Reis naar een verdwijnend eiland

Page 1

(Uit: De telegraaf, Donderdag 15 augustus 1940) Door Mary Pos

Reis naar een verdwijnend eiland Urks pittoreske isolement nadert zijn einde. Eeuwen een eigen wereldje.

In het droomerige namiddaglicht is het grijze Enkhuizen pittoresker dan ooit. Er heerscht een wondere rust in de smalle straten met de bedaagde huizen, versierd met trapgeveltjes, een verweerd wapen of een half uitgewiste inscriptie. Zoo woelig het verleden van deze stad was en zoo vol gebeurtenissen, omdat ze behoorde tot de centra van het landsgebeuren in den tijd toen haar bloei op z’n hoogst was, zoo weinig bemerkte ze tot dusver van het oorlogsvuur, dat Europa in onze dagen teistert. Maar toch zijn er de getuigen van. Terwijl aan den voet van den Dromedaris de botters zich zeilkaar maken het water op te gaan, precies als altijd opnieuw in de voorbije eeuwen, ligt in haar haven een moderne, aan den grond gezette mijnenveger, de Nederlandsche vlag gescheurd in top en niet ver er vandaan een uitgebrande torpedojager, half rustend op een havenhoofd. Het vredige stadje zelf ademt een groote rust; het is een genot er een uur rond te dwalen, alvorens de “Idonia” met Louw van Dokkum als kapitein, mij meeneemt naar het eiland, dat eigenlijk al geen eiland meer is, door een dijkarm reeds verbonden met lemmer, terwijl een tweede arm, de richting van kampen uit, gestadig vordert. Van Dokkum, met zijn pittige, bruine oogen, heeft natuurlijk de Urkerdracht niet verloochend, maar de ronde hoed is vervangen door de goudgebiesde kapiteinspet. De boot is vol passegeirs en levensmiddelen en ik mag bij hem zitten, terwijl hij de boot stuurt door de groene, schuimende golven en we een prachtig uitzicht over de waterwereld hebben. “Best palingwater nou,” zegt van Dokkum, “als het zoo helder is, vang je niet veel, maar nu ziet de visch de netten niet.” Als een heuvel rijst het steeds naderkomende eiland op: links de grijze kerk, daarnaast helroode daken, groen overhuifd door hooge boomkronen, de witte vuurtoren, rechts de haven met een Bosch van masten en daarnaast de contouren van machtige kranen. Van welke ingrijpende veranderingen vertellen deze laatste nu hier op dit met water omringde plekje, waar eeuwenlang het leven der voorouders geleefd werd, de traditie gehandhaafd, de kleederdracht van het eiland gedragen. Nu is er een werkhaven bijgemaakt, waar schepen liggen, die niets met de visscherij te maken hebben, arken voor ingenieurs en uitvoerders van het machtige werk, dat bekend werd over de geheele wereld. Op de terreinen rondom liggen enorme bergen basaltsteenenen ander materiaal, nieuwe huizen werden er gebouwd en aan den rand van het dorp en de groenen weilanden is de cantine gekomen voor 1


de arbeiders, die hun onderdak hebben in de keten op de dijken en slechts van tijd tot tijd naar hun eigen woningen gaan, ergens op het vasteland.

