Brabants Magazine nr. 31

Page 1

Brabants Jaargang 8, nummer 3, december 2021

Kwartaalblad over Brabanders en hun taal

Peter-Alexander Kerkhof talenwonder uit Wouw De Witte van Ernest Claes De Hasseltse Kapel inspiratiebron Brabantse zeispreuken Annelieke Merx zangeres


Brabants nummer 31 Inhoud

3 Van de redactie

11 Johan Biemans: Èn gij geleuft dè!

18 Ed Schilders: De geschiedenis van een naam

3 Brabants boekske 2022 22 Junt: Tân

4 Jos Swanenberg: Taal als een blik op het verleden 6 Jan Luysterburg: Een Brabander in Zeeuws-Vlaanderen 7 Riny Boeijen: Zinzucht Zienzucht, Brabantse literatuur

12 Van de redactie: Beeld-spraak

23 Winnende Brabantse kerstgedichten 2020

13 Jos Swanenberg: Het borstbeeld van Weijnen is verhuisd 24 Wim van Gompel: Jurk en rok 14 Jan Luysterburg: De Hasseltse Kapel als inspiratiebron

25 Henk Janssen: Vur op reis… d’n hèllige Jozef van Copertino

7 Index op het boek Brabantse humor 8 Yoïn van Spijk: Een dialectschatkamer van drie kilo 9 Van de redactie: Brabantse limericks (5)

15 Van de redactie: Wie zegt wat waar? Regionale taal in Nederland en Vlaanderen 16 Ton van den Bergh: De avonturen van Rommelkruid en Nagelgruis. 17 Johan Boenie: Woensdrechtse woordjes. Naor uis op aon

10 Roel Soffers: Olle Grieze of Peperbus? Martini of Jajum?

Brabants nummer 31 - december 2021

17 Welkomstgeschenk voor nieuwe abonnees

26 Henk Janssen: Annelieke Merx: de beleving telt 27 Jos Swanenberg: Pools onderzoek naar dialect in Noord-Brabant 28 Cor Swanenberg: Brabantse zeispreuken 1 30 Jan Luysterburg: Te mwooi 31 Riny Boeijen: Gezegend


VAN DE REDACTIE

Kantelpunt!

32 Nico van Kruisbergen: De lach van… Brabants volk

32 Jan Luysterburg: Hein Augustijn heeft vrolijke zomerhit

33 De Witte wit wir wè 34 Hás van de Zande: Haonen en henne

Van de uitgever van Brabants, de Stichting Brabants hebben we de mededeling ontvangen dat we met ons kwartaalblad helaas een kantelpunt hebben bereikt. Tot nu toe kon ons blad financieel gezien ‘de eigen broek ophouden’. De inkomsten waren iets hoger dan de uitgaven. Wel zagen we zelf ook in dat de gemiddelde leeftijd van onze abonnees zorgen baarde. Als we er niet in slaagden om voldoende nieuwe abonnees te werven, zou onherroepelijk het moment komen dat het kantelpunt werd bereikt en door te weinig inkomsten ons mooie tijdschrift verliesgevend zou worden. Helaas is dit moment aangebroken, tot groot verdriet van de Stichting Brabants, de redactie, de andere vrijwilligers en de mensen die abonnee zijn. Onze abonnees zijn over het algemeen erg trouw. De overgrote meerderheid is ook enthousiast over de kwaliteit van ons blad. Maar ze worden ouder, hun ogen gaan achteruit, ze worden opgenomen in een verzorgingshuis, ze overlijden. Een volkomen natuurlijke gang van zaken. Het gevolg is echter dat het aantal abonnees afneemt, wat alleen maar kan worden gecompenseerd door nieuwe, jongere aanwas. En die is er helaas te weinig. Wanneer de situatie niet snel drastisch verandert, zal de volgende (negende) jaargang tot ieders grote spijt de laatste worden. Dat is een harde en droevige conclusie, maar het is niet anders. Wij doen dan ook een oproep aan ieder die nog lang wil genieten van Brabants. Laat het blad zien aan vrienden en kennissen, roep iedereen op om abonnee te worden. Wanneer elke abonnee ervoor kan zorgen dat er één persoon bij komt, kunnen we weer jaren vooruit. Aan ons zal het niet liggen, wij hebben voldoende energie en inspiratie om de huidige kwaliteit van Brabants vast te houden. Wij blijven er namelijk (ook) zelf alles aan doen om nieuwe abonnees te werven, en het zou mooi zijn als onze bestaande abonnees daarbij een ‘handje toesteken’. Voor het bedrag – slechts € 24,50 voor een heel jaar – hoeft men het niet te laten. Bovendien ontvangt elke nieuwe abonnee een prachtige bundel verhalen van Junt.

Brabants boekske 2022 35 Luisterbox 35 Huiske 35 Colofon 36 Prent van Robben

Ook in 2022 verschijnt het Brabants boekske, een jaarlijkse bundel met verhalen en gedichten in Brabants dialect rondom een door alle deelnemende auteurs beschreven thema. Het thema is deze keer: ‘vlinders in d’n buik’. De uitgave wordt geïllustreerd door Iris Bongers. Het beste verhaal of gedicht van dit Brabants boekske zal worden beloond met de Willem Ivenprijs. Uitgever is Stichting Brabants. Het boekje zal volgens plan op 6 maart 2022 verschijnen tijdens een feestelijke, gratis toegankelijke bijeenkomst in Cultureel Centrum De Snoek, Marktplein 24 in Lith. Aanvang 14.00 u. Daarna zal het verkrijgbaar zijn in de boekhandel.

