zijn op te merken. 4. De moderne manier van kijken is een fragmentarische manier van kijken. We menen dat de werkelijkheid in wezen onbegrensd is en dat kennis oneindig is. Daaruit volgt dat alle afbakeningen, alle totaaltheorieën wel misleidend, demagogisch moeten zijn; hooguit voorlopig; uiteindelijk bijna altijd onjuist. Als we de werkelijkheid in het licht van bepaalde totaaltheorieën bekijken, heeft dat ontegenzeglijk het voordeel dat we onze ervaring vorm en gestalte geven. Maar – zo leert de moderne manier van kijken – dan ontkennen we ook de oneindige variatie en complexiteit van werkelijkheid. Zodoende onderdrukken we onze kracht, zelfs ons recht, om te herscheppen wat we willen herscheppen: onze samenleving, onze individualiteit. Ons wordt voorgehouden dat het bevrijdend is om steeds meer te zien. 5. In een moderne samenleving krijgen we vooral door camerabeelden toegang tot realiteiten die we niet aan den lijve ondervinden. En we worden geacht talloze beelden van dergelijke realiteiten te zien en te registreren. De camera bepaalt voor ons wat we tot ‘de werkelijkheid’ rekenen – en rekt voortdurend de grenzen van de werkelijkheid op. Fotografen worden vooral bewonderd als ze verborgen waarheden onthullen over zichzelf of over onvolledig beschreven sociale conflicten in samenlevingen waar de kijker al dan niet ver vandaan woont. 6. In het moderne bewustzijn is iets pas ‘edit’ als er beelden van bestaan. Foto’s definiëren gebeurtenissen. Foto’s geven gewicht aan gebeurtenissen en maken dat ze niet worden vergeten. Een oorlog, een gruweldaad, een pandemie, een zogenoemde natuurramp wordt pas voorwerp van algemene zorg als de mensen ermee worden geconfronteerd door de verschillende media die camerabeelden over de wereld verspreiden (van televisie en internet tot kranten en tijdschriften). 7. Voor wie op de moderne manier kijkt, is de werkelijkheid in de allereerste plaats buitenkant – die steeds verandert. Een foto registreert de buitenkant. De fotografische registratie is de registratie van verandering, van de vernietiging van het verleden. Als we modern zijn (en als we gewend zijn naar foto’s te kijken, zijn we per definitie modern), begrijpen we dat elke identiteit een constructie is. De enige onweerlegbare werkelijkheid – en onze beste sleutel tot identiteit – is de buitenkant van mensen. 8. Een foto is een fragment – een flits. We verzamelen flitsen, fragmenten. 112
susan sontag
We hebben allemaal in ons brein talloze fotobeelden opgeslagen, die we onmiddellijk kunnen oproepen. Alle foto’s willen gedenkwaardig zijn – dat wil zeggen onvergetelijk. 9. Volgens de opvatting waarin wij als modern worden beschouwd, bestaan er oneindig veel details. Foto’s zijn details. Daarom lijken foto’s net het leven. Modern zijn betekent gefascineerd naar de onbeteugelde autonomie van het detail leven. 10. Kennen is, in de eerste plaats, erkennen. Herkenning is de vorm van kennis die tegenwoordig wordt vereenzelvigd met kunst. De foto’s van de vreselijke wreedheden en onrechtvaardigheden waaronder het grootste deel van de wereldbevolking lijdt, lijken ons – die bevoorrecht en relatief veilig zijn – te zeggen dat we in actie moeten komen; dat we horen te willen dat die gruwelijkheden een halt wordt toegeroepen. Daarnaast zijn er foto’s die om een ander soort aandacht lijken te vragen. Die verzameling breidt zich nog steeds uit en hier is fotografie niet een sociale of morele prikkel, bedoeld om ons tot voelen en handelen aan te zetten, maar een uitnodiging tot registratie. We kijken, we registreren, we erkennen. Dat is een afstandelijker manier van kijken. Dat is de manier van kijken die we kunst noemen. 11. Het werk van maatschappelijk betrokken topfotografen wordt vaak bekritiseerd als het te veel op kunst lijkt. En fotografie in de zin van kunst lokt soms vergelijkbare kritiek uit: kunstfoto’s zouden onze bezorgdheid sussen. Ze laten ons gebeurtenissen, situaties en conflicten zien die we misschien betreuren, en vragen ons er onverschillig voor te zijn. Ze kunnen ons iets werkelijk gruwelijks laten zien en een test zijn voor wat onze blik kan verdragen en wat we maar moeten accepteren. Vaak ook – en dat geldt voor veel van de briljantste eigentijdse foto’s – nodigen ze ons domweg uit om naar banaliteiten te kijken. Naar banaliteiten te kijken en er ook van te genieten, terwijl we terugvallen op onze goed ontwikkelde automatismen van ironie, die worden versterkt door de surrealistische fotoreeksen die typerend zijn voor geraffineerde tentoonstellingen en boeken. 12. Fotografie – de ultieme vorm van reizen, van toerisme – is het belangrijkste moderne middel om onze horizon te verruimen. Fotografie als kunstvorm die zich ten doel stelt onze horizon te verruimen, specialiseert zich vaak in onderwerpen die uitdagend, grensverleggend, worden gevonden. Een foto kan ons zeggen: ook dit bestaat. En dat. En dat. (En het is allemaal ‘menselijk’.) Maar wat moeten we met die kennis – als het tenminste kennis is – over bijvoorbeeld het zelf, over abnormaliteiten, over uitgestoten of heimelijke werelden? 13. Noem het kennis, noem het erkenning – wat die uitgesproken moderne manier van ervaren betreft, kunnen we van een ding zeker zijn: het kijken, en de verzameling fragmenten die we zien, kunnen nooit uitputtend zijn. 14. De definitieve foto bestaat niet.
het oog ziet alleen wat de geest bereid is te begriJpen henri bergson 113
hans eijkelboom: de spanning tussen identiteit en gelijksoortigheid Op de momenten dat we ons in de massa begeven, lijkt het denken over onze identiteit gestimuleerd te worden. Want vooral dan voelen wij ons uniek, anders dan de anderen en groeit de behoefte om onze identiteit te versterken. In de stedelijke ruimte vervult het winkelcentrum een wonderbaarlijke rol: enerzijds lijken we daar alles te kunnen kopen dat nodig is om vorm te geven aan onze unieke persoonlijkheid, anderzijds is vrijwel alles wat we er kopen een massaproduct dat je verbindt met je medeconsumenten. Een jonge vrouw die in de Kalverstraat een blouse koopt om uiting te geven aan haar persoonlijkheid beseft niet dat dezelfde middag nog tien anderen om dezelfde reden dezelfde blouse kopen. Dat intrigeert mij, het spanningsveld tussen individu en massa. In de stedelijke ruimte is dit spanningsveld optimaal. De jonge stellen op deze foto’s komen uit verschillende steden, Amsterdam, Parijs, New York en Shanghai, en ondanks het feit dat ze zichzelf als zeer zelfstandig ervaren lijken ze toch veel op elkaar. Wij beleven onszelf als zelfstandig individu, maar ondertussen behoren we tot groepen, tot marktsegmenten waarvoor speciaal producten worden bedacht en gemaakt. Sinds 1973 maak ik fotoprojecten waarin de vraag centraal staat wat mij tot individu maakt ten opzichte van mijn medemens en hoe dat individu wordt gevormd, en wat de relatie is tussen identiteit en wereldbeeld. Ik zocht naar een methode om de zich dagelijks herhalende ervaringen en waarnemingen die mijn wereldbeeld vormen zichtbaar te maken. Met het fotografisch dagboek waarmee ik 8 november 1992 ben begonnen, denk ik die methode gevonden te hebben. Met mijn foto’s registreer ik het alledaagse leven op straat. Deze serie met ‘jonge stellen’ is een onderdeel van een serie van dertig onderwerpen die ik in deze steden gefotografeerd heb: taxichauffeurs, moeders met kinderen, etc. Door mijn foto’s te bekijken gaan mensen zich misschien afvragen waar hun kleedgedrag vandaan komt.
De fotoserie van Hans Eijkelboom is gepubliceerd in een boek door Aperture. De tentoonstelling reist over de hele wereld: Amsterdam, New York en de Verenigde Staten, Londen en Parijs. 114
Ik koos de steden naar het criterium van ‘modern’: Parijs was de hoofdstad van de 19e eeuw, New York de stad van de 20e eeuw en Shanghai zou wel eens de belangrijkste stad van de 21e eeuw kunnen worden. Ondanks de overeenkomsten op deze foto’s verschillen deze steden wel degelijk van elkaar. In Parijs is de historie nog voelbaar op bijna iedere straathoek en zie je dat sociale verbanden nog belangrijk zijn. New York is eenvormiger, gericht op de toekomst en ingericht voor zelfstandig opererende individuen. In Shanghai is het totalitaire systeem permanent voelbaar, het leven wordt tot in ieder detail bepaald door de staat, die een wonderbaarlijk mengsel is van communisme en kapitalisme.
amsterdam
hans eijkelboom, jongen en meisje op straat 115
hans eijkelboom 116
hans eijkelboom 117
hans eijkelboom 118
parijs
hans eijkelboom 119
hans eijkelboom 120
hans eijkelboom 121
hans eijkelboom 122
new york
hans eijkelboom 123
hans eijkelboom 124
hans eijkelboom 125
hans eijkelboom 126
shanghai
hans eijkelboom 127
hans eijkelboom 128
hans eijkelboom 129
hans eijkelboom 130
tweeduizendzoveel Tweeduizendzoveel. Nacht. Krant. Lamp. Zolang je letters leest werkt je verstand. Mijn tv – die niet weet dat ik besta – bewoont een kamer waar ik alles zie. Zag laatst een leeszaal waar een meisje sliep en droomde later van bibliotheken waar ieder boek een boekwerk zat te lezen, Proust om Lenin, Hitler om Warhol geeuwde. Tweeduizendzoveel. Pixels, steeds meer pixels. De nieuwsdienst pokert met je hoofd. Geloof niet in vrede, geloof in roem, de drift waarmee we alles overdoen. En duizend dikke Elvissen maar stralen. En juichend vaart een oorlogsbodem uit. Te zeggen dat we niks geleerd… (volgt een citaat verluchtigd met een woord als god, ras, haat). menno wigman
131
de moraal is blind anna tilroe
‘Coolhouse’ noemen de Engelsen hem en dat is zo’n gekke benaming niet voor Nederlands bekendste hedendaagse architect, Rem Koolhaas. Deze lange, dunne, in 1944 geboren man lijkt met zijn schichtige bewegingen, zachte stem en razendsnelle gedachtesprongen opzettelijk afstand te scheppen. Als om te onderstrepen dat het koud en eenzaam is aan de top. Koolhaas is nu al een cultfiguur, voor architecten, maar ook voor kunstenaars, ontwerpers en zelfs voor het bedrijfsleven. Dat komt deels door wat hij heeft gebouwd: de Kunsthal in Rotterdam, het Danstheater in Den Haag, het IJ-plein en Byzantium in Amsterdam; en bezig is te bouwen: de Nederlandse ambassade in Berlijn, het Concertgebouw in Porto, de Openbare Bibliotheek in Seattle, het hoofdkwartier van Universal Studios in Los Angeles. Maar niet minder zwaar telt wat hij heeft gepubliceerd. Met name het tweeënhalve kilo zware, in het Engels geschreven boek S,M,L,XL bracht hem wereldfaam. Nog steeds ligt het zilverkleurige blok, dat in 1995 in Amerika en Europa tegelijk verscheen, in de belangrijke boekhandels van vele grote steden. Terecht, want het is een belangrijk document van een tijdperk: de twee decennia na de oprichting in 1974 door Koolhaas en enkele anderen van het Office for Metropolitan Architecture, ofwel OMA in Rotterdam. Honderden ideeën, dromen en overpeinzingen die de architect in die periode invielen rondom de projecten van dit bureau, worden erin belicht aan de hand van dagboekachtige notities, citaten, essays en foto’s. Met als resultaat een ongewone analyse van een wereld vol duizelingwekkende veranderingen. Onze wereld. Die analyse heeft Koolhaas in 2001 gerichter doorgevoerd in Project on the City Harvard Guide to Shopping, een dikke, tweedelige bundeling teksten van hemzelf en zijn studenten aan de Harvard Design School. Ze brengen verslag uit van onderzoeken naar fenomenen die ten nauwste samenhangen met de algehele verstedelijking van de wereld. De studies variëren van het geënsceneerde ‘pittoreske’ in de Pearl River Delta in China tot de betekenis van de roltrap in de ontstaansgeschiedenis van het shoppen. De verschillende gesprekken die ik met Koolhaas voerde, vonden plaats in Rotterdam en Amsterdam in 1999, precies in de tijd dat hij door Miuccia Prada en haar man was verzocht om megawinkels te ontwerpen voor New York, Los Angeles, San Francisco en Tokyo en, meer bijzonder, om mee te denken over het imago van hun mode-imperium. Koolhaas was er hoogst opgewonden over. Hij zag er de bevestiging in van zijn idee dat architectuur een belangrijke bijdrage kan leveren aan het beschrijven en begrijpen van nieuwe fenomenen, zoals shopping. Meteen bij ons eerste gesprek in zijn kantoor, een etage in een nietszeggend bedrijfsgebouw in een nietszeggende straat in Rotterdam, begint Koolhaas over zijn shopping-project. ‘Harvard Guide to Shopping gaat over de schaal waarop winkelen op dit moment in de wereld aanwezig is en wat dat betekent voor het hele idee van de stad. We zagen een ontwikkeling van eenvoudige, afzonderlijke delen als winkels en markten via warenhuizen en winkelarcades naar een collectief weefsel waarin een grote hoeveelheid activiteiten zijn opgenomen. Eigenlijk is er bijna geen activiteit meer die niet op een of andere 132
