


He t bas is b oe k
Het schoonheidsvak
Gezichtsbehandelingen
Lichaamsbehandelingen
Cosmetische hand- en voetverzorging Massages
Colofon
Derde druk, 2024
© 2024 Visavi B.V., Amersfoort
ISBN 978-94-92548-50-4
Productie
Bespeak B.V.
Uitgever
Visavi B.V.
Vormgeving
Felt creative agency
Media
Baretta Media
Basic Cosmetics
Imgro
nemPRO B.V. Salonvoordeel.nl Shutterstock
Studio Joy VB Fotografie
Inhoudsdeskundigen
Stèphanie Beuvink
Stefanie Geurtsen
Marieke van den Hoven
Carina Vranken
Online leeromgeving
Bespeak B.V.
Met dank aan
Anne Bijvank
Lieke Boelens
Sofie Bollen
Bianca Braat
Elly Edam
Angelique Hagens
Rob van Hazendonk
Birgit de Leeuw
Christine Mies
Isabel Munos
Cindy Neuij
Anja Pater
Britt Polman
Jildau Rentenaar
Jacoba Schot
Lynnsey Vermeulen
Sabriene Vosselman
Kim van Zetten alle modellen
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Je hebt Beautyboek #1 Het basisboek voor je liggen. In dit boek: alles wat je als schoonheidsspecialist moet weten over werken in het schoonheidsvak.
In Het basisboek leer je over het werken in het schoonheidsvak. Je doet in dit boek de kennis op die je nodig hebt om cliënten te kunnen helpen en de behandelingen uit te kunnen voeren.
Je leert welke verschillende werkzaamheden er zijn in de schoonheidsbranche en hoe je omgaat met regelgeving voor hygiëne, arbo en milieu. Daarnaast leer je wat er komt kijken bij het voeren van gesprekken met cliënten en hoe je producten verkoopt.
Wist je dat cosmetica zijn opgebouwd uit verschillende kleine deeltjes? En dat elk ingrediënt in een product invloed heeft op wat het product doet voor de huid of het lichaam? Je leert meer over chemie en de opbouw van cosmetische stoffen en producten.
Het uitvoeren van behandelingen is het belangrijkste deel van je werk als schoonheidsspecialist. In dit boek leer je over de verschillende cosmetische hand-, nagel- en voetbehandelingen, gezichtsbehandelingen en lichaamsbehandelingen. Je leert welke soorten behandelingen er zijn, hoe en wanneer je deze kunt toepassen en welke producten en materialen je daarvoor nodig hebt.
Wil je zeker weten dat je de theorie begrijpt en onthoudt? Log dan in bij de online leeromgeving van Beauty Level. In deze online leeromgeving kun je op je laptop, tablet of telefoon oefenen met de theorie:
Met de boekchecks toets je of je de theorie in het boek goed hebt begrepen.
In de lessen oefen je interactief met de theorie.
In de behandelfilms laat een schoonheidsspecialist stap voor stap zien hoe je de behandeling uitvoert.
In de masterclasses leggen experts ingewikkelde onderwerpen of behandelingen nog eens uit.
Bij de trainers speel je zo snel mogelijk vragen over een onderwerp weg.
In de cases adviseer je een cliënt de juiste b ehandeling of het juiste product.
De factcards bieden overzicht: alle informatie over een onderwerp of behandeling staat bij elkaar.
Om gebruik te maken van de online leeromgeving heb je een licentie nodig.
Verwijzingen
In Het basisboek vind je verwijzingen naar de online leeromgeving. Bij elke verwijzing staat een snelcode. Als je deze invult in de zoekfunctie van de online leeromgeving, kom je bij het betreffende onderdeel terecht.
Meer weten over werkstoffen? Bekijk de online les. Snelcode 14118
Het basisboek is onderdeel van de methode Beauty Level. Deze methode bestaat uit verschillende theorieboeken en de online leeromgeving. Kijk op www.visavi.nl voor het complete aanbod van Beauty Level.
2.1
2.4
3.1 Richtsnoer Hygiëne, arbeidsomstandigheden
9.1
10.1
11.1
Soorten massagegrepen
Totale lichaamsmassage
Gezichtsmassage
Hand- en voetmassage
Als schoonheidsspecialist heb je dagelijks contact met cliënten met verschillende wensen.
Zij verwachten dat jij de gewenste behandeling goed uitvoert en dat jij je vriendelijk en professioneel opstelt. Als je dat doet, komen cliënten graag weer bij je terug! In dit hoofdstuk leer je wat het vak van schoonheidsspecialist inhoudt. Welke vaardigheden heb je nodig? Welke achtergrondkennis heb je hiervoor nodig en waarom? En waar kun je werken als schoonheidsspecialist?
1.1
Bij een schoonheidsspecialist kunnen mensen terecht voor verschillende behandelingen
gezichtsbehandelingen
lichaamsbehandelingen
cosmetische hand-, nagel- en voetbehandelingen
Bij de behandelingen moet je rekening houden met het huidtype, de huidconditie en eventuele huidproblemen. Om de behandelingen te kunnen uitvoeren, heb je vaktechnische vaardigheden nodig. Zo moet je bijvoorbeeld weten hoe je het beste de wenkbrauwen in vorm brengt of hoe je nagels lakt. Een ander belangrijk onderdeel van je vak is de omgang met mensen.
Je hebt als schoonheidsspecialist veel contact met je cliënten. Dat betekent dat je over sociale en communicatieve vaardigheden moet beschikken zodat je professioneel met anderen om kunt gaan.
Waarschijnlijk heb je voor de opleiding schoonheidsspecialist gekozen omdat het je een interessant beroep lijkt. Naast het uitvoeren van behandelingen zijn ook commerciële vaardigheden van belang. Je denkt na over hoe je de omzet kunt verhogen. Hoe trek je bijvoorbeeld nieuwe cliënten naar de salon en op welke manier kun je producten verkopen? Vaktechnische, sociale, communicatieve en commerciële vaardigheden zijn de basis van je toekomstige beroep als schoonheidsspecialist. Aan deze vaardigheden ga je de komende jaren werken.
Vaktechnische vaardigheden
De behandelingen die je als schoonheidsspecialist uitvoert, zijn vaktechnische vaardigheden
Behandelingen die veel voorkomen zijn gezichtsbehandelingen, lichaamsbehandelingen en cosmetische hand-, nagel- en voetbehandelingen.
Gezichts- en lichaamsbehandeling
Komt een cliënt voor een gezichtsbehandeling?
Dan begin je als schoonheidsspecialist met een analyse van de huid. Je kijkt naar het huidtype, de huidcondities en huidveranderingen. Ook stel je vragen om informatie te verzamelen over eventuele ziektes die de cliënt heeft gehad of nog heeft, die invloed kunnen hebben op de huid. Naast de huidanalyse, vraag je welke verwachtingen de cliënt heeft. Aan de hand van de verwachtingen en de huidanalyse stel je een behandelplan op.
