Emancipatiemonitor 2010

Page 68

em a ncipatiemonitor 2010

Aandeel Nederlandse vrouwen in bètastudies laagste in eu Het aandeel vrouwen dat in Nederland in het hoger onderwijs kiest voor een bètastudie is traditioneel erg laag, maar is heel voorzichtig iets aan het stijgen, zo is beschreven in paragraaf 3.5. In vergelijking met andere landen in Europa blijven de Nederlandse ­v rouwen nog steeds sterk achter in de deelname aan bètastudies. Vooral het aandeel vrouwen in de richting natuur, wiskunde en informatica is in 2008 in Nederland veel lager dan in andere landen van de eu (15,6% versus 37,5% gemiddeld in de eu-27). ­Techniek, industrie en bouwkunde wordt in de eu over het algemeen iets minder vaak door vrouwen gekozen (in de eu-27 is 24,8% van deze studenten vrouw), maar ook daar blijven de Nederlandse vrouwen met een aandeel van 15,8% nog flink bij achter. Van de in figuur 3.11 onderscheiden landen scoorden alleen de Luxemburgse vrouwen met 9,8% nog lager. 3.11 Slotbeschouwing De onderwijsloopbaan van meisjes verloopt gunstiger dan die van jongens Terwijl meisjes 30 jaar geleden nog een lager onderwijsniveau realiseerden dan ­jongens, ligt dat nu andersom. Jongens komen vaker in het speciaal onderwijs terecht, ­stromen na de basisschool minder vaak door naar havo of vwo en blijven vaker ­zitten of ­zakken af naar een lager onderwijsniveau. Ze doen langer over hun studie en ­stromen vaker voortijdig uit zonder diploma. Het gaat steeds maar om een verschil van een paar procentpunten, maar alles bij elkaar leidt het toch tot flinke verschillen in behaald ­opleidingsniveau. Van de jonge vrouwen van 25-34 jaar heeft 41% een hbo- of ­universitaire opleiding afgerond, tegen 35% van de mannen. Kijken we naar de iets oudere vrouwen en mannen van 35-44 jaar, dan zien we dat zowel van de mannen als de vrouwen een derde een hogere opleiding heeft afgerond. Het is dus niet zo dat de ­onderwijsloopbaan van mannen nu slechter verloopt dan vroeger, maar dat de vrouwen het zoveel beter zijn gaan doen. De schoolloopbaan van kinderen met een niet-westerse achtergrond verloopt over het algemeen minder gunstig dan die van autochtone kinderen, maar ook daar doen de meisjes het beter dan de jongens. Er is veel aandacht voor wat inmiddels het ‘jongensprobleem’ wordt genoemd. Het ministerie van Jeugd en Gezin heeft de achterstand van jongens en mogelijke ­verklaringen hiervoor nog eens in kaart laten brengen (Driessen en Van Langen 2010). Geconstateerd wordt dat er niets mis is met de cognitieve vermogens van jongens. Voor zover er verschillen zijn, zijn ze klein, en lang niet altijd ten gunste van meisjes. In dit hoofdstuk zagen we bijvoorbeeld dat jongens een iets hogere Cito-score behalen voor rekenen-wiskunde en meisjes voor taal. Ook ontbreekt bewijs dat de zogenaamde ‘­feminisering’ van het onderwijs voor jongens ongunstig heeft uitgepakt (Driessen en Van Langen 2010; Hartgers en Portegijs 2009). Vrouwelijke leerkrachten blijken niet anders les te geven dan mannen, en jongens met een mannelijke docent doen het niet beter dan jongens met een juf voor de klas. Wel is het onderwijs de laatste tijd meer talig geworden, en wordt meer belang gehecht aan samenwerking, terreinen waarop jongens iets in het nadeel zijn. Ook is het ouderlijk gezag (en het gezag van de leraar) afgenomen. 68


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.