Westraven - kantoor voor rijkswaterstaat

Page 1

uitgeverij 010

kantoor voor rijkswaterstaat

westraven

westraven kantoor voor rijkswaterstaat

Westraven in Utrecht is een grootschalige combinatie van een bestaand kantoorgebouw en nieuwbouw voor enkele diensten van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in een gebied tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de knooppunten van de A2 en de A12. Het programma beslaat meer dan 53.000 m2 vloeroppervlak en omvat kantoorruimten, vergaderfaciliteiten, een nationaal conferentiecentrum, een communicatiecentrum en het Future Center van Rijkswaterstaat. De bestaande kantoortoren is geheel gerenoveerd en heringedeeld en rond de voet ervan is een langwerpig gebouw van vier verdiepingen verrezen. Vides in de vloeren en geheel uit glas bestaande gevels bepalen in sterke mate de ruimtelijke beleving van het hoogbouwblok. De transparante nieuwbouw krijgt door vides, atriums, serres en binnentuinen een ongekende ruimtelijke kwaliteit. Een revolutionair element van dit door cepezed architecten ontworpen gebouw is de innovatieve ‘tweedehuidfaçade’ van open geweven, met zwart teflon gecoat glasvezeldoek. Het doek maakt het mogelijk ook op grote hoogte zonder windoverlast ramen te kunnen openen. 010






















westraven kantoor voor rijkswaterstaat


kantoor voor rijkswaterstaat

westraven


tekst Olof Koekebakker fotografie Jannes Linders

uitgeverij 010


tekst olof koekebakker tekstcorrectie els brinkman beelddocumentatie olof koekebakker, ronald schleurholts schetsen, tekeningen en 3d-visualisaties architectenbureau cepezed, behalve rijkswaterstaat 1, 4 kingma roorda architecten 13, 14 herzog + partner, thomas herzog, hanns jĂśrg schrade, i.s.m. xx architecten, jouke post 15-17 hbm b.v. | jackblock internationaal b.v. 21-25 ciiid, cees van giessen 53, 64, 68, 74, 76 kossman de jong 79-81 ned kahn 82, 83 wes + partner 85, 87, 88 homij 170 architectenbureau cepezed en aks gevelbouw 175 staalbouw nagelhout 178

fotografie jannes linders, behalve rijkswaterstaat 3, 4 rob ’t hart 5, 7 christian richters 6 architectenbureau cepezed 8, 10-12, 36, 42, 44, 48, 55, 59, 61, 78, 89-91 your captain luchtfotografie 9 bert verhoeff 26 fas keuzenkamp 31, 32, 39, 49, 62 rob ponsen 37 henk de jong 46 allianz arena 50 dgmr 51 korff & van mierlo photographers 67 ned kahn 84 wes+p 86 vormgeving reynoud homan, muiderberg robbert zweegman, malden druk drukkerij lecturis, eindhoven Š 2008 uitgeverij 010, rotterdam www.010.nl isbn 978-90-6450-660-4 nederlandse editie isbn 978-90-6450-659-8 engelse editie


voorwoord Voor u ligt het boek Westraven. Het is uitgegeven ter gelegenheid van de opening van het rijkskantorengebouw Westraven op 18 juni 2008. In dit boek leest u hoe dit gebouw in zijn huidige vorm tot stand is gekomen en welke processen hieraan vooraf zijn gegaan. Het gebouw staat symbool voor de steeds veranderende organisatie die Rijkswaterstaat is; een organisatie die zich voortdurend aanpast aan de maatschappelijke behoefte. Rond 1970 stond het gebouw al symbool voor innovatie. Het werd op een revolutionaire wijze gebouwd in een tijd waarin Rijkswaterstaat als organisatie snelwegen door ons land aanlegde en waterwerken realiseerde. Anno 2004 transformeerde Rijkswaterstaat het gebouw Westraven van een somber kantoorgebouw naar een licht en transparant gebouw. Fysiek vormt het een landmark tussen de rijksweg A12 en de vaarweg Amsterdam-Rijnkanaal en is daardoor zeer zichtbaar voor het publiek. De organisatie van Rijkswaterstaat is in die tijd mee ontwikkeld in een transparante en zelfbewuste organisatie die nog steeds in een maatschappelijke behoefte voorziet. De transparantie van het gebouw draagt tevens bij aan een open cultuur binnen Rijkswaterstaat en de vier diensten die er zijn gehuisvest: de Corporate Dienst, de Bouwdienst, de Regionale Dienst Utrecht en de Programmadirectie Ruimte voor de Rivier. Rijkswaterstaat denkt ook nu al aan de toekomst. In het Future Center LEF, ook gehuisvest in dit gebouw, wordt een omgeving gecreĂŤerd waarin medewerkers worden geprikkeld om op een creatieve manier, samen met maatschappelijke partijen, oplossingen te vinden voor de opgaven van de toekomst. Een toekomst waarin Rijkswaterstaat toonaangevend is bij het publiek, de marktpartijen en betrokkenen, de politiek en de eigen medewerkers. Ik wens u veel leesplezier met dit prachtige boek. Directeur-Generaal Rijkswaterstaat, Ir. L.H. Keijts


inhoud De opgave 29 Inleiding 29 Het nieuwe Rijkswaterstaat 29 Architectenselectie 33 Aanbesteding 35 Het gebouw 39 Het oorspronkelijke Westraven 39 De eerste plannen 41 Cepezed 41 Integraal ontwerpen 45 De nieuwbouw 49 Renovatie van het bestaande gebouw 57 Interieur 61 Kunstwerk 67 Landschapsontwerp 67 Een duurzaam Westraven 69 Foto-essay 71 Westraven in detail 151 Projectgegevens 184


1 Negentiende-eeuwse waterstaatingenieur in militair uniform.

2 Snelwegen van de wederopbouw: Rijksweg 4 bij Zoeterwoude, 1958.

3 Stormvloedkering in de Oosterschelde: een technisch geavanceerde oplossing om het zeewatermilieu in de Oosterschelde te behouden.

4 ‘Ruimte voor de Rivier’: door het water meer ruimte te geven, kunnen overstromingen worden voorkomen.

28


de opgave Inleiding Toen rond het begin van de jaren negentig duidelijk werd dat het rijkskantorengebouw Westraven niet meer aan de eisen voldeed, leek de opgave weliswaar omvangrijk, maar ook tamelijk eenduidig. Allereerst waren maatregelen nodig om het gebouw voor de eerstvolgende jaren bruikbaar te houden. Voor de langere termijn zou een keuze moeten worden gemaakt tussen grondige renovatie of nieuwbouw. Wat de uitkomst van die keuze ook zou zijn, een ingrijpend en langdurig proces leek onvermijdelijk. Al zullen weinigen hebben voorzien dat het tot eind 2007 zou duren eer de nieuwe huisvesting gereedkwam. Ook vermoedde waarschijnlijk niemand dat het bij de vernieuwing van Westraven om meer zou gaan dan alleen het up-to-date maken van de werkomgeving. Pas in de jaren die volgden tekende zich af dat, min of meer parallel aan de totstandkoming van het nieuwe Westraven, een forse transformatie ophanden was van Rijkswaterstaat, de gebruiker van het gebouw. Met beide handen is de gelegenheid aangegrepen om de nieuwe Rijkswaterstaat in het ontwerp en de inrichting van Westraven tot uitdrukking te laten komen. Het resultaat is dat Rijkswaterstaat op een voor iedereen zichtbare locatie kan laten zien wat hij wil zijn: een eigentijdse en open organisatie die de oude veren voorgoed van zich heeft afgeschud.

Het nieuwe Rijkswaterstaat Eigentijds, open – het zijn niet de eerste begrippen die we verbinden met de Rijkswaterstaat van weleer. Het beeld van ‘een staat in de staat’ is al zo vaak gebruikt dat het een cliché is geworden, maar zoals in elk cliché bevat ook dit een kern van waarheid. Na zijn oprichting in 1798 ontwikkelde Rijkswaterstaat zich als een hiërarchische, op militaire leest geschoeide organisatie. Aanvankelijk kregen de ‘waterstaatingenieurs’ hun opleiding zelfs op militaire scholen, zoals de Koninklijke Militaire Academie in Breda. [1] Vele jaren lang heeft het karakter van Rijkswaterstaat als gesloten bolwerk zijn vruchten afgeworpen. In verschillende bloeiperioden werden ongekende prestaties geleverd. De grote rivieren werden in banen geleid en de haven van Rotterdam kreeg zijn Nieuwe Waterweg. Later culmineerde het werk van Rijkswaterstaat in hoogtepunten als de Zuiderzeewerken en de Deltawerken. Tot diep in de twintigste eeuw waren de activiteiten dan ook nauwelijks omstreden. Ten tijde van de wederopbouw vervulden de dijken en kanalen, de sluizen, bruggen en snelwegen Nederland nog met trots. [2] Maar door de culturele en maatschappelijke omslag aan het einde van de jaren zestig stonden diezelfde prestaties korte tijd later ineens ter discussie. ‘De helden van de Deltawerken degradeerden in snel tempo tot kortzichtige ingenieurs, autoritaire specialisten, asfaltboeren, milieuvervuilers en landschapsvernietigers,’ schreef H.W. Lintsen in zijn artikel over twee eeuwen Rijkswaterstaat.* Lintsen beschrijft ook hoe Rijkswaterstaat zich vervolgens langzaam maar zeker hernam. De organisatie werd opener tegenover de buitenwereld en ‘vreemde’ disciplines als ecologie en planologie deden hun intrede. Rijkswaterstaat kon ook moeilijk anders. De belangrijkste werkvelden – de mobiliteit en het waterbeheer – waren plotseling in het brandpunt van de maatschappelijke belangstelling komen te staan. [3]

29


5, 6, 7 Ook andere recente gebouwen van Rijkswaterstaat worden gekenmerkt door openheid en transparantie (van links naar rechts): regionaal kantoor Middelburg (5, architect Paul de Ruiter), hoofdkantoor Den Haag (6, architect Rob Hootsmans), Adviesdienst Geo-informatie AGI in Delft (7, architect Hans van Heeswijk).

8 Westraven, kort voor het begin van de bouwwerkzaamheden, met links de Galecopperbrug, die de A12 over het Amsterdam-Rijnkanaal voert.

30


Rijkswaterstaat was, of men het nu wilde of niet, een belangrijke speler in het maatschappelijk verkeer geworden. De veranderingen, die eerst aarzelend waren ingezet, mondden in de jaren negentig uit in de onontkoombare conclusie dat het bedrijf het met marginale aanpassingen niet meer zou redden. Rijkswaterstaat stond voor een veranderingsproces dat gerust kon worden aangeduid als een omslag. [4] Het is niet goed mogelijk om met enige precisie het begin van dat veranderingsproces aan te duiden – of wanneer het voltooid zal zijn. De periode van 2004 tot 2008 was echter essentieel, omdat in dit tijdvak een cruciaal Ondernemingsplan van Rijkswaterstaat werd geëffectueerd. (Dat dit tijdsbestek min of meer samenviel met de bouw van het nieuwe Westraven is als coïncidentie niet zonder betekenis.) Natuurlijk was Rijkswaterstaat al eerder begonnen zich om te vormen tot een organisatie die weer is afgestemd op de eisen van de tijd, en natuurlijk is deze transformatie in 2008 nog niet volbracht. Maar dit Ondernemingsplan kan wel worden beschouwd als het centrale document waarin de aard en de richting van die transformatie zijn vastgelegd. Met het Ondernemingsplan heeft Rijkswaterstaat in één greep meerdere slagen willen maken. Allereerst heeft het de organisatie meegevoerd in de bredere operatie die – onder de leuze ‘de Andere Overheid’ – de hele rijksoverheid flink moet moderniseren. Kernbegrippen zijn: minder regelen, minder zelf doen en meer uitbesteden, een betere dienstverlening en doelmatiger relaties met provincies en gemeenten. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat, waar Rijkswaterstaat onder ressorteert, heeft hieraan een ‘veranderopgave’ ontleend die zich richt op een kleinere, flexibeler en minder hiërarchische organisatie. In het Ondernemingsplan is deze opgave rechtstreeks overgenomen. Onlosmakelijk daarmee verbonden zijn nieuwe relaties met de marktpartijen en een bedrijfsvoering die zowel eenduidiger als eenvoudiger is. ‘Onze bedrijfsvoering en onze interne regelgeving zijn zo ingewikkeld en gedetailleerd geworden dat we door de bomen het bos niet meer zien,’ zo karakteriseerde het Ondernemingsplan de stand van zaken in 2004. De richting van de vernieuwing is bondig samengevat in de woorden publieksgericht netwerkmanagement. Taken als aanleg, beheer en onderhoud worden zo veel mogelijk overgedragen aan de markt. De eigen organisatie is geen doel op zich, maar staat ten dienste van de gebruiker en de ‘droge’ en ‘natte’ netwerken. In de dagelijkse praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat wegwerkzaamheden vaker ’s nachts worden uitgevoerd, zodat ze minder hinder opleveren voor het verkeer. Halverwege de periode van dit Ondernemingsplan, op 1 januari 2006, werd de vernieuwing bezegeld met de toekenning van de status van agentschap. Het betekende dat de organisatie dusdanig was gestroomlijnd en vereenvoudigd dat aan Rijkswaterstaat een grotere zelfstandigheid – en dus een grotere afstand ten opzichte van het departement – kon worden toevertrouwd. Wat heeft deze in termen van beleid en processen beschreven vernieuwing van Rijkswaterstaat te maken met een gedeeltelijk nieuw en gedeeltelijk gerenoveerd kantoorcomplex bij Utrecht? Het antwoord is: opmerkelijk veel. Wat zich aanvankelijk liet aanzien als een ongecompliceerde vervanging van de onaanvaardbaar geworden huisvesting van de Bouwdienst van Rijkswaterstaat, werd langzaam maar zeker verbonden aan een programma waarin de transformatie van Rijkswaterstaat in tal van opzichten de rode draad vormde.

De meest zichtbare uitdrukking daarvan is het aanzien van het gebouw zelf. Met een heldere, transparante architectuur is Westraven het beeldmerk van een organisatie die niet langer in de bureaucratie van het staatsapparaat verscholen wenst te blijven. Rijkswaterstaat wil, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, ‘communiceren’ en Westraven is voorbestemd daarvoor een medium te zijn. Naast een open en eigentijdse organisatie wenst Rijkswaterstaat een bedrijf te zijn dat duurzaamheid hoog in het vaandel heeft staan. Dat laatste berust ongetwijfeld op een oprechte overtuiging bij de leiding, maar Rijkswaterstaat heeft er ook een aantoonbaar belang bij. Voor veel terreinen waarop het bedrijf zich manifesteert, zoals de mobiliteit en het waterbeheer, is duurzaamheid immers het centrale thema. Het doen en laten van Rijkswaterstaat, of het nu mobiliteitsplannen voor het wegennet betreft of een even ambitieus als ingrijpend programma als ‘Ruimte voor de Rivier’, plaatst de dienst in het brandpunt van het maatschappelijk debat. Het is onontkoombaar dat Rijkswaterstaat in het gebouw waarmee hij zich aan de buitenwereld presenteert die duurzaamheid ook laat zien. Voor Westraven betekende dat om te beginnen dat het een gebouw moest worden dat goed zou scoren op een duurzaamheidsindex als GreenCalc+. Ook de keuze om het bestaande kantoorgebouw te handhaven en te renoveren was mede een kwestie van duurzaamheid. Maar in de allereerste plaats zou het nieuwe Westraven moeten zorgen voor een aanzienlijke verbetering van de werkomgeving. Het slechte werkklimaat in het oude Westraven was tenslotte de voornaamste aanleiding voor het project. Ondertussen heeft de ontwikkeling van Rijkswaterstaat geleid tot nog een extra reden om de werkomgeving zo aantrekkelijk mogelijk te maken. De organisatie verlegt het accent van uitvoering naar opdrachtgeverschap, expertise en netwerkmanagement. Niet alleen zal daardoor het aantal werkenden afnemen, ook de samenstelling van het personeelsbestand verandert; het aantal hoogopgeleiden neemt toe. Die hoger gekwalificeerde werknemers zijn te vinden op een arbeidsmarkt met een felle concurrentie tussen de werkgevers. Daarbij is de werkomgeving, naast de beloning en de secundaire arbeidsvoorwaarden, een niet te onderschatten factor. Het was een extra aansporing om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van die werkomgeving een essentieel onderdeel werd van het programma van eisen. Het gaat dan ook om iets eenvoudigs als het kunnen openzetten van een raam – dat kan nu in elk kantoorvertrek – of een aantrekkelijk uitzicht. De vernieuwing van Rijkswaterstaat heeft tot gevolg dat meer medewerkers hun werk op verschillende plaatsen verrichten. Voor velen is Westraven de thuisbasis, maar vaak zullen ze meer dan de helft van de werktijd op pad zijn. Er is vastgesteld dat gemiddeld slechts 31 procent van de werkplaatsen bezet is. Uit een oogpunt van efficiënt ruimtegebruik – en dus ook, indirect, van duurzaamheid – is het dan ook ongewenst om iedereen een vast bureau te geven, laat staan een eigen kamer. In Westraven is gekozen voor een ‘flexibel kantoor’ waar medewerkers een werkplek zoeken die is afgestemd op de werkzaamheden van het moment. In het ene geval zal dat een stille ruimte zijn waar je je goed kunt concentreren, in een ander geval is er behoefte aan een vertrek dat wordt gedeeld met collega’s. Persoonlijke spullen kunnen worden opgeborgen in een eigen locker. Nog een andere vernieuwing van Rijkswaterstaat heeft haar weerslag

31


9 Begin van de werkzaamheden: de lage bouwdelen zijn al afgebroken en de hoogbouw staat gedeeltelijk in de steigers.

10, 11, 12 Het interieur van Westraven vóór de renovatie.