Hetzelfde geldt voor een lichaamsbehandeling, maar dan kijk je naar andere aspecten, bijvoorbeeld of de cliënt overbeharing heeft. Voorbeelden van gezichtsen lichaamsbehandelingen zijn:
oppervlakte- en dieptereiniging
gezichtsmaskers
gezichts- en lichaamspakkingen
gezichts- en lichaamsmassage
ontharen
wimpers en wenkbrauwen verven
make-up
Hand- en voetverzorging
Een schoonheidsspecialist geeft ook cosmetische hand- en voetverzorgingsbehandelingen. Daarbij ligt de nadruk op verzorging van de huid en nagels.
Instrumenten en apparatuur
Tijdens behandelingen gebruik je verschillende instrumenten en apparatuur. Bij het epileren van de wenkbrauwen gebruik je bijvoorbeeld een pincet. Daar ga je mee leren werken. Ook leer je apparaten te gebruiken.
Hoe zet je bijvoorbeeld het borstelapparaat in bij de reiniging van de huid? En hoe gebruik je een harsapparaat op de juiste manier tijdens het verwijderen van lichaamshaar?
Schoonheidsspecialist of allround schoonheidsspecialist
Dit leerboek richt zich op de basisbehandelingen die je nodig hebt als schoonheidsspecialist. De specialistische behandelingen, zoals acnebehandelingen, anti-agingbehandelingen en bindweefselmassage, komen aan bod in de niveau 4-opleiding tot allround schoonheidsspecialist.
Vaktechnische vaardigheden leren
De vaktechnische vaardigheden leer je tijdens de praktijklessen op school. Je oefent op medestudenten en op modellen. Ook kun je thuis oefenen met familieleden en vrienden. Tijdens je stage breng je het geleerde in de praktijk. Dan mag je, meestal onder begeleiding van een ervaren schoonheidsspecialist, op cliënten werken.
Achtergrondkennis
Als schoonheidsspecialist moet je voor het uitvoeren van verschillende behandelingen veel weten van anatomie, fysiologie en pathologie. Zo heb je voor het maken van een huidanalyse bijvoorbeeld veel kennis van de huid en het menselijk lichaam nodig. Voor het geven van een massage moet je weten waar de spieren liggen en hoe ze lopen. Je hebt ook kennis nodig van huidafwijkingen zodat je weet wat je wel of niet mag behandelen.
Bij het uitvoeren van behandelingen gebruik je cosmetische producten en apparaten. Om de producten en apparaten op de juiste manier te gebruiken, is kennis nodig van chemie en natuurkunde. In het hoofdstuk ‘Chemie’ leer je over de stoffen die in cosmetica verwerkt worden. Om veilig om te gaan met apparatuur, leer je in het hoofdstuk ‘Algemene natuurwetenschappen’ onder meer hoe je met elektriciteit werkt.
Als schoonheidsspecialist heb je altijd met mensen te maken. Je communiceert met mensen. Communiceren is informatie uitwisselen. Denk maar eens aan:
het omgaan met cliënten;
het samenwerken met je collega’s;
het contact met je leidinggevende;
het contact met vertegenwoordigers.
Goed communiceren is belangrijk voor goed contact met je cliënt en voor een prettige samenwerking met collega’s en vertegenwoordigers. Door een goede communicatie zullen cliënten zich meer op hun gemak voelen bij jou en het prettig vinden om naar je te luisteren. Ook zullen ze je beter begrijpen. Je contact met de cliënt wordt daardoor beter. Het wordt daardoor makkelijker om cliënten nieuwe afspraken te laten maken en om producten in de salon te verkopen.
Het belang van goede communicatie en sociale vaardigheden
Goede communicatieve en sociale vaardigheden maken jou tot een prettig persoon om mee om te gaan. Een prettige omgang met collega’s zorgt voor een goede sfeer op het werk. Een prettige omgang maakt dat de cliënt zich op zijn/haar gemak voelt bij jou. Zo kun je makkelijker achterhalen wat de wensen van de cliënt zijn en heb je een grotere kans dat de cliënt nog een keer terugkomt in jouw salon.
vaardigheden
Sociale vaardigheden zijn vaardigheden die je gebruikt in de omgang met mensen. Denk aan:
beleefd en vriendelijk zijn;
assertief zijn;
interesse tonen.
Sociale vaardigheden zijn onmisbaar in je toekomstige vak. Vaardigheden als luisteren en vragen stellen zijn hierbij belangrijk. Maar ook: initiatief nemen, samenwerken, kritiek accepteren en feedback dur ven geven als dat nodig is.
Commerciële vaardigheden zijn vaardigheden die je gebruikt om geld te verdienen. Denk aan:
productverkoop;
behandelingen verkopen en de goede prijs ervoor rekenen;
cliënten naar de salon trekken.
Om een goed inkomen te verdienen, zijn commerciële vaardigheden vereist. Dat betekent dat je een reële prijs voor je behandelingen berekent en vanuit een goed advies producten verkoopt. Bedenk ook hoe je mensen naar de schoonheidssalon trekt. Adverteer je? Zo ja, waarin en hoe vaak? Gebruik je sociale media? Laat je folders drukken en breng je die rond? Bedenk je aantrekkelijke acties? Heb je een uitnodigende etalage? Ook dat is commercieel denken.
Productverkoop
Naast inkomsten uit behandelingen komt een deel van de omzet van een schoonheidssalon uit de verkoop van huidverzorgende producten en make-up. De verkoop van een product neemt veel minder tijd in beslag dan een behandeling. Met productverkoop kun je in korte tijd omzet behalen.
TIP
PROBEER JE CLIËNT NIET
EEN ZO DUUR MOGELIJK
PRODUCT TE VERKOPEN, MAAR KIJK WAT GESCHIKT IS VOOR HET HUIDTYPE EN DE HUIDCONDITIE.
De cliënt kan een aantal van de cosmetische producten die je in de salon gebruikt ook als persoonlijke verzorging gebruiken. Daarmee kun je het effect van de behandeling versterken. Tijdens en na de behandeling geef je uitleg over die producten. In feite geef je daarmee een huidverzorgingsadvies. Het is uiteraard aan de cliënt of hij/zij dat advies opvolgt.
Zoek bij productverkoop naar de juiste balans. Je laat verkoopkansen liggen als je bang bent opdringerig over te komen. Dring je te veel aan, dan raak je mogelijk cliënten kwijt. Het verkopen van producten is een kwestie van ervaring. Hoe meer je het oefent, hoe beter het gaat.
Uitdagingen
Vaktechnische, communicatieve, sociale en commerciële vaardigheden brengen uitdagingen met zich mee. Je leert in de opleiding hoe je hiermee kunt omgaan.
Tijdsdruk
Als schoonheidsspecialist heb je beperkte tijd voor een behandeling. Bijvoorbeeld anderhalf uur voor een gezichtsbehandeling. Daarin wil je kwaliteit leveren. Dat betekent dat je niet elke mogelijke behandeling kunt uitvoeren. Daarom moet je keuzes maken. Je stelt prioriteiten. Dat betekent dat je bepaalt wat het belangrijkst is voor die cliënt.
