Brabants Magazine nr. 36

Page 1

Brabants

Kwartaalblad over Brabanders en hun taal

Jaargang 9, nummer 4, maart 2023
van de Wetering Lofdichten op dialect Brabants boekske gered
Maartje

Brabants nummer 36 Inhoud

3 Van de redactie

4 Cor Swanenberg: Maartje van de Wetering, een aanstekelijk multitalent

6 Van de redactie: Het Brabants boekske is nog springlevend, evenals de Brabantse dialecten

8 Jan Luysterburg: Tradities in Brabant. 75 jaar Brabants Heem

11 Ton van den Bergh: De avonturen van Rommelkruid en Nagelgruis

12 Ed Schilders: We zèn frêet op ons èège!

19 Piet Heerkens s.v.d.: Veurwoordje

19 Cor Swanenberg: De taol van toen

19 Thieu Sijbers: In d’èige taol

8 Van de redactie: Kouwe kermis. De winnaars

9 Onder redactie van Ed Schilders: Spraak-beelden

13 Junt: Veurjaor

14 Gerard Schalkx: Liempd sprak door Roger van Laere

20 H.A. Sterneberg s.j.: Vurreej

20 Jan Steenbergen: Moedertaol

20 Jan Luysterburg: M’n èège taol

20 Frans Hoppenbrouwers: Taol

21 Cees Robben: …Ik praot nie freet…

21 Riny Boeijen: Toal

15 Diel Feijen: Het Buuls Memoryspel

16 Piet van den Akker: Anton van Duinkerken en Scheut

22 Jan Strick: Acht vrouwen

23 Henk Janssen: Onze-LieveVrouw van d’n Hèlligen Eik

10 Jan Luysterburg: Waarvan Acte!

18 Cor Swanenberg: Brabants lof. Ode aan ons eigen dialect

24 Wim van Gompel: Graord van Jan Geukes Girt: afkomst in bijnamen

25 Riny Boeijen: Wè zin ie nou?

Brabants nummer 36 - maart 2023

26 Nico van Kruisbergen: Trio Houdoe, ruim veertig jaar actief

Brabants boekske

We schreven het al eerder: de Brabantse dialecten krijgen maar weinig aandacht en waardering in de media. Onze moedertaal wordt vaak afgeschilderd als minderwaardig, uit de tijd en ten dode opgeschreven. Hoe wetenschappers als Jos Swanenberg en Kristel Doreleijers ook aantonen dat de dialecten en streektalen weliswaar veranderen maar niet verdwijnen, men blijft somberen over de toekomst van de dialecten.

Het gevolg is dat aan de beoefenaars van de schrijfkunst steeds minder podium wordt geboden als zij volharden in het schrijven, dichten of zingen in hun dialect. Een duidelijk voorbeeld is het Brabants boekske, dat na zeventien edities dreigde te verdwijnen. Te verliesgevend, te weinig afzet, jammer maar helaas.

27 Harold van der Burgt: Prôt oew ège taol

28 Jos Swanenberg: ’n Klèin kat: bijvoeglijke naamwoorden in het Oost-Brabants

29 Johan Boenie: Woensdrechtse woordjes: broek en em

30 Yoïn van Spijk: Zo’ne groote vuurbal, jonge! Dialect op televisie

32 Willum Schriemer: Ik wil nog altijd vort

33 Jos Swanenberg: Hein Augustijn is van hier. Nieuw streektalenproject

33 Jacques van Gerven: Plat praote

34 Hás van de Zande: De wirreld en 't wijwòtter

35 Luisterbox 36

35 Toine Nooijens: Sus van de Mjister…

35 Colofon

36 Prent van Robben

In het geval van het Brabants boekske werd de teloorgang echter door een aanzienlijk deel van de bevolking niet aanvaard. Tal van vrijwilligers boden zich aan om het voortbestaan van deze unieke serie mogelijk te maken, als hulp bij de organisatie, als auteur, als redacteur, als vormgever, als illustrator, als verslaglegger, enzovoort. Toen ook nog uitgeverij Minerve Pers aanbood om de factuur van de drukker te betalen en het risico te aanvaarden dat ze dit bedrag niet volledig terug ontvangt, waren de achttiende editie en de Willem Ivenprijs gered.

Aan ons allen nu de schone taak om ervoor te zorgen dat ook deze editie niet de laatste is. Uiteraard door het nieuwe Brabants boekske aan te schaffen. Liefst meerdere exemplaren, want het boekje is niet alleen waard om te worden gelezen en herlezen, het is tevens een prachtig en betaalbaar cadeau voor vrienden en relaties die ook hun dialect hoog hebben staan.

De redactie van Brabants hoopt in elk geval nog vele jaren te kunnen samenwerken met de redactie van het Brabants boekske, omdat beiden dezelfde doelstellingen en idealen koesteren. Onze Brabantse dialecten moeten niet worden vertrapt en vergeten, ze moeten worden vastgelegd, doorgegeven en gepromoot.

De teloorgang van dialect werd overigens al bijna een eeuw geleden aangevochten door de Brabantse dichtende ‘dialectpaters’ Sterneberg en Heerkens. Sindsdien hebben tientallen dichters en zangers uit onze provincie de ‘strijd’ voortgezet. De neerslag daarvan zult u kunnen lezen in deze en komende edities van Brabants

De redactie is zeer ingenomen met de nieuwe rubriek Wè zin ie nou? van Riny Boeijen.

Brabants nummer 36 - maart 2023
VAN DE REDACTIE

We zèn frêet op ons èège!

Hij heet dan wel Kees Kruik, en uiteraard is hij een nazaat van een of andere Tilburgse ‘kruikenzeiker’, maar als karakter is hij altijd en overal herkenbaar. Veertig jaar geleden begon hij als klèèn mènneke, zoals hij het zelf zegt, zijn leven in het dagblad dat toen nog Het Nieuwsblad van het Zuiden heette. Krantenlezers in Tilburg en omstreken herkenden zich in hem, en Kees werd razend populair.

