Ruimte#18

Page 1

Driemaandelijks: juni - juli - augustus 2013

ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G

[  F OTO : R E P O R T E R S , P H I L I P P E C A R LY  ]

het dorp

18


2

De Vereniging voor Ruimte en Planning De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de ­publicatie van het praktijkblad Ruimte en een vernieuwde website voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied.

Lidmaatschap Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be.

Reacties Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-secretariaat, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. secretariaat@vrp.be.

Ruimte is het blad van de Vlaamse

Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.

themanummer | Het dorp Dit is een themanummer over het dorp naar aanleiding van het afscheid van de Nederlandse docent Frans Thissen van de universiteit vanAmsterdam. Eerder publiceerde het aan de universiteit van Amseterdam verbonden blad Rooilijn een themanummer over het dorp.


3

4

6

T H U I S I N D E S TA D

14

DE KLEINE RUIMTE

10 E N Q U Ê T E

Weten wat je wilt | Joris Voets - Tom Coppens - Elisabet Wymeersch

Wat de beste invulling of beste mix van een Gemeentelijke commissie ruimtelijke ordening (Gecoro) is, hangt nauw samen met de lokale context. Zo blijkt uit een in opdracht van de VRP uitgevoerde studie. 14

PUBLIEKE RUIMTE

Een ‘plek van rendez-vous’ | Luk Janssen - Hans Kars

Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid komen over de toekomst van de Antwerpse Gedempte Zuiderdokken. Een belevingsonderzoek kan daarbij helpen. 20 I N L E I D I N G

Pleidooi voor een dorpenbeleid | Karel Lhermitte

Waarom doen we in Vlaanderen zo weinig met de positieve elementen van dorpen? Dorpsontwikkeling moet hoog op de agenda. De stedenbouwkundige dimensie vormt de basis. 24

INTERVIEW

Van autonoom dorp naar woondorp | Peter Renard

‘Belangrijk is dat dorpsbewoners niet bij elke verandering in een kramp schieten en naar vroeger teruggrijpen, maar zich op hun toekomst kunnen oriënteren.’ Dat zegt sociaal geograaf Frans Thissen. 30 P A R T I C I P A T I E

Pomp zuurstof in het dorp | Janine Meijer

Luc Joos van Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen werkte samen met zijn team een methode voor bewonersparticipatie uit die in heel Vlaanderen succesvol is. 33 C A R T O O N 36

ONDERZOEK

36

Gegevensverzameling op niveau van het dorp | Sylvie Dewart - Davy Goethals

De dienst Ruimtelijke Planning van de provincie West-Vlaanderen ontwikkelde een methode om de contouren van de dorpskernen te actualiseren. 42 O P I N I E

Als lelijkheid de context is | Ward Verbakel

We kunnen niet elk plein autovrij maken en opnieuw betegelen ter wille van de horeca. De programmeringsvraag voor de lelijke dorpen en hun publieke ruimte doet zich voor op een ander schaalniveau. 46

WESTHOEK

Wonen in een dorp | Bern Paret

Ook in de Westhoek is er sprake van vergrijzing, ontgroening en een dalende woningbezetting. En er zijn nieuwe uitdagingen zoals de gevolgen van de klimaatverandering en de behoefte aan meer duurzame energiebronnen.

42

52 O N T W E R P

Ontwerp op maat van het dorp |

Peter Vanden Abeele - Filip Buyse - Frédéric Rasier

Drie cases leveren voortschrijdend inzicht over ontwerpen in en bouwen aan het kleine, Vlaamse dorp. 56

VLAAMS BOUWMEESTER

Wonen met winst | Joachim Declerck - Stefan Devoldere - Michael Ryckewaert

Vijf ontwerpteams hebben potentieel en randvoorwaarden van de Pilootprojecten Wonen geformuleerd. Op welke plekken in Vlaanderen kunnen we op welke manier en met welke partners innoverende woonprojecten realiseren? 62 I N S T R U M E N T E N

Stimuleer ruimtelijk zelfbeheer | Oswald Devisch – Sarah Martens

Vlaanderen vergrijst, vergroent, verkleurt, verarmt, verrijkt. Dat vraagt om nieuwe vormen van solidariteit. Het dorp kan daarbij een belangrijke rol spelen. 66

RUIMTE VLAANDEREN

|

En het dorp zal duren Sylvianne Van Butsele - Francis Beosiere - Mieke Paelinck Julie Dalle - Dirk Van Wassenhove - Danielle Bakovens - Luk De Jonghe - Karin Gijsen

Wat is de visie van gemeenten op hun landschap, welke potenties zien ze in de open ruimte, wat willen ze doen met hun dorpskern, wat willen ze behouden en hoe pakken ze dat aan?

74 R E C E N S I E S 76 O P I N I E

Meer bouwen op minder ruimte | Peter Vermeulen

Bundeling van wonen en voorzieningen is de enige mogelijkheid om zowel de open ruimte te bewaren (ruimteneutraal ontwikkelen) als de mobiliteit onder controle te houden.

80 U N I V E R S I T E I T

‘Dit land is van de mensen | Koen Raeymaekers en Peter Renard

Op 18 april ll. werd Luuk Boelens voltijds hoogleraar aan de faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur aan de Universiteit Gent. Een gesprek over netwerken, stromen, co-evolutie, kleiduiven en deltagebieden…

46


4

Itat. Caerfera dolut alitet adissitis ev

Soluptis Ligula Adipiscing  Aenean lacinia bibendum nulla sed consectetur

Aenean lacinia bibendum nulla sed consectetur. Maecenas faucibus mollis interdum. Praesent commodo cursus magna, vel scelerisque nisl consectetur et. Duis mollis, est non commodo luctus, nisi erat porttitor ligula, eget lacinia odio sem nec elit. At et quas dundam qui dolum reic te experfe rspelia dent volorep eritaep rerorum quunt rehendel eum esenimet pra imperup tatemoluptam facil ipsum rest aut antur? Em faccus endesequat pre quam, temporporio excerum, sitiat ra dolor sitatem


Thuis in de stad R O E S E L A R E C E N T R A A L   In het verhaal van

het stadsvernieuwingsproject Roeselare centraal heeft het instrument van de conceptsubsidie een belangrijke rol gespeeld. Het begon allemaal met een masterplan voor een vernieuwde stationsomgeving van Euro Immo Star (EIS), gevolgd door een samenwerkingsovereenkomst tussen de NMBS Holding, Infrabel, De Lijn en de stad Roeselare. Het masterplan werd ingediend voor projectsubsidie in het kader van de derde oproep voor stadsvernieuwing (2007). Het belangrijkste bezwaar van de jury was dat het masterplan onvoldoende rekening hield met de integratie van Krottegem - de ‘wijk achter het spoor’ - en de barrière tussen het stadscentrum en Krottegem zelfs nog versterkte. Toch schatte de jury de meerwaarde van het project voor de stad hoog in en kende ze Roeselare een conceptsubsidie toe. Voor aanvullend ontwerpend onderzoek werd een beroep gedaan op het ontwerpbureau UAPS. Er volgde een intensief proces van bemiddeling (onder meer door de burgemeester), onderhandeling en overleg, waarbij UAPS en EIS afwisselend nieuwe ontwerpvarianten naar voren schoven. Dit proces leidde uiteindelijk tot een masterplan, dat veel rijker was dan wat er initieel op tafel lag. Zo is er bijvoorbeeld een sterkere ruimtelijke integratie van het project in zijn omgeving. Aanvullend zorgde het inrichtingsplan van landschapsarchitect Bas Smets ervoor dat het stationsgebied wordt omgevormd tot een aantrekkelijke stedelijke omgeving. De evenwaardige toegangen aan de kant van het centrum en aan de kant van Krottegem maken dat het station de twee stadsdelen met elkaar verbindt. In 2010 werd het project opnieuw ingediend voor stadsvernieuwing en nu viel het wel in de prijzen met een projectsubsidie van 2,2 miljoen euro. Intussen worden de eerste resultaten duidelijk zichtbaar aan beide zijden van het stationsgebouw. Ook de verbouwingen binnen het stationsgebouw mogen worden gezien, getuige de ‘futuristische’ traphallen naar de perrons. (In elk nummer van Ruimte verschijnt een foto van een stadsvernieuwingsproject, gemaakt in opdracht van het Vlaams Stedenbeleid www.thuisindestad.be)

[   F OTO : N I E L S D O N C K E R S   ]

5


6

DE KLEINE RUIMTE

deKleineRuimte Vlaams-Nederlands team wint Plandagprijs

Peter Renard verlaat VRP

Nieuwe website Gecoro

Beitske Boonstra, Geiske Bouma, Luuk Boelens, Wies Sanders, Wiet Vandaele en Stefaan van Rossum zijn de winnaars van de Plandagprijs 2013. Ze hebben het in hun bijdrage over de ruimtelijke gevolgen van technologische ontwikkelingen in ICT, logistiek, landbouw, industrie en energie. De prijs is op de Plandag op 23 mei ll. uitgereikt. De Plandag is een jaarlijks initiatief van de VRP en haar Nederlandse zusterorganisatie BNSP (Beroepsvereniging voor Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen). Deze ontmoetingsdag voor Vlaamse en Nederlandse stedenbouwkundigen en ruimtelijk planners wordt afwisselend in Vlaanderen en Nederland georganiseerd. Antwerpen was de gaststad van de jongste editie op 23 mei ll. De deelnemers dienden vooraf verhandelingen in rond het centrale thema (‘Planning is niet waarde-n-loos’), die de basis vormden voor de themasessies in de namiddag. Barbara Tempels en het duo Niek Mouter/Peter Pelzer behaalden de Prijs Jonge Planoloog (voor planners jonger dan 30 jaar).

Peter Renard (directeur VRP/hoofdredacteur Ruimte) verlaat na vijf jaar de VRP en keert terug naar zijn oude liefde, de politiek. Dankzij Peters vakmanschap werd Ruimte een uitstekend, druk gelezen en soms polemisch blad waarop de VRP terecht trots is. Peter Renard heeft de afgelopen jaren met succes gewerkt aan het verstevigen van de (financiële) basis van de vereniging, waarvoor de VRP hem erg erkentelijk is.

Met de lancering van de nieuwe website www.gecoro.info willen de VRP en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) nuttige informatie verstrekken aan leden van Gemeentelijke commissies ruimtelijke ordening (Gecoro). Die Gecoro’s worden dit jaar in alle Vlaamse gemeenten samengesteld en zullen de gemeentebesturen de komende zes jaar adviseren over ruimtelijke ordening en stedenbouw. Uit een door de VRP uitgevoerd onderzoek naar het functioneren van de Gecoro’s in de periode 2000-2012 blijkt dat leden van de Gecoro’s veel belang hechten aan sterke interactie tussen de vertegenwoordigers van de maatschappelijke geledingen en de experts in de adviesraad. Uit het door Tom Coppens (Artesis-UA) en Joris Voets (UGent) verrichte onderzoek blijkt eveneens dat er bij de leden van Gecoro’s een grote behoefte bestaat aan informatie en inhoudelijke ondersteuning. Op de nieuwe website wordt een antwoord gegeven op veel gestelde vragen over de samenstelling en de werkzaamheden van Gecoro’s. De site zal permanent worden aangevuld met onder meer door Gecoro-leden aangebrachte informatie: elke gebruiker kan via een speciaal formulier op de site vragen stellen of voorstellen doen. De nieuwe website bevat eveneens informatie over voor Gecoro-leden relevante vormingsactiviteiten en publicaties. Ook nieuws uit de vakgebieden van ruimtelijke ordening en stedenbouw komt aan bod.

