2008 nr. 29
Molinologie
Molenerfgoed niet gered met geld alleen Hoogwaardige kennis en cultuurhistorisch inzicht zijn even noodzakelijk ir. F.E. (Frank) Terpstra, Beetsterzwaag, april 2008.
Culture is the one thing that we cannot deliberately aim at Cultuur is een kwaliteit waar mensen niet bewust naar kunnen streven2 Amerikaans-Engelse dichter T.S. Eliot Proloog
valkuilen. Van molens wordt tegen alle sociaal-economische en technische ontwikkelingen in vaak verwacht dat zij nog een substantiële functie zouden kunnen vervullen als maalwerktuig. Ook dat is een te eenzijdige en te geromantiseerde benadering, welke om de essentie heen gaat: de waarde als cultuurmonument.
Molenbehoud komt op de leek soms over als een folkloristisch schouwspel. Het werken met molens, het uitoefenen van ‘het ambacht’, lijkt in het Nederlandse molenbehoud belangrijker te zijn geworden dan het behoud van het historische artefact, dat de molen is. De (Nederlandse) molens zijn als beeldmerk op een ansichtkaart alom bekend en gewild. Molens moeten tengevolge van de populaire betekenissen, welke aan hen zijn toegedicht, vrijwel altijd vastgeroeste clichés overwinnen, alvorens ze worden gewaardeerd als monument van cultuurgeschiedenis. Op nummer één staat dat molens ‘mooi’ gevonden moeten worden. Molens of molenrelicten welke niet voldoen aan de verwachting, zijn voor de nostalgieconsument taboe. Er bestaan meer stereotiepe
Molens zijn belangrijke monumenten. Het is van even groot belang om te beseffen, dat ze in de geschiedenis niet op zich staan en dat ze geen monument zijn, enkel om het feit dat ze molen zijn of omdat ze kunnen malen. Het gaat om de context waaruit monumenten zijn voortgesproten. Met het voortgaan van de tijd, evolueert de menselijke samenleving met haar culturele en materiële
2008 nr. 29
Molinologie voortbrengselen onstuitbaar. Ieder tijdperk laat zijn kenmerkende sporen – en dus monumenten – na.
Er is gebrek aan experts en hoogwaardige restauratievaklieden die in staat zijn bouw- en cultuurhistorische waarden te herkennen en molens consoliderend te restaureren.
De van het culturele erfgoed afleesbare geschiedenis, vol grillen en verhalen, laat zich niet kopiëren. Wat aan historisch materiaal weg is, is voorgoed weg. Dit bewustwordingsproces bevindt zich in een beslissende fase. Molenbehoud staat als onderdeel van de monumentenzorg nog steeds in de kinderschoenen. Er is echter een stevige inhoudelijke basis nodig als het gaat om de instandhouding van driedimensionale informatiedragers van cultuurgeschiedenis. Bouwhistorische en cultuurhistorische analyses zijn onmisbaar voor objectieve waardestelling van de intrinsieke (innerlijke) waarde van het erfgoed en hoogwaardige instandhouding daarvan. Nu staat het vastgeroeste en sterk verkokerde monumentenvizier door het ontbreken van analyse en reflectie en gevoed door nostalgische oppervlakkigheid niet zelden 180 graden verkeerd gericht.
• Ondanks gerijpte inzichten worden zeldzame molenrestanten en molenrompen nog steeds zonder diepgaande onderzoeken gecompleteerd tot molens waarvan er dertien in een dozijn gaan. Nogal onzinnig en contraproductief. Als de betrokkenen na enige tijd van het toneel verdwijnen en de kick van het moment weer is uitgedoofd, is er plaats voor reflectie. Het gecreëerde object zal geen nieuwe afleesbare geschiedenis blijken te bezitten. De cultuurhistorische ontwikkeling ná de windaandrijving waarover het relict informatie droeg is met de inzet van subsidiegeld voorgoed vernietigd. Teveel geld op de verkeerde plaats kan derhalve ook een groot gevaar zijn voor het erfgoedbehoud. Tegelijkertijd raken andere cultuurhistorisch waardevolle molenobjecten tengevolge van geldgebrek in verval.
Om het overgebleven molenerfgoed en latere ontwikkelingsfasen op hoogwaardige wijze voor de toekomst te kunnen bewaren is een forse inhaalslag noodzakelijk. De tijd dringt. Al veel is onomkeerbaar gereduceerd tot toeristisch uithangbord. Louter blijven strijden voor het zoveelste clichébeeld waarmee water of meel zou kunnen worden gemalen leidt tot verdere vervlakking van het erfgoed en belemmert het zicht op de essentie:
Wat nu te doen? Internationaal biedt het Charter van Venetië3 handvatten voor hoogwaardige monumentenzorg. Monumentenzorg is een in de tijd aanhoudend consolideringsproces dat over de generaties heen gaat. Er is sprake van een verantwoordelijkheid naar toekomstige generaties waarbij behoud van de intrinsieke waarde van het cultuurmonument voorop staat. Merkwaardig genoeg wordt door de molenwereld veel te veel ingezoomd op zelf geïnitieerde en peperdure herstelacties van het moment waarmee zaken – hier volgt een veel gehoorde contradictio in terminis – ‘in oude luister’ zijn of worden ‘teruggebracht’. Er zijn overigens ook herstelacties, die in breder verband wel reëel zijn. Het gaat dan om uitzonderlijke situaties, waarvan geen andere voorbeelden meer bestaan en waar een zuivere reconstructie mogelijk is doordat er voldoende informatie beschikbaar is en waarden van latere datum niet worden vernietigd. In zulke gevallen is een replica te overwegen, op voorwaarde dat er gedegen onderzoek vooraf plaatsvindt.
In wezen draaien we niet met molens; we behouden cultuurmonumenten.
Problematiek
Het molenbehoud ontbeert tot nu toe een hoogwaardige inhoudelijke visie en een instandhoudingsbeleid dat is gebaseerd op cultuur- en bouwhistorische kennis en analyse. De praktijk van het molenbehoud wordt voor een groot deel ingegeven door de waan van de dag, waarbij veel te weinig rekening wordt gehouden met de intrinsieke waarde van het monument.
Het grote cultuurhistorische verhaal, waarover het (molen)erfgoed vertelt, verdient veel meer aandacht. Er is een inhoudelijke visie nodig die een molenobject in een bredere cultuurhistorische context plaatst en die over de persoonlijke belevingswaarde van de betrokkenen van het moment heen gaat. Etnoloog prof. dr. G.W.J. Rooijakkers spreekt in dit verband over de culturele biografie4 van het monument. Het cultuurmonument is niet maakbaar. Het is een autonoom spoor uit het verleden.
De volgende twee processen, welke de kwaliteit van het erfgoed aantasten, spelen zich af:
• De kwetsbare molens welke nog redelijk onaangetast vanuit het verleden zijn overgeleverd – en als zodanig tot nu toe in stand zijn gehouden – worden bedreigd en/of aangetast door de inhoudelijke zwakheid en nonchalance van het molenbeleid. Het vermogen om cultuurhistorische waarden op kritische wijze te kunnen onderscheiden is te weinig aanwezig in het molenveld. Bouwhistorische kenmerken en sporen van de geschiedenis worden dikwijls niet herkend en worden achteloos weg gerestaureerd. Molenbeheerders worden onvoldoende begeleid met inspirerende, kritische deskundigheid.
Drie opeenvolgende en samenhangende stappen zijn voor een omslag naar hoogwaardig molenbehoud noodzakelijk:
2008 nr. 29
Molinologie Stap 1 Cultuurhistorische waarde staat centraal; bevorder hoogwaardige kennis Een historisch molenobject is voortgesproten vanuit een vroegere ontwikkeling. Deze ontwikkeling of reeks van ontwikkelingen is/zijn niet repliceerbaar. Van elk molenobject dient op objectieve wijze de intrinsieke, onvervangbare cultuurhistorische waarde te worden vastgesteld en beschreven. Hierbij is het nodig, dat in tegenstelling tot de huidige praktijk, alle beschikbare kennis en alle onafhankelijke deskundigen worden benut c.q. ingezet. Er is naast meer geld veel meer kwaliteit nodig. In het molenbehoud was het tot nu toe vaak de praktijk, dat één en dezelfde partij (vaak de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, inmiddels Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten5) zowel opsteller van het restauratieplan, subsidieverstrekker als toezichthouder op de instandhouding van monumentale waarden is. Deze buitenissige situatie maakte het verkrijgen van onafhankelijke en kritische kwaliteitsadviezen tot nu toe vrijwel onmogelijk. Bovendien bevindt het molenbeleid zich teveel op een eilandje5. Hoogwaardige kennis, die er zowel binnen als buiten de rijksdienst wel is, ook in het molenveld, blijft onbenut. Het is nodig dat het molenbeleid van de RACM wordt geïntegreerd met de overige kennisvelden binnen de nieuwe rijksdienst, opdat opwaardering tot wetenschappelijk niveau kan plaatsvinden5. Het molenveld zelf zal ook op een andere wijze geëquipeerd moeten worden. Voor beginnende vrijwillig molenaars zijn op de praktijk gerichte basisopleidingen benodigd; voor beginnende molenvrijwilligers ontdaan van onzinnige en onnodige ballast. Deze ontwikkeling is regionaal al in gang gezet. Naast praktisch ingestelde mensen zullen in het veld gevorderde deskundigen met kennis van cultuurhistorie en bouwhistorie actief moeten worden. Hiervoor zijn getrapte en gedifferentieerde opleidingsstructuren benodigd. Zowel voor professionals als voor de reeds genoemde vrijwilligers. Molenbehoud blijft immers voor een groot deel vrijwilligerswerk en dat aspect mag bij het ontwikkelen van nieuw molenbeleid niet worden vergeten! Deskundigheid en cultuurhistorische analyse verdienen waardering. Hoogwaardig molenbehoud vraagt voeding door onafhankelijke deskundigen die hun kennis voortdurend blijven ontwikkelen en die een objectieve attitude hebben waarin voortschrijdend inzicht voorop staat.