32


op Westraven. Naast de Bouwdienst en de regionale dienst Utrecht (die tot voor kort in Nieuwegein was gevestigd) vindt namelijk ook een nieuw gevormd onderdeel van de organisatie er onderdak. Ondersteunende afdelingen die zich bezighouden met zaken als personeelsbeleid, financiën en communicatie en die bij de ‘oude’ Rijkswaterstaat nog over de verschillende bedrijfsonderdelen verspreid waren, zijn samengevoegd in één Corporate Dienst. Deze heeft zijn hoofdkwartier, hoe kan het ook anders, in Westraven. Vanuit de centraal gelegen en goed bereikbare locatie worden vestigingen van Rijkswaterstaat tot in de uithoeken van het land bediend. Ook LEF, het nieuwe ‘future center’ van Rijkswaterstaat – waarover later meer – is in Westraven ondergebracht.

Architectenselectie Op 5 november 2002 zaten in het (oude) kantoorgebouw Westraven architecten van twee bureaus, Cepezed uit Delft en Herzog + Partner uit München, in spanning te wachten. Een van hen zou de opdracht krijgen voor het nieuwe Westraven. Eerder die dag hadden ze hun plannen gepresenteerd aan de selectiecommissie en het duurde lang eer de voorzitter, rijksbouwmeester Jo Coenen, de uitslag van de finale kwam bekendmaken: Cepezed was de winnaar. Er was een lange weg aan voorafgegaan. Eigenlijk al vanaf de ingebruikname was Westraven een kantoorgebouw met problemen geweest. De verwarming en ventilatie functioneerden niet naar behoren en door lekkende gevels tochtte het. De weerslag die dit had op het welbevinden van de mensen die er werkten, werd onomwonden aangeduid als een sick building syndrome – overigens een vaker voorkomend verschijnsel in kantoorgebouwen uit die tijd. In de loop der jaren verergerden de problemen alleen maar. Ook was bij de bouw asbest gebruikt; in het begin van de jaren zeventig waren de gevaren daarvan nog nauwelijks bekend. De asbestproblemen liepen ten slotte zo uit de hand dat – vanwege het gevaar van neerdwarrelend asbeststof – in het oude Westraven lampen uitsluitend door ‘mannen in witte pakken’ en buiten werktijden mochten worden vervangen. Halverwege de jaren negentig was iedereen het erover eens dat alleen een radicale oplossing uitkomst bood. Eerst was er het idee van een grondige renovatie van het bestaande gebouw. Het architectenbureau Drexhage Kingma en Roorda (tegenwoordig: Kingma Roorda) voerde daarvoor een uitgebreide studie uit, die al een aanzet tot een renovatieplan opleverde. [13, 14] Deze renovatiestudie kreeg verder geen vervolg. Een van de bezwaren was dat de Bouwdienst het gebouw gedurende de renovatie niet zou verlaten. De toren zou deel voor deel onderhanden worden genomen, terwijl de rest van het gebouw in gebruik zou blijven. Om de overlast van de bouwactiviteiten te beperken, zou er steeds een ‘buffer’ van drie verdiepingen worden aangehouden tussen de gedeelten waar gewerkt en verbouwd werd. Later werd duidelijk dat ook met zo’n buffer de overlast van de renovatie onaanvaardbaar groot zou zijn geworden. Eind 1999 kwam nieuwbouw als een serieuze mogelijkheid in beeld. Bij een eerste berekening door de Rijksgebouwendienst bleek die oplossing zelfs voordeliger te kunnen uitpakken dan renovatie. Met nieuwbouw op dezelfde locatie zou Rijkswaterstaat bovendien blijven profiteren van de grote voordelen: centraal gelegen en – wat intussen

een extra argument was – een ‘zichtlocatie’ van waaruit Rijkswaterstaat zich aan de langsrijdende weggebruikers kan presenteren. De toekomst van het bestaande kantoorgebouw lag in die visie nog open. Omdat het constructief nog in goede staat verkeerde zou afbraak tot kapitaalvernietiging hebben geleid. Ook zou sloop niet hebben gepast bij de door de Rijksgebouwendienst gekoesterde duurzaamheidsgedachte. Wel werd overwogen het oude kantoorgebouw van de hand te doen. In dat geval zou Rijkswaterstaat in zijn geheel in de nieuwbouw trekken. Hoewel niemand nog wist in welke richting de bouwplannen zouden gaan, drong zich al wel de gedachte op dat het resultaat meer zou moeten zijn dan een doorsneekantoorgebouw. Het Ondernemingsplan dat de transformatie van Rijkswaterstaat zou begeleiden was weliswaar nog ver weg, het was al wel duidelijk dat Rijkswaterstaat zich wilde manifesteren als een open en moderne organisatie. Een opvallend nieuw gebouw op deze zichtlocatie was daarvoor een uitgelezen middel. Omdat dit doel in eerste instantie nog slechts in algemene zin was beschreven, werd begonnen met het vaststellen en aanscherpen van de ambities. Daarbij moet worden bedacht dat Rijkswaterstaat weliswaar de gebruiker is van de gebouwen waarin hij is gehuisvest, maar niet de eigenaar. Dat is de Rijksgebouwendienst, die ressorteert onder het ministerie van VROM. Rijkswaterstaat zou bij nieuwbouw en renovatie dus niet als opdrachtgever optreden; die rol was voorbehouden aan de Rijksgebouwendienst. In principe zijn de posities dus helder: Rijkswaterstaat is huurder en gebruiker, de Rijksgebouwendienst is opdrachtgever en eigenaar. Maar Rijkswaterstaat is wel een huurder en gebruiker die van tevoren bekend is en die zich verbindt aan een huurtermijn van vijftien jaar. Die tijdspanne maakte het mogelijk het ontwerp af te stemmen op de wensen en ambities van de gebruiker. In de praktijk betekende dit dat Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst – met inachtneming van hun beider posities – bij de planontwikkeling en -uitvoering nauw met elkaar optrokken. Voor de dagelijkse gang van zaken was er een intensieve samenwerking tussen de beide projectmanagers. Zij werkten onder supervisie van een Stuurgroep waarin de betrokken directeuren van Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst zitting hadden. Het goede functioneren van zowel de projectmanagers als de Stuurgroep zou in de loop van het proces een van de succesfactoren blijken te zijn. Bijvoorbeeld waar het erom ging vast te houden aan het vastgestelde ambitieniveau, ook als de bij zulke omvangrijke projecten onvermijdelijke tegenvallers aan het licht kwamen. De eerste stap was de instelling van een Werkgroep Ambitie, die in de loop van 2000 een tweetal workshops hield. De deelnemers waren leidinggevenden van de Bouwdienst en de regionale dienst Utrecht. De workshops werden georganiseerd en ondersteund door medewerkers van de Rijksgebouwendienst, waaronder een architect van het Atelier van de rijksbouwmeester. De gespreksleiding was in handen van een moderator die met veel succes een vergelijkbaar traject voor het Wageningse onderzoeksinstituut IBN/Alterra had verzorgd. Tot het materiaal voor de workshops behoorden vragenlijsten waarmee de deelnemers aan de hand van stellingen mochten aangeven welke waarde zij aan bepaalde zaken hechtten. Zo konden zij een voorkeur uitspreken voor ‘sober en doelmatig’, of juist voor ‘een gebouw van

33


13, 14 Renovatiestudie, uitgevoerd door architectenbureau Drexhage Kingma en Roorda (tegenwoordig: Kingma Roorda). Voorgesteld wordt onder meer om in het gebouw een reeks vides aan te brengen. Daardoor wordt de communicatie vergemakkelijkt en kan het daglicht dieper in het gebouw doordringen.

34


allure’. De workshops bogen zich ook over duurzaam bouwen en kantoorinnovatie. Daarbij kon de vraag aan de orde komen of een (kostbaarder) flexibele kantoorinrichting gepaard mocht gaan met een kleiner aantal vierkante meters per medewerker. Bij duurzaam bouwen ging het onder meer over de wenselijkheid van een ‘duurzame uitstraling’ en over de financiële consequenties van investeringen in duurzaamheid. De conclusies van de Werkgroep Ambitie waren niet alleen van belang voor het programma van eisen dat voor het bouwproject zou worden opgesteld, maar – voorafgaand daaraan – ook voor de architectenselectie. Die was voorzien voor eind 2000. Toenmalig rijksbouwmeester Jo Coenen, die zoals gezegd optrad als voorzitter van de selectiecommissie, kreeg op 1 oktober 2000 een brief waarin de uitkomsten van de workshops waren samengevat. Zo zou de architectuur de ‘innovatieve ambitie’, maar ook de transparantie en de betrouwbaarheid van Rijkswaterstaat moeten uitstralen. Op het gebied van duurzaam bouwen reikten de ambities verder ‘dan het (…) gebruikelijke ‘minimum’pakket’, maar wel op basis van een goede afweging van kosten en baten. Ook mocht duurzaamheid niet ten koste gaan van het binnenklimaat, wat immers de steen des aanstoots was van het oude Westraven. Voor het interieur, ten slotte, koos de werkgroep voor een flexibel kantoor en een bundeling van facilitaire voorzieningen van de Bouwdienst en de regionale dienst Utrecht. Eind 2000 gaven zes architectenbureaus uit binnen- en buitenland, die ‘Europees’ waren geselecteerd, een presentatie. Het was nog niet de bedoeling dat ze al met plannen voor het nieuwe Westraven zouden komen. Hun was gevraagd zich vooralsnog te beperken tot een visie op de huisvesting van Rijkswaterstaat op deze locatie. Tot veler verrassing kwam het na de reeks presentaties nog niet tot een keuze. Cepezed en Herzog + Partner hadden allebei zo veel indruk gemaakt dat ze ex aequo op de eerste plaats belandden. Om een nader oordeel mogelijk te maken, kregen ze het verzoek om hun visie uit te werken tot een aanzet tot een ontwerp. Zij kregen als uitgangspunt mee dat de nieuwbouw los van de bestaande kantoortoren zou komen te staan. Thomas Herzog was echter zo overtuigd van de wenselijkheid om oud en nieuw te integreren dat hij vasthield aan zijn aanvankelijke voorstel van één ensemble. In zijn plan was de bestaande toren opgenomen in een langgerekt laagbouwblok, evenwijdig aan het kanaal (in dat opzicht was het plan vergelijkbaar met de nieuwbouw zoals die uiteindelijk tot stand is gekomen). De ruggengraat werd gevormd door een V-vormig atrium over de volle lengte, met aan weerszijden vier kantoorverdiepingen. De begane grond bleef helemaal vrij en transparant, zodat men op straatniveau dwars door het gebouw heen het kanaal kon zien liggen. In het ontwerp was energiebesparing een belangrijk uitgangspunt. De kantoorvertrekken werden overvloedig van daglicht voorzien vanuit het atrium, terwijl een ingenieus systeem van natuurlijke ventilatie (aangedreven door de wind) de noodzaak van aanvullende airconditioning tot een minimum beperkte. [15, 16, 17] Cepezed hield zich wel aan de vraag naar een vrijstaand gebouw. Voor het overige vertoonde het plan al veel kenmerken van het later uitgevoerde ontwerp, in het bijzonder de kantoorvleugels die als ‘vingers’ in een serre-achtige ruimte steken. Het achterliggende idee was dat hiermee verreweg de meeste kantoorvertrekken in de nieuwbouw uitzicht zouden hebben op het Amsterdam-Rijnkanaal. [18, 19, 20]

In tweede instantie maakte Cepezed op verzoek van de opdrachtgever nog een geïntegreerde variant, om een betere vergelijking mogelijk te maken met het voorstel van Herzog. Na deze ingelaste wedstrijdronde viel het de selectiecommissie nog altijd zwaar om tot een keuze te komen. Dat Thomas Herzog zich niet aan de opgave van een vrijstaand gebouw had gehouden, werd hem niet aangerekend; daarvoor zat zijn ontwerp te goed in elkaar. Het zou achteraf ook wrang zijn geweest als zijn voorstel daarop zou zijn gesneuveld, aangezien iedereen het er later over eens was dat een integratie van oud en nieuw de beste oplossing was. Uiteindelijk maakte Jo Coenen bekend dat, hoewel beide plannen ‘eigenlijk even goed’ waren, de opdracht naar Cepezed ging. Daarbij gaven vooral financiële overwegingen de doorslag. Met een betere bruto-nettoverhouding sprong het plan van het Delftse bureau er net iets gunstiger uit.

Aanbesteding Nadat de keuze op Cepezed was gevallen, moest een definitief programma van eisen worden vastgelegd. Daarbij vond zoals gezegd nog één essentiële aanpassing plaats: de beslissing om de nieuwbouw te integreren met de bestaande kantoortoren. Dat gebeurde in de verwachting dat Rijkswaterstaat een groter aantal vierkante meters zou afnemen dan eerst was voorzien. In Westraven zouden meer onderdelen worden gevestigd dan alleen de Bouwdienst en de regionale dienst Utrecht. Het programma werd onder meer uitgebreid met de nieuw te vormen Corporate Dienst en het future center LEF. Later is daar nog de programmadirectie Ruimte voor de Rivier bijgekomen. Er doemde nog wel een knelpunt op. Weliswaar was er een gegronde verwachting dat Rijkswaterstaat heel Westraven zou huren, maar de garantie daarvoor kon nog niet worden gegeven. Dat betekende dat de Rijksgebouwendienst een deel van het complex in eerste instantie ‘op risico’ moest bouwen en dat is – uit het oogpunt van mogelijke concurrentievervalsing tegenover private ontwikkelaars – in principe niet toegestaan. Uiteindelijk gaf de minister van VROM speciale toestemming, zodat de Rijksgebouwendienst in deze uitzonderlijke situatie het risico toch op zich kon nemen. Overigens stond al vrij snel vast dat Rijkswaterstaat het hele complex zou huren. Bij de oplevering van het nieuwe Westraven lijkt de vraag naar ruimte het beschikbare aantal vierkante meters zelfs al weer te overtreffen. De Rijksgebouwendienst was niet alleen opdrachtgever voor de architect, maar ook voor de adviseurs voor de constructies, de installaties, de bouwfysica en het kostenmanagement. Daarnaast zijn ontwerpopdrachten uitgegaan voor de landschappelijke inrichting van de buitenruimte, het interieur en een passend kunstwerk. Alleen voor het interieurontwerp van het future center LEF trad Rijkswaterstaat zelf op als opdrachtgever. Nadat achtereenvolgens het ‘voorlopig ontwerp’ en het ‘definitief ontwerp’ gereed waren gekomen, kon de aanbesteding plaatsvinden. Bij de keuze van de aannemers werd niet alleen gekeken naar de inschrijvingsprijs, maar ook naar kwalitatieve aspecten, zoals de manier waarop de bouwers het proces dachten te gaan inrichten. Hoewel twee andere bouwers voor een lagere prijs hadden ingeschreven, had de combinatie Ballast Nedam/BAM de gunstigste aanbieding voor het bouwkundige deel.