Eind 2022 realiseerde Kees Kruik zich dat hij in januari 2023 zijn veertigste verjaardag zou gaan vieren, en dat leek hem een goed moment om zijn eigen beeldbiografie samen te stellen met behulp van zijn in Enschot geboren geestelijke vader, illustrator en kunstenaar Luc Verschuuren. Het resultaat werd een groot en mooi vormgegeven boek, De Kees Kruik Kronieken. Daarin krijgt de lezer een overzicht van dat papieren leven aan de hand van de stripcartoons die in de Tilburgse kranten verschenen. Maar ook de stripalbums waarin Kees de hoofdrol speelde, komen aan de orde, net als het minder bekende publiciteitswerk in de vorm van kalenders, affiches, en stickers voor de gemeente Tilburg, milieu-organisaties, carnavalsverenigingen en ondernemingen. Kees is cynisch, een beetje ijdel, recht voor zijn raap, maar ook nuchter, relativerend, en met gevoel voor zelfspot. Die combinaties leveren de humor op. In de korte krantenstrips komt die rol van de wat mopperachtige Tilburger het best tot zijn recht en tot een lach. Tegelijk was – en is – Kees Kruik echter ook een trotse Tilburger. Toen Het Nieuwsblad werd omgedoopt tot Brabants Dagblad en aan Kees vroeg een klein geschenkboekje te maken als cadeautje voor alle abonnees, deed Kees dat in de vorm van een gedicht over de iconische lindeboom op het Heuvelplein. De inhoud daarvan is volledig weerge-

geven in De Kees Kruik Kronieken. Een door mij gemaakte vertaling daarvan in het Tilburgs dialect verscheen in Brabants, jaargang 5, nummer 3 (december 2018). In het boek blijkt ook dat Kees een bekwaam dialectspreker is. Jarenlang speelde hij een prominente rol op de voorpagina van de carnavalskrant van ’T Nuuwsblad. In die prenten liet Luc Verschuuren hem dan op typische wijze het carnavalsmotto van dat jaar uitbeelden. Dergelijke prenten verschenen ook in zwartwit als kleurplaat voor de jeugd, met teksten als Mokt oew èège nie sappel (Maak je niet druk), We zèn frêet op ons èège! (We zijn trots op onszelf!) en Kwaansele zô sund zèèn! (Verspillen is zonde!). In zijn krantenstrips gaf Kees Kruik vrijwel altijd zijn nuchtere kijk op actualiteiten, Tilburgse en landelijke. Na al die jaren is die kijk nog steeds niet verouderd.

De Kees Kruik Kronieken verscheen bij uitgeverij

Wobbel – ISBN 97 890 90 366 081

12 Brabants nummer 36 - maart 2023 ED SCHILDERS

Veurjaor

As in ’t veurjaor de dâg langer wèren, de bloesems alles wer kleur gèven en de buuëm greun zien, dan duut dae iets mej de meensen. Dae is neet iets neejs van tiggeworig, maer dae is altiêd al zoe gewist. ’t Liekt wel asof óch de meensen openbluijen. Ze komen hun hoêzen oêt en gôn in d’n hoof werreken. De vröllie rûumen hun weenterklieër op en loeëpen in open kledjes roond. Wa eech dan óch altiêd zeej gebeuren, is dae veul verieënigingen en clubs dan aen alle meensen willen laoten zeen worum ’t zoe fantasties is wa dae zillie allemaol kunnen en doeën. Onder de nâm van toernooien, optredens en clubfesten proberen ze zoeveul meugeluk meensen te trekken die nao hun keunsten komen kiêken of luusteren of zêlfs mejdoeën. Neturluk stet er dan óch ’n gröte biertênt. Want dao is ’t mestal écht um te doeën. Behalleve bier kunde dao óch friet en frikkedêllen en hamburgers en miêr van dae spul koeëpen. Van unne kilomèter vaer ruukde ’t frietvet al. En vur de jóng zien er neturluk springkussens. En as dan ’t verieënigingsfest is âfgeloeëpen bliêven er gewoonluk nog ieën of twieje töffelkes mej zaote manskèrels en aongeschoten vröllie over. Ze lachen zich um niks kapot en wieëten op gen stukken nao hoe laot ’t dan al is. Ze zien allemaol blij, vural de penningmester van de verieëniging. Wa dae eech óch altiêd moi vin, is daeter in dizzen tiêd óch dikwuls families bie mekaor komen. Breurs en zeusters die mekaor ’n jaor lang nemmer gezeen hêmmen, en dae vural zoe willen laoten. En as ze mekaor dan goeiendâg gezigd hêmmen en de koffie mej vlaoi stet opgedind dan begint ’t gezwêts. Dan vertellen ze hoe geweldig goe dae ze ’t vur mekaor hêmmen. Die mej pensioen zien haelde er zoewe oêt. Die zien zoe broên as ’n rotte pèr. Die hoeven niks ânders mer te doeën as wa roond fietsen. Wel op unne fiets mej unnen akku ónder de pakkedrâger, ânders wèren ze muj. En neturluk vinnen ze allemaol dae iederieën in dae jaor wer fleenk wa awwer geworen is. Verschillende manskèrels zien kaol aen ’t wèren. Neturluk proberen ze dae op allerlei manieren te verstoppen, maer dae makt ’t allieën maer treuriger. Maer dao wurt neturluk ne over gepröt, want ’t moet vural gezellig zien. En geliêk hêmmen ze. Laoten we ’t toch gewoon zeggen zoeas ’t is: Ieder hit zat aen zien eigen geduuike. En ’t

lèven geft vórt weinig tiêd um ’n bitje gezellig bie mekaor te komen. Daorum vin eech ’t zoe moi daeter in sómmige families iemed is die zigt: laoten willie op ennen dâg per jaor mej ós allemaolen bie mekaor komen. En mestal is dae dan in dizzen tiêd van ’t jaor. Dao zien verschillende soorten familiebie-ieënkomsten. Dao zien óch families wo dae allieën de breurs en zeusters mej hun aongetrouwden sâmenkomen. Die mâken ’n fietstochje van tweentig kilomèter en viêf terrassen en dae is ’t dan. Maer de moiste bie-ieënkomsten zien toch wel wo dae, behalleve de breurs en zeusters, óch de kinder en kleinkinder sâmen komen. ’t Hieël zooike bie mekaor! As er al wa bakken bier door zien en de zoeveulste flês wiên is opengetrokken, dan kan ’t gebeuren dae de familie get zingen. ’t Is altiêd dezêlfde die dao mej begint. ‘Daar bij die molen’, succes verzekerd! ‘Altijd is Kortjakje ziek, ’t zal wel komen door de rimmetiek’. Iederieën zingt mej en de sfeer get umhoeëg. ‘Hoeperdepoep zat op de stoep en liet er eentje vliegen’. Ze komen nemmer biê! ‘Ik heb een potje met vet al op de tafel gezet’. Ze hawwen ’t maer aemper druuëg. En dan is ’t zoevaer dae ze moppen gôn tappen. De vröllie duun dan nêt of ze ’t schandaolig vinnen, maer genieten nog mier van die voêl moppen as de manskèrels. Op die bie-ieënkomsten haaje óch altiêd dae iederieën, mej ziene telefoon, foto’s get maken. Eech moet dao niks van hêmmen. Eech vin dae meensen die overal maer foto’s mâken te deecht biê mich komen. Toen de âw vrouwen vreuger joonk en moi wâren, woren er gen foto’s van hun gemakt. Now ja, ieën. De urste communiefoto. En now wil inens iederieën mej oma op de foto. ’n Vrouw van boven de fieftig wil echt neet dae hur gezeecht van leenks nao raechs, in kleur, vol op de foto kumt en zeker neet terwiel ze hurre moond wagewiêd open hit umdae ze ‘Perdeblomer in de zomer’ aen ’t zingen is. En ieder jaor is er op ’t ind van ’t fest unne barbekjoe. Dae’s altiêd en overal. Ozze Sjang hit veul moeite mej knâuwen, soms bliêven zien tân in dae vles vâst zitten. Ozze Sjang zigt dae fleenk wa kâwwe zjenèver zien tân wer los kunnen kriêgen. ’t Is ongepermeteerd!

