Burgerlijk Procesrecht

Page 22

Conclusie Inleidende opmerkingen 3.1 De hoofdregel ten aanzien van de bewijsverdeling is neergelegd in artikel 150 Rv. In dit artikel zijn tevens de uitzonderingen op de hoofdregel opgenomen in geval van een bijzondere regel of wanneer een andere verdeling voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Naast de omkering van de bewijslast in de zin van artikel 150 Rv, waarmee ook het bewijsrisico verlegd wordt, kunnen zich ook andere mogelijkheden voordoen om tegemoet te komen aan de bewijsnood van een partij. Er kan sprake zijn van rechterlijke1 vermoedens en feitelijke vermoedens2. Bij feitelijke vermoedens wordt de partij die eigenlijk het bewijs zou moeten leveren vrijgesteld (zoals in deze uitspraak) op grond van een vermoeden dat haar stellingen waar zijn, bijvoorbeeld door de overgelegde stukken. De rechter acht deze stellingen dan voorhands bewezen. De wederpartij zal in een dergelijke situatie tegenbewijs mogen leveren. Voor het leveren van dit tegenbewijs is dan voldoende dat het ten behoeve van de partij op wie de bewijslast rust aangenomen bewijsvermoeden wordt ontzenuwd, zodat dus niet nodig is dat het tegendeel bewezen wordt3. Een andere wijze om tegemoet te komen aan de bewijsnood van een partij is het opleggen van een verzwaarde motiveringsplicht (stelplicht) van diens wederpartij4. Beide brengen geen omkering van de bewijslast maar verleggen de bewijsleveringslast. 3.2 Of de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast met zich brengen is in beginsel een rechtsvraag en de beslissing hieromtrent van de rechter is dus in beginsel toetsbaar5. Deze toetsing zal echter beperkt zijn in verband met de verwevenheid met het waarderen van de feiten. De gedachtegang van de rechter (‘hoe ben ik tot deze beslissing gekomen?’) moet transparant zijn. Bespreking uitspraak 3.3 Uit de overwegingen van de rechtbank valt niet in te zien dat de omstandigheden voldoende grond opleveren voor omkering van de bewijslast. In artikel 150Rv zijn eisen van redelijkheid en billijkheid of van een bijzondere regel6 opgenomen7. Er is geen sprake van het voldoen aan een eis van redelijkheid en billijkheid om reden dat de rechtbank er onterecht vanuit gaat dat als vaststaand feit moet worden beschouwd dat X de auto bestuurde en de schade heeft veroorzaakt. Dit terwijl de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 oordeelt: ‘Vorenbedoelde omstandigheden maken de lezing van X –namelijk dat niet hijzelf maar een ander in de auto vanaf het café naar huis is gereden- zodanig ongeloofwaardig dat X dient te worden belast met de bewijsvoering van zijn stelling en dat hij dientengevolge ook het risico moet dragen indien hij daarin niet slaagt’ In deze overweging geeft de rechtbank het criterium aan voor de bewijslastverlichting (en het dus moeten toestaan van het tegenbewijs van X) maar slaat door, door de omkering toe te passen. De 1

In Asser (2004) zijn hiervan voorbeelden opgenomen onder de nrs 39-41. De rechter kan dit individueel toepassen als een vorm van bewijswaardering, in HR 29 november 2002 NJ 2004, 304 en 305 met een noot van wordt een algemene regel (omkeringsregel) verduidelijkt, zoals ook in NJ 2004/304 en 305 en JBPr 2003/23. 3 Asser (2004) nummer 46 op pagina 110 en 111 waarbij tevens de opmerking wordt geplaatst dat aan het leveren van tegenbewijs zodanig hoge eisen worden gesteld dat het toch neerkomt op het bewijzen van het tegendeel. 4 Zie ook I. Giesen, ‘Bewijs en aansprakelijkheid’ (2001) pagina’s 39-47. 5 Asser (2004), nummer 28 pagina 76. 6 Daarnaast biedt de wet mogelijk utkomst op een andere wijze. In artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994, is bepaald dat indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden en dat betrokken is bij een verkeersongeval met schade aan niet door dat motorrijtuig vervoerde personen of zaken, de eigenaar van het motorrijtuig, of indien er een houder is van het motorrijtuig is de houder verplicht, om die schade te vergoeden tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is. ARM had hier een beroep op kunnen doen. Voor het toepassen van deze regel maakt het geen verschil of de in de wet genoemde uitzonderingen van rechtsverhinderende feiten, ondergebracht worden onder bevrijdende verweren omdat gedaagde stelplicht en bewijslast heeft ten aanzien van dat bevrijdend verweer, in geval van een bijzondere regel, omdat de partij die een beroep doet op de bijzondere regel stelplicht en bewijslast met betrekking tot die uitzondering heeft. Dit brengt echter wel de moeilijkheid met zich dat de houder van de auto (partner X) in de procedure betrokken moet worden en deze partner dan moet bewijzen dat een ander dan hij/zij in de auto heeft gereden. Dit leidt naar mijn mening te ver. ARM had dan de partner van X moeten dagvaarden, maar kennelijk, zo lees ik in de uitspraak, waren er voldoende stukken om aannemelijk te maken dat X de bestuurder van de auto was en hiermee de schade heef aangericht. De rechtsgang via artikel 185 WvW is derhalve een lastige exercitie en biedt mogelijk onvoldoende bodem onder de vordering van ARM. 7 Zie W.D.H. Asser (2004) Bewijslastverdeling nummer 27. 2

- 22 -

W W W. M A G N A C H A RTA . N L


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.