Volonté Générale 01-3

Page 1


Volonté Générale 2011 - n°3

‘De tirannie van een vorst is net zo bedreigend voor een staat als de onverschilligheid voor het algemeen welzijn dat is voor een republiek.’ Montesquieu, Beschouwingen over de oorzaken van de grootheid en ondergang van de Romeinen (’sHertogenbosch 2001) 28.

Inhoudsopgave Hoofdredactioneel

3

Reacties

De omtrek van de kubus: Manfred Pernice over de kunstmarkt Stefaan Vervoort Democratie in het Arabisch-islamitisch perspectief Joost Dibbits

4

10

Kritische beschouwingen op de huidige democratie

Het democratisch tekort: de valkuilen van de representatieve democratie Anita van Rootselaar

12

De vrijheid van Democratie Wouter Capitain

18

Jongeren moeten vanaf 16 jaar al kunnen stemmen Peter Kerris

23

Artikelen

Het EU-beleid ten aanzien van de Roma Antonie van Campen

26

What moves a Dutch student to move? 34 Linda Pannekoek


Volonté Générale 2011 - n°3

Wij, de vleeseters in het gidsland Thomas Vries Van auto-industrie tot operatietafel: de opmars van de robotica Interview met Ruud van der Aalst

39 44

Recensies & column

Volonté Génerale is een tijdschrift voor jonge intellectuelen waarin debat centraal staat. Het doel van dit tijdschrift is de wereld te analyseren en mensen aan het denken te zetten over maatschappij, (wereld)politiek, filosofie, economie, kunst en universiteit. Colofon

We zijn gedeeltelijk ons brein Naline Geurtzen

48

Hoofd- en eindredactie Martijn van den Boom Gaard Kets Jan Maas

De oorsprong van onze politiek Dieuwertje ten Brinke

51

Geen Stijl: schoppen met een doel Mart van de Wiel

53

Medewerkers aan dit nummer Ruud van der Aalst, Dieuwertje ten Brinke, Antonie van Campen, Wouter Capitain, Joost Dibbits, Naline Geurtzen, Peter Kerris, Linda Pannekoek, Anita van Rootselaar, Thomas Vries, Stefaan Vervoort, Mart van de Wiel en Joep Willemsen.

Doe eens normaal man! Joep Willemsen

55

Contactgegevens email: vlntgnrl@gmail.com internet: www.volontegenerale.nl Aanmelden abonnement Voor gratis digitale toezending kunt u zichzelf via het bovengenoemde email-adres aanmelden. Aanleveren stukken Uitsluitend per email onder vermelding van contactgegevens en een korte persoonsbeschrijving. De hoofdredactie houdt zich het recht voor zonder opgaaf van reden stukken te weigeren. Sluitingsdatum volgende uitgave: 30 januari 2012. Copyright © Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd op welke manier dan ook voor commerciële doeleinden, vraag hiervoor eerst toestemming van de hoofdredactie en de auteur(s). Afbeeldingen De hoofdredactie heeft getracht alle rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Indien iemand meent als rechthebbende in aanmerking te komen, kan hij of zij zich wenden tot de hoofdredactie.


Volonté Générale 2011 - n°3

Hoofdredactioneel Het is december, de maand waarin Sinterklaas zijn pakjes rondbrengt en het kerstfeest voor velen een gezellig samenzijn betekent. Het is ook de maand waarin de dagen kort zijn en duisternis vele uren vult. Die donkere uren worden vaak gebruikt om na te denken en te reflecteren, want iedereen weet dat aan het einde van december een nieuw jaar aan de horizon gloort. Dit nummer van Volonté Générale is bedoeld om u tijdens deze dagen van stof tot nadenken te voorzien. In deze decembermaand is er genoeg om over na te denken. Het occupy-protest vult de pleinen in New York, Parijs, Amsterdam en het algemene gevoel van onvrede fungeert daarbij als belangrijkste drijfveer. Er is veel aandacht voor het protest en de wijze waarop de manifestaties tot stand zijn gekomen en worden bestreden. Desniettemin blijven ze gewoon voortduren. De grieven van de betogers lopen radicaal uiteen en de doelen zijn alles behalve eenduidig. Dit bleek koren op de molen voor critici en de mensen die zich niet tot de 99 procent van de bevolking rekenen. Het occupy-protest is tot stand gekomen door discussie, blijft bestaan door discussie en is onderwerp van discussie. Daarnaast is de Nederlandse occupy-beweging tegen de inmenging van politieke partijen. Dit zet vraagtekens bij het fungeren van de huidige Nederlandse partijpolitiek. Heeft onze vorm van democratie gefaald? Naar aanleiding van artikelen en reacties uit de eerste twee nummers van Volonté Générale, maar ook als reactie op de bovengenoemde actualiteit van de occupy-bewegingen, is er een drietal artikelen gebundeld onder de noemer ‘Kritische beschouwingen over de huidige democratie’. Anita van Rootselaar, Wouter Capitain en Peter Kerris geven hun visie op spanningen omtrent democratie. Echter, democratie is niet het enige thema dat dit nummer vult: Antonie van Campen gaat in op de problematiek rondom de discriminatie van de Roma in Europa, Linda Pannekoek legt aan de hand van haar eigen buitenlandervaringen uit wat de internationale uitwisseling van (wetenschappelijke) kennis kan opleveren, en Thomas Vries betoogt waarom hij gruwt van het Nederlandse consumptiepatroon en het beleid dat dit patroon blijft voeden. Gloort er nog wel licht aan de Nederlandse horizon? In het interview zet Ruud van der Aalst uiteen hoe en waarom robotica tot vooruitgang in onze samenleving zal leiden. Natuurlijk ontbreekt het in dit nummer niet aan gefundeerde kritiek op het vorige nummer in de vorm van reacties. Daarnaast bevat deze uitgave zoals gebruikelijk een column en een drietal recensies. Bent u het niet eens met een bepaalde uitspraak of stelling in een artikel, reactie, recensie of interview, stuur ons uw reactie en breng op die manier daadwerkelijk licht in de hedendaagse duisternis. Wij wensen u veel denk- en leesplezier! Martijn van den Boom Gaard Kets Jan Maas 3


Volonté Générale 2011 - n°3

Het onderstaande is een reactie op de discussieartikelen ‘Tussen kunst en cash’ over de commercialisering van de kunst in Volonté Générale (2011-2). In deze artikelen werd door Anna Tilroe, Marijke Goeting en Michelle Franke uiteengezet welke invloed de commercialisering heeft op het totstandkomen van een kunstwerk en de wijze waarop het wordt geïnterpreteerd.

De omtrek van de kubus: Manfred Pernice over de kunstmarkt Stefaan Vervoort Het moderne kunstwerk kent in principe twee fases van betekenisproductie. Ten eerste creëert de kunstenaar een werk, cognitief dan wel materieel, en al dan niet vanuit de beslotenheid van de studio. Dit conceptiemoment gaat vooraf aan de openbaarheid van musea, galeries of kunstmagazines en stelt zich daarom buiten het publieke verschijnen van de kunst. Vervolgens geven deze publieke platformen – de kritiek, het museum, de kunstgeschiedenis – het kunstwerk op retroactieve wijze allerlei betekenissen en verknopen haar met kritische, sociaal-politieke of kunsthistorische waarde. Barnett Newman had dus gelijk: kunstenaars hebben de kritiek nodig, net zoals vogels de ornithologie.1 De waarde van het kunstwerk ontspringt enerzijds uit de ‘gemaakte’ betekenissen, anderzijds uit de waardes die erop worden geprojecteerd in haar publieke openbaring – gaande van de 500-woorden-review tot de monografische blockbuster. Hoewel Marijke Goeting in de vorige editie van dit tijdschrift terecht wijst op de liaison tussen de white cube en modernistische abstrahering, bombardeert ze, mede door een verstrengeling van de twee bovenvermelde betekenisniveaus, de architectuur onterecht tot oorzaak én oplossing van de commercialisering van de kunst.2 Dat witgewaste tentoonstellingsmuren rechtstreeks correleren met geldwaarde valt te betwijfelen, net als het feit dat kunst onderscheiden wordt van de commodity via een institutionele reconstructie van het stichtingsaura – volgens Valéry en Proust net datgene wat het museum onvermijdelijk losknipt. 3 Gedijt Jeff Koons’s Hanging Heart (1994-2006) immers niet even goed in de barokke grandeur van Versailles als in de klinische setting van de white cube?4 En is de link tussen kunst en context in het geval van

‘I said then that aesthetics is for me like the study of ornithology must be for the birds. I don’t need it. But I am now asking for passionate criticism because anything else fills me with a sense of humiliation.’ Barnett Newman, ‘For Impassioned Criticism’ (1968), in: B. Newman & J. P. O’Neill, Barnett Newman: selected writings and interviews (Berkeley 1990) 130136, 136. 2 M. Goeting, ‘Kunst vacuüm verpakt’ Volonté Generale n°2 (2011) 16-21, beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/post/9833729290/vg01-2 (geraadpleegd op 2 december 2011). 3 T. W. Adorno, ‘Valéry Proust Museum’ in: Idem, Prismen. Kulturkritik und Gesellschaft (Frankfurt 1955) 215-231; W. Davidts, ‘De problematische plaats van het museum’ in: Idem, Bouwen voor de Kunst? Museumarchitectuur van Centre Pompidou tot Tate Modern (Gent 2006) 49-72. 4 Jeff Koons’ ‘Versailles’ vond plaats van 10 september 2008 tot 4 januari 2009. 1

4


Volonté Générale 2011 - n°3

Anselm Reyles Heuwagen (2008) niet gewoon een goedkoop trucje van mediamagnaat Boros, bedoeld om de symbolische uniciteit van het werk te verhogen? Als kunst inderdaad beter verkoopt eens ‘geïsoleerd en losgemaakt van haar relatie tot de maatschappij – van een specifieke, plaatgebonden historische en politieke betekenis,’ 5 dan zijn zowel het kunstwerk als de verschillende vormen van publieke openbaring hiervoor verantwoordelijk. Analoog aan Marx: de geabstraheerde waarde van het kunstwerk situeert zich niet strikt in de creatie noch louter in de receptie van het object, maar resulteert uit een groeiend schisma tussen deze twee betekenisniveaus.

Afbeelding 1: ‘Guided tour at Tibor de Nagy Gallery, New York, 1966.’ In de voorgrond is het werk Equivalent VIII van Carl Andre te zien. Herkomst foto: B. Groys, 'Marx after Duchamp', E-Flux Journal 19 (2010).

Uiteraard is het kunstwerk de fetisj bij uitstek, aangezien ze als beeld nooit volledig te rationaliseren valt en als object noodzakelijkerwijs van haar productiecontext wordt ontvreemd. 6 Het oprekken van die ‘fetisjering’ tot een thematische inhoud is echter een relatief nieuw verschijnsel dat minstens terugreikt tot de jaren 1960. Wanneer de Minimal Art kunst haar beeldfase ontzegde, en de wereld louter bezette in plaats van ze toe te eigenen, zette ze de deur wijd open voor symbolische meerwaarde. De gestapelde bakstenen van Carl Andre’s Equivalent VIII (1966) bijvoorbeeld, tot grote controverse door Tate aangekocht in 1972, radicaliseren deze dichotomie in waarde attributie. 7 De groep stenen adresseren op zich nauwelijks de wereld: ze zijn louter omtrek of buitenkant, net zoals de spiegelende kubussen en monochrome balken van Robert Morris. Omdat de artistieke intentie zich maar moeilijk vastzette op zo’n gladde buitenkant, dienden theoretische schrijfsels en verklarende proza Goeting, ‘Kunst vacuüm verpakt’, 17. Voor het ‘onverklaarbare’ beeld, zie onder meer: R. Barthes, ‘The Third Meaning. Research notes on some Eisenstein stills’ in: Idem, Image-Music-Text (New York 1977) 52-68. 7 De eigenlijke rel omtrent het werk ontstond vier jaar later met de publieke tentoonstelling ervan. 5 6

5


Volonté Générale 2011 - n°3

de betekenissen achter het werk te duidden. Maar net het overhevelen van deze wereldlijke waarde uit het werk naar de tekst, de ‘performance’ van de verkoop, of het apparaat van de white cube laat toe dat eender welke surplus aan het object toegekend kan worden – zoals ook bleek uit het bedrag dat werd neergeteld door Tate. Een vlakke, stomme kubus kan immers zowel alles als niets betekenen, en kan net daarom ook alles of niets waard zijn.

Afbeelding 2: ‘Closer Than You Thought, 2004/05’ van Louise Lawler met in de voorgrond een glazen vitrine van New Shelton Wet/Dry Double Decker (1981) van Jeff Koons en in de achtergrond Monument 1 for V. Tatlin van Dan Flavin (1964). Herkomst foto: Helen Molesworth (red.), Twice Untitled and Other Pictures (looking back) (Cambridge MA 2006), 42.

Terwijl deze minimalistische oppervlakkigheid op de spits werd gedreven in de holle konijnen en hondenspeeltjes van de jaren 1980 – zoals ook door Goeting aangegeven de ‘geboorte’ van de vandaag ontspoorde kunstmarkt – is het vooral de ridiculisering van het tentoonstellingsapparaat wat de commodity art perfide maakt. Waar Tate de keuze had om Andre’s Equivalent VIII aan te kopen en aldus het ‘kapitaalkritische’ aspect van het werk te voltrekken, wachten de stofzuigers uit Koons’ New Shelton Wet/Dry Double Decker (1981) of de Air Jordans in Steinbachs Charm of Tradition (1985) niet langer de white cube af. Ze laven zich reeds via de vitrine en het tentoonstellingsschap in 6


Volonté Générale 2011 - n°3

symbolische waarde, als persiflages van een archetypische institutionalisering. Deze kunst pretendeert aldus dat ze ook het secundaire niveau van betekenisvorming controleert: ze presenteert zichzelf en zet hiermee het kunstinstituut, de kritiek en misschien zelfs de publieke opinie voor schut. Je zou kunnen stellen dat het kunstwerk hierdoor tot een zuivere binnenkant verwordt: het absorbeert niet alle kritiek zoals de Minimal, maar ketst deze af, en plooit naar binnen. Zoals de ‘theoretische potpourri’ van het October-front enkel bijdroeg tot de prestige van Koons en Steinbach, zo is het kunstwerk dat louter zichzelf thematiseert, als een zelfvervullende belofte, ‘immuun’ voor elke vorm van commentaar.8

Afbeelding 3: Overzichtsfoto van het werk Tutti (2011) van Manfred Pernice. In de voorgrond is het werk D&A-Punkt (1998) te zien. Foto gemaakt door de auteur in het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) te Gent.

Het werk van Manfred Pernice bewijst dat boeiende hedendaagse kunst, als respons op de voornoemde ontwikkelingen, schippert tussen buiten- en binnenkant, tussen ‘exclusie’ en ‘inclusie’. De Duitse kunstenaar timmert sinds de jaren 1990 aan een complex oeuvre van kubussen, tentoonstellingsplatformen, maquettes en designobjecten, waarin zowel sociale als kunsthistorische referenties centraal staan. Ook zijn huidige solotentoonstelling in het Gentse S.M.A.K. toont een amalgaam aan opake objecten, die door Christophe van Gerrewey omschreven zijn als ‘vormelijke raadsels [sic] waarvan de weerbarstigheid intrigeert – maar helaas ook frustreert.’9 Centraal in de bovenhal is een schaalvergroting van het eerder gemaakte D&A-Punkt (1998) te zien – een onafgewerkt roltafel-met-sofa ensemble dat nu, via de kopie, dienst doet als maquette of ‘model’. De opgeblazen versie, Tutti (2011), fungeert

Y. Bois, ‘Introduction: Resisting Blackmail’, in: Idem, Painting as Model (Cambridge 2000) xi-xxx. 9 C. van Gerrewey, ‘Manfred Pernice: Brei’, De Witte Raaf 154 (Brussel 2011), beschikbaar via http://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/3709 (geraadpleegd op 2 december 2011). 8

7


Volonté Générale 2011 - n°3

dan weer als een tentoonstellingsplatform dat documentair materiaal, zelfgemaakte en gevonden objecten, en zelfs externe kunstwerken tot een weinig helder narratief combineert. Zo heeft Pernice het over ‘cubism of the everyday’ (via geometrische Duitse koeken en zelfgemaakte MDFsculpturen), de commercialisering van het museum (via evocaties van een kunstinstituut gesponsord door een linoleumproducent) en problematische geschiedenisaccumulatie (via wederopbouwarchitectuur en WOII-trivia). Ten slotte kadreert en ‘exposeert’ de kunstenaar ook nog de tentoonstellingszaal zelf, via een uitkijkplatform op het dak van de sculptuur.

Afbeelding 4: Detailfoto van het werk Sonderaustellung: living platform (2009-11) van Manfred Pernice. Foto gemaakt door de auteur in het S.M.A.K. te Gent.

Terwijl dit kunstwerk een boel interessante thema’s aanraakt – de ‘vorm’ van het kapitalisme, de relatie ambacht-design, herinneringsculturen – bekritiseren de blokken en expositieplatformen ook de minimalistische kubus en de vitrine van de commodity art. Zo is een Pernice-kubus nooit écht een kubus. Omdat de zes zijvlakken van binnenuit op elkaar aansluiten, en dus geen omtrek hebben, vertonen ze nooit de gladheid en finaliteit van een efficiënt vervaardigde ‘Andre’ of ‘Morris’. Pernice suggereert hiermee dat zijn kunst wel appelleert aan de reële buitenkant van de Minimal, maar dat het dit steeds via een artistieke transformatie doet, of – letterlijk – via een binnenkant. Met andere woorden: de kunstenaar draagt niet alle betekenisvorming over aan het externe apparaat, maar vertrekt – zelfs in het geval van een stomme kubus – vanuit een gemaakt beeld. Anderzijds internaliseert Pernice, in tegenstelling tot Koons en Steinbach, nooit helemáál de sokkel. Het zicht bovenop het platform toont hoe ook Tutti zelf geëxposeerd wordt, en erkent daarmee de publieke operatie die de sculptuur definieert. Het werk is daarom, ondanks de inclusie van een ‘vitrine’, niet integraal naar binnen gekeerd. Het incorporeert weliswaar het exhibitieapparaat, maar gaat er tegelijk mee in dialoog, en zoekt daar publieke betekenis. In beide gevallen komt de strategie ongeveer op hetzelfde neer: een balans zoeken 8


Volonté Générale 2011 - n°3

tussen de binnen- en buitenkant van het kunstwerk, tussen de primaire en de secundaire betekenisvorming, tussen het maken en het presenteren van kunst. Dat Pernice zowel kubus als sokkel met een gelijkaardige doehet-zelf-esthetiek uitwerkt, geeft aan dat hij beide stadia van betekenisvorming erkent, en dat hij de kloof in waardetoekenning tussen de twee (symbolisch) wil dichten. Wil de hedendaagse kunst vandaag zowel de markt als de compromittering van publieke tentoonstellingsruimte het hoofd bieden, zal ze iets gelijkaardigs moeten doen.  Stefaan Vervoort (1986) promoveert aan de Universiteit Gent op een onderzoeksproject over de uitwisselingen tussen architectuur en hedendaagse kunst. Hij publiceert over architectuur, moderne en hedendaagse kunst in magazines zoals OASE, De Witte Raaf en Metropolis M en op online blogs als Art Agenda en Archined.