< In het dialect van Budel >

Brabants nummer 36 - maart 2023 13 JUNT

Brabants lof Ode aan ons eigen dialect

Vorig jaar schreef ik op verzoek voor Brabants

Erfgoed een getuigenis met de titel Dialect als basis en zegen. Daarin probeerde ik te beschrijven hoe levensbepalend ons Brabantse dialect voor mij is geweest. In een eerder artikel voor dezelfde instantie had ik al over De skónste taol van hil de wirreld gesproken en dat stuk afgesloten met: ‘Voor mij is mijn eigen dialect altijd de taal van mijn hart gebleven. De taal die ons moeder ons leerde, gebruiken we nog steeds als kinderen onder elkaar en dat zal zo blijven. De oudsten in mijn generatie zijn al weggevallen, maar de spraak van onze jeugd is voor immer verbonden aan de warmte van ons oude nest. Het is de enige taal waarin ik me helemaal thuis voel. Het is onze oertaal waarin we lachen, janken en zingen, waarin we voelen, denken, dromen en dichten.’

www.brabantserfgoed.nl/page/14615/cor-swanenberg-over-de-rol-van-dialect-in-zijn-leven Het lijkt wellicht wat zwaar aangezet, maar het heeft voor mij werkelijk zo uitgepakt. Er is, afgezien van vrouw en kinderen, weinig in mijn leven waaraan ik tot op vandaag meer plezier beleefd heb dan aan mijn Brabantse thuistaal. Ik schrijf erin, ik schrijf erover, ik vertel en zing erin en ik leer er nog steeds meer over. Toen Jan Luysterburg een paar maanden geleden zijn gedicht M’n èège taol toestuurde aan de redactie van Brabants, was er behoefte aan een thema waaraan een groter artikel verbonden zou kunnen worden. Meteen werd het idee voor Brabants lof geboren, want mooie gedichten en liedjes over het eigen Brabantse dialect zijn er meer, dacht ik.

Overvloed

Ik wist zeker dat Brabants volksdichter bij uitstek, Piet Heerkens, zijn hart meermaals gelucht had in en over zijn eerste moedertaal en ook dat Thieu Sijbers en Frans Hoppenbrouwers dat ooit deden. Ik had me zelf zo’n dikke veertig jaar geleden al eens in versvorm aan dit onderwerp gewaagd. Ik moest tevens denken aan de herkenningsmelodie Moedertaol van Jan Steenbergen op de site van ’n Lutske Brabants en ging op zoek naar meer zuiver sentiment, gevangen in eigen volkse taal. Ik vroeg Ed Schilders, Jos Swanenberg en Piet Pels om

hulp. Hun reacties waren enthousiast en overstelpend. De door Ed bezorgde illustratieve prent van Cees Robben uit 1961 was bijzonder welkom.

Er blijkt veel meer te zijn dan ik me aanvankelijk realiseerde en lang niet alles kan in één aflevering mee. Dat komt mooi uit; ik wil immers graag een thema met vervolgafleveringen.

Vervolgserie

In de eerste aflevering wil ik me beperken tot bestaande gedichten en liedjes. Een mooie bijkomstigheid is dat in het repertoire van Trio Houdoe ook een aardig lied zit over dit onderwerp, geschreven door Harold van der Burgt (zie pagina 27).

We wilden chronologisch verantwoord openen met de dialectverzen van de jezuïet Sterneberg en Piet Heerkens, de ‘dialectpater’ van het Goddelijk Woord. Beide geestelijken schreven bijna een eeuw geleden poëtische hartenkreten die aan de basis van ons Brabants lof moeten staan. (Verderop laten we de chronologie varen en voegen eigentijdse creaties toe, ook met het oog op de luisterbox.) In de eerste aflevering wil ik me dus beperken tot een mengeling van de oudste gedichten en liedjes en enkele recente creaties.

Tilburgs

Piet Heerkens kwam in 1938 met een heuse Oproep, zoals we in de volgende editie zullen zien. Hij staat aan de basis van de roem die de Tilburgse taol wordt toegedicht; ook Lechim, Piet van Beers, JACE van de Ven en Rolf Janssen lieten zich niet onbetuigd. Maar er bleken gelukkig door heel de provincie gedichten en liedjes in en op de moedertaal gemaakt te zijn. Het is nu de bedoeling dat er zeker vier afleveringen van dit soort Brabants lof volgen in de komende edities. Brabants heeft gelukkig een creatieve achterban. Daarom herhalen we graag Heerkens’ oproep aan de lezers ‘om in ’t litterair plantsoen plat-eweg d’r best te doen, och, wè zu’t er lekker klinke!’

Ik hoop op veelzijdige inbreng zoals bij het voorgaande succesvolle thema van de Brabantse limericks.

18 Brabants nummer 36 - maart 2023 COR SWANENBERG

VEURWOORDJE

Mijn moedertaol

dè-d-is de taol zoo a’k ze vong van moeders tong toen ze nog kenderliekes zong! De schoonste taol van heel de weereld!

Hoe zuut ’n vremde tong ok meerelt, ’t is erm en kaol a’k heur mijn moedertaol!

Mijn moedertaol

dè-d-is de taol zoo as ze zingt en sproeit en springt as ze van aawe lippe klinkt!

Ik heb in duuzend vremde monden nog noot zo schoone taol gevonden as, erm en kaol, mijn werme moedertaol!

Mijn moedertaol

dè-d-is de taol waor ’k mee genucht in zing en zucht en, och, zo locht men hart in lucht! En moet ik soms al deftig praoten, ik zee wir blij a’k lós kan laoten en aosem haol in d’eige moedertaol!

< In het dialect van Tilburg > Uit Den örgel, 1938.

DE TAOL VAN TOEN

Klikken heette hier klètse, veel weggaan was er rètse Het erf was b’ons de misse, blauw’irissen wel lisse

De wc was toen nog pleej en ge slibberde als je gleej

Opschieten was avveseere, weggaan was ’m smeere Een meisje was ’n durske, ’n snuutje wel ’n kuske Slecht eten heette pitse en overgeven kitse

’n Hen was hier ’n tiet en peej heett’ er de biet. Tamme dieren waren zeeg, niet-zwanger vee was leeg Windhalmen waren skomme, en melk was b’ons de romme

Karnen was er kaorze, brommen heette haorze Bij veel herrie ‘krul ’t ’r.’ Praat je onzin, dan lulde d’r. ’n Deuk was hier ’nen duts en Nederlands wèl èrg… gruts!