Planning van de behandeling
Om geld met je vak te verdienen, is het van belang dat je efficiënt met je tijd omgaat. De tijd die je aan een behandeling besteedt, moet in verhouding staan met de prijs die je ervoor rekent. Een goede voortgang van de behandeling vraagt om een goede planning van de werkzaamheden. Je kunt je werk goed voorbereiden door zoveel mogelijk materialen klaar te leggen en de behandeling logisch op te bouwen.
Voor jezelf opkomen
Voor jezelf durven opkomen is een sociale vaardigheid. Als schoonheidsspecialist wil je aan de wensen van je cliënten, je werkgever en je collega’s voldoen. Maar daar zijn natuurlijk grenzen aan. Niemand mag het onmogelijke van je eisen. Soms vragen mensen te veel van je. Geef duidelijk je grenzen aan als dat gebeurt.
Willen voldoen aan verwachtingen
Cliënten komen met allerlei wensen en verwachtingen bij je in de salon. Als schoonheidsspecialist sta je voor de uitdaging die wensen en verwachtingen te vertalen naar een behandeling. Er zijn cliënten die wonderen verwachten van een behandeling. Of cliënten die vragen om een behandeling die niet past bij hun huidtype. Dan moet je afwegingen maken. Laat daarbij merken dat je professioneel met je werk bezig bent en je het beste met de cliënt voor hebt.
Grenzen bepalen
Cliënten kunnen met vragen en wensen komen die niet tot jouw vakgebied behoren. Dan moet je een andere behandeling aanbieden of de cliënt wijzen op andere beroepsbeoefenaars, zoals een huidtherapeut of een sportmasseur. Laat je niet verleiden tot een behandeling waartoe je niet bevoegd bent. Bij elke afweging moet je je bewust zijn van wat wel en wat niet tot het werkgebied van de schoonheidsspecialist hoort.
Beauty Level Online
Een cliënt werkt in de thuiszorg.
Dit betekent dat zowel haar handen als voeten veel te verduren krijgen.
Ze staat het grootste deel van de dag en maakt veel schoon. De huid op haar handen is droog door het gebruik van schoonmaakmiddelen en ze heeft last van brokkelende nagels. Ook de huid op haar voeten is ruw en droog. Voor haar verjaardag heeft ze daarom een hand en voetbehandeling cadeau gekregen. Ze is benieuwd wat ze bij jou kan verwachten.
Met een hand- en een voetbehandeling zorg je voor mooie en gezonde handen en voeten. De behandeling past goed binnen het aanbod van schoonheidsbehandelingen. Waarom je de handen en voeten verzorgt, welke producten en materialen je gebruikt en hoe je de behandelingen uitvoert, leer je in dit hoofdstuk.
Verschillen en overeenkomsten
Een hand- en een voetverzorging lijken veel op elkaar. Bij beide behandelingen verzorg je de huid, nagelriemen en nagels. Je gebruikt daarom vaak dezelfde producten en materialen. Nagelriemverweker, nagellak en nagelverharder kun je bijvoorbeeld gebruiken voor zowel de nagels van de voeten als van de handen. Er zijn ook producten die alleen geschikt zijn voor de voeten of voor de handen. Een nagelheffer gebruik je bijvoorbeeld alleen voor de teennagels en een handbadje alleen voor de vingernagels. Bovendien moet je bij een voetbehandeling extra hygiënisch werken. Daarom draag je handschoenen tijdens de behandeling van de voeten.
Met een hand- en nagelbehandeling houd je de handen, huid en nagels gezond en mooi. Zo kun je met een handmassage zorgen voor het verbeteren van de doorbloeding van de hand. Met een handmasker kun je de huid voeden en hydrateren. En met het aanbrengen van een nagellak zorg je voor een verzorgd uiterlijk van de handen. Een handen nagelbehandeling kan uitgebreid of kort zijn. Je kunt de hand- en nagelbehandeling uitvoeren als een volledige behandeling. In de praktijk worden de behandelingen ook wel als losse deelbehandeling gegeven, bijvoorbeeld alleen een handmassage of alleen de nagels lakken.
Bekijk de volledige uitwerking van deze behandeling online.
Les Hand, nagel en voetbehandeling. Snelcode 14078
Stappenplan Handverzorging. Snelcode 15081 Stappenplan Nagels lakken. Snelcode 15082
Behandelfilm Handverzorging. Snelcode 12075
Behandelfilm Nagels lakken. Snelcode 12076
Indicaties en contra-indicaties
Voor het behandelen van de handen gelden de volgende indicaties en contra-indicaties. De algemene contra-indicaties vind je op pagina 129.
Indicaties
behandeling passend bij de wens en gezondheid van de cliënt
Contra-indicaties
algemene absolute contra-indicaties voor een behandeling
algemene relatieve contra-indicaties voor een behandeling
Bij een hand- en nagelbehandeling gebruik je producten om de huid te verzorgen, producten voor de nagelriemen en producten voor de nagels. Hieronder vind je een lijst met producten en materialen die je mogelijk nodig hebt.
Producten voor de handbehandeling:
handzeep
huiddesinfectans of alcohol 80%
handscrub
handmasker
pakking voor de handen
handcrème
Producten voor de nagelriemen:
nagelriemolie
nagelriemverweker
Producten voor de nagels:
nagellakverwijderaar
basislak
gekleurde lak
toplak
nagelverharder
Materialen
Voor een hand- en nagelbehandeling gebruik je de volgende
materialen:
handbadje
diamantvijl of glasvijl
houten of kartonnen vijl
bokkenpootje
vellentang
polijstvijl
paraffinebad
wattenschijfjes, tissues en wattenstaafjes
Bekijk de uitleg over de producten en materialen online.
Producten. Snelcode 15084
Materialen. Snelcode 15085
Stappenplan hand- en nagelverzorging
20-45 min
Uitgebreide hand- en nagelverzorging: 45 minuten
Korte behandeling of deelbehandeling: 20 minuten
Nagels lakken: 20 minuten
Tijdens de behandeling houd je steeds dezelfde volgorde aan. Je begint bijvoorbeeld bij de linkerpink en werkt de linkerhand af. Daarna ga je verder met de duim van de rechterhand. Je eindigt bij de rechterpink. Je kunt er ook voor kiezen om bij de duim te beginnen en naar de pink toe te werken.
1 Reinig en desinfecteer de handen en nagels. Verwijder eventuele nagellak.
2 Analyseer de handen en nagels. Let daarbij op de huid- en nagelconditie.
3 1 Vijl de nagels van een hand in model. Laat de cliënt de hand in het handbad plaatsen.
2 Vijl de nagels van de andere hand in model. Laat de cliënt de hand in het handbad plaatsen.
4 1 Breng een nagelriemver weker aan.
2 Ver wijder braampjes onder de nagels en duw de nagelriemen terug.
3 Ver wijder losse velletjes met de vellentang.
5 Breng een verzorgend product aan.
6 Voer een massage uit.
7 Ontvet en lak de nagels.
8 Rond de behandeling af en reinig en desinfecteer je materialen.
TIP MEER OVER HET UITVOEREN VAN EEN HANDEN ARMMASSAGE LEES JE IN HET HOOFDSTUK ‘KLASSIEKE MASSAGE’.