9


Volonté Générale 2011 - n°3

Het onderstaande is een reactie op het artikel ‘De Arabische Lente is (nog) geen feest van de democratie’ van Mike van de Weijer in Volonté Générale (2011-2). In dit artikel stelde Van de Weijer dat de vooruitzichten voor echte democratische ontwikkelingen in de Arabische wereld voor de korte termijn niet goed zijn. De democratieën zouden gekenmerkt worden door sterke meerderheden die zich niet om minderheden bekommeren. Van de Weijer roept internationale politieke actoren op de Arabische landen te steunen.

Democratie in het Arabisch-islamitisch perspectief Joost Dibbits In het vorige nummer schreef Mike van de Weijer een interessant kritisch artikel over het democratische gehalte van verschillende moslimstaten.1 Na een politieke analyse van een aantal staten te hebben gemaakt, concludeert hij dat de vooruitzichten betreffende democratische ontwikkeling op de korte termijn donker zijn. Laat ik voorop stellen dat ik politieke analyses erg waardevol vind bij het begrijpen van een kwestie als de Arabische Lente. Tegelijkertijd vind ik dat er een aantal problemen aan de Arabische Lente kleven die niet noodzakelijk in een politieke analyse te vatten zijn. Ik noem twee voorbeelden hiervan. Ten eerste is er het imago van het begrip democratie in moslimstaten. In het Westen zijn wij overtuigd van de democratie als de enige gangbare bestuursvorm. Het getuigt echter van arrogantie om aan te nemen dat dit in de rest van de wereld ook zo is. Democratie is voor de gemiddelde Egyptenaar niet alleen een set van bewonderenswaardige idealen, maar ook een kader waarbinnen wordt neergekeken op de democratische verkiezingsoverwinning van Hamas in 2006. Verder kleeft het woord democratie aan de rechtvaardiging van een onrechtmatige oorlog tegen Irak en aan de onrechtmatige Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden.2 De Arabische demonstranten op de pleinen van Cairo, Sana en Rabat onderschrijven de democratische idealen, maar dit verbloemt geenszins de broze status van de democratie in moslimstaten. Ten tweede noem ik de moeizame verhouding tussen het islamitisch recht en het ideaal van democratie. De moderne interpreten van het islamitisch recht zijn moslimgeleerden. Hoewel de meeste moslimstaten gebaseerd zijn op seculier recht en moslimgeleerden slechts in enkele staten een officiële rol spelen (bijvoorbeeld in Saoedi-Arabië), bereiken moslimgeleerden een enorm publiek in alle moslimstaten via televisie, internet en de traditionele vrijdagmiddagpreek. Er is een groot aantal moslimgeleerden dat betoogt dat islam en democratie verenigbaar zijn. 3 Echter, er is ook een groot aantal moslimgeleerden dat dit anders ziet. Een goed voorbeeld is de fatwa die

M. van de Weijer, ‘De Arabische Lente is (nog) geen feest van de democratie’, Volonté Générale n°2 (2011) 36, beschikbaar via http://www.volontegenerale.nl/post/ 9833729290/vg01-2 (geraadpleegd op 2 december 2011). 2 Onrechtmatig omdat beide voorbeelden strijdig zijn met het internationaal recht. 3 J. Kelsay, Arguing the Just War in Islam (Cambridge 2007) 166-197. 1

10


Volonté Générale 2011 - n°3

de raad van moslimgeleerden van Minbar al-Tawḥīd recentelijk uitvaardigde. 4 In deze fatwa wordt deelname aan parlementaire verkiezingen verboden, zelfs als dit bijdraagt aan islamisering van de grondwet. Daarmee wordt een antwoord gegeven op minder radicale moslimgeleerden die vinden dat deelname aan parlementaire verkiezingen wel toegestaan zijn. Het feit dat moslimgeleerden tegenover elkaar staan ten opzichte van een onderwerp als democratie is niet het probleem. Pluralisme lijkt mij immers een gezond fenomeen in iedere maatschappij. Het probleem is dat deze tegenstellingen deel uitmaken van een impasse waaruit voorlopig geen ontsnapping mogelijk is. Er zijn op dit moment namelijk geen moslimgeleerden die het voortouw kunnen nemen bij de ontwikkeling van het islamitisch recht. Daardoor is het extreem moeilijk om een representatief islamitischrechtelijk ‘antwoord’ te vinden op hedendaagse maatschappelijke vraagstukken als democratie. Zowel democratische moslimgeleerden als niet-democratische moslimgeleerden hebben gelijk als ze hun kant van het verhaal belichten. Hierdoor zie ook ik de vooruitzichten van de democratische ontwikkeling somber in.  Joost Dibbits (1987) volgt de masteropleidingen Internationaal & Europees Recht en Arabisch & Islam aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.

Commentaar op deze fatwa en een gedeeltelijke vertaling is beschikbaar via: http:// www.jihadica.com/the-allure-of-parliamentary-politics (geraadpleegd op 2 december 2011). 4

11


Volonté Générale 2011 - n°3

Democratie blijft een geliefd thema, dat bleek ook in de vorige nummers van Volonté Générale. In het eerste nummer stonden al twee artikelen die zich met deze thematiek bezighielden. Deze artikelen hebben geleid tot reacties, welke zijn gepubliceerd in de vorige editie van dit tijdschrift. Echter, deze discussie is nog niet ten einde: in dit nummer zijn een tweetal kritisch-filosofische artikelen en een opiniestuk opgenomen waarin vanuit andere perspectieven op het thema democratie wordt gereflecteerd.

Het democratisch tekort: de valkuilen van representatieve democratie Anita van Rootselaar Al enige weken staan het Beursplein en talrijke andere locaties vol met tentjes: het occupy-protest. Er wordt de afgelopen jaren bovendien veel en frequent gesproken en geschreven over de 'ondervertegenwoordigde' groep in onze samenleving en de borrelende onvrede. Bevindt de democratie zich in een crisis? Het meest populaire antwoord is: ja. Er zijn vele boeken geschreven over het zogenoemde 'democratisch tekort' en de media spreken momenteel veel over het wantrouwen tegenover de democratische instituties, het toegenomen populisme en de onvrede met onze huidige democratie. Tegelijkertijd zijn er weinig individuen die democratie willen afschaffen: het lijkt erop dat men niet ontevreden is met het fenomeen democratie, maar met de uitvoering ervan. De continue roep om méér democratie indiceert juist een gevoel dat het huidige bestel democratie nog niet voldoende realiseert. Dit roept enerzijds de vraag op wat er nu mis is met het huidige systeem, anderzijds is er de vraag: waarom willen we dat zo graag, democratie? Wat is de waarde van democratie? Het antwoord op beide vragen is niet los van elkaar te zien. Pas wanneer duidelijk is wat er verwacht wordt van democratie, is ook aan te wijzen waar en in welke opzichten het mis gaat.

Waarom democratie? Winston Churchill zei ooit de befaamde woorden: ‘It has been said that democracy is the worst form of government except all the others that have been tried.’1 Een uitspraak die daarna nog vele malen is herhaald in artikelen en boeken over democratie. Maar in welk opzicht is democratie dan beter (of, gezien de context van de uitspraak, minder slecht) dan alle andere voorbeelden van staatsvormen? Wie er de literatuur op naslaat, komt onherroepelijk uit op het basisbeginsel dat al in de naam van het woord verscholen ligt: het volk regeert. Dit is onder meer waardevol omdat het appelleert aan ons moreel gevoel dat het onjuist is als een ander zonder onze inspraak over ons lijf en leven kan beslissen. In dat opzicht is democratie gebaseerd op twee fundamentele waarden: de natuurlijke vrijheid van de mens en zijn daaruit voortvloeiende recht op vrijheid en zelfbeschikking.

Speech in het House of Commons 11 november 1947, The Official Report, House of Commons (5th Series, vol. 444) 206–207. 1

12


Volonté Générale 2011 - n°3

Deze fundamentele waarden hebben hun wortels deels in de politiek-filosofische literatuur uit de periode van de Franse Revolutie en de Verlichting. Jean-Jacques Rousseau begint zijn fameuze paper On the Social Contract met de observatie dat de mens vrij geboren, maar overal ‘geketend’ is. Vervolgens stelt Rousseau de vraag wat de legitimatie van deze ketens is.2 Dit impliceert het idee dat de mens niet zomaar zijn vrijheid ontnomen kan worden: elke vorm van heerschappij dient gerechtvaardigd te worden. Een vorm van deze natuurlijke vrijheid is ook al terug te vinden in de werken van Thomas Hobbes, die het recht van elk individu op alles een ‘fundamenteel natuurrecht’ noemt. Dit natuurrecht kan het individu niet afgenomen worden: hij kan zijn recht op alles enkel verliezen door dit zelf vrijwillig door middel van een contract af te staan. 3 Democratie beschermt het volk tegen arbitraire heerschappij waarbij het volk het recht op zelfbeschikking afgenomen wordt: doordat het volk ook een rol als wetgever heeft, blijft het in zekere zin soeverein.

Directe democratie? Dat de essentie van democratie een zekere volkssoevereiniteit en de macht van het volk om over zichzelf te kunnen regeren impliceert, lijkt weinig controversieel. Problematischer wordt het wanneer wij ons afvragen op welke manier het volk zichzelf moet regeren. In de huidige maatschappij wordt democratische volkssoevereiniteit gerealiseerd door een representatief systeem. Dit wordt vaak gezien als een noodzakelijk kwaad, omdat directe democratie in een maatschappij van het huidige formaat niet te realiseren is. Toch is het allesbehalve evident dat directe democratie ook de beste, meest ideale of meest pure vorm van democratie zou zijn. Het organiseren en regeren van een land vereist namelijk altijd een zeker beslismoment: na praten, discussiëren, overleggen en het zoeken van consensus komt een fase waarin knopen doorgehakt moeten worden. In een volledig directe democratie bestaat het risico dat ofwel beslismomenten moeilijk te bereiken zijn, ofwel, wanneer men de methode van meerderheidsstemmen gebruikt om een eind te maken aan de fase van deliberatie, dat een tirannie van de meerderheid ontstaat. Dat allen mogen spreken betekent bovendien niet automatisch dat alle meningen ook evenredig meetellen en dat met eenieder evenveel rekening gehouden wordt. Daarnaast is er uiteraard een groot verschil tussen het formuleren van een zekere visie, en het daadwerkelijk formuleren en realiseren van een passend beleid. De tijd,

J. J. Rousseau, 'On the Social Contract' (1762) in D. Wootton ed., Modern Political Thought: Readings from Machiavelli to Nietzsche (Indianapolis & Cambridge 1996) 464-534, aldaar 495496. 3 T. Hobbes, De Cive (Londen 1651), X; Ik wil hier uiteraard niet de grote verschillen tussen deze beide auteurs ontkennen, of beweren dat Hobbes een democraat pur sang was. Hobbes richtte zich op individuele soevereiniteit en daarmee veeleer op de liberale waarden, waar Rousseau de nadruk legde op de autonomie van het volk en daarmee de essentie van democratie uiteenzette. Het is echter belangrijk te zien wat de historische wortels zijn van de theoretische vrijheid die de basis vormt van het democratiebeginsel, en ook de bijdrage van Hobbes is daarvoor zeker relevant. 2

13


Volonté Générale 2011 - n°3

kennis en vaardigheid die hiervoor vereist zijn kunnen niet zonder meer van elke burger geëist worden.4 Een mooi voorbeeld is het in de inleiding al genoemde occupyprotest. Het protest is totaal non-autoritair opgezet: er is geen leider of gekozen groepje leiders; iedereen heeft evenveel te zeggen, en iedereen kan en mag werkelijk wat zeggen. In die zin is het protest ultiem democratisch. De keerzijde is dat beslissingen en concrete doelen traag op gang komen en de organisatie niet altijd even efficiënt is. Zo was de vergunningaanvraag voor het protest maar net op tijd verzonden: het stond eenieder vrij mee te schrijven aan het document, met als resultaat dat een grote groep betrokkenen ruim een dag in hetzelfde document aan het tikken een aanpassen was - tot middernacht. Ook ontstond er in de dagen voor het protest onduidelijkheid over de locatie in Amsterdam. Anderzijds heeft de beweging wel in korte tijd op talloze locaties mensen weten te mobiliseren en protesten doen ontspringen. Tekenend is de leus die steeds meer gemeengoed is geworden: 'we are the 99 procent.' De 99% die de huidige democratie niet vertegenwoordigt, is het idee. Wat is dan de keerzijde van onze representatieve democratie?

De valkuilen van representatieve democratie Zoals directe democratie een keerzijde heeft – die geïllustreerd wordt door het voorbeeld van het occupy-protest, zo bestaan er ook diverse nadelen of risico's van representatieve democratie. Deze risico's zijn allen min of meer verbonden aan een van de meest fundamentele factoren voor het slagen van representatieve democratie: vertrouwen. Door het verkiezen van een representant legt het volk in feite een stuk macht in handen van de overheid, als het goed is in goed vertrouwen dat de belangen van de natie bij de representant in goede handen zijn. Dat vertrouwen wordt beïnvloed door een scala aan elementen. Vier elementen spelen hierbij een uitgesproken rol: effectieve representatie, identificatie van de burger met de rol van auteur van de wet, de exacte rol van de representant en het consensusideaal. De eerste twee elementen hangen nauw met elkaar samen. Bij een representatief systeem is het van fundamenteel belang dat de representant ook daadwerkelijk representeert (effectieve representatie) zodat representatie inderdaad een indirecte uiting van de wetgevende macht van het volk is. Met andere woorden: de dubbelrol die de burger heeft als subject van de wet en auteur van de wet moet behouden blijven. Het risico bestaat dat de burger zich niet meer identificeert met zijn rol als auteur doordat hij niet fysiek bezig is met het vormgeven van de wet. Het probleem van het democratisch tekort lijkt juist hierin te schuilen: om diverse redenen ziet men zich niet als 'machthebber' in het politieke

Immers, de vrijheid zich al dan niet te verdiepen in politieke kwesties, daar tijd aan te besteden en kennis over te vergaren is onderdeel van de private autonomie van het individu: private autonomie is de negatieve vrijheid zich te onttrekken aan publieke ruimte van verplichtingen, en geen verantwoording te hoeven geven aan anderen of publiekelijk acceptabele redenen hoeft te geven voor haar actieplannen; het bestaan van een politieke sfeer biedt individuen de mogelijkheid zich op deze wijze aan de discours te onttrekken [J. Habermas, Between Facts and Norms (Cambridge 1996), 120]. 4

14


Volonté Générale 2011 - n°3

systeem, als iemand die de macht heeft om mee te beslissen over het beleid en daarmee nog altijd over zichzelf regeert. De afwezigheid van een identificatie met de rol van auteur van de wet hangt echter niet enkel samen met het punt van effectieve representatie: evenzeer is het van belang dat de burger het gevoel heeft dat de overheid hem representeert. Wanneer de burger zich niet gerepresenteerd voelt, zal deze onvermijdelijk ook zijn beleving van zijn rol als auteur van de wet verliezen. Een dergelijk gevoel van een gebrek aan representatie kan een inhoudelijke bron (de koers die door de overheid gevaren wordt, is ver verwijderd van de wens van het betreffende individu), alsook een procedurele hebben (gebrek aan transparantie, onduidelijkheid en dergelijke). Het gebrek aan effectieve representatie en identificatie met de rol van auteur van de wet vormen grote problemen voor het functioneren van een representatieve democratie: wanneer een burger zichzelf niet meer ziet als auteur van de wet, en dus enkel als geregeerd door de overheid, dan werkt dat over het algemeen wantrouwen in de hand. Immers, wanneer men het gevoel heeft geen controle te hebben over het proces, dan is waakzaamheid geboden om te voorkomen dat het proces negatief uitpakt. Een derde factor in het functioneren van representatieve democratie is, zoals eerder genoemd, de exacte rol van de representant. Een klassiek onderscheid hiervan is het onderscheid tussen trusteeship en delegacy. 5 Een delegate heeft een concreet mandaat waaraan hij zijn legitimiteit ontleent en is daarmee sterk gebonden aan de wensen van de individuen die hij vertegenwoordigt. Een trustee daarentegen heeft de vrijheid om zelf vast te stellen hoe hij de belangen of meningen van de gerepresenteerde het beste dient. In andere woorden: ‘In the “mandate” version of the model, the representative promises to follow the constituents' instructions or expressed desires; in the “trustee” version the representative promises to further the constituency's long-run interests and the interests of the nation as a whole.’6 Wantrouwen kan ontstaan wanneer een overheid zich gedraagt als trustee, waar het publiek van de overheid verwacht dat deze de rol van delegate inneemt of wanneer er in het algemeen onduidelijkheid is over de rol van de overheid. Dit zien we ook in Nederland terug: er heerst in het algemeen verontwaardiging als de overheid haar eigen afweging maakt, waar bekend is dat de meerderheid van het volk een andere visie heeft. Het lijkt erop (en is in lijn met de roep om een hoger democratisch gehalte van het systeem) dat de burger een overheid verwacht wier rol dichter bij die van delegate ligt. Wanneer deze verwachting niet altijd ingelost wordt, leidt dat tot onvrede en wantrouwen. Moet de overheid dan niet inderdaad beter 'luisteren' naar het volk? Is het geen afbreuk aan de democratie als zij meer haar eigen gang kan gaan? Wellicht, maar tegelijkertijd heeft een overheid als delegate ook

S. Dovi, Political Representation (2006) in: Stanford Encyclopedia of Philosophy, beschikbaar via: http://plato.stanford.edu/entries/political-representation (geraadpleegd op 2 december 2011). 6 J. Mansbridge ‘Rethinking Representation,’ The American Political Science Review 97 (2003) 515-528, aldaar 516. 5

15


Volonté Générale 2011 - n°3

nadelen. Het nut van het onderscheid tussen politieke en publieke sfeer, zoals omschreven in de bespreking van representatieve democratie versus directe democratie, komt daarmee in het gedrang: A key problem with delegation is that in trying to bring representatives as far as possible under the direct control of the voters, it cannot avail itself of the advantages offered by the division of labour involved in the agency model, while in terms of political equality it is as unsatisfactory as the crudest direct majoritarian procedure.7

Manin sluit zich in zijn The Principles of Representative Government aan bij dit idee van een zekere mate van onafhankelijkheid van de politieke sfeer: ‘The decision making of those who govern retains a degree of independence from the wishes of the electorate.’ 8 De vraag is dan natuurlijk tot op welke hoogte de politieke sfeer onafhankelijk zou moeten zijn van de publieke sfeer. Wat echter van even groot, als niet van groter belang is, is de duidelijkheid die er over beide rollen bestaat. Verwarring en scheve verwachtingen werken wantrouwen in de hand.