< In het dialect van Rosmalen >

Uit Krèk wè’k wó, 1979

IN D’ÈIGE TAOL

Ik trek langs dùrpe en lang steje hier in Brabant gère rond. ’k Zing van naw en van’t verleje, ’t wel en wee, dè ik er vond. En geworteld in deez’ streke, haauw ik er nog aalt’ òn vaast, um de taol te blijve sprèke, die van hous out bè me paast.

Ès ge in die taol vuult trille iet van oewen èigen aord, kan-de hòst nie anders wille, dan dè zoiet blijft bewaord. Dòrum blijf ik gèèr nog zinge, buurten in vertröuwden trant over mensen, over dinge van ons èige Brabants land.

Ès zon lèkker lousterlieke van ’nen dùrpsen troebadoer blijheid brengt vur bèij ’n bietje bè d’n bùrger en d’n boer, lòt ’t dan mar diedel-deine wijdweg van de ‘Hit-parade’. ’t Zal èiges mense vijne die ’t pruuve, zo gezeed…

Speule trekzak en gitare simpele accoorde, rijg ik daorop òn mekaore simpele woorde, groeit er ’n lieke, ’n melodieke, wòrin die taol dan wordt geëerd, die’k van ons moeder heb geleerd. En in dè lieke, dè melodieke komt wè vur goewd vort leek vurbij, dan gòndeweg wir dichterbij!

< In het dialect van Nijnsel >

Muziek: Thieu Sijbers

Van de lp Geworteld in ’t zand, 1983 Ook gepubliceerd in Klink klaor klank, 1995.

Brabants nummer 36 - maart 2023 19 PIET HEERKEN S.V.D. (1897-1944) COR SWANENBERG THIEU SIJBERS (1924-1998)

Acht vrouwen

As klein manneke was ik jaloers op meiskes. Ik zag al vroeg da die voordele hadde. As meiskes ’n bal kwijtraakte, waren er altijd jongens die over de schutting klommen om hem te hale. Ware meiskes bang voor ’n kwaaie hond, waren er altijd mannelijke stoerpoetsers die ’t oploste. Ongeveer vanaf mijn nozemperiode begon ook ik de vrouwelijke schroom en bevalligheid te bescherme. Puur vanwege de sjans natuurlijk…

Ik groeide op tussen acht vrouwen: zeuven oudere zussen plus ons mam.

As iemand het petticoattijdperk oit heeft verafschuwd, ben ik ’t wel. Altijd uitkijke of er geen zusse de trap afdaalde, want je verdween volkomen onschuldig onder de rokke. Ook was ’t voortdurend uitkijken da je nie in rondslingerende nylons, weckringe, step-ins of step-outs ‘verstri(c)kt’ raakte. Er stonde ook altijd emmers in ’n donker hoekske, mysterieus meej handdoeken afgedekt. Ik bleef ons mam vrage waor die voor diende, maar ze bleef Oost-Indisch doof.

Ik maakte thuis elke modegril mee, ook de minirok. Van één lapke stof voor ’n normale rok werden er ineens drie gemaakt. Mijn brave oma vond ’t nogal gewaagd. Ze waarschuwde: ‘Kijk maar uit, want ge kijkt zó in de nok van ’t circus!’

Al snel heerste ’n blaasontsteking-epidemie in Nederland. Behalve bij mannen… ’t Ergste van die acht vrouwe ware die spuitbusse meej haarlak. As mijn zusse ginge danse, moest eerst ’t haar worden opgeharkt tot ’n soort hooiberg. Meej eng wapentuig: de toupeerkam. Wat daarna de trap afkwam, leek wel ’n suikerspin. Diezelfde weeë kermisgeur waor ik allergisch voor was. Na ’n knetterende knuffeldans had ik altijd last van m’n luchtwege.

Sportprogramma’s op tv kon ik vergete. Eindeloze afleveringe Peyton Place, meej de knappe zwijmeldokter Rossi, hadde voorrang. En natuurlijk Bonanza, waorin feel-goodcowboys schitterde as Adam en Little Joe. D’n dikken Hoss was altijd de klos! Steggele meej ’t vrouwvolk had gin zin, omdat ik altijd alleen stond. Gewoonlijk waren ’t ook vrouwenonderwerpen as mode, Adamo, en hoe je van je puistjes afkwam. Douche moest sowieso doordeweeks: in ’t weekend was je kansloos!

Door de jaore kwam ’n complete legereen-

heid aan vrijers over de vloer. Ons vader was benauwd dat ’n dochter bezwangerd zou rake van zo’ne voorbijganger en vond ’t veiliger as vrijers bij ’n tante gingen slapen. ‘Ge moet de kat niet op ’t spek binde,’ was zijn zestiger-jaren-credo.

Na 25 jaar ‘overheersing’ kwam ook ík op huwbare leeftijd… en ben gelukkig getrouwd. Mijn voorliefde vur vrouwe bestaot nog altijd. Hoe kan ’t anders meej acht vrouwen in huis?

Dan zou je denke: ’n gewaarschuwd man telt voor drie… mar mijn schoonfamilie werd opnieuw ’n vrouwenbolwerk: zeuve meide, inclusief ’n redelijk meegaande schoonmoeder. Ik zou ze nie kunne misse maar ben wel veul slimmer en mondiger as toen.

En nóg belangrijker: we hebbe ruim op tijd ’n verbond geslote meej zes zwagers… en gebruike schoonvader as onderhandelaar en bliksemafleider!

< In het dialect van Maarheeze >

Illustratie: Jan Strick

22 Brabants nummer 36 - maart 2023

Onze-Lieve-Vrouw van d’n Hèlligen Eik

Op 30 december jongstleden organiseerde PSV een zogeheten Oudjaarsevent (’n aauwjaorsfisje). Onzen èigen Björn van der Doelen maakte er in een filmpje op de website van PSV reclame voor. Op z’n Brabants. Met ondertiteling. Het getuigt van zekere humor als je daarin houdoe met dat afschuwelijke doei vertaalt. Een vriend van me en ik – met seizoenskaart – zijn uitgesproken fans van PSV. Zo’n extra ‘event’, waarbij PSV het gaat opnemen tegen AC Milan, willen we natuurlijk niet missen (uitslag 3-0, zónder Gakpo, alhoewel de Oosttribune ‘Co-dy Gak-po, Eind-ho-ve-naar’ blijft scanderen). Beiden wonen we buiten Brabant. In Leiden en in Hilversum. Door de jaren heen zijn we bedreven geraakt in het combineren van onze bezoeken aan Brabant. Verder zijn we beiden als expats met enige nostalgie behept en hebben we gezamenlijk ook nog eens twaalf jaar seminarie-ervaring op de kerfstok. Als je naar een ‘event’ gaat (het woord alleen al…), dan ligt het haast voor de hand dat je eerst een bezoek brengt aan Onze-Lieve-Vrouw, Troosteres der Bedrukten. Wij dus op die grijze, natte decembermiddag naar ’t kapelleke van d’n Hèlligen Eik in Oirschot (Proosbroekweg 11).

