Recht voor zijn raap

Page 1

p a a r r n e b j i m z epte

r s 2 1 o m / o t i v n u j t 9 1 h u n c t s e n RStip 2010 en ku



Inhoud 06 08 10 18

Over het slijpen van lenzen Kunst en subsidie Lex ter Braak Uit de klei De tentoonstelling beschouwd Koen Kleijn De selectie van De Groene Amsterdammer Atelier NL, Awoiska van der Molen, Gijs Kwast, Iris van Herpen, Jonas Staal, Jeroen van Bergen, Reineke Otten, Wikke van Houwelingen ‘Kunstenaars zijn connected’ Interview met Edwin Jacobs Joost de Vries

Boven: Ton van Zantvoort, still uit A Blooming Business, film 52 min, 2009, rechts: Anna Bas Backer, Buenos Aires, tekening, 2010

Colofon De Groene Amsterdammer www.groene.nl Hoofdredactie Xandra Schutte Ontwerp Christine Rothuizen Fotoredactie Simone Berghuys Eindredactie Rob van Erkelens, Hugo Jetten Medewerkers Lex ter Braak, Bob Bronshoff, Angela van der Elst, Koen Kleijn, Joost de Vries Acquisitie Tiers Bakker Directeur/uitgever Teun Gautier

Recht voor zijn raap

Het Centraal Museum Utrecht presenteert deze zomer de tentoonstelling Recht voor zijn raap. Stip 2010 en kunst nu. Voor deze presentatie heeft het Centraal Museum een selectie gemaakt van de jongste generatie beeldend kunstenaars, vormgevers en architecten die tussen 2006 en 2008 een startstipendium van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst ontvingen. De Groene

Amsterdammer maakt voor deze bijlage uit die selectie opnieuw een keuze. Voor wie graag alles wil zien verwijzen wij naar de tweedelige catalogus Met Stip 2010 (deel 1: werk van iedereen die in 2006-2008 een startstipendium ontving; deel 2: werk van iedereen die geselecteerd werd voor de tentoonstelling Recht voor zijn raap. Stip 2010 en kunst nu, 800 blz., € 20,-, te bestellen via www.fondsbkvb.nl

Fonds BKVB www.fondsbkvb.nl Centraal Museum Utrecht www.centraalmuseum.nl Beeldredactie Marjolein Sponselee, gastcurator Recht voor zijn raap Omslagbeeld Alfons Hooikaas

Deelnemende kunstenaars

Van boven naar beneden: Joep Overtoom, Simulator, 2010, acrylverf, houtskool, fineer en rubber op doek; Roos van Soest, Juggling Around, collier, 2009; Felix Weigand, This Week, krant, 2007

Atelier NL Anna Bas Backer Jeroen van Bergen Miranda Cleary Demakersvan René van Engelenburg Idan Hayosh Iris van Herpen Alfons Hooikaas

Rob Hornstra Wikke van Houwelingen Gijs Kast Monika Kluckova Rogier Klomp Marc Koehler Marijn van Kreij Lola Landscape Architects Katrin Maurer Christien Meindertsma Alberto De Michele

Awoiska van der Molen Joep Overtoom Reineke Otten Jennifer Pettersson Sjocosjon Roos van Soest Jonas Staal Tom Verbruggen Felix Weigand Job Wouters Ton van Zantvoort 30.06.10 De Groene Amsterdammer 3


Links: Sjocosjon, In Godsnaam Gelukkig, muurschildering, 2010

4 De Groene Amsterdammer 30.06.10

Arden de Raaij

In het midden: LOLA Landscape Architects, LOLA’s Never Ending Landscape, 2010, onder van links naar rechts: Alberto De Michele, stills uit I Lupi, hdv video 16 min, 2008-2010; Christien Meindertsma, Vlas Project, lamp met iepen kap, 2009 en Vlas Project, poef, 2009


Boven van links naar rechts: Roos van Soest, Twins, hanger, 2009; Miranda Cleary, The Country Girl, acryl op doek, 2010; Joep Overtoom, Stash, acrylverf, houtskool, hout, touw en plastic bloemen op doek, 2008; Alfons Hooikaas, Bijlmer Nites, affiche (i.s.m. Adriaan Mellegers), 2007

30.06.10 De Groene Amsterdammer 5


Over het slijpen van lenzen Door Lex ter Braak

De tentoonstelling Recht voor zijn raap, georganiseerd door het Centraal Museum Utrecht, is een uitgelezen gelegenheid om het werk van jonge Nederlandse kunstenaars te zien – en ook om het over kunstsubsidies te heb­ ben. Voor deze tentoonstelling selecteerden de curatoren van het museum 31 van de 368 beel­ dend kunstenaars, vormgevers en architecten die de afgelopen drie jaar een startstipendium van het Fonds bkvb hebben gekregen. De taal schiet nu al hopeloos te kort, want krijgen kun je de lange strijd om een subsidie bepaald niet noemen. Het is een strijd die zich onttrekt aan het oog van de buitenwereld en zich voltrekt in de binnenwereld van de kun­ stenaar. Het is de tomeloze drang alles op het spel te zetten om vorm te geven aan ‘het onuit­ sprekelijke van het zijn’, zoals een Duitse kunst­ historicus dat ooit zo mooi noemde. Maar ook is het een taai spiegelgevecht met de buitenwereld die niet op zijn werk zit te wachten. Het is aan de kunstenaar de onverschillige wereld ervan te doordringen dat zij altijd al naar de door hem geslepen lenzen heeft verlangd om zichzelf beter te zien. Een startstipendium is in die strijd een hart onder de riem, een serieus blijk van erkenning. Het stipendium schenkt de beginnende kunste­ naar financiële armslag om zijn werk te maken, zijn lenzen in een tijdrovend proces fijn te slij­ pen. En dat vervolgens aan de wereld te tonen. Voor wie precies wil weten waar het om gaat, eerst nog wat cijfers en feiten. Een startstipen­ dium bedraagt achttienduizend euro en kan tot vier jaar na het verlaten van de academie aan­ gevraagd worden. Jaarlijks kent het Fonds bkvb ongeveer 140 startstipendia toe waarvan 75 aan beeldend kunstenaars, vijftig aan vormgevers en twintig aan architecten, dat is zes procent van de jaarlijkse academieverlaters. Op langere ter­ mijn behoort het merendeel van hen tot dege­ nen die er in de Nederlandse kunsten toe doen. Voorwaar geen aanhoudende subsidieregen die, ook niet in de periode na het startstipen­ dium, tot hoge, laat staan alarmerende water­ standen leidt. De subsidies van het Fonds bkvb zijn sober en werkgericht. Zij dragen bij aan de productiekosten van nieuw werk waar nog andere financiers bij betrokken zijn. Het hard­ nekkige idee dat kunstenaars louter van sub­ sidies bestaan is net zo onjuist als de gedachte dat er aan de andere kant van de wereld men­ sen zonder hoofd leven. Het is een door en door beschimmeld broodje-aapverhaal. Ondanks zulke verhalen, ondanks kriti­ sche geluiden en reformatorische bewegingen 6 De Groene Amsterdammer 30.06.10

spraken subsidies voor kunst en wetenschap tot voor kort voor zich. Zij waren het tastbare bewijs van een cultureel geloof in het klassieke, het oude, het nieuwe; zij getuigden van het besef van de verbinding tussen heden en ver­ leden. Zonder, zo veel was zeker, zou Neder­ land een arm land zijn, een laagvlakte van droge ­cultuurgrond. Zonder financiële ondersteuning van de ­overheid zou ook de motor voor vernieu­ wing en innovatie uitvallen, de internationale aan­trekkingskracht verbleken, het economi­ sche rendement van het cultureel toerisme ver­ dampen. En nu opeens, out of the blue, verheft zich luidkeels het tegengeluid. Op subsidies kan gemakkelijk bezuinigd worden, zij zijn er slechts om de hobby’s van linkse mensen mogelijk te maken. En als het toch allemaal zo belangrijk is, dan moet een markt van sponsoren en mecenas­ sen het maar overnemen. Geschokt vraagt de kunstwereld zich af waar zij in tekortgeschoten is. Over en weer klin­