De overheid (maar ook de particuliere molenbescherming) zou het molenveld hierbij moeten aanmoedigen tot cultuurhistorische kwaliteit. De overheid behoort zelf niet meer tegelijk planmaker te zijn: geef inhoudelijke handvatten en durf restauratieplannen die cultuurhistorische waarden vernietigen of verzwakken op basis van de bestaande monumentenwetgeving en kennis af te keuren. Dit vraagt een rigoureuze omslag – vooral qua attitude. De bestaande praktijk laten voortwoekeren is fnuikend voor het erfgoed. De periodieke instandhoudingsplannen (PIP’s) die in de afgelopen periode ten behoeve van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) met spoed en massaal zijn ingevuld vormen een aardig begin, waarmee de moleneigenaar wordt gestimuleerd voordurend onderhoud te plegen, maar daarmee wordt de slag nog niet gewonnen. Stap 1, objectieve cultuurhistorische waardebepaling op basis van een bezonken analyse, heeft in deze vooral boekhoudkundige en op kosten georiënteerde exercitie nog geen primaire plaats gekregen. Stap 3 Financiering op basis van cultuurhistorische kwaliteit Molens zijn dure kostgangers en zullen dat altijd blijven. Pleidooien voor de inzet als economisch productiemiddel zijn onzinnig. Bij andere monumenten wordt dikwijls terecht ingezet op passende herbestemming: een ‘tweede leven’ waarin een nieuwe functie de kosten mede dekt. Bij molens is dat onmogelijk zonder de cultuurhistorische waarde geweld aan te doen en vraagt de ondubbelzinnige functie als monument van cultuurgeschiedenis juist de nadruk. Dat is overigens geen schande. Het erfgoed ís er en de instandhouding ervan mag wat kosten. Maatschappelijk zal het bewustzijn moeten worden bevorderd, dat cultuurhistorische kwaliteit de graadmeter behoort te zijn welke molenobjecten en welke restauraties te subsidiëren en welke niet. Monumentenzorg is er niet voor de kick van het moment. Voor een toekomstbestendig financieringsbeleid vormen de hierboven beschreven Stap 1 en Stap 2 de inhoudelijke basis. Cultuurhistorische analyses zijn even belangrijk als onderhandelingen over de hoogte van subsidiepercentages. De generieke uitkomst van het laatste is immers al lang bekend: molenbehoud vraagt 100% financiering! Ter illustratie een aantal getallen. Een molen instandhouden kost, afhankelijk van bouwaard en grootte, ruw geschat tussen € 8.000,- en € 18.000,- per jaar. Dit is exclusief de huidige achterstanden. De nu maximaal verkrijgbare BRIM-subsidie van € 30.000,- per 6 jaar (60% van € 50.000,-) is dus structureel ontoereikend. Wat niet uit rijkssubsidies wordt gedekt, zal met subsidies van overige overheden en uit particuliere cultuurfondsen moeten worden bekostigd. Het is derhalve nodig, om op rijksniveau voor kwaliteit te kiezen en daarmee voor langdurige instandhouding van cultuurhis-
Stap 2 Instandhoudingsprogramma op basis van cultuurhistorische waarde De instandhouding van cultuurhistorische waarden vereist het vermogen om deze waarden op objectieve wijze te kunnen onderscheiden. De cultuurhistorische analyse van Stap 1 is het leidmotief voor het per object specifieke instandhoudingsprogramma. Dit programma bevat de periodieke restauraties en onderhoudswerkzaamheden welke voor de instandhouding van het desbetreffende object nodig zijn. Het geeft ook aan wat absoluut niet moet geschieden teneinde intrinsieke waarden te kunnen behouden.
2008 nr. 29
Molinologie torische waarden. Onnozele herstelacties tot molentypen waarvan er vele bestaan moeten niet langer worden gestimuleerd met schaarse rijkssubsidies. Al het beschikbare geld kan zo worden aangewend voor hoogwaardige instandhouding van cultuurmonumenten en niet voor nóg meer objecten welke geen intrinsieke waarde toevoegen aan de totale collectie monumenten, maar welke (op termijn) wél uit dezelfde ruif mee-eten.
een in materie ‘gestolde’ – overgebleven – vroegere situatie aan. Dit inclusief de dikwijls in de tijd uitgevoerde veranderingen aan het object. Deze materiële situatie verschaft informatie over wat daar vroeger allemaal aan de hand was. Ook molenrestanten en molenrompen met hun eventuele latere doorontwikkelingen (motorisering, aanbouwen, etc.) zijn op deze wijze het resultaat van vroeger menselijk handelen op die plaats. Een reeks van handelingen, uitgevoerd in de desbetreffende tijdvakken vanuit een niet repliceerbare combinatie van alle destijds relevant zijnde factoren.
De hierboven – in geconcentreerde vorm – verwoorde problematiek en oplossingsrichting worden in het vervolg van deze bijdrage nader toegelicht, beargumenteerd en geïllustreerd aan de hand van een algemene theorie en diverse artikelen.
Vragen bij completeringen van objecten met weinig ‘houvast’ Completering in ‘originele staat’ is onmogelijk bij een kale romp met slechts enkele restanten erin. We kunnen uiteraard alles laten maken, maar wat is de monumentale betekenis? We kunnen de klok niet terugdraaien om de specifieke vroegere historische situatie terug te toveren: De combinatie van alle destijds relevant zijnde factoren, die een molen in zijn hoedanigheid heeft laten ontstaan, zal nooit terugkeren. Bovendien is het object vaak op onomkeerbare wijze vergroeid met latere ontwikkelingen. Het relict functioneert al geruime tijd niet meer als molen, maar als iets anders. Zaken van latere datum zullen bij ‘completering’ tot de ‘vroegere’ molen in de weg zitten. Ze leiden later altijd tot ‘dwaalsporen’; een aangenomen ‘completering’.
Algemene theorie molens & molenobjecten6 In materie ‘gestolde’ vroegere situaties Elk monumentaal object is een ontdekkingsreis op zich. Een molenobject is dat zeker ook. Standaardisatie kwam niet veel voor. De gewoontes en de kunde van de ambachtslieden bepaalden in grote mate de hoedanigheid van het eindproduct. Streekeigenschappen, tijdvak en toevalligheden speelden hierbij een rol, alsmede de wensen van de opdrachtgever. Het economisch gebruik van molens en ‘molenopvolgers’ als productiemiddel is in ver weg de meeste gevallen al lang voltooid verleden tijd. We treffen per molenobject – zowel bij een compleet overgebleven molen als bij een molenrelict – derhalve
Afb. 1. Koren- en pelmolen Windlust in Burum (Frl.). Elk historisch molenobject is een ontdekkingsreis op zich. De klossen ten behoeve van de ophanging van de pasbalken van de beide graanmaalkoppels zijn in deze molen aangebracht ná het aanbrengen van de aanwezige opschriften, welke zij doorkruisen. Het exemplaar op de foto dus ná 1849. Dit zou erop kunnen duiden, dat de molen aanvankelijk louter pelmolen was. In een advertentie uit de Leeuwarder Courant van 3 januari 1840 is echter sprake van een rog- en pelmolen, welke te koop wordt aangeboden7. Het lijkt erop, dat de molen zelf iets anders vertelt dan wat de archivale gegevens te zeggen hebben. Het raadsel waarom en wanneer de klossen op deze wijze over de opschriften zijn aangebracht, is nog niet opgelost. (Foto F. Terpstra, 24 september 2005)
2008 nr. 29
Molinologie
en de ‘identiteit’ van de vroegere specifieke molen terug. Het restant of de romp zélf is inmiddels het monument met een eigen specifieke – in de tijd tot stand gekomen – ‘ziel’ en ‘identiteit’. Het is een molenrelict met (restanten van) eventuele latere industriële of waterstaatkundige toevoegingen. Of met aanpassingen vanuit een secundaire bestemming. Een ‘completering’ die onmogelijk het ‘eerdere origineel’ kan benaderen en die niets toevoegt aan de totale molencollectie, zou moeten uitblijven. Het relict is inmiddels zelf het origineel. Het mysterie blijft behouden. ‘Hoe zal of hoe kan het ooit zijn geweest?’ De vraag die het nóg spannender maakt, luidt: ‘ooit in de betekenis van welk tijdperk op die plek?’ Een vroegere molen is immers ook maar een tijdelijke situatie op die plek geweest!
Wat is ‘authentiek’ of ‘origineel’? ‘Origineel’ is de situatie die is ontstaan tijdens de bouw en gedurende de diverse gebruiksperioden – wat die dan ook mogen zijn geweest. Een ‘originele’ situatie is herkenbaar aan zichtbare gebruikssporen en bestaat – indien aanwezig – uit historische lagen van de verschillende gebruiksperioden. Dit laatste betreft aanpassingen, toevoegingen of verwijderingen van elementen. Aspecten die de keuzes beïnvloedden waren onder meer: de technische ontwikkelingen, de gevraagde functie, de bouwlokatie (afhankelijk van de toenmalige infrastructuur, eigenaarsituaties, etc.), de streekgebonden ‘architectuur’, de beschikbaarheid van materialen en secundaire delen en de gebezigde bouwtechniek en maakmethode. Soms stroken ‘originele molens’ niet met de ‘logische’ situatie die je vooraf verwachtte daar aan te treffen. Dergelijke situaties zijn bijvoorbeeld het gevolg van armoedige omstandigheden, irrationele keuzes of toevalligheden. De combinatie van alle aanwezige ‘originele’ – en tegelijk zeer kwetsbare! – eigenschappen geeft het betreffende object zijn ‘ziel’ en ‘identiteit’. Kortom: zijn cultuurhistorische waarde.