De voetverzorging heeft als doel om de voeten van de cliënt te verzorgen en mooi te maken. Je masseert de voeten en verzorgt de huid en nagels van de voeten. Voor de cliënt is het ontspannend én het heeft een cosmetisch doel. De voeten zien er na afloop namelijk weer verzorgd uit.
Een voetbehandeling kun je als losse behandeling aanbieden of gecombineerd met een andere behandeling.
Je behandelt als schoonheidsspecialist alleen gezonde voeten en nagels. Cliënten die voetklachten hebben die samenhangen met diabetes of reuma, behandel je ook niet. Deze klachten moeten behandeld worden door een voetverzorger (pedicure) of arts.
Bekijk de volledige uitwerking van deze behandeling online.
Stappenplan. Snelcode 15083
Behandelfilm. Snelcode 12077
Indicaties en contra-indicaties
Voor het behandelen van de voeten gelden de volgende indicaties en contra-indicaties. De algemene contra-indicaties vind je op pagina 129.
Indicaties
behandeling passend bij de wens en gezondheid van de cliënt
Contra-indicaties
algemene absolute contra-indicaties voor een behandeling
algemene relatieve contra-indicaties voor een behandeling
IN DIT B OEK
ADVIESGESPRE KK EN, COSMETISCHE STO FF EN EN PRODUCTEN, HUIDANALYSE, NAGELBEHANDELINGEN,
GEZ IC HTSRE IN I GI NG, MASKERS, PAKKINGEN, ONTHAREN, MAKE-UP, KLASSIEKE MASSAGEGR EPEN
EN NOG VEEL MEER DAT
JE MOET WETEN ALS
S CH OONHEIDSSPECIALIST.
He t men s elij k
lich aa m
Anatomie
Fysiologie
Pathologie
Voedingsleer
Colofon
Derde druk, 2024
© 2024 Visavi B.V., Amersfoort
ISBN 978-94-92548-51-1
Productie
Bespeak B.V.
Uitgever
Visavi B.V.
Vormgeving
Felt creative agency
Beeld
Aldo Allessie
Bigstock
DermQuest/Nestlé Skin Health (klinische foto’s)
Huidziekten.nl (klinische foto’s)
Marco Reeuwijk
Rein Schoondorp (illustraties)
Shutterstock
Inhoudsdeskundigen
Thea Bakkenes
Stèphanie Beuvink
Patricia Buitendijk
Online leeromgeving
Bespeak B.V.
Masterclasses
Baretta Media
Bespeak B.V.
Paul den Hollander
Annemieke Okhuijsen
Marinde Zwarthoed
Met dank aan
Anja Delnoy
Angelique Hagens
Rob van Hazendonk
Jos de Kok - Ollebek
Mirthe Nacinovic
Hilda Panosian
Christa Zuur
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Je hebt Beautyboek #2 Het menselijk lichaam voor je liggen.
In dit boek: alles wat je als schoonheidsspecialist moet weten over het menselijk lichaam.
Inhoud
In Het menselijk lichaam leer je over anatomie, fysiologie en pathologie:
Anatomie is de kennis over de organen en orgaanstelsels van het lichaam. Wist je dat de huid een orgaan is? En andere orgaanstelsels dragen bij aan een goede conditie van de huid.
Fysiologie is de wetenschap over processen in het lichaam. Kennis hiervan helpt je om de oorzaak van huidproblemen te achterhalen.
Herstelt de huid van een cliënt slecht? Misschien is de doorbloeding niet goed of krijgen de huidcellen te weinig voedingsstoffen om zich te kunnen delen. Dit zijn fysiologische processen. Pathologie is de leer over lichamelijke afwijkingen. Om te weten of je een cliënt mag behandelen en om te bepalen welke behandeling geschikt is, moet je huidafwijkingen of aandoeningen kunnen herkennen. Hiervoor heb je als schoonheidsspecialist pathologische kennis nodig.
Verder behandelt Het menselijk lichaam voedingsleer. Het lichaam heeft bepaalde voedingsstoffen nodig om goed te functioneren en de huid gezond
te houden. Met kennis over voeding kun je cliënten adviseren hoe ze ook van binnenuit hun huid kunnen verzorgen.
Wil je zeker weten dat je de theorie begrijpt en onthoudt? Log dan in bij de online leeromgeving van Beauty Level. In deze online leeromgeving kun je op je laptop, tablet of telefoon oefenen met de theorie:
Met de boekchecks toets je of je de theorie in het boek begrepen hebt.
In de lessen oefen je interactief met de theorie.
In masterclasses en behandelfilms leggen experts ingewikkelde onderwerpen of behandelingen nog eens uit.
Bij de trainers speel je zo snel mogelijk vragen over een onderwerp weg.
In de case adviseer je een cliënt de juiste behandeling of product.
Factcards bieden overzicht: alle informatie over een onderwerp staat bij elkaar.
Om gebruik te kunnen maken van de online leeromgeving heb je een licentie nodig.
In Het menselijk lichaam vind je verwijzingen naar de online leeromgeving. Bij elke verwijzing staat een snelcode. Als je deze invult in de zoekfunctie van de online omgeving, kom je bij het betreffende onderdeel terecht.
Test je kennis over spieren met de online boekcheck. Snelcode 27085
Het menselijk lichaam is onderdeel van de methode Beauty Level. Deze methode bestaat uit verschillende theorieboeken en de online leeromgeving. Kijk op www.visavi.nl voor het complete aanbod van Beauty Level.
Als schoonheidsspecialist behandel je het gehele lichaam. Het lichaam is opgebouwd uit verschillende soorten weefsel.
Het verschilt per behandeling met welk type weefsel je te maken hebt. Bij een gezichtsbehandeling heb je bijvoorbeeld te maken met epitheelweefsel, maar bij een massage vooral met bindweefsel en spierweefsel. Deze weefsels bestaan uit cellen. Een cel is het kleinste onderdeel van het lichaam. 1.1
Cellen komen voor in levende organismes, zoals mensen, dieren en planten. Een cel is het kleinste zelfstandige onderdeel van een levend organisme. Elke cel heeft functies voor belangrijke levensverrichtingen, zoals groei, voortplanting, beweging, stofwisseling en prikkelbaarheid.
Celmembraan
Cellichaam
Cytoplasma
Celkern
Kernmembraan
Kernplasma
Chromosomen
Ons lichaam bestaat uit miljoenen cellen die samen weefsels vormen. Deze weefsels vormen weer organen en alle organen samen vormen ons lichaam. Er zijn ook organismen die uit maar één cel staan. Dit zijn bijvoorbeeld de amoebe (een dierlijke cel) of bacteriën (een plantaardige cel).
Bouw van de cel
Een cel bestaat uit een celmembraan, een cellichaam en een celkern. Het cellichaam en de celkern bestaan elk uit verschillende onderdelen.
Celmembraan
Het celmembraan is een heel dun vliesje om de cel. Dit is zo dun dat het bepaalde stoffen kan doorlaten. Dit wordt halfdoorlaatbaar of semipermeabel genoemd. De stoffen kunnen zowel de cel in als de cel uit. Zo worden er voedingsstoffen en zuurstof opgenomen en afvalstoffen afgegeven.