manier met shopping is verbonden. Voor luchthavens bijvoorbeeld gold tien jaar geleden nog dat je zo snel mogelijk van A naar B moest kunnen gaan. Nu zijn het complete winkellabyrinten met de op een na hoogste opbrengst per vierkante meter grond.’ Waar ligt de top? ‘Bij de museumwinkels in Amerika. Die volgen het model van het Museum of Modern Art in New York en worden steeds meer complete shoppingcentra. Ons onderzoek onthulde dat mensen sinds de jaren tachtig gemiddeld de helft van hun tijd besteden aan shoppen. Maar ook dat shoppen gedwongen is om zich met allerlei andere activiteiten te verbinden om mensen te blijven trekken en met internet te kunnen concurreren. Shopping centra worden daardoor steeds groter en gevarieerder. Wat weer consequenties heeft voor andere gebieden. Voor de natuur bijvoorbeeld. Mensen willen natuur in shoppingcentra, waardoor een soort fake natuur wordt gecreëerd, palmen die gebalsemd worden zodat ze niet helemaal dood zijn maar ook niet levend. Ze krijgen een ijzeren ruggengraat waarmee ze in allerlei vormen gebogen kunnen worden. Al deze dingen zijn zelden onderzocht of met elkaar in verband gebracht.’ Maar waarom doet een architect dat? ‘Ik heb in 1978 in Delirious New York al geschreven dat het beeld van de architect als een soort godheid voortkomt uit het idee dat architectuur een autonome positie inneemt ten opzichte van de samenleving, en dat beide vals zijn, fictie. Voor mij draait het in het vak niet om het vormgeven aan zogenaamde autonome, architecturale statements, maar om het ontwikkelen van een bepaalde intelligente benadering van de wereld. Mijn doel is om het vak zo’n bandbreedte te geven dat het gangbaar wordt om naast het bouwen concepten en strategieën te ontwikkelen die bepaalde maatschappelijke verschijnselen met elkaar in verband brengen. Wanneer je nu een bibliotheek ontwerpt, moet je nadenken over de gevolgen van digitalisering, over de mate waarin een publieke ruimte openbaar is of nog kan zijn, over identiteit, presentatie en publieksgroepen. Wij proberen om samenhang te zien zodat we vanzelfsprekendheden kunnen doorbreken en gedurfde lijnen uitzetten. Zo zijn we op verschillende niveaus betrokken geweest bij plannen over Schiphol in de Noordzee. En ook nu bij Universal Studios verdiepen we ons in allerlei speciale aspecten van de entertainmentindustrie.’ Een Europese architect die mag bouwen in Hollywood: het is alsof de Amerikanen de Rocky Mountains hebben afgestaan. ‘Het is inderdaad uniek. Voor ons betekent het, behalve het feit dat we nog nooit op zo’n schaal in Amerika hebben gewerkt, dat we met een totaal nieuwe context te maken hebben. Universal heeft bijvoorbeeld kortgeleden Polygram aangekocht, zodat ze nu ook een enorme muziekafdeling hebben. Dat is tegenwoordig normaal. Alle grote corporaties worden door de snelle economische veranderingen gedwongen tot dit soort uitbreidingen. Ze moeten zichzelf zowat ieder halfjaar opnieuw uitvinden. Het gevolg is wel dat hun imago de laatste jaren instabiel is geworden. Wij, als architecten, reageren daarop door met iets te komen wat dwars door die instabiliteit heen eenheid suggereert.’ Hij loopt naar een van de vele lange tafels vol tekeningen en maquettes waar een stuk of vijftig uit de hele wereld afkomstige, jonge mannelijke en vrouwelijke architecten als werkbijen omheen zoemen. De maquette van het Universal-hoofdkwartier toont een rechthoekig blok dat door vier hoge torens wordt doorstoken. Koolhaas: ‘Het mooie van het concept is dat hoewel het een heel abstract idee is, de torens zo zijn gevarieerd dat geen enkele verdieping hetzelfde is. Telkens ontstaan mutaties die in het algemene het specifieke brengen. Bijzonder is bovendien dat aan een kant van het gebouw de hele gevel opengeklapt kan worden zodat je in de openlucht kunt werken, iets wat met het prettige klimaat daar heel goed kan.’ 133
U begint vaak met een blok. ‘Een vierkant of een blok is voor mij de meest neutrale vorm, een vorm “zonder eigenschappen”. Ik vind het een uitdaging om van de minst interessante vormen de meest interessante dingen te maken.’ Koolhaas’ fascinatie voor het algemene en eigenschaploze beperkt zich niet tot de vorm. In een befaamd essay, The Generic City, beschrijft hij uitvoerig hoe in de moderne stad het karakteristieke en specifieke verdwenen zijn of totaal vercommercialiseerd. Overal rijzen gebouwen en stedelijke omgevingen op waar het onpersoonlijke en algemene heersen en waar alles de tijdloze vluchtigheid heeft van een luchthaven. Koolhaas: ‘Ik heb met The Generic City geprobeerd iets te zeggen wat binnen het kader van deze tijd geldig is voor vele steden, publieke ruimtes en interieurs. Een bespottelijke ambitie natuurlijk, maar ik wilde toch zien of ik door dieper op algemene kenmerken in te gaan, een waarheid kon vinden.’ U schetst omgeving zonder identiteit voor mensen zonder identiteit, met de toon van iemand die observeert zonder te oordelen. Maar moet juist een architect, iemand dus die omgevingen bouwt, niet een mening hebben? ‘Voor mijn gevoel spreekt uit het stuk wel degelijk pijn en verontwaardiging. Maar ook een geheime euforie. Want het verlangen om hoe dan ook een relatie aan te gaan met de wereld zoals hij nu is, is sterk. Naast alle drama en onrecht, gebeuren er nu eenmaal veel uitermate fascinerende dingen. Daar wil ik mijn ogen niet voor sluiten.’ Weigert u wel eens een opdracht om principiële redenen? ‘We hebben tal van commerciële projecten in Amerika niet gedaan om geen andere reden dan dat we het pakket van eisen of de plek of de mensen niet interessant vonden. Als we iets weigeren, doen we dat omdat we selectief zijn, en niet uit moralisme.’ U zegt het alsof principe een vies woord is. Maar je kunt toch vinden dat iets niet kan en daarnaar handelen? ‘Ik ben niet bezig ergens iets van te vinden, ik wil begrijpen wat er gebeurt. Dat wil niet zeggen dat ik als architect aan alle ontwikkelingen meedoe. Ik zou bijvoorbeeld geen pretpark willen ontwerpen. Ten eerste kan ik dat niet, maar ik voel mij er ook oncomfortabel bij nu zo zoetjesaan de hele wereld een pretpark wordt. Het is dus een mengsel van onvermogen en tegenzin.’ Erg kritisch klinkt dat niet. ‘Een kritische mentaliteit is voor mij niet hetzelfde als allerlei meningen verkondigen. Dat is moralisme. Moralisme maakt kritiek juist erg onprecies omdat eerst de meningen komen en dan pas de observatie. Ik wil helder kunnen zien welke veranderingen plaatsvinden en hoe dat gebeurt, om vervolgens een goede positie in te kunnen nemen.’ Waarom hecht u zo aan die positie? ‘Omdat ik fundamenteel geïnteresseerd ben in meedoen. Mijn hele creativiteit draait daarom. Ik voel me onderdeel van de samenleving en zou het erg jammer vinden om daarbij een marginale positie in te nemen. Dat ligt mij niet. Ik wil tevoorschijn halen wat verborgen is. Er zijn tal van fenomenen die zich afspelen in een soort onzichtbare zone, waar ze een gigantische omvang aannemen zonder dat ons brein dit registreert. Shopping is er daar een van. Wist u dat in Amerika in winkelwagentjes soms zendertjes zitten die ongemerkt het gedrag van het winkelende publiek registreren? Ze maken het mogelijk om de winkel zo te reorganiseren dat de populairste producten op de juiste plaats worden gezet. Credit en bonuskaarten zijn andere manieren om ons te volgen. Die technieken zijn direct aan Star Wars ontleend. En wat denkt u van die generaals die direct na de Golfoorlog zijn toegetreden tot de directie van grote winkelbedrijven? Gewoon omdat shopping dezelfde logistieke problemen kent als oorlogvoering. Shopping is oorlog!’
134
Hoe kan het dat de intelligentsia die samenhang niet heeft opgemerkt? ‘Die is verblind door moralisme: je hoort tegen shopping te zijn. En dus kijk je er niet naar. Hoewel we natuurlijk allemaal gretige winkelaars zijn, en zeker gretige consumenten.’ De schok dat het kapitalisme definitief gewonnen heeft, moet waarschijnlijk nog verwerkt worden. ‘Dat zou heel goed kunnen. Overigens denk ik niet dat het kapitalisme definitief gewonnen heeft, maar dat het bij de slimheid van het systeem hoort om dat wel te suggereren. Ik heb in mijn leven al verschillende sociale systemen zien komen en gaan, en waarom zou dit dan ineens definitief zijn. Het is in ieder geval wel duidelijk dat de meeste intellectuelen er niet mee in het reine zijn gekomen en er niet hun voordeel mee hebben kunnen doen. Ze zijn niet in staat geweest om er een nieuwe relatie mee op te bouwen.’ En u? ‘Het is een van mijn ambities om het wel te kunnen.’ Het lijdt geen twijfel dat Koolhaas in die ambitie slaagt. Zijn samenwerking met Prada is nu al een succes. De statements van de architect worden gretig door het bedrijf opgezogen en zullen in de vorm van een boek verschijnen als een soort mondiale bedrijfsfilosofie. Koolhaas heeft zich dan ook grondig in Prada’s strategieën verdiept. ‘Die mensen zijn zeer slim bezig met het managen van hun merknaam. Ze zijn begonnen op basis van een zorgvuldig gedefinieerd, welgesteld publiek en hebben nu zo veel succes dat ze de spullen niet aangemaakt krijgen. In twee jaar tijd hebben ze tweehonderd winkels geopend! Er blijken waanzinnig veel mensen te zijn die niet tot de grote massa behoren. De vraag is dan: hoe bewaar je je distinctie? Zo’n merk moet duidelijk maken dat zoveel mogelijk verkopen geen prioriteit heeft, maar dat ze met andere, meer experimentele dingen bezig zijn.’ Wat moet ik me daarbij voorstellen? ‘Het heeft met attitude te maken: niet op populariteit mikken, maar dwars en veranderlijk durven zijn, tegenstellingen inbouwen. Een puur artistieke houding.’ Hij reageert geprikkeld wanneer ik zeg dat de naam ‘Koolhaas’ ondertussen ook een echte brand genoemd mag worden. Hoe meer hij het negeert, zegt hij, hoe beter het voor hem is. Hij ziet al die aandacht voor zijn persoon als niet meer dan een vorm van communicatie die misschien helpt om het vak van architect opnieuw te definiëren en te moderniseren. Dat is nu eenmaal zijn obsessie. Het gesprek komt op wat hij daadwerkelijk heeft gebouwd. De Kunsthal in Rotterdam, een rechthoekig gebouw met hellende vloeren en open trappen, is, zegt hij, een van de beste dingen die OMA heeft gemaakt. ‘Het is een moeilijk gebouw door zijn rauwe materialen en de complexe manier waarop de verschillende delen aan elkaar zijn geklonken. Door het hele gebouw heen volg je een parcours dat het idee van verschillende verdiepingen doorbreekt. Steeds vraag je je af of er samenhang is of niet. Daardoor heeft het gebouw iets onverteerbaars. Het biedt weerstand en daardoor blijft het boeien.’ De problemen rond de ingang die moeilijk te vinden zou zijn, wuift hij weg: ‘Ach, directeur Van Krimpen. Die heeft zich vanaf het begin al tegen het gebouw verzet.’ Maar ik moet niet denken dat hij, Koolhaas, zich door de kritiek beledigd voelt. OMA heeft zelfs al gekeken of de ingang anders zou kunnen. Wat hij wel betreurt, is dat het gebouw niet overeenkomstig de plannen wordt gebruikt, namelijk als evenementengebouw. Want daarvoor was het ontworpen. Er zouden dans- en theatervoorstellingen in plaatsvinden evenals grote doorlopende culturele evenementen. Een veel ambitieuzer uitgangspunt dan de gewone expositieplek die het uiteindelijk is geworden. Weliswaar met ruimte voor autotentoonstellingen, maar toch.