Completeringen Indien van een molenobject de romp compleet aanwezig is, inclusief een grootste deel van het gaande werk, dan is een zuivere completering wellicht mogelijk en daaruit te overwegen. Herstel van unieke situaties is meer vanzelfsprekend dan situaties die helemaal niets bijzonders bevatten. Bovendien moet zuiver herstel uitvoerbaar (1) en achterhaalbaar (2) zijn.
We kunnen iets dat er niet meer is niet ‘in authentieke staat’ terug laten keren. Continueren of extrapoleren van vroeger gehanteerde methodes naar de huidige tijd is ook onzuiver. Men zal over vijftig jaar bij een analyse geen sociaal-economische en technische context uit deze tijd kunnen vaststellen waaruit de functie werd gevraagd en waaruit het object werd hersteld. Toegevoegde informatiewaarde is derhalve: ‘de wens van de beheerder in het begin van de een en twintigste eeuw om een (maalvaardige) molen te hebben’. Vooral persoonlijke belevingswaarden dus. Nieuwe materiële kenmerken en keuzes, bouwkundige aanpassingen en ‘nieuwe historische’ […] gebruikssporen worden daarbij veroorzaakt door acties die zijn uitgevoerd in de eenentwintigste eeuw – niet door belanghebbende historische ontwikkelingen. Veel molenrompen en -restanten bestaan inmiddels zeer veel jaren in de hoedanigheid als molenrelict met dikwijls ‘aangegroeide’ aanbouwen en/of inrichtingen. Soms zelfs een langere periode als relict dan in de hoedanigheid als ‘complete’ molen! Wat betekenen hier de begrippen ‘historische compleetheid’ en ‘beeldherstel’?
(1) Zitten ontwikkelingen van latere datum het herstel niet in de weg? Wellicht zijn vroeger delen van de molen bewust gesloopt ten gunste van een nieuwe ontwikkeling die inmiddels ook een eigen cultuurhistorische waarde heeft. Dat is qua ontwikkelingsgeschiedenis een wezenlijk andere uitgangssituatie dan in compleetheid ten gevolge van ‘natuurlijk’ verval. (2) Hoe zaten de ontbrekende onderdelen exact in elkaar? Als je dat niet kunt achterhalen, dan wordt het moeilijk. Kortom: het specifieke object moet eerst aan een uitvoerig (bouw) historisch onderzoek worden onderworpen. Daaruit wordt helder wat geëigend is: completeren, herbestemmen of in de huidige staat instandhouden. Maar ook: Wat levert het aan meerwaarde op? Herbestemming Op voorwaarde dat monumentale waarden niet worden aangetast, is het zeer goed mogelijk reeds herbestemde molenrelicten of leegstaande objecten in de toekomst (opnieuw) een nieuwe, passende functie te geven. Dit betreft met name objecten die bouwkundig daarvoor geschikt zijn en die onmogelijk tot een historisch verantwoorde molen kunnen worden hersteld. Het object blijft zo op een economisch verantwoorde wijze behouden en wordt door de nieuwe functie tegelijk adequaat geconserveerd zonder afbreuk te doen aan de aanwezige monumentale waarden. Deze aanpak is vergelijkbaar met herbestemming van andersoortige (industriële)
Molenoverblijfsel zélf heeft een bijzondere waarde! Wat er niet is, maar wat ook niet zeldzaam is, vraagt voor behoud van bestaande cultuurwaarden niet om completering. Wat er niet is, kun je ook niet behouden. De wel compleet overgebleven molens van dezelfde uitvoering representeren wél op ondubbelzinnige wijze hoe de monumentale molentechniek in dat geval was én bewaard is gebleven. Het restant of de romp sec is waardevol genoeg om te behouden. Herstel tot molen brengt onmogelijk de ‘ziel’
2008 nr. 29
Molinologie monumenten. Het behoudt waardevolle relicten op een verantwoorde wijze voor toekomstige generaties zonder historiserend dan wel historievernietigend bezig te zijn.
de oorspronkelijke, utilitaire taak wel het enige dat telt? Steevast wordt als argument aangedragen, dat men vroeger ook molens verplaatste en verhoogde. Maar de vroegere beweegreden telt nu niet meer. De evolutie van de historische molen is tot stilstand gekomen doordat de utilitaire functie niet meer gevraagd wordt. De molen heeft nu primair de functie van monument van cultuurgeschiedenis. Deze waarde van de molen dient bepalend te worden. Het onder ‘ideale’ omstandigheden weer kunnen laten draaien van een molen is niet hetzelfde als het behouden van een monument van cultuurgeschiedenis. De geschiedenis laat ook sporen na die niet voldoen aan het ideaalbeeld van de molenaar. Dat is in bepaalde gevallen inmiddels de werkelijkheid. Een molenverplaatsing mag dan wel beantwoorden aan het ideaalbeeld van de werkende molen; de cultuurhistorische context – het verhaal dat de molen vertelde over zijn omgeving – is vernietigd. De nieuwe standplaats is historisch gezien een kunstgreep. Bij een molenverhoging geldt, dat de structurele wijziging geen onderdeel is van de cultuurhistorische ontwikkeling van het vroegere maalbedrijf. Het is eveneens een kunstgreep. Bovendien is het maar de vraag of de nieuwe standplaats of de omgeving rond de verhoogde molen in de toekomst molenvriendelijk zal blijven.
Afb. 2. Lünersee Fabrik in Bürs, nabij Bludenz, Vorarlberg (A.). Herbestemde textielfabriek uit 1836-1838. De machinerieën in de fabriek werden aangedreven door waterkracht. Het industriële gebouw huisvest sinds eind jaren negentig van de twintigste eeuw een café-restaurant, een discotheek, diverse health-centra, winkels en kantoren. De fabriek is ten behoeve van de nieuwe functies intern voorzien van een vide en hedendaagse voorzieningen zoals een lift en toiletgroepen. Extern is het gebouw uitgebreid met diverse aanbouwen, welke qua ontwerp en qua materiaaltoepassing passen bij het industriële karakter, maar duidelijk als latere toevoegingen herkenbaar zijn. (Foto F. Terpstra, 20 oktober 2007)
Afb. 3. Lünersee Fabrik. Enkele restanten van het ‘gaande werk’ zijn buiten tentoongesteld. (Foto F. Terpstra, 20 oktober 2007)
Molenverplaatsingen en molenverhogingen kunnen daarnaast door politiek en plannenmakers verkeerd worden begrepen. Men denkt al snel dat zelfs de historie maakbaar is. Ter illustratie het Groninger Winsum. Hier bestaan plannen voor de bouw van een vijftien meter hoog appartementencomplex bij molen De Ster8. De politiek oppert nu al om de molen dan maar te verhogen, omdat dat elders (Winschoten) ook is gebeurd. Een molenverplaatsing levert in deze tijd altijd cultuurhistorisch verlies op door het verdwijnen van het specifieke verhaal dat de molen vertelt over zijn omgeving. Een molenverhoging is in de huidige tijd eveneens geen natuurlijke ontwikkeling meer welke voortspruit uit het utilitaire maalbedrijf. Het utilitaire maalbedrijf bestaat immers niet meer. Met deze droge constateringen wordt wel duidelijk, dat het beter beschermen van de nog resterende historische molenbiotopen van groot belang is. Ook op het schaalniveau van de ruimtelijke ordening geldt dat de historie niet maakbaar is en dat bescherming moet worden geboden aan wat er nog is. Maatschappij en politiek dienen van de onvervangbare cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van molen en molenbiotoop bewust te worden gemaakt.
Molenverplaatsingen en molenverhogingen De ruimtelijke inrichting van Nederland verandert voortdurend als een logisch onderdeel van de maatschappelijke evolutie. Steeds meer windmolens kunnen daardoor niet altijd voldoende wind vangen ten behoeve van het kunnen uitoefenen van hun oorspronkelijke taak. Het om deze reden verplaatsen en verhogen van molens geschiedt de laatste jaren veelvuldig. Maar is ook hierbij
Resumé van de algemene theorie • ‘Mooi’ is geen maatstaf. Wat is ‘kenmerkend’ en wat is ‘specifiek’ zijn wel belangrijke criteria. Het gaat om de cultuurhistorische en techniekhistorische informatie dat het betreffende object ons en toekomstige generaties verschaft. Een molenleek kan een molen of een restant daarvan oubollig en onbenullig vinden. Dezelfde persoon vindt
2008 nr. 29
Molinologie monumenten van Het Nieuwe Bouwen misschien zeer belangrijk als onderdeel van de ontwikkeling van het bouwkundige kunnen van de mens. Een doorsnee molenliefhebber zal daarentegen mogelijk niets hebben met moderne architectuur. Deze verschillende benaderingen refereren aan de niet eenduidig vast te stellen belevingswaarde van het betreffende object. Deze waardering verschilt per persoon, afhankelijk van zijn of haar smaak, interesse en kennis (niveau). Het heeft als tegenhanger de ondubbelzinnige, op objectieve wijze vast te stellen informatiewaarde van het betreffende historische object.