Cellichaam
Het cellichaam bestaat uit cytoplasma Het cytoplasma bestaat voor 75% uit water. Voor de rest bestaat het uit voedingsstoffen zoals eiwitten, koolhydraten, mineralen en lipoïden (vetachtige stoffen). De stoffen in het cytoplasma zijn belangrijk voor de celstofwisseling en de energievoorziening in het lichaam.
Organellen
In het cellichaam zitten verschillende organellen. Dat zijn onderdelen van de cel met een speciale functie. Voorbeelden van organellen zijn mitochondriën, ribosomen en vacuolen. Mitochondriën spelen een belangrijke rol bij de energievoorziening, ribosomen zorgen voor de opbouw van eiwitten en vacuolen slaan vocht op. De celkern is ook een organel.
Celkern
Binnen in de cel zit de celkern (nucleus). De celkern is, net als de cel zelf, omgeven door een wand. Dat is de kernwand of het kernmembraan. Binnen de kernwand zit kernplasma. Het kernplasma heeft dezelfde samenstelling als het cytoplasma. Het kernplasma en het cytoplasma heten samen het protoplasma.
WE OUDER WORDEN.
In de celkern worden alle levensprocessen van de cel geregeld, zoals stofwisseling en groei. In de celkern zit ook de stof chromatine, in de vorm van chromatinekorrels. Als de celkern zich deelt, vormen deze chromatinekorrels lange draden. Dit zijn chromosomen. Chromosomen bestaan uit DNA. In bepaalde delen van het DNA zit erfelijke informatie, de genen. De genen zorgen voor het doorgeven van erfelijke eigenschappen. Een menselijke celkern bevat 46 chromosomen, verdeeld over 23 paren.
Elke soort cel heeft een eigen bouw en functie. Sommige cellen kunnen bewegen, zoals witte bloedcellen. Andere cellen, zoals spiercellen, zijn met elkaar verbonden en kunnen zich niet verplaatsen. De functies van de cel, ook wel de levensverrichtingen, zijn verdeeld in animale levensverrichtingen en vegetatieve levensverrichtingen.
Animale levensverrichtingen zijn functies die ervoor zorgen dat de cel kan reageren op veranderingen van de omgeving. Deze levensverrichtingen zijn prikkelbaarheid, prikkelverwerking en beweging. Een cel kan bijvoorbeeld reageren op mechanische en chemische prikkels, hormonen en prikkels vanuit de omgeving zoals warmte, kou, druk en licht. Daarnaast kunnen het cellichaam en onderdelen van het cellichaam veranderen van vorm en plaats. Cellen kunnen zich daardoor bewegen.
Vegetatieve levensverrichtingen
In de celkern worden alle levensprocessen van de cel geregeld.
Train je kennis over celopbouw met de online trainer. Snelcode 26028
Vegetatieve levensverrichtingen zijn functies die het voortbestaan mogelijk maken, zoals groei, stofwisseling en voortplanting. Groei vindt plaats doordat de grootte van cellen toeneemt of het aantal cellen toeneemt door celdeling. Stofwisseling is de opname van voedingsstoffen en zuurstof en de afgifte van afvalstoffen. De cel heeft voedingsstoffen en zuurstof nodig om goed te kunnen functioneren. Bij de verbranding van voedingsstoffen komen warmte, energie en afvalstoffen vrij. De warmte zorgt voor een lichaamstemperatuur van ongeveer 37 °C bij de mens. Afvalstoffen verlaten de cel en worden in het bloed opgenomen en zo afgevoerd.
Voor het voortbestaan van een soort is het belangrijk dat cellen zich kunnen voortplanten. Bij de mens en veel diersoorten gebeurt dit uit de samensmelting van een zaadcel en een eicel. Het moment van bevruchting kun je niet zelf regelen en is daarom een vegetatieve levensverrichting.
Hoe intensiever een cel gebruikt wordt, hoe korter de cel leeft. De levensduur verschilt dus per soort cel. Een huidcel leeft ongeveer 28 dagen, maar een witte bloedcel leeft vier tot vijf dagen. De meeste cellen vernieuwen zich zelfstandig, door celdeling. Er zijn twee vormen van celdeling: directe celdeling en indirecte celdeling.
Bij directe celdeling delen het cellichaam en de celkern zich tegelijkertijd. De cel wordt in tweeën gesplitst en zo ontstaat er een nieuwe cel.
Directe celdeling komt alleen voor bij eencellige organismen. Menselijke cellen delen zich altijd door indirecte celdeling . Hierbij deelt de celkern zich eerst, daarna volgt pas de deling van het cellichaam. Er zijn twee vormen van indirecte celdeling: mitose en meiose.
30 MINUTEN TOT
TWEE UUR.
WIST JE DAT?
RODE BLOEDCELLEN
DELEN ZICH NIET, MAAR WORDEN IN HET BEENMERG AANGEMAAKT. ZENUWCELLEN HEB JE VANAF JE GEBOORTE GENOEG EN HOEVEN NIET TE WORDEN VERNIEUWD.
Mitose is een indirecte celdeling. Er ontstaat een exacte kopie van de oorspronkelijke cel. Meiose is een indirecte celdeling die alleen plaatsvindt bij geslachtscellen. Bij meiose halveert het aantal chromosomen in de cel. Meiose wordt daarom ook wel reductiedeling genoemd. Meiose bestaat uit twee fases.
Test je kennis over cellen met de online boekcheck. Snelcode 27254
Behoefte aan uitleg van een expert?
Bekijk dan de online masterclass over cellen. Snelcode 21253
1 In een cel liggen 23 chromosomenparen. Elk chromosomenpaar verdubbelt zich. Daardoor ontstaan twee identieke draden die aan elkaar vastzitten. Deze draden hebben een X-vorm en heten chromatiden
2 Geleidelijk aan verdwijnt het kernmembraan van de celkern. Vervolgens verplaatsen alle chromatiden zich naar het midden van de cel.
3 Er ontstaan dunne draden die de chromatiden uit elkaar trekken.
4 Er ontstaan nieuwe kernmembranen rondom de chromosomen en het cytoplasme snoert zich in. De celdeling heeft plaatsgevonden. Nu zijn er twee identieke cellen met 23 chromosomenparen ontstaan.
TIP IN HET HOOFDSTUK ‘HORMOONSTELSEL’ LEES JE WAAROM MEIOSE NODIG IS BIJ DE VOORTPLANTING.
Fase 1
1 De 23 chromosomenparen verdubbelen zich en er ontstaan X-vormige chromatiden.
2 De chromatiden gaan bij elkaar liggen en het kernmembraan verdwijnt. Er ontstaan dunne draden die de chromatiden naar de uiteinden van de cel toe trekken.
3 Aan elke kant van de cel ligt nu van elk chromosomenpaar één chromatide. Er zijn nu 23 chromatiden in plaats van 23 chromosomenparen.
4 Er komt een kernmembraan om elk groepje chromatiden en de cel deelt zich in tweeën.
Fase 2
5 De X-vormige chromatiden gaan in het midden van de cel liggen.
6 Beide pootjes van de X-vormige chromatide worden uit elkaar getrokken. Zo liggen er aan elke kant van de cel 23 losse chormosomen. Om elk groepje van 23 chromosomen ontstaat een kernmembraan en de cel deelt zich in tweeën.
