“ In het weigeren of opschorten van economische productiviteit zien zowel Laermans als Kunst een kritisch gebaar. ”
In zijn boek Moving Together stelt socioloog Richard Sennett dat de moderne maatschappij onze mogelijkheden verzwakt om samenwerking te beoefenen en ons er al doende in te bekwamen. ‘We are losing the skills of cooperation needed to make a complex society work.’ (1) In zijn studie van de rituelen, geneugten en politiek van allerhande vormen van samenwerking (van diplomatie tot schrijnwerkerij), waardeert Sennett onder meer de belichaamde kennis die ontstaat in de rituelen die samenhangen met leerprocessen, in informele sociale uitwisseling en in de omgang met sociale weerstand en verschillen. Sennett verwijst meermaals naar de podiumkunsten als een model van samenwerking en menselijke interactie dat specifieke vaardigheden vereist, waaronder empathie, luisteren en een open dialoog. Een verplaatsing van onze blik naar de repetitieruimte werkt daarbij verhelderend, maar het is ook nodig om Sennetts analyse van een klassiek kamer muziekensemble open te trekken naar een bredere waaier van artistieke samenwerkingspraktijken. Zijn het naast de vaardigheden niet evenzeer de experimenten met samenwerking waarin de maatschappelijke belofte van de hedendaagse podiumkunsten schuilt? Ook dramaturge Marianne Van Kerkhoven zocht een antwoord op de maatschappelijke versplintering die voortkomt uit globalisering en doorgedreven specialisatie, door te wijzen op het concrete karakter en de directe verantwoordelijkheid die nodig zijn om samen praktijken te ontwikkelen. ‘De processen die leiden tot podiumactiviteit zijn nagenoeg steeds het resultaat van een collectieve praktijk met een beperkte groep mensen: het ontwikkelen en opvoeren van het werk zijn nauw met elkaar verbonden; er is directe persoonlijke communicatie tussen alle betrokkenen in het project; iedereen kan zich min of meer een idee vormen van het werk als geheel en er op die manier een band mee onderhouden.’ (2) Discussies over arbeid en samenwerking zijn vandaag alomtegenwoordig in het maatschappelijk debat, alsook in de discoursvorming over podiumkunsten. Twee recente boeken bieden stof om de intuïties van Sennett en Van Kerkhoven te verfijnen en nieuwe denkpistes te openen. Na een essayistische exploratie van het begrip ‘hedendaagse dans’ ontwikkelt Rudi Laermans in het tweede deel van Moving Together: Theorizing and Making Contemporary Dance een uitvoerige sociologische analyse van samenwerkingsmodellen in de dansstudio. Niet het beschrijven van singuliere artistieke praktijken interesseert hem daarbij, wel het verschaffen van inzicht in de specifieke interne
waarderingsprocessen en spreekregimes die samenwerking in hedendaagse dans mee vormgeven.(3) In Artist at Work: Proximity of Art and Capitalism verzamelt de Sloveense filosofe Bojana Kunst enkele essays die een treffende samenvatting bieden van de huidige discoursvorming over kunstenaarschap in het post-fordistische arbeidsregime getekend door de logica van projecten, flexibiliteit en zelfexploitatie. Hun invalshoeken en stijl lopen uiteen, maar beide auteurs slagen erin een complexe denkruimte te openen, die de lezer ook uitdaagt met andere ogen naar de eigen praktijk te kijken. Door gedurig te wijzen op context en arbeidsvoorwaarden gaan ze actief in tegen een fetisjisering van het kunstwerk en tegen een depolitisering van het menselijke handelen.
•••
Kunstwerken worden doorgaans met één auteur geassocieerd in het publieke spreken over kunst. De ficties van autonome kunst en artistieke vrijheid spelen daarin een centrale rol, precies omdat ze het westerse moderne ideaal van individuele vrijheid weerspiegelen. Om dat imaginaire in stand te houden, negeert dit spreekregime actief de productievoorwaarden, arbeid en samenwerking die deel uitmaken van het creatieproces. Kunstwerken komen echter ook voort uit een gezamenlijk handelen van diverse spelers in een specifiek sociaal netwerk, ‘bestaande uit alle mensen, hun samenwerkingsactiviteiten en de competenties of conventies waarop deze stoelen.’ (4) In Moving Together zoomt Laermans in op dat tweede waarderingsregime, precies om het sociale en het collectieve naar voren te halen, en dus ook tussen te komen in het publieke spreken over podiumkunsten. Voor zijn analyse vertrekt Laermans van studio-observaties (tijdens het creatieproces van Verklärte Nacht van Anne Teresa De Keersmaeker en Rosas in 1995) en een twintigtal recente diepte-interviews met makers uit de Brusselse dansscène. Op basis daarvan construeert hij sociologische modellen die de spreekwijzen en micropolitiek van diverse samenwerkingsvormen verduidelijken. Hoe gaat de waardering van arbeid binnen samenwerkingsprocessen precies in zijn werk? In het thans dominante model van de semi-directieve samenwerking genereren dansers actief materiaal via improvisaties of bewegingsonderzoek op basis van intuïties, opdrachten en krijtlijnen uitgezet door de choreo graaf. Die laatste is zowel coach als auteur. Door zijn ‘choreografische blik’ en spreken initieert hij een bepaald aandachtsregime en ‘autoriseert’ zo de bijdragen van de medewerkers. Dans ontstaat vanuit een gedurig heenen-weer tussen doen, kijken en commentaar leveren. In de vorm van onderlinge aandacht of peer coaching levert dat in de eerste fase van een creatie een grote vrijheid voor de dansers op, die zichzelf als coauteurs ervaren. Er heerst dus een impliciete hiërarchie van het kijken, het weten en het spreekrecht die een symbolische economie inhoudt en het werken mogelijk maakt. Laermans wijst op het paradoxale karakter ervan: ‘De semi-directieve werkrelatie berust op de paradox van een heteronome autonomie waarvan de intensiteit globaal toeneemt en
SAMENWERKING ALS MICROPOLITiEKE PRAKTIJK
37