Voorbeelden:
• De Huinsermolen te Huins. Zie ‘portret’ elders in dit nummer, dat ter illustratie het cultuurhistorische verhaal vertelt over een authentiek molenobject en zijn entourage.
• De Slagdijkstermolen te Oude Leije in de tot 2007 overgeleverde vorm als tot motorgemaal getransformeerde molen. Zie de analyse van dit molenobject in deze bijdrage. Dit object bestaat sinds de herstelactie die in 2007 is uitgevoerd niet meer in deze vorm.
• Behoud gaat voor herstel.
B. Replica’s Een replica is een exacte kopie van het origineel. Hij kan dus niet gemaakt worden zonder het voorhanden zijn van voldoende betrouwbare technische gegevens. Dat vraagt dus nogal wat! Een volledige replica is echter geen monument. Elke molen is voor een zeker deel een replica van zichzelf. Dit komt door de relatief korte vervangingscycli van uitwendige onderdelen. Dit was altijd al zo en hoort bij de aard van molens. Onderdelen, die aan het einde van hun Latijn zijn, worden gerestaureerd of worden met het ‘origineel’ erbij exact gekopieerd in nieuw materiaal. Dit laatste is een belangrijke voorwaarde om geen ongewenste wijzigingen ten opzichte van het specifieke origineel te verkrijgen.
Het oorspronkelijke materiaal, dat bij de bouw en tijdens de vroegere economische gebruiksperioden van het object is gebruikt, is werkelijk van monumentale waarde. Dat materiaal getuigt op ondubbelzinnige wijze van de toen gemaakte keuzes qua ‘architectuur’, qua bouwtechniek en qua gebruik. Het draagt zichtbare gebruikssporen en bestaat – indien aanwezig – uit historische lagen van de verschillende gebruiksperioden en de daarbij geldende technische situaties van het object. Periodiek herstel van met name uitwendige onderdelen met een korte(re) levensduur is voor duurzaam behoud van het object echter onontkoombaar, evenals adequaat onderhoud. Dit cyclische verzorgingsproces is in de toekomst onophoudelijk noodzakelijk zolang voor instandhouding van het object gekozen wordt.
Voorbeeld:
• Wat er niet is, dat kun je ook niet behouden. • Wat ongedocumenteerd is verdwenen, dat kan nooit meer achterhaald worden. Molenobjecten kunnen we met de algemene theorie als volgt definiëren: A. In cultuurhistorisch verband tot stand gekomen objecten Compleet overgebleven molens, typen, functies, streektypen, rompen, restanten en latere doorontwikkelingen. Maar ook vroeger in de tijd hergebruikte, verplaatste en gewijzigde molens of componenten. Alles is het gevolg van menselijk handelen in vroegere situaties. De context, waaruit de evolutie van klassieke molens voortsproot, is passé. De context in temporeel, geografisch, economisch, sociaal, politiek, functioneel en technisch opzicht. De objecten uit deze categorie dragen ondubbelzinnige informatie over al die vroegere situaties en aspecten. De omgeving is hierbij tevens een bepalende factor. Zij heeft een onlosmakelijke historische relatie met het object, welke nu vaak nog zichtbaar is in naastgelegen historische objecten en de omliggende infrastructuur.
Afb. 4. Nieuwe kap van houtzaagmolen De Rat in IJlst in aanbouw. Voorbeeld van een in de huidige tijd, de tijd van het molenbehoud, nagemaakt molendeel, dat er niet meer is. De originele kap werd in de eerste helft van de twintigste eeuw verwijderd en vernietigd ten gevolgen van de overgang op elektrische aandrijving. In de jaren zestig van de twintigste eeuw werd een kap van een Groninger poldermolen op het achtkant geplaatst. Deze kap was geen onderdeel van de historie van De Rat als zaagbedrijf. Een kap met de oorspronkelijke proporties is – zo goed mogelijk als dat gaat bij het maken van een replica – teruggebracht. Een replica heeft c.q. krijgt uiteraard geen cultuurhistorische waarde. Historisch molenmateriaal is eindig. (Foto F. Terpstra, 16 april 2005)
2008 nr. 29
Molinologie
C. ‘Tuinmolens’9 Molens die in de huidige tijd, de tijd van het molenbehoud, door het samenvoegen van historische en/of nieuw gemaakte onderdelen worden gemaakt of ‘gecompleteerd’, maar welke in cultuurhistorisch verband op die plek, in die samenstelling als één entiteit nooit tot stand zijn gekomen. Drijfveer hierbij is het verlangen naar een molen die er niet meer is of het verlangen naar een molen die nooit (in die staat) heeft bestaan. Men wil dus (weer) een molen hebben. Voorbeeld:
Afb. 6. Molen van Wadenoijen. De inzet van een motorkettingzaag is in deze cultureel rijke molenbiotoop meer geëigend en doeltreffend, dan het laten aanrijden van een cultuurhistorie vernietigende kraanmachine met dieplader. (Foto F. Terpstra, 19 april 2007) Het is bij dergelijke objecten niet de materie die vanuit al zijn contexten spreekt, maar de huidige maker of hersteller. Oftewel: ‘verdisneyficatie’. Als bij een vanuit vroeger overgebleven monumentale molen of molenobject zaken worden veranderd ten opzichte van de situatie welke tijdens het vroegere gebruik origineel tot stand is gekomen, zonder dat deze technisch noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het object, dan is er sprake van: ‘vertuinmolisering’9. Voorbeelden: • De Slagdijkstermolen te Oude Leije in de in 2007 gecreëerde vorm als molen met wieken, waarbij de fase als motorgemaal en de culturele biografie zijn vernietigd. Zie de analyse van dit molenobject in deze bijdrage. • De onlangs herstelde voorwaterloop – in het Fries útskoat genoemd – van poldermolen Victor te Wânswert, waarbij de kenmerkende vleugelmuren zijn verdwenen10. • Het verplaatsen van een molen, beredeneerd vanuit een te eenzijdig standpunt, dat van de windvang, tast de cultuurhistorische waarde van de onderhavige molen eveneens rigoureus aan. Dit geldt in het bijzonder voor gevallen waarbij een molen vanwege een verslechterde windvang vanuit een historisch bezien zeer waardevolle context wordt verplaatst naar een lokatie waar nooit een molen heeft bestaan. Een actueel voorbeeld hiervan is de molen van Wadenoijen11. De geplande verplaatsing is overigens nog niet uitgevoerd. Herzie het besluit om te gaan verplaatsen of verhogen op basis van de voortschrijdende inzichten en behoud de molen op zijn historische plek.
Afb. 5. Molen ‘De Mars’ in De Blesse. Dit is een recent uitgevoerde samenstelling. De kap komt uit Duitsland. Het bovenachtkant uit Zwarte Haan veranderde van functie: van een zeldzame poldermolen naar korenmolen. Dit achtkant had op zijn eigen plaats beschermd moeten worden. Informatiewaarde huidige object: eigenaar Mars wilde een molen hebben: de molen draagt dan ook zijn naam. Kenmerkendheid: de inrichting is gemaakt naar wat binnen het beschikbare bovenachtkant mogelijk was. Heeft als combinatie in historisch verband nooit zo bestaan. ‘De Mars’ is inmiddels tot rijksmonument verklaard, wat absurd is. (Foto F. Terpstra, 22 oktober 2005)
2008 nr. 29
Molinologie Essay12
maar dan bedoeld voor een veel langer tijdsbestek dan het gemiddelde mensenleven duurt.
Stelling: In plaats van molens spreken we over materiële overblijfselen van vroegere ontwikkelingen. Zo niet, dan verworden molenobjecten tot oubollige en nietszeggende karikaturen.
Ook complete molens zijn restanten uit het verleden Van alle molens die ooit hebben bestaan, zijn de overgebleven exemplaren een fractie. Door molens in detail te bekijken, leren we dat elk molenobject zijn unieke combinatie van kenmerken heeft. Kijken wordt dan zien. Daaruit weten we dat niet overgebleven molenmateriaal ook zeker zijn – onbekende, niet achterhaalbare – eigenschappen en afleesbare levensverhaal heeft gekend. Vanaf het schaalniveau van de situatie tot de schaal van het kleinste onderdeel. Nogmaals een vergelijking met het leven zelf: We zijn allen ongeveer op dezelfde wijze verwekt. Toch zijn we allemaal verschillend. Onze persoonlijke kenmerken zijn het gevolg van het specifieke ouderpaar waaruit we zijn geboren en de culturele omgeving waarin we opgroeien en leven. Desondanks kan geen enkel natuurlijk ouderpaar een gelijke ‘worp’ later nog eens tot stand brengen. Ook de levensloop, welke het karakter mede vormt, is uniek. Een molenobject is eveneens in unieke, niet kopieerbare omstandigheden tot stand gebracht tot wat het nu is. De materiële kenmerken en de gebruikssporen leveren ons thans ondubbelzinnige informatie over zijn bouw, zijn vroegere gebruik en aanpassingen tijdens de verschillende gebruiksperioden. Een historisch object is een driedimensionale informatiebron, waarvan in vele gevallen veel geheimen niet ontraadseld zijn. Het is dus niet alleen een molen als zodanig die van waarde is, maar vooral de informatie dat het in de context gegeven historische materiaal draagt.