Brabants nummer 31 - december 2021


JOS SWANENBERG

Taal als een blik op het verleden In 2018 promoveerde wetenschapper Peter-Alexander Kerkhof op een proefschrift met de titel Language, law and loanwords in early medieval Gaul. Language contact and studies in Gallo-Romance phonology. Dat klinkt moeilijk en dat is het ook: taal, wet en leenwoorden in vroegmiddeleeuws Gallië. Maar dezelfde Peter-Alexander schreef ook een interessant artikel over wat namen van gewone mensen in het middeleeuwse Wouw in West-Brabant ons kunnen vertellen. Wouw is het dorp waar hij is opgegroeid.

namen van plaatsen die vaak eeuwenoud zijn, kunnen daarbij goed helpen. En op de derde plaats is er reconstructie: door verschillende verwante talen (Nederlands, Duits, Fries, Engels maar vooral ook de vele dialecten) en verschillende taalstadia (bijvoorbeeld Nederlands van de middeleeuwen, van de zestiende en zeventiende eeuw en van tegenwoordig) te vergelijken, kun je taalveranderingen traceren en teTaalgevoelig rug in de tijd kijken naar de vroegere vormen. Peter-Alexander is geboren in Colombia en Daar komt nog eens bij dat er net als nu ook werd op jonge leeftijd geadopteerd door een vroeger veel contact tussen mensen en hun taNederlands echtpaar. Zijn adoptiemoeder len was, zodat er altijd invloed van andere takomt uit Zaandam, zijn adoptievader uit Schie- len zoals het Latijn of het Frans mogelijk was. dam en ze wonen in Wouw. De jonge Peter-­ Op deze manier komen geografische variatie Alexander ging dan ook naar de basisschool in (ruimte) en verandering door de eeuwen heen dat dorp waar de meeste kinderen onderling (tijd) mooi bij elkaar. We moeten denken aan dialect spraken. Op die leeftijd neem je daar het werk van dé Brabantse dialectoloog, Toon vanzelf veel van over. Peter-Alexander trad Weijnen, die bij zijn onderzoek altijd oog had zelfs op als vertaler voor zijn Noord-Holland- voor de taalgeschiedenis. se moeder wanneer ze boodschappen deed en door de vrouw van de groenteboer werd aan- Gothisch en Grieks gesproken. Die sprak voor haar te Wouws. Pas Op dit moment geeft Peter-Alexander Kerkhof later merkte hij dat ‘iets niet bij hebben’ eigen- les aan de universiteit van Gent in België. Hij lijk ‘iets niet bij zich hebben’ en ‘ik zee’ in het heeft echter maar een heel kleine aanstelling. Nederlands ‘ik zei’ moeten zijn. Bij Germaanse Taalkunde doceert de dertiger Op de middelbare school in Bergen op Zoom Gothisch, een taal die al eeuwen geleden is uitwas er plots zeer veel verscheidenheid in het gestorven maar waar we relatief veel van wetaalgebruik. Daar kwamen de kinderen niet al- ten. Dat komt voornamelijk doordat er delen leen uit de West-Brabantse dorpen, maar ook van een Bijbelvertaling in het Gothisch van de van Tholen of Rilland-Bath. En natuurlijk uit vierde eeuw bewaard zijn gebleven. Die kennis Bergen op Zoom zelf, waar men zonder Bra- helpt ons te begrijpen waar verwante talen als bantse zachte g spreekt. Vanaf zijn achttiende het Nederlands, Duits en de dialecten uit hun leerde hij opnieuw Spaans, de taal van zijn Germaanse voorouders zijn voortgekomen. geboorteland die hij in zijn jeugd zo goed als Eerder gaf hij Homerisch Grieks in Leiden vergeten was. voor studenten Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap. Dit soort vakken wordt vrijDe middeleeuwen wel nergens nog gedoceerd. Het talenwonder Verandering en variatie in onze taal interesse- uit Wouw beschikt over een expertise die te ren Peter-Alexander enorm. Hij heeft vooral weinig gedeeld kan worden, zodat de basisbelangstelling voor de taal in de middeleeu- kennis van de taalgeschiedenis verloren dreigt wen, de voorouders van de Nederlandse di- te gaan. alecten en het Nederlands zelf. Daarbij gaat het hem niet zozeer om de grote verhalen Geschiedenis van Brabantse hertogen en Hollandse graven, Kerkhof studeerde in Leiden trouwens eerst maar veel meer om het leven van de gewone geschiedenis van de vroege middeleeuwen. mensen. Wat kunnen oude teksten ons leren Hij merkte dat de docenten Latijnse bronnen over hoe men vroeger leefde, bijvoorbeeld in gebruikten en vroeg naar bronnen in de ineen West-Brabants plaatsje als Wouw in de heemse taal, Oud- of Middelnederlands. ‘Tekdertiende en veertiende eeuw? sten in andere talen zijn er wel, maar die lezen In dergelijke teksten zoekt hij naar sporen van wij niet,’ was het antwoord. Hij besloot daarde taal van die mensen. Ook toponiemen, de op een minor Vergelijkende Indo-Europese

4

Brabants nummer 31 - december 2021


Taalwetenschap te doen om toch met andere talen in aanraking te komen maar dat liep uit de hand: hij studeerde uiteindelijk af in de geschiedenis (middeleeuwen tot in de twaalfde eeuw) én de taalgeschiedenis (vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap). Die gecombineerde kennis gebruikt Peter-­ Alexander nu als een venster naar de geschiedenis. Hij schreef al over een dertiende-eeuwse watermolen in Vroenhout bij Roosendaal, over toponiemen en dan vooral een bijzonder Romaans leenwoord in West-Brabant, over bijnamen voor personen in het veertiende-eeuwse Wouw, en over de taalwissel van Fries naar Hollands in het Holland tot de twaalfde eeuw. Heemkunde en toponiemen Het zal u niet verbazen dat Peter-Alexander een grote interesse heeft voor de heemkunde. Waar het academisch onderzoek de taalgeschiedenis en de dialecten steeds meer negeert, is er bij heemkundekringen nog veel aandacht voor toponymie (plaatsnaamkunde), dialecten, lokale geschiedenis en natuurlijk de oude bronnen in archieven die voor het onderzoek van zulke onderwerpen nodig zijn. De oudste periode van de nederzetting Wouw trekt zijn bijzondere aandacht en daarbij is nog veel te winnen. In Nederland zijn al veel van de middeleeuwse bronnen gelezen maar dat gebeurde vooral door historici die - omdat ze een andere belangstelling en opleiding hebben dan taalkundigen - de interessante taalfeiten in die bronnen over het hoofd zagen.

