12 minute read

Over armoede

ZEVENTIEN GEZINNEN IN ARMOEDE, VIJF JAAR LATER

Kansarmoede volgens Kind en Gezin In 2019 groeide 14 procent van de kinderen tussen 0 en 3 jaar in Vlaanderen op in een kansarm gezin. We weten dit dankzij gezinsondersteuners en verpleegkundigen van Kind en Gezin die kort na de geboorte de leefsituatie van de gezinnen registreren. Ze kijken naar zes levensdomeinen: tewerkstelling, inkomen, huisvesting, opleidingsniveau, gezondheid en stimulatieniveau van het kind. Scoort een gezin onvoldoende op minstens drie van deze domeinen, dan is het kansarm.

Advertisement

De kansarmoede-index van Kind en Gezin is een waardevol instrument. Het is de enige bron van informatie om de levensomstandigheden van gezinnen met jonge kinderen gedetailleerd in kaart te brengen.

Momentopname Elk jaar maakt Kind en Gezin de nieuwe lokale kansarmoedecijfers bekend. Vooral beleidsmakers kijken uit naar deze cijfers: doet mijn gemeente het goed of slecht? De goede leerlingen sturen meteen een persbericht uit, de slechte houden zich stil. Maar eigenlijk zeggen deze cijfers bijzonder weinig over het gevoerde beleid. De inspanningen van gezinnen of hulpverleners kunnen er niet uit worden afgelezen. Iemand is kansarm op het moment van meting of is het niet. Hoe het met de gezinnen nadien vergaat, verdwijnt uit beeld.

Meer dynamisch beeld Een recent onderzoek van het Centrum voor Sociologisch Onderzoek in opdracht van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin gaat in op de beperkingen van deze kansarmoede-index. Vijf jaar nadat werd vastgesteld dat ze in kansarmoede leefden, werden zeventien gezinnen uit vier Vlaamse steden uitgebreid bevraagd naar hun levensomstandigheden, hun levensverhaal en welke rol de lokale hulp- en dienstverlening daarbij heeft gespeeld. Op vijf jaar tijd kan er veel gebeuren. Sterker nog, de COVID19 pandemie leert dat we ons in enkele maanden tijd al in een ‘nieuw normaal’ kunnen bevinden. In vergelijking daarmee lijkt vijf jaar een eeuwigheid waarin alles kan veranderen. Maar voor veel mensen die leven in kansarmoede is dat niet het geval.

Hardnekkig probleem De hardnekkigheid van armoede wordt snel duidelijk wanneer we de levensloop in kaart brengen van gezinnen na de geboorte van hun kind. Slechts één gezin slaagde erin om aan de armoede te ontsnappen. In dit gezin startten beide ouders in een voltijdse functie. Het gezinsinkomen en hun spaarboekje groeiden. Ze zegden de sociale huurwoning vaarwel en kochten een eigen woning.

De grote meerderheid kon niet ontsnappen aan het leven in kansarmoede: dertien van de zeventien gezinnen hebben na vijf jaar nog steeds een gezinsinkomen onder de armoedegrens, ook al wordt er in alle gezinnen gewerkt. De drie overige gezinnen hebben een inkomen dat op of net boven de armoedegrens ligt. Zij behoren tot een kwetsbare groep in de lage middenklasse.

Toch geen stilstand Hoewel er weinig verandering was in de levensstandaard van gezinnen wil dat niet zeggen dat de tijd helemaal stilstond. Bij sommige gezinnen was er een opmerkelijke verbetering van de situatie merkbaar. Zo zag bijvoorbeeld een alleenstaande moeder amper verandering op vlak van werk, inkomen of woonsituatie. Wel overwon ze haar drugsverslaving en geeft ze aan vandaag sterker in haar schoenen te staan. Dat verhoogt haar kansen om ook uit de armoede te geraken.

Werk is onvoldoende Het vinden van werk biedt voor de meeste van de bevraagde gezinnen geen uitweg uit hun kwetsbare positie. Alle gezinnen hebben minstens één inkomen uit arbeid. Acht daarvan zijn koppels die kunnen terugvallen op twee arbeidsinkomens. Toch komt slechts de helft van deze tweeverdieners boven de armoedegrens uit. Ondanks alle beleidsretoriek is ‘werk, werk, werk’ onvoldoende om armoede te bestrijden.