Is het nu aan de kunst om degenen die nee zeggen tegen de kunst op andere gedachten te brengen? ken beschuldigingen en zelfverwijten: het is de kunst niet gelukt zich te bevrijden uit haar splendid isolation, zij kampt met een imago­ probleem en kan haar eigen noodzakelijkheid niet overtuigend over het voetlicht brengen. Over de isolatie van de kunst is de laatste tijd al veel gezegd en omdat alle drie de genoemde beweringen uiteindelijk samenhangen, wil ik hier kort op het vermeende tekortschieten van de argumenten ingaan. Allereerst is het tot op heden gemoedelijk

samengaan van kunst en overheidsfinanciën uitzonderlijk. Historisch gezien is het ­omgekeerde de regel. Staat en kerk, macht en gezag staan bijna per definitie vijandig tegen­ over de vrijheden van de kunst. Plato, die als filosoof toch aan de goede kant moet staan, denkt daar in zijn dialoog De Staat niet veel anders over. Hij heeft geen moeite met kun­ stenaars, maar wél met hun vrije werk dat een slechte uitwerking op de jeugd heeft. De Staat kan kunstenaars goed gebruiken zolang zij maar de beelden maken die de staat nodig heeft. Hij stelt de kunst van de Egyptenaren als voor­

beeld. Die luisterde naar stichtende wetten en bleef duizenden jaren hetzelfde. Als er in dictaturen of totalitaire systemen wel sprake is van overheidssteun, dan gaat het om afgekochte vrijheid. Censuur, verordenin­ gen en regels dammen die in, schrijven voor welke werkelijkheid wel en welke niet afgebeeld mag worden. Hier hoef je niet in de samizdat als je je niet aan de subsidierichtlijnen van het cultuur­ beleid houdt. Maar geheel vrij zijn die subsidie­ richtlijnen niet, zij zetten de kunst in voor beleidsdoelen als publieksbereik, cultureel ondernemerschap. De kunstwereld heeft zich vaak geschikt omdat deze voorschriften eerder een marginale dan een wezensveranderende uitwerking hadden. Ook werd de redelijkheid van richtlijnen erkend, of ze werden beschouwd als een politieke vertaling van kunst-inhoude­ lijke ontwikkelingen. Werkelijk protest is dan ook uitgebleven – de subsidies waren er. Maar nu is het menens. De frontale aanval is ingezet en de argumenten van de overheid om de kunst te steunen worden niet meer gehan­ teerd, laat staan gehoord. Zij behoren politiek gezien tot een dode taal. Is het nu aan de kunst om een nieuwe taal te smeden, om dat deel van de bevolking dat er nadrukkelijk voor kiest nee te zeggen tegen de kunst op andere gedachten te brengen? Het is een nee tegen alles waar de hedendaagse kunst voor staat: een open inter­ nationale wereld, verrijkende culturele diver­ siteit, vloeiende grenzen, vernieuwing, onder­ zoek, immanente nieuwsgierigheid naar het andere en de ander. Als antwoord op dat botte nee moet een welluidend tot zo ver en niet verder ten gehore gebracht worden. Hier voldoet geen oppervlak­ kig Esperanto van de inschikkelijkheid. ‘The corruption of man is followed by the corruption of language’, zei Emerson ooit. Het is de hoogste tijd terug te keren naar de taal van de kunst zelf. Haar vocabulaire moet verhit, haar grammatica gehard worden. In Spinoza, een van Albert Verweij’s mooiste gedichten, is de filosoof lenzen aan het slijpen en ziet in het kleine glas een wervelend visioen van de wereld en de waarheid. ‘Vreugde is: niets dan u te naderen.’ Kunst is het naderbij komen van de waarheid van de wereld. Daarom moeten we elke dag op pad, naar Utrecht, naar Den Haag, naar het verleden en de toekomst. Een geest­ rijke samenleving draagt daarbij als vanzelf zorg voor de infrastructuur.  Lex ter Braak is Directeur Fonds BKVB


Karin Nussbaumer

Geheel links: Job Wouters, Old/New, affiche, 2008 en Undercover, affiche (i.s.m. Yvo Sprey), 2009, links: Rogier Klomp, Propaganda Machine 2.0, 2010, onder: Tom Verbruggen, performance Moederkoek, 2004-2010; Monika Kluckova, Relevant Collection, 2008

30.06.10 De Groene Amsterdammer 7


Uit de klei Door koen kleijn beeld bob bronshoff

Het stipendium van het Fonds BKVB stelt een beginnende kunstenaar in staat een echte kunstenaar te worden – na te denken, te werken, te zoeken. De nieuwe lichting is fris en energiek en intelligent. Is dat genoeg? Er is immers zwaar weer op komst. Een goed schilderij maak je niet zomaar. Stel, je zou graag een dromerig landschap maken of een afbeelding van gewoon twee jon­ gens in een straat, die iets aan het doen zijn. Je bent geen fotograaf, het hoeft niet precies te lij­ ken, je wilt er misschien iets heel anders mee zeggen, je weet nog niet wat. Je stelt je voor in zo’n schilderij te onderzoeken hoe je een geloof­ waardig beeld kunt scheppen, waarmee de kij­ ker contact kan maken, zodat er in zijn hoofd iets van een gedachte of een verhaal ontstaat dat hem bindt aan je schilderij. Tegelijkertijd weet je dat je iets wilt maken dat duidelijk bestaat uit verf en doek, en dus ook in zichzelf een ding is met eigen kwaliteiten. Het klinkt als een bekende opgave. Sinds Matisse, misschien, zijn schilders opgezadeld met die combinatie; sinds een eeuw is een schilderij bijna per definitie een geval van persoonlijke expressie, geïntegreerd met elementen van de werkelijkheid. In een tentoonstelling als Recht voor zijn raap, maar ook in de eindpresentaties van de Rijksacademie Amsterdam of de Koninklijke Academie in Den Haag zoek ik onwillekeurig naar die ‘echte schilders’, en ze zijn er altijd, als ankerpunten in het pandemonium dat de kun­ sten tegenwoordig bieden. Maar de aanhalings­ tekens geven al aan dat deze echte schilders langzamerhand een anachronisme worden, hoe goed ze ook zijn. Zij, vooral, hebben te kampen met de wervelstorm van de beeldcultuur, die het ‘platte’ beeld voorgoed heeft veranderd. Hun medium heeft in zo’n tentoonstelling doorgaans een heldere, maar zwakke stem. In Utrecht hangen er twee, Joep Overtoom en Miranda Cleary, met prachtig werk. Overtoom schildert landschappen, heuvelachtige, donkere gebie­ den, met een hut of een huis, met een stemmig palet; om te laten zien dat het niet allemaal illu­ sie is gebruikt hij ook touw en plastic bloemen op het doek. Cleary kijkt, als een Luc Tuymans, naar de wereld door de surveillancecamera en gebruikt de beelden van toevallige passan­ 8 De Groene Amsterdammer 30.06.10

ten in een straat als code voor een gevoel ‘dat er iets aan de hand is’, waar je maar een glimp van opvangt. Die twee jongens in hun blauwe truien, zitten ze te kletsen of hebben ze net een peuter voor de trein gegooid? Haar schilderijen zijn niet groot en ze zijn bijna onnadrukkelijk geschilderd, met losse, brede streken. Onmiskenbaar zijn ‘echte schilders’ in de minderheid. 368 kunstenaars kregen tussen 2006 en 2008 zo’n stipendium voor de beel­ dende kunst, de vormgeving en de architectuur. Daarvan zijn er 31 in Utrecht te zien. Natuur­ lijk is een keuze altijd een keuze, en deze is even interessant als discutabel. Zijn deze 31 presenta­ ties werkelijk een doorsnee, een uitgebalanceer­ de selectie, of hebben de samenstellers gewoon hun eigen smaak gevolgd, waardoor er een eigen visie ontstond? Er zijn bekende namen bij, mensen van wie de carrière al behoorlijk op stoom is, waarvan het zelfs een beetje verbaast dat ze nog subsidie ontvangen. De fotograaf Rob Hornstra, bijvoorbeeld, studeerde in 2004 af aan de Hogeschool voor de Kunsten, Utrecht. Hij won dat jaar een grote prijs, zijn boeken