In Vlaanderen zijn die bronnen wel geïnventariseerd zodat er grote verzamelingen van microtoponiemen (namen van akkers, beken, wegen, panden en dergelijke) uit de middeleeuwen werden aangelegd, onder andere door dr. Jos Molemans. In Nederland is er nog geen vergelijkbare systematische verzameling van toponiemen en dat is een groot gemis. Op de vraag wat voor Peter-Alexander de waarde van dialect is, antwoordt hij dat dialecten oude sporen van de taal bevatten die ons helpen bij het beschrijven van de geschiedenis van de kleine nederzettingen op het platteland. Onze taal als een blik op ons eeuwenoude verleden. Zie ook www.treasuresofdutch.com

Brabants nummer 31 - december 2021

5


YOÏN VAN SPIJK

Een dialectschatkamer van drie kilo Ik kréég bè Arjaon van Bokhóven aalt ’n misbakken kumke, mì ammel van die zwarte péúten d’r in en dè von ik toch zon vúíl ding war. En ik kréég da wir! Nou, ik ha-j-’t léég gedronken en ik zeg tégen Jaanse: ‘Hoe duur zèn die kumkes èègelek tégewórig?’ ‘Dartig centen,’ za’k mer zeggen. En ik leg ’t geld op tàòfel en ik naaide-n-’t kumke kepot op de grond. ‘Kopt van mèèn mer ’n nei!’

D

it is een van de vele smeuïge anekdotes die Marie van de Middelhaai d’r gróòt Hàòrstéégs, Kùìjks en Vlèèmes woordeboek rijk is. Onlangs kwam het boek van Marja Kivits van de drukker. In de bijna zes jaar waarin ze eraan werkte, heeft ze honderden uren aan opnames gemaakt van gesprekken met zo’n dertig oude sprekers van het Haarsteegs, Nieuwkuijks en Vlijmens, drie aangrenzende dialecten in de Midden-Brabantse Langstraatregio. Van die opnames heeft ze transcripties gemaakt en fragmenten daaruit heeft ze een plek gegeven bij relevante woorden.

D

e anekdote over het misbakken kumke is opgenomen bij het trefwoord kom. Kivits vertelt daarbij dat er vroeger vaak uit kommetjes werd gedronken: een kom thee was bijvoorbeeld een ‘kop thee’. Bij allerlei woorden vind je zulke cultuurhistorische uitleg. Kivits gaat bijvoorbeeld in op gebruiken, beroepen, voorwerpen, liedjes en locaties. Zo lees je bij opzaandten over de zandmotieven waarmee mensen hun harde vloer bestrooiden om de versierde tapijten van rijkere huishoudens na te bootsen, bij afbeller (Vlijmens) en afbekker (Haarsteegs en Nieuwkuijks) vertelt Kivits over de vroegere dorpsomroepers, en bij muts gaat ze in detail in op de pronkmutsen die kenmerkend waren voor de regio.

O

ok de taal neemt Kivits onder de loep. Naast de nauwkeurige documentatie van vervoegingen, verbuigingen en woordvarianten – zoals de oude vormen géén, géénk en gonk tegenover het hedendaagse gééng en het vernederlandste ging, of het Vlijmense en Nieuw-

8

Brabants nummer 31 - december 2021

Marja Kivits, alias Marie van de Middelhaai. Foto Rini Wouters kuijkse mèèrgen tegenover het Haarsteegse maargen – vertelt ze over allerlei grammaticale bijzonderheden. Zo gaat ze bij móéder in op de naamvalsvorm met een -s (Hedde gij móéders gezíén?), bij mèènen ‘menen’ op het weglaatbare voegwoord dè (Ik mèèn ie nie komt) en bij hebben op het verschil tussen Hij hè z’n húís himmel afgebróken (dat wil zeggen: er ligt een hoop puin) en Hij hè z’n húís himmel afgebróken gehad (dat wil zeggen: het is inmiddels herbouwd).

M

et zijn tienduizend woorden is het meer dan duizend pagina’s tellende en drie kilo wegende boek een kolos onder de dialectwoordenboeken, maar zelfs die benaming doet het werk nog tekort: het is een ware dialectschatkamer. Er is een eendelige variant van 2,7 kg (dun papier en handgebonden kaft) voor € 79,95 en een tweedelige budgetvariant van 3 kg (stevig papier met slappe kaft, zoals een telefoonboek) voor € 39,95. Zie voor informatie over het bestellen www.marievandemiddelhaai.nl. Daar kun je het boek ook inzien. 


VAN DE REDACTIE

Brabantse limericks (5) Vijf edities geleden deden we een oproep. We zouden graag limericks opnemen die een link hebben met Brabant en Brabants dialect. De vraag luidde: schrijf een Brabantse limerick, of meerdere, en stuur die naar de redactie: corswanenberg@ ziggo.nl. De beste inzendingen worden opgenomen in de komende afleveringen. Bij de beoordeling zal de redactie er wel op letten dat de limericks de juiste vorm hebben. Het rijmschema van de vijf regels is een vaste voorwaarde: A A B B A. Ideaal is het aantal lettergrepen per regel van 9-96-6-9, maar hierop mag gevarieerd worden. Het zou fijn zijn als de limerick ook een titeltje heeft. Tot ons genoegen zet de respons nog steeds door. Hier presenteren we de vijfde selectie. Onze creatieve lezers verdienen complimenten. De rubriek loopt nog door en de oproep blijft van toepassing. Onze keuze viel deze keer op: Allicht In Brabant daor brandt nog laot licht, zèn raomen en deuren nie dicht. D’r is veul plezier en rond gaot ’t bier. En niemes die vuult zich verplicht. Arnold Zegers, Zeeland.

Standaardrijder ’ne Standaardre:jer öt Strôôte kon ’t zigzagge mèr hi:l moeilijk lôôte. En na veul potte bier – tot ieders plezier – begon ie zèlfs zigzag te prôôte. Clara van Esch – van Hout, Oirschot.

Tevreeje D’r was ’s ’n vent in Erwijne, die ad ’n ontzettende kleine. Toen ik da ding zag, schoot ik in de lach en docht ik: ‘gif mijn mar de mijne!’ Paul Asselbergs, Bergen op Zoom.

Vorstverlet ne Vinnige schòtser ùit Nuenen, had tege de weerman rancune. Riep Johan Verschuuren, k’heb schòtse, hil dure, tot nou toe alléén kenne klune. Jacques van Gerven, Valkenswaard.