In de meeste gezinnen biedt het gezinsinkomen onvoldoende financiële ademruimte. Bovendien hangen de kansen op de arbeidsmarkt sterk samen met de gezondheid en het opleidingsniveau van de ouders. Het vinden van een vaste job die én voldoende loon oplevert én flexibel genoeg is om het evenwicht tussen gezin en werk te vinden, is voor deze gezinnen geen haalbare kaart.

Lokale hefbomen Hoe kan je dat tij keren? Hoewel de regionale en federale overheden de belangrijkste hefbomen in handen hebben om armoede te bestrijden, zijn er ook op het lokale niveau beleidsmaatregelen mogelijk. We geven enkele voorbeelden.

Hoewel kinderopvang in belangrijke mate een bovenlokale aangelegenheid is, kunnen lokale besturen de geografische spreiding monitoren, investeren in de toegankelijkheid van deze diensten en een lokaal loket kinderopvang opzetten om vraag en aanbod te matchen.

Hoewel het onderwijsbeleid veelal op Vlaams niveau wordt geregeld, kan het lokaal niveau ingrijpen om de schoolkosten te verlagen en samenwerking tussen scholen en welzijnsdiensten faciliteren.

Hoewel het verhogen van het wettelijk minimumloon een federale bevoegdheid is, kunnen allerlei premies en tussenkomsten, aanvullende steun door het OCMW of huursubsidies het verschil maken voor kansarme gezinnen. Sommige gemeenten stellen premies ter beschikking zoals een geboortepremie.

Hoewel de wooncrisis vooral bovenlokaal bestreden moeten worden, kan de strijd tegen huisjesmelkerij en leegstand lokaal gevoerd worden, kan crisishuisvesting voorzien worden en kan men ook lokaal een woonbeleid en een toewijzingsbeleid voor sociaal wonen formuleren.

“Ondanks alle beleidsretoriek is ‘werk, werk, werk’ onvoldoende om de armoede te bestrijden.”

“Het detecteren van specifieke noden is één zaak. Het inzetten van de relevante diensten, is een andere.”

Problemen en oplossingen Gezinnen in kansarmoede ervaren uitsluiting op meerdere domeinen die onderling samenhangen. Een alleenstaande moeder met een vraag naar kinderopvang kan nood hebben aan ondersteuning op vlak van zorg en opvoeding, maar daarnaast ook hulp willen bij het zoeken naar een job of vrijetijdsbesteding.

Het detecteren van deze specifieke noden is één zaak. Het inzetten van de relevante diensten om hier een antwoord op te bieden, is een andere. Voor elke nood kan een andere dienst of organisatie betrokken worden. In het voorbeeld van de alleenstaande moeder kan het gaan om een lokaal loket kinderopvang, kinderopvanginitiatieven, een lokale opvoedingswinkel, het Huis van het Kind, specifieke vrije tijdsverenigingen of de VDAB.

Overweldigend welzijnslandschap We stelden in dit onderzoek vast: hoe complexer het traject van een gezin, hoe meer deuren er zijn waarop een gezin kan aankloppen voor ondersteuning. Bovendien is het welzijnsaanbod de laatste decennia gegroeid en zijn er meer diensten waarop een gezin beroep kan doen voor materiële of immateriële steun.

Dit maakt het welzijnslandschap vaak overweldigend. Lokale diensten en voorzieningen moeten dan als een kompas fungeren om gezinnen te helpen navigeren in dit landschap.

Waar aankloppen? Ze doen dat ook. In Boom bijvoorbeeld kan je met verschillende vragen terecht op één plek: de ruilwinkel Boempetat! is ook het Huis van het Kind en een Lokaal Loket Kinderopvang. Ouders stellen ook in deze ruilwinkel allerlei vragen.

Een medewerker vertelt: “Ik moet veel brieven uitleggen. Vooral over studietoelagen, kinderbijslag en allerlei aanvragen. Het OCMW bereikt een bepaalde groep cliënten. Maar ik ben ervan overtuigd dat er nog een grote groep mensen zijn bij wie het water aan de lippen staat. Een ouder vertelde me dat hij bij gebrek aan geld zijn provinciebelasting niet zou betalen. We zochten samen een oplossing. Want als je dat drie keer op rij niet betaalt, dan heb je een deurwaarder aan je deur.” Verwarring troef aan de grote tafel Om doorverwijzing mogelijk te maken, moeten lokale actoren een goed zicht hebben op alle diensten en initiatieven in hun gemeente. Dat is vaak een probleem. We stelden vast dat er vaak verwarring is over welke initiatieven, samenwerkingen en netwerken er bestaan en wie al die initiatieven op elkaar afstemt. Want structurele armoedebestrijding impliceert dat alle betrokken lokale actoren rond de tafel zitten om een gedragen visie uit te werken.