Het Plandagboek met alle referaten kan worden besteld via info@plandag.net | De publicatie kost € 25 | www.vrp.be | www.plandag.net

www.gecoro.info. De VRP organiseert in het najaar een basiscursus ruimtelijke ordening voor Gecoro-leden en andere geïnteresseerden. U wordt daarover verder geïnformeerd via de VRP-Nieuwsbrieven en www.vrp.be

F OTO : R E P O R T E R S


DE KLEINE RUIMTE

Oostende. De miskende haven Met een boek over de geschiedenis van de haven van zijn stad zet Oostendenaar Georges Allaert een punt achter zijn academische carrière. Professor Allaert neemt eind september afscheid van de Universiteit Gent. Vanuit zijn rol als academicus belicht hij in ‘Oostende. De miskende haven’ de maatschappelijke, ruimtelijke en economische dynamiek van de Oostendse haven in de voorbije decennia. Zo komt hij onvermijdelijk terecht bij Leopold II en diens liefde voor de ‘Koningin der badsteden’. Ook de ingrepen en de schade ten gevolge van twee oorlogen komen aan bod. Wanneer de recente geschiedenis beschreven wordt, krijgen Allaerts woorden extra gewicht omdat hij als expert in diverse advies- en bestuursorganen de belangrijkste ontwikkelingen van nabij heeft meegemaakt. Het verdwijnen van het ferryverkeer en van kleinere havenactiviteiten, de komst van een bedrijvenpark en de oprukkende bebouwing zijn er daar enkele van. Allaert betreurt de neergang van de ooit erg lucratieve Oostendse haven, maar ziet de toekomst niettemin hoopvol tegemoet omdat hij gelooft dat nieuwe ontwikkelingen (energie) en uitdagingen (klimaat) mogelijkheden bieden. Mede dankzij het fraaie beeldmateriaal van gewezen persfotograaf Firmin De Maître is dit boek een aanrader voor iedereen met belangstelling voor de geschiedenis van de (haven)stad Oostende. ‘Oostende. De ‘miskende’ haven’. Georges Allaert | Gent, Academia Press | 2013 | 208 blz | € 22 | www.academiapress.be

Succesvolle eerste editie van ‘Publieke ruimte in de BBC’ Tussen april en juni 2013 organiseerde de VRP in samenwerking met het Atelier Publieke Ruimte, het Steunpunt Straten en de VVSG een driedaagse opleiding over ‘Publieke ruimte in de beleidsen beheerscyclus’ (BBC). Bedoeling is gemeentebesturen inzicht te geven in de wijze waarop de integrale benadering van publieke ruimte een plaats kan krijgen in het van oorsprong financiële instrument van de BBC. Uitgaande van de omgevingsanalyse, het meerjarenprogramma en de beleidsdoelstellingen werd nagegaan hoe in elke fase van het planningsproces meetbare doelstellingen en concrete acties met betrekking tot de publieke ruimte aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Aangezien daarvoor geen blauwdruk bestaat, kreeg elke deelnemer de opdracht over die koppeling te reflecteren en ze ook toe te passen op de eigen gemeente. De eerste versie van de driedaagse lessencyclus ging van start in drie regio’s. Gastgemeenten waren Eeklo, Deinze, Zulte, Vilvoorde, Puurs, Boechout, Geel, Lommel en Tongeren. Er waren 41 deelnemers, afkomstig uit 27 gemeenten.

Lokaal woonbeleid. Een plan van actie. In de publicatie ‘Lokaal woonbeleid. Een plan van actie’ gaat Dirk Luyten nader in op het regelgevend kader en het netwerk van actoren. Maar de auteur heeft vooral oog voor de mensen voor wie dat beleid wordt uitgestippeld. Alle doelgroepen van het lokale woonbeleid komen aan bod: gezinnen in al hun vormen, starters, ouderen, mensen met een bescheiden inkomen, sociale doelgroepen, nieuwe Vlamingen… Ook woningen en woonomgeving krijgen aandacht. Tot slot richt Dirk Luyten zijn blik op het participatief en gebiedsgericht lokale woonbeleid. Hij bekijkt de rol van woonwinkels of -loketten en reikt ideeën en instrumenten aan die kunnen leiden tot meer gezinsvriendelijke, levensloopbestendige en duurzame woonwijken. Het boek is voorzien van een trefwoordenlijst en een overzicht van de vigerende regelgeving. Dirk Luyten. ‘Lokaal woonbeleid. Een plan van actie | Naar een participatief, geïntegreerd en gebiedsgericht lokaal woonbeleid’ | Brugge, Vanden Broele | 2013 | Brugge | 362 blz | € 55 | www.uitgeverij.vandenbroele.be (beeld: dropbox – Kleine Ruimte – cover lokaal woonbeleid) Reporters

7


10

ONDERZOEK

Een gemeentelijke commissie ruimtelijke ordening (Gecoro) moet vooraf goed uitmaken welke rol ze wil vervullen. Wat de beste invulling of beste mix is, hangt nauw samen met de lokale, politieke en maatschappelijke, context. Met het oog op die invulling kunnen samenstelling, functioneren, alsmede de relatie met politiek en diensten effectiever en strategischer worden afgelijnd. Zo blijkt uit een in opdracht van de VRP uitgevoerde studie.


Weten wat je wilt ONDERZOEK

Joris Voets Universiteit Gent Tom Coppens Artesis – Universiteit Antwerpen Elisabet Wymeersch Artesis – Universiteit Antwerpen

S

inds 1999 moeten alle Vlaamse gemeenten in principe beschikken over een Gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Ordening (Gecoro), die de kwaliteit van het lokale ruimtelijke beleid moet verhogen. Vandaag hebben de meeste gemeenten ook daadwerkelijk zo’n adviesraad. De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) vond het na twee bestuursperiodes tijd om de balans op te maken. In welke mate vormde deze inzet van mensen en middelen een meerwaarde voor het ruimtelijk beleid? Of zijn het, zoals sommigen suggereren, slechts praatgroepen zonder veel impact? De VRP gaf de Artesis Hogeschool Antwerpen en de Universiteit Gent de opdracht te onderzoeken hoe de Gecoro’s functioneren. Het onderzoek gebeurde aan de hand van focusgesprekken met Gecoro-voorzitters1 en een enquête 2 onder de commissieleden. Een aparte focusgroep peilde naar de activiteiten van de Provinciale Commissies Ruimtelijke Ordening (Procoro). Zo ontstond een beeld van de samenstelling, het functioneren, de impact en de verschillende rolopvattingen van de Gecoro. Dit artikel bespreekt de belangrijkste resultaten van het onderzoek met betrekking tot de Gecoro’s (de volledige studie, inclusief de onderzoeksresultaten voor de Procoro’s3, is beschikbaar op de website van de VRP en op het nieuwe door de VRP en de VVSG beheerde forum www.gecoro.info).

Mannen tussen 50 en 60 Decretaal is bepaald dat een Gecoro bestaat uit een voorzitter, een secretaris, experts en vertegenwoordigers van de belangrijkste maatschappelijke geledingen. Het aantal leden varieert naargelang van het aantal inwoners van de gemeente. In principe zijn de vertegenwoordigers van de maatschappelijke geledingen een afspiegeling van de lokale belanghebbenden. Uit onze enquête blijkt evenwel dat 1 2

3

De focusgroepen vonden in juni 2012 in de vijf provincies plaats. Deze enquête past in een breder lopend onderzoek over adviesraden van Tom Coppens, Nathalie Vallet, Hendrik van Geel en Elisabet Wymeersch. Dit onderzoek wordt gefinancierd met academiseringsmiddelen van de Artesis Hogeschool. Wegens plaatsgebrek komen de PROCORO’s niet aan bod in dit artikel.

Gecoro’s vaak eenzijdig zijn samengesteld. Zeventig procent van de ondervraagde leden zijn mannen van 50 tot 60 jaar oud, die bovendien een diploma hoger onderwijs hebben behaald. Jongeren en lager geschoolden zijn sterk ondervertegenwoordigd. Het aantal vrouwen bedraagt ongeveer 30 procent - het decreet bepaalt dat maximum twee derde van de leden van hetzelfde (in de praktijk: mannelijke) geslacht mag zijn. Veel Gecoro’s worstelen met dit quotum en passen daar een mouw aan door vrouwen formeel zitting te laten hebben en hun mannelijke plaatsvervangers daadwerkelijk aan de vergaderingen te laten deelnemen. Vrouwen klagen overigens over de vaak gezinsonvriendelijke organisatie van de vergaderingen. Volgende maatschappelijke geledingen zijn het best vertegenwoordigd: natuur en milieu (19,5 procent van de leden), landbouw (16,7 procent) en werknemers (13,5 procent).

Twijfels over deskundigheid Zeventig procent van de ondervraagde experts twijfelt aan de deskundigheid van de vertegenwoordigers van de maatschappelijke geledingen. Die vertegenwoordigers zouden de consequenties van beslissingen niet altijd even goed kunnen inschatten, zouden te vaak afzijdig blijven in de discussies of te veel oog hebben voor de belangen van de eigen sector. Over de inbreng van de milieubeweging en de landbouworganisaties wordt doorgaans positiever geoordeeld: hun vertegenwoordigers zouden vaak wel degelijk voorbereid zijn en meer vanuit het algemeen belang reageren. Hun terreinkennis en ‘gezond boerenverstand’ worden als een meerwaarde beschouwd en hun betrokkenheid bij de besluitvorming helpt het maatschappelijk draagvlak te verbreden. Dat verklaart wellicht waarom de deskundigen over het algemeen de aanwezigheid van de maatschappelijke geledingen toch als een pluspunt ervaren - ondanks de twijfels over de deskundigheid van de vertegenwoordigers. De deskundigen zelf worden overigens ook niet altijd even deskundig bevonden en zouden soms louter partijpolitieke standpunten verdedigen. Niet zelden zijn die deskundigen ambtenaren uit de regio of zelfs van de eigen gemeente. Dat komt hun engagement ten goede, maar kan ook tot belangenconflicten leiden.

11


14

PUBLIEKE RUIMTE

Een ‘plek van

rendez-vous’


PUBLIEKE RUIMTE

Het stond al in het bestuursakkoord van het vorige college, maar ook voor het huidige Antwerpse stadbestuur moet er zo snel mogelijk duidelijkheid komen over de toekomst van de Gedempte Zuiderdokken. Een belevingsonderzoek kan daarbij helpen. De historisch bepaalde stedenbouwkundige structuur en de uiteenlopende activiteiten en functies geven de omgeving een unieke mix van kwaliteiten in een stedenbouwkundige context die voor synergie zorgt. [  C O P Y R I G H T A G S TA D S P L A N N I N G A N T W E R P E N  ]

Luk Janssen  o2 consult Hans Kars  Kars Advies

H

In opdracht van het Autonoom Gemeentebedrijf Stadsplanning Antwerpen deden de auteurs begin 2012 een belevingsonderzoek over de Antwerpse Gedempte Zuiderdokken en omgeving.

et Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen omschrijft de Gedempte Zuiderdokken als één van de strategische stedelijke projecten. Nadat in voorbereiding van een stedenbouwkundig ontwerp een bodemonderzoek was uitgevoerd, bleek uit een haalbaarheidsstudie dat het een slordige 55 miljoen euro zou kosten om de drie dokken opnieuw open te leggen. Op 16 juli 2010 besliste het Antwerpse schepencollege de Gedempte Zuiderdokken als publieke ruimte aan te leggen, zonder evenwel een latere heropening van de dokken onmogelijk te maken. In 2011 volgde een publiek debat naar aanleiding van een door het stedelijk wijkoverleg georganiseerd participatiemoment. De bewonersvereniging OpenZuidOpen, ondersteund door Watererfgoed Vlaanderen, pleit ervoor de dokken opnieuw open te gooien. Onder redactie van professor Eric Van Hooydonk verscheen in 2011 het boek ‘Van Gedempte Zuiderdokken naar kunstdokken zuid’. Elf bewoners – ‘de Elf van ’t Zuid’ – vroegen de rechter de Sinksenfoor te verbieden omdat een kermis op die locatie zou ingaan tegen de bepalingen van het gewestplan, waarin de Zuiderdokken als parkgebied staan ingekleurd. Een parkeerterrein voor 1.700 wagens strookt niet met deze bestemming, redeneren zij, net zo min als de jaarlijkse Sinksenfoor. Voorstanders van de Sinksenfoor, die de facebookgroep ‘Antwerpen verwelkomt Sinksenfoor’ oprichtten, zijn het daar uiteraard niet mee eens. De rechter oordeelt in kortgeding dat de Sinksenfoor dit jaar niet op de Gedempte Zuiderdokken mag doorgaan. De door het stadsbestuur gekozen alternatieve locatie - de Scheldekaaien – lokt op zijn beurt bewonersprotest uit. Daarop volgt er een akkoord tussen het stadsbestuur en de (intussen) zes klagende partijen van ’t Zuid’. De Sinksenfoor kan nog twee jaar op de Gedempte Zuiderdokken staan. Kortom: de gewenste ontwikkeling van de Een belevingsonderzoek Gedempte Zuiderdokken verdeelt de geesten. is geen inspraakronde. Het Het vorige stadsbestuur besliste daarom een is evenmin een enquête belevingsonderzoek te laten uitvoeren om de over de aanwezigheid van de Sinksenfoor of verdere visievorming te ondersteunen. het heropenen van de dokken. We gingen op zoek naar de eigen identiteit van dit stadsdeel. [ F OTO : R E P O R T E R S | S T E FA A N VA N H U L  ]

15


20

Pleidooi voor een dorpenbeleid Waarom doen we in Vlaanderen, uitzonderingen niet te na gesproken, zo weinig met de positieve elementen van dorpen? Dorpsontwikkeling moet hoog op de agenda. De stedenbouwkundige dimensie vormt de basis.