Jonge Nederlandse kunstenaars hebben een nuchter optimisme. Ze hebben gevoel voor humor verkochten goed, zijn foto’s zijn her en der aan­ gekocht – een van de tentoongestelde werken is bijvoorbeeld ook te vinden in het Maison Euro­ péenne de la Photographie in Parijs. Hornstra was er in 2006 bij de vorige Stipendia-tentoon­ stelling ook al bij; hij zat twee jaar op de Rijks­ academie en kreeg daarna kennelijk nog een keer zo’n bkvb-stipendium. Hij timmert aan de weg met het Sochi-project, een vijfjarige onder­ neming over Abchazië en Sochi, waar in 2012 de Winterspelen gehouden moeten worden, en waar de naschokken van de ondergang van de Sovjet-Unie nog altijd te voelen zijn. Ook dat project wordt deels door het Fonds bkvb onder­ steund. Hij doet ’t goed. In deze selectie zitten bepaalde lijnen die vier jaar geleden ook al te zien waren. Jonge Nederlandse kunstenaars hebben een nuchter optimisme. Ze hebben gevoel voor humor. Ze zijn allang niet meer gebonden aan een medi­ um. Ze hebben maar een geringe neiging tot lyriek. Ze zijn niet bang voor kunst die vooral lokaal en intiem is, die een klein verhaal vertelt, een kleine impressie geeft. Ze zijn allemaal zeer bedreven in presentatie en vormgeving.

Sommige lijnen spreken al bijna vanzelf. De buitengewoon hoge kwaliteit van het grafisch ontwerp, bijvoorbeeld, een vast element in de Nederlandse cultuur. Hier vertegenwoordigd door Felix Weigand, die werkte voor De Appel en W139. Hij maakte ook de catalogus die de tentoonstelling vergezelt. Al even goed is Job Wouters, ook al bezig voor W139, een echte typograaf die een eigen lettertype lijkt te heb­ ben ontwikkeld dat bijna middeleeuws is, een poldercyrillisch, dat met penseel uit de losse pols geschreven wordt. Je verbaast je opnieuw over hoe fijn het is dat zulke ontwerpers zoveel vrijheid krijgen van hun opdrachtgevers, die toch uiteindelijk kaartjes willen verkopen. In dezelfde lijn ligt de opkomst van data­ visualisatie, een tak van kunst die vooral door de toenemende toegankelijkheid van online gege­ vens wordt opgestuwd. Reineke Otten gebruikt dat soort data voor een onnadrukkelijk over­ zicht van percentages huidskleuren per land, stippen tussen roze, bruin en zwart, die in één oogopslag een boodschap over de werkelijkheid van globalisering en immigratie bieden, zonder dat ze daar verder een uitspraak over doet; de esthetiek van de visualisatie komt eerst. Fin­ land is buitengewoon wit. Nederland verhou­ dingsgewijs zwart. Otten maakt er kaarten van, op textiel, vaandels of vaatdoeken, helder, zake­ lijk, voortreffelijk georganiseerd, beeldschoon. Ook vaste prik, inmiddels: de aandacht voor de straat. Graffiti is natuurlijk al lang museaal; de grote muurschildering In Godsnaam Gelukkig van SjocoSjon – Rietveld 2005, nu ‘Free­ lance Dictator, Animator and Designer’ – com­ bineert vrolijk de statige Utrechtse geschiede­ nis van Dom en St. Willibrord met een Marok­ kaanse scootervirtuoos uit Kanaleneiland, in de zwart-wit stijl van de tatoeage. Is er iets nieuws onder de zon? Toch wel. Ten

eerste verschuift het zwaartepunt van artistieke bedrijvigheid over het land. In 2006 bepaalden de grote kunstacademies uit de Randstad het beeld, nu melden zich ook ArtEZ, het Arnhem Fashion Institute, St. Joost Breda et cetera. Ook opmerkelijk: in 2006 was maar één van de deel­ nemers afkomstig van Design Academy Eind­ hoven, nu zijn het er vijf, een zevende van het geheel. Ook daar zijn gevestigde namen onder als Demakersvan, Christien Meindertsma en Atelier NL. Deze Eindhovenaren beschouwen zichzelf nadrukkelijk niet als kunstenaars. Ze voelen een beslissend verschil met de Miranda Cleary’s van de wereld. De vijf presentaties in Utrecht zijn een staalkaart van hun discipline: onderzoek doen, denken in concepten en dan pas in producten, je bezinnen op de basis­


Marc Koehler Architects, ontwerp tentoonstelling, 2010

elementen van het vak, op grondstoffen, processen, sociale interactie, duurzaamheid, vakmanschap. Atelier NL maakt potten en borden van de klei onder onze voeten, Demakersvan namen het gaas van de honderdduizenden hekwerken die het land indelen onderhanden en maken er kunstige kantwerkjes van – zonder werkelijk het fenomeen ‘hek’ ter discussie te stellen. Ze gaan gepaard met de presentatie van LOLA, landschapsarchitecten, verstandige crea­tieven met behapbare suggesties voor onze relatie met de beperkte ruimte. Laat klimop op elektriciteitsmasten groeien, leg romantische dijkjes en groene geluidsschermen aan – het zijn oplossingen voor Vinex-locaties, niet voor de toekomst van Sao Paolo of Chengdu. Het commentaar, als het commentaar ís, betreft duurzaamheid, ecologie, verloren contact met de omgeving, een mild protest tegen lelijkheid in de publieke sfeer. Is dat ook echt ‘recht voor zijn raap?’ Het is zeker iets anders dan introspectie of, als een echte schilder, peinzen over landschappen of toevallig geobserveerde passanten in een straat. Dit zijn, zeggen de samenstellers, vooral heldere en duidelijke betogen, en uit de titel moet iets spreken van onafhankelijkheid, onbevreesdheid en waarheidslievendheid. Het is leuk, maar het is burgerlijk. Het is kunst van binnen het systeem, niet van erbuiten. Het is eigenlijk juist niet ‘in your face’, het is meer Balkenende dan branie. Zeker, er zijn buitenbeentjes en activisten, maar ze zijn in de minderheid. Een verwijzing naar Wilders? Nergens te vinden. Een groot, Wijdeveld-achtig statement over hoe

de wereld eruit zou moeten zien? Nee – of het zouden die modellen voor wolkenkrabbers van Jeroen van Bergen moeten zijn. Een Koolhaasachtige analyse van de toekomst van de metropool? Hier niet. De statements zijn er, maar ze zijn als Ottens visualisaties, stijlvol en bijna discreet. Mis niet de intense film van Ton van Zantvoort, A Blooming Business, over de uitbuiting van mens en natuur in Kenia door Europese bloemenbedrijven; een ingetogen, kalme documentaire, gedragen door de waardige stemmen van Kenianen die hun bittere lot bespreken: het water in hun meer vervuilt door de bestrijdingsmiddelen, de bedrijven tiranniseren de arbeidsmarkt, de vis verdwijnt, mensen worden ziek, de oevers worden ontoegankelijk. Het is een subtiel betoog, zonder de vlammende bekeringsdrift van Renzo Martens’ Enjoy Poverty, zonder brutale effecten, zonder oproep tot verzet. Jonas Staal is de uitzondering die de regel bevestigt. Hij zette een enorme luidspreker op het museumdak waaruit vijf keer per dag de oproep tot gebed te horen zal zijn, een geluid dat in Utrecht tussen de donderende carillons moet opvallen. Een echte provocatie. Het werk verdient het dat een gemeenteraadslid vragen gaat stellen en de politie poolshoogte komt nemen, waarna er gedoe ontstaat over geluidshinder en vergunningen. Dat kan de kunstenaar in het brandpunt zetten, dan kan hij toeslaan, dan komt zijn gesubsidieerde arsenaal van pas. Is dat wat de aanwezigheid van al die ontwerpers, die praktische, down to earth kunstenaars, ons vertelt? Dat kunst nut heeft? Moeten deze