Consensusdemocratie Het laatste probleem voor representatieve democratie is wat complexer en is zelfs wellicht wat contra-intuïtief. In de afgelopen eeuw is het idee dat democratie ook een zoektocht naar consensus impliceert behoorlijk ingebed geraakt. Dit consensusideaal heeft echter een keerzijde en kan juist de effectieve werking van democratie ondermijnen. Democratiespecialist Chantal Mouffe expliceert dit probleem in haar boek The Democratic Paradox. Volgens Mouffe is het probleem dat in realiteit een rationele consensus een onbereikbaar ideaal is: het pluralisme van de samenleving is niet uit te wissen. Politiek-filosofische theorieën die meer uitgaan van een consensusideaal (John Rawls, Jürgen Habermas) pogen deze inherente conflict-dimensie van de samenleving op te heffen door middel van een 'ideale' rationele publieke discussie die gevrijwaard is van macht. Mouffe stelt echter dat deze dimensie van macht inherent verbonden is aan de samenleving en niet uit te wissen valt: ‘The ideas that power could be dissolved through a rational debate and that legitimacy could be based on a pure rationality are illusions which can endanger democratic institution.’9 Het idee dat een consensus mogelijk is zonder uitsluiting is daarmee eveneens een illusie: het conflict is onuitwisbaar, dus elke beslissing sluit ook andere mogelijkheden uit waar altijd voorstanders voor te vinden zullen zijn. De actuele politiek is echter nog altijd impliciet gericht op consensus en het uitvlakken van conflict. Dat dit streven een gevaar kan vormen voor de democratie ligt onder meer in het feit dat het ideaal van een rationele consensus zonder uitsluiting altijd op een teleurstelling zal

C. McBride, ‘Reason, Representation, and Participation,’ Res Publica 13 (2007) 171-189, aldaar 182. 8 B. Manin, The Principles of Representative Government (Cambridge 1997) 6. 9 C. Mouffe, The Democratic Paradox (London & New York 2009) 104. 7

16


Volonté Générale 2011 - n°3

uitdraaien voor bepaalde groeperingen, omdat een dergelijke consensus niet bestaat en er dus altijd groepen zullen zijn die buiten de consensus vallen. Doordat deze dimensie van conflict genegeerd wordt kan het conflict groeien en verharden: de bestaande antagonismen nemen toe en worden scherper, in plaats van in goede banen geleid en verzacht. Daarom stelt Mouffe: ‘Too much emphasis on consensus and the refusal of confrontation lead to apathy and disaffection with political participation.’10 In plaats van ons te richten op consensus dienen wij de antagonismen die inherent zijn aan een pluralistische samenleving in goede banen te leiden: het antagonisme waarbij er een 'zij' is die als vijand wordt gezien, moet worden omgevormd tot een agonisme waarbij de ander als een tegenstander wordt gezien met wie we het weliswaar niet eens zijn, maar die evenzeer als wijzelf het recht heeft zijn visie uit te spreken. Met andere woorden: politici moeten niet de illusie wekken dat deze botsingen uiteindelijk weg te nemen zijn, maar het conflict erkennen en sturen. Dit impliceert dat politieke partijen onderkennen dat zij niet het volledige volk kunnen vertegenwoordigen: zij representeren slechts een bepaalde groep binnen het stelsel van antagonismen (namelijk, hun achterban). Uiteraard regeren zij wel in het belang van de hele samenleving: ‘representeren van’ en ‘regeren voor’ zijn twee verschillende zaken. Politiek wordt op deze wijze een permanente, maar dynamische botsing van verschillende politieke posities, waarbij elke consensus slechts een tijdelijk resultaat is van een voorlopige hegemonie. Ook in de eerder genoemde elementen (effectieve representatie, identificatie, rol van representatie) spelen valse verwachtingen een grote rol bij het probleem van wantrouwen. Het zijn deze punten, tezamen met het probleem van het ideaal van consensusdemocratie die aangepakt dienen te worden om onvrede en wantrouwen en het 'democratisch tekort' te verminderen. Zoals conflict nooit uit te vlakken valt, zo zullen ook onvrede en wantrouwen nooit volledig verdwijnen. Een transformatie van deze aspecten is, naast een vermindering, wél mogelijk: ook onvrede en wantrouwen kunnen bezien worden in agonistisch perspectief als een van de conflicten in onze samenleving. Het wij-zij gevoel dat inherent is aan onvrede en wantrouwen moet echter niet het karakter krijgen van een vijandschap: het moet gevormd worden tot een conflict tussen tegenstanders dat voor allen acceptabel is.  Anita van Rootselaar (1983) heeft Politieke Filosofie gestudeerd aan de Universiteit Utrecht en is bezig met de afronding van de researchmaster Politieke Filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen af. Daarnaast is ze politiek medewerker voor D66 Gelderland.

10

Mouffe, The Democratic Paradox, 104.

17


Volonté Générale 2011 - n°3

De vrijheid van Democratie Wouter Capitain De term democratie wordt doorgaans direct of indirect in verband gebracht met vrijheid. Niet alleen lijken deze twee concepten vaak met elkaar samen te gaan, maar wordt ook een onderlinge afhankelijkheid verondersteld waarbij de mate van vrijheid een essentieel of zelfs bepalend criterium is voor een democratie. De specifieke relatie tussen democratie en vrijheid wordt echter vaak onvoldoende uitgewerkt. In dit essay wordt betoogd dat democratie afhankelijk is van vrijheid. Het gaat hier echter om een hele specifieke vorm van vrijheid: de vrijheid van de bevolking om te kunnen kiezen welke vrijheden ze wil opgeven. Voordat dit specifieke aspect van democratie wordt geanalyseerd, is het noodzakelijk om op de relatie tussen de staat, als ordening van het collectief, en individuele vrijheid in te gaan. Hierbij dient te worden vermeld dat dit essay niet een exclusieve definitie van het concept democratie nastreeft. Wel is het een interpretatie waarvoor onvoldoende aandacht is, en één die hopelijk de potentie bezit om andere invullingen scherper te formuleren.

Vrijheid, veiligheid en de staat In de eerste editie van Volonté Générale beschouwt Martijn van den Boom democratie als een kwaliteit waarmee burgers invloed kunnen uitoefenen op besluitvorming. 1 De mate van deze invloed is bepalend voor het ‘democratisch gehalte’ van de maatschappij. Hij wijst er terecht op dat democratie vaak als overkoepelende term wordt gebruikt voor ‘liberale waarden’ enerzijds en een ‘democratische rechtsstaat’ anderzijds, iets wat de gradaties van het concept enigszins doet vertroebelen. Daarom pleit hij voor het isoleren van de rechtsvorm – het instrumentele onderdeel van de democratie – om deze nader te bestuderen. Democratie, naast de enge betekenis als rechtssysteem, wordt inderdaad vaak verbonden aan liberale waarden – een ideaal dat ik vrijheid noem en waarvan ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘godsdienstvrijheid’, zoals door Van den Boom genoemd, voorbeelden zijn. Naar mijn mening zijn het instrumentele onderdeel en de liberale waarden die aan democratie worden toebedeeld inderdaad niet gelijk aan elkaar, maar zijn ze ook niet geheel van elkaar te isoleren. De verwarring omtrent het begrip democratie kan juist worden opgehelderd wanneer we de relatie tussen het rechtssysteem en het vrijheidsideaal bestuderen. Vanuit deze benadering wordt het duidelijk dat democratie in de enge zin wel samengaat met vrijheid, maar dat dit een zeer specifieke vorm van vrijheid is, één die (althans in theorie) niets te maken heeft met bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting.

M. van den Boom, ‘Educatie en piramides’, Volonté Générale n°1 (2011) 16-21, beschikbaar via http://www.volontegenerale.nl/post/5543334625/volonte-generale-2011-1 (geraadpleegd op 2 december 2011). 1

18


Volonté Générale 2011 - n°3

Zoals Michel Foucault beschrijft, verhoudt vrijheid zich binnen een staat altijd tot veiligheid: ‘The problem of security is the protection of the collective interest against individual interests. Conversely, individual interests have to be protected against everything that could be seen as an encroachment of the collective interest.’2 De staat stelt zichzelf continu de vraag welke individuele vrijheden ingeleverd dienen te worden om de collectieve veiligheid te waarborgen. Vervolgens worden wetten opgesteld om dit te verwezenlijken. Vrijwel elke wet is vanuit deze spanning tussen vrijheid en veiligheid te bestuderen. Deze begrippen dienen in de meest ruime zin te worden opgevat. Dit omvat onder meer financiële veiligheid (AOW, WW, etc.) waarvoor door middel van belastingen een bepaalde groep (werkende) mensen minder vrijheid heeft in het besteden van het verdiende geld. In zekere zin beperkt elke wet een bepaalde vrijheid waarmee een veiligheid kan worden gerealiseerd. Voor Foucault is deze spanning karakteristiek voor het liberale rechtssysteem zoals dat zich in de achttiende eeuw ontwikkelde. Hij beschrijft hoe voordien veiligheid werd gegarandeerd door de heerser. Deze vorm van bescherming noemt Foucault ‘extern’, omdat de heerser het beleid legitimeert op basis van de (veelal religieuze) oorsprong van een bepaald recht. Liberalisme, daarentegen: considers them in terms of their effects rather than their origins, not by asking, for example, what authorizes a sovereign to raise taxes, but by asking, quite simply: What will happen if, at a given moment, we raise a tax on a particular category of persons or a particular category of goods? What matters is not whether or not this is legitimate in terms of law, but what its effects are and whether they are negative.3

Een scherp contrast tussen een ‘intern’ en ‘extern’ beleid is echter niet houdbaar. Wanneer wordt aangenomen dat ‘externe’ wetten uitsluitend functioneren op basis van een (religieuze) oorsprong kunnen de enorme historische en geografische verschillen tussen staten die gebruik maken van dezelfde bronnen – denk aan de Bijbel of de Koran – niet worden verklaard. Het is aannemelijker dat deze bronnen werden geselecteerd op basis van hun effectiviteit, waarbij vragen zijn gesteld naar de toepasbaarheid van het Oude of Nieuwe Testament en keuzes zijn gemaakt in het gebruik van bepaalde passages, interpretaties en vertalingen. Dit proces is vergelijkbaar met seculiere beleidsvorming die wetenschappelijk onderzoek selecteert voordat het dit toepast in het rechtssysteem. In beide gevallen vormen de bronnen geen neutraal gegeven van waaruit een beleid voortkomt, maar worden ze geselecteerd door het beleid alvorens ze worden ingezet als legitimering daarvan. Om die reden is er geen fundamenteel onderscheid tussen een ‘intern’ en

M. Foucault, The Birth of Biopolitics: Lectures at the Collège de France 1978-1979 (New York 2010) 65. 3 Ibidem, 15; Foucault spreekt in deze passage eigenlijk nog niet van ‘liberalism’ (de term wordt pas op pagina 20 wordt geïntroduceerd), maar van ‘political economy’, een begrip dat voor hem sterk met het liberalisme samenhangt, maar zich beperkt tot economische kwesties. Over de ‘externe’ legitimering van het beleid, zie pp. 6-13. 2

19


Volonté Générale 2011 - n°3

‘extern’ beleid, en hoeft het belang van effectiviteit en de spanning tussen vrijheid en veiligheid zich niet te beperken tot liberale systemen. Karakteristiek voor de liberale rechtsstaat is echter dat het zichzelf vanuit idealistische motivatie bewust tracht te beperken in haar machten, waar andere vormen van beleid dit doorgaans uitsluitend doen vanuit praktische overwegingen. De wet van ‘vrijheid van meningsuiting’ is hier een duidelijk voorbeeld van. Echter, omdat deze wet niet stelt dat je een mening mag uiten, maar dat je niet zal worden vervolgd voor het uiten van een mening, richt ook deze wet zich op veiligheid in plaats van op vrijheid. Ook voor deze wet geldt dat ze slechts in werking zal zijn wanneer dit bepaalde vrijheden niet teveel inperkt (wat in theorie wel zou kunnen) en zodra het als voldoende effectief wordt geacht (wat nu wordt betwist). Om die reden is er, wanneer rechtssystemen worden beschouwd vanuit de spanning tussen vrijheid en veiligheid, geen fundamenteel onderscheid tussen verschillende vormen van overheid. Deze spanning is in principe altijd aanwezig in beleidsvorming.

Democratie en vrijheid In de vorige paragraaf is besproken hoe rechtssystemen in essentie functioneren op basis van een spanning tussen vrijheid en veiligheid. In democratie is deze spanning evengoed van kracht, hoewel dit zich voltrekt volgens een enigszins paradoxaal proces: de bevolking krijgt een vrijheid toegewezen waarmee kan worden bepaald welke vrijheden worden ingeleverd ten goede van bepaalde veiligheden. Vanuit dit perspectief gaat democratie samen met vrijheid, hetzij in een zeer specifieke vorm. Dit karakteristieke aspect van democratie hoeft er in principe niet toe te leiden dat er in de samenleving meer vrijheid ontstaat. In theorie heeft de bevolking de vrijheid om ervoor te kiezen elke vorm van vrijheid, inclusief die van het kiesrecht, in te leveren voor meer veiligheid. Dit verklaart waarom enkele ‘nieuwe democratieën’, zoals die in Volonté Générale zijn besproken door Mike van de Weijer, tegen de verwachting in misschien weinig waarde hechten aan bepaalde vrijheden – vooral die van minderheden – en de invoering van dit rechtssysteem in sommige gevallen tot meer onvrijheden heeft geleid.4 Ditzelfde geldt bijvoorbeeld voor de huidige politieke situatie in Israël en Palestina en die in verschillende landen in Europa in de jaren 1930 en 1940, waar democratische rechtssystemen uiterst ver zijn gegaan in het onderdrukken van vrijheden. Uit het voorgaande wordt al duidelijk waarom democratie soms, vooral met betrekking tot minderheden, kan leiden tot minder vrijheid. De groep stemgerechtigden, bijvoorbeeld mensen ouder dan achttien jaar met een Nederlands paspoort, komt vrijwel nooit exact overeen met de groep over wiens vrijheid of veiligheid wordt besloten. Elke wet richt zich op een op een specifieke groep – automobilisten, huismoeders,

M. van de Weijer, ‘De Arabische Lente is (nog) geen feest van de democratie’, Volonté Générale n°2 (2011) 36, beschikbaar via http://www.volontegenerale.nl/post/ 9833729290/vg01-2 (geraadpleegd op 2 december 2011). 4

20


Volonté Générale 2011 - n°3

belastingbetalers, 65-plussers, inwoners van de EU, etc. – die een vrijheid dient in te leveren of voor wie een veiligheid wordt gegarandeerd. Bijvoorbeeld: de AOW-regeling beperkt de vrijheid van de belastingbetalers, garandeert de financiële zekerheid van 65-plussers, terwijl de groep die daarover beslist uit iedereen boven de achttien met een Nederlands paspoort bestaat. Slechts in theorie is het mogelijk dat deze drie groepen – de groep die vrijheid dient in te leveren, wiens veiligheid wordt nagestreefd en de stemgerechtigden – geheel met elkaar overeen komen. Echter, in de praktijk beslissen stemgerechtigden vaak over de vrijheden en veiligheden van andere groepen (asielzoekers, kinderen), en mag ik een oordeel leveren over groepen waar ik mezelf niet toe reken (65-plussers, automobilisten, huismoeders). De groepen waarover hier wordt gesproken dienen, net als de begrippen vrijheid en veiligheid, in de breedste zin te worden opgevat. Ze hoeven niet per definitie te bestaan uit mensen, maar kunnen zelfs worden gevormd door dieren. In de recent ter discussie gebrachte wet tegen onverdoofd (ritueel) slachten is godsdienstvrijheid – of in ieder geval de vrijheid om te kiezen wat je eet – in het geding, waarmee de veiligheid van bepaalde dieren wordt nagestreefd. Een grote groep mensen beslist, direct of indirect, over de vrijheid van een relatief kleine groep gelovigen enerzijds en over de veiligheid van dieren die zelf helemaal niets in te brengen hebben anderzijds. Doorgaans voltrekt het besluitvormingsproces zich indirect, aangezien in democratische rechtssystemen meestal (met uitzondering van referenda) wordt gestemd op vertegenwoordigers en niet op wetten. Dit zou op zichzelf het principe niet aantasten, zij het niet dat deze vertegenwoordigers verschillende groepen representeren – mensen stemmen vanuit verschillende overwegingen op een partij – waarbij belangenverstrengelingen kunnen ontstaan, bijvoorbeeld wanneer een partij zichzelf presenteert als de vertegenwoordiger van zowel de groep wiens vrijheid wordt ingeperkt als de groep van wie de veiligheid wordt gewaarborgd. Hoewel hierdoor de spanning tussen vrijheid en veiligheid complexer wordt, blijft dit aspect ook binnen een democratie duidelijk zichtbaar wanneer individuele wetten worden geanalyseerd.

Conclusie In dit essay is beleidsvorming geïnterpreteerd als een spanning tussen vrijheid enerzijds en veiligheid anderzijds. Dit proces is, in tegenstelling tot de veronderstelling van Michel Foucault, niet karakteristiek voor liberale rechtssystemen, maar is van toepassing binnen elke staatsvorm. Dit geldt ook voor een democratie, hoewel daarbij een zeer specifieke vrijheid wordt gecreëerd, namelijk de vrijheid van de bevolking om te kiezen welke vrijheden ze wil opgeven. Democratie vertoont daarmee wel trekken van liberale idealen, maar staat daar niet aan gelijk. In sommige gevallen kan democratie er zelfs toe leiden dat vrijheden sterk worden ingeperkt, in het bijzonder met betrekking tot minderheden. Dit doet echter niets af aan het principe van democratie als rechtssysteem: de vrijheid om te kiezen welke vrijheden worden ingeleverd.

21


Volonté Générale 2011 - n°3

In de praktijk blijkt dat de spanning tussen vrijheid en veiligheid complexer is binnen een democratie. Dit wordt veroorzaakt doordat een groep die in staat wordt gesteld te besluiten over een wet, over het algemeen niet overeenkomt met de groepen waarvan de veiligheid en vrijheid wordt bediscussieerd. Bovendien wordt doorgaans niet direct op wetten gestemd, maar op vertegenwoordigers die vaak verschillende groepen trachten te representeren. Desondanks kan ook hier dit model van spanning tussen vrijheid en veiligheid worden toegepast, zij het in een meer gecompliceerde vorm. De keuze om beleidsvorming tot stand te laten komen door democratie is, zoals dat geldt voor elke rechtssysteem, afhankelijk van de effectiviteit ervan. In theorie is het mogelijk dat met democratie de vrijheid om te kiezen welke vrijheden worden ingeleverd zelf wordt ingeleverd; democratie kan zichzelf wegstemmen. In de praktijk zal dit vooral modificaties binnen het rechtssysteem betreffen, die verder niets afdoen aan deze specifieke vrijheid van democratie. Het is hierbij belangrijk om in acht te nemen dat dit proces geen perfectionering van democratie is, maar dat de effectiviteit van een systeem en de spanning tussen vrijheid en veiligheid altijd plaats- en tijdgebonden is. Democratie is daarom, net als elk ander rechtssysteem, geen doel op zich maar een middel om zo effectief mogelijk binnen deze spanning te bemiddelen.  Wouter Capitain (1985) is muziekwetenschapper en volgt momenteel de onderzoeksmaster Kunstwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.