OPINIE

Karel Lhermitte  Landelijke Gilden1

Ons landschap is 100 % ‘man made’. Echte natuurlandschappen ontbreken. De culturele component overheerst. Vlaanderen is dus het Antropoceen ingegaan. Deze nieuwe geologische periode werd als opvolger van het Holoceen aldus benoemd door Nobelprijswinnaar Paul Crutzen omdat de invloed van de mens zo sterk is geworden. Dit springt het meest in het oog in de urbane landschappen, die gekenmerkt worden door een hoge bebouwingsgraad en een hoge bevolkingsdichtheid. Onze samenleving is succesvol omdat deze hoge dichtheden ‘leefbaar’ zijn. Er is voldoende aanvoer van voedsel en er is een goede afvoer van afval. In ‘Hungry City’ (2008) vertelt Carolyn Steel hoe voedsel de stad vorm heeft gegeven, en dit waarschijnlijk ook in de toekomst zal blijven doen. Let maar eens op al dat ‘urban design’ met stadslandbouw. Als het klimaat geen roet in het eten gooit, is voedselaanwezigheid binnen de Vlaamse steden voorlopig nog géén punt. Het grootste struikelblok - zie het als een

uitdaging - is onze omgang met verschillen en diversiteit: jong en oud, druk en stil, arm en rijk, vuil en schoon, snel en traag, langblijvers en nieuwkomers… Philippe Van Parijs in De Standaard van 24 april: ‘Het is nodig dat meer mensen in de steden gaan wonen (…) en we hebben meer dan ooit

nen en de openruimtegebieden uit de jaren 1990? Dit werd in 2011 geactualiseerd. De woonkernen nemen 26 % van de oppervlakte in. In de Westhoek zijn kleine zwarte stipjes te zien. In de Vlaamse Ruit en in de Kempen betreft het grotere vlekken. Of je het nu zo noemt of niet, mensen weten echt wel wanneer ze in een dorp wonen. Geert van Istendael blogt in MO: ‘Leve het dorp’ (7 april 2013). Een krantenkop zegt: ‘Te koop: dorp in de Achterhoek’ (20 april 2013). Mensen kunnen er zich wel iets bij voorstellen. Het dorp valt op. Onze Germaanse voorouders zagen in het vlakke land iets wat op een hoopje leek en noemden het een ‘terp’2, de moedervorm van ‘dorp’. Rik Herngreen schrijft in het aanbevelenswaardige boek Dorp als daad: ‘Een echt dorp is een nederzetting in de vorm van een eiland. Een complex van gebouwen, erven en collectieve en openbare ruimten, dat omsloten wordt door een andere wereld, die er toch ook bij hoort.’ En verder: ‘In het algemeen bestaat die omwereld uit landbouw-, natuur- en watergebieden die worden ontsloten door een fijnmazig netwerk van routes, maar je kunt ook veronderstellen dat voorbij de dorpsrand goed ontsloten bedrijventerreinen liggen, of zelfs stedelijke woon- en recreatiegebieden als die morfologisch en sociaal anders zijn.’

‘Rust en ruimte, maar ook een bakker om de hoek’

1 *Karel Lhermitte werkt sinds 1990 als adviseur

plattelandsontwikkeling bij diverse overheden en organisaties. Hij is programmaverantwoordelijke bij de Plattelandsacademie van de Landelijke Gilden. Hij woonde achtereenvolgens in een grootstad (Antwerpen), een structuurondersteunende stad (Aarschot), het platteland (Glabbeek), een centrumstad (Leuven) en nu in het overgangsgebied (Lubbeek). (Vijf van de negen gebieden uit de VRIND-gebiedsindeling, SVR 2008).

nood aan verdraagzaamheid. Dichter bij elkaar wonen betekent nog meer rekening houden met de anderen.’ Denk maar aan de recente commotie in Leuven op het Helleputteplein bij de komst van het Wereldcafé. Gelukkig heeft Vlaanderen een stedenbeleid dat daar mee bezig is. Toch? LEVE HET DORP

Wie op het metropolitane Vlaanderen inzoomt, ontdekt ook rurale landschappen. In een matrix van vooral landbouwgebieden vormen nederzettingen de linten, knopen en massa’s in het landschap. De ons omringende landen spreken over dorpen. Niet zo in Vlaanderen. Hier hebben we het over woonkernen waar steden, dorpen, woonwijken – vroeger ook gehuchten – en verkavelingen toe behoren. Herinnert u zich het wit –zwart kaartje van ADSEI van de woonker-

2

Nog te herkennen in (an)T(w)ERP.


21

OVER DE GRENS

Sinds 1988 bestaat de ‘Arbeitsgruppe Landentwicklung und Dorferneuerung’ die gehuisvest is in Wenen. Hun ‘Leitbild’ (streefbeeld) uit 2009 ‘Für eine nachhaltige Entwicklung europäischer Dörfer und Landgemeinden’ is echt wel lezenswaardig. De Duitstalige Gemeenschap weet er alles over. Zij doet al meerdere jaren mee aan de Europese wedstrijd van deze belangenorganisatie, waarin dorpen en dorpsgemeenschappen een thema aangereikt krijgen en in hun kandidatuur moeten aantonen dat zij dit oppakken. Dit jaar zijn de thema’s burgerparticipatie, de relatie tussen het dorp en de gemeente en de uitdagingen van de globalisering. Er is afwisselend een nationale editie (dit jaar) en een Europese. Nederland en het Waalse Gewest doen mee, net zoals grote delen van (Duitstalig) oostelijk Europa. Ik ben waarschijnlijk de enige Vlaming die al meerdere edities heeft

meegemaakt als jurylid, en ik moet toegeven, het gaat er echt professioneel aan toe. Het jurybezoek lijkt nog het meest op de visitatiecommissie van het Stedenfonds, maar uiteraard kleinschaliger. De dorpen, dikwijls bijgestaan door de lokale en regionale politiek, moeten een heel proces van strategieopbouw doormaken, zaken realiseren en hun betrokkenheid aantonen. Tip: bezoek tijdens de vakantie eens een ‘Siegerdorf’ zoals Sand in Taufers (ZuidTirol) of Koudum (Friesland). Je zal versteld staan van de kracht van die dorpen. Iets dergelijks - maar dan zonder de wedstrijdformule - bestaat in het Verenigd Koninkrijk. Ze hebben het over ‘Village Design’ en ‘Village Planning’. Regionale ‘Leadergroepen’ en nationale netwerken publiceren dikwijls inspirerende voorbeelden, waar ook voor Vlaamse dorpen heel wat waardevols in staat. Zo verscheen in 2012 een brochure over ‘future proof’ dor-

Onze Germaanse voorouders zagen in

pen in Noord-Ierland. het vlakke land iets De lijst met ‘do’s and wat op een hoopje leek en noemden don’ts’ over land, het een ‘terp’, de energie, partnerships moedervorm van ‘dorp’. en ‘settlement design’ [  F OTO : R E P O R T E R S | J E A N M A R C Q U I N E T  ] zijn zo over te nemen. Een leuke: ‘Trees and Business – Growing Together’. Of ‘Gaining Community Support for Renewable Energy Schemes’ iets wat ze in Nieuwkapelle3 bij Diksmuide alleen maar kunnen beamen. Het Nederlandse Innovatienetwerk heeft ongeveer tien jaar geleden met een rist publicaties een hele campagne rond ‘nieuwe dorpen’ gevoerd. De basis waren de dalende bevolkingscijfers in grote delen van het Nederlandse platteland. Kon daar met een ontwerpopgave iets aan gedaan worden? Natuurlijk waren er voor- en tegenstanders, en uiteindelijk is er géén nieuw dorp ge3

Het dorp in de Westhoek met de twee windturbines van Beauvent cvba. 


24

ONDERZOEK

‘Dorpen hebben zich ontwikkeld van een wereld op zich tot plekken om te wonen in een groter geheel. Belangrijk is dat de bewoners dat proces van identiteitsverandering kunnen volgen en niet bij elke verandering in een kramp schieten en naar vroeger teruggrijpen, maar zich op hun toekomst kunnen oriënteren.’ Dat zegt sociaal geograaf Frans Thissen.

Frans Thissen: ‘Het dorp in het lied van Wim Sonneveld met ‘het tuinpad van mijn vader’ is de belichaming van de oude sociale structuur, waarin het dorp een wereld op zichzelf is.’ [  F OTO : R E P O R T E R S | M I C H E L G O U V E R N E U R  ]


Van autonoom dorp naar

ONDERZOEK

woondorp Peter Renard

‘D

orpen in verandering. Naar nieuwe onderzoeksvragen en beleidsperspectieven.’ Zo luidde de titel van de studiedag die op 10 oktober 2012 plaatsvond ter gelegenheid van het afscheid van de Nederlandse docent Frans Thissen van de Universiteit van Amsterdam (UvA, afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies). Die studiedag vormde de aanleiding voor dit themanummer van Ruimte,voor een al in maart ll. gepubliceerd themanummer van het aan de UvA verbonden blad Rooilijn en een uiteenzetting in het Vlaams parlement (23 januari ll.). Het is geen toeval dat die studiedag niet in één of andere aula van de universiteit of in een grote stad, maar in het Zeeuwse Heinkenszand (Borsele) werd gehouden. Frans Thissen is namelijk een expert in dorpsproblematiek en tot zijn studieterrein behoorde naast onder meer de Vlaamse Westhoek ook Zeeland. Maar een echte dorpeling is hij niet.

|  Ik ben niet in een dorp maar in een stadje aan de Duitse grens geboren en in een soort suburb opgegroeid. Aan de universiteit kreeg ik in de jaren 1970 de opdracht me met het platteland bezig te houden. Die opdracht nam ik van anderen over. De belangstelling is dus achter het bureau ontstaan. Maar daarnaast heb ik mijn studieobject altijd van erg dichtbij bekeken. Heel vaak ging ik een tijdlang in het bestudeerde gebied kamperen, of dat nu in de Westhoek was of een landelijke streek in Nederland. Dan wandelde of fietste ik enkele dagen door de streek. FRANS THISSEN

In Vlaanderen groeide in die jaren 1970 een wat nostalgische belangstelling voor het dorp, met onder meer het ‘Jaar van het dorp’ in 1976. Het was de tijd dat dorpen de gevolgen van de ongecontroleerde stadsvlucht begonnen te voelen. Was dat in Nederland ook zo?

|  In Nederland was de suburbanisatie heel heftig begin jaren 1970. Dat heeft tot een beleidsbreuk geleid zoals die alleen in Nederland kan voorkomen. In 1974 kwam het beleid van de groeikernen echt in productie. Denk aan Purmerend, Alkmaar of Almere. De woningnood moest van het rijk niet meer worden opgelost door al die burgemeesters in die kleine gemeenten. De provincie Noord-Holland publiceerde toen de studienota ‘Kleine kernen’ waarin vooral werd betoogd dat het gezeur van die burgemeesters om nog meer woningen nu maar eens moest afgelopen zijn. Nieuwe

woningen zouden voortaan in groeikernen worden geconcentreerd. Er kwam een geplande verstedelijking van het platteland op gang. Maar die was dus wel voorafgegaan door een golf woningzoekenden van de babyboomgeneratie, die overal in die dorpen waren terechtgekomen. Niet zoals bij jullie omdat ze op zoek waren naar hun ‘roots’ of gedreven werden door een groot woonideaal – wonen op den buiten - maar omdat er in de stad geen woningen beschikbaar waren. Daarop hadden die burgemeesters met hun woningbouwprojecten goed ingespeeld. Tot 1974 lag het initiatief veel meer bij de burgemeesters?

|  De hogere overheden kregen geen ‘neen’ verkocht, aangezien de burgemeesters als enigen op redelijke termijn die woningen konden laten bouwen. De suburbane trek naar de dorpen werd vanaf 1974 afgekneld, maar ook in Nederland was er sprake van een opkomende rurale idylle. Bij ons zit uniformiteit van wonen weliswaar in ons hoofd en min of meer in onze genen, maar er waren toch ook mensen die de rurale idylle hebben kunnen verwezenlijken. Dat zie je in tijdschriften of beschreven in boeken zoals die van Willem van Toorn. Dat was een belangrijke onderstroom van de welvaartsgroei. Steeds meer mensen hadden iets van: ‘Waarom zouden we in dat rijtje blijven wonen? We willen laten zien wie we zijn.’ FRANS THISSEN

Hebben de groeikernen waarover u het had ervoor gezorgd dat de dorpen gespaard en beter bewaard zijn gebleven?

|  Dat denk ik wel, zeker in het peri-urbane gebied. Nederland heeft nog een echt perifeer gebied in het noorden, ver van de Randstad, terwijl behalve in de Westhoek het platteland in Vlaanderen doorgaans dicht bij de grote steden ligt. FRANS THISSEN

FRANS THISSEN

Valt er een definitie van een dorp te geven?

|  Voor mij is dat eenvoudig: een dorp is klein. Veel buitenlandse collega’s gaan voor zo’n definitie op zoek naar agrarische bezigheden, maar dat houdt in Nederland geen steek. Zelfs in de polders – waar de landbouw visueel de belangrijkste ruimtegebruiker is – komt hooguit twintig procent van de inkomsten van de bewoners uit landbouw. Het gaat mij om de schaal. Die schaal maakt dat bewoners ervaren dat ze in een dorp en op het platteFRANS THISSEN

25


30

PARTICIPATIE

Dorpen kampen vaak met een identiteitsprobleem. De bewonerssamenstelling is veranderd, de sociale cohesie is minder sterk geworden en voorzieningen, zoals de bakkerij en het bankfiliaal, zijn weggetrokken. Om de leefbaarheid in de dorpen op peil te houden, moeten de bewoners inspraak krijgen in het beleid zodat de betrokkenheid vergroot. Luc Joos van Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen werkte samen met zijn team een methode uit die in heel Vlaanderen succesvol is.

