op weg naar school
1 wie komt te voet naar school? kleur blauw. wie komt met de fiets naar school? kleur geel. wie komt met de auto of bus naar school? kleur groen.
2 hoe kom jij naar school? kruis aan.
3 zo zit het in onze klas. kleur.
hier speel ik
1 waar speel je het best? kleur groen.
ik speel niet in het verkeer. buiten speel ik enkel op een plein of in een park.
mee in de auto ik stap in
1 wie doet het goed? kruis aan.
ik stap in aan de kant van de stoep. ik doe het rustig.
ik stap uit
2 wie doet het goed? kruis aan.
ik stap uit aan de kant van de stoep. ik doe het rustig. ik wacht tot het kan. ik hinder niemand.
in de auto
3 wie doet het goed? kleur wat past.
ik doe de gordel altijd om. ik maak de gordel goed vast. ik hou het rustig.
mee met de bus ik stap in
1 wie doet het goed? kruis aan.
ik stap in aan de voor-kant van de bus. ik doe het rustig. ik wacht mijn beurt af als het moet.
ik stap uit
2 wie doet het goed? kruis aan.
ik stap uit aan de achter-kant van de bus als er een deur is. ik wacht tot de bus stopt. dan stap ik rustig uit. ik duw en trek niet.
in de bus
3 wie doet het goed? kleur wat past.
ik doe de gordel altijd om. ik maak de gordel goed vast.
ik hou me vast als ik recht-sta.
ik hou het rustig. ik speel niet.
borden helpen mij
1 hoe noem je het bord? verbind.
een hier is-bord een let op-bord een mag niet-bord een moet-bord
2 omkring de let op-borden met rood. omkring de moet-borden met blauw.
3 welk bord is juist? kruis aan.
hier is een zebra-pad.
hier moet ik stappen.
ik mag hier niet fietsen. let op voor de werken.
dit weet ik nu
mee in de auto
ik stap in aan de kant van de stoep. ik doe het rustig.
ik stap uit aan de kant van de stoep. ik doe het rustig. ik wacht tot het kan. ik hinder niemand.
ik doe de gordel altijd om. ik maak de gordel goed vast. ik hou het rustig.
mee met de bus
ik stap in aan de voor-kant van de bus. ik doe het rustig. ik wacht mijn beurt af als het moet.
ik stap uit aan de achter-kant van de bus als er een deur is. ik wacht tot de bus stopt. dan stap ik rustig uit. ik duw en trek niet. ik hinder niemand.
ik doe de gordel altijd om. ik maak de gordel goed vast. ik hou me vast als ik recht-sta. ik hou het rustig. ik speel niet.
deze
let op-bord moet-bord mag niet-bord hier is-bord
borden helpen mij
ik kan in en uit de auto stappen zoals het hoort. ik kan in en uit de bus stappen zoals het hoort.
ik weet dat ik mijn gordel altijd moet om-doen. ik weet dat ik de gordel goed moet vast-maken. ik kan me rustig houden in de auto of de bus.
ik weet waar ik kan spelen en waar niet. ik stap in de buurt van de school zoals het hoort.
ik weet dat borden me helpen in het verkeer. ik ken de vier soorten borden.