Magna charta erfrecht #01 luyt

Page 18

DE UITSRPAAK

behoeve van de verkrijging van [eiser] € 28.977,-- aan successierechten hebben voldaan (productie 29 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en het namens hen tijdens de comparitie overgelegde bankafschrift, zoals aangehecht aan het procesverbaal). Dit brengt mee dat [eiser] jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog aanspraak kan maken op € 110.050,-- (€ 486.169,-- minus € 347.142,-- en € 28.977,--). Voor zover [eiser] over zijn in dit geding vastgestelde meerdere verkrijging nog successierechten dient te voldoen (en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over hun verminderde verkrijgingen minder successierechten verschuldigd zijn), gaat de rechtbank ervan uit dat partijen dit op de voet van artikel 52 en 53 Sw 1956 (navordering en vermindering) rechtstreeks met de belastingdienst regelen. 4.11.4 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen worden veroordeeld tot betaling van € 110.050,-- aan [eiser]. [eiser] heeft tevens gevorderd betaling van de wettelijke rente hierover vanaf de dag van het openvallen van de nalatenschappen. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser] eerder dan in een e-mail van 26 oktober 2009 – waarnaar verwezen wordt in de brief van de gevolmachtigd executeur van 20 november 2009 (productie 26 van [eiser]) – aanspraak heeft gemaakt op zijn legitieme portie en de verschuldigde wettelijke rente daarover. Anders dan [eiser] betoogt kan uit de reactie van de gevolmachtigd executeur niet worden afgeleid dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de verschuldigdheid van wettelijke rente vanaf zes maanden na overlijden hebben erkend. In bedoelde e-mail staat alleen”de wettelijke rente zal conform de bepalingen hieromtrent aan u worden vergoed”, zodat ter zake van de wettelijke rente enkel werd beoogd aan te sluiten bij de wettelijke bepalingen hierover. Uitgaande van een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 november 2009. Slotsom 4.12 De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in conventie zullen worden veroordeeld tot betaling van € 110.050,--, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2009. De vorderingen in reconventie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen worden afgewezen. Aangezien partijen broers van elkaar zijn en het geschil voortvloeit uit de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders, zullen de proceskosten (anders dan partijen over en weer hebben gevorderd) in zowel conventie als in reconventie worden gecompenseerd aldus dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van de proceskosten hierop een uitzondering te maken voor de door [eiser] gevorderde kosten van het deskundigenbericht (die voor rekening van [eiser] zijn gekomen). Strikt genomen dienen deze kosten ter vaststelling van de schulden van de nalatenschap uit legitieme porties aangemerkt te worden als (informele) vereffeningskosten (artikel 4:7 lid 1

18

MAGNA CHARTA ERFRECHT

onder c BW) en bij voorgaande afwikkeling van de nalatenschappen in aanmerking te worden genomen. Nu [eiser] deze kosten echter als proceskosten heeft gevorderd en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiertegen geen afzonderlijk verweer hebben gevoerd, zal de rechtbank bij de proceskosten tot uitgangspunt nemen dat de kosten van dit deskundigenbericht door de drie broers voor gelijke delen gedragen dienen te worden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot een bedrag van twee-derde van de door de deskundige gedeclareerde kosten (€ 1.190,--), te weten € 793,33. Voor het overige heeft [eiser] niet gespecificeerd welke kosten door hem in verband met het deskundigenbericht zijn gedragen. 5De beslissing De rechtbank in conventie 5.1 veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 110.050,00 aan [eiser], vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2009 tot aan de dag van algehele betaling, 5.2 veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedeeltelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 793,33, en compenseert de overige proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, 5.3 verklaart de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad, 5.4 wijst af het meer of anders gevorderde, in conventie 5.5 wijst de vordering af, 5.6 compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2014.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.