kunstenaars bewijzen dat subsidie daadwerkelijk kwaliteit oplevert, inzichten, ‘innovaties’, praktische oplossingen waar we allemaal wat aan hebben? Is dit het antwoord op de gedachte dat de kunst zich geïsoleerd heeft, zoals dat heet, en de burger er de noodzaak niet meer van inziet, omdat de kunsten deel zijn van een grote internationale wereld van digitale netwerken en social media, een wereld zonder grenzen en nationaliteiten, altijd in flux, de wereld van de wendbare weerbare communicatievaardige insider, niet de wereld van Henk en Ingrid uit Kerkrade? Moet kunst dus weer potten bakken uit Nederlandse klei, en geluidswallen langs de snelweg vormgeven, opdat de kankerende vrachtwagenchauffeur mild gestemd wordt? De directeur van het Fonds bkvb zegt elders in dit blad dat ‘de frontale aanval is ingezet’ op het subsidiebouwwerk en op de nobele principes inzake de relatie tussen de staat en de cultuur die dat bouwwerk altijd overeind hielden. Moeten de kunstenaars werkelijk van de trans roepen dat de aanvallers moeten begrijpen dat de kunsten buitengewoon innovatief zijn, dat zij bijdragen aan onze internationale reputatie, dat zij belangrijk zijn voor het toerisme? Verplicht de subsidiegever de kunstenaars dus tot grotere toegankelijkheid, herkenbaarheid, letterlijkheid, dienstbaarheid? Formeel niet, natuurlijk, het Fonds bkvb is onafhankelijk, men kent zijn Thorbecke, men verdedigt dat bouwwerk met verve. Maar ik kan me voorstellen dat beginnende kunstenaars die deze tentoonstelling zien zich achter de oren krabben: waarom zou ik nog aan een dromerig schilderij beginnen?  30.06.10 De Groene Amsterdammer 9


Foto’s Paul Scala

Selectie De Groene Amsterdammer Creatief met klei Atelier NL Ontwerpsters Lonny van Ryswyck (Tegelen, 1978) en Nadine Sterk (Gorinchem, 1977) hebben elkaar gevonden op de Design Academy in Eindhoven. Sinds hun afstuderen in 2006 werken de dames samen onder de naam Atelier NL. Eerdere projecten bestonden uit een radioontvanger die werkt zolang je aan de hendel draait (Lonny) en een lamp die als-ie aan staat z’n eigen kap breit (Nadine). Maar sinds vier jaar draait hun werk vooral om klei van eigen bodem. Waarom klei? ‘Omdat er altijd een heel verhaal achter zit. Waar je je schep ook in de grond zet.’ Hoe kwamen jullie daarachter? ‘We maakten een reis naar Peru en Brazilië en werkten daar met lokale ambachtsmensen aan een serie vazen. We verbaasden ons over hun proces: ze groeven gewoon een gat naast hun huis en hadden vervolgens klei waarmee ze aan de slag gingen. Zo simpel. Waarom doen we dat in Nederland eigenlijk niet? vroegen we ons af.’ Aan de slag dus. ‘We zaten een jaar op uitnodiging van ontwerpstudio Makkink en Bey in hun atelier in 10 De Groene Amsterdammer 30.06.10

de Noordoostpolder, als een soort designers in residence. We zijn daar naar de grond gaan kijken, hebben plattegronden gekocht en gingen met onze achterbak vol emmers rondrijden en op bezoek bij boeren. Die Noordoostpolder is opgedeeld in ruim tweeduizend kavels van ieder 24 hectare, wij hebben van elke kavel wat klei gehaald en daarvan een tegeltje van drie bij acht centimeter gemaakt met de herkomst erin gegraveerd en een gaatje erin om ’m aan op te hangen. Zo is er een letterlijke bodemkaart ontstaan die laat zien hoe ontzettend veel diversiteit er zit in de grond van zo’n klein stukje Nederland, elke paar honderd meter krijg je wat anders.’ Grond in soorten. ‘Echt gigantisch verrassend hoe je daaraan bijvoorbeeld kunt aflezen wat de bodemsamenstelling is en welke invloed ijstijden hebben gehad. Geologen kunnen er hele verhalen over vertellen, maar als leek verdwaal je dan al snel in de wetenschappelijke taal over mineralen en andere stoffen. Al die kennis kun je in zekere zin aanschouwelijk en inzichtelijk maken door die tegeltjes te tonen. We exposeren ze met een aantal foto’s van de boeren ernaast, want ook zij dragen bij aan de identiteit van de klei.’ Een tegelwand als kunst. ‘We hebben lichte tegels van het gebied in het noordwesten, bij de kust, waar de grond schraal en zanderig is. In het midden vind je zware akkerbouw, die tegels werden donkerbruin. En waar bossen geplant zijn zit veel keileem,

dat werd na het bakken rood. Normaal koop je ergens klei en dat heeft een constante kwaliteit en geeft een min of meer vergelijkbaar resultaat, nu was elke emmer anders.’ Behalve een bodemkaart bakten jullie servies van eigen bodem. ‘Het leek ons mooi om aardappelen te kunnen serveren in een schaal die gemaakt is van dezelfde grond als waarin die knollen groeiden. Dat leidde tot Polderceramics. Daarna maakten we Clay Service; een servies op basis van zes verschillende lokale Nederlandse kleien.’ En nu? ‘We vinden klei nog steeds interessant. Het is zo locatiegebonden, elk gebied vertelt iets anders. Over de vroegste huizen, de vegetatie, het bodemgebruik, enzovoort. Alles is te herleiden tot de grond. We doen ook wel andere dingen, maar met klei zijn we zeker nog niet klaar.’ ANGELA VAN DER ELST www.ateliernl.com

Zoektocht naar de essentie Awoiska van der Molen Als je alleen bent kun je jezelf beter horen en voelen, zo heeft fotograaf Awoiska van der Molen (Groningen, 1972) al vaak ervaren. Je zonder enige afleiding verhouden tot jezelf en je plaats op de aarde en ervaren wat er overblijft, of juist bijkomt. Een mens en een berg. En dan?


Links: Atelier NL, Uit de klei getrokken ‘Noordoostpolder’, 2008, boven: Awoiska van der Molen, zonder titel, 2009 en zonder titel, 2007, zilver gelatine print

Van der Molen gaat regelmatig in haar eentje op reis. Naar Noorwegen, Spanje, Lanzarote, Polen. Op zoek naar kale gebieden, plekken die er veel eerder waren dan wij en er ook nog veel langer zullen zijn. Waar je niet iets hoeft te zijn of ergens op moet reageren. Het begin der dingen? Misschien ook het eind. Vulkanen. Bergen. Het licht op haar foto’s komt van de maan, het verre schijnsel van een dorpje, de streep die een rij wandelaars met hun zaklantaarns trekt. Van der Molen betrapt plekken op iets van formaat waar zij vervolgens getuige van is. Het liefst wil ze doordringen tot de gesloten oppervlaktes van de locaties die ze fotografeert, erin verdwijnen, onzichtbaar worden. En in zekere zin gebeurt dat soms ook als ze zich erop concentreert en er langdurig verblijft. Maar toch. De mens blijft uiteindelijk een toeschouwer van zoiets groots. Bang als ze is voor vage taal of stichtelijke woorden vindt Van der Molen het lastig om de wereld achter haar zwart-witte foto’s verbaal te vangen. Dat was al zo toen ze huizen, flats, bomen en hun schaduw fotografeerde. Geleidelijk verschoof de focus naar de grond, de aarde. Hoewel voor Van der Molen een foto van een oeroud gemetseld muurtje, een huis achter een schutting naast een ogenschijnlijke afgrond, of een kale berg over hetzelfde gaan, hetzelfde verhaal vertellen: over het teruggaan naar een, zo niet dé, essentie. Van der Molen werkt ’s avonds en ’s nachts. Omdat dan de afzondering makkelijker te vin-

den is. Daglicht brengt een soort zorgeloosheid met zich mee die ze niet kan gebruiken. Zoals het gebruik van kleur te veel afleidt, de aandacht trekt naar andere zaken dan die welke Van der Molen wil ervaren, meer leidt tot het beschouwen van een landschap dan erin op te gaan. Van der Molen wacht. Naast haar camera op statief staat ze twintig minuten, een half uur, zo lang als de sluitertijd duurt. Maakt twee foto’s op een avond, misschien drie. Trekt zich dan weer terug, ergens in het gebied waarvan ze de tijdloosheid probeert te vangen, geladen met iets van een oergevoel. Thuis ontwikkelt Van der Molen haar films zelf, in een lokaal van een voormalige school in Amsterdam, waar de bomen op de stoep breisels rond hun basten dragen. Ook drukt ze alles zelf af, op forse formaten. Een meter bij één-twintig, soms groter. Ook weer een traag werkproces dat zich in afzondering voltrekt. Haar foto’s hebben zelden titels. Die sturen te veel, geven een richting aan terwijl Van der Molen zou willen dat ieder voor zich kijkt, zo kaal mogelijk. Voelt wat-ie zelf waarneemt, idealiter op een afstand van een meter of drie van het getoonde. Bij voorkeur hangt ze haar werk onder ooghoogte, eerder in de buurt van beschouwende buiken. Want daarmee kijken mensen minder rationeel, horen ze beter. Zichzelf. En de ander. ANGELA VAN DER ELST www.awoiska.nl