35


15, 16, 17 Het ontwerp van Thomas Herzog: 3Dvisualisatie (15); opengewerkte tekening van het atrium (16); situatietekening met twee evenwijdige bouwdelen die aansluiten op de bestaande toren (17).

36


18, 19, 20 Het eerste ontwerp van Cepezed, waarbij de nieuwbouw nog los van de toren staat. Duidelijk is al het concept zichtbaar van ‘vingers’ die zo veel mogelijk kantoorvertrekken uitzicht op het AmsterdamRijnkanaal geven. Er is in dat stadium nog sprake van een haven, waarvan de kade trapsgewijs oploopt naar de serre. Maquettefoto (18), diagram (19), schets plattegrond (20).

37


21 Een opengewerkte tekening van de vijzel (‘jack’) waarmee het gebouw verdieping voor verdieping omhoog wordt geduwd.

22, 23 Aan beide kanten van de kolom wordt een vijzel geplaatst. Zodra het gebouw voldoende ver omhoog is gebracht, kunnen de voorgespannen, geprefabriceerde betonblokken worden tussengeplaatst.

24, 25 Een kantoortoren (niet Westraven) verrijst met een tempo van twee verdiepingen per drie weken. 26 Rijkskantorengebouw Westraven, kort na de bouw.

38


het gebouw Zoals toentertijd gebruikelijk was werden de elektrotechnische en werktuigkundige installaties afzonderlijk aanbesteed. Hier kwamen de gunstigste aanbiedingen van respectievelijk Imtech en Homij. Het spreekt vanzelf dat het in een situatie met vier aannemers aankomt op een goede coördinatie. Dit gold nog eens extra in het geval van Westraven, waar de technische installaties in hoge mate in de bouwkundige componenten zijn geïntegreerd. Om er zeker van te zijn dat de aannemers die coördinatie zelf ter hand zouden nemen – en niet voortdurend met elk probleem naar de opdrachtgever zouden lopen – stelde de Rijksgebouwendienst in de aanbestedingsrichtlijn de eis dat ze zich zouden verenigen in één rechtspersoon. Zo ontstond Westraven BV, waarin elke aannemer voor een kwart participeerde. Dat werd dus de feitelijke opdrachtnemer aan wie het werk werd gegund. Het bleek een succesvolle constructie. De ervaringen waren zelfs zo goed dat de Rijksgebouwendienst dit model later ook heeft willen gebruiken bij de nieuwbouw van twee ministeries in Den Haag. Maar inmiddels was de vereniging van installatiebedrijven in het geweer gekomen tegen deze vorm van ‘verplichte samenwerking’ en de rechter gaf ze gelijk. Zo bleef Westraven het eerste en vooralsnog enige voorbeeld van een geslaagd experiment. * H.W. Lintsen, Twee eeuwen Rijkswaterstaat, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 1998-7, p. 121.

Het oorspronkelijke Westraven Over het oude Westraven werd en wordt voornamelijk in kritische termen gesproken. Aan de voet van het kantoorgebouw waaide je uit je schoenen en binnen schoten de werkomstandigheden ernstig tekort. Het is allemaal waar, maar daardoor wordt makkelijk vergeten dat Westraven ten tijde van de bouw, rond 1970, een innovatief en in zeker opzicht zelfs revolutionair gebouw was. Of beter: dat het een is in een serie van innovatieve gebouwen die sterk aan elkaar verwant zijn. Tot die reeks behoren twee kantoortorens in Rijswijk (in een ervan is nu het gemeentehuis gevestigd), de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken, het daar vlakbij gelegen Transitorium (dat na een ingrijpende metamorfose onderdak biedt aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en een gebouw op de Utrechtse universiteitscampus De Uithof. Het revolutionaire zat hem vooral in de manier waarop de kantoortorens waren gebouwd. Dat gebeurde via de zogenaamde Jackblockmethode. Zodra de funderingen en de kelder gereed waren, werd een grote tent opgericht. In die tent werd begonnen met de bouw van het dak, waarbij meteen ook alle installaties werden geplaatst. Vervolgens begon men onder het dak met prefab betonnen blokken de constructieve kern op te bouwen. Zodra die blokken in een aantal lagen waren aangebracht, werd het geheel opgevijzeld waardoor eronder weer ruimte kwam voor nieuwe lagen blokken. Vandaar de naam: ‘jack’ betekent in het Engels ook vijzel, terwijl ‘block’ verwijst naar de prefab blokken. [21, 22, 23] Zodra de bovenste verdieping klaar was ging men op dezelfde manier verder met de verdieping eronder. Zo werd het gebouw langzaam omhooggeduwd, in een tempo van twee verdiepingen per drie weken. [24, 25] Als laatste werd de begane grond gebouwd. Omdat ten slotte het volle gewicht van het gebouw moest worden opgevijzeld, stelde deze werkwijze wel beperkingen aan het aantal verdiepingen. In Westraven werden dat er 23. Dat kon alleen omdat het gebouw relatief licht was gehouden, onder meer door dunne betonvloeren. De verdiepingen werden ‘beneden’ al bijna helemaal gebruiksklaar gemaakt; zelfs de vloerbedekking werd al gelegd. Het grote voordeel van deze bouwmethode was immers dat de logistiek op de bouwplaats er veel eenvoudiger door werd. Alles gebeurde op beganegrondniveau, bouwmaterialen hoefden niet met kranen omhoog te worden gehesen en de looplijnen voor de bouwvakkers bleven kort. De Jackblock was een Engelse vinding die in 1962 voor het eerst in Coventry in praktijk was gebracht. Het bouwbedrijf HBM introduceerde het systeem in Nederland als een snelle en goedkope bouwwijze, die vooral voor rijksgebouwen korte tijd in zwang was. Architect van de Nederlandse ‘Jackblock’-gebouwen was Jan Lucas (1917-2005) van het toenmalige bureau Lucas en Niemeijer in Voorburg (tegenwoordig Ellerman Lucas Van Vugt). Andere nieuwigheden waren de aluminium gevels en de daarin opgenomen kanalen voor het klimaatsysteem. Daarmee was het een vroeg voorbeeld van geïntegreerd bouwen, een principe dat dertig jaar later in het nieuwe Westraven weer zo’n belangrijke rol zou spelen. Dat oude klimaatsysteem is, zoals gezegd, ernstig tekortgeschoten. Maar constructief zat en zit de schepping van Lucas goed in elkaar – goed genoeg in ieder geval om het gebouw na een grondige renovatie een tweede leven te geven. [26]

39


27, 28, 29 Drie varianten: een groundscaper, een skyscraper en een gebouw als brug over het Amsterdam-Rijnkanaal.

40


De eerste plannen Alle drukwerk van Cepezed heeft een zilverkleurige omslag waarin de bureaunaam is gestanst. Zo ook het boekje op A4-formaat waarmee het bureau zich presenteerde bij de architectenselectie voor Westraven. Het kan worden beschouwd als het begin van de planontwikkeling. Van een ontwerp was nog geen sprake, maar de presentatie liet al wel zien hoe Cepezed de opgave tegemoet wilde treden. Uitgangspunten waren de relatie met de bestaande kantoortoren en de bijzondere kwaliteiten van de locatie: goed zichtbaar vanaf de A12 en direct aan het brede en drukbevaren Amsterdam-Rijnkanaal. Voor de nieuwbouw kwamen volgens Cepezed twee varianten in aanmerking. Een tweede toren naast de bestaande (de skyscraper) of een liggend volume langs het water (de groundscraper). Er leek al een lichte voorkeur te bestaan voor de tweede variant, onder meer omdat een laag en langgerekt gebouw een sterkere relatie met het water zou hebben. Om te laten zien hoe de expressieve kracht van een ontwerp zonodig tot het uiterste kon worden opgevoerd, werd zelfs gewezen op de mogelijkheid het nieuwe volume als een brug over het kanaal heen te bouwen. [27, 28, 29] In zijn presentatie benadrukte Cepezed dat het bureau hecht aan een verschijningsvorm die in sterke mate wordt bepaald door de constructie. Alleen is die constructie niet geëxalteerd, zoals in de hightech architectuur, maar juist ‘minimaal’. Jan Pesman, een van de partners van Cepezed en met Ronald Schleurholts de belangrijkste auteur van Westraven, zegt het graag zo: ‘veel IQ per kilo’. Aan de hand van eerdere projecten – waaronder het eigen kantoor in Delft – liet Cepezed zien hoe de architectuur die is gericht op technische perfectie en transparantie, ook kan worden ingezet als beeldmerk van de organisatie die het gebouw bewoont. ‘De prachtige kunstwerken die door de Bouwdienst (…) worden ontworpen tonen door heel Nederland hun technisch kunnen en innovatie. Juist dit moet worden uitgedragen in het “eigen” gebouw…’ schreef Cepezed. Na de presentatie kreeg het bureau het verzoek om een eerste schetsontwerp te maken. Aan de hand daarvan moest, zoals gezegd, worden vastgesteld of de opdracht naar Cepezed zou gaan of naar de enig overgebleven mededinger, het bureau Herzog + Partner. Vanzelfsprekend is dit schetsontwerp later nog op belangrijke punten veranderd en bijgesteld. Maar in grote lijnen was de opzet daarin al vastgelegd. Zo werd al in het schetsontwerp de keuze gemaakt voor laagbouw die een optimale visuele relatie met het Amsterdam-Rijnkanaal mogelijk maakt. Andere ontwerpuitgangspunten waren de wens een verbinding tot stand te brengen tussen de grote schaal van de omgeving (met het kanaal, de snelweg en de bestaande kantoortoren) en een ‘menselijke maat’; een heldere structuur en een goede oriëntatie; en een afwisseling van ruimten: hoog en laag, intiem en extrovert, rustig en druk… Nadat verschillende concepten op deze aspecten waren getoetst, bleef er één over die het beste voldeed. Het was een rechthoekige doos met daarin vijf kantoorvleugels. Die staken als de tanden van een kam in een serre, die aan de kant van het water over de volle lengte doorliep. Het schetsontwerp stelde ook een terugliggende kade voor waarmee een haven voor drie schepen zou ontstaan. Zo reikte de nieuwbouw tot vlakbij het water. Vanaf de kade liep de vloer van het serre trapsgewijs omhoog. [30, 31,32]

In het voorstel werd benadrukt dat op basis van de uitgangspunten verschillende varianten denkbaar waren, met meer of minder verdiepingen of vleugels. Nadat de selectiecommissie in tweede instantie had gevraagd om ook een variant te maken waarin oud en nieuw één ensemble vormen, kon aan die wens dan ook zonder problemen tegemoet worden gekomen. Daarbij werd de mogelijkheid opengehouden van een gefaseerde ontwikkeling. [33, 34, 35, 36] Met die variant kwam het schetsontwerp al dicht in de buurt van het uiteindelijke ontwerp. Dat gold ook voor het idee om in de serres een overgangsklimaat te laten ontstaan tussen de behaaglijke kantoren en het ruwe buitenklimaat – een idee dat later zou worden uitgewerkt tot een concept van vier klimaatzones. Een schetsontwerp beperkt zich doorgaans tot hoofdlijnen; details zijn nog niet aan de orde. Maar omdat bij een bureau als Cepezed die hoofdlijnen meteen raken aan de technische uitwerking, ging het schetsontwerp toch al in op strategisch geachte technieken. Ook hiervan zijn de meeste in het uiteindelijke ontwerp terug te vinden. Zo werden al met vrij grote nauwkeurigheid de gevelsystemen voor de nieuwbouw beschreven. Hetzelfde document bevatte een aanvullende studie voor de renovatie van de hoogbouw, die zou worden geïntegreerd met de nieuwbouw. Omdat in 2001 nog werd uitgegaan van meer gebruikers dan alleen Rijkswaterstaat, werd een opzet ontwikkeld met een ontsluiting voor een kantorenverzamelgebouw. Later, toen duidelijk werd dat Rijkswaterstaat de enige huurder zou zijn, kon het ontsluitingssysteem weer worden vereenvoudigd. Een van de meest opvallende kenmerken van de gerenoveerde kantoortoren, de grote rechthoekige ‘gaten’ in de gevels, werden al in het schetsontwerp aangekondigd. Deze vier verdiepingen hoge vides hebben dezelfde functie als het atrium in de laagbouw: ze zorgen voor ruimtelijke afwisseling op de vroeger zo benauwde en monotone kantoorverdiepingen. Ook werd al een zonwerende ‘tweede huid’ voorgesteld, zij het dat die in het schetsontwerp nog bestond uit glazen panelen met een puntjesraster. Het zwarte transparante geveldoek dat de hoogbouw nu zijn karakteristieke uiterlijk verleent, was in die eerste fase nog niet in beeld. Het voorstel maakte indruk bij de selectiecommissie, maar zoals gezegd gold hetzelfde voor het plan van Herzog + Partner. Toch kreeg Cepezed de opdracht en kon een ontwerpteam aan de slag met achtereenvolgens het voorlopig ontwerp en het definitief ontwerp.

Cepezed Cepezed is in 1973 opgericht door Michiel Cohen, Jan Pesman en Rob Zee. De drie hadden elkaar leren kennen op de bouwkundeopleiding van wat toen nog de Technische Hogeschool in Delft heette. Pesman en Zee waren in 1973 nog niet eens afgestudeerd. Rob Zee verliet het jonge bureau al weer snel, maar zijn rol als medeoprichter leefde voort in de naam Cepezed, die is samengesteld uit de beginletters van hun achternamen. Pas in 2005 is er weer een derde partner bijgekomen in de persoon van Ronald Schleurholts, die voor Westraven al optrad als projectarchitect. In de Nederlandse architectuur heeft Cepezed altijd een bijzondere plaats ingenomen. Het bureau ontleent die niet zozeer aan een

41


30 3D-visualisatie van het schetsontwerp. De ronde koppen van de kantoorvleugels zijn al herkenbaar. Het restaurant loopt trapsgewijs af naar de kade en de haven (die in dat stadium nog was voorzien).

31 Maquettefoto's van het schetsontwerp. Elke serre heeft nog een eigen sfeer, met van links naar rechts het restaurant, een tentoonstellingsruimte, een lounge en een met bomen gevulde ruimte bij de bibliotheek.

32 Door de situering van de nieuwbouw evenwijdig aan het kanaal zijn de kantoorvleugels op het water georiĂŤnteerd.

42


33, 34 Al in het eerste renovatieontwerp voor de kantoortoren worden de vides geïntroduceerd. Twee schetsen geven het verwachte beeld overdag en ’s nachts weer (links). Op de doorsnede is linksonder, naast de vijf vides, de entreehal te zien (rechts).

35

35 In tweede instantie werd een schetsontwerp gemaakt op basis van integratie van de nieuwbouw met de gerenoveerde kantoortoren. Vier kantoorvleugels zijn in het zuidelijke nieuwbouwdeel gesitueerd en twee in het noordelijke nieuwbouwdeel. Aan de oostzijde is een entreehal voorzien. 36 Het future center is in dit ontwerp ondergebracht in een glazen doos op het dak van de kantoortoren.