135
Er is u bij de Kunsthal en andere gebouwen in Nederland een gebrek aan detaillering verweten. ‘No money, no details,’ zei u toen. U zit nu dicht op het grote geld. Komen er meer details? Koolhaas (lacht kort): ‘Details ter verfraaiing interesseren ons niet. Detaillering moet voor ons een extreme werking hebben. Zo hebben we voor een verlamde particulier in Bordeaux een huis gebouwd waarin een enorme lift midden in de woning de hele architectuur bepaalt. Van dat soort elementen wordt iets niet mooier, wel intenser.’ Hij laat me foto’s van het huis zien en ik begrijp alle loftuitingen die hij er internationaal voor heeft gekregen. Maar als ik vraag hoe hij over wonen denkt, trekt hij zijn wenkbrauwen op: die vraag heeft nog niemand hem gesteld. Wat hem wezenlijk interesseert, is niet het wonen op zich, maar de totaliteit van een woonomgeving. In druk bevolkte gebieden moet die omgeving compact zijn, dus zoveel mogelijk functies bij elkaar, met veel vrije ruimte eromheen. Dat idee kan hij nu uitwerken in de grote opdrachten die OMA de laatste tijd in Nederland heeft gekregen: een groot gebouwencomplex met gemengde functies: hotel, winkels, kantoren, woningen, op de Kop van Zuid in Rotterdam en de inrichting van het stadscentrum van Almere. Koolhaas: ‘Voor het eerst zijn we in Nederland programmatisch bezig, met gemeentes en projectontwikkelaars samen. Dat laatste is opmerkelijk, want het betekent dat ook in ons land de verantwoordelijkheid van de overheid verschuift naar particuliere ondernemingen. Er ontstaan steeds meer constructies waarbij overheden en particuliere ondernemingen tot nieuwe organisatievormen komen.’ Betekent dit niet dat aan de architectuur steeds commerciëlere eisen zullen worden gesteld? ‘Het heeft zeker een enorme invloed. Nu al zie je dat het niet meer genoeg is dat gebouwen mooi, goed en moreel verdedigbaar zijn. Ze moeten geld opbrengen. Het zal er onherroepelijk toe leiden dat de entertainment of spektakelwaarde van architectuur wordt opgevoerd.’ Maakt u zich daar zorgen over? ‘Ik probeer me nergens zorgen over te maken, omdat ik zorgelijkheid een vorm van moralisme vind. Het is in mijn ogen zinvoller om een redenatie op te zetten die maakt dat het beroep kan inspelen op dit soort verschijnselen.’ Meebewegen dus. Ik kom steeds meer mensen tegen die die houding aannemen. Maar zo fantastisch gaat het toch niet met de wereld? ‘Kortgeleden vroeg een agent van Steven Spielberg, die wist dat ik ooit scenarioschrijver ben geweest, of ik mee wilde schrijven aan Spielbergs volgende film. Uitgangspunt was de vraag: wat gaat er gebeuren als alles goed gaat? Ik realiseerde me toen dat we verslaafd zijn geraakt aan het apocalyptisch perspectief. We zijn allemaal virtuozen in het bedenken van doemscenario’s.’
what remains is future ann demeulemeester 136
licht We wilden licht meer licht we kapten de boom die in zijn eigen verlangen ons verlangen in de weg stond de boom kraakte kermde kreunde vogels waarschuwden te laat zijn laatste vezel scheurde en met een woedend ruisen van zijn blaadjes geknap van takken sleurde hij zijn leven neer de wind die hem bespeeld had week geschrokken uit Eindelijk hadden we licht in de kamer in dat licht keken we elkaar aan en zagen ons onherstelbare gezicht remco campert 137
138
zomernacht Doe nu eens die gedachten dicht van je. Denk nu eens liever niet na over morgen. Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren na, bramenplukker die je bent zoals vroeger maar nu. Maak even geen onderscheid tussen een wie en hoezo en de kans op anders. Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is, ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers. Leef met je lichaam van nachtwind de koelte. Geeuw je een gat in het hart en proef het zo rood als sap van bramen. Wees langzaam door vogels gezongen het wordende licht. c.o. jellema 139
jeroen busscher
weg met de kritische mens Nederland moet innoveren. En snel ook. We raken achterop, klinkt het overal. Haastig zoeken we naar oplossingen om Nederlanders aan het innoveren te krijgen. Nog meer geld, betere universiteiten, meer ons best doen, samenwerking, meer diversiteit binnen organisaties, dat heuse platform onder leiding van de premier. Maar is innovatie een kwestie van geld? Een kwestie van beter je best doen? Is innovatie een kwestie van harder werken? Of is innovatie een mentaliteit, een houding, een cultuur? De kern van innovatie is het vermogen tot creativiteit. Zonder creativiteit geen innovatie. Wij Nederlanders zien ons graag als een creatief volk. Kijk naar de kunst: Rembrandt, Van Gogh, Mondriaan, De Kooning. Ook Nederlands design is nog steeds de top van de wereld. In de marge, in de kleinschalige omgeving van kunst en design, viert het hoogtij. In de mainstream, bij de overheid, bij grote organisaties, leidt creativiteit een kommerrijk bestaan. Waarom lukt het ons niet die creativiteit grootschalig te maken en in te zetten voor ons innovatief vermogen als maatschappij? Wij roemen als Nederlanders graag onze open geest. Als het om creativiteit gaat, is de werkelijkheid echter anders. Wij zijn nog steeds strenger voor onszelf en onze omgeving dan we durven toegeven. Dat is geen handige eigenschap nu de wereld zoveel veranderingen ondergaat. Zoals de calvinistische levenshouding ons ooit welvaart en veiligheid bracht, zo is het nu juist een karaktertrek die ons verhindert aan te haken bij razendsnelle veranderingen. Dat uit zich in het gezag dat de, wat ik noem ‘kritische mens’, heeft. De kritische mens is degene die de fout in een idee ziet. Die de redenering onderuit haalt door de onlogica ervan aan te tonen. Die anderen probeert te betrappen op gebral, opschepperij, gedagdroom, gezwam, zonder overigens zélf met 140
een opbouwend idee te komen. De kritische mens bekijkt een nieuw idee met argwaan. Altijd probeert hij/zij aan te tonen dat een idee onzin is. Journalisten kunnen dat traditioneel goed, trouwens. De kritische mens zit in ons allemaal. De kritische mens, of misschien wel: kritische stem, heeft een heel nuttige functie. Wie zit er tenslotte te wachten op flauwekul? Wetenschap bestaat bij de gratie van het kritisch toetsen van hypotheses. Maar de kritische mens is te snel, te vroeg, te gretig. Hij kan en durft niet te spelen. Hij overlaadt elk idee, elke suggestie, elke innovatie, direct met kritiek. Nog voor het tot wasdom is gekomen. Een nieuw idee is aanvankelijk altijd zwak, kwetsbaar. Bij creativiteit is de poging, de moed iets nieuws te proberen, belangrijker dan de degelijkheid of de onderbouwing ervan. Spelen met een idee is iets anders dan het testen. Kritiek is essentieel. Maar in een te vroeg stadium van ideevorming helaas dodelijk. Dat kritisch zijn, die angst voor de mogelijke fout, hindert ons op het moment het meest. Om creatief en daarmee innovatief te worden moeten wij in Nederland durven soms dom, niet onderbouwd en onlogisch te zijn. En dat vinden wij eng. Wij zijn liever nuchter, kritisch. Zeker in die eerder genoemde grote organisaties en al helemaal bij de overheid. Bij ministeries, gemeenten en andere overheden is de angst voor zaken die nieuw zijn en dus buiten het referentiekader vallen, ongelooflijk groot. De wens tot vernieuwing wordt voortdurend beleden, de cultuur op departementen en andere overheidsorganen verhindert dit. Er is altijd wel een kritisch punt te maken, immers. De cultuur op ministeries is meer gericht op het voorkomen van fouten dan op het vinden van nieuwe ideeën. Je wordt er eerder afgerekend op een blunder dan op een idee. Een paar jaar geleden wilde een ministerie een congres over
innovatie organiseren, bedoeld voor de eigen medewerkers. Die medewerkers moesten leren creatiever te denken, meer moed te tonen en ondernemender te worden. Het congres moest daarom ook zelf, zo luidde de opdracht ‘…onconventioneel, vernieuwend en energetisch zijn’. Geen ellenlange speeches, maar spannende audiovisuele voorstellingen, veel interactiviteit en inspirerende workshops. Medewerkers hadden, samen met een bureau, een spannend concept geschreven. Dat werd voorgelegd aan de iets hogere beleidsmedewerker. Die schrapte een deel en dicteerde in plaats daarvan dat de directeur natuurlijk een speech moest houden. De minister in een talkshow met mensen uit het publiek als ondervragers? Zijn jullie nou helemaal gek? Dat doet zo’n man nooit! Het voorstel ging nog een laag naar boven waar de ‘didactische toegevoegde waarde van de interactieve workshops’ niet voldoende werd bevonden aangezien de cv’s van de workshopleiders te weinig ‘academische achtergrond’ vertoonden. Het congres is gehouden: de directeur opende met een speech. Daarna volgden drie speeches met powerpoint van deskundigen over innovatie als belangrijk maatschappelijk fenomeen en een onderzoeksbureau dat cijfers presenteerde van investeringen in ‘research en development’ (het moet altijd in het Engels: dat is echter) in diverse branches. Het navertellen is al saai, u kunt zich voorstellen hoe de dag was. ’s Middags heb ik zes knikkebollende deelnemers in de zaal geteld en geen enkele geïnspireerde medewerker aangetroffen. In onze cultuur hanteren wij vier aannames die ons vermogen tot innovatie in de weg staan.
simpel is te makkelijk Een goede gedachte is altijd een moeilijke. Deskundigheid betekent bij ons maar al te vaak: de complexiteit van de zaak inzien. Als
je de indruk weet te wekken ‘dat je nog even verder hebt doorgedacht’, sta je er goed op. Iets wat eenvoudig lijkt, kán haast niet de waarheid zijn. Dat komt omdat wij complexiteit associëren met intelligentie. En inderdaad: complexiteit vereist vaak intelligentie, maar dat betekent niet dat het omgekeerde ook waar is. Dat intelligentie complexiteit impliceert. Mensen doen vaak ingewikkeld over zaken om voor zichzelf en anderen intelligent te lijken. Wat mij brengt bij:
makkelijk is niet goed Complexiteit vraagt arbeid. Je mag de oplossing niet al te gemakkelijk vergaren. Gewerkt moet er worden, getobd, genuanceerd. Dan pas is er echt geofferd en is de beloning: inzicht. Als je niet lijdt, heb je niet echt je best gedaan. Kwaliteit is pijn. Allemaal aannames waar je in dit land verrassend vaak mee geconfronteerd wordt. ‘Ik schud het zo uit mijn mouw!’ zegt Hans Teeuwen in een van zijn programma’s, over hoe hij zijn grappen bedenkt. Bulderende lach in de zaal. Iemand die zo goed is, kan dat natuurlijk niet menen. Heeft u ooit iemand een werkstuk horen presenteren, een voorstel horen doen, over een afgeronde taak horen praten met de woorden: ‘Er was niets aan, het kostte totaal geen moeite.’ Niet vaak. Het is verdacht. Makkelijk betekent: je met er een jantje-van-leiden van afmaken. Zo verbinden wij lijden aan kwaliteit. Pas als je werkelijk lijdt, weet je dat je alles gegeven hebt.
enthousiasme is dom Vind in dit land nooit iets te mooi, te leuk of te bijzonder. Dat staat namelijk dom. In onze cultuur brengt een intelligent mens altijd de nuance, de relativering aan. Het postmodernisme bracht ons bij dat er niet één werkelijkheid is, maar dat alles bestaat uit oneindig veel werkelijkheden. Er is altijd wel een werkelijkheid te vinden waarop je kritiek kan hebben. Een extreem geval van denken in het halflege glas. De klassieke openingszin in de lobby na een voorstelling: ‘Wat ik 141
jammer vond…’ Wie heeft het na een voorstelling nog over het onderwerp, het thema, wat het met hem deed, wat hij ervan geleerd heeft? Wat het hem bracht in plaats van wat eraan ontbrak? Enthousiasme associëren wij met kritiekloosheid. Kritiek associëren wij met inzicht. Hij die een idee affakkelt wordt in onze cultuur altijd intelligenter gevonden. Hij die kritisch is, laat zijn superioriteit zien. Daarom is de baas zo graag kritisch en zelden heel erg enthousiast.