Af wèèzing ’n Stoer baoske uit Standdaarbûiten ston nar ’n schon medje te flûiten. Hij riep: ‘komt er in!’ Ze zi: ‘’k heb gin zin; ge wit toch ik blèèf standaard bûiVerhâle Ne stoeren boerezoon van de Bikstrôt ten.’ verkópt stèèrke verhâle én klètsprôt. Marja van Trier, Loon op Zand. Soms zén die wor, dik nie. Dorst Zèèlf gleuve duut ie die. Vur zén gehoor is’t ’n mieterse uijt- ’n Dame oit ’t Brabantse Horst leej dagelijks verschriklijken dorst. lôt. Zij dronk zich ’nen breuk Gerard de Laat, Nuenen. èn bezigde de spreuk: mee bier mag nimmer worre geWoeiende kaarters morst. Dur was is ’n kaartclub in Liende. Chris van der Heijden, Helmond. Ze ware mi drieën, goei vriende. Ze huuëgde zun bèèst, mar toepte ’t mèèst. Ok rèkte z’oit, mar dan mit d’n bliende. Tien van Dorrus, Sint Anthonis.

Straf Unnen eeuwige zatlap ùt Vessem die stótte van zattighed z’n fles um. Z’n vrouw wár ’t zat en zeej: ‘lieve schat, ge kregt niks mer.’ Nou hè-ze-’m. Jan van der Heijden, Liempde. Loeigezellig D’r waar ’s ’n klèin kallef in Beugt dè wandelde kèijbléij dur z’n jeugd. De romme vlot drinke en vruug bij de pinke! Dè din d’r al die koei daor dik deugd. Nillus Gurtjes, Kruisstraat. Illustraties Nelleke de Laat

Brabants nummer 31 - december 2021

9


JAN LUYSTERBURG

De Hasseltse Kapel als inspiratiebron Het verhaal De Hasseltse Kepèl van Ad Boogers in Brabants (jaargang 8, nummer 2, pagina 29 met een fraaie illustratie van Nelleke de Laat), waarin hij de kapel beschrijft als een oaze van rust en een plek waar veel van zijn familieleden zen gewist um erreges efkes stil bij te staon, ontroerde me zodanig dat ik me afvroeg of er misschien meer mensen in hun dialect wel eens uiting hebben gegeven aan hun gevoelens ten opzichte van dit historische bouwwerkje. Ik vond de nodige resultaten in De kapel op de Hasselt, Een bloemlezing uit het werk van 40 Tilburgse auteurs, samengesteld door Ronald Peeters & Ed Schilders en uitgegeven in 2013 door Gianotten Drukkerij te Tilburg.

Foto beschikbaar gesteld door de beheerder van de Hasseltse Kapel

14

Aan het Hasseltplein in Tilburg is begin zestiende eeuw, of misschien zelfs al eerder, de Hasseltse Kapel gebouwd. Dit bouwwerk, gewijd aan Maria, heeft niet alleen een lange, maar ook een zeer bewogen geschiedenis achter de rug. Na de Tachtigjarige Oorlog werd het achtereenvolgens een opslagplaats, een weverswoning en zelfs een herberg. Na de napoleontische tijd herkreeg het zijn oorspronkelijke bestemming: een bidkapel voor iedereen die zich in stilte wil bezinnen of er een kaarsje wil aansteken.

Brabants nummer 31 - december 2021

De kapel is alle dagen geopend en wordt in de loop van de dag door heel wat mensen bezocht. In de maand mei is het er echter een enorme drukte. De meimaand is immers Mariamaand. En sinds de negentiende eeuw wordt in deze maand bij de kapel ook een kermis gehouden, waarvan nog steeds twee snoepkramen floreren. In deze kramen wordt ouderwets snoepgoed verkocht, zoals bakkesvol, joodevèt en kattespouw. Duizenden grootouders, ouders, jongelui en kinderen komen dan in de kapel het traditionele kaarsje opsteken, om vervolgens aan de kramen het nodige snoepgoed in te slaan.

Lodewijk van den Bredevoort vertelt in Herinneringen van een volksjongen: ‘Wij gingen ôk elk jaor meej hil de klas naor de Hasseltse kapel, in de maaimaond. Et waar toch gaaw drieketier lôope.’ Onderweg werden natuurlijk de nodige kwajongensstreken uitgehaald. Als hij ook met het hele gezin ter bedevaart gaat, zegt hij: ‘We kwamen veur de snoepkraomkes. Aon de snoepkraom, bij de kapel, mochten we van onze vadder kiezen tussen enne kanéélstok of enne zuursteel.’ Elie van Schilt herinnert zich in Ik was nog mar un snotvruutje, dat ze een gat in de markt had ontdekt: ‘Juust in de bocht net vur ut braandhuiske en bakker Verhoeven, daor was un open plek en daor stond ik iedere merege om zes uur om op de fietsen van de bezuukers te paassen.’ Ook Henriëtte Vunderink haalt in haar gedicht Zoas ik et as kéénd belééfde herinneringen op aan haar bezoeken aan de Hasseltse Kapel (waar ze aan Maria vroeg: ‘Hoe vende Gij dè bidde naa, dè etzèlfde hil de tèèd?’) en aan de snoepkraam waar ze gao kieze vur ne zuurbol of ene spèk. Piet van Beers en Lechim (Michel van de Ven) hebben diverse gedichten gewijd aan hun voettochten in de meimaand naar de Hasseltse Kapel: ‘Bezwit en zwart … ons neusgaote vol stof, droege we in de kepèl bij òn Maria’s lòf.’ Daarna werd er naar de kròmkes gegaan: ‘Ene tôoverbal, lèksteel, joodevet, ge hagget vurt kieze.’ In het gedicht De kepèl is klaor gaat het over de restauratie van de kapel in 1971. Grappig is het gedicht Naar de béévert, waarin een zekere Lewie per fiets naar de Hasselt gaat. Lewie heeft


VAN DE REDACTIE

onderweg veel dorst en het eind is: ‘Kepèllekes kai zat gehad, mar ’t Hasselts was vergeete.’ Cees Robben In zijn Prent van de week heeft ook Cees Robben vaak aandacht besteed aan de Hasseltse Kapel en de bijbehorende snoepkramen. Bij een tekening van treuzelende kinderen aan de kraam verzucht de moeder: ‘Asse-mar-wiessewesse-won …’ (12 april 1968). Maar ook aan het religieuze aspect besteedt hij aandacht. Zo laat hij een man tegen een andere man zeggen: ‘En as ’t gewed is, dan is de vurspraok van Onze Lieve Vrouw van de Hasseltse Kapel zeker zoo straf as die van Kevelèèr …’ (15 mei 1971). En dan is er natuurlijk nog de legende van Winus Monkels, in 1930 vastgelegd door Willem van Mook. Geschreven in het Standaardnederlands, maar al heel lang daarvoor natuurlijk als volksverhaal in het dialect doorverteld. Het verhaal gaat over de reden waarom de Hasseltse Kapel nou juist op die plaats is gesticht. Wie meer wil weten over de Hasseltse Kapel, de snoepkramen en de kraam met devotionalia, de jaarlijkse lichtstoet en de legenden rondom de kapel, verwijs ik graag naar: De kapel op de Hasselt, Een bloemlezing uit het werk van 40 Tilburgse auteurs, samengesteld door Ronald Peeters & Ed Schilders en uitgegeven door Gianotten Drukkerij te Tilburg in 2013. Hasseltse Kapel, Tilburgs springlevende Mariamonument, een uitgave van de Stichting Vrienden van de Hasseltse Kapel te Tilburg. Cubra.nl

Uit De stad als museum, uitgave van Woonzorgcentrum Padua, Tilburg. Tekeningen van Luc Verschuuren, scenario Ed Schilders. 