In een bocht van het meanderende riviertje De Beerze, een paar kilometer ten westen van Oirschot, staat in een schitterend natuurgebied de bijzonder fraaie kapel. Van de parkeerplaats naar het heiligdom lopend, raken we al meteen in gesprek. Een jonge vrouw vertelt ons dat ze zojuist noveenkaarsen heeft gekocht om die thuis te branden. Vanaf dat moment hebben we gedurig aanspraak. Met een buurtgenoot, een echtpaar dat uit Goirle is komen fietsen, een man met een hondje die ons de kruisweg wijst, en een meneer uit Oirschot (Gullie moet mar ’s mi René Meeuwsen van de Spoordonkseweg gòn buurte; die is hierover ’n boek òn ’t schrijve). We komen te spreken over de geschiedenis van de kapel, de intenties waarmee men gekomen is, de gebrandschilderde ramen, de natuurstenen kruisweg van Mari Andriessen die buiten de kapel door de bosschage slingert, de vele tientallen brandende noveenkaarsen. In de kapel zijn we vanzelfsprekend pelgrims en steken we in de gewijde stilte ook een kaarsje aan. (Nou vooruit, dit is geen plek om te jokken, ook eentje voor PSV.)

Volgens een legende spoelt begin 1400 een Mariabeeldje aan op de oever van het riviertje De Beerze. In een variant van die legende drijft

het in de beek, ja zelfs stroomopwaarts. Het wordt, zo wil het verhaal, door herders gevonden en in de holte van een eik geplaatst. Boeren en herders vereren het daar en zeggen er hun gebeden. Na enige tijd wordt het beeldje naar een kerk in een nabijgelegen dorp gebracht. De volgende dag staat het echter op wonderbaarlijke wijze weer op de oorspronkelijke plek in de eik. Het is het begin van een Mariaverering die tot op de dag van vandaag voortduurt. Aanvankelijk wordt er bij de eik een houten kapel gebouwd, maar in 1606 laat kanunnik Jan Daems van Nunen de eerste stenen kapel bouwen. Ruim veertig jaar later wordt die in opdracht van de Staten Generaal weer afgebroken. Op de oude fundering verrijst vervolgens in 1854 op initiatief van de Oirschotse parochie een nieuwe, eenbeukige stenen kapel. In 1907 wordt deze kapel vergroot en wordt de ingang verfraaid met vier zuilen, die daarvoor (sedert circa 1500) in het oxaal van de Oirschotse Sint-Pietersbasiliek stonden. De kapel, die als rijksmonument geregistreerd staat, heeft daarmee de huidige, fraaie en uitnodigende vorm gekregen. Intussen is het wel zo dat het Mariabeeld met kind een replica is. Maar aan het bezoek van deze bijzondere plek doet dat niets af. Het is haast verbazingwekkend hoe druk het er is. Er worden dagelijks vele tientallen noveenkaarsen gebrand, waarmee duidelijk is dat de devotie voor Onze-Lieve-Vrouw, Troosteres der Bedrukten, na ruim zeshonderd jaar springlevend is.

Brabants nummer 36 - maart 2023 23
JANSSEN
HENK

Graord van Jan Geukes Girt: afkomst in bijnamen

In mijn jeugd werden bijnamen in Reusel nog volop gebruikt. De meeste autochtone Reuselnaren hadden een bijnaam. In ruim tien procent van die bijnamen speelde de familiale afkomst een rol. En over dat type bijnaam gaan we het in dit artikel hebben.

In de meeste gevallen gaat men bij dit type bijnaamgeving één generatie terug. De vernoeming gebeurt meestal naar de vader, soms naar de moeder. Voorbeelden waarin de vader een rol

speelt: Nöllekes Toon: Toon is de zoon van Nölleke (Arnoldus); Kese Peer: Peer is de zoon van Kees; Pruike Lewie (Louis, Lodewijk) is de zoon van Pruik (bijnaam); Willemen Tuntje: Tuntje (Antonius) is de zoon van Willem. In bovenstaande voorbeelden komt eerst de vader en dan de zoon. Maar het kan ook omgekeerd, al komt dat niet zo vaak voor: Jan Heine: Jan is de zoon van Hein. Piet

Zjeffe: Piet is de zoon van Zjef (Jozef).

Dit type bijnaam was in mijn jeugd al verouderd. Er ontstonden alleen nog bijnamen van het type Toon van Nöllekes, Peer van Kese, Sjan van Mertekes

Dan nu de moeder: Kees van Keeje: Keej (Cornelia) is de moeder van Kees; Jan van Mietjes (Miet < Maria); Piet van Pieternellekes (Petronella). Ook een naam als Sam van Snippe Marie gaat één generatie terug. De naam zit als volgt in elkaar. Marie is de echtgenote van een man met de bijnaam Snip en wordt daarom Snippe Marie genoemd. Sam is dan weer de zoon van Snippe Marie Marte Krekel is ook naar zijn moeder genoemd. Die heet namelijk Krekels met haar achternaam. Hier is dus de familienaam Krekels veranderd in de bijnaam Krekel De Witte van de Grootes Wijfke had hoogblond haar. Dat verklaart het element wit. De Groote was een nota bene klein manneke en zijn vrouw werd de Grootes Wijfke genoemd. Hun zoon ging vervolgens als de Witte van de Grootes Wijfke door het leven.

Vernoeming naar de vader of moeder is de gewone gang van zaken. Maar er zijn wel uitzonderingen. Bij Hermennekes Thijs is Hermenneke de grootvader van Thijs. Hermenneke is het verkleinwoord van Herman. Bij Peer van Jan Zjeffe is Jan Zjeffe een kostganger in het betreffende gezin.

Bijnamen kunnen soms drie generaties bevatten. We geven hiervan enkele voorbeelden. Kese Pere Jaon: Jaon (Adrianus) is de zoon van Kese Peer, en Peer is op zijn

beurt weer de zoon van Kees. In de bijnaam worden dus achtereenvolgens de grootvader, de vader en de zoon vermeld. In de bijnaam Jan Geukes Willeke is Willeke is de zoon van Jan Geukes en Jan is de zoon van Geuke (verkleinwoord van Geu < Godefridus). Ten slotte in deze reeks: Piet van de Groote z’ne Peer: Piet is de zoon, Peer de vader en de Groote de opa. Bijnamen waarin vier generaties vertegenwoordigd zijn, komen weinig voor. Ik ken voor Reusel maar twee namen. Op de eerste plaats Graord van Jan Geukes Girt: Geuke is de overgrootvader, Jan de grootvader, Girt (Gerardus) de vader en Graord (Gerardus) de zoon. Verder Piet van Kese Pere Jaon: Piet is de zoon, Jaon de vader, Peer de opa en Kees de overgrootvader.