7 Er zijn nu vier verschillende cellen met verschillende chromosomen ontstaan.
De cellen van ons lichaam verschillen nogal van elkaar. Dat is ook nodig omdat ze verschillende taken hebben. Een groep cellen met dezelfde vorm, functie, celtussenstof en celafkomst vormt een weefsel. Elk weefsel in ons lichaam heeft een eigen functie:
Epitheelweefsel functioneert als beschermend dekweefsel of scheidt stoffen af.
Steunweefsel geeft steun en stevigheid aan het lichaam.
Zenuwweefsel geeft in het lichaam signalen door en verwerkt ze.
Spierweefsel maakt beweging mogelijk.
In deze paragraaf wordt epitheelweefsel behandeld, de andere weefsels in de volgende paragrafen.
Epitheelweefsel is opgebouwd uit epitheelcellen. De cellen liggen dicht tegen elkaar aan, omdat er weinig of geen celtussenstof aanwezig is. Epitheelweefsel bekleedt alle inwendige en uitwendige oppervlakken van het lichaam, zoals vliezen, bloedvaten en de huid. Klieren zijn ook opgebouwd uit epitheelweefsel. Epitheelweefsel wordt ingedeeld op basis van:
het aantal lagen
de vorm
de functie
Epitheelweefsel kan uit één of meerdere lagen cellen bestaan. Eenlagig epitheel bestaat uit één laag cellen. Dit wordt ook wel endotheel genoemd. De binnenbekleding van alle bloedvaten is eenlagig epitheel. Meerlagig epitheel bestaat uit meerdere lagen cellen. Onder andere de opperhuid is meerlagig epitheel.
Cellen van het epitheelweefsel kunnen verschillende vormen hebben. Alle vormen zijn zowel eenlagig als meerlagig terug te vinden in het lichaam.
Vorm
bestaat uit hoge cellen
Lagen
altijd eenlagig
lijkt meerlagig, omdat de celkernen op verschillende hoogten liggen
In het lichaam
in het slijmvlies van de darmen en de maag
in de basaalcellenlaag van de o pperhuid
Vorm
bestaat uit vierkante cellen
cellen zijn even hoog als breed
Lagen
eenlagig of meerlagig
In het lichaam
eenlagig kubisch epitheel in de e ierstokken en nierkanaaltjes
meerlagig kubisch epitheel in de o pperhuid
Vorm
bestaat uit platte cellen
Lagen eenlagig of meerlagig
In het lichaam
eenlagig plaveiselepitheel aan de binnenkant van de bloed- en lymfevaten, in het hart en aan de binnenkant van de wanden van de luchtpijptakjes en de longblaasjes
meerlagig plaveiselepi theel in de slokdarm en in de opperhuid
Epitheelweefsel kan verschillende functies hebben. Het kan bedekkend of afscheidend zijn en een vervoersfunctie hebben.
Bedekkend epitheel
Bedekkend epitheel beschermt het lichaam tegen schadelijke invloeden van buitenaf. De opperhuid is het bekendste voorbeeld van bedekkend epitheel. Daarnaast bekleedt epitheelweefsel de binnenkant van de inwendige, holle organen zoals het hart, de longen, de bloed- en lymfevaten en de blaas.
Afscheidend epitheel
Afscheidend epitheel wordt ook klierweefsel genoemd. Klierweefsel scheidt stoffen in of buiten het lichaam af en heeft daardoor ‘afscheiden’ als functie. Er zijn twee soorten klieren: eencellige klieren en meercellige klieren. De eencellige klieren zijn slijmvliezen zoals het neusslijmvlies. De slijmvliezen scheiden slijm af, waardoor het oppervlak van het weefsel vochtig en glad blijft.
Epitheel met een vervoersfunctie
Trilhaarepitheel is epitheel met een vervoersfunctie. Het is een bijzondere vorm van cilindrisch epitheel. Dit is eenlagig epitheelweefsel met trilharen aan de oppervlakte van de cellen.
De kleine trilharen kunnen door hun beweging stoffen vervoeren. Deze trilharen bewegen zich langzaam in één richting en keren daarna snel terug in hun oorspronkelijke stand. Dit werkt als een lopende band, waardoor het weefsel stoffen kan verplaatsen.
De trilharen in de luchtwegen zorgen er bijvoorbeeld voor dat de stofdeeltjes en de bacteriën die je inademt, in het slijm blijven hangen. Het stof gaat via de trilharen naar de mondholte en vervolgens slik je dit stof door. Zo beschermen je trilharen je longen tegen vreemde stoffen.
Trilhaarepitheel komt onder andere voor in de slijmvliezen van de luchtwegen, in de eileiders en in de buis van Eustachius.
De meeste klieren zijn meercellige klieren. Deze klieren kunnen ingedeeld worden op basis van de manier van afscheiden en de functie.
Er zijn exocriene klieren, endocriene klieren en endo-exocriene klieren.
Exocriene klieren hebben een afvoerbuis. Het product dat de klier maakt, wordt afgescheiden via die afvoerbuis. De afvoerbuis van exocriene klieren kan drie verschillende vormen hebben. Er zijn: buisvormige klieren (tubulaire klieren), zoals de z weetklieren;
trosvormige klieren (alveolaire klieren), zoals de talgklieren, de melkklieren en de speekselklieren;
gemengde klieren (tubulo-alveolaire klieren), zoals de oorspeekselklier. Gemengde klieren zijn zowel buis- als trosvormig.
Soorten exocriene klieren
Er zijn drie soorten exocriene klieren:
Eccriene klieren scheiden alleen het product af dat in de klier gemaakt wordt. Voorbeelden: speekselklier, kleine zweetklier.
Apocriene klieren scheiden het product en een deel van de kliercel af. Voorbeelden: grote zweetklier in de oksel, melkklier, oorsmeerklier.
Holocriene klieren scheiden het product en de gehele kliercel af. Voorbeeld: talgkier. Die scheidt de hele talgkliercel en het product talg af.
Endocriene klieren hebben geen afvoerbuis, maar geven hun afscheiding direct aan het bloed af. Hormoonklieren zijn allemaal endocriene klieren. Je vindt ze in de borst- en buikholte, de schedel en in de hals.
Endo-exocriene klieren scheiden hun product direct aan het bloed af, maar hebben ook een afvoerbuis. Voorbeelden hiervan zijn de geslachtsklieren en de alvleesklier. De geslachtsklieren geven bijvoorbeeld geslachtshormonen af aan het bloed (endocrien) en zaad- of eicellen aan het lichaam (exocrien). De alvleesklier geeft via een afvoerbuis alvleessap aan de twaalfvingerige darm (exocrien) en de hormonen insuline en glucagon direct aan het bloed (endocrien).
Endocriene klieren, exocriene klieren en endoexocriene klieren kunnen verschillende stoffen uitscheiden. Dat kunnen nuttige stoffen of afvalstoffen zijn. Het afscheiden van nuttige stoffen heet secretie of incretie. Het uitscheiden van afvalstoffen heet excretie.