22


Volonté Générale 2011 - n°3

Jongeren moeten vanaf 16 jaar al kunnen stemmen Peter Kerris Het pensioenakkoord, de Europese schuldencrisis, de bezuinigingen op het onderwijs, de Nederlandse staatsschuld: hoe zouden deze problemen ervoor staan als ook nieuwe generaties over de politiek zouden mogen meebeslissen? Als ook personen jonger dan 18 zouden mogen meepraten over de staatsschuld die op hun schouders komt te rusten, het tanende onderwijs waar zij gebruik van maken, het pensioen waar zij meer dan eerdere generaties voor gaan opdraaien? Als voorzitter van een politieke jongerenafdeling kom ik regelmatig met jongeren van deze leeftijd in aanraking. De leeftijd waarop je lid mag worden van de Jonge Socialisten is 16 jaar. En er zijn veel jongeren in Gelderland die nog geen 18 zijn maar wel al lid van de Jonge Socialisten of andere politieke jongerenorganisaties (PJO’s). Vanaf hun zestiende mogen jongeren dus al deelnemen aan politieke debatten, moties indienen, algemene ledenvergaderingen bijwonen en partijcongressen bezoeken. Maar daadwerkelijk stemmen voor hun volksvertegenwoordigers mogen deze jongeren nog niet. Waarom niet? In een aantal Zuid-Amerikaanse landen, zoals Brazilië, wordt de 16-jarige leeftijd inderdaad als electorale grens gehanteerd. Binnen de Europese Unie geeft Oostenrijk het voorbeeld. Slovenië gebruikt een soort tussenvorm, waar men vanaf 18 jaar universeel kiesrecht heeft, maar werkenden vanaf 16 jaar ook kunnen stemmen. En ook in enkele Duitse deelstaten mogen jongeren vanaf 16 jaar stemmen. In deze tijd van #Occupy en Bits of Freedom, van korte-termijn politiek en verdampende investeringen, doe ik bij dezen een pleidooi voor het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd: naar 16 jaar, welteverstaan. Er zijn een hele hoop redenen om het niet te doen. Kinderen van deze leeftijd hebben nog niet volgroeide hersenen, nog onvoldoende levenservaring, nog geen eigen inkomen, zijn afhankelijk van hun ouders. Maar laten we constateren dat niet louter jongeren zich hieraan schuldig maken. Ook onder de huidige kiesgerechtigde bevolking bevinden zich kiezers die één van deze eigenschappen hebben. Te denken valt aan gedetineerden, die bij volmacht wel mogen stemmen, mensen met bepaalde beperkingen, 18-jarigen die nog op (de middelbare) school zitten en andere, eventueel zwakkere, groepen in de samenleving. Als sociaaldemocratie komen we op voor de rechten van die groepen. Waarom niet voor die van al wat oudere kinderen? Verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd is al vele malen onderwerp van debat geweest. Bijvoorbeeld in 2008, toen GroenLinkssenator Tof Thissen het aan de orde stelde. Daarop onderzocht verantwoordelijk staatssecretaris Ank Bijleveld (CDA) of dit mogelijk en wenselijk was. De conclusie van het kabinet was echter dat verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd ‘noch positieve, noch negatieve consequenties’

23


Volonté Générale 2011 - n°3

zou hebben. De staatssecretaris legde het voorstel naast zich neer.1 De meest recente exercitie vond plaats eind 2010, toen D66-Kamerlid Gerard Schouw de discussie aanzwengelde en bijval kreeg van PvdAvoorzitter Lilianne Ploumen. Toen werd echter ook de discussie afgedaan door te zeggen dat jongeren nog een onderontwikkeld brein hebben en daardoor geen rationeel oordeel over politieke kwesties kunnen formuleren. In een bijdrage op opiniesite JOOP acht Maarten van den Heuvel het zelfs onwenselijk dat jongeren, die tenslotte de consequenties van hun acties nog niet kunnen overzien, gaan deelnemen aan het politieke bestel.2 Van den Heuvel vergeet echter dat dit exacte argument ooit reden was om het censuskiesrecht in stand te houden. Dat was immers gebaseerd op de aanname dat iemand die een bepaald vermogen verworven had zowel prudent, verstandig, als onafhankelijk zou zijn. Mannen ven de armere middenklasse vielen sowieso buiten de boot. En vrouwen vielen per definitie buiten deze criteria, want waren in die tijd afhankelijk van hun echtgenoot. Inmiddels hebben we in Nederland universeel kiesrecht en worden voornoemde argumenten – hoe legitiem ze soms ook gevonden werden – gelukkig naar de prullenmand verwezen. Staatssecretaris Bijleveld baseerde zich waarschijnlijk op een rapport dat de academici Van der Kolk en Aarts van de Universiteit Twente in 2010 hebben opgesteld. Zij hebben het debat in verschillende landen over de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar onderzocht.3 Zo hebben zij ook negen verschillende argumenten die worden gehanteerd in kaart gebracht. Eén van de argumenten is dat alle bevolkingsgroepen, dus ook jongeren, deel moeten kunnen nemen aan verkiezingen. Een ander argument is dat van consistentie: voor allerlei geen verboden, zoals het drinken van alcoholhoudende dranken en het besturen van een brommer, zou dezelfde leeftijd moeten gelden. Een derde argument is dat wanneer de kiesgerechtigde leeftijd daalt, de politieke interesse van de groepen die zojuist stemrecht hebben gekregen wordt vergroot. Zelf denk ik eerder dat dit andersom is en er reeds een groot potentieel aan politieke interesse zit dat nauwelijks wordt benut. Van der Kolk en Aarts hebben de effecten op de opkomst onderzocht en concluderen dat de opkomst van 16- en 17-jarigen weliswaar iets hoger is dan die van 18-35-jarigen, maar ongeveer gelijk aan de gemiddelde opkomst.4 Ze sluiten af door te zeggen dat doorslaggevende argumenten eerder normatief van aard moeten zijn, daar daadwerkelijke effecten op opkomst niet doorslaggevend blijken. ‘Staatssecretaris tegen verlaging kiesgerechtigde leeftijd’, De Nederlandse Grondwet.nl (3 september 2010), beschikbaar via: http://www.denederlandsegrondwet.nl /9353000/1/j9vvihlf299q0sr/viikg32gwqsk?ctx=vih9dp4hyqv1&start_tab0=60 (geraadpleegd 2 december 2011). 2 M. van den Heuvel, ‘Het onzinnige voorstel om de stemgerechtigde leeftijd te verlagen naar 16 jaar’, JOOP.nl (11 december 2010), beschikbaar via: http://www.joop.nl/opinies/ detail/artikel/het_onzinnige_voorstel_om_de_stemgerechtigde_leeftijd_te_verlagen_naar_ 16_jaar/ (geraadpleegd 2 december 2011). 3 H. van der Kolk en K. Aarts, Het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar; debatten, argumenten en consequenties (Enschede 2010), beschikbaar via: http://doc.utwente.nl/ 75049/1/Onderzoek_verlaging_kiesgerechtigde_leeftijd.pdf (geraadpleegd 2 december 2011). 4 Van der Kolk en Aarts, Het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar, 42-45. 1

24


Volonté Générale 2011 - n°3

Maar wat voor mij het belangrijkste argument is, is het volgende. Laten we de vraag aan het begin van dit stuk eens opnieuw stellen. Als 16- en 17-jarigen stemrecht zouden hebben, zou er dan anders gekeken worden naar de Europese schuldencrisis, het onderwijs, investeringen in duurzame energie, pensioenakkoorden? Ik denk het wel. Misschien gaan jongeren net zo vaak of minder stemmen bij verkiezingen, ze hebben wel een ander perspectief. Dat perspectief kan misschien wel niet alle consequenties voorzien of overzien, maar ik ben er van overtuigd dat er een stuk meer lange-termijn gedacht zou worden dan nu het geval is. Er is een school in de wetenschap die vindt dat het parlement een afspiegeling moet zijn van ´s lands bevolking. Als we die stelling serieus nemen, kunnen we concluderen dat één bevolkingsgroep stelselmatig ondervertegenwoordigd is. Dat zijn niet de lager-opgeleiden of allochtonen, dat is onze jeugd. De gemiddelde leeftijd in de Tweede Kamer is 45 jaar. 5 Als politieke jongerenorganisaties hun taak serieus nemen, strijden zij ook voor een verlaging van het kiesrecht van 18 naar 16. De politiek zal er in ieder geval niet slechter door worden.  Peter Kerris (1985) is parlementair historicus en voorzitter van de Jonge Socialisten afdeling Arnhem/Nijmegen.

‘Kamer van hoogopgeleide blanke mannen’, NOS Nieuws (17 juni 2010), beschikbaar via: http://nos.nl/artikel/165204-kamer-van-hoogopgeleide-blanke-mannen.html (geraadpleegd op 2 december 2011). 5

25


Volonté Générale 2011 - n°3

Het EU-beleid ten aanzien van de Roma Antonie van Campen Al eeuwen wonen de Roma1 in Oost-Europa en al net zolang worden ze gediscrimineerd. In september dit jaar nog kwamen demonstranten in Bulgarije in opstand tegen de ‘straffeloosheid’ die de Roma-minderheid zou genieten en wierpen zich op als ‘beschermers van de Bulgaarse natie.’ Het gevolg was een golf van geweld tegen de Roma-minderheid.2 Dit voorbeeld staat helaas niet op zichzelf. In veel Europese landen vindt geweld tegen Roma plaats en heeft dit ‘vernietiging van eigendom, verwondingen of de dood tot gevolg.’ 3 Ook andere vormen van discriminatie vinden plaats. Zo worden bijvoorbeeld kinderen van Roma in speciale klassen geplaatst of in scholen voor kinderen met beperkingen4 en worden Roma-vrouwen soms gedwongen tot sterilisatie.5 Het afgelopen decennium is de Roma-problematiek echter hoger op de Europese politieke agenda komen te staan. In juni 2011 schaarden de Europese leiders zich zelfs unaniem achter een Europees kader voor nationale strategieën waardoor alle lidstaten voor het eind van dit jaar moeten aangeven hoe zij de sociaal-economische omstandigheden van de Roma-gemeenschap op hun grondgebied gaan verbeteren.6 De aandacht voor de Roma op supranationaal niveau is verrassend. Nog niet zo lang geleden zou het onmogelijk zijn geweest dat alle lidstaten zich committeren aan het maken van een samenhangend programma, met als peilers de vier nationale beleidsterreinen: onderwijs, werk, gezondheidszorg en huisvesting. In dit artikel focus ik daarom op de ontwikkelingen die bijgedragen hebben aan een meer geïntegreerde beleidsbenadering op Europees niveau.

De term ‘Roma’ wordt toegepast in het academisch en politieke discours om te verwijzen naar een verzameling van gemeenschappen die, zowel in het verleden als vandaag, gekenmerkt worden door een grote verscheidenheid van namen en verschillende karakteristieken, zoals: origine, occupatie, uiterlijke verschijning, levenswijze, cultuur of taal. Andere, niet officiële benamingen, zijn bijvoorbeeld Tsigane (Frankrijk), Gypsies (Engeland), Zingari (Italië), Zigeuner (Duitsland en Nederland), die meestal dienen als kleinerend taalgebruik. Ondanks de grote verscheidenheid onder de Roma kan gesteld worden dat zij geen thuisland hebben om hen te beschermen en hun belangen te behartigen. Het gebruik van de term Roma in dit artikel is niet bedoeld om de grote verscheidenheid binnen de vele Romani groepen en verwante gemeenschappen af te doen als minder belangrijk. 2 V. Pop, ‘Bulgarian anti-Roma protests escalate’, EU-observer.com (3 oktober 2011), beschikbaar via: http://euobserver.com/851/113796 (geraadpleegd op 2 december 2011). 3 G. Muigai, ‘Report of the Special Rapporteur on contemporary forms of racism, racial discrimination, xenophobia and related intolerance’, Mensenrechtenraad Sessie 17, Agendapunt 9 (24 mei 2011) 8, beschikbaar via: http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrcouncil/docs/ 17session/A-HRC-17-40.pdf (geraadpleegd 2 december 2011). 4 Muigai, ‘Report of the Special Rapporteur’, 6; Dit vond plaats in onder meer Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Frankrijk, Hongarije, Portugal, Roemenie, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk. 5 Ibidem, 7; Landen die genoemd worden zijn de Tsjechische Republiek (2006 en 2007), Hongarije (2006) en Slowakije (2009 en 2010). 6 Persbericht Europese Commissie, EU framework for national Roma strategies: Frequently asked questions (Strasbourg 5 april 2011), beschikbaar via: http://europa.eu/rapid/pressReleases Action.do?reference=MEMO/11/216 (geraadpleegd op 2 december 2011). 1

26


Volonté Générale 2011 - n°3

Het uitbreidingsproces Volgens schattingen van de Europese Commissie (EC) leven ongeveer tien tot twaalf miljoen Roma in de Europese Unie (EU) waarvan de meeste woonachtig zijn in Bulgarije, Slowakije en Hongarije. Dit maakt hen de grootste etnische minderheid in de Unie.7 Discriminatie, sociale uitsluiting en segregatie waarmee deze minderheid wordt geconfronteerd hebben elkaar in de loop der jaren versterkt. Het gevolg is een beperkte toegang voor veel Roma tot onderwijs, banen en diensten met als gevolg lage inkomensniveaus, ondermaatse woonomstandigheden, een slechte gezondheid en een kortere levensverwachting voor veel van hen. Voordat enkele Centraal- en Oost-Europese landen in 2004 toetraden, begonnen de westerse lidstaten en de EU meer aandacht te besteden aan de situatie van de Roma in de kandidaat-lidstaten. Een aanzienlijk deel van hen leefde immers in marginalisatie en in slechte sociaal-economische omstandigheden en dat sluit niet aan bij de Europese waarden.8 Daarnaast bestond er bij de westerse lidstaten angst voor migratie. De bescherming van de rechten van minderheden was daarom één van de precondities voor EU-lidmaatschap. In rapportages van de EC en het Europees Parlement (EP) werd herhaaldelijk aangedrongen op maatregelen om de situatie van de Roma te verbeteren. Op papier beloofden de nieuwkomers dit te doen, maar in de praktijk veranderde de situatie voor veel Roma niet. Roma gingen dan ook op zoek naar een beter leven in Westerse lidstaten maar werden regelmatig teruggestuurd naar het land waar zij vandaan kwamen. Zo vond gedwongen uitzetting naar Servië plaats door landen als Duitsland, Denemarken, Zwitserland en Zweden.9 In 2007, het jaar dat Bulgarije en Roemenië toetraden tot de EU, gaf de Italiaanse overheid toestemming aan lokale autoriteiten om EU-inwoners uit te zetten die een gevaar vormden voor de publieke veiligheid. Dit was een reactie op de sterke stijging van criminaliteit die door veel mensen beschouwd werd als afkomstig van buitenlandse inwoners: meestal de Roma-gemeenschap uit Roemenië. Dit leidde tot een ontmoeting tussen de Italiaanse premier Romano Prodi en de Roemeense premier Călin Popescu-Tăricean in november 2007 waarbij de twee mannen opriepen tot een ‘Europese strategie voor de inclusie van de Roma.’10

Cijfers gevonden op de website van het onderdeel Justitie van de Europese Commissie, beschikbaar via: http://ec.europa.eu/roma (geraadpleegd op 2 november 2011). 8Verdrag van Lissabon, Europese Unie (Lissabon 2007) artikel 1bis: ‘De waarden waarop de Unie berust zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.’ 9 Organization for Security and Co-operation in Europe, Recent migration of Roma in Europe (Brussel 2010) 59, beschikbaar via: http://www.osce.org/hcnm/78034 (geraadpleegd op 3 november 2011). 10 R. Goldirova, ‘NGOs push for pan-European strategy on Roma’, EU-observer.com (15 november 2007), beschikbaar via: http://euobserver.com/851/25160 (geraadpleegd op 3 november 2011). 7

27


Volonté Générale 2011 - n°3

In hetzelfde jaar erkenden alle EU-leiders voor het eerst dat de situatie van de Roma-gemeenschap een specifiek probleem vormde. De Europese Raad riep de EU en de lidstaten op alle middelen aan te wenden om de sociaal-economische inclusie van de Roma te verbeteren en verzocht de EC een rapport te maken van alle beleidsinstrumenten die beschikbaar waren om deze kwestie aan te kaarten. In 2008 is het door de EC in kaart gebracht en werd de Roma-problematiek omschreven als een met integratie gerelateerd probleem dat veroorzaakt werd door de lidstaten en de Roma zelf. 11 Al snel volgde een Europese Roma ‘top’, georganiseerd door de EC voor EU-instituties, de lidstaten en het maatschappelijk middenveld. Daar ontstond het idee voor een Europees platform voor de integratie van Roma. Daar kunnen, onder leiding van het roulerend EU voorzitterschap, nationale overheden, Europese instellingen, internationale organisaties en middenveldvertegenwoordigers samenkomen om samenwerking te stimuleren en ervaringen uit te wisselen. 12 Naast dit besluit kwam de top ook tot een tiental basisbeginselen 13 met betrekking tot Roma integratie. 14 Tijdens de platformbijeenkomsten identificeerden de deelnemers verder een viertal pijlers: onderwijs, werkgelegenheid, gezondheid en huisvesting. Op deze gebieden moest worden gefocust om de integratie van Roma te bevorderen.15

De Open Methode van Coördinatie In 2008 stelde een resolutie van het EP dat de EC een meer proactieve rol moest aannemen met betrekking tot een ‘Europese raamwerkstrategie

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's (COM(2008)420), Nondiscriminatie en gelijke kansen: een vernieuwd engagement (Brussel 2 juli 2008), beschikbaar via: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2008:0420:FIN:NL:PDF (geraadpleegd op 2 decem 2011). 12 Sinds 1 januari 2011 vallen de taken van dit platform binnen het beleidsgebied Justitie, Grondrechten en Burgerschap van de Commissie en niet meer onder het beleidsgebied Werkgelegenheid, Sociale zaken en Inclusie. Waar voorheen dus de focus bij de aanpak van de Roma-problematiek op werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie lag, is het vizier nu meer gericht op justitie, grondrechten en burgerschap. 13 1. Constructief, pragmatisch en niet-discriminerend beleid; 2. Uitdrukkelijke maar nietexclusieve gerichtheid; 3. Interculturele benadering; 4. Het reguliere als doel; 5. Bewustmaking van het gender aspect; 6. Overdracht van op feiten gebaseerd beleid; 7. Gebruik van communautaire instrumenten; 8. Participatie van het lokale en het regionale bestuursniveau; 9. Participatie van het maatschappelijke middenveld; 10. Actieve participatie van de Roma. 14 Dit besluit kwam de top ook tot een tiental basisbeginselen met betrekking tot Roma integratie. Deze beginselen werden in 2009, tijdens de eerste vergadering van het EU Platform for Roma Inclusion, vastgelegd; Persbericht Europese Commissie, EU Platform for Roma Inclusion (Brussel 28 september 2009), beschikbaar via: http://europa.eu/rapid/ pressReleasesAction.do?reference=MEMO/09/419&format=HTML&aged=0&language= EN&guiLanguage=en (geraadpleegd op 2 december 2011). 15 Commission Staff Working Document, ‘Roma in Europe: the implementation of EU instruments and policies for Roma inclusion –progress report 2008-2010’ (Brussel 2010) 8, beschikbaar via: http://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=4823&langId=en (geraadpleegd op 2 december 2011). 11