43


37, 38 Het eigen bureau van Cepezed aan de Phoenixstraat in Delft. Naar aanleiding van dit ontwerp werd de IDES-vloer ontwikkeld: stalen vloerelementen met een dikte van slechts dertig centimeter waarin de constructie en de installaties zijn geĂŻntegreerd (rechts). De IDES-vloer is ook nog overwogen voor de nieuwbouw van Westraven.

44


bepaalde bouwstijl, ook al zijn de gebouwen van Cepezed in hun verschijningsvorm onmiskenbaar aan elkaar verwant. Ze hebben veelal een simpele doosvorm en zijn vaak opvallend transparant. Die transparantie wordt niet alleen bereikt door grote glazen gevels, maar ook door vloeren en andere constructieve elementen waarvan de afmetingen tot een minimum zijn teruggebracht. Staal is Cepezeds favoriete constructiemateriaal. Toch is de architectuur geen hightech. Waar bij hightech de constructies, en vooral ook de constructieve verbindingen – liefst inclusief moeren en bouten – opzichtig worden getoond, maakt Cepezed zijn gebouwen juist zo glad mogelijk. De techniek in de gedaante van constructieve ‘knopen’ en installaties wordt, als dat even kan, uit het zicht gelaten. De herkenbaarheid van de gebouwen van Cepezed is dan ook geen kwestie van ‘vormwil’, maar de onvermijdelijke uitkomst van de ontwerpuitgangspunten die het bureau hanteert. Daarbij staat voorop dat de gebouwen simpelweg aangenaam moeten zijn om te gebruiken en in te vertoeven. Vooral hieruit komt het streven voort naar eenvoud, heldere ruimten en een prettig verblijfsklimaat met veel daglicht. Cepezed wil dit doel bereiken door gebouwen te ontwerpen waarin het materiaal en de installaties tot een minimum zijn beperkt. Een gebouw dat natuurlijk wordt geventileerd verdient de voorkeur boven een gebouw met een indrukwekkende luchtbehandelingsinstallatie. Het belangrijkste middel om tot die reductie te komen is integratie. In het traditionele bouwen zijn de constructie en de installaties grotendeels onafhankelijke grootheden. Er valt dan, om maar wat te noemen, niet te ontkomen aan een systeemplafond waarboven zich een ruimte bevindt waar alle buizen en leidingen kunnen worden weggeborgen. Zo’n systeemplafond zullen we in een gebouw van Cepezed niet snel aantreffen. Liever ontwikkelen de ontwerpers een vloer waarin de infrastructuur van de technische installaties is geïntegreerd. Zoals het door Cepezed zelf ontwikkelde systeem van de lichte, stalen IDES-vloer, die voor het eerst is toegepast in Cepezeds eigen gebouw in Delft (en die ook nog op de nominatie heeft gestaan voor Westraven). [37, 38] De architectuur van Cepezed heeft belangrijke consequenties voor de manier waarop wordt ontworpen en gebouwd. Het ideaal van het bureau is altijd geweest om bouwwerken tegemoet te treden als industriële producten. Ooit heeft Pesman in dit verband de term Industrieel Architect (IA) geïntroduceerd. De gedachte erachter is dat een gebouw waarvan uiterste prestaties worden verwacht over een ingebouwde intelligentie moet beschikken, waarvoor de nauwkeurigheid van industrieel vervaardigde componenten onmisbaar is. Het is de taak van de Industrieel Architect om die componenten te ontwikkelen en er vervolgens een gebouw mee samen te stellen dat in ruimtelijk en functioneel opzicht optimaal presteert. In de Industrieel Architect komen de industrieel ontwerper en de klassieke architect samen. Slechts in een enkel geval is Cepezed in de gelegenheid geweest deze manier van bouwen in al haar consequenties in praktijk te brengen. Voor de meeste opdrachten was de werkelijkheid te weerbarstig en moesten de bouwcomponenten nog per project worden ontworpen. Wel heeft Cepezed in de loop der jaren een aantal standaardcomponenten ontwikkeld die bij verschillende projecten kunnen worden toegepast. De zojuist genoemde IDES-vloer is daarvan een voorbeeld, evenals de sandwichpanelen die Cepezed ooit heeft ontdekt bij een bedrijf dat vrieswagens maakte. Dat Cepezed de industriële architectuur in haar absolute vorm maar

zelden in praktijk kan brengen, betekent nog niet dat het bureau terugvalt op traditionele manieren van ontwerpen en bouwen. In de gebouwen van Cepezed worden componenten wel degelijk ontworpen met de precisie van een industrieel product; alleen blijft voor de meeste van die componenten de toepassing beperkt tot één gebouw. Bezien vanuit het ideaal van de industriële productie kunnen die gebouwen dan ook worden aangeduid als prototypen – en dat is niet toevallig meteen de titel van een recente publicatie over het bureau. [39, 40] De werkwijze van Cepezed heeft twee belangrijke consequenties. De eerste is dat componenten in de ontwerpfase geheel moeten worden uitontwikkeld. Waar in het traditionele bouwen gedurende de bouw nog allerlei zaken aan het licht kunnen komen die tot aanpassingen van het ontwerp leiden, is dat bij de ontwerpen van Cepezed eigenlijk uitgesloten. De tweede consequentie, die met de eerste is verbonden, is dat Cepezed greep wil houden op de productie. Het bureau doet dat door waar mogelijk zelf de rol van aannemer op zich te nemen. Daarvoor heeft het zelfs een eigen realisatiebedrijf (Bouwteam General Contractors) in het leven geroepen.

Integraal ontwerpen Westraven was te omvangrijk voor dit Bouwteam, dat vooral kleinere en middelgrote projecten ter hand neemt. Bovendien was de begroting van een zodanige omvang dat de Rijksgebouwendienst verplicht was een Europese aanbesteding te houden. Het werk kon alleen door grote bouwbedrijven worden geklaard. Wel werd in het bestek opgenomen dat de ontwerpen met de grootst mogelijke precisie moesten worden uitgevoerd. Er kon op de bouwplaats niets meer aan worden veranderd. Dat is geen kwestie van eigengereidheid van de architect, maar het onvermijdelijke gevolg van een werkwijze waarbij alles al in de ontwerpfase wordt opgelost. In vrijwel alle opzichten is Westraven een uitgesproken Cepezedproject geworden. Het ensemble wordt gekenmerkt door helderheid, transparantie en – op het eerste gezicht – een grote eenvoud. Bij nadere beschouwing blijkt ook dit gebouw gecompliceerder in elkaar te zitten, maar er is – in de lijn van Cepezed – alles aan gedaan om de gebruiker daarmee niet te vermoeien. Installaties zijn onzichtbaar weggewerkt en waar mogelijk geïntegreerd in bouwkundige componenten. Ook de constructieve verbindingen, voorzover ze al in het zicht zijn, verraden nergens dat ze de uitkomst zijn van een langdurig en soms ook ingewikkeld ontwerptraject dat het uiterste vergde van zowel de architect als de constructief adviseur. Juist om iets tot de grootst mogelijke eenvoud terug te brengen, zijn bij het ontwerpen grote inspanningen nodig. Inspanningen die zichzelf onzichtbaar moeten maken. ‘Veel IQ per kilo’ – ook bij Westraven stond dat voorop. Door intelligenter te ontwerpen, is de massa van het gebouw zo veel mogelijk teruggebracht. De kantoorvloeren in de nieuwbouw zijn slechts 31 centimeter dik, terwijl er ook nog eens de complete infrastructuur van de installaties in is opgenomen. De staanders en liggers in de serres, de buitentuin, de entreestraat en de vides in de toren zijn zo slank, iel bijna, dat ze nauwelijks als constructieve dragers zijn te herkennen. En elke kans om functies te combineren is benut. De zonwering in de serres dient meteen als klimaatgevel. Het geveldoek rond de toren zorgt niet alleen voor windluwte, maar tempert tegelijk het zonlicht. En de perforaties in de roestvrijstalen elementen rond de kantoor-

45


39 Porsche Zentrum, Zuffenhausen (Duitsland) van Cepezed. Het concept van een gebogen roestvaststalen gevel met daaronder een glazen plint is gekozen als wereldwijde standaard voor de vestigingen van Porsche. 40 Expositiepaviljoen Hoek van Holland van Cepezed. Het paviljoen aan de monding van de Nieuwe Waterweg was bij de oplevering in 1994 bedoeld als tijdelijk gebouw. De vorm van het gebouw beoogt een voortzetting te zijn van het dijklichaam en biedt een optimaal uitzicht over het water.

46


43 Van links naar rechts: de luchtkussens in de entreestraat worden vanuit de kolom op spanning gehouden; de aansluiting van de kolom in de vides van de hoogbouw op de gevel; in de serres staan de kolommen op enige afstand van de gevel, zodat er ruimte is voor een spouw tussen de gevel en het neergelaten ‘tuinbouwdoek’; doorsnede van de liggers in het dak van de serre, met tussen de liggers het akoestisch plafond; tussen de kantoorvleugels dragen de liggers een glazen dak.

41, 42 De opvallend slanke kolommen en liggers behoren tot de beeldbepalende elementen van Westraven. Ze zijn te vinden in de serres, de entreestraat, de binnentuinen en de vides van de gerenoveerde kantoortoren. Ondanks de geringe dikte is in de kolommen ruimte voor leidingen, of kunnen ze fungeren als luchtkanalen.

47


44 Het ontwerpteam en de opdrachtgever vergaderen op het bureau van Cepezed.

45 Een concept van vier klimaatzones: het behaaglijke binnenklimaat in de kantoorvertrekken, het nog altijd milde verblijfsklimaat in de serres, het ruwere klimaat in de entreestraat en het windluwe buitenklimaat in de binnentuinen.

46 Aan weerszijden van de toren liggen de nieuwbouwdelen, met daartussen de constructie van de binnentuinen. 47 De klimatisering van de serres en de kantoorvertrekken vormen één geïntegreerd systeem. Links een doorsnede met daarop het 'doorspoelen' van de lucht in de serre, in combinatie met het afzonderlijk afvoeren van warme lucht door de spouw aan de gevel. Op de doorsnede rechts is de 'overstort' te zien van lucht uit de kantoren naar de serre. In het voor- en najaar wordt de lucht rechtstreeks afgevoerd via het dak (links), in de zomer en winter passeert de afgevoerde lucht nog een warmtewisselaar (rechts).

48


vloeren verbeteren niet alleen de akoestiek in de serres, ze zorgen ook voor de afvoer van ‘gebruikte’ lucht van de kantoorvertrekken. Voor een integrale ontwerpbenadering is essentieel dat van het begin af aan op een conceptueel niveau over de opgave wordt nagedacht. Daarbij spelen de constructeur, de installatieadviseur en de bouwfysicus een niet te onderschatten rol; voor Westraven waren dat respectievelijk Frans van Herwijnen (ABT), Robert Philippi (Grontmij Technical Management) en Paul van Bergen (DGMR). De Rijksgebouwendienst heeft deze adviseurs dan ook in een vroeg stadium geselecteerd. Dat de constructeur al vanaf het begin bij het ontwerp wordt betrokken, is niet ongewoon; de constructie is immers de letterlijke basis van ieder bouwwerk. Maar de installatieadviseur en de bouwfysicus komen in de traditionele bouw meestal pas later in beeld. De installatieadviseur is dan behulpzaam bij het vaststellen van de aard en de plaats van de installaties. De bouwfysicus toetst een ontwerp op zaken als geluidshinder, klimaat, daglicht en windhinder. De architecten van Cepezed zijn op zoek naar gebouwen die uit zichzelf al een goed binnenklimaat hebben. In zekere zin moet het gebouw dus zelf al ‘installatie’ zijn. Daarvoor is nodig dat de adviseurs in staat zijn om de opgave op een conceptueel niveau tegemoet te treden. Het vermogen daartoe was dan ook een belangrijk criterium waarop ze werden geselecteerd. Aan een installatieadviseur die gewend is alles op te lossen met het toevoegen van installaties en die ervan uitgaat dat er boven het systeemplafond altijd wel ruimte is om leidingen weg te werken, zou Cepezed in Westraven weinig hebben gehad. Waar behoefte aan was, was een adviseur die met het hele team kon meedenken over de vraag hoe de installatietechnische infrastructuur in een relatief dunne betonvloer kan worden geïntegreerd. Deze manier van ontwerpen brengt met zich mee dat in het begin van het traject – liefst al bij het maken van het voorlopig ontwerp – veel tijd en denkkracht moet worden geïnvesteerd. Die investering heeft zich later meer dan terugbetaald. Slechts in een enkel geval moest een onderdeel toch nog worden gewijzigd. Zo leidde een aanscherping van de eisen tot een zwaardere uitvoering van de spanconstructie van het geveldoek. Maar zulke situaties waren, zoals gezegd, uitzonderingen. Het integrale ontwerp vereiste ook dat de architecten en de adviseurs waar mogelijk als team werkten. [44] Op die manier konden ze gezamenlijk de uitgangspunten ontwikkelen van bijvoorbeeld het klimaatconcept en de integratie van installaties in de constructie. Ook het vervolgtraject vond vaak plaats in teamverband. Zo werd een deel van de installatietechnische uitwerking niet uitgevoerd binnen de beslotenheid van het adviesbureau, wat gebruikelijk is, maar in workshops op het bureau van Cepezed. Daarmee bleven de betrokken disciplines (architectuur, elektrotechniek, werktuigkunde) ook in de uitwerkingsfase nauw op elkaar afgestemd. Een van de meest bepalende concepten die aan Westraven ten grondslag liggen is dat van de ‘klimaatzones’. [45] Zoals het een goed concept betaamt heeft het de charme van de eenvoud. Het berust op de vaststelling dat niet iedere ruimte dezelfde eisen aan het klimaat stelt. In de kantoorvertrekken moet dat vanzelfsprekend optimaal zijn. Daar staat tegenover dat in een ruimte die geen verblijfsfunctie heeft een wat ruwer klimaat mogelijk is. In de entreestraat wordt gelopen, niet gezeten, en het is geen probleem als het daar in de winter niet

warmer is dan een graad of zestien. In Westraven zijn uiteindelijk vier klimaatzones vastgesteld. De eerste omvat de kantoorvertrekken en andere verblijfsruimten, die het best denkbare klimaat moeten hebben. De tweede zone bevindt zich in de serres in de nieuwbouw. Hier kan het klimaat al wat meer variëren al naar gelang de buitentemperatuur. De bezoekers van het restaurant mogen geen kou leiden, maar er moest wel een verschil blijven met het klimaat in de kantoorvleugels. Wie daar een raam (of eigenlijk: een paneel) openzet, moet ervaren dat daardoor ‘frissere’ lucht uit de serre het vertrek binnenkomt. De klimaatzones van de kantoren en de serres zijn rechtstreeks gekoppeld. In feite komt het erop neer dat de serres als het ‘retourluchtkanaal’ van de kantoren functioneren. Aparte luchtkanalen zijn hierdoor overbodig, terwijl het grote volume van de serres al bijna vanzelf op de gewenste temperatuur wordt gebracht, zodat er maar weinig aanvullende voorzieningen nodig zijn. [47] De derde klimaatzone vinden we in de entreestraat. Omdat die alleen een verkeersfunctie heeft, mag het klimaat hier weer wat ruwer zijn dan in de serres. De vierde en laatste klimaatzone zijn de binnentuinen tussen de nieuwbouw en de kantoortoren. Die zijn onverwarmd, zodat de temperatuur die van de buitenlucht is. Maar omdat ze zijn omgeven door gaasdoek is het er wel windluw. Daardoor zal het er bij de eerste voorjaarszon al prettig toeven zijn. In die zin is er wel degelijk sprake van ‘klimatisering’, ook al komt er geen installatie aan te pas. De klimaatzones hebben een gunstig effect op het energieverbruik. Er gaat geen energie verloren bij het verwarmen of koelen van ruimten die het ook met een graadje minder of meer kunnen doen. Bovendien werken de zones ten opzichte van elkaar als buffers. Dat geldt vooral voor de serres, die de overgang vormen van het behaaglijke binnenklimaat in de kantoorvleugels naar het ruwe buitenklimaat. Een kostbare klimaatgevel is hier niet meer nodig. Een laatste, en zeker niet het minst belangrijke voordeel van de klimaatzones is dat ze een extra dimensie toevoegen aan de afwisseling van ruimten, die Cepezed zo belangrijk acht voor het welbevinden van de gebruikers. Die afwisseling zit hem dus niet alleen in de ruimte als zodanig, maar ook in het klimaat. Het kan niet anders dan aangenaam zijn om via een frissere – maar beslist niet koude – entreestraat van het ene gebouwdeel naar het andere te lopen.