Gek op wallen en rimpels Gijs Kwast Elke tekening van Gijs Kast (Weert, 1983) heeft humor. Die kan zitten in iemands blik, de houding waarin een forse dame de poten van haar dito hond in showpose zet, een kale vogelkop. Kast heet eigenlijk Huijgen. ‘Maar dat onthoudt niemand, bovendien schrijft iedereen het verkeerd.’ Hij studeerde in 2008 af aan de Design Academy in Eindhoven met zijn alternatieve gouden gids Böhnhase, waarin zwartwerkers uit een zogeheten prachtwijk zich aanbieden. De tekeningen, typografie en opmaak komen allemaal van Kasts hand. Letterlijk: Kast tekent en schrijft met potlood op papier, pas daarna gaan zijn creaties in de computer. ‘Ik hou van oorspronkelijk werk, van originaliteit. Aan de meeste affiches zie je direct met welke elektronische trukendoos het in elkaar gezet is. Ook knap, soms, maar ik doe het liever anders.’ Het werd gezien; Kast won de Dutch Design Award voor zijn zwarte gids die sindsdien fungeert als staalkaart van zijn kunnen. ‘Een tekening maken is snel werk, als ik een idee heb staat er in een paar uur iets goeds op papier. Zo’n boekje in elkaar zetten is diepgaander en veelkantiger, daarbij gaat het ook over zaken als ritme en spanning.’ Sinds hij zich professioneel illustrator mag 30.06.10 De Groene Amsterdammer 11


Foto Rollan Didier

noemen is Kast aan het werk. Voor opdrachtgevers als Volkskrant Magazine, psy en Hollands Diep tekent hij mensen en zo nu en dan een hond. Daarnaast ontwerpt hij flyers, maakt hij filmpjes en collages, en bezoekt Kast met een fotograferende vriend evenementen als hondenshows, tractortrekken en sterkste-manwedstrijden. ‘Van die niet-gelikte dingen waar niemand op zit te wachten, maar die door de mensen die eraan deelnemen bloedserieus genomen worden. Daarover wil ik m’n volgende boek maken.’ Bewondering boven veroordeling, onder dat motto gaat Kast aan de slag: ‘Ik hou van het volkse en alledaagse, en leg graag de nadruk op elementen waar mensen niet blij mee zijn. Niet om te pesten of een karikatuur te maken; ik vind wallen, rimpels en littekens juist mooi om te gebruiken. Liever teken ik een oude opa dan een prachtige vrouw. Hoewel het ook de kunst is om juist van een mooie meid een goede tekening te maken.’ Als Kast al commentaar krijgt op ingeleverd werk, gaat het meestal over dat wat zijn handelsmerk lijkt: iemand is te lelijk geworden. ‘Dan gum ik een paar lijntjes weg waarna het wel goed gevonden wordt.’ Kast gaat nooit van huis zonder potlood en papier, en zelden zonder fototoestel. ‘Ik ben niet altijd aan het tekenen, maar wel altijd aan het kijken. Naar doorleefde koppen, tafereeltjes op straat. Een oma met een rollator die haar tasje laat vallen, een kromgetrokken chihuahua. Ik zou willen dat ik een fotografisch geheugen had.’ In een museum hing zijn werk niet eerder, wel in 12 De Groene Amsterdammer 30.06.10

een paar galeries. ‘Ik voel me vereerd, het is fijn om erkenning te krijgen. Maar museaal werk maken is niet mijn doel; mensen die waarderend knikkend langs een wand lopen en beschouwingen krijgen van kunstcritici die het eigenlijk vooral over zichzelf willen hebben. Liever maak ik boekjes die ik voor een prikkie kan verkopen. Dan is mijn werk ook bereikbaar voor de zogenaamde gewone man, wie of wat dat dan ook is.’ ANGELA VAN DER ELST www.gijskast.com

Een jurk als een warm bad Iris van Herpen Wanneer wordt mode kunst? Iris van Herpen (Wamel, 1984) vindt het een interessante vraag: ‘Als honderd mensen vinden dat het kunst is? Maar dan nog.’ Woorden zijn handig als je het ergens over wilt hebben, maar ze zeggen niks over de dingen zelf. Dus waar kunst begint en wie dat bepaalt, Van Herpen weet het niet. Liever dan zich daarmee bezig te houden, gaat ze aan de slag. Zet ze de ideeën in haar hoofd om in kleding. Een jurk bestaand uit honderden in reepjes gesneden leer of met als basis de baleinen van kinderparapluutjes. Een creatie van geweven metaalgaas of een korset van motorkettingen. ‘Sommige stukken zijn heel zwaar ja.’ In Van Herpens fantasie kan alles. Je hullen in rook. Water dragen. Haar inspiratie is verwondering over de wereld om haar heen,

waarin veel dingen veel minder gewoon zijn dan je geneigd bent te denken. Van Herpens collecties hebben thema’s als mummificatie, synesthesie, onzichtbare straling en fabrieksrook. ‘Mode loopt achter bij de technologische ontwikkelingen die zich bijvoorbeeld wel in design en architectuur vertalen. Een broek is de ene keer korter, de andere keer langer, maar je blijft bezig met een lap stof waar je de schaar in zet. Ik raakte uitgekeken op de mogelijkheden.’ Van Herpen experimenteert met materiaal dat haar uitdaagt. Dát, en haar originele, futuristische kijk, maken dat Van Herpens collecties opvallen op de catwalk, bekroond worden in de kunstwereld en tentoongesteld in musea. Haar atelier zit verstopt in een woonwijk aan de rand van Arnhem, de stad waar ze in 2006 haar opleiding fashion design aan de Hogeschool voor de Kunsten ArtEZ afrondde. Hier kan Van Herpen zo ongehinderd mogelijk werken. Dat doet ze dag en nacht, want haar werk en leven zijn één. Afhankelijk van de drukte lopen er meer of minder stagiaires rond tussen de rekken met kleding en tafels met naaimachines. Van Herpens werk was de afgelopen jaren te zien op de Fashion Week in Londen, Amsterdam en Tokio. De extravagante Amerikaanse zangeres Lady Gaga heeft een originele Van Herpen in de kast hangen, frontvrouw Skin van de Britse band Skunk Anansie wacht op haar bestelling. ‘Met sommige jurken zijn we met een paar mensen zeker een maand bezig. Dat is onbetaalbaar, dus wat ik maak blijft exclusief.


Foto Ernst Moritz, courtesy Centraal Museum

Van links naar rechts: Gijs Kast, Madam Mikmak, 2009; Iris van Herpen, Mummification Collection, 2009-2010; Gijs Kast, Chiwawa, 2009; Jonas Staal, Gebedsoproep, 2010, geluidsinstallatie

Vroeger was het heel normaal om zoveel tijd aan het maken van kleding te besteden. Die aandacht van toen combineer ik met de techniek van nu om mijn fantasieën te realiseren.’ Bij Recht voor zijn raap, Stip 2010 en kunst nu zijn twee stukken te zien uit de Mummificatie-serie die ze vorig jaar maakte, ondertussen werkt Van Herpen aan een nieuwe lijn die water verbeeldt. ‘In z’n twee meest uiterste verschijningsvormen, dus zacht en vloeibaar als een warm bad om je heen, en zo hard en gestructureerd als ijskristallen.’ De stromende versie wordt verbeeld door een jurk van opspattend water, gemaakt van plexiglas. Naar een stoffelijke vertaling van de driedimensionale computerbeelden van geometrisch verantwoorde kledingstukken zoekt Van Herpen nog. Op de materie is ze in elk geval nog lang niet uitgekeken: ‘Hoe langer ik me in water verdiep, hoe wonderbaarlijker het wordt.’ ANGELA VAN DER ELST www.irisvanherpen.com

