AvdR Webinars

Page 68

Op grond van een en ander zou nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de inzet van de pseudokoop geboden zijn. Het openbaar ministerie kan het hof daartoe echter niet in staat stellen, nu ook voor hem de identiteit van de informant, de omstandigheden waaronder de informatie is ingewonnen en doorgegeven en andere gegevens, die toetsing mogelijk maken, door de Duitse justitie buiten beeld worden gehouden. Het is derhalve niet mogelijk om (bijvoorbeeld) met behulp van de procedure van artikel 226a Strafvordering via nader onderzoek vast te stellen of de inzet van dit bijzondere opsporingsmiddel in dit concrete geval gerechtvaardigd is geweest. 9. Het gegeven, dat de rechter niet in staat kan worden gesteld het onderzoek te verrichten, dat hij noodzakelijk acht voor een juiste beoordeling van de zaak maakt dat er geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een goede procesorde voldoet, zodat het hof met de rechtbank van oordeel is, dat het openbaar ministerie niet in zijn vervolging kan worden ontvangen.' 7 De klacht dat het Hof hier een onjuiste uitleg heeft gegeven van het vertrouwensbeginsel kan mijns inziens niet slagen. Het gaat hier niet om de vraag of in het buitenland verkregen bewijsmateriaal in een Nederlands strafproces voor het bewijs kan worden gebruikt of de basis kan vormen voor een onderzoek tegen een bepaalde verdachte. In een dergelijk geval is er, indien de buitenlandse regels in acht zijn genomen, in het algemeen geen probleem ten aanzien van de bruikbaarheid van dat bewijsmateriaal, uitgezonderd het geval dat dit is verkregen in strijd met 'international human rights standards', aldus mijn ambtgenoot Keijzer voor HR 19 mei 1999, nr. 109.075 (NJ 2000, 107; red.) die daarbij onder meer verwijst naar het standpunt van de AIDP. Hier gaat het om opsporing in Nederland met behulp van een pseudo-koop die ten dele in het buitenland is voorbereid. Terecht heeft het Hof overwogen dat in een dergelijk geval er duidelijkheid moet zijn over de vraag of bij het in het buitenland genomen besluit tot het inzetten van dit opsporingsmiddel voldoende rekening is gehouden met het uitzonderlijke karakter van dit opsporingsmiddel en over de vraag of de informant, wiens informatie aanleiding is geweest om tot het gebruiken van het middel van de pseudo-koop over te gaan, een zuivere rol heeft gespeeld. Ik denk in verband met dit laatste aan het bekende Tallon-criterium. Vgl. ook Hof Arnhem NJ 1989, 867 en Hof Amsterdam NJ 1991, 365. Dat betekent nog niet dat eventuele gebreken in die eerste, buitenlandse fase tot nietontvankelijkheid van het openbaar ministerie of onbruikbaarheid van het door de pseudokoop verkregen bewijsmateriaal zouden moeten leiden, maar wel dat voldoende mogelijkheden tot controle ten aanzien van de fase in het buitenland voor de rechter noodzakelijk kunnen zijn om tot een beslissing in de zaak te kunnen komen. Tegen die opvatting van het Hof komt het middel tevergeefs op. 8 Vervolgens bevat het middel de subsidiaire klacht dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval die toetsing tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging zou moeten leiden. Die klacht richt zich tegen de overweging dat het openbaar ministerie de rechter onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om nader onderzoek naar de pseudo-koop en de informant te doen. 9

68


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.