de intenties van de mens zijn slecht Wij vertrouwen elkaar als mens niet. Niet een zuiver Nederlands probleem, trouwens. Er moet een hek om onze tuin. Meer blauw op straat. Uiteindelijk gaan wij ervan uit dat de medemens, als hij maar even de kans krijgt of er maar even voordeel bij heeft, ons een mes in de rug duwt. De eigen vrienden bedoelen het goed, de familie en ikzelf. Maar de rest... Deze vier aannames maken het samen bijzonder lastig om veranderingen door te voeren. Wij hebben een stem in ons hoofd die kritiek begint te leveren als we met iets nieuws bezig zijn. Als we aan iets beginnen wat we nog niet helemaal kunnen hanteren. Die stem in ons hoofd moeten we kwijt. Niet dat we kritiekloos achter alle hypes moeten aan rennen, maar we moeten de moed vinden, dat wat we niet direct begrijpen, te onderzoeken, te laten rijpen en er in mee te denken in plaats van het proberen onderuit te halen. We moeten minder bang zijn om eens iets doms te doen of een fout te maken. Een goede fout blijkt maar al te vaak de start van innovatie. Onze wereld en daarmee onze economie mondialiseert. Meer dan vroeger wordt ons functioneren beïnvloed door wat er elders in de wereld gebeurt. Als we ons met zaken bezighouden die anderen beter, sneller, handiger kunnen, zullen we weinig succes boeken. We verdienen minder geld, worden minder gehoord, lopen achter bij ontwikkelingen. Als je met je bank belt, bel je steeds 142
vaker met India. De software waar je op kantoor mee werkt, wordt elders ontwikkeld en onderhouden. Je loonstrookje wordt misschien wel in Indonesië verwerkt. Alle grote bedrijven zijn op het moment bezig met ‘off shoring’, ‘outsourcing’ en meer van dat soort (natuurlijk Engelse) termen. Zijn we binnen enkele decennia een arm land? Dat hoeft niet, het kan wel. Een voorbeeld kan dat verduidelijken. Dat truitje dat u gisteren voor d50 kocht, wordt voor d2 in China gemaakt. Het geld voor de productie, die d2, wordt in China verdiend. Maar die resterende d48, waar blijft die? Die zit voornamelijk in het bedenken, de marketing en de verkoop van dat truitje. Daarmee kunnen we in de toekomst geld blijven verdienen. Onze nieuwe banen worden banen in het bedenken, organiseren en verkopen van spullen en diensten. Niet meer het produceren en vervoeren. Dat gaan anderen doen. We maken een razendsnelle transformatie door naar een zogenaamde kennismaatschappij. Wij gaan ons geld verdienen met denken, praten, organiseren, verkopen. Sommige ‘kwaliteiten’ helpen daarbij, bijvoorbeeld onze communicatieve vaardigheden, de relatief open geest, de Hollandse organisatiedrift. Andere eigenschappen werken tegen. Onze angst voor kritische mannen en vrouwen (én de kritische stem in ons eigen hoofd) is daar een van. Het hindert ons in ons vermogen tot creatief denken. Als ‘natie’ hebben we talent voor creatief denken, onze cultuur werkt op het moment tegen. Terwijl we juist die creativiteit nodig hebben om goede oplossingen voor nieuwe uitdagingen te vinden. Ik wil hierbij het calvinistisch denkgoed bedanken voor alles wat het ons gebracht heeft. Ik wil ook op deze plek afscheid nemen van dat gedachtegoed. We hebben nu andere gedachtegoederen nodig. Een andere cultuur. Kritische mensen mogen best wat minder aanzien krijgen. Laten we zelf beginnen wat minder bang voor ze te zijn. Misschien blijken juist zij, in de veranderende wereld, de nieuwe dommen, de kortzichtigen, te zijn.
the greatest obstacle to discoverY is not ignorance – it is the illusion of Knowledge daniel joseph boorstin
buitenstaander Gun je gedachten een zigeunerleven, maar blijf uiterlijk onbewogen, altijd, en laat de wereld voorbijstromen in al haar overwegingen als een troebele rivier die uitmondt in voorspelbaarheid. Wees niet desperaat om wat je afwijst. Het is een feest voor anderen, mijn vriend, een boulevardklucht, die slechts voedsel geeft aan een hongerwinter van ontroering. Bekommer je niet langer om dat overtollig wild, de nek-aan-nekrace tussen lief en leed. Ga monologen uit de weg. Heb vrede met de droesem van je droomarbeid. arthur lava 143
batia suter: ze laten ruiken en klinken…
in gesprek met lex ter braak
hoezo, plaatjes verzamelen? Lex ter Braak bladert in het boek van Batia Suter: Parallel Encyclopedia. Een enorme verzameling afbeeldingen waarin wel een rangschikking voelbaar is, maar niet meteen duidelijk is welke dat zou kunnen zijn. Hij vindt het een fascinerend werk en vraagt zich af hoe dit boek ontstaan is. Batia: ‘Het begon voor mij als een onderzoek. Ik verzamelde afbeeldingen waarvan een bepaalde kwaliteit mij meteen greep. Om het geheel te destilleren ging ik er op een gegeven moment A4’tjes van maken, met bronvermelding en bijschrift. Vrienden om me heen die dat zagen gingen erop reageren, ze konden het blijkbaar lezen, gingen verbanden leggen. Ik ging steeds gerichter zoeken en begon de verzameling te ordenen naar inhoudelijke en visuele overeenkomsten. Ik begon het te monteren, als een film.’
de begrijpbaarheid van beeldende kunst Lex: ‘Zijn er regels en wetten in de beeldende kunst die je moet kennen voordat je enigszins beslagen ten ijs kan komen?’ Batia: ‘Ik denk dat zulke regels een heel geheimzinnige en vaak ook een gedateerde en tijdelijke zaak zijn. Een werk is pas echt goed wanneer iedereen het kan begrijpen. Soms zelfs kinderen. Zo’n werk heeft een rechtstreekse kracht. Het is niet simpelheid, maar een soort heldere aanwezigheid die regels en wetten overstijgt en overbodig maakt of bevraagt.’
onverwachte combinaties leiden tot hernieuwde betekenis
Batia Suter, Bülach, Zwitserland, 1967, exposeert in binnen en buitenland: o.a. in Zürich, Santiago de Chile, Lissabon, Hamburg, Amsterdam, Arnhem, Otterlo, Nijmegen, Den Haag. 144
Batia vertelt dat geschiedenis een grote rol speelt in haar boek. ‘Ik probeer oude afbeeldingen naar deze tijd te trekken, ze te laten transformeren naar onze (tijd)geest. Dit boek gaat, met plaatjes van toen, over de waarneming in het “nu”.’ Lex: ‘Bedoel je daarmee dat je afbeeldingen uit het verleden als het ware opnieuw oplaadt vanuit het heden door ze in een andere context te plaatsen, waardoor zij een andere mogelijke moderne betekenis krijgen?’ Batia: ‘Ja, vaak zijn afbeeldingen een soort iconen. Je verbindt ze meteen met geschiedenisboeken of een kerk. Ik kwam erachter dat als je die afbeeldingen plaatst in een onverwachte combinatie, je opeens een nieuwe ingang creëert die kan leiden tot heel andere, nieuwe associaties. Dan komen die oude beelden opeens los uit het verleden en hun context, komen zij helemaal tot leven, het lijkt bijna of zij beginnen te ruiken of te klinken. De combinaties van de plaatjes zijn heel verschillend, soms zijn het overeenkomsten uit compleet verschillende werelden of tijdperken, analogieën. En vaak trap ik daar dan ook meteen weer tegen aan door het juist met iets heel absurds te combineren. Dat spel vind ik heel belangrijk. Wetten opstellen en ze ook weer relativeren.’
kooklust Met gretige borsten staat begeerte aan het aanrecht zoent het zaad uit tomaten, kijkt naar het zwellen van beslag onder vochtig doek. Haar hand liefkoost de haas van een jonge stier, zijn zoekende tong is gemaakt voor de hare, verzaligd streelt ze zijn ballen de pan in. Hartstocht is een keukenprinses met aanraakbare huid, donzig als deeg, geurig als boter, een weerloze van bot bevrijde eend die naakt wil zijn als een olijf in olie, een perzik op sap. Ze wil zich ontleden op het hakblok, betast worden door gulzige vingers en gloeiend verslonden. Een vis zijn, zwemmend in roomsaus gewiegd, gekend, begeerd, genoten. marjoleine de vos 159
gijs van tuyl joost steins bisschop
‘En toen kwam dat aanbod uit Wolfsburg. Ik ben daar van 1993 tot 2005 directeur geweest. Wolfsburg is Volkswagen, en de daaraan gerelateerde Holler-Stiftung in München had een groot fonds met eigen vermogen. Het museum leefde van de rente. Mijn opdracht was even kort als duidelijk: het museum moest van internationaal niveau worden, én het moest hedendaagse kunst zijn. Punt. Mijn toenmalige voorzitter, de baas van Volkswagen, had niet bepaald iets met kunst. Maar hij begreep het wel, helemaal. Ik kreeg alle vrijheid, en tegelijkertijd werd ik gestuurd. Dat was knap. Niet alle ministers kunnen dat. Nederland is natuurlijk toch tamelijk bedillerig. Ik had een mooie tijd in Duitsland, twaalf jaar lang, maar ik kon het toen wel met mijn linkerhand. Toen ben ik naar Amsterdam gegaan. Het Stedelijk Museum is complexer. Vanaf de 19e eeuw wordt hier klassiek moderne kunst verzameld. Breitner, Mondriaan, Malevitsj, Kandinsky, Chagall, veel Chagall, Matisse, Picasso. Jammer genoeg te weinig Berlage. En een komende verbouwing en verhuizing.’
het succes ‘Tja, wanneer heb je succes. Als eerste heb je het intrinsiek succes. Dat je een collectie bezit die van wereldklasse is, ook al heeft de buitenwereld het nog niet door. Dat is een gevoel, een overtuiging. Daarnaast heb je de acceptatie, als het museum gedragen wordt door de gemeenschap. Ons doel is om The Dutch Museum of Modern Art te zijn. Dit is óns museum. Niet op een voetstuk, maar met verbindingen naar de omgeving. Bezoekersaantallen zeggen misschien iets, maar lang niet alles. En dan heb je ook nog de peer reviews; wat vinden je collega’s van je. Ik geloof niet in incrowd, dat is een gevaar. Geen kleine kringetjes. “Wij willen een Grote Kring,” zei Brecht. Geld is geen norm voor succes. Er is zoveel geld in omloop; het stroomt naar de kunst toe. Dat is een probleem. Kunst is een waar, heeft een bepaalde waarde, maar het slaat soms een beetje door. Er zijn honderd miljardairs die de kunstmarkt bepalen. Dat is de top, daar heb je mee te maken. Als ze iets willen hebben, kopen ze het en betalen, soms zelfs meteen. Daar moeten wij tegen vechten. Maar we hebben natuurlijk wel iets extra. We hebben traditie, we hebben een collectie, we hebben kennis, wetenschap, en we hebben een perspectief op de toekomst. Daarin onderscheiden wij ons van de Grote Geld Hebbende Kunstverzamelaars. Je moet altijd je autonomie bevechten. Wij hebben – ik ken alleen het Duitse woord – ‘Definitions Macht’. Wij bepalen wat kunst is, wat goed is en wat slecht. Een particuliere collectie heeft dat veel minder. Die macht wordt gemaakt door de programmacommissie: de directeur en zijn conservatoren. De keuze van de conservatoren is cruciaal voor de richting van je museum.’ 160
de zaak ‘Het management is van groot belang. Ik vind dat onze bedrijfscultuur kan verbeteren, ook als gevolg van de verzelfstandiging. Van los naar gedisciplineerd. (Lacht.) Ja, ik kom uit Duitsland. Op tijd leveren. Op tijd er zijn. Servicegericht. We zijn nu eenmaal een dienstverlenende instantie. We moeten er zijn voor de bezoekers en de kunstenaars, maar ook voor de financiers, bankiers, ondernemers, sponsoren en industriëlen. Ze moeten allemaal tevreden zijn. Ik haat amateurisme. Ik geloof sterk in teamwork; de bal rond laten gaan. Allemaal goed. Maar er is er eentje die zegt: daar gaan we naartoe. Dat ben ik. De directeur bepaalt het artistiek beleid. Zo is het ook geregeld hier. Het poldermodel werkt niet. Dan neemt niemand een beslissing. Ik zal nooit een tentoonstelling maken waarin ik niets zie. In Nederland heerst soms wel sterk de cultuur om heel lang met elkaar te overleggen. Tot de dijk dicht is. Een belangrijk verschil met de echte toppers uit het bedrijfsleven is dat wij voor een nutteloze zaak werken. Kunst heb geen nut. Laten we daar heel duidelijk in zijn. Dat is ook de geweldige kracht. Kunst is weliswaar maatschappelijk, maar dat is het alleen maar omdat het bestaat. We kunnen veel leren van het bedrijfsleven. Zoals daar soms doelstellingen worden gedelegeerd, naar een lager niveau. Dat stimuleert, het geeft mensen vrijheid. Niet te veel van boven bepalen, zoals gebeurt in onze cultuurpolitiek.
tot slot ‘Ik vind het wel interessant, YouTube of e-mailkunst of mail-art, maar het motto blijft: face to face with art. De hedendaagse wereld is al genoeg ontlichaamd. Een fysieke ervaring, met al je zintuigen, is nodig. De context van het museum is daarvoor nodig om het goed over te brengen. Kunst moet híer (wijst om zich heen). Dat is misschien wat ouderwets, maar een museum is misschien wel ouderwets. Wat het bedrijfsleven van ons kan leren? Kunst heeft te maken met een zekere totaliteit; “de ruimte van het volledig leven” zoals Lucebert zo mooi zei. Waarbij er geen hokjes zijn. En de verwondering, over alles wat er is. De verbazing. Dáár kan kunst iets toevoegen. Om dat in de praktijk te brengen. De ruimte van het volledig leven. Zoals in de muziek kan gebeuren; daar kan die ruimte ook gevuld worden, woordeloos.’
nawoord Ik sprak Gijs van Tuyl op 26 september 2007, in de tijdelijke locatie van het Stedelijk Museum bij het Centraal Station te Amsterdam. ‘Ik wil mij niet meten met Rijkman Groenink,’ zei van Tuyl. Groenink is de voorzitter van de Raad van Toezicht; de baas dus van Van Tuyl. Hij is heel bescheiden, Gijs van Tuyl. Als iemand iets kan leren van iemand is het Groenink van Van Tuyl, zo dacht ik toen en nu nog. Verwondering, verbazing. Kunst als de hoeder van de verwondering en de verbazing. Dat is precies wat zo mooi is van de kunst. Kunst neemt niets aan. Kunst waakt. Kunst wekt. En van Van Tuyl kunnen er een heleboel nog een hele hoop leren.