De nieuwbouw Zoals gezegd is uiteindelijke gekozen voor integratie van de nieuwbouw met het bestaande kantoorgebouw. Dit heeft geresulteerd in één ensemble waarin de overgang tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ nauwelijks meer als zodanig is te herkennen. De nieuwbouw, die op het eerste gezicht is vervat in één langgerekt volume langs het Amsterdam-Rijnkanaal, omvat verschillende componenten. Aan weerszijden van de toren liggen de bouwdelen met de nieuwe kantoorvleugels, die zich als ‘vingers’ uitstrekken in de serres. De entreestraat aan de oostzijde vormt de verbinding tussen de beide bouwdelen en de toren. Hier bevindt zich ook de hoofdingang. Aan de zijde van het kanaal zijn in de ruimte tussen de bouwdelen en de toren de twee binnentuinen aangelegd. De constructie van de binnentuinen – waaraan het zwarte ‘glasvezeldoek’ is bevestigd – is in zekere zin een voortzetting van de draagconstructie van de serres aan weerszijden, waardoor de nieuwbouw ook vanaf het kanaal gezien de indruk wekt één aaneengesloten

49


48 In Duitsland zijn de EFTE-luchtkussens getest, waarbij onder meer werd aangetoond dat de kussens beloopbaar zijn.

49 Cepezed heeft de EFTE-luchtkussens eerder toegepast in het dak van het Pinasexpositiepaviljoen in Den Helder.

50 Een van de meest spectaculaire toepassingen van EFTE-luchtkussens vinden we in de Allianz Arena in MĂźnchen.

51 Met windtunnelproeven is onder meer de optimale positie van de entree bepaald.

50


52 Schets van de hoofdstructuur. Aan de bovenzijde loopt de hoofdontsluiting van de aorta.

53 De installatieverdiepingen op de kantoorvleugels zijn enigszins opgetild, zodat de onderliggende vides van daglicht kunnen worden voorzien. De kolommen van de serre en de binnentuinen zijn in ĂŠĂŠn doorlopend ritme geplaatst.

51


55 Een deel van de kantoorvertrekken ligt aan de buitengevel die bestaat uit verticale panelen van afwisselend glas en roestvast staal.

54 De binnengevel tussen de kantoren en de serres zijn gebaseerd op de systeemwanden voor kantoorinterieurs. De perforaties in de panelen zorgen voor een betere akoestiek in de serres; de horizontale panelen zijn bovendien onderdeel van het systeem om de gebruikte lucht uit de kantoorvertrekken af te voeren. De verticale panelen kunnen worden opengezet.

56, 57 De serre en de kantoorvleugels zijn constructief met elkaar verstrengeld. De kolommen sluiten zowel aan op het rechte stramien (van 3 meter) van de serre als op de taps toelopende vorm van de vleugels (met kolomposities van 7,2 meter).

52


volume te zijn. [46] Entreestraat De entreestraat, een van de gezichtsbepalende ruimten van het nieuwe Westraven, was in de eerste opzet niet eens voorzien – althans niet in deze royale opzet. Pas nadat het ontwerpteam aannemelijk had gemaakt dat de bouwkosten ervan beperkt konden werden gehouden, stemde de opdrachtgever ermee in. Ze kon relatief goedkoop blijven door voor het dak en de gevels geen glas of ander kostbaar materiaal te kiezen, maar luchtkussens van EFTE-folie. EFTE is de naam van een polymeer dat begin jaren zeventig door DuPont is ontwikkeld en dat aanvankelijk vooral werd gebruikt als bekledings- en isolatiemateriaal. Vanaf de jaren negentig wordt het ook in gebouwen toegepast – recentelijk nog op grote schaal in de overkapping van de Allianz Arena, het nieuwe voetbalstadion van FC Bayern München (ontworpen door het Zwitserse architectenduo Herzog en De Meuron). [48, 49, 50] De EFTE-luchtkussens zijn sterk, vuilafstotend en bestand tegen agressieve stoffen. Vanwege hun beperkte gewicht kan worden volstaan met een lichte constructie. In Westraven is dat laatste overigens niet zichtbaar, omdat ten behoeve van de visuele eenheid de staanders en liggers in de entreestraat dezelfde maten hebben als die in de serres. Een mogelijk nadeel van EFTE-luchtkussens is hun geringere warmte-isolatie. Maar dat is in de entreestraat, waar zoals gezegd een ruwer klimaat wordt toegestaan, geen groot probleem. Ook zou met een scherp voorwerp makkelijk een lek kunnen ontstaan, maar omdat de bereikbare onderzijde van de gevel uit een glasstrook bestaat, is het gevaar daarvoor niet erg groot. En mocht een van de kussens toch beschadigd raken, dan is het euvel zonder veel moeite te verhelpen. Een geringe overdruk is voldoende om de kussens te laten opbollen. Naar de toevoerleidingen van lucht zal men vergeefs zoeken. Die zijn – indachtig het principe dat installaties het architectonische beeld niet mogen verstoren – geïntegreerd in de staanders van de constructie. De entreestraat wordt op natuurlijke wijze geventileerd. Dat gebeurt via vloerroosters die over de hele lengte zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van de gevel zijn aangebracht. In de oude situatie bevond de hoofdingang zich op de zuidwesthoek van de toren. Om het gebouw te kunnen betreden, moest vaak eerst de wind worden overwonnen. Nu vormt de nieuwbouw een ‘plint’ die de windhinder al flink beperkt. Na windtunnelproeven bleek dat de ingang nog enige meters naar het zuiden moest worden verplaatst. [51] Kantoorvleugels De beide nieuwbouwdelen aan weerszijden van de entreestraat zijn identiek van opzet. Wigvormige kantoorvleugels (drie in het zuidelijke en twee in het noordelijke nieuwbouwdeel) steken in een serre die uitzicht biedt op het Amsterdam-Rijnkanaal. De kantoorvleugels worden ontsloten door een doorlopende gang (aorta genoemd) die in het verlengde van de entreestraat ligt. Deze gang geeft ook toegang tot de kantoorvertrekken aan de oostzijde. Voor het verticale verkeer zijn in de oksels van de kantoorvleugels transparante liftinstallaties geplaatst. De trappen en liften zorgen ook voor een koppeling van de vleugels, die voor het overige constructief autonoom zijn. Eventueel kan het zuidelijke nieuwbouwdeel op een later tijdstip nog met een vierde vleugel worden uitgebreid. [52] In de vleugels zelf worden de kantoorvertrekken ontsloten door een

gang rond een vide. Om grotere kantoorruimte te krijgen kan de gangzone eventueel vervallen; in dat geval vindt de ontsluiting rechtstreeks plaats vanuit de aorta of de vide. Elke vleugel heeft twee vides van steeds twee verdiepingen hoog. Ze kunnen worden gebruikt voor informeel overleg, of om even in een makkelijke stoel tot rust te komen. In het noordelijke bouwdeel zijn de onderste vides ingericht als ‘multimediatheaters’ voor het future center LEF. Boven de twee vides bevindt zich in elke vleugel nog een verdieping voor de technische installaties, die van buitenaf zichtbaar zijn als witte volumes boven op de doosvormige nieuwbouw. Deze installatieverdiepingen zijn nog iets verder opgetild, zodat eronder een glazen strook kon worden aangebracht die de vide eronder van daglicht voorziet. [53] Het merendeel van de kantoorvertrekken heeft uitzicht naar buiten via de serre. De binnengevels tussen de kantoren en de serre zijn bijna helemaal transparant. De in tweeën gedeelde glazen vlakken zijn vervat in panelen van geperforeerd roestvast staal. De verticale panelen kunnen worden opengezet om de werknemers in de kantoren in contact te brengen met het wat ruwere klimaat in de serre. De horizontale panelen volgen de vloerranden en hebben een voorziening om ‘verbruikte’ ventilatielucht uit de kantoren via de perforaties af te voeren naar de serre. Tegelijk zijn het geluidabsorbers die voorkomen dat de serres galmkasten worden. Overigens zijn deze binnengevels gebaseerd op de voor kantoorinterieurs gebruikelijke systeemwand, in plaats van een (buiten)gevelsysteem. Op deze manier kon tegen lagere kosten een hoger afwerkingsniveau tot stand worden gebracht. [54] Aan de uiteinden van de bouwblokken en aan de oostzijde liggen de kantoorvertrekken direct aan de buitengevel. Deze buitengevels zijn opgebouwd uit verticale panelen, afwisselend van roestvast staal en helder glas. Van het glazen paneel kan het bovenste deel worden opengezet. [55] Hoewel de kantoorvleugels min of meer los in de serre lijken te staan, zijn de serre en de vleugels constructief nauw met elkaar verstrengeld. Dat kostte nogal wat gepuzzel, want de kolommen moesten zowel aansluiten op het rechte stramien van de dakliggers van de serre (met een ritmiek van drie meter) als op de taps toelopende vorm van de vleugels (met een beukmaat van 7,20 meter). Door de hoek van de vleugelwanden ten opzichte van de serre te variëren, kon uiteindelijk de optimale constellatie worden gevonden. Hierdoor konden alle hoek-verdraaiingen in dezelfde gestandaardiseerde staalknoop worden opgelost. [56, 57] Wingvloer De constructie van de vleugels bestaat uit een staalskelet met betonnen vloeren. Gezien de voorkeur van Cepezed voor staal als constructiemateriaal lag het voor de hand om ook de mogelijkheid van stalen vloerelementen te onderzoeken. Maar uiteindelijk werd gekozen voor de betonnen wingvloer. Ondanks de geringe dikte van 31 centimeter konden in de wingvloer alle noodzakelijke kabels, luchtkanalen en leidingen worden verwerkt, alsmede een systeem van betonkernactivering dat de massa van het beton op een constante temperatuur houdt. Er waren verschillende argumenten om de vloeren van de kantoorvleugels in de nieuwbouw zo dun mogelijk te houden. De eerste was een architectonische: slanke vloeren passen bij het door Cepezed gewenste beeld van lichtheid en transparantie. De tweede reden was dat dunne vloeren leiden tot een gunstige verhouding tussen de netto-

53


58 Opengewerkte tekening van de wingvloer. In de breedplaatvloer (onder) zijn de leidingen van de betonkernactivering aangebracht. Tussen de kanaalplaatvloeren (boven) is ruimte voor kabels en leidingen, die via de demontabele computervloer bereikbaar blijven.

59

60

61

59, 60, 61 De wingvloer tijdens de bouw, waarbij al zichtbaar is hoe dun ze zijn (59). De koppen van de kanaalplaatvloeren liggen enigszins terug. Om de flexibiliteit ook in de toekomst te waarborgen zijn extra gaten met mantelbuizen aangebracht (61).

54


62 Maquettefoto van de serre in de richting van de kantoorvleugels. Aan de zijde van het kanaal is het dak dicht ten behoeve van de zonwering en de akoestiek. Tussen de kantoorvleugels zorgt het glazen dak voor voldoende daglicht.

63 Luchtverversing in de serre. Links de situatie in de zomer, als het kassendoek is neergelaten zodat de opgewarmde lucht via de spouw kan worden afgevoerd. In de winter (rechts) zijn de kleppen gesloten en wordt de ‘koudeval’ van afgekoelde lucht tegengegaan.

64 3D-visualisatie van de serre, die is voorzien van een eikenhouten vloer.

55


65 Ook de liggers in het dak van het auditorium bestaan uit de kokerprofielen die op tal van plaatsen in het gebouw zijn gebruikt (zoals voor de kolommen en liggers van de serre). Door de hoekverdraaiing ontstaat een constructief ‘net’, met driehoeken waarin ruimte is voor de technische voorzieningen. In het uiteindelijk gerealiseerde ontwerp steekt de luifel minder ver in de serre dan op deze 3dvisualisatie is aangegeven. 66 Het 'dak' van de binnentuinen: open glasvezeldoek dat over een tongewelf van stalen bogen is gespannen.

56


en brutoverdiepingshoogte. Als derde argument kan nog worden vermeld dat dunne vloeren materiaal besparen en daardoor goed passen in het streven naar duurzaamheid. De grootste winst is bereikt door in de constructieve vloer ook de infrastructuur van de installaties op te nemen. Zo is een ruimtevretend systeemplafond vermeden. Door het ontbreken van een systeemplafond kan het ‘kale’ betonnen plafond vervolgens worden gebruikt voor de klimatisering. Een van de overwegingen om voor de wingvloer te kiezen – en niet voor een van de andere onderzochte vloerconcepten – was dat alleen hiermee ervaring was opgedaan met het systeem van betonkernactivering. Betonkernactivering berust op het inzicht dat een grote massa steen of beton veel warmte (of koude) vasthoudt, waardoor de temperatuur min of meer constant blijft. Op het eerste gezicht lijkt dat principe hier niet erg relevant, omdat de massa van het beton juist zo gering mogelijk is gehouden. Betonkernactivering is in zo’n situatie een manier om de werking van die grote massa als het ware na te bootsen. Dat gebeurt door in het beton leidingen aan te brengen waardoorheen water van een bepaalde temperatuur wordt geleid. Daarmee kan het beton zelf altijd op een temperatuur van tussen de 20 en 22 graden worden gehouden. In de winter gebeurt dat met water van 29 graden. In de zomer, als er gekoeld moet worden, wordt er water van 17 graden doorheen gepompt. Een voorwaarde voor betonkernactivering is dat de onderkant van de betonnen vloer zijn warmte vrij aan de ruimte eronder moet kunnen overdragen. De wingvloer is samengesteld uit twee typen betonvloeren. Het onderste deel is een 2,4 meter brede voorgespannen breedplaatvloer. Daarbovenop wordt in de fabriek een kanaalplaatvloer gestort – een vloertype dat zijn naam ontleent aan de holle ruimten die voor een aanzienlijke gewichtsbesparing zorgen. De kanaalplaatvloer is 1,2 meter breed. De breedplaatvloer steekt aan beide kanten dus zestig centimeter uit. Dit zijn de ‘wings’ waaraan het type zijn naam ontleent. De ruimte boven de wings is beschikbaar voor leidingen en kanalen. Omdat de leidingen niet worden ingestort in beton, blijven ze (via een demontabele computervloer) altijd bereikbaar. De leidingen voor de betonkernactivering bevinden zich in de breedplaatvloer en worden vanzelfsprekend wel meegestort. Bij de productie van de wingvloer wordt eerst de tien centimeter dikke breedplaat gestort. Nadat die is verhard, wordt de achttien centimeter dikke kanaalplaat erbovenop gestort. Omdat de bovenkant van de breedplaat eerst ruw is gemaakt, zullen de twee op elkaar liggende platen vervolgens als één geheel werken. Als de wingvloer zou worden doorgezaagd, is de overgang van breedplaat naar kanaalplaat ook niet meer terug te vinden. In de kanaalplaat worden horizontaal gaten van 85 millimeter geboord waarin pvc-buizen worden aangebracht, om een gladde doorvoer van de leidingen mogelijk te maken. [58, 59, 60, 61] Voor de ronde koppen van de kantoorvleugels, waar de wingvloer niet kon worden toegepast, zijn speciale prefab betonplaten gemaakt. Ook die zijn voorzien van uitsparingen voor de installaties. Serres De serres vallen op door hun transparantie en hun visuele eenvoud. Dat is niet alleen te danken aan de bijna veertien meter hoge glazen gevels, maar ook aan de minimaal ogende constructie met de uitzonderlijk smalle stalen kokerprofielen (8 x 50 centimeter) die als gevelkolommen en dakliggers fungeren. [41, 42, 43] Aan de zijde van het kanaal bestaat