Het is voor een hoogwaardige toekomst van het molenbehoud noodzakelijk om de molens op een abstractere wijze te benaderen dan enkel als werktuig. Dan kunnen we de werkelijke cultuurhistorische waarden ontdekken. Wat behouden we eigenlijk? Waarom? Wat betekent het? Welke plaats geven we die betekenis in een breder verband? Bovenstaande stelling raakt de essentie van wat molenbehoud is. Het gaat verder dan molens alleen. Een analyse, geïllustreerd met drie uiteenlopende voorbeeldobjecten, die we met eigen ogen hebben mogen bekijken. Als vierde wordt een jong gebouw behandeld. Dezelfde principes blijken ook hier geldig. In het algemeen gaat men er te veel vanuit dat alleen ‘complete’ molens van waarde zijn. Die eenzijdige strekking is nog stelselmatig de praktijk bij molenrestauraties. De essentie van wat monumentenzorg is wordt dan volledig genegeerd. Molenbehoud wordt dan feitelijk gereduceerd tot het ‘leuk’ aankleden van de omgeving met molens zoals de herstellers willen of denken dat ze eruit hebben gezien. Wat niet aan het ‘ideaalbeeld’ voldoet, wordt vanuit een geromantiseerde en sterk versimpelde kijk op het verleden en de werkelijkheid hersteld tot de staat van ‘volledigheid’.
Een interessant restant….. Het in standhouden van de historisch gegroeide materiële situatie kan ook gelden voor waardevolle molenrestanten of -rompen. Het aanwezige molenrestant dient te worden gewaardeerd om wat het is. Naast de resterende complete molens is het bijzonder, dat van een aantal vroegere molens een deel bewaard is gebleven. Daaruit valt tevens informatie af te lezen over het verleden. Het roept tegelijk allerlei vragen op. Waarom heeft men de romp destijds niet gelijk gesloopt? Heeft het toen een secundaire functie gekregen als bijvoorbeeld woning? Of heeft het molenrestant nog een periode dienst gedaan als behuizing voor een motorbemaling? Zo ja, dan kent het uit die situaties ook kenmerken en aanpassingen. Het glas is half vol in plaats van half leeg. We vergeten wel eens, dat een molen ooit ook een innovatie is geweest. Het heeft wellicht iets anders verdrongen.
We hoeven het overigens niet perse over molenobjecten te hebben. Het kan bijvoorbeeld ook gaan over een kasteelruïne of over overblijfselen uit het Romeinse tijdperk. Er bestaan geen grenzen wat betreft functie, gebouwtype, tijdperk en plaats. Functie wordt niet meer gevraagd; ontstaanscontext is verdwenen Historische molenobjecten zijn allen restanten uit het verleden. Molens hebben geen economische functie meer als productiemiddel. Hun functie is primair een cultuurhistorische. Verder zijn er de landschappelijke en de toeristische functie. De omstandigheden waaruit klassieke molentechniek is voortgesproten en waarin het werd gebruikt als primair productiemiddel zullen echter nooit terugkeren. Alle overgebleven molenobjecten verdienen respect voor hetgeen zij zijn. Dat is niet altijd gelijk aan wat wij ervan verwachten. Hoogwaardig in standhouden van het overgebleven materiaal in zijn gegeven context is het credo. Monumentenzorg is in die zin gelijk aan het leven zelf. Aan alles komt een eind, maar wat van waarde is willen we zolang als mogelijk is in stand houden. Monumentenzorg is de ouderenzorg binnen de Bouwkunde…..
Wat verstaan we eigenlijk onder ‘compleet’ of ‘volledig’? Molens hebben hun functie als primair productiemiddel voorgoed verloren. Ze zijn niet ontwikkeld om aan de huidige vraag te kunnen voldoen. Met de huidige kennis zouden we ze juist niet of heel anders ontwerpen en bouwen. De terp van Hegebeintum wordt ook niet op-
2008 nr. 29
Molinologie
Afb. 7. Voorbeeldobject 1. Restant van een watermolen in Italië. Het object ligt aan een zijarm van het Comomeer. Zoals op de foto’s is te zien, werd het water als gevolg van de specifieke ligging van de molen toegevoerd over een aquaduct. Van het inwendige en de bovenbouw is niets overgebleven en is weinig bekend. Men respecteert het object inclusief zijn raadsels zonder plotselinge kunstgrepen in de overgeleverde staat. Klasse, dat dát kan. (Foto F. Terpstra, augustus 2002) nieuw tot zijn oorspronkelijke oppervlakte opgeworpen of tot deltahoogte verhoogd om weer als vluchtheuvel te functioneren. Een ander voorbeeld. Penninga’s Molen is in 1900 gebouwd in Joure als korenmolen. Als materiële substantie is het een overblijfsel van een reeks van ontwikkelingen die in 1692/1695 is gestart als papiermolen te Westzaan. In die zin is hij absoluut incompleet. Van de eerste ontwikkeling als Zaanse papiermolen is immers bijna niets meer aanwezig of bekend. Compleetheid is dus een onhaalbaar doel.
onomkeerbaar en onnodig aangetast. Ontwikkelingen van na het molentijdperk en onbeantwoorde mysteries worden zonder schroom weggevaagd.
…….of toch een banale tuinmolen? Waarom wil men dan wel vaak molenrestanten en -rompen ‘completeren’, terwijl er weinig bekend is van de vroegere specifieke technische situatie? De romp of het restant is met wat innovatief vermogen als zodanig te behouden of door te ontwikkelen. Vaak heeft het al een andere bestemming; soms zelfs al een langere periode dan dat het object ooit als molen heeft gefunctioneerd! Wat wil men met een ‘completering’ bereiken? Wat is de informatiewaarde? Wat zijn de technische kenmerken? De ziel en de identiteit, oftewel de echtheid van datgene dat is verdwenen, kan zeker onmogelijk worden teruggetoverd. In 2050 kunnen we van een recente herstelactie op de genoemde vragen antwoorden: ‘men wou omstreeks 2000 een molen (her) bouwen’. Een diepere, intrinsieke betekenis is er niet. Die vorm van behoudzucht leidt tot verdisneyficatie, of zo u wilt: het levert tuinmolens op. Daarbij wordt de echtheid van het molenrestant of de molenromp door de herstelwerkzaamheden ook nog eens
Afb. 8. Voorbeeldobject 2. Restant van de dubbeltempel van Kom Ombo in Egypte. Gebouwd in fasen tussen 180 – 51 voor Chr. De tempel wordt, zoals alle Faraonische overblijfselen, in de gegeven staat behouden. Veel van het hoe en waarom van Egyptische cultuurschatten is onbekend. Laat staan van het hoe en waarom van wat niet is overgebleven. De zware schade die een aardbeving in 1992 heeft toegebracht aan de tempel van Kom Ombo is inmiddels naar de staat van hoe het daarvoor was hersteld. De bestaande stukken, die waren gevallen of verschoven, zijn op hun oude plek teruggelegd. Niet meer, niet minder! (Foto F. Terpstra, 7 april 2003)
10
2008 nr. 29
Molinologie Dan zijn er nog de hedendaagse molenbouwprojecten waarbij opgescharrelde historische delen en nieuw gemaakte delen worden samengevoegd tot een molen die op die plek en in die samenstelling nooit heeft bestaan. Soms neergezet op een bestaand restant. Men spreekt vervolgens van een molenwonder. In sommige gevallen krijgt de gecreëerde molen de naam van zijn huidige bouwer of eigenaar. Wat betekent het als ik van opgescharrelde oude bakstenen een St. Franciscusbasiliek opricht? Mag ik toch bedanken voor zo’n gebouwde fabel?
draagt. Die situaties kun je niet met acties tot stand brengen. De wal keert op een gegeven moment hopelijk het schip. Nieuwe generaties hebben geen heimweegevoelens bij een molen. Dat maakt de weg wellicht vrij voor een onbevangen benadering. Een historisch molenobject is een interessant en autonoom overblijfsel uit een tijdperk dat we zelf niet hebben meegemaakt, gelijk een Romeins amfitheater dat bijvoorbeeld is.
Er bestaat echter geen absolute scheidslijn Om het verhaal af te maken: Incomplete molens waarvan alleen het gevlucht en een aantal niet-substantiële en achterhaalbare zaken ontbreken, kunnen doorgaans goed worden gecompleteerd tot een historisch verantwoord en relevant geheel. Bij twijfelgevallen dient natuurlijk niet vanuit een dogmatisch standpunt altijd ‘nee’ te worden gezegd. Denk hierbij aan zeldzame situaties waarvan bovendien nog redelijk wat materiaal van het gaande werk is overgebleven en de meeste technische informatie van het verdwenen materiaal achterhaalbaar is. Let wel: dit zijn uitzonderingsgevallen, want in de meeste gevallen is bitter weinig bekend of overgebleven. Een exterieurfoto zegt bijvoorbeeld nog weinig van de innerlijke constructieve kenmerken. Waarvoor we moeten pleiten, is dat voorafgaand aan een eventuele operatie een uitgebreid bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd. Het antwoord op de vraag wat te doen, mag hierbij niet bij voorbaat vast staan. De werkelijkheid is nu eenmaal vaak complexer en anders dan verwacht. Een aanpak van ‘dat lossen we wel even op’, is vaak een bevestiging dat de feitelijke historische situatie onbekend is. Het is voor de zuiverheid nodig om te willen analyseren en puzzelen. Het speurwerk is bovenal hartstikke leuk en je komt dan automatisch tot de conclusie dat we het meeste niet weten en dat veel raadsels niet oplosbaar zijn.