Verpletterend zinloos Jonas Staal Jonas Staal werd drie jaar lang vervolgd door het Openbaar Ministerie wegens bedreiging met de dood van een lid van de Staten-Generaal der Nederlanden, i.c. Geert Wilders. Dat is een zeer ernstig misdrijf. Staal had een werk vervaardigd, bestaande uit een foto van de politi-

cus, omringd door waxinelichtjes, een vijftal witte rozen en een teddybeertje, alles geplaatst in de buitenlucht, in de berm van een weg. Het wekte de indruk dat de Venloënaar bij een ongeluk om het leven was gekomen. Wilders deed aangifte: het kunstwerk zou iemand op het idee kunnen brengen hem, een lid van het parlement, te vermoorden. Wilders’ aanname was dat de kunstenaar met zijn werk de werkelijkheid wilde beïnvloeden. Hij beoordeelde het niet in de afgebakende esthetische omgeving, de naar zichzelf verwijzende fictie van het kunstwerk, maar in zijn sociale context. Hij had een punt: als een kunstwerk meer wil zijn dan een autonoom verschijnsel en zichzelf een sociale betekenis aanmeet, dan mag het ook in die context beoordeeld worden. Staal werd vrijgesproken, overigens, maar omdat de rechter meende dat van bedreiging geen sprake was – niet omdat hij vond dat het kunstwerk als zodanig niet als ‘bedreigend’ kon worden gezien. Het is een onplezierige situatie, zo’n vervolging, maar het is misschien wel precies waar Staals werk om draait: de stelling dat vrijheid een volstrekt onhoudbaar begrip is. In het tijdschrift 609 schreef hij onlangs: ‘(…) dat wij eigenlijk allereerst vooral angst kennen voor vrijheid en dat dit volstrekt terecht is. Ik geloof dat wanneer wij het woord “vrijheid” in de mond nemen, wij dit alleen doen om onze of andermans “onvrijheid” zichtbaar te maken. Zoals wij ook over de dood spreken, als een volstrekt beangstigend en enig referentiekader om het

“levend-zijn” te kunnen definiëren. Vrij zijn zou voor mij in absolute zin betekenen te leven zonder opgelegde betekenis. Dat betekent dat wij het leven zouden verduren in zijn absolute en verpletterende zinloosheid.’ Hij is kunstenaar, geen politicus of advocaat. Zijn handelingen zijn kunstwerken; zelfs zijn aanwezigheid is een kunstwerk. ‘De positie van beeldend kunstenaar veronderstelt per definitie een kritische houding ten opzichte van de wereld’, zegt Staal: ‘De constante in de beeldende kunst is het ter discussie stellen van de gebeurtenis van het “verschijnen” van de kunstenaar, de context waarin dit gebeurt en de belangen die ermee gepaard gaan. De beeldende kunst is daarmee de steeds aanwezige correctie op het idee dat de wereld is zoals die is simpelweg omdat die als zodanig aan ons verschijnt.’ KOEN KLEIJN www.jonasstaal.nl

Stad gebouwd op basis van wc-hokjes Jeroen van Bergen Zoals elk kind speelde Jeroen van Bergen (Heyt­ huysen, 1979) vanaf z’n tweede met lego. Alleen hield bij hem het plezier in het bouwen met de steentjes niet op. Dus wilde hij architect worden, maar na vier jaar mts-bouwkunde wist Van Bergen dat hij meer vrijheid nodig had voor zijn creativiteit. Het was in de loop van zijn studie 30.06.10 De Groene Amsterdammer 13


Van links naar rechts: Jeroen van Bergen, Barrio de Chabolas 001, 2009; Reineke Otten, World Skin Colors, 2010; Wikke van Houwelingen, De Hamletmachine, installatie, 2010

aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Maastricht dat Van Bergen op een nacht wakker schrok. Met in zijn hoofd de gedachte aan het standaardtoilet. ‘Volgens het Nederlands Bouwbesluit is het standaardtoilet minimaal 110 centimeter breed, 90 centimeter lang en 260 centimeter hoog. Kennelijk wordt dat gezien als de kleinst mogelijke ruimte die nog leefbaar is, onder die maten krijg je geen bouwvergunning. Een absurd idee dat me niet meer losliet.’ Sindsdien, een jaar of zes geleden, bouwt Van Bergen met als constante factor en voortdurend begin der dingen met die kleinst toegestane ruimtemaat. Kerken, torens, flats, wolkenkrabbers. Een dorp, een stad, een sloppenwijk. Meestal op schaal, soms 1 op 1, zoals zijn zogeheten frituur: een ruimte die suggereerde iets te zijn, maar het niet was. Want patat werd er niet gebakken in de witte kraam. ‘Van werken op ware grootte ben ik inmiddels een beetje teruggekomen, daar is de mystiek bij weg. Ik wil liever de verbeelding laten spreken, niet iets voorkauwen. Wat is ruimte en hoe ervaar je dat? Schaalmodellen lokken meer het gebruik van de eigen fantasie van de toeschouwer uit. Want wat is het nu waar ze naar staan te kijken?’ Van Bergen gebruikt onder meer karton, hout, beton, zelfgemaakte bakstenen en gips voor zijn (witte) projecten. Zijn bouwsels zijn op tentoonstellingen in België, Nederland en Frankrijk te zien geweest; inspiratie deed Van Bergen op in Moskou, Sint-Petersburg en alle 14 De Groene Amsterdammer 30.06.10

grote Europese steden die hij bezocht. ‘Structuren en grootsheid tegenover rommeligheid vind ik fantastisch.’ Zijn werk noemt hij een onderzoek dat ­langzaam groeit: ‘Het wordt steeds groter en gevarieerder, het is een proces dat ik zelf niet helemaal kan controleren. Ik ga bouwen, er komt iets op, dat maak ik dan. Vroeger ging ik uit van tekeningen, nu laat ik het vaker zijn wat het wordt. Op dit moment zijn dat steden. Een complex gegeven, daar kan ik voorlopig mee vooruit.’ Juist de beperking die Van Bergen zichzelf heeft opgelegd – alles wat hij bouwt vanuit die ene maat maken – ontsluit een wereld aan mogelijkheden en creëert maximale vrijheid, zo is zijn ervaring: ‘Als je alles kunt doen, uit alles kunt kiezen, weet ik niet waar ik zou moeten beginnen. Nu wel. De rest zal volgen, blijkt stap voor stap.’ Het strakke systeem waarmee Van Bergen bouwt, voorkomt chaos. Zelfs zijn omvangrijke sloppenwijk Barrio de chabolas – ‘ontstaan vanuit één gebouwtje zonder plan vooraf, een verfrissende ervaring’ – blijft netjes. Behalve tekeningen vormen de houten kisten waarin Van Bergen zijn kunst opslaat en vervoert onderdeel van het uiteindelijke resultaat. Niet elk gebouwtje komt echter uit de kist. ‘Het is niet belangrijk of alles te zien is. De overdracht van m’n ideeën over ruimte en het gebruik daarvan, daar gaat het om.’ ANGELA VAN DER ELST www.jeroenvanbergen.com

Mensen als kleurenpixels Reineke Otten Nog steeds zal de wereldkaart van National Geographic een van de best verkochte posters in het land zijn. Verkoopcijfers heb ik niet, maar al bijna een halve eeuw verschijnt er elk jaar een nieuwe editie. Heel goed voor aan de wand van kinderkamers, voor jongens en ­meisjes die de wereld nog gaan ontdekken. Zo’n kaart is onmiskenbaar mysterieus: je ziet de landen, waar ze beginnen en waar ze ophouden, en tegelijk zegt het niets over wat zich in de landen afspeelt. Wat voor mensen wonen er? Hoe zien ze eruit? Het meest ­fascinerend vond ik altijd de kleine lettertjes. Die stonden bij Israël (een voetnoot over de bezette Golan-hoogvlakte), bij India en ­Pakistan (over het conflict rond de grens van Kasjmir) en bij Taiwan (nu wel of geen autonome staat?). Tussen alle landen zit een verhaal verstopt. Of Reineke Otten zo’n kaart aan de muur van haar meisjeskamer had, moet nog blijken. Maar het werk dat van haar tentoongesteld wordt op Recht voor zijn raap speelt in alles met de onvolkomenheid van een wereldkaart. Het werk heet 42 World Skin Colors: op de ene wand hangt een wereldkaart, ‘ingekleurd’ met de huidskleurverhoudingen per land. Op de wand ernaast hangen vierkante uitsneden,