Secretieklieren scheiden stoffen af die nuttig zijn voor het lichaam. Voorbeelden van secreten zijn talg, dat de huid en het haar soepel houdt, en speeksel, dat de spijsvertering helpt.
Incretieklieren geven stoffen direct aan het bloed. Hormonen zoals insuline en glucagon zijn voorbeelden van increten.
Excretieklieren scheiden afvalstoffen uit. Zweet is bijvoorbeeld een excreet.
1.3
Steunweefsel heeft een andere opbouw dan epitheelweefsel. De cellen van steunweefsel liggen niet tegen elkaar aan, maar zijn juist gescheiden door celtussenstof. Er zijn drie soorten steunweefsel, met allemaal een andere soort celtussenstof:
bindweefsel, met een vezelige tussenstof;
kraakbeenweefsel, met een veerkrachtige tussenstof;
beenweefsel, met een harde tussenstof.
Bindweefsel is het meest voorkomende steunweefsel in het lichaam. Het bestaat uit bindweefselcellen, bindweefselvezels en celtussenstof.
Hierin zitten weer verschillende andere stoffen en cellen (zie schema). Je vindt bindweefsel in de huid, pezen, gewrichten, botten en wanden van bloedvaten.
Er zijn drie soorten bindweefselcellen: fibroblasten, mestcellen en macrofagen.
Fibroblasten spelen een belangrijke rol bij:
aanmaak van bindweefsel
opbouw van bindweefselvezels
vorming van celtussenstof
vorming van hyaluronzuur
Mestcellen hebben als functie:
wondreparatie
produceren van histamine
Macrofagen zorgen voor fagocytose.
Fibroblasten
Bindweefselcellen
Mestcellen
Macrofagen
Collagene vezels
Bindweefselvezels
Elastische vezels
Celtussenstof
Reticulinevezels
Als er bindweefselvorming nodig is op een bepaalde plek in het lichaam, worden fibroblasten geactiveerd. Ze delen zichzelf en gaan naar de plek waar ze nodig zijn. Fibroblasten kunnen zich bewegen omdat ze de eiwitvezels actine en myosine bevatten.
Bindweefselvezels
Er zijn drie soorten bindweefselvezels: collagene vezels, elastische vezels en reticulinevezels.
Collagene vezels zijn opgebouwd uit het eiwit collageen. Dit is erg sterk en kan niet meerekken. Hoe meer collagene vezels in het bindweefsel zitten, hoe sterker het weefsel is. Collagene vezels komen bijvoorbeeld voor in de lederhuid.
Elastische vezels zijn opgebouwd uit het eiwit elastine. De vezels kunnen tot twee keer hun eigen lengte uitgerekt worden en veren dan weer terug tot hun eigen lengte. Dit werkt net als elastiek. Elastische vezels zitten op veel plekken in het lichaam.
Reticulinevezels bestaan net als collagene vezels uit eiwitten. Deze vezels zijn veel dunner en fijner van structuur dan collagene vezels en vormen een groot netwerk. Reticulinevezels zitten op plaatsen waar bindweefsel grenst aan ander weefsel, bijvoorbeeld rond organen en in de lederhuid.
WIST JE DAT?
ELASTISCHE VEZELS
ZIJN VAAK IN COMBINATIE
MET COLLAGEENVEZELS
TE VINDEN. ZO WORDT
WEEFSEL STEVIG DOOR
HET COLLAGEEN, MAAR
REKBAAR DOOR DE ELASTISCHE VEZELS.
Reticulinevezels
Mestcellen
Elastische vezels
Collagene vezels
Celtussenstof
Celtussenstof is de stof die cellen en vezels met elkaar verbindt en de ruimte ertussen opvult. Het wordt ook wel grondsubstantie genoemd. De bindweefseltussenstof verschilt voor verschillende typen bindweefsel. In de meeste bindweefsels is het grootste gedeelte water, waardoor het vloeibaar en zacht is. Andere typen tussenstof bestaan uit suiker- of eiwitketens, die het elastisch maken. Bindweefseltussenstof in het bot is juist keihard door kalkzouten.
Soorten bindweefsel
De verhouding tussen bindweefseltussenstof en de vezels bepaalt het soort bindweefsel. Er zijn verschillende soorten bindweefsel.
Vast bindweefsel bevat veel collagene vezels en weinig elastische en reticulinevezels. De collagene vezels vormen samen vezelbundels die een grote trekkracht kunnen opvangen. In ons lichaam zijn het beenvlies, de pezen en de banden om gewrichten opgebouwd uit vast bindweefsel.
Dicht bindweefsel bestaat uit een dicht netwerk van elastische en collagene vezels. De lederhuid bestaat uit dicht bindweefsel, waardoor de huid stevigheid krijgt.
Losmazig bindweefsel is een los netwerk van elastische en reticulinevezels. Er zitten weinig collagene vezels in dit netwerk. Daardoor is het zacht en gemakkelijk te vervormen. Het losmazige weefsel van de onderhuid zorgt ervoor dat de huid op de onderlaag heen en weer kan schuiven.
Reticulair bindweefsel heeft een losmazige structuur, maar bestaat uit alleen reticulinevezels.
TIP IN HET HOOFDSTUK ‘HUID’ LEES JE MEER OVER DE OPBOUW VAN DE HUID.
Functie van bindweefsel
Alle typen bindweefsels steunen en verbinden de weefsels in het lichaam. Op sommige plekken in het lichaam maakt bindweefsel bloedcellen aan of slaat het vet op.
Reticulair bindweefsel heeft bijvoorbeeld een belangrijke functie bij het aanmaken van bloedcellen en bloedplaatjes. Dit weefsel zit in het rode beenmerg en in het lymfoïde weefsel in de lymfeknopen. In de lymfeknopen worden onder andere de lymfecellen gevormd. Deze zijn belangrijk voor de afweer en het immuunsysteem.
In losmazig weefsel kan vet worden opgeslagen. Er ontstaat dan vetweefsel dat bestaat uit losmazig weefsel met veel vetcellen. Het lichaam slaat voedsel dat niet direct gebruikt wordt op als vetbolletjes in de vetcellen. Dit vet kan later weer gebruikt worden als voeding. Vetweefsel heeft, naast een opslagfunctie, ook een steunfunctie voor organen en een isolerende functie voor het lichaam. In de huid zorgt vetweefsel voor spanning in de huid en geeft het vorm aan het lichaam, bijvoorbeeld bij de borsten en in de schouders.
Bekijk de uitleg van een expert over bindweefsel in de online masterclass. Snelcode 21034
Kraakbeenweefsel
Kraakbeen is een elastisch en veerkrachtig steunweefsel. Het is wit van kleur en glad aan de oppervlakte. Kraakbeen bevat weinig bloedvaten en geneest daardoor moeilijk. Kraakbeenweefsel heeft verschillende functies:
Het biedt steun aan weke delen in het lichaam.
Het verbindt verschillende beenderen, zoals de tussenwervelschijven de rugwervels verbinden.
Het is een glijvlak voor gewrichten, zoals in je enkel.
Het geeft vorm aan het lichaam, zoals in je neus of je oren.
Soorten kraakbeen
Er zijn drie soorten kraakbeen. Deze soorten verschillen van elkaar in structuur en bouw.