28


Volonté Générale 2011 - n°3

voor Roma-inclusie.’ 16 Door de twee Hongaarse RomaEuroparlementariërs, Viktória Mohácsi en Lívia Járóka, kreeg de resolutie veel aandacht. Verscheidene lidstaten uit Centraal en Oost-Europa, zoals Bulgarije en Hongarije, steunden dit voorstel. Ondanks de roep om een Europese raamwerkstrategie vond de EC het echter een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. De EU-competenties met betrekking tot sociale inclusie zijn namelijk beperkt. De EC heeft niet de autoriteit, legitimiteit en mogelijkheid om centraal beleid op dit gebied op te leggen. Sociaal beleid is immers een gevoelig beleidsterrein waar EUlidstaten in grote mate hun soevereiniteit willen behouden. De Commissie wees daarom liever op een aantal EUinstrumenten ter ondersteuning van de integratie van de Roma. Artikel 19 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU), de non-discriminatiebepaling, is de belangrijkste bepaling op het gebied van de grondrechtelijke bescherming van de Roma. In 2000 is een richtlijn opgesteld die de bepaling verder uitwerkt. Deze richtlijn biedt minderheden, inclusief de Roma, recht op bescherming maar eist ook van lidstaten een actieve aanpak van gelijkheidsverschillen. De Europese Structuurfondsen kunnen in aanvulling daarop worden aangewend om de leefomstandigheden van de Roma te verbeteren. Hier werd echter onvoldoende gebruik van gemaakt. Zo bleek ook uit een rapport van de EC dat naast het gebrek aan kennis ook het gebrek aan politieke wil verdere Roma-integratie in de weg staat, waardoor het beleid ‘ineffectief’ is.17 Om de Roma-problematiek toch aan de kaak te stellen bleek de Open Methode van Coördinatie (OMC) een uitkomst voor de EC. Deze bijzondere besluitvormingsmethode is ontwikkeld tijdens het opstellen van de Lissabon-agenda. Het instrumentarium is gebaseerd op de Europese Werkgelegenheidsstrategie (1997) maar wordt sinds het jaar 2000 ook gebruikt op de terreinen van pensioenen en sociale inclusie, onderwerpen waar de lidstaten nog helemaal zelf over beslissen maar wel hun beleid op elkaar willen afstemmen. Door de OMC worden vervolgens gemeenschappelijke (niet bindende) richtlijnen en doelen geformuleerd. In Nationale Actieplannen leggen de lidstaten uit op welke manier ze de doelstellingen willen behalen. Zo werd bijvoorbeeld in 2009 in Nationale Actieplannen ‘meer aandacht besteed’ aan de situatie van de Roma. De plannen toonden dat lidstaten met een aanzienlijke Romagemeenschap vaak nog niet hadden bedacht hoeveel potentie de Roma hebben als arbeidskracht. Daarom wilden deze lidstaten investeren in educatie en training, inclusief preparatie voor ondernemerschap.18 Tevens moeten de lidstaten door de OMC een aantal prioriteiten vastleggen en evaluaties maken van de vooruitgang die ze boeken. Deze vooruitgang kan ondermeer worden vastgesteld aan de hand van indicatoren die de EU heeft bepaald, waardoor ook vergelijking met andere lidstaten mogelijk is. Vertegenwoordigers van de lidstaten komen

Resolutie Europees Parlement, A European strategy on the Roma (Brussel 31 januari 2008), beschikbaar via: http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&reference= P6-TA-2008-0035&language=EN (geraadpleegd op 2 december 2011). 17 Commission Staff Working Document, Roma in Europe, 6. 18 Ibidem, 18. 16

29


Volonté Générale 2011 - n°3

regelmatig bij elkaar om de vooruitgang in het beleid te bekijken. Zo vond een wederzijdse beoordeling van de sociale inclusie van Roma in 2009 plaats in Griekenland, met acht participerende lidstaten. 19 De lidstaten kunnen tenslotte naar eigen inzicht beleid ontwikkelen om de doelen te realiseren. Hierdoor komen de resultaten centraal te staan en niet het beleid zelf. Er worden ook rangordes opgesteld om aan te tonen welke lidstaat het beste en het slechtste scoort. Het idee is dat door naming en shaming de slecht presterende landen meer druk voelen om in het vervolg beter beleid te ontwikkelen. Naast de Europese instellingen en de lidstaten is er in het OMCsysteem plaats voorzien voor de bijdragen van een hele reeks actoren zoals lokale en regionale overheden, vakbonden, sociale partners en NGO’s, ervaringsdeskundigen in het domein van de armoede en sleutelfiguren uit de maatschappij. De EC speelt een belangrijke rol door de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen, door het promoten van uitwisseling van informatie en goede praktijken en door het verhogen van het aantal actoren in de armoedebestrijding. Door de OMC/Sociale Inclusie is de EC kortom in staat geweest om de Roma-problematiek op de kaart te zetten en worden lidstaten in staat gesteld dit ook te doen, zelfs als hervormingen niet overal populair zijn. Er kan immers altijd nog met de vinger naar de EU worden gewezen (de blame Europe strategie). Als de focus dus ligt op de capaciteit om actie te stimuleren bij Europese, nationale en subnationale actoren, door middel van mechanismen als leverage en beleidsleren, kan de OMC als effectief middel worden beschouwd. Het was echter niet de OMC die geleid heeft tot het ‘Europese kader voor nationale Roma strategieën’. Dat was namelijk het gevolg van de gebeurtenissen omtrent de uitzetting van Roma in Frankrijk en de felle reactie daarop van de eurocommissaris van Justitie en door intergouvernementele krachten in de EU.

Een Europees kader voor nationale Roma strategieën In augustus 2010 stuurde de Franse regering grote groepen Roma terug naar Roemenië en Bulgarije. 20 De uitzetting werd gepresenteerd als ‘vrijwillig vertrek’, waarbij de Roma een summiere vergoeding kregen (300 euro per volwassen persoon, 100 euro voor een kind) en een korte vertrektermijn. Het uitzetten van Roma als maatregel in Frankrijk was niet nieuw,21 maar de publiciteit die President Sarkozy en zijn ministers van binnenlandse zaken en immigratie eraan gaven wel. Het werd duidelijk dat de Roma-problematiek in de EU nog steeds een heet

‘A future for Roma: peer reviewers help shape Greece’s Roma inclusion plan’, Newsletter of the Peer Review in Social Protection and Social Inclusion and Assessment in Social Inclusion Programme (14 oktober 2010), beschikbaar via: http://www.peer-review-social-inclusion.eu/newsletterarticles/greece-roma-inclusion-plan (geraadpleegd op 3 november 2011). 20 Zie bijvoorbeeld: ‘Frankrijk begint met uitzetten Roma’, NOS Nieuws (19 Augustus 2010), beschikbaar via: http://nos.nl/artikel/179321-frankrijk-begint-met-uitzetten-roma.html (geraadpleegd op 2 december 2011). 21 ‘Ontwerpresolutie over de uitzetting van Roma in Frankrijk’, Europees Parlement (Brussel 2010) 3. 19

30


Volonté Générale 2011 - n°3

hangijzer was en dat de kritiek op de nieuwe lidstaten het feit verborg dat westerse lidstaten ook met de kwestie worstelden. Toen de Franse regering in een uitgelekte brief het uitzetten van Roma ook nog ‘een prioriteit’ bleek te hebben genoemd, reageerde de eurocommissaris van Justitie, Viviane Reding, fel. Ze dreigde Frankrijk voor het Europese hof te slepen.22 Door deze reactie voelde de EC zicht gedwongen meer actie te ondernemen. Daarom werd de zogenaamde interne Roma Task Force opgezet om een analyse te maken van het gebruik van Europese fondsen in het kader van de sociale en economische integratie van de Roma. Het bleek dat er binnen de Europese fondsen heel wat mogelijkheden bestaan, maar initiatieven voornamelijk geremd worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau. 23 Op 5 april 2011 presenteerde de EC daarom een mededeling met betrekking tot een EUKader voor Nationale Roma Integratie Strategieën tot 2020. Het was de eerste keer dat de EC alle lidstaten vroeg zich te engageren.24 Echter, niet alle landen vonden het een goed plan. Ook Nederland stond kritisch ten opzichte van het opstellen van een specifieke nationale Roma-strategie, gezien het ontbreken van een nationaal doelgroepenbeleid in eigen land en de geringe omvang van de Roma-populatie. Nederland zag echter wel de ‘voordelen ervan in wanneer EU-lidstaten met een omvangrijke Roma-bevolking een dergelijke strategie opstellen.’25 Zo dachten landen als Frankrijk en Italië er ook over. Daarom werd in juni 2011, na het herschrijven van sommige woorden en alinea’s, het EU-kader unaniem aanvaard.26 Dat dit gebeurd is, komt ook deels door de rol van Hongarije als EU-voorzitter. 27 Tijdens het voorzitterschap verhoogde Hongarije het De maatregelen leken immers in strijd met de Europese anti-discriminatiewet (ook als naar individuele gevallen wordt gekeken, mag er geen etnisch uitgangspunt zijn) en met het EU-grondrecht op vrij personenverkeer. Op dit laatste recht mag alleen een uitzondering worden gemaakt als er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde of van nationale sociale zekerheidsstelsels (Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad, ‘betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf…’, Artikel 27.1). Uiteindelijk heeft Reding geen procedure aanspannen tegen Frankrijk. Zij besloot dit nadat het land had aangegeven de Europese regels omtrent het vrije verkeer van personen in de nationale wetgeving op te zullen nemen. 23 Persbericht Europese Commissie, Roma Integration: First Findings of Roma Taskforce and Report on Social Inclusion (Brussel 21 december 2010), beschikbaar via: http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/10/701&type=HTML (geraadpleegd op 2 december 2011). 24 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, ‘Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020’ 2011, 8727/11. 25 Brief regering aan de Eerste Kamer, Fiche 3: Mededeling EU-kader nationale Roma-strategieën Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (Den Haag 9 mei 2011), beschikbaar via: http://www.eerstekamer.nl/behandeling/20110502/ bnc_fiche_inzake_mededeling_eu/f=/vip0d0o6e8m7.pdf (geraadpleegd op 2 december 2011). 26 Persbericht Europese Commissie, EU-leiders steunen plan Commissie voor integratie Roma (Brussel 24 juni 2011), beschikbaar via: http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction. do?reference=IP/11/789&format=HTML&aged=1&language=NL&guiLanguage=nl (geraadpleegd op 2 december 2011). 27 De reden waarom Hongarije zo aanstuurde op een Europese Roma strategie kan verklaard worden door naar de politieke en demografische situatie van het land te kijken. De economische en financiële crisis zorgden ervoor dat de extreem rechtse groepering Jobbik 22

31


Volonté Générale 2011 - n°3

bewustzijn over de Roma-kwestie, initieerde debatten, nam de Romakwestie op in het programma en zette de discussie voor een Roma EUkader op de agenda in vier Raadsbijeenkomsten. Zoals een ambtenaar van de EC het verwoordde: ‘het was een kans dat Hongarije het presidentschap overnam. Zonder de lidstaten kan de Commissie niet veel doen, dus als er een voorzitter is die toegewijd is aan Roma-inclusie dan kan het de andere lidstaten aansturen.’28 Nu is het dus de bedoeling dat iedere lidstaat voor het eind van dit jaar een strategie indient waarin beschreven staat hoe de sociaaleconomische situatie van de Roma-gemeenschap in eigen land verbetert wordt op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en huisvesting. Vervolgens zal de EC de plannen beoordelen en volgend voorjaar verslag uitbrengen aan de Raad en het EP. Om regelmatig de vorderingen te evalueren die op nationaal niveau worden gemaakt zal dit proces jaarlijks worden herhaald.

Toekomst van de Roma Ondanks de maatregelen die de afgelopen tien jaar genomen zijn op Europees en nationaal niveau om de sociaal-economische situatie van de Roma te verbeteren lijkt de situatie van veel Roma niet veranderd. Nog steeds worden zij blootgesteld aan hevige armoede en uitsluiting. 29 Dagelijks worden hun rechten geschonden en is de levensstandaard van Roma niet noemenswaardig veranderd. Daarbovenop komen de huidige economische omstandigheden door de crisis die alles behalve verzachtend werken. Helaas maakt de politicus die ambities toont om de Roma positie te verbeteren zich in eigen land niet populair. Met het Roma EU-kader moeten alle lidstaten nu voor het eerst verantwoording afleggen aan het supranationale niveau. Het zal interessant zijn om te zien hoe het nationale maar ook het EU-beleid met betrekking tot de sociaal-economische integratie van de Roma zich zal ontwikkelen. Wie weet of het EU-kader daadwerkelijk verandering tot stand gaat brengen of dat over tien jaar zal blijken dat de situatie onveranderd is gebleven. Alleen een verschil in denkwijze kan denk ik uitkomst bieden, zowel voor de Roma-gemeenschappen als de nationale overheden. De nationale overheid moet de Roma betrekken in het politieke proces en meer aanhang kreeg. Bij de laatste algemenen verkiezingen in het land, in april 2010, kreeg de rechts extremistische partij Jobbik 47 zetels (17 procent stijging) en werd daardoor de derde grote partij van het land na regerende centrum rechtse Fidesz (263 zetels) en de socialisten (59 zetels). Jobbik heeft een paramilitaire vleugel, de Magyar Garda genoemd. Gekleed in zwart, camouflage of leren jassen marcheren zij regelmatig naar kampen waar Roma leven. Volgens mensenrechtenorganisaties zijn daarbij ook al Roma omgekomen. Ten slotte schatten demografen dat in 2050 de helft van de Hongaarse populatie Roma zal zijn. Gelet op het feit dat vele Roma gediscrimineerd worden, analfabeet en werkloos zijn maakt beter duidelijk waarom Hongarije hoopt op meer EU actie op dit gebied. 28 A. van Campen, European Union policy towards the Roma minority: new modes of Governance and agenda –setting (Scriptie Politicologie – Internationale betrekkingen UvA, Amsterdam 2011) 55. 29 Commission Staff Working Document, Roma in Europe, 17.

32


Volonté Générale 2011 - n°3

Roma moeten uit de afzondering komen, waarbij wantrouwen plaats maakt voor vertrouwen. Initiatief vanuit beide kampen is dus noodzakelijk en coördinatie essentieel. Het Europese kader kan in die zin dienen als een belangrijk hulpmiddel op weg naar een betere toekomst voor de Roma in Europa.  Antonie van Campen (1985) is politicoloog en journalist. Tijdens haar studie Internationale Betrekkingen heeft zij onderzoek gedaan naar het EU beleid ten aanzien van de Romaminderheid. Op dit moment volgt zij de Leergang Buitenlandse Betrekkingen aan het Instituut Clingendael te Den Haag.

33


Volonté Générale 2011 - n°3

What moves a Dutch student to move?

1

Linda Pannekoek Studeren, het lijkt bijna hand in hand te gaan met een studie gerelateerde reis naar het, bij voorkeur verre, buitenland. Welke student heeft er niet op zijn minst eens over weggedroomd? Het is een fenomeen dat een logische ontwikkeling lijkt te zijn in onze moderne wereld. De moderne technologie, media en transportmogelijkheden maken de overdracht van informatie steeds makkelijker. Onbereikbare oorden worden bereikbaar dankzij een uitgebreid vliegnetwerk: een reis naar de andere kant van de wereld is niet zo’n grote onderneming meer. Steeds meer worden we wereldburger. We groeien ergens op, studeren in een andere stad of in een ander land en steeds vaker is onze werkplek niet meer in ons geboorteland. Veel landen worstelen daar nog mee. Het is echter een niet te stuiten ontwikkeling. Daarnaast is er een hang naar behoud van een eigen identiteit. Wellicht dat daarom sterk nationalistisch ingestelde partijen op dit moment goed scoren. Dit is kortzichtig en getuigt van een gebrek aan toekomstvisie! Nederland leidt intellectuelen op die vervolgens de hele wereld over gaan met hun hier opgebouwde kennis. Andersom werkt het ook zo. Er bestaat geen ‘Nederlandse’ of ‘Australische’ kennis meer: alles is ‘wereldkennis’ waarbij we moeten proberen over en weer van elkaars kennis en vaardigheden te profiteren. Deze gedachte leidt mij terug in de tijd. Denkend aan mijn grootouders, besef ik me dat hun beleveniswereld ontzettend veel kleiner was in vergelijking met de mijne. Hun wereld ging niet verder dan wat per fiets te bereiken was. Dankzij nieuwe technologie lijkt de wereld snel kleiner te worden. De wereld van mijn ouders, slechts één generatie later, spreidde zich uit over Europa. De jaarlijkse zomervakantie in Frankrijk voelde als een verre reis. Weer een generatie later, onze generatie, wordt de wereld in sneltreinvaart ‘kleiner’. Frankrijk was mij al snel niet meer ver genoeg. Hetzelfde geldt voor steeds meer leeftijdsgenoten. Grenzen worden verlegd, de wereld wordt verkend. Denkend aan mijn eigen ervaringen, komt de eerste vakantie zonder mijn ouders naar boven. Ik herinner mij nog goed het gevoel van complete vrijheid, alsof alle mogelijkheden open lagen. Een baantje voor twee maanden in Spanje wakkerde dit gevoel aan. Al snel besloot ik dat ik een deel van mijn studie bewegingswetenschappen in het buitenland wilde doen. Je zou denken dat men over de hele wereld hetzelfde beweegt, maar betekent dit ook dat men in het buitenland dezelfde kijk heeft op bewegen? En is bewegingswetenschappen als een studie in het buitenland vergelijkbaar met de bewegingswetenschap in Nederland? Evenzo studeren in het algemeen: is er zoiets als de Nederlandse student? Vragen waar ik graag zelf een antwoord op vond. De net ingevoerde

Graag wil ik van deze mogelijkheid gebruik maken om dr. Marina Schoemaker van de Rijksuniversiteit Groningen (bewegingswetenschappen) en prof. Jan Piek van de Curtin University in Perth hartelijk te bedanken voor hun inzet en begeleiding, waardoor ik dit wetenschappelijke avontuur heb kunnen uitvoeren. 1

34


Volonté Générale 2011 - n°3

bachelor/master-structuur zou het realiseren van deze droom een stuk makkelijker maken. Voor de uitvoering van dit idee bleek echter doorzettingsvermogen nodig. Al snel besefte ik dat een studiereis naar het buitenland nog geen gebruikelijke zaak was bij bewegingswetenschappen. Hoewel een aantal studenten me waren voor gegaan, had ik het gevoel dat het wiel nog uitgevonden moest worden op dit vlak. Vakken volgen in het buitenland leek onmogelijk zonder een jaar studievertraging op te lopen. Gelukkig was er bij mijn studie een jaar uitgetrokken voor de masterthesis. Helaas was nog niet iedereen het er over eens dat je overal op de wereld onderzoek in de bewegingswetenschap kan doen. Tot ik in contact kwam met een professor van Curtin University in Perth, Australië. Bewegingswetenschappen in Australië, het land van de sport, leek een goede uitdaging. Met de hulp van mijn twee zeer enthousiaste begeleiders, prof. Jan Piek vanuit Perth en dr. Marina Schoemaker van de Rijks Universiteit Groningen, en mijn eigen enthousiasme was de directie van bewegingswetenschappen te overtuigen. Tevens wist ik een aantal fondsen te werven, die de uitvoering van dit avontuur een stuk haalbaarder maakten. Waar Perth ligt in Australië, daar had ik op dat moment nog geen idee van. Later ontdekte ik dat Perth het Groningen van Australië is. Een stad die aanvoelt als een dorp, in the middle of nowhere. De nowhere is alleen wat groter. Het leven in Australië beviel me meteen erg goed. Terwijl de Australiërs nog rondliepen met een dikke jas en muts op, zat ik vrolijk op mijn fiets (je bent en blijft een Nederlander) in een T-shirtje en korte broek. De definitie van winter in Perth wijkt toch enigszins af van die in Nederland. De Australiërs bleken erg hartelijk en behulpzaam. Het was letterlijk en figuurlijk een warm welkom. No worries werd al snel mijn levensmotto. In de weekenden werden er menige roadtrips gemaakt om de omgeving te verkennen, en van de witte stranden in de buurt van Perth te genieten. Wat opviel is dat alles vroeg begint in Perth, zeker in vergelijking met het Groningse studentenleven. Om 6 uur in de ochtend is de rivier die door Perth loopt een verzamelplek van hardlopers en wielrenners. Op vrijdagmiddag zijn de kroegen om 5 uur al gezellig gevuld. Maar vroeg beginnen betekent ook vroeg eindigen: de winkels sluiten erg bijtijds en om 1 uur ’s nachts zijn de kroegen gesloten en de straten uitgestorven. Even wennen, maar al snel heb ik door hoe belangrijk het is om de eerste, koele uren in de ochtend te koesteren, voor de zon begint te branden en het tempo omlaag gaat. Zijn we als Nederlanders gewend om de zon op te zoeken, Australiërs zijn zich erg bewust van het gevaar van de zon en proberen deze wijselijk zoveel mogelijk te mijden. Eén van de grootste verschillen was het taalverschil. In Nederland wordt er gedurende de middelbare schooltijd naar mijn mening een goede basis gelegd voor de Engelse taal. Keer op keer vertelden Australiërs mij hoe zij de Engelse taalvaardigheid van de gemiddelde Nederlander bewonderen. De vele Engelstalige media in Nederland zal hier ongetwijfeld mede verantwoordelijk voor zijn. Toch viel mij het Engels spreken in het begin zwaar. Het frustrerende was dat ik regelmatig precies