Pomp

zuurstof in het dorp


PARTICIPATIE

Janine Meijer

Z

ou het nog bestaan, een dorp waar iedereen elkaar kent? Een dorp met een eigen bakkerij, een bloeiend verenigingsleven en een schooltje voor de kinderen? Zo’n dorp waar mensen hun hele leven blijven wonen, trouwen en kinderen krijgen die op hun beurt ook niet wegtrekken. Misschien dat zo’n dorp nog te vinden is op het Franse platteland. Maar in Vlaanderen is het een unicum. Veel van onze Vlaamse dorpen zijn opgeslokt door een fusieoperatie. Ze zijn samen met aanpalende dorpen opgegaan in één grotere gemeente. De bakker en de slager zijn ermee gestopt, omdat ze niet konden concurreren met de lage prijzen van de grote supermarkt die een paar kilometer verderop is gebouwd. De openbaar vervoersmaatschappij besliste uit besparingsoverwegingen om de busroute te verleggen en nu rijdt er hoogstens nog een belbus. Het plaatselijke bankfiliaal is gesloten en de vertrouwde bankbediende aan wie je alles kon vragen, werd overgeplaatst naar de grote stad. ‘Veel dorpen kampen met een identiteitscrisis’, zegt historicus en ruimtelijk planner Luc Joos. Joos is gespecialiseerd in dorpsontwikkeling en werkt bij Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen. ‘Veel dorpen kunnen de gevolgen van een fusie maar moeilijk verteren. Er is in korte tijd veel veranderd. Inwoners van dorpen voelen zich verweesd. Dorpsbewoners vragen zich af hoe ze de eigenheid van het dorp kunnen bewaken en versterken nu ze gedwongen deel zijn gaan uitmaken van een groter geheel. Hoe zorg je ervoor dat niet alle aandacht naar de hoofdgemeente gaat, maar dat ook de deelgemeenten een aantal functies op zich nemen waarvoor zij beter geschikt zijn? Hoe kunnen ook de deelgemeenten een minimum aantal basisvoorzieningen behouden?’

Twee groepen Het antwoord op die vraag is niet eenvoudig. Niet alleen de voorzieningen in dorpen zijn veranderd, ook de sociale cohesie is er minder sterk geworden doordat de samenstelling van het doorsnee Vlaams dorp vandaag heel anders is dan pakweg vijftig jaar geleden. Dorpen zijn niet langer homogene gemeenschappen, waar families al van generatie op generatie wonen. Ten gevolge van de verkaveling van braakliggende gronden zijn er ook heel wat nieuwkomers neergestreken. Die nieuwkomers hebben heel andere verwachtingen van het dorpsleven dan de autochtone bewoners. Ze kiezen voor ruimte, groen en rust. Meestal zijn ze niet erg actief in het traditionele verenigingsleven, zoals de plaatselijke duivenbond, de KVLV of andere organisaties van de Landelijke Beweging.

31


34

PARTICIPATIE

‘De enquête wordt niet door externen, maar door de dorpelingen zelf gedaan’

Luc Joos: ‘Een door bewoners gedane enquête brengt beweging in het dorp. Je voelt gaandeweg de betrokkenheid groeien.’ aan om mee te werken en dat brengt dorpelingen die mekaar vroeger niet kenden dichter bij mekaar.’ Want na de enquête houdt het niet op. Het is niet de bedoeling dat de bewoners een soort boodschappenlijst met verlangens opstellen en die doorschuiven naar de bevoegde instanties. Integendeel, DORP inZICHT nodigt bewoners uit om deel uit te maken van dat veranderingsproces en samen met gemeentebestuur en anderen actief mee te werken aan het verbeteren van de leefbaarheid in hun eigen dorp.

Kleine verwezenlijkingen Sinds de start zo’n tien jaar geleden hebben ongeveer veertig dorpen of deelgemeenten deelgenomen aan DORP inZICHT. ‘Je moet niet altijd wonderen verwachten,’ zegt Joos. ‘Vaak gaat het om kleine verwezenlijkingen, zoals maatregelen om de verkeerssnelheid te verminderen,

de aanleg van een speelplein of het feit dat de uren van de belbus beter aansluiten bij de schooltijden. Maar deze schijnbaar kleine veranderingen kunnen de leefbaarheid in het dorp enorm verhogen.’ ‘Soms zijn de resultaten veel ingrijpender. Zo heeft het doorlopen van het DORP inZICHT traject in Heldergem, een deelgemeente van Haaltert, de bestaande dorpsraad nieuw leven ingeblazen, de relaties met het gemeentebestuur hersteld en geleid tot de oprichting van een dorpshuis in de oude school, die hierdoor ook een facelift en een nieuwe functie heeft gekregen. In de fusiegemeentes Merelbeke en Geraardsbergen hebben meerdere dorpen meegedaan aan DORP inZICHT en heeft dit geleid tot de oprichting van dorpsraden en bewonersplatforms, die vandaag het aanspreekpunt en de gesprekspartner vormen voor het gemeentebestuur.’ De bedoeling is altijd dat de bewonersgroepen een bestendig karakter krijgen, zodat dorpsbewoners op een structurele en regelmatige basis met het gemeentebestuur gaan overleggen. Op die manier is er een blijvende aandacht voor wat er leeft in het dorp. Zo zijn er in Oost- en West-Vlaanderen intussen tal van bewonersgroepen die opkomen voor de belangen van hun dorp, voor identiteitsversterking en verbetering van de leefbaarheid. In Oost-Vlaanderen heeft een vijftiental groepen zich inmiddels verzameld in het collectief ‘Oost-Vlaamse Dorpsbelangen’. Dat collectief onderzoekt of er ook belangen zijn die de dorpen overstijgen en op hoger politiek niveau aangekaart kunnen worden. ‘Eigenlijk worden bewoners dankzij deze methode eigenaars van hun dorp. Ze krijgen meer verantwoordelijkheid en ze kunnen die zelfs opeisen bij het gemeentebestuur.’ Als de verwachtingen bij de bewoners te groot worden, kan dat tot frustraties leiden, waarschuwt Joos. ‘Je ziet vaak dat het gemeentebestuur de bewonersgroep wel inspraak geeft als het gaat over de onderwerpen van de enquête, maar dat het vergeet om de groep ook bij andere projecten te betrekken. Of dat de bewonersgroep wel wordt ingeschakeld bij het opruimen van zwerfvuil, maar genegeerd wordt bij de plannen voor de aanleg van een nieuwe weg. In feite worden de bewoners dan niet serieus genomen door de beleidsmakers. Het is een leerproces voor beide partijen.’ ‘De grootste winst van de methode zit in het feit dat er beter wordt overlegd en gecommuniceerd tussen bewoners en bestuurders. Het vertrouwen in het bestuur neemt toe en de bewoners onderling hebben ook weer meer contact met elkaar. De kerngroep heeft bijvoorbeeld hulp nodig en spreekt nieuwe mensen aan, die op hun beurt ook weer anderen warm maken voor het project. Het is alsof er opnieuw zuurstof in het dorp wordt gepompt. De verschillen tussen de oorspronkelijke dorpsbewoners en de nieuwkomers vallen weg en de sociale cohesie vergroot.’

n


35


36

ONDERZOEK

Gegevens


verzameling

ONDERZOEK

op niveau van het dorp Sylvie Dewart en Davy Goethals  dienst Ruimtelijke Planning provincie West-Vlaanderen

De dienst Ruimtelijke Planning van de provincie West-Vlaanderen ontwikkelde een methode om de contouren van de dorpskernen te actualiseren. Daardoor kan een representatiever beeld worden gegeven van, bijvoorbeeld, het aantal huishoudens, bewoners, bedrijven of voorzieningen in een dorp, en dat los van verspreide bebouwing of administratieve grenzen.

W

ie een luchtfoto van Vlaanderen bekijkt, ziet een sterk gevarieerd morfologisch patroon van nederzettingsvormen. Stedelijke gebieden, grotere en kleinere dorpen, al dan niet met elkaar vergroeide linten en verspreide bebouwing wisselen elkaar af. In heel wat studies zijn de verschillen in kenmerken of trends tussen steden, dorpen en verspreide bebouwing onderzocht: demografische ontwikkelingen, bevolkingskenmerken... De resultaten van dat onderzoek zijn van grote waarde voor het voeren van een gedifferentieerd ruimtelijk beleid. Tot nu toe speelde de NIS-kern (steunend op gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek) een cruciale rol bij het verzamelen van gegevens over dorpen. Als geografische contour bepaalt de NISkern immers welke datagegevens (bijvoorbeeld over inwoners) al dan niet in een kern zijn gesitueerd. Maar veertig jaar na zijn introductie in de jaren 1970, geeft die NIS-kern niet altijd een representatief beeld van wat morfologisch als een dorpskern kan worden omschreven. Bij gebrek aan een ander instrument wordt de NIS-kern dus nog altijd gebruikt voor gegevensverwerking op dorpsniveau. Met alle gevolgen van dien voor de representativiteit van de data. Vanuit die vaststelling ontwikkelde de dienst Ruimtelijke Planning van de provincie West-Vlaanderen een methode om de contouren van de NIS-kernen te actualiseren. Voor elk dorp en elke kern werden zo in een geografisch informatiesysteem (GIS) en op basis van een doordachte methode actuelere contouren gevormd. Daardoor kan een representatiever beeld worden gegeven van, bijvoorbeeld, het aantal huishoudens, bewoners, bedrijven of voorzieningen in een dorp, en dat los van verspreide bebouwing of administratieve grenzen. Daarnaast kan voor de stedelijke gebieden worden uitgegaan

van de afbakeningslijnen die in de recente afbakeningsprocessen zijn getrokken. Die lijnen geven een beeld van wat morfologisch – en uiteraard ook functioneel – als stedelijke bebouwing kan worden beschouwd. Voorts wordt ook gedacht aan het uitwerken van een methode om andere nederzettingsvormen, bijvoorbeeld woonlinten, te categoriseren. Het einddoel van deze onderneming is te komen tot een GIS-laag die de contouren van diverse nederzettingsvormen (steden, dorpen, linten…) omvat en op basis van die ruimtelijke indeling nuttige gegevens aanreikt. Deze GIS-laag kan dan aan andere gegevens of databanken worden gekoppeld en zo worden gebruikt om gegevens op het niveau van de verschillende ruimtelijke nederzettingsvormen te verzamelen.

NIS-kern De NIS-kern bestaat uit één statistische sector of uit meerdere aan elkaar grenzende statistische sectoren. Deze statistische sectoren zijn kleinere geografische eenheden waarmee vroeger de Belgische gemeenten werden ingedeeld op basis van functionele, sociale en morfologische criteria (zoals bevolkingsdichtheid of al dan niet ononderbroken bebouwing). Op basis van die criteria kreeg elke sector een code. Verscheidene samengebrachte sectoren vormen samen een NIS-kern. De methode bestond erin deze statistische sectoren samen te voegen waarbij de bebouwing over een volledig front of langs verschillende wegen de volgende statistische sector binnendrong. Om de lintstructuren te onderscheiden, werd gewerkt met afstandscriteria. Als er zich bijvoorbeeld meer dan honderd meter tussen twee gebouwen bevond, werd dit beschouwd als verspreide

37


42

Als lelijkheid de context is

Een duidelijk beleid op het punt van densiteit en woonkwaliteit in de binnenstad en haar negentiende-eeuwse gordel, blijkt zijn vruchten af te werpen voor de stedelijke kernen. Maar niet elk dorp kan dat soort intensiteit genereren. We kunnen niet elk plein autovrij maken en opnieuw betegelen ter wille van de horeca. De programmeringsvraag voor de lelijke dorpen en hun publieke ruimte doet zich voor op een ander schaalniveau.

OPINIE

Ward Verbakel  plusoffice

Het ontwerpbureau stelde voor bij de dorpskernen van Landen ‘aankondigingsbomen’ te planten voor het verkeer, dat vanuit de landbouwwegen de vallei nadert. Die eenvoudige ingrepen kunnen even belangrijk zijn als het ‘zone 30’-bord iets verderop.