maar iK de wereld iK zie Jou rémy zaugg 161
de onsterfelijkheid van een eendagsvlieg over mode
bas heijne
Kan mode kunst zijn? Een paar jaar geleden zag ik voor het eerst mode in een museum. Het Kunstmuseum Wolfsburg, een door Volkswagen gebouwd gestaald cultuurbolwerk in de schrale Duitse industriestad, had een tentoonstelling gemaakt over de tweede Italiaanse renaissance – die van de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw. Gevierd werd de populaire cultuur van La Dolce Vita, de esthetiek van het alledaagse leven: de Vespa’s, de jukeboxmuziek, de architectuur, de publieksfilm en de mode. Met veel aplomb was het allemaal naast de ‘officiële’ kunst van die jaren uitgestald. De schilder Lucio Fontana stond zij aan zij met de zanger Adriano Celentano, de films van Federico Fellini en Michelangelo Antonioni bevonden zich in het gezelschap van de moeder van alle design classics, de Fiat 500. In een aparte ruimte werd de uitbundige mode van die jaren getoond, vooral de kleren die gedragen werden door de vrouwen van La Dolce Vita, gemaakt door ontwerpers als Fendi en de gezusters Fontana: avond- en cocktailjurken, robes en jumpsuits, capes en boa’s. Felle kleuren naast strak zwart, onbeschaamde uitzinnigheid naast onderkoelde chic. Ze werden gedragen door abstracte paspoppen, met ronde witte hoofden zonder gezicht. Nostalgisch werd ik ervan, en ook een beetje triest. Niet alleen omdat de periode die de tentoonstelling behelsde, en waarvan ik de allerlaatste uitlopers nog had meegemaakt, nu zo definitief voorbij was en zo ordelijk bijgezet. Er openbaarde zich ook een eigenaardige paradox, die groter
162
werd naarmate ik langer in het Kunstmuseum rondliep. Aan de ene kant vond ik het niet meer dan terecht dat de speelse schoonheid die het dagelijkse leven van Italië – en de rest van West-Europa – jarenlang in haar greep had gehouden, eindelijk gezien werd voor wat ze was. Natuurlijk was dit kunst! Want niet alleen moest ik mezelf bekennen dat de existentiële pijn van La Notte me meer deed dan de opengereten doeken van Lucio Fontana, maar ook dat die rondborstige zachtgele Vespa me meer prikkelde dan de gewilde blikjes poep van Piero Manzoni (Merda d’artista). Aan de andere kant, en dat was een verrassing, leek me met die promotie van al die populaire vormgeving tot officieel erkende kunst bar weinig gewonnen. Die slap hangende jurken die de artistiekerige paspoppen in de museumzaal droegen, kwamen op mij over als een herinnering aan een herinnering. Al het leven was eruit verdwenen. Ze verwezen eerder naar iets dan dat ze zelf iets waren. Je kon je goed voorstellen hoe het geweest was, de bewegende schoonheid van deze ontwerpen, de vrouwenlichamen die deze jurken droegen, de entourage, de uitstraling, de verheviging van het moment die ze teweegbrachten. Maar het moment zelf, de sensatie van deze kleding, was nagenoeg verdwenen. Een zwakke echo, meer niet. Het was het verschil van een vlinder in de natuur, ontketend, fladderend, en een vastgepind exemplaar in een vitrine van een dor kabinet – kijk eens hoe mooi hij was! Die gewaarwording gold de meeste tentoongestelde design, maar was
het meest opvallend in het geval van de mode. Zonder mensen, zonder beweging, was het eigenlijk niks wat je zag. Buiten, in de straten van Wolfsburg, zaten mannen en vrouwen te midden van geestloze nieuwbouw op geïmproviseerde terrassen frites en worst te eten. Hun kleren waren grauw en vormeloos, de kleuren van hun katoenen jassen flets, hun trainingsbroeken glimmend blauw of vuil roze. Ik begreep wel waarom ze zelf nooit naar het nieuwe Kunstmuseum gingen, een prestigeobject van het bedrijf dat de stad zijn vreugdeloze welvaart had bezorgd. In het museum zag je de kleurrijke overblijfselen van een aangekleed bestaan, daarbuiten ontbeerde het openbare leven juist iedere bevlogen aankleding. Al die toegepaste kunst, al dat artistiek vormgegeven leven, die jurken en auto’s en fantasievolle ontwerpen voor appartementen en theaters, hoorden deel uit te maken van de Wolfsburgse werkelijkheid, niet apart gezet te worden in het reservaat van het museum. Natuurlijk was dat een al te simpele voorstelling van zaken, dat wist ik ook wel, de tentoonstelling was tenslotte historisch, en Duitsland was niet Italië. Maar helemaal onzin was het ook weer niet. Als mode kunst kan zijn, dan in ieder geval niet binnen de muren van het museum. Daarbinnen verschrompelt ze tot een lege huls, krijgt ze betekenissen opgedrongen die recht tegen haar aard ingaan. De aangeklede poppen in Wolfsburg waren bovenbewust en daardoor steriel. Ze verdroegen eigenlijk geen interpretatie. Wat ik in het Kunstmuseum zag, raakt de kern van een algemeen probleem. Met het wegvallen van de traditionele grenzen tussen de kunsten en de moderne massacultuur wordt het steeds verleidelijker om de mode als een vorm van kunst te zien. En waarom niet? Het gaat tenslotte om tastbare producten van de artistieke verbeelding, in veel gevallen komt er zelfs meer verbeelding dan product aan te pas. En in geen enkele andere artistieke discipline is de gezochte transformatie van de blik van de
toeschouwer, of de consument, zo direct, zo letterlijk. Je bent wat je aanhebt. Of misschien beter: je wordt wat je aanhebt. De modewereld, met zijn spectaculaire shows en mondiale supermodellen, zijn hypes en voortdurende transformaties, zijn duizelingwekkende beeldvorming, houdt de collectieve verbeelding in zijn greep. Nu de markt, die in de mode allesbepalend is, niet meer als de doodsvijand van de kunst wordt gezien, is langzaam maar zeker het besef doorgedrongen dat mode meer kan zijn dan een afgeleide van zogenaamde ‘hoge’ kunst – zelf artistiek kan zijn. Geen wonder dat steeds meer ontwerpers zich als kunstenaar beschouwen – en dat er ook steeds meer kunstenaars zijn die hun kunst expliciet als mode brengen. Van een modeshow naar een performance is maar een kleine stap, van een collectie naar een concept eveneens. Alle impliciete betekenissen die de traditionele ontwerpers in hun collecties leggen om hun cliënten, en de media, in verleiding te brengen, laten zich gemakkelijk annexeren en expliciet maken. Ik herinner me een interview in NRC Handelsblad van een paar jaar geleden met twee kunstenaars die zich alleen nog via het idioom van de mode uitten en daar het jargon van de beeldende kunst aan hadden toegevoegd. Het resultaat was de zogenaamde ‘chaosjurk’, een nogal bizar geval dat, afgaand op de foto die bij het vraaggesprek stond afgedrukt, zijn naam eer aandeed – ondraagbaar in werkelijkheid, en tegelijk de drager van talloze doorzichtige conceptuele ideeën. Er zijn kunstenaars die op een subtielere manier gebruikmaken van mode, die een behendig ironisch spel spelen met de impliciete normen en waarden van de tijdgeest, die de verschijnselen van de massacultuur slim zelf conceptueel weten te maken. Zij maken geen kunst die apart van de massacultuur wil staan, maar objecten die daar onlosmakelijk deel van uitmaken en er tegelijk commentaar op leveren. Mode leent zich daar bij uitstek voor. Want hoe exclusief ze in werkelijkheid ook is, ze is synoniem met massacultuur. Altijd weer speelt 163
ze in op collectieve verlangens en projecties. Als ze kunst is, de mode, dan is ze massakunst. Daarin schuilt ook meteen haar zwakte. Hoe verhoudt de mode als kunst zich tot de ‘traditionele’ hedendaagse beeldende kunst, de museum- en galeriekunst? Daar begint het te wringen. Mijn ervaring in het Kunstmuseum te Wolfsburg leert dat mode zich slecht achter glas laat wegstoppen. Pleitbezorgers van de mode als kunst komen steevast bedrogen uit, wanneer ze ontwerpen uit het opwindende theater van de stroboscoop en de catwalk sleuren en binnen de beschouwende wereld van de kunstgalerie onderbrengen. Mode is grotendeels context, dat trekt zo veel kunstenaars er juist in aan, die oneindige ruimte van opwindende uiterlijkheden en verborgen betekenissen, heel dat spiegelpaleis van beeld en effect. Maar die context laat zich nauwelijks of helemaal niet kunstmatig oproepen buiten het natuurlijke domein van de mode. En nog minder leent hij zich voor beschouwingen met de blik van de serieuze kunstkritiek. Ook, zie de chaosjurk, wordt het algauw problematisch wanneer kunstenaars of ambitieuze ontwerpers de mode proberen aan te kleden met de terminologie van de beeldende kunst. Als beeldende kunst valt mode steevast door de mand. Ze blijkt wanhopig oppervlakkig of onverteerbaar pretentieus. Hoe kan mode dan toch kunst zijn? Je kunt haar interpreteren en duiden, maar dan breng je haar terug tot een sociaal of cultureel verschijnsel. Je kunt haar opzadelen met betekenissen die ze nauwelijks kan dragen, die geen recht doen aan wat mode nu juist zo fascinerend maakt – haar ongrijpbaarheid, haar lichtheid en snelheid, haar vluchtigheid ook, de voortdurende suggestie van betekenis zonder ooit al te expliciet te worden. Mode wil niet vastgepind worden, mode zweeft. Iedere betekenis die ze uitdraagt, hoe schijnbaar nadrukkelijk ook, is voorlopig, gericht op het moment. Geen enkel fashion statement verdraagt een diepgaande filosofische analyse. Mode is geen ervaring, mode is sensatie. Daarin ligt haar diepste wezen besloten. Anders gezegd: mode kan eigenlijk 164
alleen kunst zijn als ze helemaal niets wil betekenen. Die uitspraak is een provocatie, want de meeste verdedigers van de mode als kunst zullen juist beweren dat mode vol van betekenis is. Die hybride rijkdom aan postmoderne betekenissen wordt juist voortdurend als rechtvaardiging aangedragen om haar het domein van de kunst binnen te halen. Maar al die gewilde interpretaties, hoe vindingrijk en clever ook, reduceren haar, gaan voorbij aan wat de modewereld nu juist onvergelijkelijk maakt: aan de ene kant het ontwerpen van tastbare esthetische objecten, de kleding, en aan de andere kant het onwerkelijke en niet tastbare aura van associaties en emoties van een getransformeerd menselijk lichaam. Wie een dure modezaak binnenstapt, wacht een sensatie met de suggestie van een ervaring. Het is niet alleen body-art, maar tevens poetry in motion. Probeer haar stil te zetten, te ontleden, en je blijft met een slappe lap dode stof in je handen achter. Misschien kun je het het best vergelijken met het traditionele sprookje. Vanaf Freud hebben psychologen gretig uitgezocht welke verborgen betekenissen en obsessies er in alomtegenwoordige sprookjes schuilgaan – de diepe, donkere verlangens, de zwarte angsten – en ze daardoor effectief onmogelijk gemaakt. Wie weet wat een sprookje betekent, kan er niet langer meer in geloven, ook al zou je nog zo graag willen. De fantasie wordt herkend, niet langer meer beleefd. Een overbewuste tijd is dan ook geen tijd voor traditionele sprookjes. Ons onderbewustzijn zoekt andere, extremere verhaalvormen om zich te uiten. De mode is een modern sprookje – niet in de clichébetekenis van een vals voorwendsel, een onhaalbaar ideaal, maar in de oprechte betekenis van een onwerkelijk verhaal waarin je niettemin kunt geloven. Wat geloof je? Dat de uiterlijke metamorfose die mode bewerkstelligt, samengaat met een innerlijke transformatie. Dat is het publieke geheim van de mode. De veelgehoorde klacht dat de mode en de modewereld een en al oppervlakkigheid zijn, erkent niet
dat dat nu juist de bedoeling is. Het is reden voor haar steeds maar groter wordende aantrekkingskracht: mode is heel het leven aan de oppervlakte. Ze schept de sprookjesachtige illusie dat dat mogelijk is, dat een mens enkel en alleen buitenkant kan zijn – al zijn eigenschappen en karaktertrekken kan aanen uittrekken als een broek of een jurk. Zoals ik opmerkte, de wereldberoemde supermodellen zijn de elegante dragers van dat diepgewortelde verlangen. Ze zijn esthetische objecten, lichamen die hun specifiek menselijke eigenschappen aan de buitenkant dragen als designerlabels (Is Naomi wispelturig, is Marcus verlegen?). Vanbinnen zijn ze aangenaam hol. Binnenkant verandert in buitenkant. De modefotografie, ook een afgeleide kunstvorm, belooft niets anders dan dat. Dat maakt haar zo enerverend. Zoals men in de Middeleeuwen relikwieÍn koesterde, zo koesteren wij de mode. Wij worden door de mode aangeraakt, ze trekt ons uit onszelf en verheft ons. In die zin is ze religieus. En zoals iedere religie is ze ook illusie, een leugen als je wilt, de projecties van onze onmogelijke verlangens. Want het leven als enkel en alleen buitenkant is een onhaalbaar ideaal. Vandaar dat de mode voortdurend in beweging moet blijven, steeds weer nieuwe illusies moet scheppen, steeds weer andere verlangens moet oproepen en bevredigen. Om te kunnen bestaan moet ze, anders dan de beeldende kunst, de realiteit vorstelijk negeren. Want dat is de ultieme paradox: de mode ontkent de zwaartekracht van het bestaan, het verval, de dood, de innerlijke verwarring in een mensenhoofd, en tegelijk is ze niets zonder levende lichamen. Ze is wat op het eerste gezicht een onmogelijkheid lijkt: de vleesgeworden illusie. Wat haar redt, is haar schoonheid, haar zuivere esthetiek in een onzuivere wereld, haar ongenaakbaarheid en fundamentele onaangedaanheid. Ze leeft eeuwig in het moment, ze bezit de onsterfelijkheid van een eendagsvlieg. Juist die eigenschap maakt het onmogelijk haar vast te pinnen. Wie zijn hand uitstrekt en de mode probeert aan te raken, ziet haar voor zijn ogen vervliegen. Dat is haar tragedie, dat is haar wonder.