Afb. 9. Voorbeeldobject 3. Romeinse Arena te Verona (I). Gebouwd voor gladiatorengevechten en wildedierengevechten. Het is gebouwd in de eerste eeuw na Christus buiten de stadsmuren van de toen Romeinse stad. Nu ligt het midden in het centrum van Verona: de loop van de geschiedenis heeft lagen in onze leefomgeving aangebracht. Sinds 1913 worden in de arena moderne opera’s opgevoerd. Het bouwwerk is voor een belangrijk deel bewaard gebleven. Echter ontbreekt de buitenste ring, op een klein – deels gereconstrueerd – deel na. Desondanks is het bouwwerk een pleisterplaats voor het hedendaagse culturele leven. Handhaving van de incompleetheid respecteert het monument. In deze staat heeft het een hogere cultuurhistorische waarde als in een denkbeeldig geforceerde situatie waarin het ‘compleet’ zou zijn ‘hersteld’. Niet storende – en zonder blijvende schade verwijderbare of vervangbare – toevoegingen in het interieur ten behoeve van de opvoering van opera’s zijn van een eigentijds ontwerp, zoals het zitmeubilair op de oorspronkelijke tribunes van blokken natuursteen en de benodigde lichtinstallaties op het podium. (Foto Victoria Farkas, Sp!ts, 20 augustus 2002, pp. 10-11)
Bewustwording vraagt inhoudelijke presentatie Het echte molenbehoud heeft het moeilijk door gebrek aan inhoudelijke belangstelling. Molens moeten het vooral hebben van hun nostalgische uitstraling en de beleving van draaiende wieken en raderen. Mensen moeten een molen vooral ‘leuk’ vinden als beeldmerk in hun omgeving, menen molenpromotors met weinig kennis van zaken. Een dergelijke benadering bevordert een schijnbaar weinig om het lijf hebbende betekenis nog meer, waarbij het ‘leuke’ en het ‘nieuwe’ er voor de consument snel van af zullen zijn. En het bevestigt in de richting van sceptici hun – onterechte – onbenullige beeld van molens. Van zo’n vlak verhaal moeten we dus af. Zomaar een molen als beeldmerk en als werktuig is op de keper beschouwd helemaal niet zo bijzonder. Voor een miljoen euro heb je een flinke – schaal 1 op 1 wel te verstaan. Het gaat om het verhaal dat een molenobject vertelt. Het is pas waardevol als een historisch object in materieel opzicht is overgebleven vanuit zijn vroegere context en daarover materiële informatie en kenmerken
Nieuwe uitdagingen voor molenbeheerders Als verzorger van monumenten kunnen we het beste proberen niet in molens te denken. Onderzoek per geval welke feitelijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Een specifiek molenobject heeft dan meer te vertellen dan de optelsom van zijn onderdelen. We komen tot de ontdekking dat we het meeste ervan niet weten. Informatiewaarde is wat anders dan belevingswaarde, maar sluit het laatste niet uit. Integendeel zelfs: het object wordt met het beter begrijpen ervan voor zijn aanschouwer steeds ‘mooier’! Een overgebleven romp, restant of een molen in een voor ons onlogische situatie is ineens een als zodanig behoudenswaardige aanvulling op de collectie zogenaamde ‘complete’ molens. En niet een zielig zeehondje waarvoor weer een actie compleet met gironummer zou moeten worden gestart. Het geld en de inspanning kunnen verstandiger worden besteed aan het goed in standhouden van wat er is (daar hebben we de
11
2008 nr. 29
Molinologie handen aan vol), dan aan een in breder verband betekenisloze kick. Verplaats ook niet molens die op een voor ons onlogische lokatie staan. Wij hebben de loop van de voorbije geschiedenis en de logica daarvan niet bepaald. De loop van de geschiedenis heeft in onze leefomgeving lagen aangebracht die soms pas bij een nadere beschouwing zichtbaar worden. Dat maakt het allemaal nog spannender en interessanter.
ervan vraagt oefening. Het zou mooi zijn als er meer ruimte komt voor acceptatie van schijnbare onvolkomenheden en afwijkingen. Daar is de werkelijkheid waarin wij leven nu eenmaal uit opgebouwd. Bovendien: wat is wel volkomen? ….en de betekenis ervan De cultuurhistorie leert ons dat de mens voortdurend op zoek is geweest – en zal blijven – naar adequate oplossingen voor zijn behoeften en problemen. De mens blijkt daarbij slechts in staat om oplossingen te bedenken die van tijdelijke aard zijn. Er dient zich telkens een nieuw probleem aan, de omstandigheden veranderen of er wordt een veel betere oplossing ontwikkeld. We kunnen het molenbehoud als drager van cultuurhistorie met een dergelijke benadering naar een hoger plan tillen. Wat wij doen is niet louter het tegen de tijd in laten draaien van molens. De uitdaging gaat verder: we behouden een collectie cultuurmonumenten. Zij laten zien dat elke tijd zijn eigen oplossingen vraagt. Het heden en de loop van de toekomst zijn niettemin al gedeeltelijk in het verleden vastgelegd.
Acceptatie van de werkelijkheid….. Cultuurhistorische waarden zijn niet op afroep verkrijgbaar of volledig te maken. Het is niet ‘Veronica komt naar je toe deze zomer!’. Die leus heeft haar glans trouwens verloren…. Nog een vaststelling in dit kader: Cultuurmonumenten kunnen we met alle mogelijke middelen beschermen, maar ze zijn vanuit hun uniciteit onmogelijk te verzekeren – al willen we dat elkaar wel vaak onterecht doen geloven. Hoe spijtig ook: shit happens. Bepaalde waarden gaan over de waan van de dag en de kaders van huidige instituties heen. Juist die waarden fascineren. Zij zijn het meest kwetsbaar en laten zich tegelijkertijd niet zomaar vangen. Het kunnen verstaan
Afb. 10. Voorbeeldobject 4. Molens werden nooit volledig ontworpen. Men had vaak een bestek waarin de materialen, de houtmaten in doorsnee en de gevraagde kwaliteiten werden voorgeschreven. Doorgaans nog een doorsnedetekening en wellicht nog wat zaken. Toch kan het specifieke molenobject daar nu niet mee worden gereconstrueerd. De werkelijke technische oplossingen waren voor een belangrijk deel het gevolg van het vakmanschap en de handelingen van de maker(s): ‘het geheim van de smid’. Ook werd in sommige gevallen materiaal hergebruikt. De werkelijkheid valt alleen af te lezen aan overgebleven, historisch molenmateriaal (‘in materie gestolde’ ontwikkelingen). De afbeelding toont een recent gebouw in aanbouw (1994). We hebben dat destijds zelf gebouwd als uitbreiding voor het toenmalige tuincentrum bij ons thuis. We hebben vooraf
alleen een eenvoudige plattegrond en een doorsnede met principedetails getekend. Veel van de technische oplossingen zijn tijdens het bouwen tot stand gekomen en zijn dus zeer ambachtelijk (in dit geval feitelijk ouderwets en simpel) uitgevoerd. We zijn nu, veertien jaar later, bij een fictieve situatie waarin het gebouw grotendeels is verdwenen, niet meer in staat om hem in gelijke staat te repliceren. Ondanks dat we het toen zelf hebben gemaakt! We zouden het nu overigens ook niet meer in gelijke staat ontwerpen en bouwen. Zelfs dit object, hoe vers ook, is nu reeds een ‘in materie gestolde’ vroegere ontwikkeling. De combinatie van alle relevante omstandigheden waaruit het is bedacht en gemaakt, welke het ‘zijn’ van het object heeft bepaald, komt nooit weer terug. (Foto E. Terpstra - Van ‘t Hul, augustus 1994)
12
2008 nr. 29
Molinologie Slagdijkstermolen
Oude-wijvenmolen Etnoloog Gerard Rooijakkers gaf tijdens het congres ‘Een nieuwe kijk op molens?’, dat op 7 november 2003 werd gehouden ter gelegenheid van het tachtigjarige bestaan van vereniging De Hollandsche Molen aan, dat bij erfgoedbehoud de culturele biografie het uitgangspunt moet zijn. Samengevat luidt zijn visie, die strookt met de huidige analyses van het molenbehoud: “De oude-wijvenmolen van het culturele erfgoed draait op volle toeren, maar de molenbiotoop behelst heel wat meer dan het vangen van nostalgische wind.”13
De Slagdijkstermolen was als tot motorgemaal getransformeerde achtkante bovenkruier zeer waardevol. Was, inderdaad. Het molenobject is in het Jaar van de Molens 2007 na decennialang plannen maken hersteld tot windmolen, van een type waarvan er tientallen bestaan in Friesland. Dit object had vanuit cultuurhistorisch oogpunt als motorgemaal – nadrukkelijk zonder molenkap en zonder wieken – moeten worden behouden. Dit was vooraf in meerdere artikelen en brieven beargumenteerd en zou met de recente discussie over het molenbehoud zeer voor de hand hebben gelegen.
Nu de Slagdijkstermolen ondanks de gerijpte inzichten door de spreekwoordelijke oude-wijvenmolen is fijngemalen, zijn wezenlijke cultuurhistorische waarden onomkeerbaar vernietigd. Historie De molen is in 1864 gebouwd aan de Finkumervaart ten zuidoosten van Oude Leije. Zoals in zoveel andere gevallen, zochten de ingelanden in de eerste helft van de twintigste eeuw naar nieuwe technische mogelijkheden, waarmee de bemaling kon plaatsvinden. De Slagdijksterpolder waterde door de toepassing van drainage in het bouwland sneller af dan voorheen14. De molen kon deze snelle toevoer van water vanuit de polder niet aan. Er werd nog overwogen om een windmotor te plaatsen ter vervanging van de molen: dat was toen modern. Andere, vergelijkbare polders kozen voor gecombineerde motor- en windbemaling en/of een wiekverbeteringssysteem. De ingelanden kozen hier echter voor pure motorbemaling, waarbij de romp en de watergang als basis dienden. Zo kwam het dat in 1931 een ruwoliemotor in de molen werd geplaatst. Enkele jaren later werden de roeden verwijderd. Nog weer enige jaren later werd de degelijk uitgevoerde houten puntkap op het achtkant geplaatst. Vergis je niet: het was absoluut geen noodkapje. Het object bestond voor de ‘completering’ van 2007 langer als motorgemaal dan het als windmolen daarvoor had gefunctioneerd.