Wie zegt wat waar? Regionale taal in Nederland en Vlaanderen

Eerder dit jaar verscheen het boek Wie zegt wat waar? Het gaat over de grote verscheidenheid in taalgebruik in Nederland en Vlaanderen. Per streek zijn er immers opvallende verschillen tussen de woorden voor alledaagse dingen. Hoe noem je je grootmoeder? Oma, grutje, opoe of omoe? En een lange gehaktstaaf uit de snackbar, noem je die frikadel, frikandel of curryworst? In het boek Wie zegt wat waar? is voor twintig onderwerpen uitgezocht en in kaart gebracht hoe ze worden genoemd, van Groningen tot Oostende. Ook op het gebied van de uitspraak is er veel verschil te horen. Zeg jij mannetje, manneke of mènneke? Zeg je ijs, èès of ies? In het boek worden de verschillende streekvariëteiten naar aanleiding van de belangrijkste klankverschillen beschreven: Fries, Nedersaksisch, Limburgs, Vlaams en Zeeuws, Hollands en Utrechts, en Brabants natuurlijk. Je taalgebruik laat blijken waar je vandaan komt. Al die variatie binnen het Nederlands wordt gepresenteerd op een wat groter formaat (20 x 20 cm.), in mooie, duidelijke kaarten die puntig en helder worden toegelicht en uitgelegd door streektaaldeskundigen van de Stichting Nederlandse Dialecten. Het boek kost € 9,95.

Wie zegt wat waar? Regionale taal in Nederland en Vlaanderen. Genootschap Onze Taal en Stichting Nederlandse Dialecten. Den Haag 2021. 

Brabants nummer 31 - december 2021

15


ED SCHILDERS

De geschiedenis van een naam Bent u een liefhebber van de Vlaamse vertellers? Van het werk van Ernest Claes en Felix Timmermans bijvoorbeeld? Dan kent u zonder twijfel de hoofdpersoon van dit artikel, de Witte. Maar zelfs al hebt u dat boek gelezen, dan nog is de kans groot dat u in een quiz de vraag ‘Wat is de familienaam van de Witte?’ moet beantwoorden met ‘Dat zoeken we op.’ Het goede antwoord is: Louis Verheyden.

Wie een stamboom van de jongensliteratuur opstelt, zou kunnen opmerken dat Multatuli’s Woutertje Pieterse (geboren in 1862) de opa van de Witte is, en Dik Trom (geboren in 1891) van C. Joh. Kieviet zijn vader. Louis Verheyden werd geboren in 1920 en was daarmee een leeftijdgenoot van Merijntje Gijzen (A.M. de Jong, 1925) en Kees de jongen (Theo Thijssen, 1923). Dat zijn naam niet meteen een belletje doet rinkelen, is niet zo vreemd. In het boek waaraan Ernest Claes de roepnaam Witte als titel gaf, wordt de familienaam immers slechts vier keer genoemd, waarvan drie keer door de meester van zijn lagere school. De vierde keer benoemt hij zichzelf, en wel in het hoofdstuk waarin een handelsreiziger hem de weg vraagt. ‘Ah!... nu weet ik het...’ zegt de reiziger, ‘Ge zijt de jongen van Verheyden... ge heet Charelke, geloof ik, hé?...’ Waarop Louis antwoordt: ‘Neie, neie, meniêr... Ludovicus, meniêr.’ Zijn doopnaam ‘Ludovicus’ schrijft Louis ook op het etiket van zijn schoolschriftjes. Maar niemand noemt hem Louis behalve de maseur, de zuster van de nonnekensschool. Dan klinkt het als Lewie. Hoe hij echt heet, althans als literair personage van een jaar of tien, zegt hij ook tegen die reiziger: ‘Joa... moar ze zeggen altijd Witte tegen me...’ En zo kennen we hem dus nog steeds: als de Witte. Bijnamen Claes’ vertellingen over de Witte verschenen oorspronkelijk in het Leuvense studentenblad Ons Leven, waarvan hij enige tijd hoofdredacteur was. In 1920 werden ze gebundeld en Lewie’s onnavolgbare kinderlijke capriolen werden vrijwel onmiddellijk een van de geliefdste boeken uit de Nederlandstalige literatuur met meer dan 125 drukken, en twee verfilmingen. Tussen Zichem en Averbode in Vlaams Brabant, waar hij zijn avonturen

18

Brabants nummer 31 - december 2021

beleeft, wordt de nagedachtenis aan de Witte en Claes nog steeds in ere gehouden. In het boek van Claes heet Louis niet alleen Lewie of Ludovicus. Behalve de roepnaam Witte heeft hij nog andere namen. Schoolmeester Baekelandt noemt hem spottend Verkenshaar, gezien de borstelige structuur van het hoofdhaar van de Witte. De kleur daarvan wordt door Claes beschreven als sprietelwit, gespikkeld wit. Als meneer pastoor kattekiesemisles