woorden ziJn de Kleren van de gedachten hugo claus 165
showen en trippen Er is zielsveel geluk nodig in deze jurk met vertedering naar buren te kijken die rond middernacht hun afvalzak in een container doen. Er is zielsveel geluk nodig in deze jurk een taxi aan te houden die onwillig is je tot buiten de stad te rijden waar loofwoud staat dat zich voortplant. Er is zielsveel geluk nodig in deze jurk geluid te maken dat dieren overstemt om aandacht te vangen van een geschminkte koningin. Er is zielsveel geluk nodig deze jurk dronken en klaarwakker naar een show te brengen, blind een deur te vinden waardoor je het toneel verlaat. Er is zielsveel geluk nodig in deze jurk iets te slikken, een ballonvaart te maken en op het mozaĂŻek van je land neer te kijken als een slome astronaut. Er is zielsveel geluk nodig in stralend weer voorzichtig te verongelukken. Stemmen schreeuwen zeggen wade in plaats van jurk. anne vegter 167
g+n: repliek op de catwalk: wat is abnormaal? Gerdi Esch, Hoofd Textiel- en modevormgeving aan de Koninklijke Academie Beeldende Kunsten te Den Haag, medeoprichter van Flanders Fashion Institute en modejournaliste interviewt de kunstenaars G+N, wat staat voor Gerrit Uittenbogaard en Natasja Martens. Zij is onder de indruk van dit ontwerpersduo.
niet de mode zelf maar de beleving ervan Gerdi: ‘Ik heb jullie leren kennen in Antwerpen een aantal jaren geleden, toen al vond ik jullie persoonlijke beelden intrigerend. Wat doen jullie nu?’ Gerrit: ‘Wij concentreren ons nog steeds op de beleving van mode en de modewereld. Dus niet het product, een broek of T-shirt, maar de context laten zien. Hoe kan iemand mode op verschillende manieren beleven. Wij willen steeds vragen blijven stellen over wat als “gewoon” of “normaal” beschouwd wordt in de modewereld. Wij willen dit systeem wat opschudden. Dit laten wij met prikkelende beelden zien. Zo ontwierpen wij Spiegel-Maskers, het is een kunstobject dat tentoongesteld wordt, maar het was ook een accessoire tijdens een show in Parijs. De toeschouwers zien dan niet het gezicht van de mannequin maar kijken naar zichzelf. Ook hebben wij fotoseries gemaakt met deze maskers. Zo ontstaan meerdere verhalen rond één mode-gerelateerd object.’
meerdere lagen onder de eenvoud Gerdi: ‘Het valt mij op aan jullie werk dat je ver gaat in het uit-puren van een idee of concept. Hierdoor zijn jullie kleren, vormen en objecten misleidend. Je denkt dat je iets eenvoudigs ziet maar het heeft meerdere lagen.’ Natasja: ‘Ik denk dat dit aspect van ons werk vaak over het hoofd gezien wordt. Dat is een beetje eigen aan de modewereld. In een show gaat alles zo snel dat je niet de tijd hebt om te kijken naar de finesse van een ontwerp. Om die reden willen wij ook eigenlijk geen shows meer doen. Maar op andere manieren communiceren waar mensen meer tijd hebben om stil te staan bij de betekenis van ons werk.’ Gerrit: ‘Wij zoeken naar hoe je mode op een andere manier onder de aandacht kan brengen, en ook wat je ermee kunt doen. Wij willen buiten de bestaande hokjes denken van een collectie maken om te verkopen. Wij denken in projecten. Dat kan zeker ook een product zijn, zoals een gelijmde jeans, maar ook het publiceren van foto’s of een samenwerkingsverband met een kunstenaar.’
museum of modewereld? Gerdi: ‘Hoe plaatsen jullie jezelf dan nu? In musea, of als conceptueel kunstenaars?’ Gerrit: ‘Wij blijven museaal maar je ziet dat musea ook steeds meer naar het publiek toegaan, zij worden bewust toegankelijker. En dat willen wij ook. Wij reageren snel en maatschappelijk betrokken op wat er gebeurt in de wereld. Zo sluit je aan bij jongere generaties die graag koppelingen maken tussen alles wat er bestaat in de kledingwereld en de context eromheen: televisie, sieraden, werkomgeving, uitgaansleven, et cetera.’ 168
‘hulahoop’, 2000 fotografie miss liz wendelbo styling jos van heel
G+N, meisje met hoepel
deel 1 van drieluik gemaakt voor de expositie ‘dutch modernism’ in het centraal museum, utrecht 169
serie mask mutation, 2006 fotografie jossy@jossy.nl haar & visagie minke modellen milou en cynthia beeldbewerking ger vendel 170
G+N, vrouw met metale helm
mirrormask, 2005 materiaal rvs keukengerei
171
G+N, meisje met lollie g+n for hanatsubaki magazine & yoshitomo nara, 1999 serie jurkjes voor de japanse kunstenaar yoshitomo nara in opdracht van hanatsubaki magazine 172
G+N, meisje met blauwe jurk 173
dreaming of me because collectie spring summer 2003 fotografie 174 miss liz wendelbo, 2004
G+N, vrouw met microfoonkabel
G+N, zwart beeldje tuimelclowntasje, 175 2002
pinpainting, 2004 G+N, blauw geborduurde 80 x 100 cm pixel schilderij bestaande uit 8000 spelden met handgeverfde speldenknoppen. 176
foto
g+n speldenkussen 1999 - 2007 the ultimate fashion designer tool, dient tevens als accessoire print ontworpen door ontwerpatelier
G+N, spijkerbroek met prijskaartje 178
2007 fotografie rob philip haar & make-up yvonne nusdorfer model eline
G+N, vrouw
volledig in elkaar gelijmde spijkerbroek met overhemd met gelijmd179 kraagje
serie perfecte vreemdelingen, 2007 fotografie femke teussink haar & visagie yvonne nusdorfer model sophie rok met daarin vierkante blokjes die er voor zorgen dat het dessin aangepast kan G+N, vrouw in met stoelen worden aan iedere situatie. de verwisselbare blokjes symboliseren debos inwisselbaarheid en het180 beĂŻnvloedbare van stijlen.
los Dans en weet dat je bestaat dans een dans op hete kolen dans de gaten in je zolen dans tot de planeet vergaat dans dans dans dans
als alles is gezegd tot je de tijd vergeet zoals je ademhaalt tot je de weg weer weet
dans om nooit meer stil te staan dans de sterren en de maan dans de bomen en het bos niets meer vast en alles los. ingmar heytze
181
kunst in crisis rutger wolfson
Op de hoek van een wat afgetrapte straat staan twee vrouwen verleidelijk te zijn. Hotpants, veel sieraden en heel veel attitude. Vanuit hun auto met open dak proberen twee mannen hen te versieren. Met weinig succes. ‘Get your black ass in my car, and let’s get it on bitch!’ ‘I ain’t getting in your motherfuckin’ car – you motherfuckin’ broke assed nigger!’ Net als versieren in ruzie dreigt te ontaarden, rijdt plotseling een onwaarschijnlijk lange limousine het beeld binnen. Een blanke man stapt uit en begint elegant te dansen, in de stijl van Gene Kelly in Singing in the Rain. Wanneer de man wordt omringd door meedeinende danseressen in veel te kleine bikini’s, slaat de sfeer van de videoclip om van humoristisch naar absurd. Het moment dat je beseft dat de gezichten van de dansende dames steeds verder veranderen in de verwrongen grimas van de dansende man is weerzinwekkend. Wat begon als een persiflage op videoclips bij rapmuziek, ontaardt in een surrealistische nachtmerrie. Sexy vrouwenlijven, allemaal met hetzelfde, angstaanjagende mannenhoofd. Deze clip, Windowlicker, is gemaakt door Chris Cunningham bij muziek van Aphex Twin, ofwel Richard D. James – de man die danst als Gene Kelly. De eerste keer dat ik hem ’s nachts op MTV had gezien, moest ik mezelf ervan overtuigen dat alles nog bij het oude was. De clip is verontrustend en ontregelend tegelijk. Niet alleen omdat de beelden beangstigen, maar vooral omdat MTV en de kijker een spiegel wordt voorgehouden. De elektronische muziek van Aphex Twin is dermate abstract, dat die normaliter nooit op MTV gedraaid zou worden. De clip werd echter snel populair en werd vaak uitgezonden. Daarmee werd wat er gemiddeld op MTV vertoond wordt, alleen maar verder door het venijn van Windowlicker ondermijnd. De beeldende kunst heeft concurrentie gekregen, want Windowlicker kan zich moeiteloos meten met het werk van de beste videokunstenaars. Deze clip staat niet op zichzelf, het is een voorbeeld van de bredere ontwikkeling die centraal staat in dit boek: de grensvervaging tussen artistieke disciplines. Deze grensvervaging komt van twee kanten. Videoclipmakers laten zich inspireren door kunst en omgekeerd: videokunstenaars laten zich door videoclips inspireren. Een vergelijkbare wederzijdse beïnvloeding is zichtbaar op de grenzen van kunst met mode, film, design en nieuwe media. Het interessante van deze kruisbestuiving is dat hiermee ook de grenzen tussen hoge en lage cultuur vervagen. Met de term hoge cultuur worden disciplines met een hoog artistiek aanzien aangeduid, zoals beeldende kunst, architectuur, literatuur, theater, dans en opera. Met lage cultuur worden vormen van cultuur met een lager artistiek aanzien bedoeld, zoals mode, reclame, videoclips, nieuwe media en design. Daarbij werkt een producent van lage cultuur veelal in opdracht, en worden de producten hier meestal in grote oplagen geproduceerd en gedistribueerd. Een kunstenaar is autonoom en een schilderij is uniek; een videoclipmaker werkt in opdracht, en de kopie is niet minder dan het origineel. Met de grensvervaging en aanhoudende kruisbestuiving tussen artistieke disciplines is het onderscheid tussen hoge en lage cultuur onder druk komen te staan. Kunst en aanverwante disciplines zijn zo dicht naar elkaar toegegroeid dat het onderscheid soms niet meer te maken is.