43

‘Stedenbouw’ is per definitie een zaak van stedelijkheid en bouwen. Nu we decennia lang aan onze steden hebben gewerkt met stadsvernieuwingsprojecten, inbreidingen en de aanleg van parkeervrije winkelstraten en pleinen, begint een nieuwe fase in de stedenbouwkundige praktijk. In een Vlaanderen dat op zoek is naar meer dan 300.000 extra woningen zal verdichting van de historische stad en haar negentiende- en twintigste-eeuwse gordels niet volstaan. Ook in de zogenaamde nevelstad zal die verstedelijkingsdruk voelbaar zijn. In dat hinterland, opgebouwd uit vele kleine woonkernen en allerlei fragmentarische zoneringen, werken de klassieke instrumenten van de stedenbouw niet op dezelfde manier. Stedenbouw op maat van de kleine dorpen is een kwestie van bouwen én niet

De dertien in de vallei van de Gete genestelde dorpen van Landen met hun aankondigingsbomen. boomlanen bos

rivier bos 0 0,2

0,5

1km

bouwen, van open ruimte, landschappen en gebouwde fragmenten, van participatie en lange termijnen. We willen de vraag stellen wat stedelijkheid en stedenbouw betekenen in een omgeving die niet stedelijk is, maar ook niet ruraal. Wat doe je als de strategieën van de openbare ruimte met de grote geste niet meer werken? Het gaat niet om de superstedelijkheid van de grote infrastructuurknooppunten, noch om de grote gebaren van het torenmodernisme of ambitieuze pps-constructies (privaat-publieke samen-

‘De middenstand is nagenoeg verdwenen’ werking). Wat doen we met de lelijkheid van het kleinschalige gefragmenteerde landschap, in het structuurplan Vlaanderen ook wel ‘het bebouwd perifere landschap’ genoemd? Werkt de klassieke ontwerpaanpak wel voor de alledaagse stedelijkheid van kleine lintbebouwing, steenwegdorpen, versnipperde bedrijvigheid, leegstaande kerken en onderbenutte fijnmazige infrastructuur? Hoe kan je aan planning doen in de laag-dynamische dorpse context? D E R T I E N D O R P E N VA N L A N D E N

Op dit moment legt ‘plusoffice’ in opdracht van de stad Landen de laatste hand aan een reeks beeldkwaliteitsplannen voor de dertien dorpen rond het centrum. Landen, gelegen in één van de meest vruchtbare landbouwgebieden van België, is ook een belangrijk knooppunt op het Belgische spoornetwerk en behoort tot de oudste nederzettingen van ons land, met de Merovingische periode als hoogtepunt. Alleen al op vlak van de duurzame mobiliteit is verdichting van het wonen hier zeker aangewezen, maar in een context van dorpen is dit geen evidente opdracht. Elk van de dertien dorpen nestelt zich perfect in de beekvalleien van het Kleine Gete-bekken, met daartussen uitgestrekte landbouwplateaus voor grootschalige landbouw. Het wonen in die dorpen is er even idyllisch als alledaags. Er zijn pareltjes van beschermde dorpsgezichten, fraaie kerken en het landschap is nooit ver weg. Maar die medaille heeft een keerzijde: de middenstand is nagenoeg verdwenen, het aantal dorpscafés is op de vingers van één hand te tellen en de buurtlokalen (parochiezalen, buurtcentra... ) zijn nauwelijks te financieren, laat staan op te knappen. Ook voor de talrijke leegstaande kerken lijkt herbestemming onvermijdelijk. De reeks van beeldkwaliteitsplannen is op maat van elk dorp ontwikkeld. Het beeldkwaliteitsplan is een bijzonder instrument dat als voordeel biedt dat het geen breed en lang uitgesponnen planningstraject vergt. Het is een beknopt document dat meteen naar de essentie doordringt en concrete vragen inventariseert en onderzoekt.

Hoe mag ik bouwen in een beschermd dorpsgezicht, wat doen we met een lege vierkantshoeve? Hoe kan het straatprofiel de lokale mobiliteit ondersteunen? De dialoog met de lokale bewoners is het belangrijkste ingrediënt voor een goed resultaat. Daarom werd ook telkens een participatietraject met de bewoners uitgestippeld. Bij de aanvang van het beeldkwaliteitsplan werden alle bewoners uitgenodigd om de sterkte punten van hun dorp op te nemen in een workshopformat. Thematische discussies (onder meer over mobiliteit, erfgoed, landschap en publieke ruimte) brachten de dorpseigenheid in kaart, aangevuld met de concrete aandachtspunten van de administratie en het beleid (verkavelingsvergunningen, kernvernieuwing...). Na het ontwerpwerk, organiseerde het team een wandeling met de bewoners om de concrete plekken te bezoeken en er aan de hand van visualisaties een toekomstscenario te bespreken. Het resultaat is een breed gedragen beeldkwaliteitsplan, waarin ook duidelijk aangegeven is wat wel en niet tot de verwachtingen behoort. De laatste stap in dit proces, of – afhankelijk van hoe je het bekijkt – de eerste stap, is de concrete actie door het gemeentebestuur. De heraanleg van straten na rioleringswerken volgt de principes van het beeldkwaliteitsplan; de herontwikkeling van een oude feestzaal zorgt meteen ook voor een betere mobiliteitsafwikkeling en een centrumruimte ter hoogte van de school in Walshoutem; de ontwikkeling van een binnengebied in Overwinden herstelt meteen ook de verbinding met het recreatieve netwerk. Die laatste ingreep introduceert zelfs een kleinschalig woonzorgproject als een tussenstap voor de vergrijzende bevolking, binnen het eigen dorp. ONGEBRUIKT IS ONBEMIND

Het dorp van vandaag is een plek die zich moeilijk laat omschrijven. Ruimtelijk is er geen duidelijke grens te trekken tussen het dorp en de open ruimte eromheen. Maar ook op andere gebieden is de dorpscontext afgebrokkeld. Buurtwinkels


46

Wonen

WESTHOEK

in een dorp

Ook in de Westhoek ondergaan dorpen veranderingen. Nieuwe woningen en functies be誰nvloeden er het straatbeeld. Er is sprake van vergrijzing, ontgroening en een dalende woningbezetting. En er zijn nieuwe uitdagingen zoals de gevolgen van de klimaatverandering en de behoefte aan meer duurzame energiebronnen.


WESTHOEK

Jonge huishoudens, afkomstig uit de sterk verstedelijkte kustgemeenten, kregen steeds meer belangstelling voor oude en betaalbare - woningen in de kleine dorpen van de Westhoek. [   F OTO : R E P O R T E R S   ]

Bern Paret  regiocoördinator Westhoek, provincie West-Vlaanderen.

D

e Westhoek – de naam zegt het al – is een plattelandsgebied in het uiterste westen van Vlaanderen. Door zijn ligging - bij de Noordzee en de grens met Frankrijk en Wallonië behoort de regio binnen Vlaanderen tot de periferie. De verscheidenheid aan landschappen - met duinen en polders, de IJzervallei en de heuvels rond Ieper - zet zich in Noord-Frankrijk voort. Typisch voor de Westhoek zijn de vele kleine dorpen, de kleine stedelijke centra waarvan Ieper met 35.000 inwoners het grootste is, het relatief grote belang van de agrarische sector, de beperkte ontsluiting door snelwegen en openbaar vervoer en de heel sterk verspreide bebouwing. De Eerste Wereldoorlog is er nog altijd goed zichtbaar in het landschap, het cultureel erfgoed en de wederopbouwarchitectuur van het interbellum. Vooral in samenhang met de geschiedenis van het gebied is er sprake van een verouderd woningbestand. De daling van het lokaal voorzieningenniveau en van het aantal inwoners leidde halverwege de jaren 1990 tot grote bezorgdheid over de leefbaarheid van de dorpen in de Westhoek. Die bezorgdheid, gecombineerd met vragen over de toekomstige ontwikkeling van een landelijke regio, vormde de aanleiding voor een grootschalig onderzoek in opdracht van de provincie West-Vlaanderen1. Uit dat onderzoek bleek algauw dat er verschillende visies op de dorpen mogelijk zijn en dat er behoefte was aan een andere probleemdefinitie. Vanuit de visie van het autonome dorp - het dorp als een wereld op zichzelf, het dorp van Wim Sonneveld, zie ook het interview met Frans Thissen elders in dit nummer - was er sprake van een somber toekomstperspectief. Vanuit de visie van het woondorp bleek in een groot aantal dorpen de woonfunctie voor een nieuwe dynamiek te kunnen zorgen. De overgang van autonoom dorp naar woondorp is het gevolg van twee soorten schaalverandering. Op economisch en sociaal gebied is er sprake van schaalvergroting, mede dankzij een toegenomen automobiliteit. De afstand tussen wonen en werken wordt almaar groter en voor sociale relaties is men steeds minder op het eigen dorp aangewezen. Het dagelijks leven ‘regionaliseert’. In samenhang daarmee is het dorp een bewust gekozen woonplek geworden binnen een ruimere, regionale woningmarkt en wordt de kwaliteit van de lokale woonfunctie belangrijker. Maar tegelijkertijd is er ook sprake van schaalverkleining. De binding met het dorp is steeds minder een zaak van geboorte en woonduur, mensen kiezen nu voor een woonomgeving die aansluit bij hun identiteit en voelen zich daar ook heel direct bij betrokken. Deze nieuwe dynamiek vind je vooral in dorpen met woonmogelijkheden voor jonge gezinnen en een gunstige ligging ten opzichte van stedelijke centra of mobiliteitsassen (dynamisch door mogelijkheden), of in dorpen die beschikken over unieke lo1

De Roo en Thissen 1997.

47


52

ONTWERP

Ontwerp

op maat van het dorp

 Het aansnijden van het

gebied achter de kerk zou niet alleen de relatie van Zevergem met de Scheldevallei doorknippen, maar ook de publieke ruimte achter de kerk - die nu gebruikt wordt voor diverse buurtactiviteiten, voetbal en het jaarlijkse festival Zeverrock – flink inperken. [  F OTO : R E P O R T E R S | M I C H E L G O U V E R N E U R  ]

Een deel van de gronden achter de kerk wordt gevrijwaard van extra bebouwing en wordt als evenementenweide ingericht. Ze garanderen het behoud van de relatie met het valleilandschap. Voorts is de focus bewust verschoven van het inpassen van bijkomende woningen in de kern naar het uitwerken en garanderen van een expliciete relatie met het aangrenzende landschap.


ONTWERP

Vlaanderen mag dan al sterk verstedelijkt zijn, het nederzettingspatroon is er nog altijd grotendeels dorps. Vlaanderen telt 308 gemeenten. De gemiddelde gemeente heeft ongeveer 20.000 inwoners en bestaat uit verschillende deelgemeenten. Het aantal kleine kernen in Vlaanderen is dus groot. Die kleine dorpen staan voor een aantal nieuwe ruimtelijke uitdagingen. En toch resulteren vele courante ontwerpopdrachten nog steeds in het nonchalant verder breien aan het dorp. Drie cases van Maat-ontwerpers leveren voortschrijdend inzicht over ontwerpen in en bouwen aan het kleine, Vlaamse dorp. Peter Vanden Abeele, Filip Buyse, Frédéric Rasier  Maat-ontwerpers

E

en uitgesproken focus op steden heeft de laatste jaren heel wat kennis, voorbeeldprojecten, methodieken en ontwerpstrategieën opgeleverd om na te denken over en te werken aan de steden van morgen. Maar tegelijkertijd is gebleken dat de projectgedreven stedenbouwkundige aanpak die we intussen in deze steden kennen, niet zomaar toepasbaar is in het Vlaamse ‘buitengebied’. Toch liggen ook daar belangrijke uitdagingen. Een transitie naar een meer duurzame samenleving (die inspeelt op de sociaaleconomische, maatschappelijke en ecologische uitdagingen van de toekomst) doet zich niet alleen voor in de steden. Ook in de talrijke kleine kernen stijgt de vraag naar nieuwe woontypologieën, resulteert de vergrijzing in nieuwe behoeften rond zorg(verblijf ) en wordt het landschap door steeds meer actoren opgeëist voor beleving, recreatie en hobby’s.

Westouter In de Westhoek hanteert de dienst gebiedsgerichte werking van de Provincie West-Vlaanderen al meer dan tien jaar diverse strategieën voor dorpskernvernieuwing. Om de leefbaarheid van kleine dorpen te verzekeren moet de sociale en economische dynamiek worden aangezwengeld. Als ontwerpbureau kregen we in 2009 de opdracht om – voorafgaand aan de opmaak van een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) voor

het hele dorp - ontwikkelingsmogelijkheden voor Westouter (1.400 inwoners) in kaart te brengen. Een aantal ruimtelijke vragen, zoals de inpassing van een rust- en verzorgingstehuis (RVT), bijkomende toeristische verblijfsinfrastructuur en de bouw van dertig nieuwe woningen, diende verzoend te worden met de historische waarden van het wederopbouwdorp. In een dorp van minder dan 2000 inwoners is een investering van die omvang tamelijk uitzonderlijk. Het RVT zou bovendien het eerste nieuwe publieke gebouw worden in Westouter sinds de wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog. Dit soort projecten heeft vaak een belangrijke impact op de dynamiek en de ruimtelijke kwaliteit in een dorp. Het ontwerpend onderzoek vormde daarom een sleutelmoment. Via een grondig onderzoek naar de verschillende erfgoedwaarden legden we de kernfiguur van het dorp bloot in relatie tot het omliggende landschap. Hoewel het ontwerpend onderzoek kon verbeelden hoe ook nieuwe functies en typologieën (zoals het RVT) deze kernfiguur kunnen respecteren en zelfs versterken, bleven de voorgestelde strategieën afhankelijk van deze unieke ‘projectmodus’. Toen bleek dat de private investeerder omwille van schaalvoordelen het RVT in Poperinge wilde bouwen, viel de hefboom voor de kernversterking van Westouter weg. Uitspraken over de toekomst van de generieke delen van de kernfiguur kwamen zo op de voorgrond terecht: duidelijke richtprincipes van hoe er, bij het (ver)bouwen van de individuele woningen in de kern, kan worden omgegaan met de kernfiguur en het omliggende landschap bleken cruciaal. Want precies daar bleek de enige resterende dynamiek van het dorp zich te bevinden.