Tot slot een paar woorden over de slot-n in de verbogen vormen. In mijn jeugd voelde iedereen feilloos aan hoe het ‘eigenlijk’ in elkaar stak. Voor mannelijke namen die beginnen met een klinker, b, d, h of t krijg je een -n; voor vrouwelijke namen komt nooit een -n. Deze regel gaat (of ging?) op voor zowat heel Oost-Brabant. Een paar voorbeelden:

Snippen Toon (Antonius) vs. Snippe To (Antonia); Willemen Door (Theodorus) vs. Willeme Dora (Theodora); Geujen Driek (Hendrikus) vs. Geuje Drieka (Hendrika). Deze voorbeelden brengen ons ten slotte bij het volgende merkwaardige geval. Johan Biemans schreef in 1982 in de Rosdoek een interessant artikel over het dialectwoord voor kaal knopkruid: Geujen-Diejne-vuil. In 1982 sprak de wat oudere generatie in Reusel nog unaniem van Geuje Diejn en ik dacht ook te weten dat dat in Bergeijk en omgeving de gewone uitspraak was. Daar gold immers ook de hierboven geschetste regel. Ik besloot ter plekke op onderzoek uit te gaan en wist nog tien personen te strikken (toen ouder dan vijftig jaar) die het woord kenden. Enigszins tot mijn verbazing spraken vier personen over Geujen- Diejne-vuil en zes over Geuje-Diejne-vuil. In Bergeijk en omstreken waren ze toen blijkbaar al niet meer zo streng in de leer als in Reusel. Dialectkenners als C. Hoppenbrouwers, A. Weijnen, J. Swanenberg, W. Daniëls en H. Brok nemen Geujen-Diejne-vuil zonder commentaar met -n op in hun publicaties. En dat vind ik toch wel enigszins merkwaardig.

Illustratie: Nelleke de Laat

24 Brabants nummer 36 - maart 2023
VAN GOMPEL
WIM

Wè zin ie nou?

’t Vurjoar is nog mar kwèllek begonne èn die van ons èn ikke ware al wir ônt moele. Dizze kiejr ging ’t over d’n hof. Ik há’m nètjes umgespoaid èn gemist, mar we kosse ’t nie ens wôrre over wè we gôn teule: bréékbôntjes of haukes (sperziebonen of peultjes)

Korts moete we nor ’t feest, want onze Jás is fertig joar getraawd. Dus moest ’r van ons vrouw ’n nééj pak gekoacht wôrre. Èn ik moet erlek zegge: ik stô d’r schôn op. We hen meepessant ’n bôzzeloen ôngeschaft èn ik draag sijns jôrre wir ’s ’ne slieps (stropdas).

Tegewôrrig hen die jong d’r genne mer nôddig, want ze loewpe allemôl vort mí ’nen tillefoon. Wij krege vruger ès we de plèchtige kemunie dinne teminste nog ’ne lôzzie (horloge).

< In het dialect van Berghem >

Illustraties: Mathilde Artwork

Brabants nummer 36 - maart 2023 25 RINY BOEIJEN

’n Klèin kat: bijvoeglijke naamwoorden in het Oost-Brabants

dige naamwoord met een klinker of met b, d, h of t begint: ’nen hoogen hoed, ’nen dikken tak, ’ne langen dag.

Maar bij vrouwelijke woorden wordt de uitgang weggelaten, ’n klèin kat, en dat geldt ook voor woorden in het meervoud, gruun durre, lang latte. De grens loopt telkens ongeveer langs de lijn Den Dungen-Oirschot-Reusel.

De Algemeen Nederlandse Spraakkunst constateert dat het Nederlands ook weglating van de uitgang kent bij bijvoeglijke naamwoorden op -ig, -lijk en -er. Dat gebeurt dan om ritmische redenen: het onvermijdelijk gevolg, een uitvoeriger beschrijving, het gelukkig gezin. Andere gevallen mogen volgens dat handboek bestempeld worden als archaïsch, schrijftalig of regionaal (bijvoorbeeld dat groot huis, het bruin paard). Die laatste vormen, bij onzijdige woorden, kennen we in het dialect ook, ’t groot glas.

In Oost-Brabantse dialecten wordt weleens de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord weggelaten: waar we in het Nederlands een kleine kat zeggen, luidt het in het dialect dan ’n klèin kat, en zo ook ’n hóg kaast, ’n lang lat, ’n nééj kaar.

Dit verschijnsel is Zuidoost-Nederlands en in Noord-Brabant loopt de grens volgens de kaarten in de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten ongeveer van Den Dungen naar Oirschot naar Reusel. Verder naar het westen komt het ook weleens voor maar veel minder systematisch. Boutkan en Kossmann vermelden het bijvoorbeeld voor het Tilburgs: zowel ’n schôôn vraw als ’n schôône vraw zijn mogelijk (1996: 46).

Vrouwelijke en onzijdige woorden

Bij woordgroepen van onbepaald lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en mannelijk zelfstandig naamwoord heeft het bijvoeglijk naamwoord wel een uitgang, -e, of zelfs -en als dat zelfstan-

Maar er zijn ook nogal wat gevallen waarbij dat weglaten van de -e niet gebeurt. Het is namelijk ’n blaow, ’n gruun, ’n geel, ’n rooi, ’n dun biej... maar daar staan tegenover ’n groote, ’n zwarte, ’n slanke, ’n verveelende biej. Ook ’n goei moeier, ’n kaoi wijf, ’n schón meid, ’n mooi vriendin, ’n aaw vrijster, ’n lang skoeffel, maar ’n vètte vrouw, ’n dikke foempa, ’n lilleke heks.

Dezelfde constatering geldt voor het meervoud: het is schón bónne, geel bónne, goei bónne, lang bónne, muf bónne, vruug bónne, tèij bónne, lèkker bónne en blaow bónne, maar dikke bónne, groote bónne, malse bónne, Franse bónne, roisege bónne, laote bónne, rijpe bónne, harde bónne en zaachte bónne. Je zou ervan in de bonen raken; wanneer krijgen de bijvoeglijke naamwoorden in het meervoud nu wel een verbuigingsuitgang en wanneer niet? Het is jong minse, aaw meide, goei jong, schón fròllie, klam haand, dun boeke, lèkker koeke, daar krijgt het bijvoeglijk naamwoord dus geen e-uitgang, maar bij geleerde hirre, witte blomme, gezonde jong, dèftige dames, dikke boeke is dat dus anders...

Wanneer we naar de laatste klank van het onverbogen bijvoeglijk naamwoord kijken, zien we dat de uitgangs-e op het eind van het

28 Brabants nummer 36 - maart 2023 JOS SWANENBERG
’n Klèin kat èn ’n schón maus

bijvoeglijk naamwoord behouden blijft bij:

- woorden op plofklanken (p, t, k, d);

- woorden die op -s eindigen;

- woorden op -g met meer dan een lettergreep en soms ook woorden op -f Woorden op -g wisselen naargelang het aantal lettergrepen: vruug bónne vs. roisege bónne, en woorden op -f hebben een voorkeur voor een uitgang, maar enkele woorden laten weglating van de uitgangs-e toe: ’n muffe kaast en ’n muf kaast, ’n geeve meid en ’n gif meid. Naast ’n duffe meid kun je echter niet ’n duf meid zeggen. In het meervoud is het gif meide, duf meide, muf kaaste.

