Magna Charta Webinars Hoogleraren

Page 205

Kluwer Online Research

pagina 11 van 17

dat immers alleen in stelling wordt gebracht als een beroepsgrond succesvol dreigt te zijn. De bestuursrechter kan daarbij eenvoudig in de positie komen te verkeren waarin hij wordt beschouwd als (partijdige) hulp van het bestuursorgaan.[90] Essentiële onderdelen van het bestuursprocesrecht, waaronder bijvoorbeeld het bewijsrecht, zijn van meet af aan weloverwogen niet in het wetsvoorstel betrokken ofschoon uit recente rechtswetenschappelijke literatuur en evaluatieonderzoeken blijkt dat enige nadere (op bewijs toegespitste) regeling[91] op zijn minst gewenst is. [92] Het is overigens niet uitgesloten dat er op de langere termijn regelgeving tot stand komt op bewijsrechtelijk terrein. Zo wordt door de Minister van Justitie en Binnenlandse Zaken in een brief van 28 mei 2010 aangekondigd dat in het kader van het project ‘Versnelling besluitvorming in het ruimtelijk domein’ een wetsvoorstel te verwachten valt waarbij een regeling voor een verplichte regiezitting in de Awb zal worden opgenomen.[93] Men kan hier met recht de vraag stellen waarom de regering de aanpassingen aan de Awb zo gefragmenteerd en instrumenteel (namelijk vanuit het perspectief van versnelling van besluitvorming in het ruimtelijk domein) ter hand neemt. Dit geldt eens te meer ten aanzien van een fundamenteel aspect als het bewijsrecht. Daar zou men in Den Haag eens goed voor moeten gaan zitten en zich bezinnen op een aantal essentiële vragen over de (gewenste) karakteristieken van het bestuursprocesrecht en de wijze waarop het bewijsrecht daarin past. Dergelijke wijzigingen van fundamentele aard dienen niet via de achterdeur op basis van instrumentele argumenten te worden ingevoerd.[94] Juist dit soort zaken vraagt om een regeling in een algemene aanpassingswet waarin ook uitvoerig aandacht uitgaat naar de karakteristieken van het bestuursprocesrecht. Elkaar opvolgende wijzigingen tuimelen nu over elkaar heen, hetgeen we ook al in 2009 en 2010 zagen met de regeling over de dwangsom en rechtstreeks beroep bij niet tijdig beslissen, de regeling omtrent de bestuurlijke lus en de invoering van de lex silencio positivo (in verband met de Dienstenwet).[95] Zelfs een ‘Awb-mens’ raakt in deze wet op enig moment het spoor bijster. Ook de discussie over het doorvoeren van de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie wordt in de Wab volledig buiten beschouwing gelaten.[96] Dit terwijl het onderbrengen van het hoger beroep bij de gerechtshoven en het invoeren van (een vorm van) cassatierechtspraak in het bestuursprocesrecht mijns inziens van wezenlijk belang is voor de kwaliteit (en rechtseenheid) van de (bestuurs)rechtspraak.[97] Dit klemt te meer nu de bestuursrechters zich door de uitbouw van de Awb ook meer en meer gaan bezighouden met de uitleg van strafrechtelijke en civielrechtelijke leerstukken. De voorgestelde introductie van een (‘interne’) ‘bestuursrechtelijke AG’ en zogenoemde ‘grote kamers’ waarin ook leden van een ander hoger beroepscollege zitting kunnen nemen, vormen in dit opzicht slechts lapmiddelen.[98] Voorts maken de voorgestelde wijzigingen het bestuursprocesrecht nog complexer dan het al was.[99] De zonder gemachtigde appellerende burger zal zijn weg niet meer weten te vinden in het nog verder uitgedijde procesrechtelijke woud van juridische spitsvondigheden. Bovendien wordt het wederkerigheidsdenken weer verder uitgebouwd. De eigen verantwoordelijkheid van de burger wordt meer en meer benadrukt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de aanpassing van art. 7:3 Awb waarmee de — in het sociale zekerheidsrecht beproefde — antwoordkaartmethode in het gehele bestuursrecht wordt ingevoerd. En wie met een toevoeging procedeert, moet voortaan achteraf zelf maar met de gemachtigde uitvechten in hoeverre hij zijn eigen bijdrage terugkrijgt bij een gegrond verklaard beroep met bijbehorende proceskostenveroordeling van het verwerende bestuursorgaan. Op die wijze kan de overheid namelijk op jaarbasis € 1,2 miljoen besparen.[100] Duidelijk is dat met de voorgestelde regeling de ‘civilisatie’[101] van het bestuursproces verder doorzet. Te wijzen valt op de introductie van het ‘incidenteel hoger beroep’. Invoering van het relativiteitsvereiste en de oprekking van art. 6:22 Awb — om enkele voorbeelden te noemen — laten verder zien dat de regering definitief wil afrekenen met de controlefunctie van het bestuursproces. Men kan zich dan ook de vraag stellen in hoeverre het nog zinvol is de rechtmatigheid van een besluit centraal te stellen in het bestuursproces.[102] Ligt het niet voor de hand ook op dat punt dan een andere keuze te maken? In de literatuur wordt al langere tijd aangegeven dat een ruimere toegang tot de bestuursrechter mogelijk zou moeten zijn nu de rechtsbeschermingsfunctie in het bestuursproces meer en meer de overhand krijgt.[103] Hierbij past dan echter ook een meer fundamentele discussie over een vorderingenstelsel met bijbehorende uitspraakbevoegdheden. [104]

5. Slotbeschouwing

205

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.