het dak uit stalen platen, waardoor het constructief als een horizontale schijf werkt. Tussen de kantoorvleugels is het dak van glas, zodat de kantoorvertrekken voldoende daglicht krijgen. [62] Als zonwering kunnen achter de glasgevel doeken worden neergelaten van een soort dat veel in tuinbouwkassen wordt gebruikt. Tussen de zonwering en de glasgevel ontstaat een spouw waardoorheen de opgewarmde lucht opstijgt om te worden afgevoerd via openingen in het dak. [63] De serres hebben eikenhouten vloeren die zijn vervat in smalle stroken van roestvast staal. Dit geeft de vloeren een warme sfeer die contrasteert met de overigens koele en transparante materialen in de nieuwbouw. In de zuidelijke serre bevindt zich het bedrijfsrestaurant (met de keuken en de uitgifte onder de eerste kantoorvleugel). [64] De noordelijke serre is beschikbaar voor de tentoonstelling in het kader van het future center LEF, dat daar onder de beide kantoorvleugels is gevestigd. Tussen die beide vleugels bevindt zich een auditorium met 240 zitplaatsen. De glazen zijwanden kunnen worden verduisterd met aluminium lamellen. Als het projectiescherm in de vloer is verzonken, biedt het auditorium uitzicht over het Amsterdam-Rijnkanaal. Voor het dak van het auditorium zijn dezelfde stalen kokerliggers gebruikt als in de serres. Ze zijn onder dezelfde hoek geplaatst als de binnengevels van de kantoorvleugels, met als resultaat een constructief ‘net’ met driehoekige vakken, waarin installaties, luidsprekers en ‘beamerliften’ konden worden ondergebracht. Hier bevinden zich ook de voorzieningen om de lucht uit het auditorium via het dak af te voeren naar de serre. De doorlopende dakconstructie ondersteunt een luifel die enkele meters in de serre steekt. [65] Binnentuinen Tussen de beide serres liggen de ‘binnentuinen’, die met evenveel reden een omkaderde buitenruimte kunnen worden genoemd. De wanden en het dak zijn van hetzelfde open glasvezeldoek dat ook rond de toren is toegepast. Er heerst de gewone buitentemperatuur en als het regent, word je er even nat. Alleen de wind wordt door het doek getemd. De binnentuinen zijn een integraal onderdeel van het gebouw. De contouren van de binnentuin corresponderen met die van de aan weerszijden gelegen serres en ook het ritme van de kolommen aan de kanaalzijde komt overeen met dat in de serres. De stalen dakconstructie bestaat uit een raamwerk van twaalf bij veertien meter, waarbij het doek over stalen bogen is gespannen. [66]

Renovatie van het bestaande gebouw Weliswaar voldeed de bestaande toren allang niet meer aan de eisen die aan een kantooromgeving mogen worden gesteld, constructief was er weinig op aan te merken. Dat opende de mogelijkheid om het oude gebouw helemaal te strippen en de aanbouwen af te breken. Het skelet kon vervolgens naar een ontwerp van Cepezed opnieuw worden ingevuld. Het uitgangspunt was dat de kantoorvertrekken in de gerenoveerde toren van een vergelijkbare kwaliteit moesten zijn als in de nieuwbouw. Dat betekende dat ook hier een afwisseling tot stand moest worden gebracht van heldere en transparante ruimten, en de mogelijkheid om een raam open te zetten om frisse buitenlucht binnen te laten.

57


67 Voor de vides in de kantoortoren zijn steeds van drie opeenvolgende verdiepingen vloersegmenten weggezaagd.

68 3D-visualisatie van de vides in de ontwerpfase. Rond de vides bevinden zich overlegruimten, lockers, postvakken en koffievoorzieningen.

69 Standaardplattegrond van een (overigens vrij indeelbare) kantoorverdieping in de hoogbouw, met een vide en een H-vormige ontsluiting. De gangen lopen door tot aan de kopgevels.

70 Tussen de 'kinderbalken' zijn de klimaatplafonds bevestigd. In een smalle strook in het midden zijn alle bijzondere installaties aangebracht, zoals verlichting, ventilatie, sprinklers, sensoren en luidsprekers.

58


71 Het kleurenschema van de Belgische interieurarchitect Kathleen van Zandweghe. Elke groep van vier verdiepingen (per vide) heeft een eigen kleur, evenals de beide nieuwbouwdelen.

72 Voor het restaurant heeft Cepezed verrijdbare modules met een verhoogde vloer ontwikkeld, zodat men ook achterin uitzicht heeft op het kanaal.

73, 74 Dynamische verlichting. De verlichtingsarmatuur heeft twee lichtbronnen, warm en koel licht (links), die in alle denkbare verhoudingen kunnen worden gemengd. Kleur en intensiteit van het licht zijn afgestemd op het moment van de dag, maar kunnen ook individueel worden aangepast.

59


76 3D-visualisatie: het zwarte geveldoek wordt afgewisseld met glazen stroken voor een onbelemmerd uitzicht schuin naar beneden.

75 Veren houden het met teflon beklede gaasdoek op spanning. Boven in de kantoortoren is de constructie met het oog op de grotere windbelasting verzwaard.

77 Kleine turbulenties achter het doek doen het effect van de wind teniet.

78 Op een Engels testcentrum werd een proefopstelling gemaakt, waarbij met een vliegtuigmotor een extreem hoge winddruk werd opgewekt. De windtesten zijn ook uitgevoerd met simulaties van ijzel en regen.

60


De belangrijkste ingreep die het gebruikelijke beeld van een opstapeling van identieke kantoorverdiepingen doorbreekt, was het aanbrengen van vides. Ze zijn zes meter breed, vijf meter diep en ze strekken zich steeds uit over vier verdiepingen. Ze bevinden zich om en om aan de west- en oostzijde. De vides zijn gemaakt door van drie opeenvolgende verdiepingen de vloersegmenten weg te zagen. [67] Het is de enige majeure ingreep in het skelet van het bestaande gebouw, die overigens zonder complicaties kon worden uitgevoerd. Door de vides komt men bij het verlaten van de lift niet meer uit in een donkere gang, maar opent zich aan één kant meteen een royale ruimte met een weids uitzicht. [68] Aan de buitenkant tekenen de vides zich af als grote rechthoeken van zonwerend glas die het horizontale patroon van de buitengevels onderbreken. Voor de passanten op de A12 vormen ze een van de meest herkenbare elementen van de gerenoveerde toren. Een andere ingreep die voor meer oriëntatiemogelijkheden en een opener atmosfeer zorgt, is het doortrekken van de gangen tot aan de glazen noord- en zuidgevel. [69] Voor een even goed werkklimaat als in de nieuwbouw konden niet altijd dezelfde middelen worden gebruikt. Zo laat een klimaatsysteem op basis van betonkernactivering zich niet in een bestaand gebouw installeren. De leidingen zouden immers al voor het storten van de betonnen vloeren in de bekisting zijn aangebracht. Als alternatief zijn de plafonds in de toren voorzien van ‘klimaateilanden’. De bestaande vloeren waren daarvoor bij uitstek geschikt. Ze zijn relatief dun (voor de Jackblock-bouwmethode was het gebouw immers zo licht mogelijk gehouden). De vloerconstructie is versterkt met eveneens betonnen liggers. Tussen deze liggers was ruimte voor de klimaateilanden waarin alle voorzieningen zijn geïntegreerd. Om te beginnen kunnen ze – door er koud of warm water doorheen te leiden – zowel koelen als verwarmen. In de elementen zijn ook de verlichtingsarmaturen en de sprinklerinstallatie opgenomen. De integratie in één eiland zorgt ervoor dat de installaties de visuele rust van de ruimten zo min mogelijk verstoren. [70] Ook de kantoorvertrekken zelf brengen, vergeleken bij de oude situatie, een wereld van verschil aan het licht. De gevels zijn compleet nieuw, met glas van vloer tot plafond. Voor deze glazen gevels is een ‘tweede huid’ aangebracht die het mogelijk maakt om ook bij veel wind een raam open te zetten en die meteen dienst doet als zonwering. De tweede huid bestaat uit twee stroken; het aanzien van de hoogbouw heeft er zijn karakteristieke horizontale patroon aan te danken. Onderaan zit bij elke verdieping een borstwering van helder glas. Daarboven is een opengeweven doek gespannen van met teflon bekleed glasvezel. Eerst stelden de architecten voor om de hele gevel – behalve de vides – ermee te bespannen, maar Rijkswaterstaat wilde de mensen achter de bureaus schuin omlaag een letterlijk glashelder uitzicht bieden. [75, 76] Zo’n tweede huid van glasvezeldoek was nog nooit eerder toegepast. Weliswaar is glasvezeldoek al vaker gebruikt in de architectuur, maar dan meestal voor architectonische ‘tenten’, zoals bij de Grande Arche in Parijs. Als tweede huid houdt het weliswaar niet het geluid tegen, maar omdat het doek slechts vijftig procent van het licht doorlaat is het wel een effectieve zonwering. Tegelijk kan men er goed doorheen kijken; de zwarte kleur voorkomt storende reflecties van het licht uit de kantoorvertrekken. Hoewel het doek luchtdoorlatend is, biedt het een doeltreffende bescherming tegen de wind. Achter de mazen van het doek ontstaan namelijk wervelingen die de windsnelheid bijna teniet-

doen. [77] Overigens is de tweede huid van de noordgevel helemaal van glas. Zonwering is daar niet nodig en zoals gezegd zou het glasvezeldoek geen bescherming hebben geboden tegen het verkeerslawaai op de A12. Het met teflon beklede glasvezeldoek van de Duitse firma Verseidag heeft eigenschappen die het als geen ander voor deze toepassing geschikt maken. Het is sterk en vuilafstotend (en kan als dat toch nodig mocht zijn eenvoudig worden gereinigd met een hogedrukspuit). Na uitgebreide proeven bleek het ook goed bestand tegen regen en ijzel. Het doek is zowel op de bovenste verdieping van Westraven getest, als bij het testcentrum Wintech nabij Birmingham, waar met een vliegtuigmotor een storm met windkracht twaalf in combinatie met regen en ijsafzetting werd nagebootst. [78] Het doek wordt strak gehouden door een spanmechaniek dat is bevestigd aan de oorspronkelijke balkons. Het bestaat uit twee buisprofielen waarvan er één met een veer-mechanisme kan roteren.

Interieur Het interieur van het nieuwe Westraven ademt dezelfde koele en rustige atmosfeer als de rest van de architectuur. Naast de natuurlijke verschijningsvorm van veelgebruikte materialen als glas, roestvrij staal en aluminium, is wit de overheersende kleur. Waar het nog nodig werd gevonden iets aan het karakter van een ruimte toe te voegen, kwam daarvoor meestal de vloer in aanmerking. Zo zijn de vloeren in de serres van eikenhout en is de entreestraat geplaveid met Belgisch natuursteen. Ook het kleurenschema van de hand van de Belgische interieurarchitect Kathleen van Zandweghe komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de vloerbedekking. In de toren hebben steeds vier verdiepingen die bij één vide horen een bepaalde kleur gekregen. In de laagbouw hebben het linker- en het rechterbouwdeel elk hun eigen kleur. [71] Voor de inrichting van de kantoren is gebruik gemaakt van standaard kantoormeubilair. Waar daar aanleiding toe was heeft Cepezed zelf interieurelementen ontwikkeld. Voorbeelden zijn de vrijstaande pantry’s op de kantoorverdiepingen en de wastafels in de toiletgroepen. In de hoogbouw is van die toiletgroepen iets bijzonders gemaakt. Vooral de wanden en deuren vallen op. Tussen dubbele glaspanelen is de verlichting aangebracht die zowel de wc’s als de gang aanlicht. De gang is tevens de ontsluiting naar het trappenhuis, dat door zijn geelgroene kleur de ruimte een vrolijk karakter geeft. Ook voor het restaurant en het grand café heeft Cepezed de inrichting verzorgd. Om de restaurantbezoekers op de ‘tweede rang’ een goed uitzicht op het Amsterdam-Rijnkanaal te geven, zijn verrijdbare modules met een verhoogde vloer ontwikkeld waarop een lange tafel en draaibare stoelen zijn bevestigd. [72] In de vides tussen de kantoorvleugels zijn twee lounges ingericht, die ook dienst doen voor bezoekers van het vergadercentrum. De eerste lounge is afgeschermd door een doek dat vergelijkbaar is met het geveldoek van de hoogbouw, zij het dat het in dit geval niet zwart is, maar rood. Die afscherming is gewenst omdat de lounge zich dicht bij het punt bevindt waar de restaurantbezoekers na afloop hun blad wegzetten. De lounge in de tweede vide is heeft een meer open karakter, met lage tafels en stoelen die worden afgewisseld met grote planten-

61


79 Plattegrond van het future center LEF. Rechts boven is de entree vanuit de entreestraat; daar bevindt zich ook de verdiepte foyer. Onder de beide kantoorvleugels liggen de multimediatheaters. De serre (onder) biedt ruimte aan een semi-permanente tentoonstelling. In het midden bevindt zich het auditorium, dat voor algemeen gebruik is en niet tot LEF behoort.

80 Een van de speciaal ontworpen elementen van LEF: een ‘oma-kast’ met op de achterkant een beschrijfbaar whiteboard.

81 Het rechter multimediatheater heeft speciale voorzieningen, zoals een verlaagbare vloer en diverse projectiemogelijkheden.