35


Volonté Générale 2011 - n°3

wist wat ik wilde zeggen, maar het er vervolgens niet goed uit kreeg. Ik had al snel door dat er een groot verschil is tussen het bezitten van Engelse lees- en schrijfvaardigheid en Engelse spreekvaardigheid. Na vier jaar studeren zat het met het lezen en schrijven wel goed, maar de uitspraak leverde regelmatig hilarische momenten op. Studeren in het buitenland is daarmee een erg effectieve spoedcursus Engels. Een essentiële vaardigheid, die goed te oefenen is in elke situatie: van een conferentie tot een barbecue aan het strand waar ‘bring your own plate’ slaat op het meebrengen van een gerecht, niet alleen een leeg bord. De Australische cultuur heeft veel overeenkomsten met de Nederlandse cultuur. Het leven is alleen net wat langzamer en laidback. Daar is geen inburgeringscursus voor nodig. Gerelateerd aan de academische wereld kwamen er een aantal verschillen naar voren. Hard werken op de universiteit in Australië leek net iets minder hard dan hard werken in Nederland. Daarnaast staan studenten en professoren dichter bij elkaar dan in Nederland. Professoren worden standaard bij hun voornaam genoemd door de studenten. Dat ik van Nederlandse afkomst ben, was regelmatig bijna net zo’n interessant gespreksonderwerp als het eigenlijke onderzoek dat ik deed. Toch was ik als internationale student geen bijzonderheid. Curtin University heeft connecties met meer dan 400 internationale universiteiten en studenten van meer dan 100 verschillende nationaliteiten. Mijn collega’s en vriendengroep waren als gevolg hiervan erg internationaal. Een mooie ervaring, die het mogelijk maakte om te leren over en van verschillende culturen. Tot slot verschilt de studiestructuur van Australië wel essentieel van die in Nederland. De bachelor/ master structuur heeft hier naar mijn idee weinig verandering in gebracht. Ondanks dat het onderwijs in Australië, net als in Nederland, is ingedeeld in een bachelor, master en PhD wordt er in Australië een andere betekenis gehecht aan deze termen. Daarbij is een bachelor in Australië een volwaardige opleiding en een master geen vereiste om een baan te vinden. Ook is het bezitten van een master diploma geen vereiste om aan een PhD te beginnen. Er zijn meer wegen die lijden tot hetzelfde eindpunt. In Nederland daarentegen ligt de studiestructuur naar mijn idee veel meer vast, en wordt een bachelor meer beschouwd als een vooropleiding, standaard opgevolgd door een master. Vanzelfsprekend was er ook werk aan de winkel. Mijn masteronderzoek was een deelonderzoek van een PhD (promotieonderzoek) van een Australische studente psychologie. Voor een jaar (2008/2009) hield ik me bezig met het valideren van een vragenlijst voor het screenen voor Developmental Coordination Disorder (DCD). Dit is een stoornis in de planning en coördinatie van de lichaamshouding en de motoriek die voor komt bij ongeveer 6% van de kinderen tussen de 5 en 11 jaar oud.2 De motorische prestatie van deze kinderen in dagelijkse activiteiten blijft achter bij wat verwacht mag worden gezien leeftijd en intelligentie, en dit wordt niet veroorzaakt door een medische conditie.3 Een jaar werken resulteerde uiteindelijk in mijn American Psychiatric Association (APA), Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4e druk; Washington DC 2000). 3 APA, Diagnostic and Statistical Manual. 2

36


Volonté Générale 2011 - n°3

masterthesis: ‘The Revised Developmental Coordination Disorder Questionnaire, Is It a Suitable Screening Measure for Motor Difficulties in Adolescents?’ Met dit Australische onderzoek studeerde ik af in Groningen. Op de vraag of de bewegingswetenschap in Australië overeenkomt met die in Nederland kreeg ik geen antwoord. Bewegingswetenschappen aan Curtin University is geen op zichzelf staande studie. Het is een onderdeel van verschillende studies van de faculteit Health Sciences. Ondanks dat mijn onderzoek plaats vond binnen de opleiding Psychologie, was deze erg bewegingswetenschappen georiënteerd. Ik leerde hiervan dat de studie die je doet niet alles zegt. Het specifieke onderwerp waar je je op richt is wat er uiteindelijk toe doet. Dit is precies de boodschap die ik meekreeg bij de oriëntatie dag van mijn studie. De boodschap die ik toen niet goed begreep, maar die mij goed van pas zou kunnen komen bij het zoeken van een baan bij terugkomst in Nederland. Dit roept bij mij de vraag op of academische vaardigheden het enige is dat er toe doet voor het vinden van een passende baan? Ik had het gevoel dat mijn jaar buitenland ervaring me minstens zoveel geleerd had als het afronden van een universitaire studie. In mijn ogen is studeren in het buitenland een belangrijke verrijking op vele vlakken. Het zorgt voor een meer open en bredere kijk op zowel wetenschappelijke als niet wetenschappelijke vlakken. Het stimuleert creativiteit en kritisch denken en voorkomt een tunnelvisie waarin alles gezien wordt vanuit één perspectief. Naar mijn idee kan dit prima samengaan met behoud van eigen identiteit: een verrijkte eigen identiteit met toekomstvisie. Afgestudeerd, terug in Nederland, en nu? De eerste weken in Nederland kreeg ik het gevoel dat ik een inburgeringscursus kon gebruiken. Auto’s leken van de verkeerde kant te komen en regelmatig begon ik een gesprek in het Engels, om na wat vreemde blikken snel over te schakelen op het Nederlands. Na het Nederlandse gevoel weer opgepakt te hebben, ging ik als pas afgestuurde vol goede moed op zoek naar een baan. Na een jaar in Perth leken alle afstanden relatief. Nederland is klein genoeg om overal in het land te solliciteren. Een half jaar later was ik niet meer alleen in Nederland aan het solliciteren, maar verlegde ik wederom mijn grenzen. De muur in mijn appartement kon ik inmiddels behangen met afwijzingsbrieven: ‘Bedankt voor uw sollicitatie, maar uw profiel sluit niet genoeg aan bij de kandidaat die wij zoeken.’ Nu, drie jaar na mijn eerste kennismaking met Australië, wordt mijn masterthesis binnenkort gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift. Maar, niet minder belangrijk, ik ben terug in Perth. Ditmaal om zelf een PhD te doen. De komende drie jaar ga ik mij bezighouden met de vraag ‘Wat motiveert kinderen om fysiek actief te zijn?’. Na een jaar Nederland kwam mijn leergierigheid weer naar boven. Ik besefte me dat ik me meer wou verdiepen en nog lang niet uitgeleerd was. Dit zowel op academisch, als cultureel en persoonlijk vlak. De terugkomst in Perth voelde als thuiskomen. Zeg nou zelf, hoe moeilijk is het om te wennen aan zon, zee, strand, en een laidback levelsstijl. En tenslotte, mijn resultaten zullen ongetwijfeld, ooit en in welke vorm dan ook, nog eens in

37


Volonté Générale 2011 - n°3

Nederland gebruikt kunnen worden. Zo klein is de wereld inmiddels wel.  Linda Pannekoek (1986) is promovenda aan de Curtin University te Perth, Australië. Zij doet onderzoek naar de motivatie van kinderen om fysiek actief te zijn.

38


Volonté Générale 2011 - n°3

Wij, de vleeseters in het gidsland Thomas Vries Terwijl het gemiddelde debat in Nederland over het algemeen blijft hangen bij de vraag of een volledig ingeburgerde jongen – met nota bene een Limburgs accent – naar Afrika moet worden uitgezet, omdat hij daar per ongeluk geboren is, heeft het land te kampen met een grotere problematiek.. Waar honderd zendtijduren worden besteed aan de vraag of het dichtgooien van de grenzen de Nederlandse identiteit van een gewisse dood zal redden, is er iets gaande dat het land om zeep zal helpen: een probleem dat vanwege zijn complexiteit moeilijk te bediscussiëren is. Daarnaast vraagt het om een oplossing die ingrijpende consequenties zal hebben. Een oplossing die meer opoffering vergt dan het populistische credo ‘grenzen dicht, geen geld naar Griekenland’. Het spook van milieuvervuiling waart onverminderd voort door de polder en deze keer lijkt de geest van de Club van Rome daadwerkelijk vervlogen. De Club van Rome zou in het huidige tijdsgewricht eerder connotaties van een Bunga-bunga-party oproepen, dan uit de jeugd voortgekomen geestdrift om de wereld een stukje schoner en gezonder te maken. Dit artikel is een poging om het probleem te duiden en verlangt meer aan wetenschappelijk onderzoek en kennis gestaafde oplossingen voor dit probleem. Beschouw dit artikel daarom vooral als een vraag, die uitnodigt om van een beter geformuleerd, overdacht en meer erudiet antwoord voorzien te worden.

De vieze polder Wie door Nederland fietst, ziet een tot in de puntjes netjes en opgeruimd land. Wellicht dat het de Nederlander niet zo opvalt, maar wanneer de grens naar onze zuiderburen overgegaan wordt, bekruipt tenminste deze burger het gevoel dat ‘wij’ het maar mooi voor elkaar hebben met onze ‘opgeruimd staat netjes’-mentaliteit. Je ziet hier geen rotzooi in de berm langs de weg of ophopend vuil op de stoep en zelfs ons chemisch afval wordt netjes naar andere delen van de wereld verscheept. Nederland ziet er heel schoon en opgeruimd uit, maar schijn bedriegt, zo blijkt: ‘Nederlandse lucht, water en bodem zijn de vieste van heel Europa.’ Dat zegt Natuur & Milieu zaterdag in haar rapport Ranking the Stars. In dit verslag van de milieuorganisatie wordt Nederland vergeleken met andere landen op het gebied van klimaat, milieu en natuur.1 In eerste instantie vermoedde ik niet dat Nederland meer vervuild is dan pakweg België, Spanje of Frankrijk. Bij nader inzien is het nieuws dat het meest dichtbevolkte land van Europa ook het meest vervuilde is niet héél opmerkelijk: de zestien miljoen mensen op het relatief kleine oppervlak en daarbovenop een geweldig intensieve veeteelt vergen veel van de

Ranking the stars: Nederland in vergelijking met andere Europese lidstaten op het gebied van milieu, natuur en klimaat, Natuur en Milieu (Utrecht 2011), beschikbaar via: http://www2.natuurenmilieu.nl/media/278298/20111012-natuur_milieu-rapportrankingthestars.pdf (geraadpleegd op 2 december 2011). 1

39


Volonté Générale 2011 - n°3

bodem, het water en de lucht. De conclusie van het rapport is daarom dat ‘de Nederlands bodem het meest verontreinigd [is] door stikstof en fosfaat, afkomstig van de grote veestapel. Ook het oppervlaktewater is van slechte kwaliteit door flinke vervuiling. Met de luchtkwaliteit is het slecht gesteld door de hoge uitstoot van stikstofdioxide.’2 Volgens dit rapport blijkt de veestapel voor een belangrijk deel debet aan de slechte milieukwaliteit van ons ‘opgeruimde’ land. Een rapport dat gestaafd is op bevindingen van het CBS, Planbureau voor de Leefomgeving, het Europese Milieuagentschap van de Europese Commissie en Yale University. Dat Nederland relatief vervuild is, heeft natuurlijk niet alleen te maken met het feit dat Nederlands milieubeleid faalt: een hoop afvalstoffen uit België, Frankrijk en Duitsland stromen via de rivieren ons land binnen. Daarnaast heeft het kleine Nederland nu eenmaal veel inwoners die gebruik maken van uitlaatgassen uitstotende auto’s: daar scoor je niet al te best mee op milieulijstjes. Maar het rapport wijst op een probleem: hoe kan het zo slecht gesteld zijn met het milieu in het land dat zich op het gebied van vrede, mensenrechten en gelijkheid als het braafste en beste jongetje van de klas presenteert? Hoort heden ten dage bij deze voortrekkersrol niet ook een goed milieu? Nederland is toch sinds het begin van de twintigste eeuw bovenal een gidsland? Terug naar de veestapel: Een snelle zoektocht via Google leert dat de Nederlandse veestapel meer dan 4 miljoen koeien, 45 miljoen kippen en op zijn minst 14 miljoen varkens telt.3 Dit betekent dat Nederland op elk gebied van de veeteelt gemiddeld dubbel zoveel produceert dan dat het land nodig heeft om zelfvoorzienend te zijn. Maar liefst drie keer zoveel varkens worden gehouden dan nodig is voor de Nederlandse consumptie! Dat is problematisch, niet alleen omdat het grote doses van stikstof en fosfaat in de Nederlandse bodem achterlaat die het verbouwen van andere producten enorm schaadt, maar ook omdat dit het volstrekt buiten proportioneel dieet van zeven keer vlees eten per week in stand houdt. Zo ontstaat een vicieuze cirkel van productie en consumptie die de bodemkwaliteit ten gronde richt en slecht voor de gezondheid van de burgers is . Daarnaast maakt deze overconsumptie van vlees toereikende voeding voor eenieder onmogelijk, omdat de productie van vlees nu eenmaal veel meer (ongeveer vier keer zoveel) energie vergt dan die van plantaardige producten. Tien miljard wereldburgers (dat duurt niet meer zo lang) kunnen onmogelijk allemaal zeven keer per week vlees eten.

Hoe ons eetgedrag niet alleen legio koeien, maar ook andere landen, verslindt Ook buiten de Nederlandse en Europese grenzen heeft deze te grote veestapel desastreuze gevolgen. De EU importeert 1/3 van ’s werelds ‘Nederland is meest vervuilde land van Europa’, Binnenlands bestuur (15 oktober 2011), beschikbaar via: http://www.binnenlandsbestuur.nl/ruimte-milieu/nieuws/nieuws/ nederland-is-meest-vervuilde-land-van-europa.2331663.lynkx (geraadpleegd op 2 december 2011). 3 Vee, Vlees en Eieren in Nederland. Kengetallen 2010, Productschap Pluimvee & Eieren en Productschap Vee & Vlees (‘s-Gravenzande 2011), beschikbaar via: https://www.mijnpve.nl/wdocs/dbedrijfsnet/up1/ZgcpwgmIE_PVEpromoNL_LR.pdf (geraadpleegd op 2 december 2011). 2

40


Volonté Générale 2011 - n°3

sojaproductie, waarvan Nederland één van de grootste individuele importeurs is. De veestapel wordt op deze manier snel en relatief goedkoop vetgemest. De soja wordt met name in Zuid-Amerika verbouwd en Nederland importeert vooral uit Argentinië en Brazilië. De sojaproductie is sinds de jaren 1990 geëxplodeerd. De problemen van de immer groeiende vraag naar soja – enerzijds om te dienen als veevoer, anderzijds om er ‘groene’ biobrandstof van te maken – zijn volgens Lucia Goldfarb, onderzoekster bij International Development Studies aan de Universiteit Utrecht, de sociale en milieutechnische consequenties die het massale en monoculturele verbouwen van het product in lokale context met zich meebrengt. Kort gezegd zijn aanzienlijke delen van de NoordArgentijnse bodem binnen een tijdsbestek van tien à twintig jaar voor de komende honderd jaar verarmd en min of meer opgebruikt. Daarnaast zijn vele kleine boeren door de grote internationale bedrijven, en soms geholpen door de regering, van hun land verjaagd en in sociaal schrijnende toestanden in de groeiende steden terechtgekomen. In Brazilië is eenzelfde proces gaande: grote monoculurele verbouwing van soja leidt tot ontbossing en zodoende een verarming van de bodem. Daarnaast leidt het tot sociale uitbuiting van de boeren. De oorzaak hiervan is duidelijk: onze buiten proportionele veestapel moet in leven gehouden worden met soja.4 Gezien de grote consequenties van ons productie- en consumeerpatroon op zowel lokaal, nationaal als internationaal niveau, is het vreemd dat er nauwelijks aandacht is voor deze problematiek. Ik bespeur regelmatig een soort van onwil van mensen om over deze problemen na te denken, vooral omdat de consequenties hier niet direct voelbaar, maar daarom niet minder reëel zijn! De veestapel moet in Nederland niet alleen verkleind worden om dierenleed te voorkomen– op zichzelf al een zeer terechte beweegreden – maar onze vleesproductie dient vooral te slinken om de desastreuze milieutechnische en sociale gevolgen in te perken, zoals de grote hoeveelheden stikstof en fosfaat in de bodem en de grote co2-uitstoot van deze industrie in Nederland, alsmede bodemverarming en sociale uitbuiting in Zuid-Amerika. Dat kan op een aantal manieren bereikt worden en de Nederlandse burger heeft als inwoner van een land dat op dit gebied grootverbruiker en boosdoener is zeker een actieve keuze in deze. De oplossing is simpel: stem op een partij die de veestapel zo snel mogelijk wil inperken en het Europese landbouwbeleid op de schop wil nemen. Dit landbouwbeleid dient veranderd te worden omdat het huidige beleid heeft geleid tot de enorm sterke en onverantwoorde specialisatie van Europese landen in het algemeen, en de overdreven Nederlandse focus op veeteelt in het bijzonder. Let bij het kopen van producten op de herkomst en omstandigheid van productie. Daarnaast moet niet alleen met de vinger naar de politiek en ‘grote bedrijven’ gewezen worden, maar moet de hand ook in eigen boezem worden gestoken.