denK erom, het is niet zo abel j. herzberg 182
Deze osmose tussen ‘hoog’ en ‘laag’ is goed zichtbaar op het snijvlak van beeldende kunst met mode. Een aantal modeontwerpers laat een heel conceptuele benadering zien. In hun ontwerpen is een commentaar verwerkt op de tradities en conventies van het eigen vakgebied, net zoals in veel kunstwerken ook een commentaar op de beeldende kunst zelf
besloten ligt. Een voorbeeld hiervan is het conceptuele parfum van het modeontwerpersduo Viktor & Rolf. Elk groot modehuis heeft een parfum. Een parfum is voor een merk een statussymbool, want het merk moet heel bekend zijn om een parfum te kunnen lanceren. Bovendien is het ontwikkelen en introduceren van een parfum zeer kostbaar. Maar eenmaal succesvol gelanceerd is een parfum enorm lucratief. Om geld te kunnen verdienen, moet je geld kunnen investeren, met andere woorden. Uit frustratie met de keiharde commerciële wetten in de modewereld, hebben Viktor & Rolf – als jonge, relatief onbekende ontwerpers zonder geld – een imaginair parfum gelanceerd. Het parfum bestond alleen als idee, in de vorm van een reclamecampagne. Die campagne leek in alles op die voor een echt parfum. Alleen het model dat bezweken was na aan het parfum te hebben geroken, was een hint dat er meer aan de hand was. Viktor & Rolf zijn inmiddels succesvolle modeontwerpers en zijn ook zeer gerespecteerd in de kunstwereld. Niet voor niets: ze spreken een voor de kunst verstaanbare taal. Niemand weet hoe het parfum van Viktor & Rolf ruikt, net zomin als we weten hoe de poep ruikt die de kunstenaar Manzoni in de jaren twintig van de vorige eeuw heeft ingeblikt en verkocht als Merde de l’Artiste. Een ander voorbeeld is de modeontwerper Martin Margiela. Ook zijn mentaliteit is in meerdere opzichten te vergelijken met die van een kunstenaar. Zo waren zijn eerste modeshows georganiseerd als een soort guerrilla-actie. Geïnteresseerden werden uitgenodigd op een straathoek midden in Parijs, waar de modellen een keer langsliepen om de kleren te laten zien. Een radicaal alternatief voor de opgetuigde en gecontroleerde shows van de gearriveerde ontwerpers. Margiela heeft zich ook verzet tegen de (economisch gemotiveerde) zucht naar vernieuwing in de mode. In plaats van elk seizoen met een nieuwe collectie te komen, heeft hij een tijd aan dezelfde collectie gewerkt. Zo presenteerde hij steeds dezelfde – heel subtiel vermaakte – collectie. En nog steeds dragen de kleren die Maison Martin Margiela maakt niet de naam van de maker: het label is blanco. Het blanco label van Maison Martin Margiela is inmiddels een herkenbaar logo en Viktor & Rolf ontwikkelen momenteel een echt parfum in een miljoenendeal met het Franse concern L’Oréal. De wijze waarop zij doodzonden in de mode buitengewoon succesvol strategisch hebben ingezet, is vergelijkbaar met de manier waarop kunstenaars zich vaak met succes tegen de mores van de kunst keren. Marcel Duchamp, die in het begin van de vorige eeuw voor veel verontwaardiging zorgde door een fietswiel op een kruk in het museum te exposeren, is in dit verband het meest aangehaalde voorbeeld. Door een readymade in het museum te exposeren, een gevonden object waaraan hij niets had toegevoegd, gaf Duchamp een genadeloos commentaar op de toenmalige conventies van de kunst. De kritische mentaliteit waarmee Margiela en Viktor & Rolf de ongeschreven wetten van hun eigen vak benaderen is vergelijkbaar met die van Duchamp en veel andere kunstenaars. Dit heeft geleid tot een soort artistieke opwaardering van de mode. Dankzij hen is mode meer kunst geworden. Andersom is de kunst ook meer mode geworden. Sommige kunstenaars zijn gefascineerd door de glamour en verbeeldingskracht van de mode. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de performances van de Italiaanse kunstenares Vanessa Beecroft. Beecroft heeft modellen met dezelfde uiterlijke kenmerken in dezelfde kleren als groep laten poseren. Dankzij de feilloze enscenering en kledingkeuze, lijken haar performances perfect verstilde modeshows. Ook het vroege werk van de Nederlandse kunstenaar Madeleine Berkhemer is nauw aan mode verwant. Berkhemer heeft onder meer elastiekjes ontworpen die je over je gewone kleren kan dragen, bijvoorbeeld om je borst of arm. Deze elastiekjes refereren aan de inwendige structuur van kledingstukken; de binnenkant wordt als het ware naar buiten gekeerd. Maar ze refereren ook aan de merkgerichtheid van de mode. De elastiekjes zijn allemaal voorzien van een label. Dit label wordt als het ware over alle andere labels heen gelegd, omdat het elastiekje over de kleren gedragen wordt. Kunst die uitspraken over mode doet, zoals die van Beecroft en Berkhemer, koestert de mode in een vorm van artistieke reflectie die het vanzelf meer kunst maakt. 183
wat is hier niet gaande? harry starren in een gesprek met koos de wilt ‘Ik houd van kunstenaars die iets doen met de vanzelfsprekendheid van de waarneming. De haan en de vogel bij Cobra, of het kind in de kunst. Of dat de beeltenis zwanger is van de gebeurtenis die ontbreekt, zoals bij Hopper. Het is intens: hier staat iets te gebeuren, hier is iets gebeurd... De vrouw op het bed, de lege bar... Ook bij Moesman en Willink zie ik dat: wat is hier niet gaande? Kubisme intrigeert mij ook. Dat is vooral een historische belangstelling: wat gebeurde daar nou? Waarom is de beeldtaal van het kubisme zo adequaat? Hetzelfde object van verschillende zijden ineens, een vrouw met drie ogen. Onze ogen waren daar niet aan gewend en waren dus geschokt en nu zeggen we: wat mooi! Door dat fenomeen van verspringen voel ik me aangesproken. De man met viool in de lucht van Chagall bijvoorbeeld. Het geeft een beeld, maar ook een vraag. Schoonheid zonder weerhaak is te makkelijk. Dat is irritant, het verovert je zonder slag of stoot. Het is als een vrouw zonder litteken. Je moet op een galerie ook niet het werk kopen dat je meteen mooi vindt. Je moet kopen waar je voor terugkeert en waar je nog een keer naar kijkt en waaraan je blijft denken als je naar huis rijdt. Het is als bij een goede cursus: die moet er ook niet inglijden. Het moet schuren. Het gaat om een docent waar je boos op werd, met wie je een tijd bezig bent en die je dan wilt bellen om te zeggen dat je hem begrijpt. Dat is het nadeel van pleasing. Ik weet hoe dat moet, maar de vraag is of het wel iets toevoegt.’
geen afweging, geen twijfel ‘Het succes van een bedrijf is voor een deel creativiteit en voor een ander deel vastberadenheid. We lopen allemaal in een bos waarvan iedereen weet dat het zijn grenzen heeft, maar niemand weet waar het bos het kortste eind heeft. 184
Maar we weten dat degene die vastberaden doorloopt uiteindelijk bij de rand van het bos komt. Dat is doorzettingsvermogen en karakter. Dat is ook een disfunctie. Het is de afweging niet maken en de twijfel niet hebben. De intellectueel zou zich afvragen of dat de goede weg is, maar ondernemers hebben dat niet. Cruijff zegt: “Voetballen is naar voren voetballen. Naar achteren voetballen is verkeerd en naar de zijkanten is ook zonde van de tijd.” Wij denken vaak: complete mensen halen complete resultaten. Maar complete mensen hoeven helemaal niet zo nodig. Het is juist onze onverstandigheid die ons zover brengt. In wijsheid zou je heel reflectief worden, als een Boeddha. We willen wijs eindigen, maar we weten ook hoe profijtelijk het is ‘niet goed wijs te zijn’. Met leiders is vaak ook iets mis: te weinig aandacht thuis gehad. Het is talent en neurose. Dat zie ik bij mezelf en bij kunstenaars. En dat moet je vieren!’
ruimte over laten ‘Een ondernemer moet vol zijn, maar ook leeg. Weer een overeenkomst met de kunst. Je moet ruimte over laten aan de beschouwer. Een krachtig beeld van de maker wordt krachtiger omdat het ruimte laat aan de beschouwer. Zoals de sterksten ook hun zwakste kanten tonen. Dat geeft ruimte. Maak het niet hermetisch dicht! Dat geldt ook voor de kunst. Hamlet wordt nog steeds opgevoerd omdat het stuk nog steeds ambigu is. Als de poging zou lukken het definitief te maken, dan is het voorbij. Dat is met visie en personen ook zo. Die moeten helder zijn en ook onhelder. De leider is visionair, maar wat heeft hij nou gezegd? Daar ligt de truc. Als je het te scherp zou zeggen, dan zijn mensen het niet eens. Juist die openheid maakt het mogelijk dat de een dit ziet en de ander dat. Maar beiden zijn het eens over het visionaire. Dat doet een leider en dat doet kunst. Een leider geeft een betovering aan de werkelijkheid en biedt de beschouwer scheppingsmogelijkheden. De ondernemer zoekt nieuwe combinaties en de managers moeten die dan vervolgens tot stand brengen. Eigenlijk hebben die niet zoveel met nieuwe combinaties en met kunst. Het weerhoudt hen van het regelen, van het ter zake zijn. Leiders zijn altijd halfway en komen nooit aan. Kunstenaars ook niet. Er is niets zo erg als een gearriveerd kunstenaar. Het is als leiderschap: naar de horizon lopen in de volle wetenschap dat je hem nooit bereikt. Een manager zal dan misschien zeggen: “Als je weet dat je niet aankomt, waarom ga je dan weg?” Alsof de aankomst de reis moet legitimeren.’
(a + b)2 = a2 + b2 dat is fout. maar het is, in bepaalde gevallen, ooK goed gerrit krol 185
inhoud
kunst I Love Your Work, tekening: Jan Rothuizen Nawoord, Max van Rooy Uit Het verhaal van de architectuur, Uitgeverij Prometheus/NRC Handelsblad, 2007 Permanente instabiliteit, Lex ter Braak, directeur van het Fonds Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. Speciaal voor deze uitgave geschreven Iedereen is een kunstenaar in de wereld van gevonden voorwerpen, Jan Rothuizen Uit Mister Motley, magazine over kunst, nummer 11. Tekening: Jan Rothuizen Jan van der Veer, curator van Landgoed de Horst in Driebergen, www.janvanderveer.nl Bijdrage tot de psychologie van het talent, Robert Walser Uit Die Schaubühne, januari 1908 Bas Jan Ader, hij valt, nee, hij valt, Maria Barnas Het artikel is eerder verschenen in de Volkskrant Ivonne Zijp, hoofddocent digitale fotografie Willem de Kooning Academie Rotterdam, www.ivonnezijp.nl Een biotoop voor de kunst – Over Insel Hombroich, Bernard Dewulf Uit Bijlichtingen, Kijken naar schilders, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2001 Alphons ter Avest, www.alphonsteravest.nl Regen, Francis Ponge Uit Namens de dingen, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 1990
idee harry starren redactie leiderschap petra baars, in samenwerking met Bianca Stokman en Josine Koeleman concept & samenstelling jan van der veer j.vanderveer@debaak.nl vormgeving MANNSCHAFT mannschaft.org in samenwerking met sandra hermanns lithografie nauta en haagen b.v., oss druk drukkerij wilco, amersfoort © 2008 uitgave nieuw amsterdam uitgevers alle rechten voorbehouden ISBN 9789046804506 NUR 658 kunstbeleid en -management
Lenny Schröder, www.lennyschroder.info Peter Bouhof, art director, samensteller van tentoonstellingen en projecten op het gebied van moderne beeldende kunst De Aarsman Collectie Verschenen in de Volkskrant op 21 februari 2008. CNN/Univision Democratic Debate op de University of Texas, foto’s EPA, AP, AFP Fotografie, een korte samenvatting, Susan Sontag Uit Nagelaten werk, deel 1, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2007 Hans Eijkelboom, www.photonotebooks.com Paris-New York-Shanghai, Aperture Foundation, New York, 2007 De moraal is blind, Anna Tilroe Uit Het blinkende stof, Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam, 2002 Batia Suter, www.batiasuter.org The Parallel Encyclopedia van Batia Suter kunt u bestellen via: www.romapublications.org De onsterfelijkheid van de eendagsvlieg, over mode, Bas Heijne Uit De werkelijkheid, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2004 G+N, www.fashionfugitive.com Gerdi Esch, Flanders Fashion Institute, www.ffi.be Kunst in crisis, Rutger Wolfson Uit Kunst in Crisis, Uitgeverij Prometheus/ De Vleeshal Middelburg, 2003
www.nieuwamsterdam.nl www.debaak.nl
186
leiderschap
poëzie
‘U bent gewaarschuwd’ Alexander Rinnooy Kan, Kroonlid en voorzitter van de Sociaaleconomische Raad o. a. Lid Algemeen Bestuur Stichting De Baak, Management Centrum VNO-NCW
Liedje, Herman Leenders Uit Speelgoed, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam - Antwerpen, 2000
Zomernacht, C.O. Jellema Uit Verzameld werk, Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam, 2005
Ook wij, titaantjes, Hagar Peeters Uit Koffers zeelucht, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2003
Buitenstaander, Arthur Lava Uit Bravissimo, Uitgeverij Voetnoot, Amsterdam, 1994
Mee te nemen, Bas Belleman Uit Nu nog volop ventilatoren, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2003
Kooklust, Marjoleine de Vos Uit Zeehond graag, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2000