Zevergem Bij de opmaak van het beeldkwaliteitsplan (2010-2011) voor de dorpskern van Zevergem (2.000 inwoners, deelgemeente van De Pinte, net buiten het stedelijk gebied Gent), zetten we bewust in op de dynamiek van de individuele bouwopgaven. Aanleiding voor het ontwerpend onderzoek (in samenwerking met studiebureau Cluster Landscape) was opnieuw de opmaak van een RUP. De bevolking van Zevergem verzette zich hevig tegen de daarin opgenomen voorschriften en vreesde voor aantasting van de identiteit van het dorp. Vooral de mogelijke woonuitbreiding centraal in het dorp stuitte op veel tegenkanting. Het

53


56

winst VLAAMS BOUWMEESTER

Wonen met

Joachim Declerck, Stefan Devoldere, Michael Ryckewaert

Vijf ontwerpteams hebben de afgelopen maanden potentieel en randvoorwaarden van de Pilootprojecten Wonen van de Vlaams Bouwmeester geformuleerd. Dat ontwerpend onderzoek heeft bewust geen kant-en-klare ontwerpen opgeleverd – waarvoor de werken als het ware morgen kunnen worden opgestart. Wel is een aantal denksporen ontwikkeld: op welk soort plekken in Vlaanderen kunnen we op welke manier en met welke partners innoverende woonprojecten realiseren? Met die denksporen kunnen lokale besturen, privépartners en ambitieuze bouwheren aan de slag. Tot eind juli kunnen ze zich aanmelden om één van de vijf pilootprojecten te realiseren.

T

egen 2030 zullen in Vlaanderen nog eens 330.000 gezinnen gehuisvest moeten worden. Dat is een zware ruimtelijke opgave, maar evengoed een mooie kans voor vernieuwing. Voor het Team Vlaams Bouwmeester was de verwachte bevolkingstoename de aanleiding om een aantal fundamentele vragen te beantwoorden. Hoe kunnen die nieuwe woningen bijdragen aan een beter ruimtelijk beleid? Hoe kunnen we daarvoor op een sociaal geïntegreerde wijze aantrekkelijke en betaalbare woonomgevingen realiseren? Hoe kunnen we al die individuele woonwensen vervullen met minder maatschappelijke lasten en kosten? Die vragen vormen de basis van het traject voor de Pilootprojecten Wonen dat Vlaams minister Freya Van den Bossche en het Team Vlaams Bouwmeester - samen met het Agentschap Wonen Vlaanderen, de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het team Stedenbeleid - zijn gestart. Het is een traject waarbij ontwerpcapaciteit bewust wordt aangewend om het toekomstig beleid mee aan te sturen, mogelijke scenario’s en methodieken voor de woningproductie uit te testen, en de bakens met vijf referentieprojecten te verzetten. In een eerste fase hebben vijf ontwerpteams een kader voor de Pilootprojecten uitgewerkt (zie kaderstuk). De resultaten van dat onderzoek werden op 23 april ll. tijdens een studiedag in het Vlaams Parlement gepresenteerd. Die dag werd ook de oproep aan kandidaat-bouwheren voor de Pilootprojecten Wonen gelanceerd.

Vijf combinaties van opdrachtgevers zullen eind deze zomer worden gekoppeld aan de vijf ontwerpteams en samen een masterplan voor een specifieke site met een specifiek programma opstellen. Die teams zullen in de eerste plaats op zoek gaan naar de winstpunten van het slim combineren van opdrachtgevers, functies en gebruikers. De Pilootprojecten Wonen moeten die collectiviteitswinst mee helpen verbeelden en realiseren opdat die kan uitgroeien tot een standaard voor de toekomst. Daarbij kan de huidige nadruk op de woonbonus verschuiven naar de collectiviteitsbonus van morgen. Die collectiviteitswinst kan op alle maatschappelijke niveaus worden geboekt. Hier volgt een poging tot categorisering, gebaseerd op het verrichte ontwerpend onderzoek en vertrekkend van vijf invalshoeken.

Collectieve opdrachtgevers Coöperatieve woningbouw, CLT (‘Community Land Trust’) en bouwgroepen zijn voorbeelden van gezamenlijk opdrachtgeverschap, die in het buitenland hun merites hebben bewezen. Volgens het team van Speculations Reflexions (team 4) zijn deze formules niet zonder meer in Vlaanderen toepasbaar. Een doorbraak kan worden gemaakt door een externe actor te betrekken bij de ontwikkeling van het woonpro-


VLAAMS BOUWMEESTER

Pilootprojecten Wonen Nieuwe vormen van collectiviteit

gramma: een landbouwer die gronden huurt van de trust (CLT) en zo extra inkomen genereert, of een zorginstelling die als professionele partij initiatiefnemer kan zijn voor een bouwgroep die de bouw van woningen en zorgwoningen met de aanleg van voorzieningen combineert. Dierendonckblancke, L.U.S.T. en Haerynck Vanmeirhaeghe architecten (team 1) stellen voor private actoren aan de slag te laten gaan met het publieke patrimonium in sociale woningbouwwijken. Het is een aanpak die innovatieve samenwerkingsvormen tussen sociale huisvestingsmaatschappijen en private ontwikkelaars impliceert. Cruciaal is dat de publieke partner die zijn patrimonium inbrengt, ook mee over de kwaliteit kan waken. Eigendomsformules - zoals erfpacht of opstalrecht - en duidelijke afspraken en helder geformuleerde ambities kunnen in een masterplan worden vastgelegd. Projecten die deze ambitie koesteren, zijn eigenlijk niet veel meer dan een grootschaliger toepassing van bestaande formules van publiek-private samenwerking (PPS) zoals de private inbreng bij de realisatie van sociale woningen (constructieve benadering overheidsopdrachten, ‘Design & Build’ , de realisatie van de sociale lasten in het kader van het grond- en pandenbeleid). Door het schaalvoordeel wordt de sociale last echter een sociale bonus.

Slim en betaalbaar ontwikkelen Betaalbaar wonen is weliswaar een basisvoorwaarde, maar in de realiteit meer uitzondering dan regel. Het ontwerpend onderzoek levert verschillende denksporen op voor het realiseren van betaalbare woningen. Dure bouwgronden zijn een belangrijke component van de woningprijzen. Wellicht het meest radicale, maar tegelijk ook meest realistische antwoord hierop wordt door team 1 gegeven. Dat team schakelt de factor grondverwerving uit door het toepassen van verdichting en herbouw binnen bestaand patrimonium. Uiteraard dienen de sloopkosten mee in rekening te worden gebracht. Maar daartegenover staan wel hogere dichtheden, besparing op dure renovatiekosten (vanwege hoge energieprestatie-eisen) en een (veel) betere energieprestatie. Een andere strategie om hoge bouwgrondprijzen te counteren is

het minimaliseren van het particuliere grondaandeel in de woningkosten. In zijn schema’s geeft het team van Bovenbouw architectuur met Labo S en Labo A van de Universiteit Gent (team 3) aan hoe een kleine private tuin gecombineerd met een gezamenlijk door de bewoners beheerde speelweide (waarvan de grondprijs veel lager is) wonen betaalbaar kan houden. Een derde strategie reduceert de kosten van infrastructuur, nutsvoorzieningen en onderhoud door efficiënter gebruik. Bij het onderzoek van OFFICE KGDVS, Bureau Bas Smets, Bas Princen, Milica Topalovic, Bart Verschaffel, 3E en Project2 (team 5) wordt de verdichting van een overmaats bouwblok afgestemd op een gedeeld warmtenet. Die strategie stelt ook een alternatief voor waarbij verspreide bebouwing en linten – die gebruik maken van dure want onderbenutte infrastructuur – op termijn door één compacter landelijk woonpatroon kunnen worden vervangen, op maat van het landschap. Waterbeheer- en zuivering kunnen dan lokaal worden geregeld. In de projecten voor de naoorlogse woonwijken van team 1 of de verdichte hoogbouw van team 2 wordt onderbenut, overmaats en onbestemd publiek domein geprivatiseerd en bestemd als gedeelde, door de bewoners toegeëigende, beheerde en onderhouden buitenruimte. Tenslotte biedt schaalvergroting mogelijkheden voor efficiënter en goedkoper bouwen. Team 5 stelt een landschappelijke woonvorm voor die gegroepeerd kan worden gerealiseerd – al dan niet in gestandaardiseerde vorm. De projecten van team 1 gaan eveneens uit van grootschalige operaties waardoor voldoende kritische massa wordt bereikt. Ze reiken een model aan om op een substantiële manier een gemengd woonaanbod met zowel particuliere als sociale woningen te realiseren en zo het ‘sociaal objectief’ sneller te verwezenlijken.

Gegarandeerd en genereus verblijf Gedeelde ruimtes vormen onderdelen van het woonprogramma en worden niet meer voor elk huishouden en op elk afzonderlijk perceel maar voor hele bewonersgroepen gepland. In de meest eenvoudige

57


62

INSTRUMENTEN

Stimuleer ruimtelijk

zelfbe


INSTRUMENTEN

heer

Vlaanderen vergrijst, vergroent, verkleurt, verarmt, verrijkt. Dat vraagt om nieuwe vormen van solidariteit - tussen jong en oud, tussen rijk en arm, tussen nieuwkomers en oudgedienden, tussen zorgvragers en actievelingen. Het dorp kan daarbij een belangrijke rol spelen. Op zoek naar instrumenten voor ruimtelijke capaciteitsopbouw.

Oswald Devisch en Sarah Martens  Provinciale Hogeschool Limburg

S

olidariteit kan op drie manieren ontstaan: via het delen van gemeenschappelijke normen en waarden; via ontmoeting of via sociale strijd1. Maar telkens vormt de fysieke ruimte een cruciale randvoorwaarde: als het territorium waarbinnen de normen en waarden gelden, als een podium voor ontmoeting of als een wapen in de strijd. Deze ruimte blijkt voor velen onder ons nu te krimpen2. Waar burgers zich vroeger in de eerste plaats identificeerden met de natiestaat, doen ze dat vandaag vooral met de stad waar ze wonen. Voor sommigen gaat het zelfs nog verder en vormt de eigen straat het eerste oriëntatiepunt3. Onze samenleving blijkt vandaag zo divers geworden dat het voor veel mensen niet langer De dorpsbewoner zou, naast het vanzelfsprekend is dezelfde normen beheer van het eigen perceel, ook een rol moeten krijgen in het beheer van en waarden te delen op het niveau het semipublieke en publieke domein. van een natiestaat of zelfs van een [   F OTO : R E P O R T E R S | P P E   ] stad. De straat vormt voor hen een natuurlijker biotoop om te leren samenleven en -werken. Buren worden immers fysiek geconfronteerd met dezelfde uitdagingen, spreken elkaar hier misschien over aan, ondernemen samen actie of kiezen voor de confrontatie. Solidariteit is maar mogelijk als bewoners een sterke binding heb1 2 3

Zie o.a. Oosterlynck, S., 2012. ‘Sociale transitie, Naar een sensitieve stad.’ In: De Bruyn, J. & Vermeulen, S., ‘Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving.’ Verslagboek ViA-Rondetafel Stedenbeleid, p.63-78. Zie o.a. Storme, A., 2012. ‘Over zin en onzin van sociale mix en actief burgerschap voor sociale cohesie in de buurt. Ruimte & Maatschappij’, 4(2), p.46-74. Storme vat dit samen als een evolutie van staatsburgerschap,  via stadsburgerschap naar straatburgerschap.

63


66

RUIMTE VLAANDEREN

Hoe gaan kleine dorpen om met hun landelijkheid? Wat is de visie van de gemeenten op hun landschap, welke potenties zien ze in de open ruimte, wat willen ze doen met hun dorpskern, wat willen ze behouden en hoe pakken ze dat aan? Aan de hand van de praktijk in vijf gemeenten, verspreid over heel Vlaanderen, zetten we het ruimtelijk ordeningsbeleid en de initiatieven van goed bestuurde landelijke gemeenten in de kijker.


dorp En het

RUIMTE VLAANDEREN

67

zal duren

Sylvianne Van Butsele, Francis Beosiere, Mieke Paelinck, Julie Dalle, Dirk Van Wassenhove, Danielle Bakovens, Luk De Jonghe, Karin Gijsen 1  

Met een gemeentelijke geïntegreerde stedenbouwkundige vergunning tracht Sint-Truiden de kleinschaligheid en eigenheid van de dorpen te bewaren door appartementsbouw aan banden te leggen.

