Magna Charta

Page 59

Het bestreden arrest vermeldt niet op welke gronden het Hof de door Clijnk ingestelde vordering toewijsbaar heeft geacht en toegewezen. Uit het door het Hof vernietigde eindvonnis heeft het Hof niet de vorenaangehaalde overwegingen van de eerste rechter overgenomen. Eiseres, de Kerk, gaat ervan uit dat het Hof recht heeft gedaan op grond van de overwegingen van het bestreden arrest. Neemt de HR aan dat dit niet bewezen wordt door het aangevallen arrest, dan zal het voorgestelde middel bij gebreke van feitelijke grondslag tot mislukking gedoemd zijn. Ik ben echter geneigd om met de eiseres aan te nemen, hoewel ten zeerste aarzelend, dat het Hof de uitspraak, d.w.z. de uitgesproken veroordeling van de Kerk als voormeld bedoeld heeft te doen berusten op dezelfde overwegingen als die, welke het Hof hebben geleid tot verwerping der vier appelgrieven, door de Kerk, als appellante, voorgedragen. Het wil mij voorkomen dat, uit het oogpunt van de toewijsbaarheid van de eis, voorop gesteld moet worden, dat in het geding niet bewezen is dat de Kerk Porsius gevolmachtigd heeft om de uitvoering der verbouwing in regie en voor rekening van de Kerk op te dragen aan Clijnk, althans aan een ander. In appel (in zijn memorie van antwoord na comparitie, t. t.r.z. van het Hof van 11 nov. 1967, p. 7, al. 1) beroept Clijnk zich m.i. op een schijnbare, of vermeende, volmacht, stellende dat Porsius geacht moet worden van de Kerk een bij verbouwingen gebruikelijke volmacht te hebben ontvangen, en, voorts, dat, hij Clijnk, mocht aannemen dat Porsius geacht moet worden zulk een volmacht van de Kerk te hebben verkregen. Clijnk stelt dat hij dit mocht aannemen nu: (1) 'hem' (Clijnk) 'uitdrukkelijk niet anders was medegedeeld', Ds. Tutuarima ('de spreekbuis van de Kerk) zo goed op de hoogte was van de werkzaamheden, die verricht moesten worden, dat hij zelf het verloop van het werk al met angst en vreze gadesloeg'. De Kerk beroept zich in dit geding jegens Clijnk op het ontbreken van een volmacht bij een door de vermeende gevolmachtigde, Porsius, verrichte rechtshandeling, d.w.z. op het ontbreken van een volmacht van de Kerk aan Porsius tot het opdragen van de uitvoering der verbouwing in regie aan een ander. In dit geval kan de Kerk zich niet met vrucht beroepen op het ontbreken van zodanige volmacht als ten processe vast zou staan: 1 dat Clijnk heeft aangenomen dat de Kerk Porsius gevolmachtigd had om de uitvoering der verbouwing in regie en voor rekening van de Kerk aan Clijnk, althans aan een ander, op te dragen; 2 dat Clijnk dit heeft aangenomen op grond van gedragingen van de Kerk en met name van het ten deze bevoegde orgaan der Kerk, dat is de Synode (vgl. r.o. 12 van 's Hofs arrest); 3 dat Clijnk dit onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen aannemen. Of Clijnk dit redelijkerwijze heeft mogen aannemen hangt m.i. hiervan af of het bij verbouwingen als de onderhavige gebruikelijk is dat degene die, zoals Porsius, de opdracht geeft, de bevoegdheid heeft om de uitvoering der verbouwing in regie en voor rekening van de bouwheer aan een ander op te dragen. Zou het niet gebruikelijk zijn dat als verbouwingen als de onderhavige in regie worden uitgevoerd en dat een architect, die voor de bouwheer als architect optreedt zelfstandig bevoegd is om op grond van de omstandigheid dat hij architect is namens de bouwheer de uitvoering van de verbouwing in regie aan een derde op te dragen, dan zou reeds hieruit volgen dat geen grond zou bestaan om, aangenomen dat het door het optreden van Porsius eventueel bij Clijnk het vertrouwen is gewekt dat Porsius bevoegd was hem, Clijnk, op te dragen de verbouwing voor rekening der Kerk in regie uit te voeren, dit bij Clijnk opgewekte vertrouwen toe te rekenen aan de Kerk, die deze bevoegdheid niet aan Porsius had verleend, te minder nu in casu niet is vastgesteld dat de Kerk Porsius als architect had aangesteld (vgl. HR 12 jan. 1962, NJ 1962, no. 42, n. H.B.). Zou ten processe vaststaan dat Clijnk op grond van gedragingen van het desbevoegde orgaan der Kerk heeft aangenomen dat Porsius door de Kerk gemachtigd was om de uitvoering der verbouwing in regie en voor rekening van de Kerk aan Clijnk, althans aan een ander, op te dragen, en heeft Clijnk dit onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mogen aannemen, dan zou de Kerk op de onjuistheid van de voorstelling van Clijnk dat een toereikende volmacht was verleend geen beroep kunnen doen. De vraag kan nog gesteld worden of Clijnk zich voor wat betreft de periode van 16 maart 1962 tot en met 14 april 1962 nog wel op rechtsschijn zou kunnen beroepen, nu hij op 16 maart 1962 wist dat de Synode de restauratie tot een bedrag van Ć’ 37 840 had goedgekeurd en daarna toestemming had gegeven voor uitvoering tot een bedrag van Ć’ 58 100.

56


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.