Afb. 11. De tot motorgemaal getransformeerde molenromp van de Slagdijkstermolen met kenmerkende puntkap. Voor de molen ligt in de toevoersloot een keerwand met schuif. Noordelijk ligt aan de Finkumervaart de Balkendstermolen. Dit nu niet meer bestaande ensemble droeg meer informatie over de waterstaatkundige geschiedenis, dan de in 2007 gecreëerde situatie. (Foto F. Terpstra, 29 oktober 2005)
Afb. 12. De oude-wijvenmolen, die prof. dr. Gerard Rooijakkers aandroeg, is een Middeleeuwse allegorie. Echtgenoten konden hun verouderde vrouwen hier laten vermalen. De vrouwen keerden verjongd en ontdaan van al hun lichaamsgebreken weer bij hun bejaarde en gebrekkige mannen in de armen. De Middeleeuwers vergaten vooraf echter, dat hun vrouwen na de verjongingskuur wel wat beters konden krijgen. (Herkomst afbeelding: internet. Adres niet meer achterhaalbaar)
13
2008 nr. 29
Molinologie Informatiewaarde, kenmerkendheid, zeldzaamheid en gaafheid De informatiewaarde bestond in dit geval uit verschillende lagen, die nu voor een belangrijk deel zijn gewist. Het laatste hoofdstuk van het afleesbare economische levensverhaal was dat van de ontwikkeling waarin was gekozen voor ombouw tot motorgemaal. Daar zijn maar heel weinig zuivere voorbeelden van overgebleven, terwijl deze molen in de huidige gereconstrueerde staat helemaal niet zeldzaam of opzienbarend is als streektype. Er bestaan er immers tientallen van. Het materiaal van die molens is wel van vroeger overgebleven en draagt per geval zijn levensverhaal en specifieke kenmerken. De tot motorgemaal getransformeerde Slagdijkstermolen was net zo waardevol als een windmotor, die we nu ook – terecht – zouden behouden. Het had immers zomaar gekund, of zo’n stalen molen was hier geplaatst en dan was dát de culturele biografie geweest. In dat geval was ook het achtkant geheel gesloopt en was de tot voor kort aanwezige puntkap ten behoeve van het motorgemaal nooit tot stand gekomen. Windmotoren werden, net als molenrelicten, ook pas later gewaardeerd. Die gaan we nu niet afbreken, om er vervolgens weer de houten voorganger na te bouwen. Dan zouden we ook alle bovenkruier-korenmolens, die een standerdmolen als voorganger hebben gehad, moeten vervangen door een standerdmolen.
tijd is net als de puntkap verloren gegaan. Nog een verdwenen onalledaags kenmerk, dat voortsproot uit de ombouw tot motorgemaal, was de beschoeping van de schroef. Deze zat andersom vanwege de motoraandrijving.
Afb. 14. Verweving van ontwikkelingsfasen. De ontmoeting van de constructie van de voormalige puntkap met de keerkuip. (Foto F. Terpstra, 29 oktober 2005)
Afb. 15. Schroef van het voormalige motorgemaal. (Foto F. Terpstra, 29 oktober 2005) Nabeschouwing Slagdijkstermolen De Slagdijkstermolen was als tot motorgemaal getransformeerde molenromp zeer gaaf bewaard. Als typologische en technische eenheid was het object zeer zeldzaam en droeg veel informatie over een recente fase uit de bemalingsgeschiedenis. Natuurlijk zullen nu in de herstelde molen nog enkele sporen te zien zijn, die herinneren aan de periode waarin de romp functioneerde als motorgemaal. Het ontwikkelingsstadium als motorgemaal, dat hier zo overduidelijk was overgeleverd, is echter voorgoed vernietigd. De waarde van deze specifieke situatie is niet onderkend. De uitgevoerde herstelactie heeft dan ook niets met monumentenzorg te maken. Zij toont wel zeer treffend de problematiek van het molenbehoud en de leemte aan cultuurhistorische kennis en analyse. Komt er ooit een andere tijd in het molenbehoud? Een periode waarin de oude-wijvenmolen van de weerom-
Afb. 13. Inwendige constructie van de voormalige puntkap. (Foto F. Terpstra, 29 oktober 2005) Kenmerkende puntkap De constructie van de grenenhouten puntkap op het gehandhaafde achtkant was zeer kenmerkend voor de ombouw tot motorgemaal. De kap was hecht geconstrueerd en zorgvuldig gedetailleerd. De puntkap bedekte als een rondom uitkragende pet het achtkant. Dat de puntkap geen troosteloze noodkap was, blijkt wel uit het feit, dat deze aanvankelijk was getooid met een fraai bewerkte makelaar. Binnenin de molenromp kon de historische gelaagdheid letterlijk worden afgelezen. Daar, waar de constructie van de puntkap aansloot op de daartoe ingekeepte keerkuip, was de verweving van ontwikkelingsstadia zichtbaar. Deze materiële afleesbaarheid van de
14
2008 nr. 29
Molinologie stuit wordt ingezet om uitgewiste ontwikkelingsstadia als deze in ‘oude luister terug te brengen’? Ook die benadering zal de afleesbare geschiedenis niet doen terugkeren. Er geldt immers: wat aan historisch materiaal weg is, is voorgoed weg. Deze algemene bewustwording is één van de meest noodzakelijke in-
grediënten voor een hoogwaardige toekomst van het molenbehoud. Dát is de reden waarom we de Slagdijkstermolen in zijn inmiddels vernietigde hoedanigheid als motorgemaal ook in deze bijdrage de revue hebben laten passeren.
Epiloog
Literatuur
ken op 6 december 1996 door prof.dr.ir. M.F.Th. Bax aan de Technische Universiteit Eindhoven, pp. 2-4. De naar het Nederlands vertaalde zin “Cultuur is een kwaliteit waar mensen niet bewust naar kunnen streven” van de Amerikaans-Engelse dichter T.S. Eliot intrigeert Bax, juist omdat deze zo paradoxaal van aard is. Bax schrijft: “Immers, het bereiken van een doel wordt in de weg gestaan door het nadrukkelijk te willen. […..] Hoe dan ook inspireerde de zin mij bij het doorgronden van het fenomeen architectuur, waar, evenals bij cultuur, het nadrukkelijk willen het bereiken van de nagestreefde kwaliteit in de weg lijkt te staan.” Voor mij heeft deze zin na het ontdekken ervan in de gedrukte versie van voornoemde afscheidsrede een invloedrijke betekenis gekregen, juist bij mijn onderzoek naar de essentiële waarde van het molenerfgoed: de cultuurhistorische waarde. Ook hierbij blijkt het nadrukkelijk willen verkrijgen ervan een contradictie te zijn. Een object van cultuurhistorische waarde bezit een kwaliteit, die even ongrijpbaar en fascinerend is als de kwaliteit architectuur.
Hendrikx, J.A. Cultuurhistorie van stad en land, waardering en behoud. (Utrecht 1998) Rooijakkers G.W.J.. Totem en taboe. De culturele biografie van de molenbiotoop. In: De molen in stad en landschap, Een nieuwe kijk op molens?, Endedijk, H.C. (red.), De Hollandsche Molen, (Amsterdam 2003), pp. 7-11.