Hoorcollege Lucia Goldfarb, Land governance and conflict. Soya expansion in South-American Chaco region (Nijmegen, 2011). 4

41


Volonté Générale 2011 - n°3

Het heeft toch geen zin, of wel? Ik word doodmoe van de roep dat deze problemen van een dermate grote schaal zijn dat individuele oplossingen zinloos zijn. Op die manier wordt meegegaan in het door enkelen in stand gehouden credo dat de individuele burger zijn hele leven op enkele gangen naar de stembus na, passief moet zijn zolang hij zijn plasma-tv krijgt – of wat hem als blinde consument dan ook door de strot geduwd wordt. Burgerschap – en zeker dat van een van de rijkste landen ter wereld – heeft verantwoordelijkheden. Passiviteit op het gebied van een productie- en consumptiepatroon dat in meerde facetten moreel, sociaal en milieutechnisch verwerpelijk is, grenst echter aan onverantwoordelijkheid. Je hoeft in de winter geen aardbeien in de supermarkt te kopen, je hoeft niet zeven keer per week vlees te eten, je hoeft niet te accepteren dat tomaten enkel uit water bestaan en paprika’s hoeven in de supermarkt geen euro per stuk te kosten, terwijl ze op de markt de helft goedkoper zijn. Nederlandse ham hoeft niet naar Italië gereden te worden om gerookt en van het predicaat Parma voorzien te worden: alles hoeft niet op elk moment altijd te consumeren zijn! Ons consumeergedrag is volstrekt losgeslagen van het groeiproces in de natuur, hetgeen zich uitdrukt in prijs en smaak van producten, en heeft daarbij milieutechnisch desastreuze neveneffecten. Eigenlijk is de bron van de oplossing net zo simpel als die van het probleem: iets meer aandacht voor de natuurlijk gang van zaken in ons productie- en consumeergedrag, en vooral matiging in de vorm van minder vlees en meer groenten, rijst, aardappelen. Iedere Nederlandse burger kan een actieve keuze voor een dergelijke matiging maken! Dat is niet alleen nodig omdat het beter is voor het milieu en onze gezondheid. Het is simpelweg noodzakelijk wil het ons doel zijn elk mens dat in de komende vijftig jaar wordt geboren te voeden. Ik ben er van overtuigd dat Nederland een stuk beter af zou zijn als iedere burger met een eigen huis en inkomen een klein moestuintje zou hebben en zijn eigen paprika’s, aardappelen en kool zou verbouwen. De burger zou deze producten tenminste in het seizoen waarin ze natuurlijk groeien op de markt van lokale, en meestal minder massaal producerende, boeren kunnen kopen. Waarom zou dat zo moeilijk zijn? En het is nog lekkerder en goedkoper ook. De burger zou meer aandacht moeten hebben voor de herkomst van een product en daarop zijn gedrag als consument aanpassen. Met een gedegen onderwijsprogramma op dit gebied zou daarnaast een grote cultuuromslag te bewerkstelligen zijn die mensen bewust maakt van het feit dat groenten per seizoen, niet het gehele jaar, eetbaar zijn, en dat zeven dagen vlees eten per week schadelijk voor gezondheid en milieu en niet noodzakelijk is. Waarom is dat lesprogramma niet belangrijker dan een in vijftig stappen uitgelegde verzonnen nationale identiteit waar de burger praktisch niets aan heeft? Meer kennis van en liefde voor groenten en de natuur zou mensen doen inzien dat zeven keer per week vlees eten niet alleen ongezond is, maar ook desastreus voor flora en fauna. Niet alleen in Nederland, maar ook Argentinië, om twee voorbeelden te noemen. Een omslag die mensen

42


Volonté Générale 2011 - n°3

bewust maakt dat aardappelen daadwerkelijk uit de grond komen en niet aan bomen groeien of in een McDonalds fabriek worden gemaakt! Kennis is macht. Waar is het enthousiasme voor het zoeken van een oplossing voor dit mijns inziens grootste probleem waar de mensheid zich voor gesteld ziet, onder de lezers van dit tijdschrift – de intellectuele voorhoede uit het gidsland die de wereld (en niet slechts zichzelf) wil verbeteren?  Thomas Vries (1988) is cultuurhistoricus en heeft onlangs de master Sociale Geografie aan de Radboud Universiteit Nijmegen afgerond.

43


Volonté Générale 2011 - n°3

Van auto-industrie tot operatietafel: de opmars van de robotica Interview met Ruud van der Aalst Ruud van der Aalst (1984) is werktuigbouwkundig ingenieur en ondernemer. Na zijn studie Werktuigbouwkunde aan de TU/Eindhoven, was hij als ingenieur betrokken bij robotica ten behoeve van minimale invasieve chirurgie. In een latere fase was hij mede-verantwoordelijk voor de start van een nieuwe onderneming betrekking hebbende op de eerder ontwikkelde robotische technologieën. Nu heeft hij een eigen bedrijf opgestart dat zich richt op het vermarkten van social robotics. Hij houdt zich daarbij dagelijks bezig met het in de praktijk brengen van zijn technische kennis op het gebied van robotica. Volonté Générale vroeg hem naar de mogelijkheden van deze nieuwe ontwikkelingen, het maatschappelijk nut en de voor- en nadelen ervan, alsook de ethische kanttekeningen die erbij geplaatst kunnen worden.

Niet veel lezers zullen duidelijk voor ogen hebben wat er precies wordt bedoeld met robotica. Kunt u uitleggen wat het inhoudt en hoe het onderzoeksveld zich heeft ontwikkeld? Robotica betreft een gebied dat vele verschillende technische disciplines samenbrengt om een robot vervaardigen. Ik noem het dan ook bewust geen vakgebied omdat allerlei technische disciplines noodzakelijk zijn om een volwaardige robot te kunnen produceren. Zo kent robotica bijvoorbeeld raakvlakken met mechanica, elektronica, software, regeltechniek et cetera. Het begrip ‘robot’ is van toepassing op de bekende industriële robots, maar ook op de automatische stofzuigrobots of zelfs bepaalde chirurgische apparatuur. Generaliserend zou ik stellen dat ieder elektronisch-mechanische machine in het bezit van enige vorm van intelligentie middels software en elektronica als robot kan worden aangemerkt. De term ‘robot’ is voor het eerst gebruikt in een toneelstuk van de Tsjechische schrijver Karel Capek en heeft later meer bekendheid gekregen door het gebruik van het woord in de science fiction-verhalen van Isaac Asimov. Echter, in deze context werd het woord ‘robot’ gebruikt om ‘mechanische slaven’ te benoemen. Asimov benoemt eigenlijk al het aspect dat tot nu toe velen in de robotica heeft beziggehouden, namelijk de angst dat robots zich tegen de mens zullen keren. Hier is echter geen sprake van en de vraag is of zoiets in de toekomst daadwerkelijk zal gaan gebeuren. De meeste mensen zullen robots voornamelijk uit de industrie kennen, zoals de autofabrieken waar ze aan de lopende banden staan. Dat is overigens een ander schrikbeeld dat sommige mensen bezig houdt: robots die arbeiders overbodig maken. Zijn de angsten die mensen hebben omtrent robots niet terecht? Er wordt ten onrechte gedacht dat de werkgelegenheid in gevaar komt als gevolg van robots. Het is namelijk zo dat de robot inderdaad sneller en beter doet wat eerst één of meerdere personen met de hand deden, maar 44


Volonté Générale 2011 - n°3

daar staat tegenover dat deze robots ook ontwikkeld, geïmplementeerd en onderhouden moeten worden. Hiervoor zijn toch echt nog steeds mensen nodig. Het is gebleken dat het niveau wat aan de menselijke medewerker wordt gevraagd daardoor stijgt, maar niet dat de werkgelegenheid afneemt. Daar staat tegenover dat de efficiëntie van verzette arbeid per menselijke medewerker op deze manier, dus met inzet van robots, toeneemt. Uiteraard zullen er altijd mensen zijn die de huidige snelle ontwikkelingen van robotica met argusogen volgen, maar dit is mijns inziens ten onrechte. Bill Gates maakte in 2006 al het statement dat de robotica nu is waar computers 30 jaar geleden waren. Weinigen kunnen zich nu voorstellen dat er straks in ieder huishouden één of twee robots aanwezig zullen zijn. Toch ligt dit erg voor de hand. Er zijn op dit moment veel technische ontwikkelingen die robotica snel dichterbij het alledaagse leven brengen. Als gevolg hiervan zullen de hoge kosten van de benodigde complexe technologie snel verminderen. We kunnen dus maar beter vast wennen aan het idee, en de aandacht richten op de eindeloze mogelijkheden die het met zich mee brengt. Deze verschillende toepassingen kunnen ook echt een waardevolle bijdrage leveren aan onze maatschappij, zeker nu de transitie van de robotica van de industrie naar de huiskamer in volle gang is.

U stelt dat het een waardevolle bijdrage kan leveren aan onze maatschappij, maar wat moeten we ons hierbij voorstellen? De ontwikkeling van de robotica raakt alle lagen van de bevolking, zeker nu het ook buiten de industrie in opkomst is. Zo kun je denken aan de mogelijkheid om mensen langer zelfstandig thuis te laten wonen door robotische ondersteuning. Of de mogelijkheid van veel geavanceerde chirurgische ingrepen met minder letsel zodat patiënten effectiever behandeld kunnen worden en eerder weer snel op de been zijn. Maar denk ook aan robotische hulp in gebieden die vanwege omstandigheden voor mensen ontoegankelijk zijn, zoals radioactieve gebieden, ingestorte gebouwen, bosbranden en andere rampgebieden. In al deze gevallen geldt dat een robot niet geheel alleen zijn bijdrage levert, maar dit doet in samenwerking met mensen. Kunt u een voorbeeld geven van een huidig maatschappelijk probleem in Nederland, waarbij de robotica voor oplossingen zou kunnen zorgen? De vergrijzing is voor veel samenlevingen een groot probleem, met name vanwege de sterk groeiende kosten voor de zorg. Robotica zou daar een zeer goede bijdrage kunnen leveren in de vorm van ‘service robots’, die bijvoorbeeld drankjes in een ziekenhuis rondbrengen of in het huishouden ondersteuning verlenen waardoor mensen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Willen mensen wel worden geholpen door robots? Is een groot deel van de zorg voor ouderen niet vooral het contact tussen hen en de verzorgers? Natuurlijk kan robotica het menselijke contact in de zorg niet vervangen. Dat moeten we denk ik ook niet willen. Er zijn echter wel veel repetitieve 45


Volonté Générale 2011 - n°3

klussen te bedenken die een robot prima kan doen en daarmee de werkdruk van verplegend personeel kan verminderen. Dit laatste zou vervolgens weer kunnen leiden tot meer tijd voor persoonlijk contact met de patiënten.

U sprak ook over toepassingen van robotica in de chirurgie, gebeurt dat nu al? En wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Chirurgie is een goed voorbeeld waarin de voordelen van robotica duidelijk naar voren komen. Ten eerste omdat robotica vele menselijke beperkingen kan opheffen. Denk aan een operatie waarbij de robot daadwerkelijk opereert, maar bestuurd wordt door een arts. In dit geval zou de robot de trillingen van de handen van de arts kunnen filteren. Daardoor is het mogelijk om nauwkeuriger te opereren. Ook is het mogelijk bepaalde inwendige, kwetsbare gebieden automatisch te vermijden, door keurig volgens een vooraf bedachte route het lichaam in te gaan. Wereldwijd zijn er veel onderzoeken die aandacht besteden aan de ontwikkeling van robotica in de chirurgie. Daar worden mooie initiatieven uitgewerkt tot eerste concepten. In veel gevallen stopt het uitvoeringsproces en dat is jammer. Initiatieven verdwijnen weer net zo snel als dat ze ter wereld kwamen. Dit zorgt voor een rem op de ontwikkeling. De stap om te komen van concept tot volwaardige marktintroductie blijft doorgaans achterwege. Dit heeft volgens mij te maken met het feit dat het hier om een hele moeilijke sector gaat, want startende ondernemingen moeten daar over een lange adem beschikken in zowel tijd als financiële middelen. Dit laatste is onder meer het gevolg van zware concurrentie: grote spelers smoren nieuwe initiatieven in de kiem. Een voorbeeld hiervan is het sterke en agressieve marktmonopolie van het Amerikaanse Intuitive Surgical. Enorme financiële middelen zijn gemoeid met de research en development van deze zeer complexe technologie en de daaraan gekoppelde medische zogenaamde trials ter verificatie. Ik geloof echter dat het een niet te stoppen trend is die je ook niet zou moeten willen stoppen, omdat het uiteindelijk vele medische ingrepen mogelijk maakt waar voorheen niemand van durfde te dromen. In mijn eerste baan heb ik bijvoorbeeld gewerkt aan een robot voor minimale invasieve chirurgie. Hierbij ging het om een zogenaamd ‘masterslave-systeem’: de chirurg bediende de robot met behulp van een soort joysticks. Hierdoor konden de problemen die ik net beschreef, zoals trillende handen en beperkte menselijke precisie, worden omzeild. Dit was een zeer interessante case om aan te werken omdat het echt state-ofthe-art technologie betrof die, ondanks de complexiteit ervan, op het punt staat om door te breken. Wat vinden chirurgen van deze nieuwe methoden? Er worden wereldwijd al veel operaties gedaan met behulp van robots. Zo is er het bekende Da Vinci systeem dat al in meer dan tien Nederlandse ziekenhuizen wordt gebruikt voor met name prostaatverwijderingen. De ontwikkeling van chirurgische robotica kan eigenlijk niet plaatsvinden zonder nauwe samenwerking met mensen uit

46


Volonté Générale 2011 - n°3

het chirurgische vakgebied. Er is dus intensief contact om de wensen van de mensen en mogelijkheden van de robotica in evenwicht te krijgen en zo tot de beste concepten te komen. De meeste chirurgen zijn dan ook graag bereidt om van gedachten te wisselen over dergelijke kwesties. Dit wordt vooral gedaan door middel van interviews en adviescommissies. Ik denk zeker niet dat artsen zich bedreigd voelen door robots, omdat de arts zelf niet wordt vervangen. Dit soort robots zijn een verlengstuk van de arts: een zeer geavanceerd operatie-instrument. Het is op dit moment nog ondenkbaar dat een robot onafhankelijk van de arts zou kunnen functioneren.

Zijn deze ontwikkelingen in de robotica vooral een Westerse aangelegenheid of zijn ze bijvoorbeeld in Azië met dezelfde zaken bezig? Robotica is iets wat over de gehele wereld intensief wordt beoefend. Dat komt met name omdat het zo’n breed onderzoeksgebied is. Japanners richten zich bijvoorbeeld sterk op de ontwikkeling van menselijke robots, de Amerikanen op bom-ontmantelingsrobots en de Europeanen op zelfstandig rijdende voertuigen, maar dan heb ik het vooral over wat er binnen wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. Alle subdisciplines van de robotica worden praktisch over de gehele wereld beoefend. De meeste geografische gebieden zetten economisch in op robotica omdat niemand deze boot wil missen. Iedereen hoopt het wereldwijde centrum van robotica te worden, een nieuw Sillicon Valley. Wat me tijdens mijn stage in Singapore wel direct opviel was de houding tegenover technologie, die sterk verschilde met wat ik gewend was in Nederland. Ik denk dat technologie in onze Westerse maatschappij sterk ondergewaardeerd wordt; in Azië wordt technologische innovatie veel meer bewonderd en daardoor zijn zij mijn inziens in staat veel sneller progressie op innovatieve gebieden te boeken. Zonder technologie op een voetstuk te willen plaatsen, betreur ik het dat velen in het Westen de technologische innovaties waar ze dagelijks mee in aanraking komen als vanzelfsprekend ervaren, zonder te weten dat daarvoor heel wat ingenieurs uren hebben liggen zwoegen en dat het alles behalve als vanzelfsprekend mag worden beschouwd. Wat is er dan zo kwalijk aan die onderwaardering van technologie? Waarom zou die waardering er ook in het Westen moeten zijn? Technologie is de drijvende kracht achter welvaart en vooruitgang. In mindere tijden zoals de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog of de waterwerken na de Watersnoodramp, zijn het de ingenieurs die het vernuft inbrengen om nieuwe welvaart te creëren. In betere tijden wordt dit als vanzelfsprekend beschouwd, terwijl technologische kennisvalorisatie een zeer essentieel radertje, misschien zelfs de basis, is om de economie draaiende te houden. Daar zou volgens mij meer waardering voor mogen zijn. 

47


Volonté Générale 2011 - n°3

Wij zijn gedeeltelijk ons brein Naline Geurtzen In Wij zijn ons brein beschrijft Dick Swaab op een populairwetenschappelijke manier hoe ons brein betrokken is bij vele aspecten van het leven. Of het nu gaat om verliefdheid, seksuele identiteit of onze seksuele voorkeur, over autisme, schizofrenie, depressie of alzheimer, over bewustzijn, vrije wil, religie of moraliteit: Swaab beschrijft op een toegankelijke en geestige manier hoe ons brein van invloed is op al deze verschijnselen. Bovendien wordt beschreven dat de ontwikkeling van de hersenen voor het belangrijkste deel al plaatsvindt tijdens de zwangerschap. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat het brein na de geboorte al vastligt en bepaald is voor het verdere verloop van iemands leven. Ik deel de opvatting van Swaab wanneer het gaat om de betrokkenheid van het brein bij al deze aspecten van het menselijk leven. Toch wil ‘betrokken’ niet zeggen dat het brein als oorzaak van alles moet worden gezien. Ook betekent dit niet dat het brein onveranderlijk is en dat het verdere leven van een persoon is uitgestippeld. Om deze redenen wil ik de opvatting, namelijk dat wij ons brein zijn, graag nuanceren. Allereerst wil ik ingaan op depressie, één van de meest voorkomende psychiatrische stoornissen in Nederland. Swaab beschrijft dat de basis van een depressie een ontwikkelingsstoornis is van de hypothalamus. 1 Deze ontwikkelingsstoornis is het gevolg van de genetische basis – de ‘aanleg’ – van de persoon, in combinatie met verschillende factoren waaraan het kind in de baarmoeder aan is blootgesteld, zoals roken en alcoholgebruik van de moeder. Uit deze beschrijving valt op te maken dat er invloeden van buitenaf zijn die de ontwikkeling van het brein kunnen beïnvloeden. Tot zover niets nieuws onder de zon. Opvallend is echter dat Swaab een dergelijke beschrijving gebruikt als ondersteuning voor zijn opvatting ‘wij zijn ons brein’. Het klopt wel dat het brein, en met name de hypothalamus, hier als basis wordt gezien voor een depressie, maar uitgaande van het ontstaan van deze hersenstoornis zou je evengoed kunnen stellen dat wij ‘onze genen’, onze omgeving, of beter nog, een combinatie van beide zijn. Wanneer we uitgaan van ons brein als basis voor depressie, kan bovendien de indruk worden gewekt dat depressie alleen verholpen kan worden door het gebruik van medicijnen of andere technieken, welke direct invloed hebben op het lichaam of het brein. Inderdaad beschrijft Swaab enkele therapieën in zijn boek die gebruikt worden bij de behandeling van depressie, zoals antidepressiva of het al dan niet elektrisch stimuleren van bepaalde hersenengebieden. Echter, Swaab gaat niet in op een andere veelgebruikte therapie bij de behandeling van depressie, namelijk psychologische behandelingen. Bij psychotherapie, bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie (CGT), wordt door middel van gestructureerde gesprekken en opdrachten geprobeerd de persoon van

De hypothalamus is een klein gebied in de hersen dat onder andere betrokken is bij de aanmaak en afgifte van bepaalde hormonen en waarin zaken als lichaamstemperatuur, honger, dorst, slaap worden gecontroleerd. 1