De Witte met van links naar rechts: maseur, vader Verheyden, en meester Baekelandt. geeft, noemt hij de Witte Vlaskop of Witte kop. Toen hij nog in de wieg lag, werd hij door zijn broers Suikerlots genoemd omdat hij ‘zoet’ werd gehouden met een speen en suikerwater. Zijn vriendje Tjeef noemt hem Wi-wiwitte. Want Tjeef stottert. Patronen De tientallen dorpsgenoten van de Witte die in het boek genoemd worden – vaak slechts terloops – worden vrijwel nooit met hun echte familienaam vermeld. Claes had er blijkbaar veel plezier in om de traditie van bij-, koos-, roep- en soms ook spotnamen te hanteren, met als gevolg dat de kleine gemeenschap van Zichem en Averbode zich laat herkennen als een gesloten gemeenschap. Wie er niet thuis is, kent er niemand. Er is een aantal patronen te onderscheiden in de vorm van wat ik gemakshalve samenvat tot ‘bijnamen’. Ik telde er iets meer dan honderd. Claes noemt ze, maar verklaart ze nooit. In de eerste plaats is er de combinatie van een kindernaam met de naam van een van zijn ouders. De naam van die ouder is op zijn beurt vaak óók weer een bijnaam. In De Witte figureren bijvoorbeeld: Nieke

van Rozemoeike, Krol van Moenskes, Kloek van Mainske, en Tist van Pannekens. Een beroep dient ook vaak als ‘achternaam’: Dries de Garde is de veldwachter; een straatmuzikant heet Guske met zijn trekorgel; Mauriske van de statiechef is een zoontje van de stations-chef. Waarschijnlijk is Huibrechts d’n Teut een rondtrekkend koopman, en wordt d’n Teut gebruikt om hem te onderscheiden van andere Huibrechtsen. Waarschijnlijk is Gust van den Teut dus zijn zoon. Sooi van Frans Pastoor valt natuurlijk niet in deze categorie! Bloedverwantschap vinden we in de bijnamen alleen in verbindingen met ‘oom’. Riekusoême is (in het boek) een oom van de Witte; ook Victor-ome en Jan-Omes zijn dus zeer waarschijnlijk bedoeld als ooms aan vaders- of moederskant. Al die (bij)namen zijn een vervanging van de ambtelijke burgerlijke stand door een gemoedelijke intimiteit. Dat geldt, denk ik, zelfs voor de namen die mogelijk verwijzen naar het uiterlijk. De Spin, Den Das, Rosse (de doodgraver), en fruitverkoopster Dikke Trien. Bijnamen die uitsluitend bedoeld zijn om te lachen, zijn schaars in De Witte. Het betreft twee van de zusters (maseurs) van de

Vanaf links: de Garde, de Witte, meester Baekelandt, vader Verheyden. Brabants nummer 31 - december 2021

19


WIM VAN GOMPEL

Jurk en rok In het begin van de middeleeuwen droegen vrouwen vaak het mouwloze ‘hemdkleed’, een lang gewaad dat reikte van de schouders tot de voeten. Daarover een overkleed met mouwen. En dan eventueel nog een mantel. Vanaf de twaalfde eeuw werd het bovengedeelte van het overkleed nauwer om het lichaam van de vrouw gedragen, waardoor de vrouwelijke vormen minder verhuld werden. Het verschil tussen het bovengedeelte en ondergedeelte werd langzamerhand groter. In de zestiende eeuw ontstaat dan een apart ondergedeelte en is de rok geboren, die in de loop der tijd in lengte kon variëren van ‘net over het gat’ tot op de voeten. Maar het eendelige gewaad – tegenwoordig vaak jurk genoemd - is nooit verdwenen.

Twee taalkaartjes van de provincie Noord-Brabant

Kleed is de oorspronkelijke term voor de jurk in onze provincie. Op het ogenblik is dit woord in de betekenis ‘jurk’ aan zijn laatste stuiptrekkingen bezig. In de middeleeuwen werd het kleed zowel door mannen als vrouwen gedragen. Toen voor de man de broek het daglicht zag, werd het kleed een typisch kledingstuk voor de vrouw ter bedekking van boven- en onderlichaam.

Kleer In de dialectenquête van Pieter Willems, uitgevoerd in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, vinden we voor een 25-tal Brabantse plaatsen gegevens over de meervoudsvormen en verkleinvormen van het woord kleed. De meervoudsvorm kleej komt op bescheiden schaal voor in Midden- en Oost-Brabant. Hilvarenbeek kent kleeje. Beide vormen zijn ontstaan uit kleden. Op de meeste plaatsen kwam kleer en kleren voor. Kleer is ontstaan uit kleder, een meervoudsvorm die naast kleden bestond. Omdat kleder op een gegeven moment niet meer als meervoudsvorm aangevoeld werd, ontstond klederen. En uit dit woord is kleren ontstaan. In het moderne Nederlands betekent kleren ‘kledingstukken’ terwijl in Brabant tegen het einde van de negentiende eeuw de woorden kleer en kleren nog de betekenis ‘jurken’ konden hebben. In het eenvormige Brabantse kleed-gebied hebben zich nieuwe vormen genesteld, ten koste van het oorspronkelijke woord. Allereerst het woord japon. Dit woord is een verkorting van Japonsche rok ‘Japans gewaad, kimono met ceintuur en wijde mouwen’. Aanvankelijk gebruikt als term voor mannenkleding (kamerjas), na ongeveer 1800 nog uitsluitend in de betekenis ‘jurk’. Japan en Japon waren destijds synoniemen. De vorm Japons wordt nog gebruikt tot het einde van de achttiende eeuw. Japon wordt vooral in Oost-Brabant gebruikt, zoals je op de kaart kunt zien. De verkorting pon vinden we vooral ten zuiden van het japon-gebied. In West-Brabant is kleed vaak vervangen door jurk. Moerdijk schetst het ontstaan van dit woord als volgt. Het Middelnederlandse jo(u)r­­­­ney ‘wapenrok’ kent het verkleinwoord journeykin, dat via jorneken > jorreken > jurreken tot jurken geworden is. Dit laatste woord werd geïnterpreteerd als een meervoudsvorm, waarna het enkelvoud jurk ontstond, aanvankelijk gebruikt als bovenkleding voor kleine kinderen. Pas tegen het einde van de negentiende eeuw werd jurk gebruikt als synoniem van japon. Schorten en scholken Rok wordt in het overgrote deel van onze provincie gebruikt. In het Oudnederlands betekende rok ‘overkleed, mantel, zowel voor mannen als vrouwen’. Het Middelnederlandse woord roc zal ‘jurk’ betekend hebben omdat