Foto Ernst Moritz, courtesy Centraal Museum

waar de huidskleur per land in gekleurde stip­ pen is aangeduid. Ze baseerde het werk grotendeels op statis­ tische feiten en interviews met dermatologen en andere experts. Van een afstandje ziet het er fraai uit, de zachte kleuren lopen in elkaar over. Maar hoe dichter je erop staat, hoe meer je je vragen gaat stellen. Zwitserland is zo wit (als een alpentop) dat het bijna verdwijnt op de muur (wat nou verbod op de bouw van moskeeën?), grote delen van Europa verlopen bijna in de zee. Nederland, daarentegen, is opvallend gekleurd vergeleken met zijn buurlanden. Wat zegt dat? Op haar website schrijft Otten: ‘Stel je men­ sen voor als kleurenpixels. Je vliegt over de wereld en ziet wat? Door migratie, gemengde huwelijken, oorlogen, treinen, vliegtuigen, auto’s veranderen de kleuren van de wereld. Looking at them you can see history.’ Zelf weerhoudt Otten, die van de Design Academy in Eindhoven komt, zich verder van commentaar. Ze toont de gegevens en verder niets. Op haar website, urban daily life, staan vooral foto’s. Series van huizen in België, was­ lijnen in China, hotels aan de Middellandse Zee. Geen mens is erop te zien. De uniformiteit krie­ belt als die wereldkaart aan de wand; wat zeg­ gen ze over de bewoners? Kunst die geen vragen oproept is geen kunst. JOOST DE VRIES www.urbandailylife.com

Hopen op dreiging of gevaar Wikke van Houwelingen ‘Duizendpoot zijn is hoe onmogelijk ook een mooi gegeven’, schrijft theaterontwerper Wikke van Houwelingen op zijn website. Van Hou­ welingen heeft het opgeschreven met witregels ertussen, alsof het een gedicht is. De woorden ‘hoe onmogelijk ook’ staan apart en zijn mis­ schien wel het meest veelbetekenend. We leven in een tijd van multimediale kruis­ bestuiving. Zoveel is duidelijk. Alles kan met alles gemengd worden, door nieuwe technieken, door het wegvallen van strikte kunstdisciplines. Dat is een Luilekkerland en een gevarenzone, want als alles mag, wat heeft dan prioriteit? Een gevecht om de aandacht begint. Voor een ont­ werper van decors voor theaterstukken is dat een ernstige vraag, die een fijne balans vereist. Van Houwelingen studeerde aan het Frank Mohr-instituut in Groningen, aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam, en aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. De afgelopen jaren heeft hij naam gemaakt in de theatervormgeving, precies zo’n disci­ pline die een steeds belangrijkere rol is gaan spelen – en in sommige gevallen het werk van de acteurs, regisseurs en schrijvers bijna naar de achtergrond kan verdrukken. Van Houwe­ lingen schrijft: ‘In mijn artistieke opvatting is een vormgeving niet enkel dienend aan tekst

en regieconcept, maar ook sturend en dwin­ gend. Een goede vormgeving wordt vanaf het begin van het maakproces mee-ontwikkeld om zodoende een optimale integratie van decor en de andere disciplines te verkrijgen. Een goed decor is streng en specifiek en getuigt, net als de voorstelling in zijn totaliteit, van een noodzaak. Een goede vormgeving brengt een extra laag aan in de voorstelling, zonder dit specifieke ont­ werp kan de voorstelling als totaal niet gespeeld worden.’ Voor verschillende producties – vorig jaar voor Hond van theatergroep Het Volk, en De weerzinwekkende van MoMo – verzorgde Van Houwelingen de decors. De ontwerpen zijn allerminst statisch, beelden worden gepro­ jecteerd, onbestemde geluiden klinken. Niet zelden is het omineus, of misschien is het wel omineus omdat veel onbestemd blijft. Van Houwelingen geeft in zijn ontwerp liever zijn publiek een gevoel dan een beeld. Van Houwe­ lingen schrijft dat hij altijd hoopt dat er ‘een dreiging of gevaar aanwezig is’: ‘Dat kan een geheim zijn dat het decor met zich meedraagt, iets wat broeit onder de oppervlakte. Theater in het luchtige genre heeft niet mijn voorkeur, ik zie het podium als een plek waar de driften uit­ geleefd kunnen worden, de angsten, de waan­ zin, de overdaad, ongetemperde passie, alles kan onderzocht worden in dit fictief universum, dus doe dat dan ook.’ JOOST DE VRIES www.wikke.nu 30.06.10 De Groene Amsterdammer 15


Van links naar rechts: Katrin Maurer, 1986, 2007; Felix Weigand, Affiche W139, 2009; Jennifer Pettersson, stills uit Ontheemd, documentaire, 2009; Idan Hayosh, Core RUNWAY, (lamps#14), installatie in CM studio, 2010

16 W139&De Groene Amsterdammer 02.04.10


Foto Ernst Moritz, courtesy Centraal Museum

Van links naar rechts: Rob Hornstra, 101 Billionaires, 2008-2009; Anna Bas Backer, I’m Not An Electrician; René van Engelenburg, Dropstuff, 2009; Demakersvan, Lace Fence, sinds 2005

Links en boven:Marijn van Kreij, Untitled (I Did Not Know What I Had To Tell You…), 2010 en Hey Hey, My My (Into The Black) –Take 17, 2008

30.06.10 De Groene Amsterdammer 17


Interview met Edwin Jacobs

‘Kunstenaars zijn connected’ Door joost de vries beeld bob bronshoff

Voor Edwin Jacobs zit de rol van de museum­directeur ergens tussen die van kunstliefhebber, onderwijzer en maatschappelijk werker in. Kunstenaars zijn gevoeliger voor impulsen dan ooit – aan hem de taak die sensitiviteit te tonen. Het is heel makkelijk om met Edwin Jacobs, directeur van het Centraal Museum, in een gesprek te belanden. Nog voordat we zitten, en nog voordat we zijn assistenten om thee vragen, wordt de kunstbeurs in Basel van vorige week genoemd en begint hij prompt de biografie op te lepelen van de Britse kunstenaar Edward Lipski, van wie hij vorige week een werk gekocht heeft. Hij zoekt in zijn Blackberry en vindt uiteindelijk de foto die hij zocht, een afbeelding van het kunstwerk van Lipski. Op een met graffiti besmeurde sokkel van perspex staat een wit beeld van een Afrikaanse krijger, waar Lipski met een kokspuit toefjes verf op heeft aangebracht. Het heet Fang, naar een Afrikaanse stam. Jacobs vertelt dat hij met Lipski gesproken heeft – ‘een snel sprekende, energieke man, zijn ogen bewegen veel heen en weer, steeds op zoek naar iets. Zijn werk heeft diezelfde snelheid, dezelfde geest’ – en dat hij, ‘t.z.t.’, naar Utrecht wil komen om zich te laten beïnvloeden door het museum en zijn kunstwerk als het ware op maat te maken voor de ruimte. Jacobs, zoveel mag duidelijk zijn, is heel enthousiast. Vorig jaar is Edwin Jacobs (1960) als directeur aangetreden bij het Centraal Museum; daarvoor was hij directeur bij het Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden en werkte hij bij Museum Jan Cunen in Oss. In zijn kantoor staat een grote ronde tafel, aan de muur hangt een poster van modeontwerper Alexander van Slobbe, van wie het CM kortgeleden een overzichttentoonstelling had. Jacobs is net terug uit Zwitserland: ‘Het is de 22ste keer dat ik op Art Basel was. En net als de Biënnale in Venetië begint de beurs in Basel, en alle tentoonstellingen eromheen, met name Art Unlimited, steeds meer het gevoel te geven dat de maat wordt genomen van waar hedendaagse kunst om draait.’ Waar het Jacobs op zo’n beurs om te doen is, zegt hij, is om zich een bewuste houding te geven ten opzichte van de kunst die 18 De Groene Amsterdammer 30.06.10

