Ezechiel

Page 66

doen, maar bidden moeten dat wij het door de genade desgenen, die het beveelt, mogen doen; Ps. 51:12; Jer. 31:18; Joh. 15:5.

3. Zij toog nu een van haar welpen op;

waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels? 32. Want Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, Dat is, Ik heb geen

een jonge leeuw, die leerde roof te roven, Joahaz wordt hier beschuldigd van

lust dat iemand onboetvaardig sterve en verga, maar dat hij bekeerd zijnde, leve. Vergelijk boven Ezech. 18:23. spreekt de

Heere HEERE; daarom bekeert u en leeft. Dit bevel begrijpt in zich een sterke belofte, dat zij zekerlijk leven zullen, die zich van harte tot God bekeren; zie Ps. 37:4, en Spreuk. 3:25. EzechiĂŤl 19

1. Verder, hef gij een weeklage op

Dit zijn de woorden Gods tot den profeet EzechiĂŤl. over de vorsten van Israel,

2. En zeg: Wat was uw moeder?

Versta, het huis, den stam, of het koninkrijk van Juda, en voornamelijk Jeruzalem, waar de koningen hun hof en hun stoel hadden, en vanwaar zij voortkomstig waren. Anders: Hoe was uwe moeder ene leeuwin onder de leeuwen nederliggende! Een leeuwin, Dat is, bij ene leeuwin te vergelijken; te weten niet alleen om de koninklijke macht en waardigheid, die bij den stam van Juda was, maar ook om de stoutmoedigheid, fierheid en wreedheid, die deze stam dikwijls in de regering vertoonde.

onder de leeuwen nederliggende; Dat is, in het midden van machtige koningen, wrede volken of koninkrijken wonende; vergelijk Nah. 2:11. zij bracht haar

welpen op

Versta door deze de jonge zonen der koningen, die mettertijd in de plaats hunner vaderen staan te komen. Hier nu wordt gesproken van de zonen van den koning Josia, die van de vroomheid van hun vader gans ontaard geweest zijn. in het

midden der jonge leeuwen.

Te weten die vrij wat ouder en sterker zijn dan de welpen; gelijk af te nemen is uit Ezech. 19:3.

Namelijk Joahaz, die in de plaats van zijn vader koning werd; 2 Kon. 23:30. het werd

roofgierigheid en overlast, bedreven tegen de bijgelegen volken, als de Egyptenaren, daarna van tirannie, geweld en bloedstorting, ook tegen zijne onderzaten bedreven; vergelijk onder Ezech. 19:6. hij at mensen op. Vergelijk Deut. 7:16, en Deut. 31:17; Ps. 14:4, en Ps. 27:2. 4. Dit hoorden de volken van hem, Dat is, de Egyptenaars, gelijk te zien is in het einde van Ezech. 19:4. hij werd gegrepen in

hun groeve; Men schrijft dat de leeuwen in verborgen putten en ook met netten plegen gevangen te worden. en zij brachten

hem Zie 2 Kon. 23:33,34; Jer. 22:11,12. met haken naar Egypteland. Dat is, met ketenen, die uit vele schakels als uit haken bestaan. 5. Zij nu ziende, Te weten de leeuwin, of moeder van dezen jongen leeuw, waarvan gesproken is boven Ezech. 19:2. dat zij in

hope was geweest, doch haar verwachting verloren was, Te weten van den gevangen leeuw Joahaz weder te krijgen. zo nam zij een ander van haar

welpen,

Te weten Jojakim, den broeder van Joahaz, de leeuwin van Farao gegeven en toegelaten, om in zijns broeders plaats te wezen, 2 Kon. 23:34. hetwelk zij tot een

jongen leeuw stelde. 6. Deze wandelde steeds onder de leeuwen, Versta koningen, of volken, wier wreedheid, gruwzaamheid en moorddadigheid hij navolgde; zie boven Ezech. 19:2. werd een jonge leeuw, en

leerde roof te roven, Vergelijk boven Ezech. 19:3. hij at mensen op. 7. Hij bekende zijn weduwen, Dat is, had vleselijke gemeenschap met de weduwen dergenen, die hij ten onrechte vermoord en geweldiglijk verdrukt had; zie van het woord bekennen alzo genomen, Gen. 4:1. Anderen nemen het woord almenoth, hetwelk weduwen betekent, onder Ezech. 22:25, voor


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.