EEUWENLANG is Urk zichzelf gebleven. Vreemd bloed werd zooveel mogelijk geweerd in de families: tegen een huwelijk met een jongen of meisje buiten Urk had men ernstige bezwaren, Urk wilde Urk blijven. Reeds in den tijd der Noormannen hooren we over Urk. Het is begrijpelijk, dat het leven er niet altijd rustig voortkabbelde, zooals de zee op een vredigen zomerschen dag. Zeerovers spaarden het niet, epidemieën teisterden het en enorme watervloeden scheurden brokken van het eiland af en ontnamen het leven van vele bewoners. Er is een tijd geweest, dat Urk en Schokland één waren. Er moet ook e tijd geweest zijn, dat de geul tusschen beide stukken land nog maar zóó smal was, dat men tijdens de kermis een wedstrijd hield om een stuk koek van Urk naar den overkant te werpen. Doch wind en water waren niet tevreden met de scheiding, die ze teweeg hadden gebracht. Meedogenloos gingen ze voort en men weet welk een watervlakte er nu ligt tusschen beide eilanden. Hoe wonderlijk dat in onzen tijd weer alles in het werk wordt gesteld Urk en Schokland opnieuw één te maken in dien wijden polder, welken men bezig is te scheppen. Dan zal daar, waar eertijds menschen woonden, welvarende dorpen, weilanden en akkers waren, nieuw land te voorschijn komen en opnieuw mensenleven mogelijk zijn. De geschiedenis herhaalt zich. Eens was Urk ook eigendom van de stad Amsterdam. Boven een deur in de oude Ned. Hervormde Kerk, die in den avond markant oprijst, daar, waar Urk het hoogst is, aan den rand van het water, terwijl de zon achter haar in de zee wegzinkt, staat het geschreven onder een kroon, geflankeerd door liggende leeuwen. Zondag is het zoowel hier, als in de beide gereformeerde kerken (de Urkers zijn voor het overgroote deel gereformeerd) een onvergetelijk gezicht voor iemand, die komt van het vasteland, de tot de laatste plaats gevulde ruimte te zien, waar het wit der mutsen, de vroolijke tinten der glanzende zijde van den “kraplap” over borst en rug, het goud der sieraden en de glans der echte kralen, vijf strengen dik, het plechtige zwart der manskleeding afwisselen. Een bewonderenswaardig model van en groot zeilschip hangt in het midden der hervormde Kerk, een ander siert een zijmuur, het is hier alles zo anders dan in een grootestadskerk, een volkomen eigen sfeer, die men zeer moet missen als men zijn eiland verlaat om ergens op het vasteland in betrekking te gaan, zooals zoovele Urker meisjes deden en nog doen. Maar met Pinkster ontbreekt er zelden een inwoner op het eiland. Nog liever geeft men zijn betrekking er aan, dan dié dagen niet naar huis te gaan. De geheele vloot is dan natuurlijk binnen en men viert Pinksterfeest met elkaar, zoo huiselijk als het maar kan, omdat op een eiland als dit, de bevolking zich eigenlijk één groote familie voelt, die niet alleen alles van elkaar afweet, maar ook in tijden van nood en rouw zeer met elkaar meeleeft. Men weet dat met de komst van den afsluitdijk er veel misère voor de visschersbevolking is gekomen en op dit oogenblik maken de omstandigheden het leven nog moeilijker.

Er is een handig gidsje voor Urk uitgegeven. Men hoopt namelijk dat velen, die nog nimmer dit merkwaardige plekje Nederland bezocht hebben, er thans in hun vacantie heen zullen gaan. Er vertrekt ’s morgens en tegen den avond een boot van Enkhuizen naar Urk en ook uit Kampen kan men er met een boot van dezelfde onderneming elken dag komen. Wil men er overnachten, er is voldoende logeergelegenheid in de hotels en ’s morgens al heel vroeg kan men weer heengaan. Het is waar, in werkelijkheid is Urk verbonden door een dijkarm met het vasteland, geen eiland meer, maar aan alle zijden omringd door water, biedt het nog elke bekoorlijkheid van een eiland, doch zoodra de dijk om den N.O.-Polder klaar zal zijn 2


gekomen en men met droogleggen van dit uitgestrekte gebied zal gaan beginnen, is Urk niet meer het Urk van nu. Als een heuvel zal het daar aan de rand van den polder oprijzen en menigeen, die zoo dikwijls zijn vacantie in het buitenland doorbracht, zal het betreuren dit stukje Nederland onbezocht te hebben gelaten, toen het nog een wereldje op zichzelf was. In het genoemde gidsje, voor een dubbeltje verkrijgbaar, kan men heel wat wetenswaardigs over Urk en zijn bevolking lezen. Daarin wordt ook een beschrijving gegeven van de kleeding. Men houdt er van zich warm te kleeden. Voor onderkleeding heeft de visscherman een zwaar rood baaien hemd, waarover een gestreept “baatje” komt, dat gedekt wordt door een zwart overhemd. Drie broeken vond men tot voor kort in kouden dagen niets te veel. Twee paar gebreide wollen kousen acht men in winterdagen noodzakelijk, terwijl door de ouderen zelfs in den zomer aan die twee paar wordt vastgehouden! En wat de vrouwen betreft: voorheen droeg men méér rokken, maar nu ’s zomers twee of drie en ’s winters een of twee méér. En daarover de bovenkleeding, die wij allen kennen en zoo schilderachtig is.

Er is iets op Urk gekomen wat er vroeger niet was: de groene IJselmeermuggen, ik bemerk het bij m’n wandeling over het eiland, nu de avond is gevallen. In dichte wolken dansen ze langs elke heg, die in de buurt van het water is te vinden. De zon is vlammend ondergegaan, de avondhemel bewogen. Markant steekt het mastenbosch der in de haven liggende botters tegen den gloed af. Urk telt vele prachtige zonsondergangen, waaraan de wijdheid van het water medewerkt. De wind wordt sterker en in het naar huis gaan wapperen overal in de donkerte de lijnen met waschgoed dwars over de straten. Urk zelf slaapt nu. Het heeft toch ook zijn goede zijde als de grenzen gesloten zijn! Hoe heeft men nu meer dan ooit oog voor de schoonheid van het eigen land.

3


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.