Vergelijkbare constateringen doen De Bont (1962: 387-392) en Van Gompel (2006: 236) voor Kempenlandse dialecten, met die uitzondering dat zij ’n lege kooi, ’n hoge plank noteren waar wij ’n leeg koi en ’n hóg plank zouden zeggen. Zij vermelden bovendien ’n straffe meid versus ’n stijf schaawer, ’n deuf kwartel. Het lijkt erop dat het onderscheid in het Kempenlands bij de woorden op -f gebaseerd is op de lengte van de klinker.

Bronnen:

Bont, A. P. de (1962) Dialekt van Kempenland. Meer in het bijzonder d’Oerse taol. Deel 1: Klanken vormleer en enige syntaktische bijzonderheden. Assen.

Boutkan, D. & M. Kossmann (1996) Het stadsdialekt van Tilburg Klank- en vormleer. Amsterdam.

Geerts, G., W. Haeseryn, J. de Rooij, M.C. an den Toorn (1984) Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen/Leuven.

Gompel, W. van (2002-2006) Reusels Woordenboek. Reusel.

Schutter, G. de, B. van den Berg, T. Goeman, T. de Jong (2005) Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten. Deel. 1: meervoudsvorming bij zelfstandig naamwoorden, vorming van verkleinwoorden, geslacht bij zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord. Amsterdam.

Swanenberg, J. & C. Swanenberg (2007) Op goei gevuul. Vormleer van de Meierijse dialecten. Almere/Enschede.

Illustratie: Nelleke de Laat

Woensdrechtse woordjes

Broek en em

Behalve het menselijk lichaam en sommige belangrijke onderdelen daarvan en de belangrijkste huis- en gebruiksdieren vormen ook sommige kledingstukken een bron van inspiratie voor het ontstaan van zegswijzen. Neem bijvoorbeeld het woord em (hemd). Z’emme gin em aon d’r gat/koont zeggen we van mensen die erg arm zijn. Een verwaand persoon – en dan gaat het meestal over een vrouw of meisje – benoemen we als emmeke rok m’n gatje nie. Met iemes ien z’n em zette of iemes ien z’n em laote staon bedoelen we dat we iemand voor schut hebben gezet. Over een zeer nieuwsgierig iemand, of in elk geval iemand die veel vragen stelt, zeggen we dat hij oew ’t em van oew gat vraogt Ouw God vur wooge en oew em vur oew gat wordt gezegd door vrome mensen. Het is een oproep om te doen wat God wil en vooral kuis te blijven. Ook vroeger kwam het nogal eens voor dat een man en een vrouw of een jongen en een meisje een beetje te onvoorzichtig waren geweest. Ze moesse trouwe. Ze kregen dan soms het verwijt: G’ad beeter ien oew em kuunne schèète, dan waorde d’r meej wasse vanaf gewiest Een gierigaard of iemand die overdreven zuinig is, zou moeten bedenken: Oew leste n’em è gin zakke Uiteraard speelt ook de broek in het taalgebruik een belangrijke rol. In Woensdrecht kennen we overigens niet het woord boks, in tegenstelling tot het oosten van onze provincie. Wim van Gompel schrijft in deze aflevering van Brabants dat soms de (bij)naam van een man is afgeleid en soms van een vrouw. Bij ons zegt men dan: ’t Ang t’r mar net vanaf wie te broek aon’et. Met andere woorden: een kind wordt vaak genoemd naar degene die in het gezin de baas is. Mensen die erg verwaand zijn – en deze keer gaat het meestal over mannen – emme ’n grwoote broek aon. Iemand die erg mager is en daardoor een veel te wijde broek aan heeft, wordt gekarakteriseerd met ’n oons koont en ’n kieloow broek. Van iemand die meer geld uitgeeft dan gewoonlijk, en misschien ook wel meer dan hij zich kan veroorloven, wordt gezegd: IJ lot ’m nogal laank uit z’n broek ange. Iemand die zo laat thuiskomt dat hij meteen zijn werkkleding aan moet trekken en dus niet naar bed kan, goa van d’jinne broek in d’aandere. Een klein, schriel mannetje is bij ons ’n broekemanneke. We zijn begonnen met de uitdrukking Z’emme gin em aon d’r gat/koont. In Woensdrecht wordt het woord em in deze zegswijze vaak vervangen door broek: Z’emme gin broek aon d’r koont. Ook dan geeft dit aan dat mensen erg arm zijn. Dat doet me denken aan oons oopoe, die tijdens een boswandeling eens een vrijend paartje in een auto zag en daarop uitroep: ‘Motte nouw toch ’s kèèke. Gin broek aon d’r koont, mar wel autoow rije!’

Brabants nummer 36 - maart 2023 29
JOHAN BOENIE

De wirreld en ’t wijwòtter

Iemes b’ons zin pas: ‘Ze kunne hier d’n haon grust van d’n torren afhaole, want d’r kùmt gin kiep mer in de kerk.’ Ik docht mee: Thieu Sijbers zó gezeed hebbe: ‘Ik geleuf niks mer, ik geleuf ’t wel vort.’ We kriegen ’t ’r over da’t katteliek geloof zóveul ha beteekend in onze jongen ted. Iemes mènde datter in ons dialekt toch nie veul katteliek grèij terèchte waar gekomme. Daor kosse wij ’t niks mi ins zen en we begosse dinger te noeme die da teegesprake: Hij wier de leviete geleeze; Ze ha d’r tabbernakel tot òn de zoones* oopehange (gezeed bij ’t zien van ’n ope bloeske worbij ge bekant tot òn de navel weg kost kijke);

De pinnetènsie zal te groot worre (as iemes ’n hog bedrag zal moete gòn betaole); Ik zal oe dalijk ’s onder oew sakkrement schuppe (drèigend gezeed teege ’n jong da nie wil laustere); De die is wel ’n zonde wèrd, al sti de pestoor d’rbij te janke (gezeed bij ’t zien van ’n schón mokkel).

Over dinger op liefdesgebied wier in onze jongen ted amper geprót. Ons veuraauwers waren huiverig vur alles wa mi ‘erotiek’ te maken ha. ’t Taboe zeegevierde op dees terrein in alle opzichte. Hegge hen orre èn hèij hi ooge as ’t gi um de liefde èn de schaand waar de bekende stelreegel. Ge kost ’r dus op reekene da misstappen in de liefde alted ùitkwame.