Elastisch kraakbeenweefsel is gemakkelijk vervormbaar. Er zitten namelijk veel elastische vezels in. Elastisch kraakbeen komt voor in de neusvleugels en in de oorschelpen.
Glasachtig kraakbeenweefsel wordt ook wel hyalien kraakbeen genoemd. Het weefsel is opgebouwd uit een doorschijnende tussenstof, dunne collagene vezels en elastische vezels. Het kraakbeen is daardoor stevig, maar wel soepel.
Glasachtig kraakbeenweefsel bekleedt de uiteinden van de gewrichten en komt voor als verbinding tussen de ribben en het borstbeen. Daardoor kan de borstkas op en neer bewegen tijdens de ademhaling.
Vezelig kraakbeenweefsel is sterk en stevig omdat het veel collagene vezels heeft. Dit kraakbeen komt daardoor voor op plaatsen in het lichaam waar grote druk en kracht op staat, zoals de tussenwervelschijven en de meniscus.
Beenweefsel
Het beenweefsel is een hard en stevig weefsel. Het wordt ook wel botweefsel genoemd en is de basis van het skelet. Beenweefsel heeft verschillende functies:
Het geeft vorm en steun aan het lichaam.
Het beschermt belangrijke organen, zoals de h ersenen.
Het zorgt voor vorming van bloedcellen.
Het is een aanhechtingsplaats voor de spieren.
Opbouw van beenweefsel
Beenweefsel bestaat uit cellen met een vaste, harde tussenstof en collageenvezels. Het heeft veel bloedvaten en is hard en stevig. Dat komt door kalkzouten.
Botten bestaan uit verschillende gedeeltes. Van buiten naar binnen is een bot als volgt opgebouwd:
beenvlies
compact been
sponsachtig been
mergholte
TIP IN HET HOOFDSTUK
‘SKELET’ LEES JE MEER OVER DE BOUW EN FUNCTIES VAN HET SKELET.
Glasachtig kraakbeenweefsel is soepel en stevig. Deze doorschijnende tussenstof bekleedt de uiteinden van de gewrichten. Het weefsel bestaat uit dunne collagene vezels en elastische vezels.
Compact been is de buitenste laag van het bot. Het is een dicht, aaneengesloten geheel zonder openingen en is hard en wit van kleur.
Sponsachtig been zit in het compacte been. Het wordt ook wel spongieus been genoemd. De structuur van sponsachtig been is open: er zitten allerlei holtes in.
Er is een netwerk van beenbalkjes die gerangschikt zijn in de richting van de grootste druk of trek op het bot. In de ruimte die ontstaat tussen de balkjesstructuur zit rood beenmerg.
Beenvlies zit om het beenweefsel heen. Het wordt ook wel periost genoemd. Deze bindweefsellaag zit om het bot heen en bevat veel zenuwen en bloedvaten. Het vlies is belangrijk voor de groei van het bot. Vanuit het beenvlies lopen er in de lengte- en dwarsrichting kanaaltjes door het been die het hele beenweefsel voorzien van bloed.
De mergholte is de holte in het bot die gevuld is met rood en geel beenmerg. Geel beenmerg is vooral aanwezig in het middelste gedeelte van pijpbeenderen. In het gele beenmerg in de mergholte zit veel vet.
WIST JE DAT? ALS HET NODIG IS, KAN GEEL BEENMERG VERANDEREN IN ROOD BEENMERG. HET KAN DAN BLOEDCELLEN VORMEN.
Het zenuwstelsel is opgebouwd uit zenuwweefsel. Het vangt prikkels op, verwerkt ze en geeft impulsen door. Daardoor speelt het een belangrijke rol bij het uitvoeren en het reguleren van onze lichaamsfuncties.
Het zenuwweefsel bestaat uit zenuwcellen, die ook wel neuronen genoemd worden. Een zenuwcel bestaat uit een zenuwlichaam met een kern en verschillende uitlopers. De uitlopers worden ook wel neurofibrillen genoemd. Er zijn twee soorten neurofibrillen: neurieten en dendrieten.
De neurieten worden ook wel axonen genoemd. Ze hebben lange uitlopers en geleiden prikkels van het zenuwcellichaam af. Dendrieten hebben juist korte uitlopers en geleiden prikkels naar het zenuwcellichaam toe. Een zenuwcel heeft één neuriet en meerdere dendrieten.
De neurieten in het lichaam zijn omgeven door myeline. Deze vetachtige stof isoleert de neuriet, waardoor prikkels sneller doorgegeven kunnen worden. Het omhulsel van myeline wordt de myelineschede of de mergschede genoemd.
Een zenuw is een groep van neurieten of dendrieten. Er zijn drie typen zenuwen: motorische zenuwen, sensibele zenuwen en gemengde zenuwen. Welk type het is, hangt af van het type prikkels dat doorgegeven wordt.
Motorische zenuwen
Motorische zenuwen geleiden prikkels vanaf de hersenen en het ruggenmerg naar de spieren of klieren toe. Ze kunnen daar beweging veroorzaken en worden daarom ook wel bewegingszenuwen genoemd. Motorische zenuwen bestaan uit een bundel neurieten. Deze neurieten eindigen in een motorisch eindplaatje. Als een spiervezel of
Cellichaam
Myelineschede
Neuriet
Motorisch eindplaatje
Spiervezel
kliervezel een prikkel ontvangt van een neuriet, reageert deze door de spier samen te trekken of een stof af te scheiden. Als de prikkelgeleiding door motorische zenuwen geblokkeerd is, kan er verlamming optreden.
Sensibele zenuwen geleiden prikkels vanuit het lichaam, via het ruggenmerg naar de hersenen. Sensibele zenuwen bestaan uit een bundel dendrieten. Het lichaam herkent de prikkels als ze aankomen in de hersenen. Je voelt dan bijvoorbeeld pijn als je valt. Omdat deze zenuwen gevoel doorgeven, worden ze ook wel gevoelszenuwen genoemd. Als de prikkelgeleiding door de sensibele zenuwen geblokkeerd is, verandert de gevoelswaarneming. Je voelt bijvoorbeeld pijn of tintelingen of je hebt juist geen gevoel meer.
Gemengde zenuwen bestaan uit motorische en sensibele zenuwen. De zenuwen geleiden daardoor zowel bewegingsprikkels als gevoelsprikkels.
Test je kennis over weefsels met de online boekcheck. Snelcode 27029
1.5
De belangrijkste eigenschap van spierweefsel is dat het zich kan samentrekken. Om zich te kunnen samentrekken heeft de spier een zenuwprikkel nodig. Het overbrengen van een zenuwprikkel naar het spierweefsel wordt innervatie genoemd. Er zijn drie soorten spierweefsel, namelijk glad spierweefsel, dwarsgestreept spierweefsel en hartspierweefsel.
IN DIT B OEK
SPIEREN, CE LL EN, BI NDW EE FSEL, SPIJSVERTERING, HOR MO NEN, ADEMHALING, VOEDING, DE NIEREN, A LL ES OVER DE HUID
EN NOG V EE L MEER OVER HET MENSELIJK L IC HAAM.