24

Brabants nummer 31 - december 2021


HENK JANSSEN

het vrouwenkledingstuk dat van het middel tot de voeten reikt, nog niet bestond. Dit zou kunnen verklaren waarom rok in Den Dungen ‘jurk’ betekent. Voor deze plaats wordt voor rok het dialectwoord scholk vermeld. Het modeverschijnsel van de rok komt rond 1600 langzaam op gang en het zal nog een hele tijd duren voordat het verschijnsel in alle uithoeken van het Brabantse platteland doorgedrongen is. In Wintelre komt kazak ‘rok’ voor. Het wordt afgeleid van Frans casaque, dat aanvankelijk gebruikt werd voor een wijde mantel voor mannen en pas sinds de negentiende eeuw vrouwenmantel is gaan betekenen. Het type schort ‘rok’ is voornamelijk bekend in het zuidoostelijk deel van Brabant. In dit schort-gebied zijn steeds vaker woorden van het rok-type doorgedrongen en zullen in de nabije toekomst alle schorten ‘rokken’ verdrongen hebben. Dat het Nederlandse schort een heel andere betekenis heeft, zal hier alles mee te maken hebben. De vrouwenschort komt pas voor tegen het einde van de middeleeuwen. De schort vanaf het middel, de lage schort is het oudste. De hoge schort die ook een gedeelte van het bovenlichaam bedekt, komt tegen het einde van de negentiende eeuw op in burgerlijke kringen. In de regionale klederdrachten blijft de lage schort nog lang in de mode. Hoe is het woord schort aan zijn betekenis ‘rok’ gekomen in Zuid-Oost-Brabant? Overeenkomst in betekenis zal de oorzaak zijn: beide bedekken het onderlichaam. Evenals de rok bedekte de schort aanvankelijk het onderlichaam. In het gebied waar schort ‘rok’ betekent, gebruikt men voor de schort voornamelijk de woorden voorschoot of scholk (verkort uit schorteldoek). In dit gebied worden nu de woorden voorschoot en scholk steeds vaker vervangen door schort en verdwijnt schort in de betekenis van ‘rok’ ten gunste van rok ‘kledingstuk vanaf het middel tot de knieën of lager’.

VUR OP REIS… D’N HÈLLIGE JOZEF VAN COPERTINO Bèrtje Plesman èn Tòntje Fokker in ’n vliegmesjien, dè han de mense tot diejen tijd nog noit nie gezien. Toch waar dè driehonderd jaor daorveur al ùtgepr’beerd. Toen al vloog iemes umhóg, èn die’s ók wir treuggekeerd. Die dè toen din, kwaam out ’t laand van pane e vino. Hij hètte nòr z’n gebórteplòts: Jozef van Copertino. Al jong góng dieje Giuseppe krèk ès veul Iteljane z’n èige vur paoter mèlde bè de franciscane. Die hòlde gèirs unnen aspirant hèllige binne, want mi hèllige valt ’r nog lichelek wè te winne. Al meej bè z’n uurste mis rakte Jozef in extase èn wies ie alleman mi ’n vluchje te verbaze. Onder de kyrie, èn dè worde ’n vaast stramien, zweefde-n ie umhóg tot gaauw unne mee:ter of tien. Immòl boowve bleef ie daor ’n half uurke hange èn nòr umblig hoefde gimman hum dan op te vange. Alles op èige kracht, umhóg, umblig, èn nèt zo vlot, gin kunsjes, ginne motor, allennig wè hulp van God. Vandaag d’n dag hangt in Osimo, in de basiliek, ès toonbild van goewdgleuvighèd èn luchtacrobatiek, boowven ’t altaar d’n hèllige Jozef in zwart habijt hóg in de locht te getuige van z’n vliejgkwaliteit. Moete soms oit op reis èn vertraouwde your seatbelt nie, dan gee:f ik nou vur die fobie ’n hil goei therapie: Bid tot Jozef van Copertino, want zonder te liejge, ge kunt mi niemand anders zo gerust èn hèndig vliejge.

< In het dialect van Heesch > Uit Èn gij geleuft dè! Illustratie Mathilde Artwork

J. Daan, G. Winnen, Schort in de Nederlandse dialecten, TT 1954, 37-48 A. Moerdijk, Continentaalwestgermaanse en centraalromaanse heteroniemen voor het begrippencomplex rok-onderrok-jurk, Eindhoven 1979 Corpus dialectmateriaal Pieter Willems, http:// bouwstoffen.kantl.be/CPWNL/ Woordenboek van de Brabantse dialecten 

Brabants nummer 31 - december 2021

25


HÁS VAN DE ZANDE

Haonen en henne Plùimvee hi al euwenlang ’ne groote rol gespuld in ’t keuterbedrijf van ons provincie. Ok bij ons veuraauwers waar da ’t geval. Bij hullie liepe d’r tiete rontelum ’t huis. Of d’n haon krèijt of nie, d’n dag begint toch waar een van de wijsheedes van onze grutvòdder. ’n Aander gevleugelde ùitspraak van hum waar: as d’n boer kiep it, dan is de kiep of d’n boer ziek. Ons moeder hi da ‘kiepevirus’ van heur vòdder overgenomme en ok alt h ­ enne gehaauwe. Zij krieg b’ons dan ok d’n eretitel ‘kunnegin van de hennen en d’n hof’. Onze vòdder vertelde wel ’s mi ’ne laach da de bruidschat bij zennen traow in 1935 beston ùit twee leghenne. In alle geval is ’t zoo da haonen en henne b’ons op de misse vruuger nie weg te denke ware. Ze liepe los, mar d’n blom- en moeshof ware mi gaos afgemakt, zoda ’t plùimvee daor gin schaoi kos ònrichte. D’n opvallendste in ’t hil hoenderbestand waar d’n haon. Oit liep ’r inne rond ons huis die ’t gruuwelijk mi z’n èige getroffen ha. Diejen branie waar d’n baas van ’t speul en traai zó parmantig rond da alle henne vur hum doke. Zèlfs onzen hond vuulde z’n èige dur hum getròje. Onzen haon krèijde alle mèirges de hil buurt wakker en wier op ’t lest zó strant da-t-ie vort klèin kijnder ònviel. Toen belandde-n-ie vlot in de pot vur Kèrsmis. Ons moeder lokte heur hennen alt nor ’t voeier mi de roep ‘tiejt-tiet-tiet-tiet!’ ’t Waar nie hèndig vur heur um overzicht te haauwen op ’t hil hennebestand en ’t kwaamp nogal ’s veur da d’r in ’t vurjaor innins ’n kloek mi kùikskes ùit de houtmijt kwaamp. Da waar dan ’ne mooie meevaller. Toen ik tien waar, moes ik alle weeke de hennekoi schón make. Da hiel in: de schilft schón schrappe, alle kiepestront oprùimen en vur neij wit zand op vloer en schilft zùrge. De drinkesbakke moes ik vervèrse en de legbakke naokééken op bloedluis. Ik ha ’ne gloeienden heekel òn da kiepekarwèij, mar ’t hurde d’r bij, zin ons moeder.