Sint-Truiden

Sint-Truiden, bekend voor zijn historische binnenstad en zijn kerkdorpen die in het prachtige Haspengouwse landschap verspreid liggen, voert een openruimtebeleid [   F OTO : R E P O R T E R S   ] op basis van drie kernbeslissingen uit het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan. De stad wil de plateaus in het zuidelijk deel van Sint-Truiden (Droog Haspengouw) open houden, de beeldbepalende hoogstamboomgaarden beschermen en verder ontwikkelen, en de verbindingen tussen de grotere brokken natuur herstellen. Met het gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringplan (RUP) ‘Groene Waarden’ toonde de stad Sint-Truiden zich ambitieus: 70 ha hoogstamboomgaarden worden beschermd, grote stukken natuur met elkaar verbonden en via open corridors in de woonzones wilde de stad uitzichten op het landschap behouden (jammer genoeg sneuvelde de voorgestelde oplossing bij de goedkeuring van het plan omdat ze te weinig rechtszekerheid bood). Tegelijk met het RUP heeft Sint-Truiden een regeling uitgewerkt om de eigenaars van de beschermde boomgaarden aan te moedigen mee te werken aan het behoud ervan. Ofwel verkoopt de eigenaar zijn boomgaard aan de stad, ofwel sluit hij een beheersovereenkomst met de stad - waarbij de stad zorg draagt voor het onderhoud van de boomgaard - ofwel zorgt hij zelf voor het onderhoud. In het laatste geval kan de eigenaar aanspraak maken op subsidies. De eigenaars van 1

Met dank aan: Gino Debroux, burgemeester Landen; Johan Cans, schepen Ruimtelijke Ordening Landen; Indra Bilsen, stedenbouwkundig ambtenaar Landen; Johan Vangeffelen, stedenbouwkundig ambtenaar Sint-Truiden; Bart Schops, stedenbouwkundig ambtenaar Sint-Truiden; Maarten Horemans, stedenbouwkundig ambtenaar en diensthoofd Nijlen; Carlos Vermeiren, stedenbouwkundig ambtenaar De Pinte; Trudo Dejonghe, schepen van Ruimtelijke Ordening De Pinte; Josiane Lowie voormalig burgemeester Staden; Mario Snaet, voormalig schepen van Ruimtelijke Ordening Staden; Geert Moerkerke, schepen van Openbare Werken en Groen Staden; Wouter Tyberghien stedenbouwkundig ambtenaar Staden; Nikolaas Bourgeois, schepen van Milieu, Landbouw en Platteland, en Mobiliteit Staden.

boomgaarden kunnen de stad ook vragen hen in contact te brengen met landbouwers om hun boomgaarden door vee te laten begrazen. Zowat de helft van de eigenaars stapte al mee in het project. Het stadsbestuur is tevreden en probeert de nog niet aangesloten eigenaars of pachters alsnog te overtuigen om mee te werken. Toch is er een probleem, zegt stedenbouwkundig ambtenaar Johan Vangeffelen van Sint-Truiden: ‘Bij deze beschermingsactie kunnen de zuidelijk gelegen boomgaarden niet in het RUP worden opgenomen omdat zij deel uitmaken van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN). Daardoor bestaat het gevaar dat juist deze zeer waardevolle boomgaarden vergeten worden.’

Voorjaarsbloesems Om de zuidelijke plateaus bouwvrij te houden, heeft de stad een ander ‘ver-rijkend’ plan: het gebiedsdekkend ruimtelijk uitvoeringsplan voor het dorpengeheel Groot-Gelmen – Gelinden - Engelmanshoven. In dit plan worden bouwvrije agrarische zones (BAG) aangewezen, een woonuitbreidingsgebied wordt omgezet in agrarisch gebied en een recreatiegebied in erfgoedlandschap. En tegelijk heeft de stad ook oog voor het realiseren van een fijnmazig netwerk van trage wegen. Het stadsbestuur probeert hierbij zoveel mogelijk ‘sentiers’ en kerkpaden open te maken en ontbrekende stukken te verwerven om het netwerk te sluiten. Om het geheel achteraf ook daadwerkelijk open te houden worden deze verbindingen opgenomen in een lokaal wandelnetwerk, dat op termijn misschien kan uitgroeien tot het eerste Limburgse knooppuntennetwerk voor wandelwegen. Het stadsbestuur ziet niet alleen veel kansen, maar helaas ook een aantal bedreigingen voor de open ruimte en de groene waarden van het Haspengouwse landschap. Het landschap met de typische hoogstamboomgaarden is het product van de landbouw. Maar die kiest nu resoluut voor laagstammen, die veel rendabeler zijn dan hoogstambomen. Sint-Truiden


68

RUIMTE VLAANDEREN

Het bestuur van Sint-Truiden probeert zoveel mogelijk ‘sentiers’ en kerkpaden open te maken en ontbrekende stukken te verwerven om het netwerk te sluiten.

Sint-Truiden moet er voor waken dat de toeristische druk niet te groot wordt. Het stadsbestuur wil daarvoor een oplossing zoeken in het kader van een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP).

[   F OTO : R E P O R T E R S   ]

[   F OTO : R E P O R T E R S   ]

moet er ook voor waken dat de toeristische druk niet te groot wordt: de bloesems in het voorjaar trekken massaal veel toeristen, met pieken van soms wel tweehonderd mobilhomes per dag. Die moeten allemaal een (legale) standplaats kunnen vinden. Het stadsbestuur wil voor deze problemen een oplossing zoeken in het kader van het RUP Veemarkt-Speelhof-Begijnhof. Dit plan handelt over een gebied dat ingebed wordt in de recreatieve as ten noorden van de stad. Een andere bedreiging voor het open landschap vormen de windturbines die groene stroom opwekken. Er moet worden nagegaan waar die wel en waar die niet toegelaten kunnen worden. De stad heeft daarom een RUP opgestart, waarin zones voor windmolens worden afgebakend. Voor de rest van het grondgebied zal dan een verbod op de bouw van grootschalige windturbines gelden. Bij de afbakening van het stedelijk gebied heeft het provinciebestuur van Limburg volgens stedenbouwkundig ambtenaar Bart Schops een kans laten liggen om de kwaliteiten van de open ruimte te versterken. Volgens het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Limburg zou er ter hoogte van de Molenbeek nabij de Tiensesteenweg een natte openruimteverbinding komen. Deze openruimteverbinding van provinciaal niveau werd echter niet opgenomen in het Provinciaal RUP ‘Kleinstedelijk Gebied Sint-Truiden’. VERORDENING

Sint-Truiden hanteert verscheidene instrumenten om het openruimtebeleid op zijn grondgebied vorm te geven. Behalve het RUP ‘Groene Waarden’ en het RUP ‘Dorpengeheel Groot-Gelmen – Gelinden – Engelmanshoven’ draagt ook de gemeentelijke geïntegreerde stedenbouwkundige verordening bij aan een goede ruimtelijke ordening. Krachtens die verordening komen tussen de open ruimte en nieuw

ontworpen verkavelingen landschappelijke overgangen. Met de verordening tracht de stad tevens de kleinschaligheid en eigenheid van de dorpen te bewaren door appartementsbouw aan banden te leggen. In principe mogen in de kleine dorpen enkel grondgebonden woningen worden gebouwd. Alleen als onomstotelijk wordt aangetoond dat het ontwerp de dorpsstructuur niet ontwricht maar een kwalitatief hoogstaande bijdrage levert aan de omgeving, kunnen na een positieve beoordeling door de bouwcommissie (die het schepencollege onafhankelijk advies geeft) meergezinswoningen worden toegestaan.

Beeldkwaliteitsplan Landen Landen is een uitgestrekte Vlaams-Brabantse gemeente met een stadskern en dertien landelijke dorpen, met elk hun eigen karakter. Zowel de burgemeester als de schepen van Ruimtelijke Ordening betogen dat het in de dorpen goed leven is. De compactheid van de dorpen in de open ruimte en het gebouwenpatrimonium met de karakteristieke vierkanthoeves noemen ze zeer waardevol. De laatste jaren herleven de dorpen en nieuwe inwoners raken er snel ingeburgerd. Er heerst nog een echt samenhorigheidsgevoel. De dorpsbewoners vragen om de publieke ruimte functioneel in te vullen, met bijvoorbeeld een petanquebaan, een speeltuintje, een pleintje of zitbanken. Een probleem is dat veel basisvoorzieningen uit de dorpen verdwijnen. Omdat niet elk dorp nog een bakker, slager of buurtwinkel heeft, hecht de gemeente veel belang aan de trage verbindingen tussen de dorpen, die de inwoners in staat moeten stellen ook met de fiets inkopen te doen in een nabijgelegen dorp. Op ruimtelijk vlak wordt de gemeente geconfronteerd met een


RUIMTE VLAANDEREN

In Nijlen kwamen er specifieke voorschriften om ‘vertuining van het landschap’ tegen te gaan en er wordt een groot park voorzien om de dorpskern te ondersteunen.

‘De open ruimte wordt van alle kanten belaagd’

aantal bedreigingen. Zo is er de toenemende lintbebouwing langs de toegangswegen. Sommige vastgoedkantoren willen leegstaande vierkanthoeves slopen om er een klassieke verkaveling met open bebouwing te realiseren. Ten gevolge van nieuwe bebouwing verdwijnen interessante zichtrelaties vanuit het dorp naar het achterliggende landschap. Om deze bedreigingen te counteren en het karakter van het dorp te bewaren moet aan andere bouwvormen worden gedacht. Waarom zou je twee woningen niet achter in plaats van naast elkaar bouwen als je zo meer openheid kunt behouden? Om de vierkanthoeves op te waarderen moeten nieuwe bestemmingen worden gezocht. Dat kan bijvoorbeeld door er meerdere gezinnen in te laten wonen. Het beeldkwaliteitsplan probeert hiervoor een oplossing te bieden. Een extra bedreiging voor het landelijk karakter van de dorpen vormen de mobiliteit en de verkeersonveiligheid. Vroeger had een gezin één auto, nu zijn het er vaak twee of meer per gezin. Ook het sluip- en vrachtverkeer dat door de dorpen rijdt, moet worden aangepakt. Het gemotoriseerd verkeer werd in het mobiliteitsplan van de gemeente alvast in kaart gebracht. DRAAGVLAK

De gemeente is in 2010 gestart met de opmaak van een beeldkwaliteitsplan voor de dertien dorpen van Landen. De dorpsbewoners worden daar nauw bij betrokken. Tijdens een eerste bijeenkomst wordt gepeild naar wat ze belangrijk vinden. Op basis van deze ideeën ontwikkelt het studiebureau een eerste visie, die tijdens een tweede bijeenkomst verder wordt toegelicht. Na de zomer wil de gemeente het plan afronden en laten goedkeuren door de gemeenteraad om het

draagvlak af te toetsen. Ook de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening (GECORO) wordt op verschillende momenten bij het plan betrokken en ervaart dat, op een paar details na, als positief. In het beeldkwaliteitsplan zijn er per dorp actiepunten opgenomen, sommige voor de korte, andere voor de lange termijn. Omdat het plan nog niet af is, bevindt een en ander zich nog in de beginfase, maar als er nu een weg wordt aangelegd, houdt de gemeente wel al rekening met de profilering die voorgesteld is in het beeldkwaliteitsplan. Hetzelfde geldt voor het vergunningenbeleid van de gemeente. Recent weigerde het college van burgemeester en schepenen nog een vergunning voor een verkavelingsproject omdat het beeldkwaliteitsplan erdoor geschaad zou worden. De gemeente overweegt voor bepaalde dorpen op termijn een ruimtelijk uitvoeringsplan op te stellen, zodat de visie van het beeldkwaliteitsplan ook juridisch wordt vastgelegd.

De identiteit van Nijlen Nijlen, een gemeente met 22 000 inwoners in de Kempen, is door de talloze infrastructuurwerken en bouwprojecten van de laatste jaren snel en radicaal aan het veranderen. Het gemeentebestuur juicht deze ontwikkelingen toe. ‘Ze bieden ons dorp de kans om tot een nieuwe vormgeving te komen, steunend op vernieuwde ideeën en concepten en vooral op een moderne eigentijdse aanpak’ zegt stedenbouwkundig ambtenaar Maarten Horemans. Een structuurplan, waarin voor het eerst werd stilgestaan bij de ruimtelijke kwaliteiten en kansen van het grondgebied, vormde de

69


Meer bouwen

76

Bij het opstellen van het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wordt er voor gepleit Vlaanderen ‘ruimteneutraal’ te ontwikkelen. Bundeling van wonen en voorzieningen is de enige mogelijkheid om zowel de open ruimte te bewaren (ruimteneutraal ontwikkelen) als de mobiliteit onder controle te houden.