Deze tafel is groot: het gaat om gemeentediensten die een rol spelen, maar ook armoedeverenigingen, tewerkstellingsactoren, scholen, brugfiguren, Kind en Gezin, kinderopvanginitiatieven, buurt- en opbouwwerkers, sociale huisvestingsmaatschappijen en welzijnsactoren.

Netwerken in overvloed Het afstemmen en integreren van het aanbod van verschillende lokale partners is essentieel om hiaten op te vullen en mogelijke overlap tussen organisaties te vermijden. Uit onze analyse in de vier gemeenten blijkt dat er nog winst te boeken valt op vlak van netwerkvorming en samenwerking op lokaal niveau.

Een concreet voorbeeld vinden we in Hasselt. In 2014 bracht het lokaal netwerk kinderarmoedebestrijding meer dan zeventig lokale actoren samen. In diezelfde periode schoten nog twee andere netwerken uit de startblokken: een netwerk rond het Huis van het Kind en een interne beleidsgroep kinderarmoedebestrijding in de schoot van het OCMW en de Stad Hasselt.

In 2018 werden het eerste en derde netwerk stopgezet: door te veel overlap was hun meerwaarde beperkt. Dat creëerde ruimte voor nieuwe netwerken: eerst werd een lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie opgericht, vervolgens een netwerk rond jeugdwelzijnsbeleid en een netwerk rond gelijke kansen.

“Op vlak van netwerkvorming op lokaal niveau valt er nog winst te boeken.”

Netwerken in overvloed. Op papier zouden deze netwerken prioritair inzetten op armoedebestrijding. Toch verdween op het terrein deze prioriteit naar de achtergrond. Die vaststelling bevestigt de sleutelrol van het lokale bestuur: zij moet coördineren en erover waken dat duurzame armoedebestrijding de inzet blijft.

Projectsubsidies als oplossing? Projectsubsidies zorgen vaak voor een impuls om acties op te zetten. Dit zien we vandaag ook door de verschillende coronasubsidies die lokale besturen ontvangen, bijvoorbeeld voor voedselhulp, verhoogde tussenkomst aan OCMW voor leefloon, voor een noodfonds voor cultuur, jeugd, sport en media, een consumptiebudget voor kwetsbare gezinnen, armoedebestrijding en kinderopvang.

Toch stellen we vast dat projectsubsidies niet altijd gebruikt (kunnen) worden om armoede duurzaam te bestrijden. De inzet van de middelen hangt af van de prioriteiten, de bereidwilligheid en de beschikbare budgetten van het lokale bestuur.

Een lokale actor getuigt: “Er gaan vandaag te weinig middelen uit naar armoede, om een armoedeplan waar te maken. Een groot deel van het budget gaat nu bijvoorbeeld naar het verdelen van computers, wat zeker nodig is in deze tijden van corona. Maar om structureel te werken, kan je beter personeel aannemen en zorgen dat er opvolging is van initiatieven.”

Beperkte sla(a)gkracht? Het armoedebeleid strekt zich vandaag uit over verschillende beleidsniveaus: zowel de federale, Vlaamse als lokale overheden hebben bevoegdheden en verantwoordelijkheden die sterk onderling afhankelijk zijn. Het Vlaams en federaal beleidsniveau blijven de belangrijkste sleutels in handen hebben om armoede

“De inzet van de middelen hangt af van de prioriteiten, de bereidwilligheid en de beschikbare budgetten van het lokale bestuur.”

structureel te bestrijden, onder andere via maatregelen in de sociale zekerheid, het tewerkstellings- en het woonbeleid. Structurele armoedebestrijding betekent ook dat de laagste inkomens duurzaam verhoogd moeten worden om de levensomstandigheden van de gezinnen op de lange termijn te verbeteren. Lokale besturen krijgen steeds meer bevoegdheden, maar niet altijd de middelen om op dit vlak maatregelen te nemen.