34

Brabants nummer 31 - december 2021

Alle mònde kwaamp Harrie d’n hennepriester hùrke of d’r gin daors kammen of wòtterkonte ware die hij vur ’nen habbekrats kos opkoope. Ze zinne da Harrie die zieke kiepe op din vèrve en in Amsterdam gonk verkoope. Of da waor waar, wiesse we nie, mar wel is ’t zeeker dattie ùit Mokum z’n èige henneke, Truike, meegebrocht hi. Bekant alleman in onzen hoek hiel ’n por kiepe vur de èijer. Gin wonder da d’r veul schón ‘plùimveespreuken’ in ons Brabants zen. Laote we mi hòntje de vurste beginne. ’ne Goeien haon is nie vèt hurde vurral van mager maansvolk. Mar as ze zò mager as ’nen haon vur z’n kniejes zen, kunde ze vort mi gemak ùit d’r boks blaoze. Hij din d’r op af as ’nen haon onder de kroesele, zegge we as iemes mi greegte te wèrk gi. (kroesele = kruisbessen). D’r is ’n weerspreuk worrin d’n haon victorie krèijt: krèijt d’n haon saoves, dan is oew lot; mèrge mot of d’n haon k’pot. (mot = mist). Van iemes die hil verwaand is, zegge we: hij traai rond as ’nen haon mi stront tusse z’n teen. Mi d’aauw henne de maand in gaon, zegge we van ’n vrouw die ginne vrijer mer zal kunne krijge. Van ’n ongedurig ronddrèntelend figuur zegge we da-t-ie rondlupt as ’n leggende hen; hij kan z’n nestèij nie vijne. Hij kiek as de henne van Bèst as d’n boekend op is, beteekent da d’r ’n zoer gezicht opgezet wier. (boekend = boekweit). Bij ’n ontdaon oogend vrouwspersoon zegge ze: ze kiek as ’n hen die krèk ’t snot hà en ’n ziekelijke dame wier wel beschreeven as ’n hen die stò te truure. ’n Goei hen duikt wel wordt spottend gebrùikt bij ’t zien van ’ne klèine man mi ’n veul grótter vrouw. Twee hennen op inne nest akkerdeere nie haauwt ’n aauw advies in um nie te gòn inwoone bij de aauwlùi. Iets moete wa de henne nie kunne beteekent da iemes moet plasse. Illustratie Nelleke de Laat


Luisterbox Brabants 31

Colofon: Brabants, jaargang 8, nummer 3, 1 december 2021 Brabants verschijnt vier keer per jaar; in juni, september, december en maart Redactie: Riny Boeijen, Jan Luysterburg (hoofdredacteur), Ed Schilders, Cor Swanenberg, Jos Swanenberg Redactiesecretariaat: Cor Swanenberg, Milrooijseweg 109, 5258 KG Berlicum, tel. 073-5031879

De volgende door de auteurs ingesproken teksten zijn te beluisteren op de website: Riny Boeijen: Gezegend (Berghem) 5.11 Jacques van Gerven: Voétstappe (Valkenswaard) 0.39

Aan dit nummer werkten mee: Paul Asselbergs, Ton van den Bergh, Johan Biemans, Johan Boenie, Tien van Dorrus, Clara van Esch - van Hout, Jacques van Gerven, Wim van Gompel, Nillus Gurtjes, Chris van der Heijden, Jan van der Heijden, Ger Holtermans, Henk Janssen, Junt, Kis-ke, Nico van Kruisbergen, Gerard de Laat, Piet Snijders, Roel Soffers, Yoïn van Spijk, Marja van Trier, Mrinus de Witte, Hás van de Zande en Arnold Zegers. Foto omslag: Henk Janssen. Tenzij anders vermeld zijn de foto’s in dit blad van Henk Janssen.

Ger Holtermans: Maria, Maria, Maria, word wakker... (Boxmeer) 1.11 Henk Janssen: Jozef van Copertino (Heesch) 2.43

Vormgeving: Meyer Grafische Vormgeving – Asten (www.meyergrafischevormgeving.nl)

Jan Luysterburg: Te mwooi (Hoogerheide) 1.23

Druk: Grafisch Atelier Blaricum – Blaricum (www.drukkerijblaricum.nl)

Piet Snijders: Bezinge (Asten) 1.04 De geluidsopnamen zijn gemaakt door Frans van den Bogaard en Cor Swanenberg. De luisterbox is te vinden op de audiopagina van www.stichtingbrabants.nl 

Uitgever: Stichting Brabants, Missiezusterslaan 51, 5405 NL Uden, tel. 06-51158839. KvK-nummer 60585412. RSIN 8539.72.199. ISSN 1572 – 1612. Bankrekening ABN-AMRO IBAN: NL73 ABNA 0545 3581 75 (BIC Code: ABNANL2A) Website: www.stichtingbrabants.nl E-mailadressen: Algemeen: info@stichtingbrabants.nl Redactie: redactie@stichtingbrabants.nl Abonnementen: Bestellingen, opgave en mutatie van jaarabonnementen uitsluitend via de uitgever, stichting Brabants. Een jaarabonnement kost € 24,50. Losse nummers € 8,95 inclusief portokosten in Nederland. Voor abonnementen in het buitenland wordt de prijs van het jaarabonnement verhoogd met de van toepassing zijnde verzendkosten. Voor het buitenland is Brabants evenwel ook in pdfbestand verkrijgbaar.

Huiske Zullie han’t vruuger al Wè is ’t toch vort ’n wèèlde war Waor haole ze ’t vendaon ’n Vrijstaond huiske in ’t gruun asse mee vekaansie gaon Mar dè is toch gin nuuwke mir, ak ’t oe zegge maag As kènd ha’n wij zò’n huiske al dè in de buskes laag Kis-ke, Tilburg.

De prent op de achterzijde is van Cees Robben. Dank aan de Cees Robben Stichting, Goirle.

 Brabants nummer 28- maart 2021

35