hij ervaart en zo werken vanuit een ander perspectief te benaderen – een beetje zoals een jazzmuzikant muziek benadert, zegt hij. Aanvoelen en improviseren. ‘Er lijken verschillende sporen te lopen waarlangs je de beurs kunt verkennen. Eén spoor draait om het goede glas wijn, of sherry; een ander is het ons-kent-ons-spoor; er is een spoor voor de liefhebbers en er is dan nog een spoor voor de experts – de kopers, de curatoren, de museumdirecteuren. Ik zie mezelf daar het liefst in de rol van liefhebber. Het gaat mij er niet om het nieuwste te scoren, of om hip te doen voor het Centraal Museum.’ Wat is dan wel uw rol, als museumdirecteur? ‘Mijn rol is samenhang zien en die duidelijk maken aan ons publiek. Tussen alle collecties die wij in huis hebben bestaat een samenhang. Of het nu werken zijn die over de stad Utrecht gaan of in de stad gemaakt zijn, of dat te maken heeft met gelinkte ateliers of aanverwante kunststromingen, of dat ze puur een samenhang hebben in visuele kwaliteiten. Als ik een familie in het Dick Brunahuis zie, dan wil ik die het liefst ook naar het Rietveldhuis laten gaan (beide zijn onderdeel van het CM – jdv). Dan kun je hun laten zien dat het ene avant-garde is en het andere heel basale vormgeving, maar dat ze zich toch in hetzelfde domein bevinden.’ Een beetje de rol van onderwijzer? ‘Het museum is er voor mensen. En die mensen moet je aanspreken. De Nederlandse definitie van wat een museum is, verschilt van de Britse. De Nederlandse definitie spreekt over exclusiviteit. De Britse heeft het over een museum als iets dat in de maatschappij staat, dat openstaat voor de mensen. Dat is een veel pragmatischer instelling en een veel meer waarde­volle, vind ik. Mijn rol is het dus niet alleen om spannende tentoonstellingen te organiseren, maar ook om een rol in de maatschappij te spelen. Van huis uit ben ik politiek erg links georiënteerd. Een denker die mij altijd geïnspireerd heeft is Ivan Illich, de Oostenrijkse filosoof. Hij heeft veel gedaan als jongeren­ werker en kwam vanuit die ervaring op de these dat wat de jeugd écht opleidt niet geld is, duur onderwijs, maar aandacht. Zorgen dat iedereen aan de beurt komt. Illich schreef erover in De ontscholing van de maatschappij. Als museumdirecteur kom je allerlei mensen tegen met een verschillend cultureel cv, verschillende ervaringen met kunst en cultuur; mijn taak is het te zorgen dat al die mensen zich aangesproken voelen in een museum.’ Dan ben je als museumdirecteur meer een onderwijzer.

‘Ik heb groot respect voor het onderwijs, en ja, je kunt best stellen dat je als museum­directeur een pedagogische taak hebt. Contact maken met je publiek is een van de doorslaggevende factoren om te bepalen of een museum “werkt” of niet. Je moet je publiek zo dicht mogelijk op de kunstenaar brengen. Volgens mij is dat bijvoorbeeld heel goed gelukt in onze tentoonstelling over Alexander van Slobbe. We lieten niet alleen zijn werk zien, maar door allerlei schetsen, knipseltjes, uitgescheurde papiertjes en video’s waarop je hem zag werken, kreeg je een sterk beeld van hoe zijn kunst tot stand kwam en kon het publiek ook zelf de verbanden tussen de werken ontdekken.’ Jacobs gaat, op All Stars, voor naar de

nieuwste tentoonstelling. Dat betekent trappetje op, trappetje af, gangetje in. Iedereen die het Centraal Museum een beetje kent, weet dat het parcours zich niet zomaar laat kennen, en dat je op een of andere manier steeds weer verdwaald lijkt uit te komen bij het muf ruikende duizend jaar oude Schip, dat in 1930 in Utrecht werd opgegraven. Inmiddels kent Jacobs de weg op zijn duimpje. Bovendien: ‘Mijn ideaal is dat het op een gegeven moment niet meer uitmaakt of

‘De huidige kunstenaars zijn sterk in connecties maken. Naar gaming, mode, ­architectuur, vormgeving’ je de juiste weg loopt in het museum, omdat elke ruimte hetzelfde gevoel uitstraalt.’ Een suppoost opent de deuren naar Recht voor zijn raap. Een museummedewerker heeft net de stroom afgekoppeld, maar zet die graag weer aan. Jacobs zegt blij te zijn met de collectie, niet alleen met de keuze, maar ook met de manier waarop de keuze tot stand is gekomen: ‘Vorig jaar, op mijn allereerste werkdag bij het Centraal Museum, werd ik gebeld door Lex ter Braak, de directeur van het Fonds bkvb. Of ik zin had iets te doen met hun stipendiumkandidaten. Daar hoefde ik geen seconde over na te denken. We zijn toen met het hele team curatoren die we hier in huis hebben – niet alleen de curatoren moderne en hedendaagse kunst, maar ook de curatoren van stadsgeschiedenis, middeleeuwse kunst, vormgeving, mode – naar het Fonds bkvb in Amsterdam gegaan om daar een selectie te maken van alle kunstenaars, meer


dan 350, die van het Fonds een startstipendium hebben gekregen. Waar het mij om ging was dat het werk de kijker direct aansprak, ongeacht de voorkennis van de kijker; daarom wilde ik ook een zo divers mogelijk “curatorial team”. We hebben avonden lang door alle documentatie zitten bladeren, naar elkaars presentaties geluisterd en bediscussieerd wat voor kunst er vandaag gemaakt wordt. En met zo’n gemengd team wordt de discussie al snel heel interdisciplinair en dus heel leerzaam. Uiteindelijk hebben we geturfd wat iedereen op zijn of haar favorietenlijstje had staan en kwamen we keer op keer dezelfde namen tegen. Of het nu het lijstje was van een curator hedendaagse kunst, of van stadsgeschiedenis, of noem maar op, we merkten al snel dat de krachtigste kunstwerken meteen ieders aandacht grepen, of ze nu binnen iemands kunstexpertise pasten of niet. Zo kwamen we ook op de titel Recht voor zijn raap – het zijn werken waar je oog meteen aan blijft haken.’ Toch heeft die titel iets meer. Het klinkt ook als ‘in your face’ – terwijl de gekozen werken zelden agressief, erg seksueel of controversieel lijken. ‘Zo bedoelen we de titel ook niet. Het gaat mij er puur om dat het kunst is die iets beeldends heeft dat onontkoombaar is. Dat betekent niet dat de inhoud of vorm hoeft te shockeren, het betekent dat het een evidente kwaliteit heeft.’ Maar is het ook niet heel aanlokkelijk voor een relatief nieuwe museumdirecteur om in zo’n selectie een statement te maken over welke kunst hij nu belangrijk vindt? ‘Eigenlijk is dat wel een goeie bak, hè? Want deze selectie is echt een keuze van een team, niet van Edwin Jacobs.’ Wat meteen opvalt in jullie keuze: er zitten maar twee of drie ‘echte schilders’ bij, en ver­ houdingsgewijs veel meer architecten en vorm­ gevers. ‘Dat klopt. Wat je volgens mij ziet is dat deze generatie kunstenaars heel sterk is in connecties maken. Naar het gebied van gaming toe, naar mode, naar architectuur en vormgeving. Volgens mij zitten we in een periode waarin er grote mogelijkheden voor groei zijn. Kunstenaars zijn ‘connected’ – in hun hoofd leggen ze gemakkelijk dwarsverbanden naar mainstream-cultuur, naar volkscultuur, naar comics. Ze zijn erg gevoelig voor impulsen van buiten hun kunst­ afdelinkje. Volgens mij is dat goed zichtbaar in deze ­collectie; als team hebben we er unaniem een goed gevoel over. Zou zo in een hal in Basel ­kunnen.’ 

Edwin Jacobs: ‘Het gaat mij er niet om om hip te doen’

30.06.10 De Groene Amsterdammer 19


Kunstenaar! Vormgever! Animator! Heb je een bijzonder idee voor een artistieke game? Dan kun je samen met een game ontwikkelaar of een culturele instelling een plan indienen. Bekijk de mogelijkheden op www.gamefonds.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.