62


bakken. Dynamische verlichting Een bijzondere voorziening in het interieur van Westraven is de dynamische verlichting. Met dit door Philips ontwikkelde systeem wordt de natuurlijke dynamiek van het daglicht als uitgangspunt genomen om ook het kunstlicht in de loop van de dag te laten veranderen. De achterliggende gedachte is dat het welbevinden – en daardoor ook de productiviteit – wordt bevorderd door de sterkte en de kleur van het licht af te stemmen op het ritme van de biologische klok. Bij dynamische verlichting zijn de intensiteit en de kleur van het licht variabel. Aan het begin van de werkdag, maar ook op het tijdstip dat de beruchte ‘lunchdip’ dreigt, zorgt koel en helder licht voor een activerende werking. Is het tijd om even te ontspannen en tot rust te komen, zoals vlak voor de lunchpauze, dan is er juist behoefte aan licht dat warmer en iets minder sterk is. [73, 74] Dynamische verlichting past goed bij een systeem van flexibele werkplekken, zoals dat in Westraven is gerealiseerd. Bureaus waar geconcentreerd wordt gewerkt kunnen eventueel koele en heldere verlichting krijgen, terwijl elders een wat warmere verlichting mogelijk is die de ontspanning bevordert. De dynamische verlichting wordt zodanig geprogrammeerd dat het licht in de loop van de dag vanzelf verandert. Individuele medewerkers hebben overigens altijd de mogelijkheid om met behulp van een afstandsbediening de verlichting aan hun persoonlijke wensen aan te passen. Het bureau dat bij Westraven is opgetreden als adviseur voor de installaties, Grontmij Technical Management, heeft voor de industrie al het rendement (in termen van productiviteitsverhoging) van dynamische verlichting kunnen vaststellen. Voor een kantooromgeving is dit rendement nog niet in cijfers uit te drukken, maar ook hier wordt een positief effect verwacht. Dynamische verlichting heeft wel een keerzijde. Elke armatuur bevat namelijk twee lichtbronnen om warm en koel licht in de gewenste verhouding te kunnen ‘mengen’. Dit brengt ook met zich mee dat het energieverbruik – en daarmee de warmteafgifte – groter is dan bij reguliere verlichting. Maar in de optiek van de Rijksgebouwendienst weegt dit niet op tegen de verwachte winst in het gevoel van wel-bevinden. Future Center LEF Met LEF beschikt Rijkswaterstaat nu ook over een future center. Een toenemend aantal bedrijven en overheidsinstellingen roept zo’n voorziening in het leven. Ondanks aanzienlijke verschillen hebben al die future centers gemeen dat ze mensen (meestal leden van de organisatie) in een omgeving plaatsen die hen prikkelt om zich op een creatieve en onorthodoxe manier met de toekomst bezig te houden. Het kan verbonden zijn aan het oplossen van een nauwkeurig omschreven vraagstelling, maar het kan evengoed ten doel hebben om bij de deelnemers meer algemeen een open houding tegenover toekomstige ontwikkelingen te doen ontstaan. Sommige future centers zijn speciaal in het leven geroepen voor creatieve en veelbelovende onderzoekers die er vaak jarenlang in verblijven. Het bekende Natlab van Philips is eigenlijk een voorbeeld van een future center avant la lettre. Rijkswaterstaat heeft met LEF een ander soort future center op het oog. LEF richt zich niet op een geselecteerde groep, maar in principe op iedereen die bij Rijkswaterstaat werkzaam is – en eventueel ook op

groepen mensen van buiten het bedrijf. Bovendien duren de sessies er kort – bijvoorbeeld één dagdeel, of één dag. Afhankelijk van de groep deelnemers kunnen de meest uiteenlopende thema’s aan de orde komen. Het kan gaan om grote strategische vragen voor de lange termijn, maar ook om de dagelijkse praktijk van werknemers die zich meestal op het water of langs de weg bevinden. Het future center valt misschien nog het beste te karakteriseren door te benadrukken wat het niet wil zijn: een vergadercentrum. Zo ongeveer alle technieken om bij de deelnemers een creatief proces op gang te brengen zijn denkbaar, maar de manier waarop de meesten gewend zijn om met problemen om te gaan, namelijk erover vergaderen, is taboe. Het gaat er immers om de deelnemers in een ongebruikelijke en zelfs ontregelende situatie te brengen, en vergaderen heeft het omgekeerde effect. Voor de inrichting van LEF ging de opdracht naar het bureau Kossmann.deJong in Amsterdam. De architecten Herman Kossmann en Mark de Jong behoren al jaren tot de meest gerenommeerde tentoonstellingsmakers van Nederland. De opgave voor LEF was een interieur te maken dat niet is gebonden aan één soort gebruik. Voor de ene sessie zal er behoefte zijn aan intieme ruimten voor kleinere groepjes, voor een ander programma is misschien juist een grote open ruimte met uitzicht naar buiten gewenst. De ene groep zal spelvormen hanteren, de andere zal worden onderworpen aan een multimediaal bombardement. De ene groep zal worden geactiveerd, de andere zal eerder tot rust worden gebracht. LEF beslaat zo ongeveer de hele beganegrondverdieping van het noordelijke nieuwbouwdeel. [79] Alleen het auditorium is voor algemeen gebruik (en is niet ingericht door Kossmann.deJong, maar door Cepezed). Overigens zal LEF wel van het auditorium gebruikmaken. Vanuit de entreestraat komen de deelnemers binnen in een foyer-achtige ruimte die ze op hun gemak moet stellen. Meteen links bevindt zich het front office. Rechts ligt de eigenlijke foyer, waarvan de vloer tachtig centimeter lager ligt, met een rondom doorlopende bank. In de entreeruimte vinden we ook de keuken, waarvoor Kossmann.deJong een opvallend ‘gebouw in een gebouw’ heeft gemaakt. De sessies vinden plaats in de ruimten onder de beide kantoorvleugels. Deze zijn in principe open, maar met schuifwanden kunnen op drie plaatsen kleinere ruimten worden gemaakt die akoestisch redelijk afgeschermd zijn. Op sommige plaatsen kan de vloer worden verlaagd om een zitkuil te maken. Van de twee multimediatheaters heeft er één bijzondere voorzieningen, zoals een verlaagbare vloer en verschillende mogelijkheden om te projecteren op de vloer en op schermen rondom. [81] Het andere theater heeft een vaste vloer, maar is wel voorzien van led’s in de vloertegels, die met verschillende kleuren voor bijzondere effecten kunnen zorgen. Doordat de theaters in de vides van de vleugels liggen, hebben ze een dubbele hoogte. Er zijn tal van mogelijkheden om de ruimte in te delen en aan te kleden. Naast de schuifwanden en de projectieschermen kan gebruik worden gemaakt van gordijnen, verrijdbare kasten en diverse soorten verlichting. Verder bestaat de inrichting voornamelijk uit verplaatsbare onderdelen zoals zitelementen, cirkelsegmenten en karretjes voor apparatuur, eten en drinken. Voor de rollen tapijt is een speciale tapijtkar ontwikkeld. De meeste van deze elementen zijn van hout en roestvrij staal en hebben een neutrale vormgeving. De L-vormige zitelementen, die zowel rechtop als liggend kunnen worden gebruikt, hebben zachte kleuren. Met de nodige terughoudendheid zijn er ook een paar

63


82 3d-visualisatie van het kunstwerk van Ned Kahn aan de gevel van de entreestraat.

83 Detail: aan een horizontale draad is in elke maas van het raster van roestvaststalen draden een geĂŤxtrudeerd plastic flapje bevestigd.

84 Proefopstelling van het kunstwerk bij het atelier van Ned Kahn in CaliforniĂŤ.

64


85 3D-visualisatie van het landschapsontwerp van Wolfgang Betz, met het zandkleurige entreegebied en de waterpartij die het gebouw grotendeels omgeeft.

86 In de betonnen rand rond de waterpartij zijn houten zitelementen geĂŻntegreerd.

65


87 Plattegrond van de binnentuinen. Links de ‘witte’ binnentuin die zich opent in de richting van het kanaal. De binnentuin rechts is groener en weelderiger en oriënteert zich op het interieur (de entreestraat en het restaurant).

88 In de ‘witte’ binnentuin is het groen beperkt tot hangplanten in stalen manden die als kroonluchters aan de dakconstructie zijn bevestigd.

66


grappige accenten toegevoegd, zoals een verrijdbare ‘oma-kast’ met op de achterkant een beschrijfbaar white-board. [80] In de serre is een semi-permanente tentoonstelling ingericht. Kossmann.deJong heeft er welbewust voor gekozen om hier geen tentoonstellingspaviljoens neer te zetten, omdat die afbreuk zouden doen aan de architectonische ruimte van de serre, met de beeldbepalende ronde uiteinden van de kantoorvleugels. In plaats daarvan heeft de presentatie het karakter van een installatie gekregen, waarbij thema’s als planning en verandering zijn uitgebeeld in figuren.

Kunstwerk Net als bij de meeste nieuwbouwprojecten van de rijksoverheid was bij Westraven een budget beschikbaar voor een kunstwerk bij het gebouw. Er werd een kunstcommissie ingesteld met vertegenwoordigers van de verschillende diensten van Rijkswaterstaat, de adviseur van het atelier Rijksbouwmeester, de architect en de projectmanagers van Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst. Na zich uitvoerig te hebben georiënteerd selecteerde de commissie Ned Kahn. De Amerikaan Kahn is een kunstenaar en tentoonstellingsmaker die geen geheim maakt van zijn bedoelingen. Zijn werk is voor iedereen te begrijpen. Bijna al zijn installaties laten de krachten en de wetten van de natuur zien. Hij gebruikt daarvoor oerelementen als water, wind, mist, zand, licht en vuur. Een van zijn specialismen is het gecontroleerd opwekken van kunstmatige tornado’s; de grootste en meest spectaculaire was een 23 meter hoge tornado van mist op de Expo 2000 in Hannover. Veel van Kahns projecten hebben betrekking op het laten zien van weerkundige verschijnselen, in het bijzonder de wind. Dat geldt ook voor zijn kunstwerk voor Westraven. De dertienduizend plastic flapjes die aan een constructie boven de hoofdingang zijn bevestigd, zijn doorzichtig en daardoor bijna niet te onderscheiden. Maar zodra een briesje opsteekt ontstaan ‘windgolven’ waarbij de beweging van de flapjes zichtbaar wordt in de reflectie van het licht en de kleuren van de hemel. Een ‘verticaal kanaal’ noemt Kahn het, waarmee hij niet alleen verwijst naar het Amsterdam-Rijnkanaal aan de andere kant van het gebouw, maar ook naar het water dat voor Rijkswaterstaat een van de bestaansredenen is. Het is alsof het gebouw zich verschuilt achter een sluier van water. Het kunstwerk, waarvoor Kahn bij zijn atelier in Californië eerst een proefopstelling had gemaakt, is zes meter hoog en vijftig meter breed. Het bestaat uit een raamwerk van stalen buizen waartussen een raster van roestvrijstalen draden is gespannen, met mazen van 15 x 15 centimeter. Aan de horizontale draden is in elke maas een flapje bevestigd. [82, 83, 84]

Landschapsontwerp Het ontwerp voor de buitenruimte van het nieuwe Westraven, met inbegrip van de binnentuinen, is van de Duitse landschapsarchitect Wolfgang Betz, van het bureau Wes & Partner in Hamburg. Betz heeft Westraven, zoals hij het zelf uitdrukt, geplaatst op een ‘zilveren schaal’ in de gedaante van een vijver die bijna het hele complex omsluit. [85]

Daarmee heeft hij de identiteit van Rijkswaterstaat als ‘watermanager’ willen onderstrepen. Hij ziet Westraven letterlijk en figuurlijk als een eiland dat zich onderscheidt van de stedelijke omgeving, maar daarvan tegelijk een integraal deel uitmaakt. In zo’n situatie komt het volgens Betz aan op het kiezen van de juiste maten. Betz heeft zijn keuze voor een watertapijt rond het gebouw kunnen realiseren, ook al was daar een aanzienlijke verhoging van het budget voor nodig. Wel moesten op enkele onderdelen concessies worden gedaan – zij het niet zozeer om financiële redenen. Zo stuitte het aanvankelijke idee om een deel van de vijver in het Amsterdam-Rijnkanaal te laten steken op onoverkomelijke bezwaren vanwege de veiligheid van de scheepvaart. Ook was het onhaalbaar om het gebied rechts van de hoofdingang bij de vijver te betrekken. Naast de hellingbaan naar het kelderniveau bevinden zich onder het maaiveld zo veel installaties en leidingen, dat de aanleg van een waterpartij te gecompliceerd zou zijn geworden. Om de verwantschap met het water tot uitdrukking te brengen, is hier vervolgens wel gekozen voor eenzelfde tegelpatroon als op de bodem van de vijver. Met zwarte en lichtgrijze betontegels zijn op het oog willekeurige ‘vlekken’ gemaakt. Door dit vlekkenpatroon ontstaat er ook een afwisselend en dynamisch beeld wanneer er geen wolken zijn die zich in het water weerspiegelen. Het water reikt niet helemaal tot aan het gebouw, omdat er ruimte moest overblijven voor een ‘glazenwasserkade’. De randen van de kade zijn van strak en glad prefab beton. Aan de buitenzijde vormt de kade een doorlopende bank, waarbij op verschillende plaatsen houten zitelementen in de betonnen rand zijn opgenomen. [86] Het waterniveau ligt circa veertig centimeter boven het maaiveld, wat de indruk versterkt dat het gebouw op een ‘waterspiegel’ staat. De vluchtwegen over het water zijn simpele bruggen van stalen roosters. Voor het overige is het buitengebied grotendeels bedekt met een zandkleurige halfverharding. De rijweg en het fietspad die vanaf de P+R parkeergarage naar de hoofdingang en de expeditie leiden, zijn van (eveneens zandkleurig) asfalt. Het wegprofiel wordt begeleid door kleine paaltjes. De bestaande watergang aan de oostzijde van het terrein, die langs de parkeergarage loopt, is verbreed en uitgebreid. De delen ten noorden en zuiden van de waterpartij zijn groener van karakter, met grasvelden waarin eiken en populieren staan. Overigens moet aan de noord- en oostzijde rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de gemeente hier ooit een buurtontsluitingsweg wil aanleggen. Hoewel de kans klein wordt geacht dat die weg er ooit komt, is hier toch alvast een zwaardere fundering aangebracht. De openheid en de grote schaal van het buitengebied vormen een contrast met de intieme inrichting van de binnentuinen, die overigens nog steeds forse maten hebben. [87] Omdat het glasvezeldoek een deel van het licht tegenhoudt, is de plantenkeuze in de binnentuinen enigszins beperkt. Uitgesproken zonneplanten, zoals rozen, zullen hier niet gedijen. De beide binnentuinen verschillen nogal van karakter. In de verstilde noordelijke tuin is wit de overheersende kleur, met een bodem van wit asfalt en, in twee grote cirkelsegmenten, wit kunstgras. Vanuit het gebouw gezien levert dat een mooi contrast op met de groene overkant van het kanaal. Het groen is hier beperkt tot hangplanten in grote ‘manden’ die aan het dak zijn bevestigd. [88] Een onvoorziene complicatie bij de aanleg van deze binnentuin was de ontdekking dat het dak van de onderliggende (bestaande) kelder net

67


89 Door de droge montage van prefab bouwelementen is de nieuwbouw zowel demonteerbaar als uitbreidbaar. De wingvloer wordt met een kraan op de staalconstructie geplaatst.

91 Het dak van de serre rust op stalen liggers die met boutverbindingen aan de verjongde stalen kolommen van de kantoorvleugels zijn bevestigd.

90 De standaardverbinding tussen de vloer en de kolom is een geprefabriceerde ‘kapstok’ waaraan de liggers van de vloerconstructie droog (dus zonder lasverbindingen) worden gemonteerd.

68


iets hoger ligt dan de vloer van de naastgelegen serre, waar de binnentuin op aansluit. De oplossing werd gevonden in het optillen van het cirkelsegment, met als resultaat een twaalf centimeter hoog ‘podium’. De zuidelijke binnentuin, die grenst aan het bedrijfsrestaurant, is groener een weelderiger. Hier geen hangplanten, maar klimplanten die langs kabels omhoog worden geleid. De beplanting op de grond is dicht, de beloopbare gedeelten zijn van zandkleurig asfalt. Hier is ook een ronde vijver aangelegd, met een diameter van zeven meter.

Een duurzaam Westraven

te hebben. De inherente energieprestaties van het gebouw zitten hem in voorzieningen als een adequate zonwering (in het bijzonder de tweedehuidgevel van glasvezeldoek) en een slim gebruik van de ventilatielucht voor onder andere de klimatisering van de serres. Voor de verwarming wordt de warmte gebruikt die het gebouw vooral ’s zomers produceert. Die warmte wordt opgeslagen in het grondwater op een diepte van zestig meter. Omgekeerd wordt met het afgekoelde water in de winter op dezelfde wijze koude opgeslagen, die in de zomer weer kan worden gebruikt om het gebouw te koelen. In combinatie met een warmtepomp wordt hiermee op een energiezuinige manier warmte en koude geproduceerd waarmee het gebouw het hele jaar door van een optimaal klimaat kan worden voorzien.

