BDW 1505 PAGINA 17 - DONDERDAG 14 JANUARI 2016
“Ik hou natuurlijk ook van Brussel. In Etterbeek is een Italiaans cafeetje dat al heel lang bestaat en waar Italianen en buurtbewoners samenleven. Dat is voor mij Brussel op zijn best, het Brussel van actieve minderheden die de stad van binnenuit kennen en van onderuit vorm geven.”
“We moeten opnieuw snappen wat liefde is en wat je ermee kan doen in je leven. Inspiratie is wat dat betreft voor mij het sleutelwoord”
De paradox is dat geslaagde stadsplanning de gentrificatie met zich meebrengt die een uniforme middenklasse installeert. Moors: “De vraag is of dat zo moet zijn. Armere wijken hoeven toch niet per se ook onleefbaar te zijn? Een half uur na de aanslagen in Parijs was ik aan de praat met een taxichauffeur. Hij behoort tot de klasse van Brusselaars die weinig verdienen maar wel overbelast zijn op heel veel manieren. Hij was totaal van slag omdat hij vreesde dat alle jonge werkloze moslims weer de schuld zouden krijgen.” In je gedicht in het Brusselnummer van Terras voer je ook een taxichauffeur op, met zijn ‘postkoets infotainment’. Moors: “Dat was er een in Leipzig. Taxichauffeurs zijn de ambassadeurs van een stad. Ze kennen de stad en zijn bewoners het best, en behoren dikwijls tot een gemeenschap die je anders niet te spreken krijgt. Daarom stel ik hen ook altijd veel vragen. Want het is vooral het niet-weten dat de grootste wrijvingen veroorzaakt. Het is misschien een utopische gedachte, maar als mensen als hij zich ook zouden kunnen laten horen, dan is er misschien wel een meer vooruitstrevende stad mogelijk. Maar het is moeilijk om mensen die lang in de verdrukking hebben gezeten te laten praten. Brussel is ook een stad waar veel mensen zich gestigmatiseerd voelen: werklozen, migranten, pendelaars (lacht).” Het gedicht gaat dus niet integraal over Brussel. Moors: “Het gaat over Leipzig en Berlijn en ook een beetje over Brussel, maar dat maakt niet zoveel uit. Een gedicht is voor mij meer sowieso meer een intuïtieve dan een reële plek. Het gaat over een stad. Ik ben het gedicht begonnen in Leipzig. Daar komt het beeld van de tram en de ‘suïcidale voorbijgangers’ vandaan. Als je in een vreemde stad het station uitkomt, loop je altijd het gevaar om meteen onder een bus of tram te lopen omdat je niet weet vanwaar ze komen. Ik heb het gedicht afgemaakt op de dag dat ik het vluchtelingenkamp in het Maximiliaanpark zag.” Het is voor literaire tijdschriften niet vanzelfsprekend om het hoofd boven water te houden. Is het dan een soort statement om voor nY te werken? Moors: “Het is juist een cadeau, een voorrecht. Omdat je als schrijver met andere schrijvers kan samenwerken, ze kan uitnodigen om iets te maken en ze daar ook voor kan betalen. Een tijdschrift is ook de plek om jonge schrijvers te publiceren en een beleid te voeren: welke literatuur vinden we interessant? Welke onderwerpen willen we aansnijden?” Mogen we binnenkort nog een nieuwe roman of dichtbundel van je verwachten? Moors: “Ik ben klaar met een prozaverhaal dat eerstdaags zou moeten uitkomen bij Het Balanseer. Het is een verhaal waar ik lang aan heb gewerkt, maar dat toch niet zo heel lang is geworden. Wat ik heb geschreven heeft de vorm gekregen van een leerboekje, mijn minibijbeltje over de liefde. Ik heb het gevoel dat de samenlevingsstructuren waar iedereen mee leeft dringend aan verandering toe zijn. Gombrowicz schreef al dat mannen en vrouwen zozeer in hun rol zijn opgegaan dat hun karikaturen schade veroorzaken. Dat moeten we in vraag durven stellen zonder de mislukte experimenten van de jaren 1960 en 1970 over te doen. We moeten opnieuw snappen wat liefde is en wat je ermee kan doen in je leven. Inspiratie is wat dat betreft voor mij het sleutelwoord.”
Dichteres Els Moors: “Het Beursgebouw en De Brouckère mogen ze wat mij betreft afbreken.”
© IVAN PUT
Michaël Bellon