OPINIE

Peter Vermeulen  voorzitter VRP

De bebouwingsdichtheid is in Vlaanderen erg laag. Dat is historisch gegroeid. Een dichtheid van 25 woningen per hectare in verstedelijkt gebied en 15 woningen per hectare in het buitengebied werd de norm in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV, 1997). Voor veel (gemeente)besturen leek verdichting echter een moeilijke opdracht, ook al waren er genoeg voorbeelden en studies die aantoonden dat dichtheden tot 30 of 40 woningen per ha ook nog kwaliteit kunnen opleveren zonder dat daar hoogbouw aan te pas moet komen. Vandaar de vaak weerkerende vraag: waar is verdichting nog mogelijk of aangewezen? Bij het opstellen van het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wordt er nu voor gepleit Vlaanderen ‘ruimteneutraal’ te ontwikkelen, en dus niet langer elke dag weer zes hectare extra ruimte in beslag te nemen voor allerhande activiteiten, zoals vandaag het geval is. Het begrip ‘ruimteneutraliteit’ zelf roept alvast heel wat vragen op. Is het een wervend concept, is het wetenschappelijk onderbouwd, hoe is het exact te interpreteren? Over één ding is vrijwel iedereen het eens: de nog bestaande open ruimte in Vlaanderen kan het best zoveel mogelijk open worden gehouden. Dat hoeft nieuwe dynamiek of extra ontwikkeling niet in de weg te staan. Maar hoe realistisch is ruimteneutraliteit in de wetenschap dat Vlaanderen er de komende twintig tot dertig jaar meer dan één miljoen inwoners zal bijkrijgen? En

staat het concept niet op gespannen voet met de in het RSV opgenomen ruimteboekhouding? Volgens die boekhouding mag er niet worden geraakt aan alle voor wonen bestemde gronden, moet er meer ruimte voor bedrijven worden vrijgemaakt en moeten tegelijk garanties voor landbouw en natuur worden gegeven. VILLA TE KOOP

Een bejaard echtpaar (75-80) investeerde twintig jaar geleden in een appartement in het centrum van Antwerpen, maar bleef al die tijd in ‘s Gravenwezel wonen, een dorp in het bebouwde perifere landschap ten noor-

daag gewoon niet zoveel grote gezinnen meer. En als er al grote gezinnen zijn, dan wonen die vaak in de negentiende-eeuwse gordel van Antwerpen. Maar dat publiek is vooralsnog niet geïnteresseerd in een villa in ‘s Gravenwezel, zelfs niet als de prijs spectaculair zou dalen. Intussen blijft het bejaarde stel dus noodgedwongen aan de rand van de stad wonen. Maar wat gebeurt er als op een gegeven moment opname in een rust- en verzorgingstehuis onvermijdelijk wordt? Dan zitten de kinderen van het echtpaar doorgaans met een probleem. Als die kinderen zelf niet geneigd zijn in de ouderlijke woning in te trekken - omdat die nu eenmaal veel te groot is - kan tijdelijk verhuring een mogelijkheid zijn. Maar ook dat is niet vanzelfsprekend. Het is dus wachten op de eerste onverkoopbare villa in Vlaanderen die opnieuw door de natuur wordt overgenomen.

‘Er is veel te veel ruimte die juridisch in aanmerking komt voor wonen, en dus voor verdichting’ den van de stad. Nu de tijd om de overstap te maken echt wel is aangebroken, staat hun woning te koop maar verhuizen willen ze pas als het huis verkocht is. Een huis dat leegstaat, verkoopt immers minder vlot. Zes maanden later wachten ze nog altijd op de eerste kandidaat-koper. Zo vreemd is dat niet, want verderop in de wijk staan er nog minstens drie villa’s te koop - ook daar is blijkbaar weinig belangstelling voor. De verklaring is simpel. De inwijking vanuit Nederland is al enkele jaren stilgevallen en daarmee stagneert ook de hele markt. De vraagprijs is nog wel afgestemd op die gouden periode, maar er zijn van-

AFWEGEN EN DOSEREN

Er zijn natuurlijk de klassieke voorstellen. Kan de woning in twee woongelegenheden worden opgesplitst? Of moet ze worden gesloopt om plaats te maken voor compacte, aan de huidige isolatienormen aangepaste nieuwbouw? Is het mogelijk op zo’n relatief groot perceel zes villa-appartementen onder één dak te bouwen, met naast de benedenverdieping en twee bouwlagen nog extra grote dakkapellen voor een bijkomende woonlaag onder het dak? Het is wachten op de eerste onverkoopbare villa in Misschien is het

Vlaanderen die opnieuw door de natuur wordt overgenomen. [   F OTO : R E P O R T E R S : D A N N Y G Y S   ]


op minder ruimte 

Er moet een soort eerlijke herverdeling komen via nieuw te bedenken systemen van ruil van bouwrechten, stedelijke ruilverkaveling en dergelijke. 

Meer en meer gemeenten proberen de zogeheten ‘appartementisering’ aan banden te leggen door ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP) op te stellen waarin perimeters aangeven waar verdichting wel of niet kan. [   F OTO ’ S : R E P O R T E R S : D A N N Y G Y S   ]

77


80

U N I V E R S I T E I T

Luuk Boelens: ‘Praat me niet over objectieve wetenschap. En al zeker niet als het over ruimtelijke planning gaat.’ [  F OTO : R E P O R T E R S | M I C H E L G O U V E R N E U R  ]


‘Dit land is van de mensen’

UNIVERSITEIT

Koen Raeymaekers en Peter Renard

Op 18 april ll. werd Luuk Boelens voltijds hoogleraar aan de faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur, vakgroep Civiele Techniek/AMRP aan de Universiteit Gent. Een Nederlander die al dertien jaar in Antwerpen woont en nu zijn leerstoel in Utrecht inruilt voor een in Gent. Grenzen, welke grenzen? Deze onderzoeker is een levende illustratie van zijn eigen onderzoeksbevindingen. Een verhaal over netwerken, stromen, co-evolutie, kleiduiven en deltagebieden…

D

e inaugurale rede die Luuk Boelens uitsprak toen hij in 2005 buitengewoon hoogleraar werd op de VROM-leerstoel Wetenschappelijke Toepassingen in de Planologie aan de Universiteit van Utrecht, was al baanbrekend. Boelens stelde immers onomwonden de status en functie van planologen ter discussie. De ambtenaar die in opdracht van een regelgevende overheid trachtte een vooropgesteld programma te implementeren, had in zijn ogen definitief afgedaan. De wereld was te ingrijpend en op te veel niveaus veranderd om er vanuit een louter hiërarchisch, plannend denken nog greep op te kunnen krijgen. Hij suggereerde dan ook de term planologie - de kunde van het ‘vlak’ - te vervangen door ‘fluviologie’ - de studie en kennis van de grenzenloze stromen die onze wereld van mondiale en lokale netwerken, van muterende tijd-en-ruimteconcepten en ICT-revoluties een heel nieuw aanzicht geven. De wereld waarin de ruimtelijk planner zich beweegt, is er niet langer een van fysieke plekken maar wel van complexe sociaalruimtelijke systemen. Een wereld van clusters en relaties die nooit ‘af ’ is, maar zichzelf volgens een niet-lineaire logica en op basis van een gekmakend aantal factoren continu vernieuwt. Acht jaar, drie boeken, vijf PhD-studies en tientallen publicaties later staat Boelens in Vlaanderen voor een nieuwe uitdaging. Welke kant moet het hier op met stedenbouw en mobiliteit? Eén ding staat voor hem vast: Vlaanderen wordt nu ook zijn werkomgeving, maar het heeft anno 2013 geen zin meer om over de planning van deze regio te praten alsof het om een ruimtelijke entiteit op zich zou gaan. Daarvoor zijn we veel te klein en te zeer verweven met allerlei mondiale netwerksystemen. Boelens ziet Vlaanderen dan ook consequent

als een onderdeel van het ruimere Deltalandschap van Rijn, Maas en Schelde - een van de metropolitane deltagebieden die wereldwijd de ruimtelijke brandpunten van deze eeuw worden. Volgende vaststelling: wanneer het op ruimtelijke planning aankomt zit Vlaanderen - en bij uitbreiding België - onterecht met een minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van zijn noorderburen opgezadeld. Een magere troost overigens, want beide landen bungelen qua duurzaamheid en ecologische voetafdruk onderaan op het Europese ranglijstje. Maar toch. De situatie is in Nederland heus niet beter dan bij ons – integendeel, vindt Boelens. Het model van een door een regulerende overheid vormgegeven ruimtelijke ordening, heeft in zijn ogen gefaald. Dat begint die overheid nu ook zélf te beseffen. Terwijl België - met zijn vermeende ‘laissez-aller’ cultuur en nonchalante aanpak - in de toekomst nog altijd over sterke troeven zal beschikken, troeven die in Nederland niet langer voorhanden zijn. In zijn inaugurale rede in Gent (‘De ontspannen versus de jachtige metropool’) hield Luuk Boelens een ‘pleidooi voor horizontale ruimtelijke planning’. Als tegenhanger van de alom nagestreefde ‘mondiaal jachtige, compacte metropool’ poneert Boelens de idee van een ontspannen metropool die in allerlei opzichten meer horizontaal dan verticaal gericht is. Hij heeft het dan niet alleen over de herwaardering van het verguisde Vlaams verstedelijkt landschap, maar ook over organisatie, sturing en ruimtelijk bestuur: waar die in de jachtige metropool vooral verticaal georiënteerd zijn (zij het bottom-up of top-down), zijn die in de ontspannen metropool vooral horizontaal of lateraal gericht. De focus ligt hier dus op samenwerken met, in plaats van aansturen van of door verschillende partners.

81


partners

86

Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op secretariaat@vrp.be.

AG Stadsontwikkelingsbedrijf Gent Sint-Jacobsnieuwstraat 17 9000 GENT T 09 269 69 00 | F 09 269 69 99 info@sob.gent.be www.agsob.be

AG Stadsplanning Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stadsplanning.antwerpen.be www.agstadsplanning.be

AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be Buur De Hoorn Sluisstraat 79 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be

Antea Group Posthofbrug 10 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be

Stad Turnhout Campus Blairon 200 | 2300 Turnhout T 014 44 33 11 stad@turnhout.be | www.turnhout.be

Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be

Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com

Groep Van Roey Sint Lenaartsesteenweg 7 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 Vanroey@groepvanroey.be www.groepvanroey.be

Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be

Gemeentelijk autonoom parkeerbedrijf Antwerpen Jordaenskaai 25, 2de verdieping 2000 Antwerpen T 03/727 16 60 | F 03/727 16 70 info@gapa.antwerpen.be www.parkereninantwerpen.be

stad Leuven Professor Van Overstraetenplein 1 3000 Leuven T 013/27 20 00 | F016/27 29 55 secretariaat@leuven.be www.leuven.be

Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be

Riemsterweg 117 3742 Bilzen T. +3289515343 F. +3289515344

Antwerp Management School Het Brantijser Sint-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen 03 265 49 89 info@antwerpmanagementschool.be www.antwerpmanagementschool.be

Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be

Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be Planners Kroonstraat 170 / 0302 2140 Borgerhout – Antwerpen T 03-475 28 24 | F 03-475 28 25 info@planners.be | www.planners.be

Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be

Stad Kortrijk Grote Markt 54 | 8500 Kortrijk T 1777 | F 056 27 70 09 info@kortrijk.be | www.kortrijk.be

BRUT Kiekenmarkt 33 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be

De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11

GEOSTED stedenbouw

Geosted Riemsterweg 117 | 3742 Bilzen T 089/51 53 43 | 089/51 53 44 info@geosted.be

Infrax Koningsstraat 55 bus 15, 1000 Brussel T 078 35 30 20 – www.infrax.be

Werk en economie Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03 338 65 86 | F 03 338 20 30 www.antwerpen.be

MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be

stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be

Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu

d+a consult Meiboom 26 | 1500 Halle T 02 363 89 10 | F 02 363 89 11 info@daconsult.be | www.daconsult.be


sponsors

87

De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:

Vlaams Gewest

volgend nummer [   F OT O : R E P O R T E R S , E R I C H E R C H A F T   ]

Driemaandelijks: maart - april - mei 2013

ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G

[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]

in de prijzen

19 verschijnt in september 2013

R U I M T E > jaargang 4 | nummer 18 | juni - juli - augustus 2013 | verschijnt vier keer per jaar  n V R P - B E S T U U R > Véronique Claessens | Tom Coppens | Carl Dejonghe | Oswald Devisch | Steven Ducatteeuw | Philip Moyersoen | Erik Paquay | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Wolfgang Vandevyvere | Elke Vanempten | Hendrik Van Geel | Peter Vermeulen | Joris Voets | Elisabeth Wouters  n H O O F D R E DAC T E U R R U I MT E > Peter Renard  n E I N D R E DAC T I E > Piet Piryns | Peter Renard  n R E DAC T I E R A A D > Luuk Boelens | Linda Boudry | Tom Coppens | Christine Daniëls| Bernard Hubeau | Sylvie Van Damme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters  n V E R A N T WO O R D E L I J K E U I TG E V E R > Peter Vermeulen | Damplein 27 | 2060 Antwerpen  n R E DAC T I E A D R E S > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | secretariaat@vrp.be  n V O R M G E V I N G > www.lucifer.be  n D R U K > drukkerij Bulckens  n A B O N N E M E N T > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 25 | meer info op www.vrp.be R U I M T E W O R D T G E D RU K T O P 1 0 0 % G E R E C YC L E E R D PA P I E R


‘De overheid moet ook goed kijken naar de verschillen tussen dorpen. In sommige dorpen kan de overheid maar beter niks doen en de handen op de rug houden. Daar kunnen de bewoners het prima zelf beredderen, zelfs beter dan de overheid. Maar er zijn ook dorpen waarvoor de overheid juist iets moet doen, in de voorwaarden scheppende sfeer en misschien ook wel met voorzieningen zoals een dorpshuis. Maar ga vooraf toch maar dicht bij de bewoners zitten, want alleen zo’n dorpshuis neerzetten en dan maar hopen dat het op gang komt, dat is het ook niet. Je zal toch meer aan de mensen moeten sleutelen, maar dat is lastiger en duurt langer. Maar via werken aan de woonkwaliteit kan ervoor worden gezorgd dat mensen voor dat dorp kiezen.’

verso [  S O C I A A L G E O G R A A F F R A N S T H I S S E N I N R U I M T E  ]

ISSN 2032-0809 9 772032 080909


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.