Van het begin af aan is duurzaamheid een leidraad geweest bij de ontwikkeling van het nieuwe Westraven. Dat voornemen heeft succes gehad. Westraven scoort uitstekend op de GreenCalc+-index; dat is een integrale index die de duurzaamheid van gebouwen in een cijfer weergeeft. Door verschillende aspecten van duurzaamheid, die op het eerste gezicht moeilijk met elkaar zijn te vergelijken, te vertalen naar de CO2-emissie, kunnen zaken als energieverbruik, materiaalverbruik en waterverbruik tot één getal worden herleid. Bij een gebouw als Westraven komt de milieubelasting voor tachtig procent voor rekening van het energiegebruik en voor twintig procent van het materiaalgebruik. Voor beide factoren zijn goede prestaties geleverd. Bij de architectuur van Cepezed blijft het materiaalgebruik tot een minimum beperkt. Een voorbeeld zijn de eerder beschreven dunne vloeren in de kantoorvleugels van de nieuwbouw, met een vergaande integratie van installaties en constructie. Dunne vloeren leiden ook tot een gunstige verhouding tussen de bruto- en nettoverdiepingshoogte, waardoor per verdieping minder bouwmassa en minder gevelhoogte nodig is. Ook elders, bijvoorbeeld in de kolommen en de liggers in de serres, is te zien dat het gebouw zo slim in elkaar zit dat de constructie met een relatief geringe massa kan volstaan. De bouwmethode heeft eveneens in het teken van duurzaamheid gestaan. Zo zijn de staalconstructies, zoals dat heet, ‘droog’ gemonteerd. Dat wil zeggen dat er op de bouwplaats geen laswerk meer aan te pas kwam. [89, 90, 91] Ook de prefab betonplaten zijn ‘droog’ naast elkaar gelegd; slechts hier en daar zijn op de bouwplaats nog koppelingen aangestort. Door deze manier van bouwen laten de constructieve componenten van de nieuwbouw zich, als daar ooit aanleiding toe mocht zijn, zonder veel problemen demonteren. Ook alle gevels en binnenwanden zijn volledig prefab en demontabel. Duurzaamheid betekent ook dat een gebouw kan worden aangepast aan veranderende eisen en omstandigheden. De nieuwbouw van Westraven is niet alleen demontabel, hij is ook uitbreidbaar. Zoals gezegd zijn er al voorzieningen getroffen om aan het zuidelijke nieuwbouwdeel nog een vierde kantoorvleugel toe te voegen. Ten slotte waarborgt ook het vrij indeelbare interieur de mogelijkheid om de ruimtelijke organisatie van het gebouw al dan niet ingrijpend te veranderen. Het energieverbruik van Westraven is laag gehouden door de intelligente klimatisering. Daarbij moet worden bedacht dat kantoorgebouwen tegenwoordig meer energie verbruiken voor het koelen dan voor het verwarmen. Bij de totstandkoming van het ontwerp van Westraven heeft vooropgestaan dat in eerste instantie het gebouw zelf zo goed mogelijk moet presteren. Energieverbruikende installaties om te koelen en te verwarmen hoeven dan slechts een corrigerende functie

69


70


71


72


73


74


75


76


77


78


79


80


81


82


83


84


85


86


87


88


89


90


91


92


93


94


95


96


97


98


99


100


101


102


103


104


105


106


107


108


109


110


111


112


113


114


115


116


117


118


119


120


121


122


123


124


125


126


127


128


129


130


131


132


133


134


135


136


137


138


139


140


141


142


143


144


145


146


147


148


149


150


westraven in detail Oorspronkelijke situatie

151


Gebouw voor renovatie en nieuwbouw boven Typische kantoorverdieping onder Begane grond 1 entree en receptie 2 expeditie 3 reprografie 4 keuken 5 restaurant 6 vergadercentrum 7 patio

2 3

1

4 7 6

5

152


Westgevel voor renovatie en nieuwbouw

153


Zuidgevel voor renovatie en nieuwbouw

154


Gevelopbouw voor renovatie 1 in het werk gestorte vloer 2 aangestorte prefab betonnen balkon 3 aluminium kozijn met blank isolatieglas 4 ingestorte IPE voor convectorunits 5 ventilatiekanaal 6 fan-coil unit en kabelgoot 7 glazenwasinstallatie aan rail 8 rookglazen zonwering met stalen stijlen bevestigd

2

1

8

3

7

6 5

4

155


Situatie na renovatie en nieuwbouw 1 rijksweg A12 2 Amsterdam-Rijnkanaal 3 Europalaan 4 Griffioenlaan 5 entreeplein en fietsenstalling 6 hoogbouw 7 laagbouw 8 waterpartij 9 parkeergarage transferium Westraven 10 halte sneltram

5

1

6

2

156


3

10

9

4

8

7

157


Begane grond 1 hoofdentree 2 entreestraat 3 receptie 4 ontvangst, grand café 5 workshopruimten LEF 6 auditorium 275 personen 7 uitgifte restaurant en keukens 8 vergadercentrum 9 bedrijfsrestaurant 10 foyer vergadercentrum 11 witte tuin (‘poetic recreation garden’) 12 groene tuin met terras bedrijfsrestaurant (‘paradise garden’) 13 expeditie en algemene energievoorzieningen (kelderniveau) 14 inrit fietsenstalling onder entreeplein

14

13

1

2 3

5

5

11

6

158


10

8

7

12

4

9

159

10


Plattegrond derde verdieping 1 entreestraat 2 hoofdingang/aorta 3 kantoor 4 vide 5 serre 6 auditorium dak 7 binnentuin (windluw) 8 kunstwerk

8

3

1

2

4 3

6 4

3

5

7

160


3 2

4

3 3

7

5

161


6 4 5

4 4

6 3 4

3 11

4

2

4

1 9

8 7

162


Doorsnede 1 ontvangstruimte 2 vergadercentrum 3 facilitaire afdelingen 4 kantoren 5 vide 6 installaties 7 opslag en archieven 8 auditorium 9 ‘workshop’ruimten LEF 10 keuken en uitgifte 11 windluwe binnentuin

6 4 4

11

4 10

10

2

163

2


1

164


Noordoostgevel (entreezijde) 1 fietsenstalling 2 expeditie en ‘energiegebouw’

2

165


166


Zuidwestgevel (kanaalzijde)

167


Doorsnede over entreestraat en windluwe binnentuin

Doorsnede over auditorium

Doorsnede over nieuwbouwvleugel

Doorsnede over serre

168


8

5 7

9

5

De 76 meter lange entreestraat verbindt de laag- en hoogbouw ruimtelijk en functioneel. De draagstructuur bestaat uit slanke samengestelde kokerkolommen van 8 x 50 cm. De stabiliteit wordt verzekerd door de trapbomen aan de koppen van de trappenhuizen in de laagbouwvleugels. Het dak en de gevels vanaf 3,2 meter hoogte bestaan uit ETFE-luchtkussens die via de kolommen doorlopend op druk worden gehouden. Opbouw gevel entreestraat 1 betonfundering 2 stalen kokerkolom, 8 x 50 cm, tevens luchttoevoerkanaal voor de ETFEluchtkussens 3 stalen kozijn met helder isolatieglas 4 aluminium ventilatierooster 5 ETFE-luchtkussens 6 hoofdtoevoerkanaal ETFE-luchtkussens 7 stalen buis aan kolom voorzien van luchtslang 8 constructieve stalen goot 9 sprinklerleidingen

2

3

4 6

1

169


Tekening met legplan wingvloer en luchtbehandelingskasten

170


2

4

1

5

3

3

7

2

2

3

6

Typische kantoorindeling nieuwbouw 1 hoofdgang (aorta) met transparante gevels t.p.v. stijgpunten 2 kantoren 3 spreekkamer 4 de centrale reprografie 5 lockers en postvakken 6 kantoorbuffer 7 vide (bij dicht vloerveld afdelingstafel en overlegplekken)

171


8

7 9

10

5

4

Opbouw gevel tussen kantoren en serregevel (binnengevel) links 1 wingvloer voorzien van Veltanet voor betonkernactivering 2 stalen buiskolommen, betongevuld, met stalen petliggers 3 holte in vloeren met installatietracĂŠs, waarboven glasvezelanhydriettegels 4 bouwkundige suskast voor overstort lucht met geperforeerd roestvaststalen paneel ten behoeve van de akoestiek in de serre 5 tweeschalige glazen kantoorsysteembinnenwand 6 parallel uitzetraam voorzien van geperforeerde roestvaststalen beplating ten behoeve van de akoestiek in de serre 7 samengestelde stalen kokerligger 80 x 500 mm 8 zonwerend isolatieglas op geĂŻsoleerde stalen goten, waaronder kassendoek 9 ventilatieopening 10 steenwolisolatie en pvc dakbedekking 11 draaibare privacy-lamel en akoestische demping, blank geanodiseerd en geperforeerd aluminium 12 geĂŻsoleerde kanaalplaat en vloerverwarming, afwerking eikenhouten parket 13 vloerholte ten behoeve van ventilatiekanalen en leidingen vergadervleugels 14 verlichting serre in vloerrand rechts 1 serre 2 vergaderruimten 3 foyer vergadercentrum 4 kantoren 5 vide 6 installatieruimten luchtbehandeling 7 retourluchtkanaal vanuit serre

6 2

3 1 14

11

12

13

172


6

7

4

5

4

4

2 3 1

173


Doorsnede 1 foyer vergadercentrum 2 hoofdgang met verhoogde vloertegels voorzien van roestvaststalen afwerking 3 sanitaire ruimte met wastafel van corian 4 hoofdtracĂŠe E, D en sprinklerinstallaties 5 sanitaire groepen en hoofdleidingschachten 6 kantoren 7 vide met overlegruimten 8 installatieruimte met luchtbehandelingskasten 9 zonwerend isolatieglas 10 roestvaststalen meubel tbv koffieautomaten

9

8

7

5

6

2

1

3

10

4

174


Buitengevel kantoren: vloerranddetail en horizontaal detail 1 stalen petligger, brandwerend gecoat 2 wingvloer voorzien van leidingnet t.b.v. betonkernactivering 3 verhoogde vloertegels, glasvezelversterkt anhydriet 4 zonwerend isolatieglas, doorvalveilig 5 uitzetzakraam voorzien van zonwerend isolatieglas 6 sandwichpaneel roestvaststaal, steenwol, wit gecoat staalplaat 7 dichtingsrubber 4

3

5

1

2

6

4

6

7

5

175


7

Opbouw serre gevel 1 betonnen funderingsbalk 2 samengestelde staalkoker 8 x 50 cm 3 aluminium gevelsysteem met thermisch isolerend en zonwerend glas 4 stalen dak met tussen de liggers een plafond van geperforeerd en blank geanodiseerd aluminium 5 zonwerend kassendoek met buismotor 6 luchttoevoer t.b.v. spouwventilatie 7 luchtafvoer t.b.v. spouwventilatie 8 verlichtings- en convectorunit, voeding water en elektra via staalkolom 9 convector en hoofdleidingtracĂŠ

5 4

3

8

6

3

2

9

1

176


Klimaatschema Schema’s met links de wintersituatie, waarbij een convector de koudeval compenseert. Rechts de zomersituatie waar tussen het glas en het neergelaten kassendoek een geventileerde spouw ontstaat. Hierbij kan de serre aanvullend natuurlijk geventileerd worden.

177


178


Overzicht van de staalconstructie van twee kantoorvleugels en een serre De staalconstructie is volledig opgebouw uit geprefabriceerde onderdelen en drooggemonteerd op het werk. Herkenbaar zijn de slanke samengestelde kokers van de serreconstructie en de kapstok structuur van de buiskolommen van de kantoorvleugels.

179


Langsdoorsnede hoogbouw 1 receptiebalie en ontvangst 2 vergadercentrum 3 facilitaire verdiepingen 4 kantoren 5 vide 6 installatieruimten luchtbehandeling 7 opslag en archieven

6

4

5

3 3 2 1

7

180


Plattegronden hoogbouw boven Typische kantoorverdieping 1 lifthal 2 kantoren 3 spreekkamer 4 decentrale reprografie 5 lockers en postvakken 6 kantoorbuffer 7 vide met aangrenzend koffieautomaat en pantry

6

midden Vergaderverdieping 8 foyer 9 vergaderen

1

4

5

2

3 7

onder Begane grond 10 receptie en wachtruimte 11 grand cafĂŠ en ontvangst

1 9

8

11

1

10

181


Doorsnede 1 lifthal in bestaande betonnen kern 2 vide 3 metalen plafond met hoofddistributie installaties 4 bouwkundige lichtlijn 5 samengestelde stalen kokerkolommen, 80 x 500 mm 6 zonwerend isolatieglas 7 klimaatplafonds met geĂŻntegreerde componenten in middenzone 8 bevestigingsconstructie van stalen buisprofielen met helder glasdak 9 samengestelde stalen kokerprofielen, voorzien van gebogen kokerliggers en opengeweven glasvezeldoek, teflon gecoat.

6

5

4 3 1

2

7

9

8

182


11

8

3

7

5

6

9 10

4 1

2

183

Opbouw textiele tweedehuidfaçade 1 bestaande betonvloer 2 bestaand aangestort balkon 3 aluminium kozijn met helder isolatieglas en te openen deel 4 sandwichpaneel ter voorkoming van koudebrug met bestaande balkon 5 stalen hulpconstructie voorzien van verankeringsbussen voor glazenwassersgondel 6 gelaagd en gehard glas 7 aluminium buis met keperprofiel voor bevestigen en spannen van glasvezeldoek 8 PTFE (teflon)-gecoat glasvezeldoek 9 verwarmingsbuis ter voorkoming van koudeval 10 data- en elektra-aansluiting, gevoed via kolom 11 stalen klimaatplafond, dat voor een maximale vrije hoogte tussen de betonnen liggers is geplaatst; inductie-units, verlichting, sprinklers en luidsprekers zijn in het plafond geïntegreerd.


projectgegevens opdrachtgever Rijksgebouwendienst Directie Projecten, Den Haag huurder Rijkswaterstaat: Bouwdienst, Directie Utrecht, corporate dienst en landelijk vergadercentrum. ontwerp architectenbureau cepezed, Delft projectarchitecten Jan Pesman, Ronald Schleurholts

adviseur constructie ABT, Velp adviseur installaties Grontmij Technical Management, Amersfoort adviseur akoestiek, bouwfysica en milieu DGMR, Arnhem kostenadviseur BBN, Houten aannemer Westraven BV, Bunnik (BAM, Ballast Nedam, Homij, Imtech) directievoering Brink Management en Advies, Leidschendam interieurarchitect Outremer, BelgiĂŤ, i.s.m. architectenbureau cepezed, Delft inrichting LEF Kossmann.deJong, Amsterdam landschapsarchitect Wes & Partners, Hamburg i.s.m. Smits Rinsma, Zutphen beeldend kunstenaar Ned Kahn, Los Angeles

bruto vloeroppervlakte 53.000 m2 programma kantoren, landelijk vergadercentrum, future center meervoudige opdracht in het kader van de Europese architectenselectie: april-november 2001 voorlopig ontwerp april 2002 definitief ontwerp juli 2003 aanvang bouw mei 2005 oplevering september 2007 bouwsom incl. installaties, excl. inbouwpakket, gebruikersinstallaties en BTW: oudbouw 27.000.000 euro; nieuwbouw 44.600.000 euro; terrein 4.900.000 euro; kunst 475.000 euro

184


uitgeverij 010

kantoor voor rijkswaterstaat

westraven

westraven kantoor voor rijkswaterstaat

Westraven in Utrecht is een grootschalige combinatie van een bestaand kantoorgebouw en nieuwbouw voor enkele diensten van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in een gebied tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de knooppunten van de A2 en de A12. Het programma beslaat meer dan 53.000 m2 vloeroppervlak en omvat kantoorruimten, vergaderfaciliteiten, een nationaal conferentiecentrum, een communicatiecentrum en het Future Center van Rijkswaterstaat. De bestaande kantoortoren is geheel gerenoveerd en heringedeeld en rond de voet ervan is een langwerpig gebouw van vier verdiepingen verrezen. Vides in de vloeren en geheel uit glas bestaande gevels bepalen in sterke mate de ruimtelijke beleving van het hoogbouwblok. De transparante nieuwbouw krijgt door vides, atriums, serres en binnentuinen een ongekende ruimtelijke kwaliteit. Een revolutionair element van dit door cepezed architecten ontworpen gebouw is de innovatieve ‘tweedehuidfaçade’ van open geweven, met zwart teflon gecoat glasvezeldoek. Het doek maakt het mogelijk ook op grote hoogte zonder windoverlast ramen te kunnen openen. 010