48


Volonté Générale 2011 - n°3

zijn depressie af te helpen. Onderzoek heeft uitgewezen dat CGT minstens zo effectief is in de behandeling van depressie als antidepressiva en CGT lijkt op de lange termijn zelfs betere effecten te hebben. Hoe passen deze bevindingen binnen de opvatting van Swaab dat wij ons brein zijn? De effectiviteit van psychotherapie bij depressie is echter geen argument ‘tegen’ de betrokkenheid van onze hersenen. Wanneer er bij een persoon als gevolg van de psychotherapie verbeteringen zijn opgetreden in diens gevoelens, emoties, gedachten en gedrag, zijn deze veranderingen ook te zien in het brein. Wel laat dit voorbeeld zien dat, ook wanneer depressie in de kern wordt gezien als stoornis van het brein, het brein niet het enige aangrijpingspunt is voor een behandeling. Bovendien geeft het aan dat het brein door factoren buiten het lichaam beïnvloed kan worden en dat het brein in zekere mate plastisch, veranderlijk is. Een andere nuancering van het centraal stellen van het brein komt vanuit de hoek van embodied cognition, ook wel grounded cognition genoemd.2 Embodied cognition is een nieuwe wetenschappelijke benadering waarin de cognitieve informatieverwerking en cognitieve interpretatie worden verklaard vanuit de interactie tussen het lichaam en de omgeving van een persoon. Embodiment wil zeggen dat de houding van het lichaam van invloed is op de manier waarop mensen informatie verwerken en interpreteren. Zo is gebleken dat wanneer mensen bewust glimlachen, zij zich ook positiever gaan voelen of dat mensen een stuk tekst negatiever evalueren wanneer zij met hun hand een wegduwende, afwerende beweging maken. Binnen deze nieuwe benadering ligt het accent dus op het lichaam en zijn omgeving – in de breedste zin van het woord – en niet op het brein. Het brein wordt wel als onderdeel van het lichaam gezien, maar niet meer dan dat. Wanneer je de opvatting van Swaab zou volgen, namelijk dat wij ons brein zouden zijn, dan zou je kunnen stellen dat, wanneer het brein van persoon A op het lichaam van persoon B zou worden gezet, alle ervaringen van persoon A hetzelfde blijven. Dit wil niet zeggen dat Swaab het lichaam ontkent, want natuurlijk weet Swaab als geen ander dat de hersenen en het lichaam met elkaar verbonden zijn en met elkaar samenwerken. Het verschil is echter dat, wanneer ‘wij’ gelijk worden gesteld aan ons brein, het brein wordt gezien als plaats voor de cognitieve interpretatie van de wereld, terwijl embodied cognition zegt dat deze interpretatie in het lichaam zelf plaatsvindt, waar het brein ‘slechts’ onderdeel van is. Vanuit deze laatste benadering zou persoon A de wereld dus wél op een andere manier interpreteren. Niet alleen omdat deze persoon nu een ander lichaam heeft, maar omdat het hierdoor een ander persoon is geworden. De beschreven voorbeelden laten zien dat wij, naar mijn eigen opvatting, niet ons brein zijn. Wij hebben wel een brein, welke zeker fundamenteel is voor ons bestaan, maar ook de rest van ons lichaam, onze genen, onze omgeving en de interactie tussen al deze onderdelen bepalen wie wij zijn. Hoewel Swaab in zijn boek in elk hoofdstuk weer

L.W. Barsalou e.a., ‘Social Embodiment’, Psychology of Learning and Motivation 43 (2003) 4392; L.W. Barsalou, ‘Grounded cognition’, Annual Review of Psychology 59 (2008) 617-645. 2

49


Volonté Générale 2011 - n°3

een ander aspect van het menselijk leven beschrijft, wordt zijn argument dat wij ons brein zijn slechts herhaald, maar niet sterker. Om eerlijk te zijn denk ik, uitgaande van uitgebreide interviews met Swaab in bijvoorbeeld het tv-programma Zomergasten,3 dat hij zich als wetenschapper zeker kan vinden in een meer genuanceerde opvatting over het brein. Als schrijver van een populair-wetenschappelijk boek heeft hij echter geprobeerd om één helder beeld te schetsen. En zeg nou zelf, een boek met de titel ‘Wij zijn gedeeltelijk ons brein’ had waarschijnlijk veel minder opgebracht.  | Dick Swaab, Wij zijn ons brein, (Amsterdam, Contact 2011). Paperback € 24,99. ISBN 9789025435226.

Naline Geurtzen (1987) volgt zowel de master Behavioural Sciences als de master Klinische Psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Zomergasten. VPRO (31 juli 2011), beschikbaar via: http://programma.vpro.nl/ zomergasten/archief/2011/Dick-Swaab.html (geraadpleegd op 2 december 2011). 3

50


Volonté Générale 2011 - n°3

De oorsprong van onze politiek Dieuwertje ten Brinke ‘Misschien wel de meest besproken hedendaagse politiek en historisch denker’, zou Francis Fukuyama deze titel inmiddels mogen dragen? Als contemporain filosoof pakt hij de dingen niet verkeerd aan: met een wereldwijd gelezen werk over het einde van de geschiedenis op zijn naam komt hij nu met een alomvattend geschrift om de oorsprong van onze politiek te ontleden. Raar staan we hier niet van te kijken – Fukuyama is zelfs wat aan de late kant – want tien jaar geleden werd zijn eerdere visie op de geschiedenis op losse schroeven gezet door de aanslagen in New York. Tijd om nog eens kritisch naar zijn beeld van de geschiedenis te kijken, dat moet zelfs Fukuyama hebben gedacht. In zijn The end of history and the last man (1992) legt Fukuyama vlak na de val van de Berlijnse Muur de basis voor de idee dat de ideologische ontwikkeling van samenlevingen en de mensheid uiteindelijk zal uitlopen in de vestiging van een liberale democratie in alle staten, een universele waarde. Slagingskans voor deze visie nam echter danig af toen in 2001 op niet mis te verstane wijze bleek dat niet alle staten in de wereld zich in een zelfde richting ontwikkelden als de Verenigde Staten of GrootBrittannië. Om zijn beeld van de geschiedenis bij te stellen keerde Fukuyama terug naar het begin van de mensheid. Waar komt de oorsprong van onze politiek vandaan en waarom organiseren we ons zoals wij dat doen? Nog voordat we konden spreken van een politieke organisatie, stelt Fukuyama, organiseerden de jagers en verzamelaars zich op patrimoniale wijze: familiebanden stonden boven welke andere vorm van samenwerking dan ook, volgens de natuurlijke aard van de mens. Echter, bij vergroting van de organisatiestructuur en noodzakelijke strategische samenwerking met niet-familiaire partners – bijvoorbeeld onder druk van oorlog – bleek de organisatie op patrimoniale basis een zwakte en moest er een balans gevonden worden tussen leiderschap door familie of (verre) vriend. De machtige Chinese keizerrijken noemt Fukuyama als één van de voorbeelden: opeenvolgende dynastieën zochten een balans tussen onpersoonlijke bureaucratie en aristocratie. Omdat Fukuyama zijn theorie met allerhande voorbeelden door de eeuwen heen illustreert, roept hij onvermijdelijk over zich af dat recensenten en andere kritische lezers zijn theorie doortrekken tot het heden. Wellicht is dat zelfs wat hij beoogt. Mischa Velthuis, politicoloog, betoogt dat de maatschappelijke relevantie van het nieuwste werk van Fukuyama aanwijsbaar is door de Arabische lente van 2011: ‘Het is daarom juist nu extra belangrijk om te begrijpen hoe we aan onze instituties zijn gekomen. Als we beter begrijpen welke historische krachten hebben geleid tot onze huidige samenleving, kunnen we de geschiedenis misschien de gewenste kant opduwen.’ 1 Een meer

M. Velthuis, ‘Recensie: de balans tussen familie en staat’, Athenaeum Boekhandel, beschikbaar via: http://www.athenaeum.nl/recensies/francis-fukuyama-origins-political-order (geraadpleegd op 2 december 2011). 1

51


Volonté Générale 2011 - n°3

verrassende vergelijking wordt gemaakt in The Guardian: ‘Francis Fukuyama was once a favourite of the US right. His new book, however, is a historical survey showing why the anti-state instincts of the Tea Party movement are wrong.’2 Waar Fukuyama de staat en politieke instituties ziet als basis voor stabiele regering, wil de Tea Party beweging deze zoveel mogelijk afbreken, volgens Will Hutton. Hoewel Fukuyama hier de start en niet het einde – zoals in The end of history and the last man- van de politieke geschiedenis bepleit, maakt hij het erg aantrekkelijk om als lezer zelf een slot in te vullen. En dat terwijl het tweede deel van deze kroniek nog moet verschijnen. De kritiek van een historicus zou zijn dat Fukuyama zijn lezers uitdaagt om de geschiedenis te kopiëren naar het heden en hen de hoop geeft daarmee het heden te kunnen beïnvloeden. Praktijk is dat Fukuyama je meesleept naar de krochten van de geschiedenis en vele puzzelstukjes op hun plaats laat vallen. Leesvoer voor de paginaverslinder bij de open haard, maar pas op voor een te groot ‘Oja!’-effect.  | Francis Fukuyama, The Origins of Political Order. From Prehuman Times to the French Revolution (Londen, Profile Books Ltd. 2011). Gebonden € 24,99. ISBN 9781846682568.

Dieuwertje ten Brinke (1988) is parlementair historicus en projectmedewerker bij de Radboud Universiteit Nijmegen.

W. Hutton, ‘The origins of political order by Francis Fukuyama’, Guardian.co.uk, beschikbaar via: http://www.guardian.co.uk/books/2011/may/20/francis-fukuyamaorigins-political-order-review (geraadpleegd op 2 december 2011). 2

52


Volonté Générale 2011 - n°3

GeenStijl: schoppen met een doel Mart van de Wiel Sinds de oprichting van GeenStijl.nl in 2003 is er nauwelijks een website geweest die zoveel teweeg heeft gebracht als deze weblog. Ondertussen is de website een begrip op zich. De site focust zich op terugkerende onderwerpen zoals journalistiek, cultuur, politiek en maatschappij en heeft sinds de oprichting een geheel eigen taal en stijl ontwikkeld. Velen hebben een hekel aan de vaak tactloze en onbeschofte manier waarop de site zijn informatie overbrengt. De vraag is dan al snel: Wat is de meerwaarde van deze site? Heeft ze een maatschappelijke functie? En waarom is deze site, als deze verwerpelijk zou zijn, zo ontzettend populair? Bij een beschouwing van GeenStijl is het belangrijk om te weten hoe de site te werk gaat. Een achttal vaste redacteurs en zo nu en dan een gastschrijver schrijven ongeveer tien berichten per dag. Deze kunnen uit lokale kranten of van websites zijn overgenomen. Daarnaast verschijnen er artikelen over de meest uiteenlopende thema’s zoals aparte vormen van kunst, interessante fotoreportages en serieuze berichten over rampen en politieke schandalen. De kracht van deze berichtgeving ligt vaak in de haast poëtische manier van schrijven: woordgrappen en metaforen worden veel gebruikt, net als digitale verwijzingen in de tekst. Maar het belangrijkste kenmerk van al deze berichten en hun inhoud is dat er een duidelijke stelling wordt genomen. Elk bericht heeft dan ook een sterk normatief aspect en is vrijwel altijd in een kritische, bijna zeikerige toon geschreven. Deze insteek past goed bij het doel van de site, door GeenStijl geformuleerd als: het geven van ‘de andere kant van het nieuws’. Hier ligt de kracht van GeenStijl: het laten horen van een ander geluid dan gebruikelijk is in de grote kranten en op nieuwswebsites. Juist omdat ieder nieuwsbericht een stelling bevat, heeft de site een sterke polemische inslag. Alledaagse gebeurtenissen worden besproken en mensen worden uitgedaagd het stellig eens- of oneens te zijn met dat wat er verteld wordt. Dit blijkt dan ook uit de reacties op de nieuwsberichten. Van de honderdduizenden mensen die dagelijks op de site kijken, laten enkele honderden ook daadwerkelijk reacties achter (reaguurders) waaruit niet altijd een eenzijdig geluid op te maken valt. Wat GeenStijl daarnaast uniek maakt, (of maakte?) is de politieke aard van de site en berichtgeving. De site, opgericht in 2003, was de stem van een nieuwe stroming, de intellectuele rechterkant van de nieuwste en eerste internetgeneratie. Hoewel de pijlen vooral gericht worden op de ‘linkse’ partijen zoals PVDA en GroenLinks, en politici zoals Job Cohen, Aleid Wolfsen, Jolande Sap en Tofik Dibi vaak als doelwitten fungeren, worden ook de VVD, CDA en PVV regelmatig in een kwaad daglicht gesteld. Hierdoor positioneert de site zich vooral op een plek in de samenleving die ageert tegen de gevestigde orde en komt daardoor nog het dichtst in de buurt van een soort van rechts-progressief liberalisme. De mens beschikt over zijn eigen lot en dient door rationeel na te denken en vooral door niet politiek correct te zijn verder te komen in het leven.

53


Volonté Générale 2011 - n°3

Het hebben van een (duidelijk geformuleerde) mening is hierbij van fundamenteel belang. Het is deze insteek die strookt met de visie van veel onafhankelijke jongeren die zijn opgegroeid met het internet en de bijbehorende opiniërende mentaliteit. Je bent immers pas belangrijk als je stem gehoord wordt. Precies om deze reden is in mijn ogen GeenStijl van essentieel belang in de hedendaagse samenleving. Het is nu eenmaal zo dat de politiek en samenleving niet meer hetzelfde zijn als tien of twintig jaar geleden. Het individualisme is weer bezig aan een opmars die ditmaal simultaan lijkt te verlopen met de opkomst van het internet. Een kritische blik waardoor niets zomaar voor waar wordt aangenomen, zoals GeenStijl die zich aanmeet, is in dit sociaal-culturele klimaat dan ook noodzakelijk. Je hebt mensen nodig die tegen het systeem schoppen en af en toe de boom heen en weer schudden. Ook al zijn taboes niet altijd hetgeen dat mensen willen horen, moeten ze worden doorbroken. Ze helpen discussies aan te wakkeren en moedigen de samenleving aan om vooruit te komen en vooral niet te blijven hangen in gewoontes. De wereld verandert constant en daar moet simpelweg op gereageerd worden. Zelf ben ik het ook niet altijd eens met wat er op de site staat, maar het zet me wel aan tot denken. Is GeenStijl een kind van zijn tijd en zal deze uiteindelijk ten onder gaan met de ‘zeitgeist’ of is de site nog een lang leven beschoren? Is deze vorm van neo-rationaliteit en anti-conformiteit iets van de jaren ’00’10 of is het een permanent onderdeel geworden van onze samenleving? Duidelijk is dat GeenStijl de laatste jaren meer en meer onderdeel is geworden van het establishment waartegen geschopt wordt. Een kritisch ‘underdoggeluid’ geven zonder daarbij hypocriet te worden, wordt voor Geenstijl steeds lastiger. Het is een kwestie van tijd voor er een site komt die GeenStijl een koekje van eigen deeg geeft, iets wat ironisch genoeg het ultieme compliment zou zijn voor een site die mensen onafhankelijk wil laten denken.  | GeenStijl, http://www.geenstijl.nl/

Mart van de Wiel (1988) volgt de researchmaster History, Political Cultures and National Identities aan de Universiteit Leiden.

54


Volonté Générale 2011 - n°3

Doe eens normaal man! Joep Willemsen ‘Doe eens normaal man!’ zei gedoogpartner en soms oppositieleider Geert Wilders tegen Mark Rutte. Daarop antwoordde de premier : ‘doe zelf eens normaal man!’ Je kunt dit zien als twee mannen die op redelijk onvolwassen wijze met elkaar debatteren, of als een wederkerige belediging en minachting van instituten. Ik zou graag willen voortborduren op de laatste. Aan ons parlementaire stelsel ligt het idee van vertegenwoordiging ten grondslag. Mede door de verlichtingsdenkers geïnspireerd, is het idee ontstaan dat wij onze persoonlijke soevereiniteit hebben ‘ingeleverd’, waardoor een gemeenschap heeft kunnen ontstaan waarin ieders vrijheden en rechten gewaarborgd worden. We hebben hiermee afstand gedaan van ons natuurrecht van volledige vrijheid. Waar eerst het koningschap de soevereiniteit van het volk symboliseerde, is in de negentiende eeuw het parlement soeverein geworden en dit instituut symboliseert de soevereiniteit van het volk. In Nederland is volkssoevereiniteit niet opgenomen in de grondwet, maar dit beginselprincipe wordt wel als algemeen aanvaard beschouwd. De politici noemen het volk maar al te vaak ‘de belastingbetaler’. Alsof onze inspraak daarop gebaseerd is. Tot in de 20e eeuw was inspraak alleen voorbehouden aan de burgers die een bepaalde hoeveelheid belasting betaalden, maar tegenwoordig zijn we meer dan dat. We zijn de voorwaarde voor macht van het parlement. Belastingbetaler is daarmee een infame benaming geworden voor het volk. Het parlement dient het volk te vertegenwoordigen, niet alleen op gebied van gewenst beleid, maar het parlement vertegenwoordigt ook de collectieve soevereiniteit van het volk. Dit is een zeer verantwoordelijke en eervolle taak die de parlementsleden hebben gekregen en wat mij betreft moeten ze deze met respect en zorgvuldigheid behandelen. Het debat binnen de Kamers wordt steeds onfatsoenlijker. Het praten via de voorzitter werd door Johan Rudolph Thorbecke ingesteld, zodat directe belediging niet mogelijk was en een beschaafd debat gevoerd zou kunnen worden. Gerdi Verbeet moet er tegenwoordig steeds vaker op hameren dat de leden via de voorzitter spreken. Het is een ongeschreven regel, maar wel van belang voor het fatsoen in de Kamer. De Tweede Kamer kent haar eigen regels niet meer. Dit is een vorm van respectloosheid tegen het instituut, een belediging zelfs. De bekende kloof wordt er alleen maar groter door, vooral wanneer Sybrand Van Haersma Buma het tot drie keer opnieuw probeert om via de voorzitter te spreken. Op dat soort momenten mis ik Bas van der Vlies heel even. Misschien is het van belang het volk meer uitleg te geven over de gebruiken van de Kamers en waar de macht van het parlement op gebaseerd is. Dan zou het volk zich misschien meer betrokken voelen en drukker maken om wat er gebeurt in Den Haag. De kloof wordt in ieder geval niet gedicht door de ‘taal van de straat’ te bezigen.

55


Volonté Générale 2011 - n°3

Met het ‘doe eens normaal man’ beledigden Rutte en Wilders niet alleen elkaar, maar het hele volk. Op menselijk niveau heb ik er geen problemen mee dat Wilders en Rutte elkaar verbaal te lijf gingen, maar op het niveau van instituten waar diep respect voor hoort te zijn, vind ik dit maar al te ergerlijk. Van Rutte vind ik het eigenlijk nog erger dan van Wilders. De premier is immers niet de vertegenwoordiger van het volk, hij dient zijn positie ten opzichte van het parlement te kennen. De politici in het algemeen dienen meer respect te tonen voor onze instituten en daarmee meer respect tonen voor het volk en voor de natuurrechten die wij hebben opgegeven ten behoeve van de Nederlandse Staat. Zonder er iemand mee te willen beledigen: eigenlijk moeten ze gewoon een keer normaal doen!  Joep Willemsen (1985) is parlementair historicus.

56



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.