Noten
1. De kernbegrippen informatiewaarde, kenmerkendheid, zeldzaamheid en gaafheid, waarmee de waarde van een cultuurmonument wordt geduid, zijn afkomstig uit het boek Cultuurhistorie van stad en land, waardering en behoud van J.A. Hendrikx. Het 4M-logo van deze onafhankelijke studie “Molenerfgoed niet gered met geld alleen” vat het molenbehoud in 4 M’s samen. 2. Bax, M.F.Th. (1996). De rijkdom van architectuur. Terug naar de Bouwkunde. Afscheidsrede uitgespro-
15
2008 nr. 29
Molinologie Een niet kwantificeerbare kwaliteit. In tegenstelling tot architectuur, kunnen cultuurhistorische waarden onmogelijk (door een architect of ingenieur) worden ontworpen en geconstrueerd. Het zijn de overblijfselen van het soms ondoorgrondelijke evolutieproces van menselijk handelen: plaats- en tijdgebonden. Met het onophoudelijke voortgaan van de tijd gaat dit proces onstuitbaar voort. Een object van cultuurhistorie bezit derhalve kwaliteiten waar mensen al helemaal niet bewust naar kunnen streven. 3. Het Charter van Venetië is na te lezen op onder meer: http://www.erfgoedhoogstraten.be/inhoudbanner/ chartervanvenetie.htm. Internationaal Handvest voor behoud en restauratie van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Goedgekeurd op het tweede Internationale Congres van Architecten en Technici op het gebied van de monumentenzorg van 25-31 mei 1964 te Venetië. Aanvaard door ICOMOS in 1965. Historische monumenten en stads- en dorpsgezichten zijn dragers van informatie uit het verleden. Zij vormen het historisch erfgoed dat een levende geschiedenis is van een eeuwenlange traditie van de mensheid. Er is een groeiend besef dat het behoud van dit erfgoed een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Het is een plicht deze monumenten en stads- en dorpsgezichten in alle rijkdom en oorspronkelijkheid aan toekomstige generaties over te dragen. Het is van essentieel belang dat de beginselen die de leidraad moeten vormen voor bescherming en restauratie van monumenten in internationaal verband worden aanvaard. Elk land is verantwoordelijk voor de toepassing van deze beginselen binnen zijn eigen cultuur en tradities. 4. Rooijakkers, G.W.J. p. 11. 5. Bazelmans, J.G.A. (2007). Moeten molens altijd malen? Snoodijk, D. (red.), Molens in het Nederlandse cultuurlandschap. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, Amersfoort, pp. 7-28. In zijn bijdrage aan het RACM-symposium “Molens in het Nederlandse cultuurlandschap”, d.d. 10 oktober 2007, analyseerde prof.dr. J.G.A. Bazelmans van de RACM, lid directie / hoofd sector Kennis Erfgoed, het Nederlandse molenbehoud zoals dat tot nu toe plaatsvindt in relatie tot erfgoedbehoud in brede zin. Er werden in de bijdrage diverse kanttekeningen bij het huidige molenbeleid geplaatst in relatie tot het algemeen gangbare erfgoedbeleid. De oproep aan het slot van de voordracht luidde: “denk mee en toon durf!” 6. Deze theorie is in de jaren 2001-2002 tot stand gekomen met adviezen van de heer ir. A.J. IJzerman uit Åldeboarn. 7. Bron: de heer W. Entrop d.d. 5 maart 2006; ook de heer drs. D.M. Bunskoeke wees mij op deze historie. 8. Nieuwsbericht: Molenliefhebbers in geweer tegen plannen Boogplein, in: Ommelander Courant (25), 27 maart 2008. Johan van Dijk plaatste op 17 april 2008 op het prikbord van http://molen.startpagina.nl een link naar voornoemd krantenartikel op http://www.groningermolenhuis.nl
9. De begrippen (1) “tuinmolen” en (2) “vertuinmolisering” heb ik in mijn artikelen over het molenbehoud omstreeks het jaar 2000 geïntroduceerd. Ook hier mijd ik de vergelijking met het andere ‘gebouwde’ niet. Molens en de inhoudelijke problematiek van het molenbehoud staan niet op zich! Het eerste begrip staat voor een nieuwgebouwde molen naar historisch model, maar welke vroeger in de gemaakte toestand nooit heeft bestaan. Het begrip slaat ook op een tot molen gecompleteerde romp of stomp, waarbij na afloop van de operatie eveneens sprake is van een praktisch volledig nieuwe molen, welke in de verkregen toestand vroeger nooit heeft bestaan. De laatste jaren zijn de nieuwbouw en de completering van molens een grote trend. De plaatselijke bevolking wil vanuit nostalgisch oogpunt een eigen molen hebben. Net zoals ik in mijn jeugd – zoals zoveel jeugdige molenliefhebbers nu – de ene na de andere speel- of tuinmolen bouwde op het ruimbemeten erf rondom het ouderlijk huis (toeval of niet: ik ben opgegroeid op een tuincentrum…). Het tweede begrip is een equivalent van het woord ‘vertrossing’, dat volgens het woordenboek verschraling en versimpeling betekent. “Vertuinmolisering” is de algemene generalisering van monumentale molens en molenobjecten en het onnodig afwijken van het specifieke originele gegeven bij restauratie en beheer. 10. Cnossen, J. De Victor te Wanswerd, in: De Utskoat 127 (2007), pp.14-15. 11. Jurgens, N. De molen van Wadenoijen: verplaatst of ontworteld?, in: Molenwereld (108) (2007), pp. 374-387. 12. De aanvankelijke tekst is geschreven in april 2003 als reactie op de uitdagende stelling “Alle molenrompen in Friesland moeten worden gerestaureerd tot een volledige molen. Zo niet, dan moeten ze afgebroken worden”, welke door redacteur Ruurd Jakob Nauta was geponeerd in De Utskoat nr. 109 van maart 2003. De Utskoat is het kwartaalblad van Stichting De Fryske Mole en Vereniging Gild Fryske Mounders. In De Utskoat nr. 111 van september 2003 is de eerste versie van de tekst als antwoord op voornoemde stelling gepubliceerd. Het is in herziene vorm tevens een ingrediënt van deze publicatie “Molenerfgoed niet gered met geld alleen, hoogwaardige kennis en cultuurhistorisch inzicht zijn even noodzakelijk”. 13. Rooijakkers, G.W.J. pp. 7-8. 14. Boschma, H. e.a. (1995). Friese Molens. Friese Pers Boekerij bv, Leeuwarden, p. 157. Achtergrond van deze bijdrage De eindredactie van deze bijdrage aan Molinologie heeft plaatsgevonden met medewerking en adviezen van de heer W. Beek en de heer E. Tijman. Deze bijdrage is een bewerkte en geactualiseerde versie van de brief met bijlagenbundel d.d. 11 november 2006, welke de auteur heeft geschreven aan mevrouw M.J.A.
16
2008 nr. 29
Molinologie van der Hoeven, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gelijktijdig zijn afschriften van deze brief met bijlagenbundel verzonden naar diverse overheidsinstellingen, monumentenorganisaties en deskundigen.
–Terpstra, F.E. Molenherstel vernietigt cultuurhistorie, in: Friesch Dagblad, 13 oktober 2006 In de artikelen van F.E. Terpstra wordt in algemene zin beargumenteerd waarom ook molenrelicten als zodanig van cultuurhistorische waarde zijn. Het laatste artikel behandelt de vanuit cultuurhistorisch oogpunt vernietigende completeringen tot molen van de Slagdijkstermolen te Oude Leije en de Achlumermolen te Achlum. Uit de analyse van het artikel blijkt, dat deze objecten als motorgemaal moeten worden gerestaureerd. Beide ‘completeringen’ tot windmolen zijn inmiddels uitgevoerd.
Verzendlijst d.d. 11 november 2006: -Mevrouw M.J.A. van der Hoeven, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag CC: –Raad voor Cultuur, Den Haag –Erfgoedinspectie, Den Haag –Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, Amersfoort –prof. dr. G.W.J. Rooijakkers, Het Meertens Instituut, Amsterdam –Stichting Nationaal Contact Monumenten, Amsterdam –Stichting Nationaal Restauratiefonds, Hoevelaken –Prins Bernhard Cultuurfonds, Amsterdam –Bond Heemschut, Amsterdam –Stichting Federatie Industrieel Erfgoed Nederland, Haarlem –De Nederlandse Gemalenstichting, Hoofddorp –Vereniging De Hollandsche Molen, Amsterdam –TIMS-NLVL, Vereniging voor Molinologie in Nederland en Vlaanderen, Voorburg –Provincie Zuid-Holland, Den Haag –Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van de Provincie Fryslân, Leeuwarden –Steunpunt Monumentenzorg Fryslân, Leeuwarden –Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur van Wetterskip Fryslân, Leeuwarden –Gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders van de gemeente Franekeradeel, Franeker –Gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarderadeel, Stiens –Stichting De Fryske Mole, Leeuwarden –dhr. ir. A.J. IJzerman, molinoloog, Åldeboarn –dhr. D.J.K. Zweers, bouwhistoricus en restauratiebouwkundige, Bergeijk
Summary
“Mill heritage is saved not alone by money”– High quality knowledge and cultural insight are necessary as well Culture is the one thing that we cannot deliberately aim at. Two processes need attention. There is a lack of experts and highly qualified professional folk who recognise constructional- and cultural historical values in order to restore mills in a consolidating way. And secondly: thorough investigation is necessary in order to restore mill remainders and mill fuselages in the same way they were historically built. The Charter of Venice provides the knowledge for high quality monumental care. Three steps should be taken. 1 Promote highly skilled knowledge in order to determine the cultural historical values for each mill object. 2 Prepare a conservation programme for each mill or mill fuselage based on its cultural historical values. 3 Financing based on cultural historical values. In general a mill needs € 8.000 – € 15.000 yearly for conservation. What is valid or original? Not all mill fuselages should be tried to be restored in their original state. Often we do not know exactly how the operational construction was in the past. Mill fuselages represent in themselves a historical phase in history which should be conserved. Additional constructions and improvements were often added during the lifetime of the mills and were dependant on the industrial revolution. We should somehow preserve these additional constructions and improvements because they illustrate the way history reveals. The publication gives a number of restorations where the restoration went culturally historically wrong. Also relocating a mill it often means it loses its functionality with the surrounding.
De bescheiden zijn met een begeleidende brief – als zijnde onverminderd van kracht – d.d. 5 mei 2007 eveneens verzonden naar de heer Dr. R.H.A. Plasterk, de huidige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Krantenartikelen In de bijlagenbundel d.d. 11 november 2006 zijn tevens kopieën opgenomen van de navolgende krantenartikelen: –Terpstra, F.E. Molenbehoud minder nostalgisch, in: Friesch Dagblad, 16 maart 2004 –Nieuwsbericht. Restauratie molens begint eind dit jaar, in: Friesch Dagblad, 2 oktober 2006 –Nieuwsbericht met reactie van F.E. Terpstra. ’Cultuur weg met opknappen molens’, in: Friesch Dagblad, 3 oktober 2006 –Erdin. V. Molens moeten draaien, in: Friesch Dagblad, 10 oktober 2006
This publication is an actualised version of a letter with appendices which was send to Ms M.J.A. van der Hoeven, our Minister of Education, Culture and Science. Copies were send to a lot of organisations listed at the end of the publication. Part of the appendices were articles from newspapers also listed at the end of the publication. WB
17