Een lokale actor vat het samen: “Er wordt veel verwacht van lokale besturen. Maar ik denk wel dat er te weinig budgetten zijn om een langetermijnvisie te ontwikkelen. Er moet veel bovenlokaal gebeuren, vooraleer je lokaal aan de slag kunt. Er gebeuren hier veel zaken, maar dat zijn vaak pleisters op de wonden. Je kunt niet structureel bijdragen aan een gigantische wijziging binnen een gezin dat geconfronteerd wordt met kinderarmoede. We helpen ze wel, maar altijd met kleine dingen. Als er bovenlokaal niets beweegt, dan blijven we water naar de zee dragen.”

Flankerende initiatieven Belangrijk is om dan in te zetten op zowel flankerende als structurele maatregelen op vlak van werk, huisvesting, kinderopvang. En mensen die in armoede leven, moeten elkaar kunnen ontmoeten op plaatsen waar hun materiële en immateriële zorgen aan bod komen.

Een voorbeeld daarvan vinden we bij de Moazoart vzw in Lokeren. Met een sociaal restaurant en het reisbureau ‘Rap op Stap’, biedt deze vereniging een materieel aanbod. Verder groeide ze uit tot een ontmoetingsplek waar ook belangenbehartiging en hulpverlening aan bod komen.

Strijd zichtbaar maken De strijd die gezinnen moeten voeren om de eigen maatschappelijk kwetsbare positie te verbeteren, blijft vaak te weinig zichtbaar. Maar ook de strijd die gemeenten voeren om hen daarbij te helpen, blijft vandaag nog te sterk in de schaduw staan.

“Er moet veel bovenlokaal gebeuren, vooraleer je lokaal aan de slag kunt.”

Bron : Sociaal.net

Mijne heren,

Ik heb vernomen dat mijn onafhankelijke ziekenkas fuseert met een andere ziekenkas. Het nieuwe spel gaatHelanheten. En die naam zou onder meer gedrevenheid uitdrukken.

Wellicht zal die gedrevenheid ervoor zorgen dat Helan binnenkort de strijd wint met de andere ziekenkassen om een plaats te krijgen in het Guinness Book of Records. Geen enkele firma hield en houdt zijn burelen tijdens en na de coronacrisis langer gesloten dan de Belgische ziekenkassen. Terwijl uw bediendes al lang smoutebollen kunnen eten op kermissen en pinten pakken op terrassen, blijven de meeste van uw kantoren nog steeds potdicht gesloten.

Sommigen beweren dat het mogelijk zou zijn om na het maken van een afspraak een gesprek te hebben met een van uw ondergeschikten, maar dat zijn optimisten die de telefoon nog niet ter hand hebben genomen om een afspraak te maken. Want ook inzake telefonische hulpverlening maakt u kans om een eervolle vermelding in het Guinness Book of Records te krijgen. Het zal – wat dat betreft – een spannende eindspurt worden tussen uw diensten en die van Proximus, maar vooral de manier waarop u regelmatig na een kwartier wachttijd de verbinding botweg verbreekt maakt u tot grote kanshebber.

‘Ik ben blijven telefoneren, ik ben blijven wachten en ik heb uiteindelijk een vriendelijke mevrouw aan de lijn gekregen.’

Hoe dan ook, ik heb doorgebeten. Ik ben blijven telefoneren, ik ben blijven wachten en ik heb uiteindelijk een vriendelijke mevrouw aan de lijn gekregen. Ik heb haar uitgelegd dat mijn papierwinkel na een uithuiszetting een puinhoop is, dat er daarom een deurwaarder van een ziekenhuis (dat ten onrechte beweert dat ik geen ziekenkas zou hebben) dreigt langs te komen en dat mijn apotheker mij geen medicamenten meer kan leveren tenzij ik de volle pot betaal (waar ik de middelen niet voor heb). De vriendelijke mevrouw heeft mij laten uitspreken en heeft mij dan gezegd dat ik mijn problemen best in een videomeeting met de regiomanager bespreek.

Bij dezen vraag ik u beleefd of u mij, ten einde aan de videomeeting deel te nemen, een computer en een internetabonnement kan bezorgen. Ik meen dat ik daar recht op heb. Om dat recht te bewijzen stuur ik u bijgaand de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. In artikel 21 staat dat eenieder het recht heeft om op voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de overheidsdiensten van zijn land.

Uitkijkend naar de ontvangst van mijn computer en het bijbehorende internetabonnement groet ik u met de meeste Hoogachting,

Freddy De Meester, Bij een aantal van uw dienst ook gekend als ‘Dikke Freddy’

‘Geen enkele firma hield zijn burelen tijdens de coronacrisis langer gesloten dan de Belgische ziekenkassen.’