D’r ware wel veul ‘gevleugelde woorde’ die ’n licht eroties klurreke han. Absolusie op veurhaand, mar van ’n gif gebouwd vrouwke zinne ze: Die is goewd gesneeje van orre èn poote. Was de boezem indrukwekkend, dan koste heure: Ze hi ’n goei veurkomme; Ze hi heel schón kumkes op de kaast; Ze hi flinke kniejes in d’r trùike; Ze hi ’n groot gemoewd of Ze hi ’n schón schap of ’n zalig veurgebùrchte. Daorenteege beteekende Die hi mar èrtjes op de plank da ’t durske nie zó gezeegend ùit de puberteit gekomme waar. In da geval hurde ok wel: Ge kunt bij heur nie zien of ze gi of da ze kùmt. Dezèlfde beteekenis ha: Wor ’t brùske (broche) zit, is veur. In d’n ted van de minirok zaagde veul meide mi been tot òn de kont òn toew. Ùitzonderlijke schónheedes lieten ’t maansvolk zuchten slaken als Ge

zult zón vloi in oew bed vijne of D’r wordt wel op kaoier papier geschreeve Bij da lòtste moete weete da vròllie opschrijve ok de beteekenis ha van ‘vrouwen zwanger maken’. En da leste kwaam gereegeld veur. Van locht vrouwvolk zinne ze: Die hen veul koei op d’re kop gezien en da blief nie zonder gevolge. Wies ’t mèidje nie wie de vòdder waar, dan hètten ’t: Wie in de kroesele velt, wordt alt gestooke, mar wit nie van wèlken dorre.

Vur stellekes die moesse traowe vanweeges d’n ‘huwelijksdaad’ buite d’n echt ware veul gezegdes in zwang die vurral dur de wijwòttersassers gebrùikt wiere: Ze hen onder d’n draod durgefreete; Ze hen dur ’t boovelicht gestoote; Ze hen in d’n emmer gescheete Van ’n durske da onbedoeld zwanger rakte, zinne ze: Ze hen heur de kroon afgevat; Ze is òngebrand of Ze hen heur in de kneup geleed. Van d’n ònkommende vòdder wier gezeed: Hij wies wor Eva’s appels honge; Hij ha ’n dursken umgestoote; Hij waar in de kerk geweest èn hij ha gezonge. Ònkommende mèiskes wiere geworschauwd mi: Durskes, lót oew èige nie belulle, want maansvolk is zó hèndig op te kulle.

Liefde is van en vur alle leeftijde. Toen d’n tachentigjorrigen Hannus vur d’n dorde keer weuwer wier, waar ie ùit ’t lood geslage. Hij griens: ‘Zó lang d’n Heer vet, vat ik ok,’ en nò ’n half jaor kwaamp ie de pestoor vertelle dattie opnijt gonk traowe. Hij kwaamp bij d’n duuvel um wijwòtter, zoo liek ’t. ‘Mar Hannus, op jouwe leeftijd…’ ‘Och pestoor, ok ’n aauw mònnika makt nog muziek, agge’r mar op kunt speule…’ ‘Maar gij bent toch ’t trouwgeld nie meer waard,’ flapte de pestoor d’rùit. ‘Oo,’ riep Hannus getròje, ‘dan doede gij ’t mar vur niks!’ Daor zen we toch wir bij ’t gistelijk terèchtegekomme. ’t Is nog ’n hil ivvegillie geworre

*tot de zoones = de plòts op d’n buik wor de haand bij ’t make van ’t krausteeken terèchtekwaamp: ‘In de naam des Vaders, des Zoones, des Heiligen Geestes, Amen.’

34 Brabants nummer 36 - maart 2023 HÁS VAN DE ZANDE
Bloot tot òn de zoones. Illustratie: Nelleke de Laat.

Luisterbox Brabants 36

Colofon: Brabants, jaargang 9, nummer 4, 1 maart 2023 Brabants verschijnt vier keer per jaar: in juni, september, december en maart.

Redactie: Jan Luysterburg (hoofdredacteur), Ed Schilders, Yoïn van Spijk (eindredacteur), Cor Swanenberg, Jos Swanenberg.

Redactiesecretariaat: Cor Swanenberg, Milrooijseweg 109, 5258 KG Berlicum, tel. 073-5031879.

De volgende door de auteurs ingesproken teksten zijn te beluisteren op de website:

Riny Boeijen: Toal (Berghem) 1.05

Jacques van Gerven: Plat praote (Valkenswaard) 0.50

Jan Luysterburg: M’n èège taol (Hoogerheide) 1.05

Cor Swanenberg: De taol van toen (Rosmalen) 1.08

De geluidsopnamen zijn gemaakt door Frans van den Bogaard en Cor Swanenberg. De luisterbox is te vinden op de audiopagina van www.stichtingbrabants.nl

Aan dit nummer werkten mee: Piet van den Akker, Ton van den Bergh, Riny Boeijen, Johan Boenie, Harold van der Burgt, Diel Feijen, Jacques van Gerven, Wim van Gompel, Henk Janssen, Junt, Nico van Kruisbergen, Toine Nooijens, Gerard Schalkx, Willum Schriemer, Jan Strick en Hás van de Zande.

Foto omslag: Henk Janssen. Tenzij anders vermeld zijn de foto’s in dit blad van Henk Janssen.

Vormgeving: Meyer Grafische Vormgeving, Asten (www.meyergrafischevormgeving.nl).

Druk: Grafisch Atelier Blaricum, Blaricum (www.drukkerijblaricum.nl).

Uitgever: Stichting Brabants, Missiezusterslaan 51, 5405 NL Uden, tel. 06-51158839.

KvK-nummer 60585412.

RSIN 8539.72.199. ISSN 1572 – 1612.

Bankrekening ABN-AMRO

TOINE NOOIJENS

SUS VAN DE MJISTER...*

D’r waar ’s ’ne slimme mèès in de plots Ette, die’t diejelekt wir op de rils wulde zette. Sus van de Mjister wier ie genoemd en in jil Braobaant waar ie beroemd.

Fraas waar ’ne goeie, al waar ’t ginne vette!

< In het dialect van Etten-Leur >

* Frans Verschuren (1941-2005) was de zoon van de meester van de Ettense dorpsschool. Frans was een gedreven Brabander. Hij is de maker van Tètte-leurs Woordeboek, dat in 2000 verscheen.

IBAN: NL73 ABNA 0545 3581 75 (BIC-code: ABNANL2A)

Website: www.stichtingbrabants.nl

E-mailadressen:

Algemeen: info@stichtingbrabants.nl

Redactie: redactie@stichtingbrabants.nl

Abonnementen:

Bestellingen, opgave en mutatie van jaarabonnementen uitsluitend via de uitgever, Stichting Brabants. Een jaarabonnement kost € 24,50. Losse nummers € 8,95 inclusief portokosten in Nederland. Voor abonnementen in het buitenland wordt de prijs van het jaarabonnement verhoogd met de van toepassing zijnde verzendkosten. Voor het buitenland is Brabants evenwel ook in pdfbestand verkrijgbaar.

De prent op de achterzijde is van Cees Robben. Dank aan de Cees Robben Stichting, Goirle.

Brabants nummer 36 - maart 2023 35