Zoals, Judith Herzberg Uit Zoals, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1992
Showen en trippen, Anne Vegter Uit Spamfighter, Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam-Antwerpen, 2007
Taal, Mark Boog Uit De encyclopedie van de grote woorden, Uitgeverij Cossee, Amsterdam, 2005
Los, Ingmar Heytze Uit Alle goeds, Uitgeverij Podium, Amsterdam, 2001
Huiver, Roland Jooris Uit Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris (ed. Stefaan Evenepoel) Poëziecentrum Gent, 1991
Adieu, Hugo Claus Uit Gedichten 19482004, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam
Interview Jaap van Zweden, dirigent door Joost Steins Bisschop ‘Rondom’ het grote, waar het om draait, Eckart Wintzen Uit Eckart’s notes, Uitgever: Eckart Wintzen in samenwerking met Lemniscaat, 2007 Management samenvatting, André Meiresonne Uit Zin!, Leidinggeven aan jezelf en anderen, Uitgeverij Quist, Amsterdam, 2006 andremeiresonne.blogspot.com Laat onderwijs excelleren, Alexander Rinnooy Kan, Diederik Zijderveld Citaat uit: Laat onderwijs excelleren, Het Financieele Dagblad, 2-6-2007 Schoonheid van organisaties: make-over of nieuwe dimensie? Caroline van der Linden Speciaal voor deze uitgave geschreven www.carolinevanderlinden.nl Museumkunst, Paul Schnabel, fragment uit The great chain of being, Interview door Koos de Wilt voor het boek Passie voor kunst. Uitgeverij Inmerc bv, Wormer, 2003 Werken aan creatief kapitaal, Joeri van den Steenhoven Stichting Nederland Kennisland, 2007. Bewerking van eerder gepubliceerd artikel in de bundel Creativiteit en de stad Veranker creativiteit in de gehele samenleving en ontwikkel niet alleen een creatieve industrie, Walter Amerika, walteramerika.blogs.com Bij wijze van Inleiding, J.J. Beljon Uit Grondbeginselen van vormgeving, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam De grote zoektocht, Godfried Ijsseling Speciaal voor deze uitgave geschreven godfriedijsseling.blogspot.com Wat is het geweten, Karin Jironet Uit De rol van het geweten. Persoonlijke keuzes van leiders in het Nederlandse bedrijfsleven, Uitgeverij Business Contact, 2006, David Vriesendorp en Karin Jironet Ontbrekend Leiderschap, Mathieu Weggeman Uit Niet doen!, Uitgeverij Scriptum, Schiedam, 2007 Weg met de kritische mens, Jeroen Busscher het artikel is in 2006 verschenen in de Volkskrant Interview Gijs van Tuyl, directeur Stedelijk Museum Amsterdam, door Joost Steins Bisschop Wat is hier niet gaande, Harry Starren, fragment uit De rand is de kern van wat komen gaat, Interview door Koos de Wilt voor het boek Passie voor kunst. Uitgeverij Inmerc bv, Wormer, 2003
Contragewicht, Gerrit Komrij Uit Luchtspiegelingen, Gedichten voornamelijk elegisch, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2001 De Bal, J. Eijkelboom Uit Tot zo ver, De meeste gedichten, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam – Antwerpen, 2002 Vermoeidheid, Leonard Nolens Uit Hart tegen hart, Gedichten 1975 - 1996, Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam, 1998 Tafel, Tobias Oude Lansink ongepubliceerd Totaal witte kamer, Gerrit Kouwenaar Uit Totaal witte kamer, Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam, 2002 Tijd, Rutger Kopland Uit Over het verlangen naar een sigaret. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2001 Programma, Tom Lanoye Uit De meeste gedichten, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2005 Zoveel heb ik nodig dat ik leef, Piet Gerbrandy Uit De zwijgende man is niet bitter, Uitgeverij J.M. Meulenhoff BV, Amsterdam, 2001 Als je groot bent, Tjitske Jansen Uit Het moest maar eens gaan sneeuwen, Uitgeverij Podium, Amsterdam, 2003 Leren zien, Raymond Queneau Uit De moderne Franse poëzie, Een anthologie, samengesteld door Guus Luijters Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2002 Vertaling Martin de Haan Wat je kan zien, maar niet kan horen, K. Schippers Uit Een leeuwerik boven een weiland, Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam, 2003 Tweeduizendzoveel, Menno Wigman Uit De wereld bij avond, Prometheus/Poetry International, 2006 Licht, Remco Campert Uit Nieuwe herinneringen, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2007
187
The Parallel Encyclopedia van Batia Suter, zie pagina 145-158: «Albrecht Dürer, Leben und Werk» Karl vom Rath, Deutsche Buch-Gemeinschaft, Darmstadt 1955 «An Album of Fluid Motion» Milton Van Dyke, The Parabolic Press, Stanford California 1982 «Anamorfosen, Kunst met een omweg» Jos de Meyere, Hette Weijma, Aramith Uitgevers, Bloemendaal 1989 «A Picture History of Niagara» Raymond F. Yates, Henry Stewart, Publishing Corporation, New York 1953 «Beknopt leerboek der plantenkunde» deel 1, J.P. de Gaay Fortman en W.M. Heijl, J.B. Wolters’ uitgevers-maatschappij N.V. Groningen Batavia 1937 «Bruckmann’s Handbuch der Schrift» Erhardt D. Stiebner, Walter Leonhard, Verlag F. Bruckmann KG, München 1977 «Compendium van het voorgespannen beton», J. van Zutphen ENCI-CEMIJ N.V. Amsterdam 1960 «Computerkunst», IBM Deutschland GmbH, Stuttgart 1978 «Communicatie / Cursusboek», Stichting Teleac, Utrecht 1982 «Culinaire Encyclopedie», C.A.H. Haitsma Mulier - Van Beusekom, Elsevier, Amsterdam Brussel MCMLVII, Uitgegeven onder auspiciën van de Winkler Prins Stichting «Das schweizerische Landesmuseum 1898-1948» Atlantis Verlag AG, Zürich 1948 «De eerste plastic eeuw» Haags Gemeentemuseum 1981 «De naakte mens» Desmond Morris, Elsevier International Projects Ltd., Oxford MCMLXXVII «Design coordination and corporate image» F.H.K. Henrion, Alan Parkin, Studio Vista Limited, London and Reinhold Publishing Corporation, New York 1967 «De straat, vorm van samenleven» Stedelijk Van Abbe Museum, Eindhoven 1972 «De triomftocht der wetenschap» Walter Shepherd, H.P. Leopold’s, S’Gravenhage MCMXL «De Waarheid over UFO’s» E. Allan, Kwarts reeks, Arnhem 1976 «De Weermachinerie en de dreiging van het ijs» Nigel Calder, Sesam-special, Uitgeverij Bosch & Keuning, Baarn «De wonderen van het heelal» Deel 1&2, A.W. Sijthoff’s Uitgeversmaatschappij, Leiden «Dialoog met het geschonden beeld na 250 jaar restaureren» R.H. Marijnissen, L. Kockaert, Mercatorfonds Paribas, Antwerpen 1995 «Die besten Fotos aus LIFE» Time-Life International B.V. 1974 «Die Bruchgefahr fester Körper bei ruhender statischer Beanspruchung» Bericht Nr. 172, Eidgenössische Materialprüfungs- und Versuchsanstalt für Industrie, Bauwesen und Gewerbe, Zürich 1949 «Die Kultur der Renaissance in Italien» Jacob
188
Burckhardt, Phaidon-Verlag Wien 41.- 50. Tausend «Die Weltgeschichte in 580 Bildern» H.G. Wells, Paul Zsolnay Verlag, Berlin, Wien, Leipzig 1930 «Die Schweiz» Migros-Genossenschafts-Bund, Ex Libris Verlag AG 1975 Drukkersweekblad en autolijn, Kerstnummer 1968 «Entdecker und Entdeckungen» C.H. Van Leeuwen, B. Schilder, D. Veltman, Büchergilde Gutenberg, Zürich 1946 «Encyclopedie voor Iedereen» John Kooy, Uitgeeversmaatschapij W. De Haan N.V. Utrecht MCMLIV «Faszination des Unfassbaren» Verlag Das Beste GmbH, Stuttgart 1983 «Fellini’s Faces» Diogenes Verlag AG, Zürich 1981 «Fotografie als werktuig» TIME-LIFE Boeken, TIME-LIFE International, United States 1970-73 «Fundamentals of Economic Geography» Nels A. Bengtson, William Van Royen, Prentice-Hall Inc., Englewood Cliffs N.J. 1956 «Geillustreerde Wereldgeschiedenis» E. Molt, Van Holkema & Waredorf’s, Amsterdam 1931 «Geschichte der italienischen Kunst» Max Dvorák, R. Piper & Co. Verlag, München 1928 «Geschiedenis van Egypte » J.H. Breasted, Premie, beschaving en wetenschap «Halen en brengen, visserij door de eeuwen heen» Dick Schaap, A.W. Sijthoff’s Uitgeversmaatschappij bv, Alphen aan den Rijn 1978 «Het Yellowstone-park, experimenteele evolutie» Prof. Dr. Hugo de Vries, G. Schreuders, Amsterdam «Illusionen» Edi Lanners, Verlag C.J. Bucher GmbH, München und Luzern 1973 «Janes Fighting Ships 1978-79» Netherwood Dalton & Co Ltd. Huddersfield, England KIJK, mei 1975, Oberon B.V. Amsterdam KIJK, maart 1978, Oberon B.V. Amsterdam «Kodak, plates and films for science and industrie» Eastman Kodak Company 1967 «Langs oude paden» Dr. A. Blonk, D. Wijbenga, J. B. Wolters, Groningen, Djakarta 1955 «La radiographie» AGFA-GEVAERT, Elpé Productions 75017, Paris 1975 «Leonardo», André Castel, Paolo Galluzzi, Carlo Pedretti, Art Dossier, Giunti Gruppo Editoriale, Florence 1998 «Levenslang’ zitten» Miedema Leeuwarden, Dienst voor ’s Rijks verspreide Kunstvoorwerpen, Den Haag 1974 «Lloyd’s Register of Shipping», Annual Report 1967, Published by Lloyd’s Register of Shipping, 71 Fenchurch Street, London EC3 «Mens en machine» IBM Nederland NV, Uitgeverij Van Lindonk, Amsterdam 1968 «Monumenta Annonis» Schnütgen-Museum Köln, Anton Legner, Köln 1975
«Mythen van de mensheid» Alexander Eliot, Uitgeverij Kosmos bv, Amsterdam 1977 «New Dimensions in Shopping Centers and Stores» Lois G. Redstone, FAIA, McGraw-Hill Book Company, 1973 «North Sea (West) Pilot» N.P. 54, Hydrographer of the Navy, England 1973 «Operatie Maan» Chriet Titulaer, N.V. Uitgeverij W. Van Hoeve, Den Haag 1969 «Perfect Documents, Walker Evans and African Art» Virginia Webb, The Metropolitan Museum of Art, New York 2000 «Pferdezucht in der Schweiz» Elisabeth Weiland, Hadlaub-Verlag Winterthur «Photographie im Wandel der Zeiten» Rudolf Skopec, Letteren & Kunst, Amsterdam 1964 «Pictorial History of the Wild West» James D. Horan, Paul Sann, Spring Books, The Hamlyn Publishing Group LTD, London 1961 «Picture Post 1938-50» Tom Hopkinson, The Penguin Press, England 1970 «Polytechnisch zakboekje» Het Koninklijk Technicum PBNA, Arnhem 1960 «Röntgenonderzoek» Dr. M.E. Houtzager, Dr. M. Meier-Siem, Drs. H. Stark, Drs. H.J. de Smedt, Centraal Museum Utrecht 1967 «Schnaken & Schnurren» Wilhelm Busch, Verlag von Braun und Schneider, München «Schweizer Geschichte» Peter Dürrenmatt, Schweizer Druck- und Verlagshaus AG, Zürich 1963 «Schweizerische Bauernmarken und Holzurkunden» Max Gmür, Verlag Stämpfeli & Cie AG, Bern 1991 «Spirit of the machine» Robert Kronenburg, WileyAcademy, PO19 1UD West Sussex 2001 «Theoretische Electriciteitsleer» G.L. Ludolph en A.D. Mesritz, De technische Boekhandel H. Stam, Haarlem 1946 «Theorie van de audiovisuele communicatie» Prof. Dr. J.M. Peters, H.D. Tjeenk Willink bv, Groningen 1972 «Technische W.P. Encyclopedie» Elsevier, Amsterdam, Brussel 1957 «The computer in art» Jasia Reichardt, Studio Vista Limited, London N19 1971 The National Geographic Magazin, Vol. Volume CIV, National Geographic Society, Washington D.C. 1953 The National Geographic Magazin, Vol. CXVI, No. 5, National Geographic Society, Washington DC Watersport, 11e jaargang #7, Interdijk B.V. SchipholOost 1976 ZENIT #5, 1e jaargang, mei 1974, Centrale Uitgeverijen Adviesbureau B.V. Heerlen Batia Suter, www.batiasuter.org
189
190
adieu In de spiegel ingesneeuwd staar ik in het zilverblad en vind het maalwerk en het gekakel dat mij maakt, een makelaar in begeerte. Binnen mijn bereik nog zijn wolken geweren en tepels. Toch zoek ik naar meer of min en zin of maat in een ander dan die met mijn ogen. dan die met mijn huiver, dan die zilvervreemde die lacht met iets van het nijlpaard en van Fangio. Exit, hij met de tanden. Exit, hij met de wijven. Exit, hij met de stem. hugo claus
191
192
elk afscheid is de geboorte van een herinnering salvador dali 193
Goeroes inspireren. Beelden inspireren. Woorden schudden wakker. Beeld en visie dirigeren verrassend in art & leadership door bespiegelingen, essays en interviews van leiders en experts, wetenschappers en businessmensen, dirigenten en directeuren, trainers en inspirerende spelers in het veld van cultuur, politiek, poëzie, filosofie, kunst en kunstkritiek.
leadership walter amerika j.j. beljon jeroen busscher godfried ijsseling karin jironet caroline van der linden andré meiresonne alexander rinnooy kan harry starren joeri van den steenhoven gijs van tuyl mathieu weggeman eckart wintzen jaap van zweden diederik zijderveld
art & leadership biedt bijvoorbeeld: interviews met dirigent Jaap van Zweden; met architect Rem Koolhaas; over de handen van Obama en Clinton; een essay over mode; over Insel Hombroich; goeroe Walter Amerika met vijf praktische voorstellen voor ‘Nederland creatieland’ en Karin Jironets verwondering ‘wat is het geweten?’. Zelfs de ‘onmogelijke’ goal van Marco van Basten in de finale van het EK Voetbal 1988 geeft een voorzet tot een bespiegeling over onder andere ‘niet denken maar doen’.
art hans aarsman maria barnas lex ter braak bernard dewulf bas heijne francis ponge jan rothuizen max van rooy paul schnabel susan sontag anna tilroe robert walser rutger wolfson
Niet te missen zijn de vele gedichten en kunstportfolio’s voor wie zich vragen stelt over de verhouding tussen tijd en eeuwigheid, de zin van het bestaan, schoonheid, de schepping en leiderschap. Het gaat om nu en om u.